Westeweg 2
Bestemmingsplan - Goes
Vastgesteld op 06-05-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1. plan: het wijzigingsplan “Westeweg 2” van de gemeente Goes als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0664.WPLG10-ON99 met de bijbehorende regels.
1.2. aan-huis-gebonden beroep/bedrijf: een dienstverlenend beroep, dat in een woning of in een bijbehorend gebouw door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning en het woonperceel in overwegende mate hun woonfunctie behouden en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, bed & breakfast daaronder begrepen, met inachtneming van de volgende regels:
1. de woning blijft voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit;
2. ten hoogste 40 m² van de netto vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende gebouwen gezamenlijk mag ten behoeve van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik zijn;
3. het gebruik heeft een kleinschalig karakter en zal dit behouden;
4. het gebruik is naar aard in overeenstemming met het woonkarakter van de omgeving;
5. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten uitvoert tevens gebruiker en bewoner van de woning is;
6. het gebruik leidt niet tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
7. de uitoefening van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit in verband met het desbetreffende beroep of bedrijf is niet toegestaan;
8. reclame-uitingen aan de gevel mogen niet zichtbaar zijn;
9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast.
1.3. agrarisch bedrijf: een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
a. grondgebonden agrarisch bedrijf:
1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
2. bollenteelt: de teelt van bloembollen al dan niet in samenhang met de teelt van bolbloemen;
3. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
4. houtteelt: de aanplant van bomen op agrarische gronden ten behoeve van de houtteelt, waarvoor op basis van de Beschikking ontheffing meldings- en herplantplicht van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit ontheffing is verkregen van de meldings- en herplantplicht.
5. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond waarvoor in de bedrijfsvoering de weidegang essentieel is;
6. paardenfokkerij: het fokken van paarden en het houden van paarden ten behoeve van de vlees- en/of melkproductie, waarbij het stallen van pensionpaarden is toegestaan;
7. sierteelt: de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
b. niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
1. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
2. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen, paddenstoelen daaronder begrepen, in gebouwen;
3. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
c. aquacultuur: teelt van (zout)watergebonden organismen zoals zagers, zeekraal, schelpdieren en vissen, daaronder begrepen het verwerken en ter plaatse verkopen daarvan;
d. overige teelten van gewassen of dieren al dan niet in gebouwen.
1.4. agrarisch deskundige: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het agrarisch gebied, zoals de agrarische adviescommissie voor de provincie Zeeland.
1.5. agrarisch hulp-, neven- en loonbedrijf
a. een niet-industrieel bedrijf dat is gericht op het opslaan en leveren van goederen aan agrarische bedrijven en/of het opslaan van goederen ten behoeve van het verwerken van producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven, waaronder begrepen mestverzamelsilo's met een regionale functie;
b. een niet-industrieel bedrijf dat - voornamelijk met behulp van verplaatsbare landbouw-werktuigen en landbouwapparatuur - uitsluitend of overwegend diensten verleent aan agrarische bedrijven:
- in verband met de bodemcultuur;
- ter uitvoering van grondwerkzaamheden op agrarische cultuurgronden;
- ter verrichting van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur.
1.6. archeologisch deskundige: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van archeologie.
1.7. archeologische waarde: de aan het gebied toegekende waarde gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen onder het aardoppervlak.
1.8. bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9. bedrijfsgebouw: een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.10. bedrijfswoning: een gebouw in of bij een bedrijf of op een terrein behorende bij een bedrijf, dat dient voor de huisvesting van een persoon of één huishouden van een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het bedrijf of het terrein behorende bij het bedrijf, noodzakelijk is.
1.11. bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak.
1.12. bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13. bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw danwel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk, met een dak.
1.14. boogkassen: al dan niet verplaatsbare gebouwen, overtrokken met en omsloten door lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, ten behoeve van de teelt van gewassen.
1.15. bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.16. bouwgrens: de grens van een bouwvlak.
1.17. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.
1.18. bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel.
1.19. bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.20. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21. dunne mest: mest die verpompbaar is en die bestaat uit faeces of urine van landbouw- huisdieren, al dan niet vermengd met mors-, spoel-, reinigings- of regenwater.
1.22. erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
1.23. erfgrens: de grens van het erf.
1.24. gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25. hoofdgebouw: een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.26. kampeermiddel: tent, tentwagen, tenthuisje, kampeerauto of (sta)caravan, al dan niet een bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht geen omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, één en ander mits deze geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.27. kampeerseizoen: de jaarlijkse periode van 15 maart tot en met 31 oktober van enig jaar.
