KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Procedureregel
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Strafbepaling
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige En Beoogde Situatie
2.1 Huidige Situatie
2.2 Beoogde Ontwikkeling
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal En Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving
4.1 Verkeer En Parkeren
4.2 Cultuurhistorie
4.3 Bodem
4.4 Water
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Ecologie
4.7 Geluid
4.8 Milieuhinder
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Kabels En Leidingen
4.11 Vormvrije Mer-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (Svbp)
5.2 Opzet Van Het Bestemmingsplan
5.3 Gehanteerde Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Nader Onderzoek Asbest In Bodem
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Quickscan Ecologie
Bijlage 5 Aerius Sloop Schuur

Spoorstraat 17

Bestemmingsplan - Gemeente Goes

Vastgesteld op 28-05-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Spoorstraat 17' met identificatienummer NL.IMRO.0664.BPHA09-VG99 van de gemeente Goes;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de Regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, die in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend is en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie, bed & breakfast daaronder begrepen, met inachtneming van de volgende regels:

  1. 1. de woning blijft voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit;
  2. 2. ten hoogste 40 m² van de netto vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk mag ten behoeve van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik zijn;
  3. 3. het gebruik heeft een kleinschalig karakter en zal dit behouden;
  4. 4. het gebruik is naar aard in overeenstemming met het woonkarakter van de omgeving;
  5. 5. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten uitvoert tevens gebruiker en bewoner van de woning is;
  6. 6. het gebruik leidt niet tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  7. 7. de uitoefening van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit in verband met het desbetreffende beroep of bedrijf is niet toegestaan;
  8. 8. reclame-uitingen aan de gevel mogen niet zichtbaar zijn;
  9. 9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken mogen niet onevenredig worden aangetast;

1.6 Antennemast

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbijbehorende bevestigingsconstructie;

1.7 Archeologische waarde

de aan het gebied toegekende waarde gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen direct onder het aardoppervlak;

1.8 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet;

1.10 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk, met een dak;

1.13 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.15 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten (bouwvlak plus erf);

1.16 Bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.17 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 Bouwwerk, geen gebouw zijnde

een ander bouwwerk;

1.20 Deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening;

1.21 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 Hoofdgebouw

een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.24 Nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, etc.;

1.25 Ondergeschikte horeca

horecavoorziening binnen een andere bestemming, ten behoeve waarvan aansluitend op de hoofdfunctie een ruimte is ingericht, in oppervlakte ten hoogste 15% van de bedrijfsvloeroppervlakte van de hoofdfunctie tot ten hoogste 25 m²;

1.26 Overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;

1.27 Peil

voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan een weg: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van de grond die de gebouwen en bouwwerken geen gebouwen omringt;

1.28 Seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Hieronder worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.29 Voorgevelrooilijn

denkbeeldige dan wel op de verbeelding aangegeven lijn die strak loopt langs de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.30 Voorgevel van een hoofdgebouw

het naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw; indien meerdere delen van het hoofdgebouw naar de weg gekeerd zijn, is de op de verbeelding aangegeven voorgevelrooilijn bepalend;

1.31 Woning

een hoofdgebouw, dan wel een onderdeel van een hoofdgebouw, dat dient voor de huisvesting van personen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 afstanden

Afstanden van bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot de perceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.2 Bebouwd oppervlak

Het bebouwd oppervlak van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald;

2.3 Bebouwingspercentage

Het bebouwingspercentage wordt per bouwperceel berekend van het totale bouwperceel waar het percentage is ingeschreven;

2.4 Bouwhoogte

De hoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde met uitzondering van ongeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 Breedte en diepte van een gebouw of ander bouwwerk

De breedte en diepte van een bouwwerk wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;

2.6 Dakhelling

De dakhelling van een bouwwerk wordt gemeten langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.7 Goothoogte van een bouwwerk

De goothoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druilijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.8 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het art van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 Oppervlakte van een bouwwerk

De oppervlakte van een bouwwerk wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 Vloeroppervlak (netto)

Het (netto) vloeroppervlak van een bouwwerk wordt gemeten binnenwerks, op de vloer van de ruimten, die ingevolge het plan worden of kunnen worden gebruikt overeenkomstig de aan de gronden toegekende bestemming, zonder aftrek van niet dragende scheidingsmuren.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, tuinen, erven, paden, en andere voorzieningen ten behoeve van het wonen;
  3. c. aan-huis-gebonden beroepen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het behoud van het ter plaatse aanwezige archeologisch waardevol gebied.

4.2 Bouwregels

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2m;
  2. b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels- uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
    2. 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    3. 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in lid b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 250 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 40 cm wordt geplaatst.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Bestaande maten

  1. a. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  3. c. In geval van herbouw is het bepaalde onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

6.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de plankaart en

Hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, erkers, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, alsmede andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt;
  2. b. de bouw van andere bouwwerken ten dienste van nutsvoorzieningen, mits deze voorzieningen van geringe horizontale en verticale afmetingen zijn en de bouwhoogte in ieder geval niet meer dan 10 meter bedraagt. In afwijking van het in vorige zin bepaalde bedraagt de bouwhoogte van voorzieningen voor telecommunicatie ten behoeve van privégebruik maximaal 15 meter en voor gemeenschappelijk gebruik maximaal 30 meter;
  3. c. voor de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes ten dienste van nutsvoorzieningen. De inhoud van deze gebouwtjes bedraagt ten hoogste 50 m³ en de bouwhoogte ten hoogste 3 meter.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Het is verboden de in de dit plan begrepen gronden, gebouwen en bouwwerken te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming. Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. (on)bebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken voor de exploitatie van een seksinrichting.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de regels in dit plan voor:

  1. a. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  2. b. het afwijken van hoogte- en oppervlaktematen voor bebouwing tot maximaal 10% van de voorgeschreven maten.

8.2 Voorwaarden

  1. a. De in lid 8.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden verleend, mits:
    1. 1. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 vrijwaringszone - molenbiotoop

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Geringe afwijkingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van geringe afwijkingen in het belang van een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde, of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 5.00 meter toelaatbaar.

10.2 Procedureregel

Bij het toepassen van de bevoegdheid als bedoeld in lid 10.1 zijn de algemene procedureregels van artikel 11 van toepassing.

Artikel 11 Procedureregel

11.1 Procedure bij toepassing wijzigingsbevoegdheid

Indien in de regels naar deze bepaling is verwezen, is op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van een bestemmingsplan de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 13 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in artikel 4, lid 3 is een strafbaar feit in de zin van artikel 1a onder 2 van de Wet op de economische delicten.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Spoorstraat 17".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De bedrijfsactiviteiten op het perceel aan de Spoorstraat 17 te 's-Heer Arendskerke worden beëindigd. Om de op het betreffende perceel aanwezige (bedrijfs)woning met opstallen te verkopen is het noodzakelijk om de bestemming te wijzigen in 'Wonen'.

