Lindenlaan - Heuvelstraat
Bestemmingsplan - gemeente West Maas en Waal
Vastgesteld op 10-12-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Alphen, Lindenlaan-Heuvelstraat;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0668.ALPLindenHeuvel-BOH1 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aanduidingsvlak:
een vlak door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden;
aaneengebouwde woning:
1.6 aaneengebouwde woning:
een woning die samen met twee of meer woningen deel uitmaakt van één bouwmassa, welke bestaat uit de hoofdmassa's van deze woningen;
1.7 afhankelijk woonruimte:
een onderdeel van het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.8 afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels:
een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
1.9 agrarisch bedrijf:
een akkerbouw-, bloementeelt-, sierteelt-, fruitteelt- of ander tuinbouwbedrijf, alsmede een pluimvee-, varkens-, mestrund- en mestkalverenhouderij, paarden- en geitenhouderij danwel een uit twee of meer van genoemde bedrijfstakken samengesteld bedrijf;
1.10 agrarische gebouwen:
gebouwen ten dienste van agrarische doeleinden, niet zijnde een bedrijfswoning;
1.11 ander bouwwerk:
een bouwwerk, niet zijnde een gebouw of bijbehorend bouwwerk;
1.12 archeologische verwachting:
een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachtingswaarde in verband met de in de ondergrond aangetroffen sporen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.13 archeologische waarde:
een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.14 archeologisch monument:
terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument;
archeologisch onderzoek:
1.15 archeologisch onderzoek:
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
1.16 bebouwde oppervlakte van een perceel of ander terrein:
de som van de oppervlakten van alle op een perceel of terrein gelegen gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken 1 m boven peil en buitenwerks gemeten;
1.17 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.18 bebouwingspercentage:
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel;
1.19 bed and breakfast:
een activiteit ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is;
1.20 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.21 bedrijf aan huis:
een bedrijf, waaronder een kappersbedrijf, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.22 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.23 bedrijfswoning:
één woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming;
1.24 beroep aan huis:
een dienstverlenend beroep, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk uitgeoefend wordt, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.25 bestaand:
- bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
- bij gebruik: het gebruik van gronden voor fruitteelt en boom- en sierteelt indien het gebruik van de betreffende gronden niet langer dan drie jaar onderbroken is geweest.
1.26 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.27 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.28 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een (bedrijfs)woning dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend (bedrijfs)woning verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.29 bijgebouw:
een vrijstaand danwel aangebouwd gebouw, behorend bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.30 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.31 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.32 bouwlaag:
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.33 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.34 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.35 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn toegelaten;
1.36 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.37 dagrecreatie:
vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;
1.38 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.39 detailhandel in eigen vervaardigde en/of voortgebrachte producten:
(streek)producten die door het toegelaten bedrijf zijn voortgebracht, geteeld of vervaardigd;
1.40 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van op publiek gerichte diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;
1.41 EHS:
Ecologische Hoofdstructuur;
1.42 extensief recreatief medegebruik:
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, paardrijden, (water)fietsen en kanoën;
1.43 extensieve dagrecreatie:
die vormen van openluchtrecreatie, waarbij in het algemeen het beleven van rust voorop staat en het aantal recreanten per oppervlakte-eenheid beperkt is. Voorbeelden zijn fietsen en wandelen;
1.44 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.45 glastuinbouw:
een agrarisch bedrijf dat zich hoofdzakelijk toelegt op het telen van gewassen in kassen
1.46 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.47 hobbymatige basis houden van dieren:
het niet bedrijfsmatig houden van dieren;
1.48 inwoning:
het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat woningsplitsing en/of kamerbewoning niet toegestaan is;
1.49 kampeermiddel:
tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.50 kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
1.51 kernkwaliteiten:
de belangrijkste landschappelijke en ecologische kenmerken van de onderscheiden delen van het beschermde gebied. Het behoud van de identiteit van de onderscheiden delen is alleen mogelijk als deze kernkwaliteiten niet worden aangetast;
1.52 kleinschalige dagrecreatie:
vormen van recreatie met een beperkte omvang en uitstraling en gericht op het beleven van het buitengebied, zoals: verhuur van fietsen, verhuur van kano's, verhuur van huifkarren, pony's, bezoek kaasboerderij, tuinbezichtiging en bezichtiging van een historische boerderij. Onder kleinschalige recreatie als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf wordt verstaan vormen van kleinschalige dagrecreatie en extensieve verblijfsrecreatie als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf;
1.53 landschappelijke waarde:
waarde van een gebied in landschappelijk-esthetische en/of geomorfologische zin