1.28. kampeerterrein: terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
1.29. kassen: bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal met een bouwhoogte van 1,20 meter of meer ten behoeve van de teelt of veredeling van gewassen, schuurkassen daaronder begrepen.
1.30. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten: het in een woning of in een bijbehorend bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van Bijlage 1 van het Besluit Omgevingsrecht geldt en waarbij de woning en het woonperceel in overwegende mate hun woonfunctie behouden met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.31. kleinschalig kamperen: een recreatiebedrijf met over het algemeen recreatie als neventak, waarbij op het bij het bedrijf behorende kampeerterrein niet-permanente standplaatsen gesitueerd mogen worden.
1.32. logies met ontbijt: het verhuren van één of meerdere kamers en het aanbieden van een ontbijt, waarbij de functie van de bebouwing in overwegende mate in stand blijft.
1.33. mestbassins: werken, niet zijnde bouwwerken, ten behoeve van de opslag van mest, zoals mestzakken, foliebassins en daarmee vergelijkbare vormen van mestopslag.
1.38. mestopslag: het bewaren van vaste meststoffen of dunne mest in een reservoir dat niet geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal zoals een mestsilo, mestplaat, mestzak of foliebassin.
1.34. mestopslagruimten: bouwwerken ten behoeve van de opslag van mest, zoals mestsilo's en daarmee vergelijkbare vormen van mestopslag.
1.35. overkapping: een bouwwerk geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak.
1.36. peil:
- de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 meter bedraagt;
- bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerp-bestemmingsplan bestaande aansluitende afgewerkte bouwterrein.
1.37. plattelandstoerisme: alle vormen van kleinschalige recreatie en toerisme met de nadruk op dagtoerisme en klein verblijfstoerisme, die plaatsvinden op en gebonden zijn aan het platteland en die aansluiten bij het reguliere toeristische aanbod, zoals wandel- en fietsroute structuren, ruiterpaden, toeristische autoroutes.
1.38. recreatief nachtverblijf: recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, kampeerhuisje, logeergebouwen, pension of kampeermiddel, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.39. regenkappen: niet door wanden omsloten bouwwerken met een bouwhoogte van maximaal 4,00 meter, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal, bestemd voor de bescherming van gewassen tegen neerslag.
1.40. semi-agrarisch bedrijf: een bedrijf of bedrijfsonderdeel gericht op de handel in bloemen en planten en/of de bewaring van en/of sportbeoefening met dieren, zoals een tuincentrum, hoveniersbedrijf, ponyhouderij of manege.
1.41. stacaravan: een kampeermiddel bestaande uit één niet-samengesteld geheel, voorzien van een as en wielenstelsel en een dissel, met een maximale oppervlakte van 70m² met bij- of aanbouw en maximaal 4.50 meter hoog.
1.42. standplaats: een ruimte voor het plaatsen van een kampeermiddel.
1.43. teeltondersteunende voorzieningen: voorziening ten behoeve van de bescherming van plantaardige agrarische teelten (tegen neerslag, zonlicht en vogelvraat) en/of de voorkweek van ten behoeve van het eigen bedrijf benodigd plantmateriaal en/of de voorkoming van verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van grondgebonden agrarische teelten, nader te onderscheiden in boogkassen, regenkappen en stellingen met fijnmazige netten.
1.44. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen die slechts gedurende één seizoen op de landbouwgronden aanwezig zijn.
1.45. vaste meststoffen: dierlijke meststoffen en andere meststoffen van organische oorsprong en samenstelling, mits de meststoffen niet verpompbaar zijn.
1.46. verblijfsrecreatie: recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf zoals een recreatiewoning, logeergebouw of kampeermiddel, door personen die elders hun hoofdverblijf hebben;
1.47. waterbassin: een reservoir bestemd en geschikt voor het opslaan van water ten behoeve van
het agrarische bedrijf.
1.48. weidegang: het bieden van gelegenheid voor dieren om buiten te lopen, op een substantiële oppervlakte landbouwgrond, waarbij een deel van de voerbehoefte voor de dieren buiten wordt verzameld en waarbij meer dan 50% van de betreffende landbouwgrond is begroeid.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1. afstanden van bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot de perceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, portalen, balkons en overstekende daken. Deze worden bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing gelaten mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.
2.5. breedte, lengte en diepte van een bouwwerk: tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.6. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7. het bebouwde oppervlak van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald.