De gemeente Goes is in principe bereide medewerking te verlenen voor een burgerwoning op deze locatie. Dit vanwege het reeds bestaande gebruik van het pand als bedrijfswoning en de aangrenzende burgerwoningen. Voorwaarde is wel dat een deel van de bedrijfsbebouwing wordt gesloopt.

Ter plaatste geldt het bestemmingsplan ''s-Heer Arendskerke en Eindewege'. De beoogde functie is op basis van dit bestemmingsplan niet mogelijk. Om de ontwikkelingen planologisch mogelijk te maken, is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt in op bedrijventerrein Eindewege, ten noorden van 's-Heer Arendskerke. Het plangebied betreft het perceel Spoorstraat 17 net ten zuiden van de spoorlijn Vlissingen - Roosendaal. Aan de andere zijden wordt het plangebied omgeven door woningen en bedrijven.

De locatie is kadastraal bekend als gemeente Goes, sectie H, nummer 3271 en heeft een oppervlakte van 2.372 m2. Buiten dit perceel liggen 2 smalle stroken van samen 140 m2 die behoren tot de bedrijfslocatie.

In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPHA09-VG99_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: luchtfoto kadaster Nederland)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ''s-Heer Arendskerke en Eindewege ', onherroepelijk vastgesteld 22 november 2012.

Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Bedrijventerrein' met de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2'. Ter plaatse van de aanwezige bebouwing is een 'bouwvlak' opgenomen en gelden de maatvoeringen: maximum bebouwingspercentage, 80%', 'maximum goothoogte, 7 m' en 'maximum bouwhoogte, 12 m'. Daarnaast geldt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.

De beoogde ontwikkeling past niet binnen de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPHA09-VG99_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan, plangebied rood omrand (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

De opbouw van de toelichting op dit bestemmingsplan is als volgt.

  • In hoofdstuk 2 worden het plangebied, de directe omgeving en de beoogde planontwikkeling beschreven.
  • Hoofdstuk 3 gaat in op het beleidskader en daarmee op de planologische inpasbaarheid van de ontwikkeling.
  • Hoofdstuk 4 omvat de toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de ruimtelijke en milieuaspecten.
  • In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de bestemmingsregeling (verbeelding en regels).
  • In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de handhaving en maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 2 Huidige En Beoogde Situatie

2.1 Huidige Situatie

In de huidige situatie zijn een woning en bedrijfsbebouwing aanwezig die allen in gebruik zijn voor privé doeleinden. Het bestemmingsvlak waarbinnen deze bebouwing is gelegen heeft een oppervlakte van 2.512 m2. Op deze locatie is 1.154 m2 aan bedrijfsbebouwing aanwezig en een woning met een grondoppervlakte van circa 115 m2.

De woning heeft aan de voorzijde een tuin. Aan de achterzijde van de locatie is een groene afscherming met het naastgelegen bedrijfsperceel aanwezig. Voor het overige is de locatie voornamelijk verhard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPHA09-VG99_0003.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied blauw rand (bron: luchtfoto Kadaster Nederland)

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPHA09-VG99_0004.png"

Figuur 2.2 Woning en voorterrein (Bron: foto Neeskens Makelaars)

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPHA09-VG99_0005.png"

Figuur 2.3 Groene afscheiding achterzijde (bron: foto Neeskens Makelaars)

2.2 Beoogde Ontwikkeling

De bedrijfswoning wordt een burgerwoning en krijgt de bestemming 'Wonen'. Het bestemmingsvlak 'Wonen' behoudt dezelfde oppervlakte als de voormalige bedrijfslocatie.

Op het perceel staan diverse bedrijfsgebouwen. Er is geen sprake meer van een bedrijf, een deel van de bedrijfsgebouwen is dan ook overbodig en zal worden gesloopt. Het bedrijfsgebouw met een oppervlakte van 202 m2, op het noordwesten van het perceel wordt gesloopt.

Het totaal aan voormalige bedrijfsbebouwing wordt van 1.154 m2 teruggebracht naar 952 m2. Verder is geen sprake van wijzigingen op dit perceel, zie figuur 2.2 voor te slopen bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPHA09-VG99_0006.png"

Figuur 2.4 Aanwezige en te slopen bedrijfsbebouwing

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPHA09-VG99_0007.png"

Figuur 2.5 Te slopen schuur (Bron: foto Neeskens Makelaars)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Rijkstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiernaar wordt gestreefd middels een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  1. 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  2. 2. het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  3. 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Hierna wordt ingegaan op punt 3, waarborgen kwaliteit leefomgeving.

Waarborgen kwaliteit leefomgeving

Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio’s leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken, is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze ladder is een procesvereiste. Dit houdt in dat bij ruimtelijke besluiten moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De ladder is per 1 juli 2017 aangepast waarmee de ladderbenadering is losgelaten. Wel dient nog te worden aangetoond dat er behoefte is aan de betreffende ontwikkeling en, indien de ontwikkeling plaatsvindt buiten bestaande stedelijke gebied, waarom de betreffende locatie het meest geschikt is.

Toetsing

De omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning is in het kader van de ladder geen stedelijke ontwikkeling. Het woningaantal blijft gelijk en de woning is bedoeld voor de huidige bewoners. Daarnaast is het planvoornemen voorzien binnen het bestaand stedelijk gebied. Een nadere onderbouwing van de behoefte is zodoende niet noodzakelijk.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling voldoet aan de beginselen van de ladder voor duurzame verstedelijking en past binnen het rijksbeleid. Het rijksbeleid staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsplan Zeeland 2018

Op 21 september 2018 hebben Provinciale Staten van Zeeland het Omgevingsplan Zeeland 2018 vastgesteld. Het Omgevingsplan Zeeland 2018 bevat de hoofdlijnen uit alle provinciale beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving. Het gaat over economie, ruimte, mobiliteit, natuur, cultuur, water en milieu. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen.

Stedenbeleid

In Zeeland is er sprake van een trek naar de steden en neemt de totale behoefte aan extra woningen in Zeeland de komende tien jaar geleidelijk af naar nul. Door de aanvullende woningbouw te concentreren in stedelijk gebied wordt niet alleen gebouwd waar de markt om vraagt, maar wordt ook het draagvlak voor voorzieningen in de directe omgeving behouden. Daarnaast zal het nodig blijven om de woningbouw in dorpen te faciliteren, dit zal dan primair via herstructurering, inbreiding binnen de bestaande kern, vervangende nieuwbouw en het verleggen van bestaande plannen naar nieuwe kansrijke locaties moeten gebeuren.

Bij woningbouw staan de ruimtelijke doelen van bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik hoog op de agenda. Het is van provinciaal belang dat Zeeuwse steden de sociaaleconomische motor blijven van de provincie.