1.54 mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar;
1.55 meergeneratiewoning:
meergeneratiewoning is een gebouw met geschakelde, zelfstandige of onzelfstandige wooneenheden, appartementen of huizen met inpandige verbinding voor ouderen of mensen met een handicap en hun familie, waarbij de familie mantelzorg verleent. De zorgvrager woont in een aparte wooneenheid, maar staat in directe verbinding met zijn of haar mantelzorger;
1.56 natuur:
alle levende organismen, hun habitats, de ecosystemen waarvan zij deel uitmaken en de daarmee verbonden uit zichzelf functionerende ecologische processen;
1.57 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de aanwezigheid en de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur, zoals geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen;
1.58 nevenfuncties:
activiteiten die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale bedrijfsactiviteiten op een agrarisch bouwperceel;
1.59 niet-geluidsgevoelige bebouwing:
bebouwing die volgens de Wet Geluidhinder en de daarop gebaseerde regelgeving niet aangemerkt wordt als geluidsgevoelige gebouwen en ruimten;
1.60 normaal (agrarisch) beheer:
het regulier bestaande beheer dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering en het (agrarisch) gebruik van de gronden;
1.61 normaal (agrarisch) onderhoud:
het onderhoud van bestaande objecten c.q. de grond dat, gelet op de bestemming, noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen.:
1.62 omgevingsvergunning:
een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.63 omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.64 ondergronds:
onder peil;
1.65 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten
1.66 overnachtingsplaats:
een plaats bedoeld voor het bieden van mogelijkheden tot overnachting, waarbij geldt dat 1 bed voor 1 persoon is bedoeld en dus 1 overnachtingsplaats is;
1.67 peil:
- voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- voor gebouwen in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
- voor woon en/of werkschepen: de waterlijn;
1.68 permanente bewoning:
bewoning door (het huishouden van) een persoon of door daarmee gelijk te stellen groep van personen van een recreatiewoning, stacaravan of andere voor wisselende bewoning bedoelde ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats;
1.69 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.70 recreatiewoning:
een permanent ter plaatse aanwezig voor wisselende bewoning bedoeld gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door (het huishouden van) een persoon of daarmee gelijk te stellen groep van personen dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;
1.71 ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van die ruimte.
1.72 schuilgelegenheid dieren:
een vrijstaand gebouw voor het tijdelijk stallen van hobbymatig of bedrijfsmatig gehouden dieren;
1.73 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijk, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoning van erotische-pornografische aard plaatsvindt. Hieronder wordt in elk geval verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.74 stacaravan:
een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;
1.75 standplaats:
een in of op het (kampeer)terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek, d.m.v. nummering, stroomvoorziening, erfafscheiding of anderszins, voor het tijdelijk plaatsen van een kampeermiddel ten behoeve van recreatief nachtverblijf. Een bijzettentje wordt hierbij niet als afzonderlijk kampeermiddel aangemerkt;
1.76 straatmeubilair:
bij de openbare weg behorende bouwwerken;
1.77 teeltondersteunende voorzieningen:
ondersteunende voorzieningen ten behoeve van vollegronds groente-, fruit-, bloemen- en boomteelt, te onderscheiden in tijdelijke en permanente voorzieningen:
Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 7 maanden in de periode 1 maart tot en met 30 november, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolie, lage tunnels. Verankerde palen en constructie, zijn de enige onderdelen van deze voorzieningen, die permanent aanwezig mogen zijn.
Permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn het gehele jaar toegestaan.
1.78 toeristisch kamperen
kamperen met kampeermiddelen waarbij het kampeermiddel gedurende maximaal zes weken op dezelfde locatie mag staan;
1.79 uitbouw:
aan het gebouw vastzittend bouwwerk dat rechtstreeks vanuit het gebouw toegankelijk is;
1.80 voorgevelrooilijn:
de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk, dan wel bouwvlak, is gelegen alsmede het verlengde daarvan die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
1.81 voorgevel:
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.82 vrijstaande woning:
een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw;
1.83 wegen:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
1.84 wet/wettelijke regeling:
waar in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.85 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten
1.86 zorgboerderij:
een (functionerend) agrarisch bedrijf waar zorgactiviteiten gecombineerd worden met agrarische activiteiten. Op de locatie wordt op kleine schaal opvang geboden aan zorgvragers die op therapeutische basis meehelpen en/of aanwezig zijn bij (onderdelen van) met name agrarische werkzaamheden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Gebouwen en andere bouwwerken
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
- a. bebouwingspercentage:
het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden, tenzij in de regels anders vermeld staat;
- b. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
- c. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
- d. de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
- e. de inhoud van een bouwwerk:
- 1. tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
- 2. in aanvulling op het bepaalde onder 1 geldt voor woningen dat bouwlagen met gevelopeningen (opening in een gevel voor o.a een deur, een venster, etc.), die geheel of gedeeltelijk boven peil gelegen zijn, meegerekend worden bij de bepaling van de inhoud van een bouwwerk.