2.8. de bedrijfsvloeroppervlakte wordt gemeten binnenwerks, op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:
1. voor intensieve veehouderijen geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van alle dierplaatsen bij de bedrijfsvloeroppervlakte wordt inbegrepen. Bij het houden van pluimvee, pelsdieren en/of konijnen in gestapelde hokken cq. batterijen geldt, in tegenstelling tot het voorgaande, dat uitsluitend de oppervlakte van de vaste vloer onder de hokken c.q. batterijen bij de bedrijfsvloeroppervlakte wordt inbegrepen;
2. tot de bedrijfsvloeroppervlakte tevens wordt gerekend de onder afdaken aanwezige oppervlakte die wordt of kan worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten;
3. tot de bedrijfsvloeroppervlakte niet wordt gerekend de oppervlakte van mestbassins, mestplaten en weegbruggen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, indien zulks noodzakelijk is:
1. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurwetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van aangrenzende gronden;
2. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
3. ten behoeve van de landschappelijke inpassing;
4. ten behoeve van de milieusituatie;
5. ten behoeve van de verkeersveiligheid.
3.4 Afwijking van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijking van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in (bij de een afwijking is aangegeven aan welke toetsingscriteria dient te worden getoetst. In bijlage 12 van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 is aangegeven hoe deze criteria moeten worden gehanteerd):
a. lid 3.1.1 voor het tijdelijk huisvesten van aan het betreffende agrarische bedrijf verbonden seizoensarbeiders, met in achtneming van het volgende:
1. de afwijking kan worden verleend voor vervangende nieuwbouw of het inpandig verbouwen van een gebouw, mits gelegen binnen het agrarisch bouwvlak of:
2. voor het aanleggen van een kampeerterrein binnen of aansluitend aan het bouwvlak;
3. de gezamenlijke oppervlakte van (woon)eenheden voor seizoensarbeiders mag ten hoogste 250m² bedragen;
4. de bouwhoogte van niet inpandige (woon)eenheden mag ten hoogste 3,5 meter bedragen;
5. de tijdelijke huisvesting mag per jaar niet langer duren dan de periode van 15 maart t/m 31 oktober. Buiten deze periode dienen de kampeermiddelen op het onder sub 2 genoemde kampeerterrein te worden verwijderd;
6. de afwijking mag niet leiden niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
b. lid 3.1.1 ten behoeve van het realiseren van een Nieuwe Economische Drager bij wijze van nevenactiviteit in bestaande (bedrijfs)gebouwen zoals aangegeven in de als bijlage 14 van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 opgenomen lijst Nieuwe Economische Dragers kolom N, of naar aard, schaal en gevolgen voor de omgeving vergelijkbare activiteiten.
Bij afwijking gelden tevens de toetsingscriteria:
- het afsluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst ten behoeve van de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst;
- geen ernstige beperking agrarische functie;
- geen onevenredige toename automobiliteit;
c. lid 3.1.1 ten behoeve van het toevoegen van een Nieuwe Economische Drager bij wijze van nevenactiviteit in nieuwe (bedrijfs)gebouwen zoals aangegeven in de als bijlage 14 van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 opgenomen lijst Nieuwe Economische Dragers kolom N, of naar aard, schaal en gevolgen voor de omgeving vergelijkbare activiteiten, met dien verstande dat:
1. nieuwbouw gepaard dient te gaan met de afbraak van bestaande bebouwing en/of een investering in de ruimtelijke kwaliteit van de locatie;
2. de nieuwbouw dient plaats te vinden binnen het bouwvlak van het agrarisch bedrijf;
Bij afwijking gelden tevens de toetsingscriteria:
- het afsluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst ten behoeve van de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst;
- geen ernstige beperking agrarische functie;
- geen onevenredige toename automobiliteit.
d. lid 3.2.3, sub b voor het aansluitend aan het agrarisch bouwvlak oprichten van één of meerdere foliebassins ten behoeve van een nevenactiviteit niet-grondgebonden aquacultuur, met een gezamenlijk oppervlakte van maximaal 1 hectare per bedrijf en een bouwhoogte van maximaal 1 meter.
Bij afwijking gelden tevens de toetsingscriteria:
- landschapstoets;
- milieutoets;
- de aanwezigheid van een zoetwatervoorrraad.