Wonen

Door vergrijzing en ontgroening neemt het aantal gezinnen af en (oudere) alleenstaande huishoudens juist toe. Hierdoor neemt de behoefte aan woningen nabij voorzieningen in steden en centrumkernen toe. Woningbouwprojecten hebben een gemeentegrensoverschrijdende impact. Het omgevingsplan benadrukt dan ook het belang van regionale woningmarktafspraken. De regionale woningmarktafspraken zijn bedoeld om regionaal woningbouwbeleid vast te stellen en dienen als onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking

Toetsing

Het plangebied ligt binnen bestaand bebouwd gebied waar de gemeente grote beleidsvrijheid heeft bij de regie van ruimtelijke ontwikkelingen. De ontwikkeling bestaat uit de omzetting van een bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning op een locatie waar voorheen een bedrijf mogelijk was. De ontwikkeling van het plan in stedelijk gebied past dan ook binnen het beleid van de provincie Zeeland.

Conclusie

Het Omgevingsplan staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

3.3.2. Omgevingsverordening Zeeland 2018

Op 21 september 2018 hebben Provinciale Staten van Zeeland de Omgevingverordening Zeeland 2018 vastgesteld. De Omgevingsverordening Zeeland 2018 is een middel om het beleid uit de Omgevingsvisie juridisch door te laten werken.

Voor woningbouw zijn in de omgevingsverordening alleen regels opgenomen voor kleinschalige woningbouw in het buitengebied. Verder zijn er algemene regels opgenomen die betrekking (kunnen) hebben op zowel het buitengebied als het bestaand stedelijk gebied. Een beperkt aantal regels heeft vooral betrekking op stedelijke functies. De regels zijn van belang voor het opstellen van een bestemmingsplan en voor een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan.

Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.

Toetsing

Het plangebied is gelegen in het bestaand stedelijk gebied. Vanuit de Omgevingsverordening gelden dan ook geen beperkingen ten aanzien van nieuwe woningen op het projectgebied.

Conclusie

De bepalingen uit de verordening staan de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

3.3 Regionaal En Gemeentelijk Beleid

Regionale woningmarktafspraken

De provincie stelt in het omgevingsplan dat regionale woningmarktafspraken nodig zijn om in te spelen op de demografische veranderingen en te zorgen voor een goed functionerende en dynamische woningmarkt. De regio De Bevelanden heeft dergelijke woningmarktafspraken opgesteld en opgenomen in de 'Agenda Wonen in De Bevelanden 2025' (februari 2016). In het document is een gezamenlijk woningbouwprogramma voor de komende jaren opgenomen. Daarnaast zijn er diverse woondoelen geformuleerd die zijn vertaald in negen kernthema's. Het gaat er hierbij onder andere om dat er terughoudend wordt omgegaan met nieuwe woningbouwlocaties buiten de bebouwde kom. Binnen het programma blijft ruimte voor aantrekkelijke initiatieven, zoals voor wonen en zorg, wonen boven winkels of collectief particulier opdrachtgeverschap. Verder wordt gesignaleerd dat het zwaartepunt van de inzet steeds meer moet verschuiven van ontwikkeling en uitbreiding naar beheer, verbetering en herstructurering. De aanpak van de bestaande particuliere woningvoorraad heeft hierbij de hoogste prioriteit. Het gaat nadrukkelijk niet alleen om herstructurering, maar juist om kwaliteitsverbetering van de bestaande voorraad.

Toetsing

Het plan voor het omzetten van bedrijfswoning naar reguliere woning is niet opgenomen in de regionale woningmarktafspraken. Feitelijk wordt echter geen woning aan de woningvoorraad toegevoegd. Daarnaast wordt een kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad gerealiseerd.

Conclusie

De regionale woningmarktafspraken vormen geen belemmering voor de ontwikkeling.

Structuurvisie Goes 2040

Goes is in 2040 een florerende centrumgemeente met een breed aanbod aan voorzieningen en

werkgelegenheid voor de inwoners van de Bevelanden. De gemeente wil blijven investeren in de toekomst van de stad, door te vernieuwen, te verbeteren en te groeien. Goes heeft de ambitie verder te groeien in haar rol als (boven) regionale centrumgemeente. Veel van de projecten die in deze visie worden benoemd zijn daarop gericht. De ambitie is er om al die projecten te realiseren en de blik open te houden voor nieuwe kansen.

Wonen

Het overgrote deel van de woningvoorraad voor 2040 staat er al. Er wordt naar gestreefd om de bestaande woonkwaliteit van alle woongebieden te behouden en te versterken. Dit betekent onder aandacht voor de lokale woningbehoefte.

Toetsing

Het beleid in woongebieden, waar de locatie in ligt, is gericht op kwaliteitsverbetering en het versterken dan wel vitaal houden van de buitenruimte. In de structuurvisie is aangegeven dat de aanpak van particulier bezit, klimaatneutrale bouw en de aanpak van aandachtslocaties de komende jaren aandacht vragen. De ontwikkeling kan als de aanpak van particulier bezit worden gezien en voorziet in de lokale woningbehoefte.

Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met de Structuurvisie Goes 2040.

Woonvisie Goes 2013-2020

In oktober 2013 is de Woonvisie Goes 2013 tot 2020 vastgesteld. Deze visie op hoofdlijnen gaat

uit van een aanzienlijke opgave, kwantitatief door de (weliswaar beperkte) groei, maar vooral

kwalitatief om de bestaande voorraad aan te laten sluiten bij de veranderende vraag en de

bouw- en milieutechnische staat van de woningvoorraad te verbeteren.

In de Woonvisie zijn de bestaande (particuliere) woningvoorraad, duurzaamheid, lage en

midden-inkomens op de huurmarkt, senioren en mensen met een zorgvraag als speerpunten

benoemd. Deze speerpunten zijn vertaald in drie pijlers van het woonbeleid:

  • Vanuit het woonbeleid wordt ingezet op het behouden en versterken van de identiteit en de leefbaarheid van de wijken en dorpen in Goes. Op wijk- en dorpsniveau betekent dit een op de samenstelling van de bevolking afgestemd woningaanbod creëren door nieuwbouw, renovatie en herstructurering. Duurzaamheid en levensloopbestendigheid zijn hierbij belangrijke uitgangspunten.
  • Een duurzame woningvoorraad: Aanpassing en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad moeten voorzien in de veranderende woningbehoefte en het beperken van de energiebehoefte en de daaraan gekoppelde woonlasten;
  • Slaagkansen voor iedereen: Het woonbeleid richt zich op het bieden van keuzemogelijkheden voor iedereen en dat er in aantal en kwaliteit voldoende woningen zijn voor onze (toekomstige) inwoners. Voor doelgroepen die het moeilijk hebben op de woningmarkt worden extra inspanningen gedaan om hen te ondersteunen en de slaagkansen van deze doelgroepen te laten toenemen.

Toetsing

In de visie wordt ingezet op versterking van stedelijke gebieden met een breed scala aan woonmilieus. De toevoeging van een woning past in het creëren van een gevarieerder woningaanbod. Het plangebied ligt in een dorp, 's-Heer Arendskerke, nabij Goes. Herstructurering is hierbij een belangrijk uitgangspunt. Aanpak van deze locatie past daarom binnen de Woonvisie.

Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met de Woonvisie Goes 2013 - 2020.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving

4.1 Verkeer En Parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Voor de beoogde wijziging wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 381, 2018). De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen (Parkeerbeleidsplan 2009-2020, Gemeente Goes). Voor het juiste kencijfer/ parkeernorm wordt een ligging in de 'rest bebouwde kom' aangehouden, de gemeente heeft een matig stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid.

Ontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

De bereikbaarheid van het plangebied per gemotoriseerd verkeer is goed. Het plangebied is gelegen aan de Spoorstraat. Deze straat betreft een erftoegangsweg waar een maximum snelheid van 30 km/h geldt. De Spoorstraat loopt via de Arendstraat naar de Nieuwe Rijksweg (N664). De Nieuwe Rijksweg is een provinciale weg waar een maximum snelheid van 80 km/h geldt. De Nieuwe Rijksweg staat in rechtstreekse verbinding met de N665/A58 in het zuiden. Naar het oosten loopt de N664 richting Goes.

Openbaar vervoer

Het plangebied ligt op circa 8 minuten loopafstand van de bushalte aan de N664. Hier halteren bussen naar het treinstation van Goes en naar 's-Heerenhoek.

Langzaam verkeer

Fietsers maken gebruik van de rijbaan van de Spoorstraat en omliggende erftoegangswegen. Er is in de omgeving van het plangebied geen sprake van vrijliggende fietspaden. Naast de erftoegangswegen liggen trottoirs.

Parkeerbehoefte

De gemeente heeft voor woningen parkeernormen opgenomen in het parkeerbeleid 'Parkeerbeleidsplan 2009-2020' (Gemeente Goes, 2010). Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen goedkope, middeldure en dure woningen. Voor dure woningen in het overige gebied geldt een parkeernorm van 2,1 parkeerplaats per woning. Met de functieomzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning is geen sprake van een wijziging van de parkeerbehoefte. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om aan deze behoefte te voldoen.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De verkeersgeneratie is berekend met behulp van kencijfers van het CROW (publicatie 381). In de toekomstige situatie wijzigt het woningaantal niet ten opzichte van de huidige situatie. Het planvoornemen betreft de omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning.

Voor vrijstaande woningen geeft het CROW een gemiddeld kencijfer van 8,2 mvt/etmaal per woning. Dit betekent in de huidige en toekomstige situatie een verkeersgeneratie van 9 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Het aantal motorvoertuigbewegingen is dusdanig laag dat dit niet leidt tot problemen op de omliggende wegen. Bovendien was de capaciteit van de omliggende wegen reeds toegespitst op de mogelijke aanwezigheid van een bedrijf met bedrijfswoning op deze locatie, met een hogere verkeersgeneratie. Verder blijft de verkeersontsluiting hetzelfde als in de huidige situatie. De ontwikkeling leidt hierdoor niet tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed voor de verschillende vervoerswijzen. De ontwikkeling leidt niet tot een verkeerstoename. De parkeerbehoefte wijzigt niet en wordt op eigen terrein voorzien. De aspecten verkeer en parkeren staan de woningomzetting niet in de weg.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Inleiding

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd dat de ruimtelijke ordening een samenhangende afweging van alle belangen bevat. Tot die belangen wordt ook het cultureel erfgoed gerekend. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is daarom de verplichting vastgelegd om in de ruimtelijke ordening “rekening te houden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten”.

Het cultureel erfgoed van Nederland wordt beschermd met de Erfgoedwet. In lijn met die wet neemt de gemeente Goes in haar bestemmingsplannen een integrale paragraaf Cultuurhistorie op. Hierin wordt voor het plangebied van het betreffende bestemmingsplan een inventarisatie en een analyse van de aanwezige cultuurhistorische waarden gepresenteerd. Aan deze inventarisatie zullen/ kunnen consequenties ten opzichte van het vaststellen van een dubbelbestemming cultuurhistorie en/ of archeologie verbonden worden.

4.2.2 Archeologie

Toetsingskader

Om op gemeentelijk niveau weloverwogen keuzes te kunnen maken heeft de gemeente Goes een gemeentelijk archeologiebeleid ontwikkeld, dat op 15 december 2011 is vastgesteld. Hiermee voldoet de gemeente niet alleen aan de wettelijke verplichtingen omtrent archeologie maar heeft het ook een formeel afwegingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Het beleid, dat gebaseerd is op een analyse van de plaatselijke situatie, geeft aan wanneer archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Het rapport “Archeologiebeleid gemeente Goes” (d.d. 30 juni 2011) bestaat uit een “Deel A: Beleidsnota archeologie” en een “Deel B: Toelichting beleidskaart”. Deel B is een (ruimtelijke) uitwerking van het archeologiebeleid (deel A). Op basis van de beleidskaart, die bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting, kan worden bepaald of voor een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling op een specifieke locatie al dan niet archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in 8 categorieën, waarvan enkele categorieën bekende archeologische waardevolle gebieden omvatten en andere een bepaalde verwachtingswaarde op archeologische vondsten weergeven. Aan elke categorie, uitgezonderd Categorie 1, is een, aan oppervlakte van grondverstoring gebonden, vrijstelling voor archeologisch onderzoek gekoppeld. Bij alle categorieën, wederom uitgezonderd categorie 1, geldt in ieder geval dat geen onderzoek hoeft plaats te vinden indien de bodem niet dieper dan 40 cm wordt verstoord. De gehanteerde categorieën zijn:

  • Categorie 1: archeologisch rijksmonument; hiervoor is altijd een monumentenvergunning nodig;
  • Categorie 2: terrein van archeologische waarde; geen onderzoeksplicht indien minder dan 50 m2 wordt verstoord;
  • Categorie 3: stads- en dorpskernen van een specifieke archeologische verwachting; geen onderzoeksplicht indien minder dan 50 m2 wordt verstoord;
  • Categorie 4: hoge verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 250 m2 wordt verstoord;
  • Categorie 5: matige verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 500 m2 wordt verstoord;
  • Categorie 6: lage verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht;
  • Categorie 7: verwachting van maritieme vondsten; hiervoor is altijd overleg met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed nodig;
  • Categorie 8: archeologische vondsten worden niet verwacht; geen onderzoeksplicht.

Toetsing

Binnen het archeologiebeleid van de gemeente Goes ligt het bestemmingsplangebied in een zone met een beleidscategorie 4 op maatregelenkaart 1, zie figuur 4.1. Dit houdt in bij verstoringen groter dan 250 m2 en dieper dan 40 cm beneden het maaiveld, de archeologische verwachting dient te worden getoetst door middel van aanvullend archeologisch onderzoek. Met de omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning wordt de bodem niet geroerd. Het betreft enkel de functiewijziging van bestaande bebouwing. Vanwege de noodzakelijke sloop van één schuur met een oppervlakte van 202 m2 is mogelijk sprake van ingrepen in de bodem. De verstoringsoppervlakte van 250 m2 wordt echter niet overschreden.