e. lid 3.1.1. sub a voor het toevoegen van een nevenactiviteit glastuinbouw, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte aan kassen, met uitzondering van boogkassen, maximaal 2.000 m² bedraagt;
f. lid 3.1.1. sub a voor het toevoegen van een nevenactiviteit tuinbouwveredeling, met dien verstande dat de totale bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van tuinbouwveredeling maximaal 2.000 m² bedraagt;
g. lid 3.1.1. sub a voor het toevoegen van een nevenactiviteit intensieve veehouderij, met dien verstande dat de totale bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij maximaal 1.600 m² bedraagt;
h. lid 3.1.1. sub a voor het toevoegen van een nevenactiviteit niet-grondgebonden aquacultuur met dien verstande totale bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van niet-grondgebonden aquacultuur maximaal 1.600 m² bedraagt;
i. lid 3.5.2 sub d voor het uitbreiden van het aantal standplaatsen tot maximaal 25 standplaatsen per kleinschalig kampeerterrein met dien verstande dat:
1. de kampeermiddelen worden geplaatst op dan wel aansluitend aan het bouwvlak dan wel het bestaande kleinschalig kampeerterrein;
2. rond het kampeerterrein een groenstrook met een breedte van minimaal 10 meter wordt aangebracht;
3. op het kampeerterrein uitsluitend kampeermiddelen zijn toegestaan gedurende het kampeerseizoen;
4. het plaatsen van stacaravans als kampeermiddel niet is toegestaan;
5. het kampeerterrein een aansluiting op de drukpersriolering krijgt. Indien er geen drukpersriolering aanwezig is dient in overleg met het Waterschap Scheldestromen naar een andere oplossing gezocht te worden.
Bij het afwijking geldt tevens het toetsingscriterium:
- het afsluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst ten behoeve van de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst;
j. Bij het toevoegen van een nevenactiviteit als genoemd in sub e en g gelden de toetsingscriteria:
- ontsluitingstoets;
- continuïteit;
- omgevingskwaliteiten;
l. indien ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een toegevoegde tak aanwezig is die de in sub d, e, f, g en h genoemde maximale oppervlakte overschrijdt, geldt de aanwezige oppervlakte als maximaal toegestane oppervlakte.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd (bij elke wijziging is aangegeven aan welke toetsingscriteria dient te worden getoetst. In bijlage 12 van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 is aangegeven hoe deze criteria moeten worden gehanteerd):
a. het plan te wijzigen voor het vergroten van het agrarisch bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf, met inachtneming van de volgende regels:
1. het bouwvlak mag worden vergroot tot een rechthoek waarvan de oppervlakte maximaal 1,5 hectare bedraagt en de langste zijde maximaal 150 meter;
2. het vergroten van het agrarisch bouwvlak is uitsluitend toegestaan indien uitbreiding binnen het bouwvlak door ruimtegebrek of door ongunstige situering van gebouwen onmogelijk is ofwel dit noodzakelijk is voor het realiseren van een mestbassin;
3. indien sprake is van een bouwvlakvergroting binnen 100 meter van een bebouwde kom, verblijfsrecreatieterrein of natuurgebied, mag vergroting slechts plaatsvinden aan de zijde die is afgekeerd van het betreffende kwetsbare gebied;
Voor planwijziging gelden tevens de toetsingscriteria:
- noodzaak;
- volwaardigheid;
- landschapstoets;
- milieutoets;
b. de bestemming “Agrarisch” te wijzigen in de bestemming “Verkeer” ten behoeve van geringe aanpassingen van wegtracés;
c. in verband met de aanleg van natuurvriendelijke oevers, de bestemming “Agrarisch” te wijzigen in de bestemming “Water”. Deze wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast op een strook grond met een breedte van maximaal 16 meter aan één of beide zijden van de gronden met de bestemming “Water”. Het gaat hierbij om natte ecologische verbindingszones die deel uit maken van de ecologische hoofdstructuur, de Waterschaps Ecologische Infrastructuur en de in de Kaderrichtlijn Water aangewezen waterlichamen. Het plan zal worden gewijzigd nadat de gronden op vrijwillige basis en gebruiksvrij verworven zijn;
d. het plan te wijzigen als gevolg van reconstructieplannen ingevolge Duurzaam Veilig;
e. nieuwvestiging
Het plan kan worden gewijzigd voor het projecteren van een nieuw agrarisch bouwvlak ten behoeve van de nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Hierbij geldt de volgende voorwaarde:
1. Nieuwvestiging is toegestaan indien het een verplaatsing betreft als gevolg van uitkoop (vanwege stads- of dorpsuitbreiding, ruilverkaveling, natuurontwikkeling of het oplossen van een milieuknelpunt);
Voor planwijziging gelden tevens de toetsingscriteria:
- noodzaak;
- volwaardigheid;
- geen voormalig agrarisch bedrijf beschikbaar;
- landschapstoets;
- ontsluitingsmogelijkheden;
- milieutoets;
f. wonen
De bestemming van bedrijfswoningen en bedrijfsgebouwen, waarvan de agrarische functie door bedrijfsbeëindiging is vervallen kan gewijzigd worden in de bestemming “Wonen”. Na planwijziging is artikel 18 van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 overeenkomstige toepassing.