Voor ontwikkelingen na deze bestemmingswijziging is wel archeologisch onderzoek nodig indien de vrijstellingsgrenzen worden overschreden. De bestemming 'Waarde - Archeologie -2' dient conform het archeologiebeleid van de gemeente Goes te worden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPHA09-VG99_0008.png"

Figuur 4.1 Maatregelenkaart 1, plangebied rood omrand (bron: Beleidsnota Archeologie Goes)

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde functiewijziging.

4.2.3 Bouwhistorische waarden

Bij cultuurhistorische waarden aangaande gebouwd erfgoed gaat het over de positieve waardering van bouwsporen, objecten, patronen, structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.

Onderzoek

De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op de uitsnede in figuur 4.2 is te zien dat er binnen het plangebied geen bouwhistorische objecten aanwezig zijn. In de directe omgeving van het plangebied zijn enkele cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig in de vorm van monumenten en een historische boerderij. Aan de Arendstraat 53 staat rijksmonument molen Nooitgedacht. Met het planvoornemen wordt geen bebouwing opgericht. De ontwikkeling heeft geen invloed op de cultuurhistorisch waardevolle objecten in de omgeving.

Ten noorden van het plangebied ligt de oude (ring)spoorlijn die nog gedeeltelijk aanwezig is, gedeeltelijk herkenbaar is als tracé en deels is verdwenen. Daarnaast ligt het huidige spoortracé Roosendaal - Vlissingen. Met het planvoornemen worden geen wijzigingen aangebracht die van invloed zijn op de landschappelijke kenmerken van deze spoorlijnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPHA09-VG99_0009.png"

Figuur 4.2 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart, in rood het plangebied omrand (bron: province Zeeland)

Conclusie bouwhistorische waarden

Het aspect cultuurhistorie staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Bodem

4.3.1 Beleid

Nota's bodembeheer

Voor de gemeente Goes is op 30 januari 2014 een algemene Nota Bodembeheer vastgesteld. Aanvullend hierop is op 7 juli 2016 een Nota Bodembeheer voor het Havengebied (Goese Schans) vastgesteld. In de nota's is beschreven hoe binnen de gemeente Goes omgegaan dient te worden met grondverzet. In de nota's zijn ook een bodemkwaliteitskaart en een bodemfunctieklassenkaart opgenomen. De verlenging van de bodemkwaliteitskaart voor de gemeente Goes exclusief het havengebied is op 5 november 2019 vastgesteld. Gezamenlijk bepalen de Nota`s en bodemkwaliteitskaarten aan welke eisen grond moet voldoen wanneer deze wordt toegepast, wat de gemiddelde kwaliteit is van de grond wanneer deze wordt ontgraven en welke doelstelling gebruikt moet worden wanneer een bodemsanering nodig blijkt te zijn. Opgemerkt wordt dat de nota's betrekking hebben op een aantal stoffen, zoals een aantal metalen, PAK, minerale olie en OCB. Overige stoffen, zoals Poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS) zijn niet opgenomen in bovengenoemde nota's. Voor PFAS wordt nog een aparte bodemkwaliteitskaart opgesteld, die naar verwachting in 2020 wordt vastgesteld.

Handreiking bouwen en bodemkwaliteit

In deze handreiking wordt aangegeven in welke gevallen wel of niet een bodem- en/of asbestonderzoek noodzakelijk is bij het bouwen van bouwwerken of functiewijzigingen in bouwwerken. Ook wordt aangegeven onder welke voorwaarden bodemonderzoek moet plaatsvinden.

4.3.2 Bodemkwaliteit

Algemeen

De toelichting van een bestemmingsplan bevat altijd een paragraaf over de bodemkwaliteit. Deze verplichting vloeit voort uit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het bestemmingsplan bevat een motivering over de bodemkwaliteit in relatie tot de boogde bestemming (functie). De (milieuhygiënische) bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de gewenste bestemming. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Toetsing

In het kader van de bestemmingswijziging is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Econsultancy, zie bijlage 1. Uit dit onderzoek is gebleken dat de bovengrond licht verontreinigd is met zink, lood en plaatselijk met PAK en kwik. De verontreinigingen houden vermoedelijk verband met de aangetroffen bijmengingen in de bovengrond. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Deze metaalverontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan natuurlijk verhoogde concentraties in het grondwater.

Als er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing. Daarbij is ook nog aanvullend onderzoek naar het voorkomen van PFAS noodzakelijk.

Op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie zijn geen aanwijzingen gevonden op het voorkomen van asbest. Echter bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn wel asbestverdacht tegelmateriaal aangetroffen. Daarom is aansluitend op het verkennend bodemonderzoek een verkennend onderzoek asbest in bodem/puin uitgevoerd. Deze resultaten zijn opgenomen in het bodemonderzoek van bijlage 1. Uit dit verkennend asbestonderzoek blijkt dat op het maaiveld van het gehele terrein geen asbestverdachte of asbesthoudende materialen zijn aangetroffen. In de bovengrond is echter plaatselijk zowel zintuiglijk als analytisch hechtgebonden asbest geconstateerd. Het berekende gehalte overschrijdt ruim de interventiewaarde. Op basis van de onderzoeken is een nader onderzoek asbest in de bodem op het achterterrein uitgevoerd, zie bijlage 2.Tijdens het nader onderzoek is een maximale asbestgehalte van 69,4 mg/kg d.s. aangetoond. Het gehalte bevindt zich beneden de interventiewaarde. Er is derhalve geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest. In het kader van de Wet bodembescherming zijn er derhalve geen sanerende maatregel noodzakelijk.

Conclusie

Zolang er met en na deze bestemmingswijziging geen bodemingrepen plaats vinden, is het niet noodzakelijk dat er rekening gehouden moet worden met de aangetroffen verontreiniging. De woning en het grootste deel van de loodsen blijven behouden. Indien er wel bodemwerkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop van toepassing. Daarbij is ook nog aanvullend onderzoek naar het voorkomen van PFAS noodzakelijk. Hetzelfde geldt ook als er grond van elders op deze locatie wordt toegepast.

Het gehalte asbestverontreiniging op het achterterrein vormt geen belemmering voor het beoogde gebruik.

4.4 Water

Voor ruimtelijke plannen dient met een watertoets aangetoond te worden dat dit geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding. De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hieruit moet blijken of de beoogde functiewijziging strijdig is met waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. De waterbeheerder is het waterschap Scheldestromen. Deze instantie is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer binnen het plangebied en de omgeving daarvan.

Het waterschap beschikt hiervoor over de Keur waterschap Scheldestromen 2012 (hierna: de Keur). De Keur stelt regels in belang van het watersysteem en geeft aan welke activiteiten in de buurt van leggerwateren en waterkeringen wel en niet zijn toegestaan.

Om na te gaan of dit plan niet in strijd is met duurzaam waterbeheer, voldoet aan de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen, is de beoogde woningomzetting getoetst aan de criteria uit de Zeeuwse Handreiking Watertoets. Deze criteria zijn bijeengezet in de watertoetstabel die door het Waterschap wordt gehanteerd en is opgenomen in bijlage 3. Uit toetsing aan deze criteria blijkt dat het verhard dakoppervlakte afneemt en dat met het planvoornemen geen andere belemmeringen ontstaan ten aanzien van de waterhuishouding ter plaatse.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde
stikstofdioxide (NO2)1) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³
Fijn stof (PM2,5)2) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m

1) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.

2) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate (hierna: NIBM) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

Met de omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning is geen sprake van toename van het aantal verkeersbewegingen. Het aantal verkeersbewegingen behorende bij de woning betreft 9 mvt/etmaal. Met het verdwijnen van de bedrijfsactiviteiten ter plaatse is bovendien sprake van een afname van het aantal verkeersbewegingen.

Uit de NIBM-tool blijkt dat de maximale concentratie luchtverontreinigende stoffen NO2 0,01 µg/m³ en PM10 0,00 µg/m³ bedraagt. Dit betreft de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de nieuwe situatie en niet de toename. Omdat bovendien geen sprake is van een toename, geldt dat de bijdrage 'niet in betekende mate' bijdraagt, zie tabel 4.2.

Tabel 4.2 NIBM-tool op basis van de verkeersgeneratie beoogde ontwikkeling

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPHA09-VG99_0010.png"

Om te toetsen aan de grenswaarden is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Nieuwe Rijksweg (N664). Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De hoogste concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 17.5 µg/m³ voor NO2, 16.3 µg/m³ voor PM10 en 9.4 µg/m³ voor PM2,5. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 6.0 dagen. In figuur 4.3 zijn de maatgevende rekenpunten voor het plangebied in 2017 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPHA09-VG99_0011.png"

Figuur 4.3. Luchtkwaliteit plangebied 2017 (bron: NSL-monitoringstool)

Op basis van de NIBM-tool (tabel 4.2) is de maximale bijdrage van het extra verkeer op de luchtkwaliteit 0,01 µg/m³ NO2 en 0,00 µg/m³ PM10. Op basis van de maximale bijdrage van het extra verkeer en de huidige concentraties luchtverontreinigende stoffen kan een overschrijding van de grenswaarden luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer uitgesloten worden. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

4.6 Ecologie

Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden: Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natura 2000-gebieden. De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in Zeeland uitgewerkt in het Natuur Netwerk Zeeland (NNZ). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten.

In de provincie Zeeland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de “overig” beschermde soorten. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat. Dit betreft de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.

Toetsing

Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied of een NNN-gebied (figuur 4.4 en 4.5). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het Veerse Meer, gelegen circa 4,7 km ten noorden van het plangebied. Het dichtstbijzijnde NNN gebied ligt circa 210 meter ten zuidwesten van het plangebied. Dit is een smalle groenstrook. Op circa 475 meter ten noordwesten van het plangebied ligt ook een groene uitloper dat aangemerkt is als NNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPHA09-VG99_0012.png"

Figuur 4.4. Plangebied (rode cirkel) t.o.v. Natura 2000-gebieden (bron: Provincie Zeeland)

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPHA09-VG99_0013.png"

Figuur 4.5. Plangebied (rode cirkel) t.o.v NNZ (bron: Provincie Zeeland)

Met de functiewijziging van een bedrijfswoning naar een burgerwoning vinden er geen wijzigingen plaats die kunnen leiden tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden en beschermde planten- en diersoorten. In paragraaf 4.1 is onderbouwd, dat de verkeersgeneratie niet toeneemt. Er is dan ook geen sprake van toename van de uitstoot van stikstof. De werkzaamheden die verband houden met de sloop van de schuur, kunnen gevolgen hebben voor de stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Uit de Aerius berekening, zie bijlage 5, blijkt dat er geen resultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/j. De toename van stikstofdioxide op gevoelige natuurgebieden is gezien de aard van deze ontwikkeling uitgesloten.

Vanwege de sloop van een deel van de voormalige bedrijfsbebouwing en de planologische noodzaak om deze sloop te borgen, wordt een quickscan ecologie uitgevoerd, zie bijlage 4. Dit onderzoek richt zich op de mogelijke aanwezigheid en geschiktheid als verblijfsplaats van gebouwbeschermde soorten binnen de te slopen schuur. De overige bebouwing blijft bestaan en de inrichting van de locatie blijft verder ongewijzigd. De functiewijging naar wonen vormt hier dan ook geen belemmering voor beschermde soorten.

Uit de quickscan ecologie blijkt dat het voorkomen van verblijfplaatsen van vleermuizen en broedvogels (al dan niet met vaste rust- en verblijfplaatsen) wordt uitgesloten. Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde zoogdieren aanwezig. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in de Provincie Zeeland. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten.

Effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten, de sloop van een schuur aan de is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde functiewijziging. Het treffen van passende maatregelen is niet noodzakelijk. Bovendien geldt de algemene zorgplicht.

4.7 Geluid

Toetsingskader

Wegverkeerslawaai

Een nieuwe woning is volgens de Wet geluidhinder (Wgh) een nieuwe geluidgevoelige functie. Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wgh geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden.

Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is noodzakelijk volgens de Wet geluidhinder (Wgh) indien de nieuwe woning binnen de geluidzone van een weg worden gerealiseerd.

Spoorwegverkeerslawaai

Bij spoorlijnen die zijn opgenomen op de Regeling geluidplafondkaart Milieubeheer (RGM), vallen de bronnen onder hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer (Wm). Indien met het planvoornemen een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt gerealiseerd binnen de zone van een spoorlijn, dient getoetst te worden aan de normen van de Wgh. De broninformatie dient ontleend te worden aan het geluidregister zoals bedoeld in artikel 3.8 lid 2 en 3 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012 (RMG 2012).

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een spoorweg gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en uiterste grenswaarden. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Ten aanzien van spoorweglawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB en een uiterste grenswaarde van 68 dB.

Toetsing

De woning is niet gelegen binnen de geluidzone van Wgh geluidzones van wegen. De Spoorstraat is een 30 km/u-weg. Ook de omliggende wegen betreffen 30 km/-u wegen.

De woning is gelegen op circa 75 meter van de buitenste rail van het spoortraject Roosendaal - Vlissingen. De woning is daarmee gelegen binnen het de geluidscontour van dit spoortraject.

Met het planvoornemen wordt de bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning. Hierbij vindt geen feitelijke realisatie van een nieuwe woning plaats. De woning betreft de bestaande bedrijfswoning. Tussen de woning en het spoor is bedrijfsbebouwing gelegen. Hoewel een deel van deze bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, blijft sprake van een buffer tussen de woning en het spoor. Tussen het perceel en het spoor ligt een talud met bomen en andere begroeiingen. Gezien sprake is van een bestaande situatie en een voldoende afschermende werking van aanwezige bebouwing en groen, is onderzoek naar spoorweglawaai niet noodzakelijk.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de aspecten wegverkeerslawaai en spoorwegverkeerslawaai geen belemmeringen vormen voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Milieuhinder

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of vice versa:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.