Voor planwijziging geldt tevens het toetsingscriterium:
- geen ernstige beperking agrarische functie;
g. Nieuwe Economische Dragers in bestaande (bedrijfs)gebouwen
Het plan kan worden gewijzigd ten behoeve van het toevoegen van een Nieuwe Economische Drager bij wijze van vervolgactiviteit zoals aangegeven in de als bijlage 14 van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 opgenomen lijst Nieuwe Economische Dragers kolom V, of naar aard, schaal en gevolgen voor de omgeving vergelijkbare activiteiten, met dien verstande dat:
1. de Nieuwe Economische Drager binnen de bestaande bedrijfsbebouwing dient te worden gerealiseerd;
2. voor het toevoegen van een Nieuwe Economische Drager geïnvesteerd dient te worden in de ruimtelijke kwaliteit van de locatie.
Voor planwijziging gelden tevens de toetsingscriteria:
- wijziging wordt slechts toegepast indien een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst.
- geen ernstige beperking agrarische functie;
- geen onevenredige toename automobiliteit;
h. Nieuwe Economische Dragers in nieuwe (bedrijfs)gebouwen
Het plan kan worden gewijzigd ten behoeve van het toevoegen van een Nieuwe Economische Drager bij wijze van vervolgactiviteit zoals aangegeven in de als bijlage 14 van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 opgenomen lijst Nieuwe Economische Dragers kolom V, of naar aard, schaal en gevolgen voor de omgeving vergelijkbare activiteiten, met dien verstande dat:
1. nieuwbouw gepaard dient te gaan met de afbraak van bestaande bebouwing en/of een investering in de ruimtelijke kwaliteit van de locatie;
2. de nieuwbouw moet passen binnen de bouwvlakmogelijkheden van het agrarisch bedrijf.
Voor planwijziging gelden tevens de toetsingscriteria:
- wijziging wordt slechts toegepast indien een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst.
- geen ernstige beperking agrarische functie;
- geen onevenredige toename automobiliteit.
Artikel 4 Waarde- Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Waarde - Archeologie - 1” aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het behoud van het ter plaatse aanwezige archeologisch waardevol gebied en van de ter plaatse aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege.
4.2 Bouwregels
a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1. genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter;
b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels- uitsluitend worden gebouwd, indien:
1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige;
c. het bepaalde in lid 4.2 sub b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 40 cm kan worden geplaatst;
4. een bouwwerk dat zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
4.5 Wijzingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
5.1 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Bouwhoogte
De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,5 meter, tenzij in deze regels andes is bepaald.
6.2 Bestaande afstanden en andere maten
a. Indien afstanden op de datum van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
b. In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de datum van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer of minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als ten hoogste respectievelijk ten minste worden aangehouden;
c. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid a en b uitsluitend van toepassing indien dat geschiedt op dezelfde plaats.
6.3 Afwijking van de bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Algemene regel
Het is verboden de in dit plan begrepen gronden, gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming.
Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie;
b. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden als uitstallings-, opslag-, stand-, of ligplaats voor kampeermiddelen, tenzij in deze regels anders is bepaald;
c. kleinschalig kamperen, tenzij in deze regels anders is bepaald.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Specifieke bouwregels 'geluidzone - spoor'
Binnen de als “geluidzone - industrie”, “geluidzone - spoor” of “luchtvaartverkeerzone” aangewezen
gronden is het bouwen van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing, in overeenstemming met het bepaalde in
hoofdstuk 2 van dit plan, uitsluitend toegestaan, indien is gebleken dat de geluidsbelasting vanwege het
industrieterrein, het railverkeer of het luchtvaartterrein op de gevels van de bebouwing niet hoger zal zijn
dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regels in dit plan ten behoeve van:
a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken van geringe afmetingen ten behoeve van het openbaar nut waarvan het oppervlak maximaal 50 m² bedraagt en de bouwhoogte maximaal 5 meter;
b. het oprichten van antennes en masten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter ten behoeve van telecommunicatie- of alarmeringsvoorzieningen;
c. overschrijdingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
d. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Er wordt niet afgeweken indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van:
geringe overschrijdingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 5 meter toelaatbaar.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
11.1 Procedure bij toepassing wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid ingevolge dit plan, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in:
artikel 3 lid 7.1;
artikel 4 lid 4.1;
is een strafbaar feit in de zin van artikel 1a onder 2 van de Wed (Wet op de economische delicten).
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en niet in overeenstemming is met het plan mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van lid 13.1, sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1, sub a met maximaal 10 %;
c. lid 13.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c. indien het gebruik, bedoeld in lid 13.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d. lid 13.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald onder de naam:
Regels wijzigingsplan “Westeweg 2”.