Toetsing

Het plangebied is gelegen nabij bedrijventerrein Eindewege. In de omgeving van het plangebied zijn verschillende functies aanwezig, namelijk bedrijven en woningen. Daarnaast liggen rond het plangebied agrarische en infrastructurele functies, zoals het spoor. Gezien deze verschillende functies is het omgevingstype niet te categoriseren als een 'rustige woonwijk', maar als 'gemengd gebied'.

Op het bedrijfsperceel ten oosten van het plangebied zijn op basis van het geldende bestemmingsplan 's-Heer Arendskerke en Eindewege' bedrijven van milieucategorie 3.1 toegestaan. Op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) gelden hier richtafstanden van 50 m tot een 'rustige woonwijk' en 30 m in een 'gemengd gebied'. Deze grootse richtafstanden gelden voor geluid en geur.

Op het naastgelegen perceel, aan de Noordweegseweg 27, is Harten Grondverzet & Verhuurbedrijf gevestigd. Dit bedrijf is op basis van de VNG-uitgave en de Staat van bedrijfsactiviteiten, behorende bij het geldende bestemmingsplan, aan te merken als een aannemersbedrijf met werkplaats en een verhuurbedrijf voor machines en werktuigen, beide milieucategorie 3.1. Dit sluit aan op de op basis van het bestemmingsplan toegestane milieucategorie met grootste richtafstand van 50 m voor geluid. Gezien de ligging van het plangebied in 'gemengd gebied' kan deze richtafstand worden teruggebracht naar 30 m.

De woning ligt aan de westzijde van het perceel, op 25 m uit de perceelsgrens met het bedrijf. Tussen de woning en de perceelsgrens met het bedrijf is (voormalige)bedrijfsbebouwing aanwezig. Deze bebouwing behoort bij de woning, ligt binnen het plangebied en blijft behouden. Op het bedrijfsperceel ligt een groenstrook van circa 1,5 m met o.a. een haag. De voormalige bedrijfsbebouwing en het groen bieden een afschermende werking tussen de woning en het bedrijfsperceel.

Op het deel van het bedrijfsperceel direct grenzend aan het plangebied staat bedrijfsbebouwing met een breedte van circa 6 m. Op de gronden rond dit gebouw vindt enkel opslag plaats van o.a. containers en te verhuren graafmachines e.d. Gezien de aanwezigheid van voormalige bedrijfsbebouwing, groenstrook en bebouwing op het bedrijfsperceel is sprake van een voldoende afschermende werking en voldoende afstand tussen de woningen en de activiteiten op het open deel van bedrijfsperceel.

Ten zuiden van Spoorstraat 17 zijn bovendien woningen aanwezig gelegen op kortere afstand tot de perceelsgrens van het bedrijf, zonder een dermate afschermende werking. Hier kan worden uitgegaan dat reeds lange tijd sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Andersom levert de omzetting van de bedrijfswoning naar een burgerwoning geen belemmering op voor naastgelegen bedrijfsperceel. Aan dit perceel grenzen al bestaande woningen. Deze woningen zijn op kortere afstand van de bedrijfslocatie gelegen, de woning Spoorstraat 15 is voor het bedrijf daarom niet maatgevend. De omzetting van de bedrijfswoning naar een burgerwoning heeft ook geen negatief effect op naastgelegen woning Spoorstraat 15 en de overige woningen aan de Spoorstraat

Conclusie

De bestaande (voormalige) bedrijfsgebouwen tussen de woning en de grens met het achterliggende bedrijfsperceel vormen een buffer voor geluid afkomstig van dat bedrijf. Het is de bedoeling dat deze bedrijfsgebouwen behouden blijven. In het bestemmingsplan is een sloopvergunningstelsel opgenomen, inhoudende dat de bedrijfsgebouwen alleen mogen worden gesloopt nadat uit akoestisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse van de woning een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd (eventueel na het treffen van aanvullende maatregelen). Een akoestisch onderzoek is dan op dit moment niet nodig.

Met de omzetting van de bedrijfswoning naar een burgerwoning is sprake van een goed woon- en leefmilieu en er wordt rekening gehouden met de bedrijfsactiviteiten op naastgelegen perceel.

4.9 Externe Veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden (PAG) benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Onderzoek

Dit plan ziet op de omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. In de onderstaande paragraaf zullen de effecten van de ontwikkeling op het PR en het GR worden beschouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPHA09-VG99_0014.png"

Figuur 4.6 Plangebied (blauw omrand) en risicovolle bronnen en inrichtingen (risicokaart.nl)

Risicovolle inrichtingen

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen zijn gelegen is de professionele risicokaart en het inrichtingenbestand van de gemeente Goes geraadpleegd, zie figuur 4.6. Binnen het plangebied zijn geen Bevi Inrichtingen gelegen. Ook in de directe omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die van invloed zijn op het plangebied. Binnen het plangebied worden geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.

Transport bronnen

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transport-assen zijn gelegen is de professionele risicokaart geraadpleegd. De onderstaande transportassen zijn beoordeeld.

Rijkswegen, provinciale wegen, gemeentelijke wegen

De rijksweg (A58), en provinciale weg (N664), waarover een dusdanige hoeveelheid gevaarlijke stoffen wordt vervoerd dat deze externe veiligheid relevant zijn, liggen op respectievelijk 1.700 en 470 meter.

De beleidsvisie externe veiligheid Zeeland stelt in bijlage 4:

"Voor de verantwoording in het kader van RO besluiten wordt uitgegaan van de 1% letaliteitsafstand D5 als deze groter is dan 1.500 meter. Als de D5 kleiner is dan 1.500 meter wordt de 1% letaliteitsafstand F1,5 gebruikt met een maximum van 1.500 meter. In Zeeland zal bovenstaande benadering ook gevolgd worden"

Het plangebied heeft geen significante invloed op het groepsrisico van de A58.

Voor de N664 is het maatgevende scenario transport van LPG. Het invloedsgebied behorend bij dit scenario bedraagt 355 meter. Deze weg is derhalve niet relevant voor het plangebied. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van een gemeentelijke weg die is aangewezen als transportroute gevaarlijke stoffen.

Spoorweg-Sloehaven - Roosendaal

Het plangebied ligt binnen 200 m vanaf de spoorlijn Sloehaven - Roosendaal waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en onderdeel is van het basisnet spoor.

Voor de ruimtelijke procedure moeten de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen over deze spoorlijn inzichtelijk worden gemaakt en geëvalueerd.

Plaatsgebonden risico

Voor het traject ter hoogte van de beoogde ontwikkeling geldt een PR-plafond van 0 m. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen op het midden van de spoorbundel, niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor het plangebied.

Groepsrisico

De PR10-7 contour van het groepsrisico bedraagt 62 m. De PR10-8 contour van het groepsrisico bedraag 239 m. Het plangebied ligt niet binnen de PR10-7 contour, maar wel binnen de PR10-8 contour van het groepsrisico. Met de omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning wijzigt het aantal personen binnen het plangebied niet. Ten aanzien van het groepsrisico is dan ook geen sprake van een wijziging. Het groepsrisico blijft daarmee gelijk.

Plasbrandaandachtsgebied

Ter plaatse van het plangebied geldt voor deze spoorlijn geen plasbrandaandachtsgebied.

Vaarwegen

Vaarwegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zijn in de omgeving van het plangebied niet aanwezig. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van een in het Bevt aangewezen transportroute over water.

Buisleidingen

In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied ligt van risicovolle leidingen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde functiewijziging.

4.10 Kabels En Leidingen

Er zijn geen planologisch relevante hoogspanningsverbindingen of buisleidingen, aanwezig in en in de nabijheid van het plangebied. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.11 Vormvrije Mer-beoordeling

Toetsingskader

Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Deze wijziging geldt voor alle aanvragen na 16 mei 2017, omdat er een directe werking van het Europese recht geldt. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvormíng omtrent en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen, waaronder partiële herzieningen, onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  • Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten;
  • Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.

Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. Onder de grenzen uit de C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. geldt nog wel de plicht om een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' uitvoeren. Dit houdt in dat er bekeken moet worden of bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten er toch een MER moet worden opgesteld. In artikel 7.16, tweede tot en met vierde lid van de Wet milieubeheer, staat welke informatie over de voorgenomen activiteit in de mededeling van de initiatiefnemer moet zijn opgenomen. Bij het opstellen van deze informatie moet ook rekening worden gehouden met de relevante criteria van bijlage III bij de Europese mer-richtlijn.

Onderzoek

De ontwikkeling betreft de omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Daarnaast wordt een deel van de bestaande bedrijfsbebouwing gesloopt. De ontwikkeling is van dusdanige van omvang dat niet gesproken kan worden van een stedelijke ontwikkeling. Er hoeft geen (vormvrije) m.e.r.-beoordeling plaats te vinden. Het plan is bovendien reeds getoetst aan de verschillende omgevingsaspecten, zie hoofdstuk 4.

Conclusie

Een m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (Svbp)

Het juridische kader voor dit bestemmingsplan vormt de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Sinds 1 januari 2010 moeten conform de Wro alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar worden gemaakt. Het gaat dan onder andere om bestemmingsplannen, provinciale verordeningen en structuurvisies. Deze plannen worden digitaal beschikbaar gesteld voor burgers, bedrijven en andere overheidsinstanties.

Dit bestemmingsplan is opgebouwd volgens de bindende afspraken uit de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), zoals die zijn verankerd in het Bro. Daarnaast voldoet dit bestemmingsplan aan de eisen die het Bro stelt aan de regels van het bestemmingsplan. Het gaat dan bijvoorbeeld om een aantal standaardbegrippen, de wijze van meten, regels ten aanzien van overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.

5.2 Opzet Van Het Bestemmingsplan

Ten aanzien van de opzet van het bestemmingsplan (plankaart en regels) is het volgende van belang.

Opzet plankaart

Algemeen

Het uitwerkingsplan moet voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar is. In aansluiting hierop en in relatie tot digitale ontwikkelingen verdient het de voorkeur de bestemmingsregeling zo veel mogelijk op de plankaart te visualiseren en de planregels zo transparant mogelijk te houden. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk informatie op de plankaart wordt aangegeven en dat de plankaart digitaal wordt opgebouwd.

Daarbij is gebruik gemaakt van een combinatie van de BGT (Basisregistratie Grootschalige Topografie) en de digitale kadastrale ondergrond.

Bestemmingen

Op de plankaart wordt aangegeven welke bestemming geldt en waar bebouwing is toegestaan. Door middel van hoofdletters wordt de bestemming aangeduid, bijvoorbeeld W voor 'Wonen'.

Op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen. Tevens wordt in een onderhoek op de plankaart de naam van het uitwerkingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De kaart bestaat uit 1 kaartblad en renvooi, op een schaal van 1:1.000.

Aanduidingen

Op de kaart zijn maatvoeringsaanduidingen op de kaart aangegeven zoals de maximaal toegestane hoogtemaat (goothoogte en bouwhoogte). Bij het toekennen van de aanduidingen is zo veel mogelijk gebruik gemaakt van de standaard (en verplichte) aanduidingen uit SVBP2012.

Opzet planregels

Volgens SVBP2012 hebben de planregels een vaste hoofdstukindeling, in een vaste volgorde.

  • In hoofdstuk 1 (inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd, en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de plankaart voorkomen nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling, dan wel regels die voor de nodige flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene ontheffings- of wijzigingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels) ten slotte geeft overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2, Bestemmingsregels) wordt als volgt opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels (onderverdeeld in toelaatbaarheid van bouwwerken en bouwhoogte, oppervlakte en inhoud)
  • ontheffing van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • ontheffing van de gebruiksregels;
  • aanlegvergunningen;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Een bestemmingsartikel hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

5.3 Gehanteerde Bestemmingen

Wonen

De woning is opgenomen in de bestemming Wonen. De gronden binnen deze bestemd zijn bedoeld voor wonen en aan-huis-gebonden beroep. Naast één vrijstaande woning zijn hier bijbehorende bouwwerken toegestaan. De maximale goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding aangeduid.

Waarde - Archeologie - 2

Binnen deze bestemming is onder meer een vergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden opgenomen ten behoeve van het behoud van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden. Hiervoor geldt dat bij een verstoring groter dan 250 m2 en dieper dan 40 cm beneden het maaiveld aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

In het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is bepaald dat in de toelichting op het bestemmingsplan in ieder geval 'de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan' moeten zijn opgenomen. Dit volgt uit artikel 3.1.6 Bro. Het gaat daarbij over de financiële uitvoerbaarheid, waaronder de vraag of voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om het plan te realiseren. De kosten voor de realisatie van de plannen komen voor rekening van de initiatiefnemer, die daarvoor de nodige middelen heeft gereserveerd.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Bro dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg gepleegd te worden met de wettelijk verplichte organisaties. Het plan is daarom toegestuurd aan de volgende instanties:

  • Provincie Zeeland;
  • Waterschap Scheldestromen;
  • Veiligheidsregio Zeeland.

6.2.2 Terinzagelegging

Het ontwerpbestemmingsplan 'Spoorstraat 17' heeft met ingang van 5 maart 2020 zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen op het ontwerpbestemmingsplan.

Het bestemmingsplan 'Spoorstraat 17' is in de raadvergadering van 28 mei 2020 vastgesteld. Het raadsbesluit inclusief raadsvoorstel is als bijlage bij het plan bijgevoegd.

6.2.3 Handhaving

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2 Nader Onderzoek Asbest In Bodem

Bijlage 2 Nader onderzoek asbest in bodem

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 4 Quickscan Ecologie

Bijlage 4 Quickscan ecologie

Bijlage 5 Aerius Sloop Schuur

Bijlage 5 AERIUS sloop schuur