- f. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
- g. het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;
Bij het meten van en afstand wordt gemeten vanaf het hart van de lijn naar het hart van de lijn (hart op hart).
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van de 'wijze van meten' als vermeld in art. 2.1 worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, timpanen, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Komgebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Komgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische doeleinden en grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven met bijbehorende erven;
- b. het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke en ecologische waarden waaronder mede begrepen is natte landnatuur ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - natte natuur';
- c. ondergeschikte detailhandel in eigen vervaardigde producten en streekgeproduceerde producten;
- d. extensief recreatief medegebruik;
- e. kleinschalige voorzieningen voor de verkoop van streek geproduceerde (agrarische) producten;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. watergangen;
met daarbij behorende gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken.
3.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
3.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:]
- 1. afmetingen en vorm van gebouwen en andere bouwwerken, indien dat noodzakelijk is voor de verkeersveiligheid of om aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen te voorkomen dan wel een goede landschappelijke inpassing te bereiken.
- b. De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming. Daaronder wordt in ieder geval begrepen:
- a. het opslaan van materialen en goederen in de open lucht buiten het bouwvlak;
- b. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en producten tenzij:
- 1. dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het bedrijf dan wel uitsluitend betrekking heeft op agrarische producten van het eigen bedrijf;
- 2. dit plaatsvindt ten behoeve van een toegestane niet-agrarische nevenactiviteit binnen de bestaande bebouwing;
- c. detailhandel, tenzij het detailhandel betreft als ondergeschikte nevenactiviteit in zelf vervaardigde en/of voortgebrachte producten;
- d. de wijziging van het bestaande agrarisch gebruik van de gronden in boom- en/of sierteelt;
- e. het gebruik van de gronden voor pot- en containerteelt buiten het bouwvlak;
- f. het gebruik van gronden voor tuinbouw met open grondteelt, fruitteelt en/of bestaande boom- en sierteelt (met uitzondering van bestaand gebruik) waarbij bestrijdingsmiddelen worden ingezet in een zone van 50 meter, gemeten vanaf de grens van
- 1. de bestemming Wonen ;
- 2. de kernen Alphen, Altforst, Appeltern, Beneden-Leeuwen, Boven-Leeuwen, Dreumel, Maasbommel en Wamel, en de overige gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als gronden vallend buiten het plan;
- g. het in gebruik geven, nemen en hebben van een recreatiewoning, recreatieappartementen, groepsaccommodatie, een mobiel kampeervoertuig of een vrijstaand bijbehorend bouwwerk voor permanente bewoning;
- h. het in gebruik geven, nemen en hebben van (delen van) ruimten of gebouwen bestemd voor een zorgfunctie voor zelfstandige bewoning;
- i. het plaatsen van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, anders dan de daarvoor bij dit bestemmingsplan aangewezen gronden;
- j. het geheel of gedeeltelijk onder peil stallen van dieren;
- k. het gebruik van de gronden voor glastuinbouw.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in art. 3.5, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. één woning per bestemmingsvlak tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een ander aantal woningen is aangegeven;
- b. maximaal 40% van de bestaande gebouwen tot een totale vloeroppervlakte van maximaal 80 m² mag worden ingericht ten dienste van een beroep aan huis;
- c. bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
met de daarbij behorende gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, erven en tuinen.
4.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen gebouwen en andere bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
- a. de maatvoering van de gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken binnen het bestemmingsvlak is als volgt:
woning | maximaal |
goothoogte | 5 m |
bouwhoogte | 10 m |
inhoud | 650 m3 |
afstand zijdelingse perceelsgrens | 3 m |
bijbehorende bouwwerken | maximaal |
goothoogte | 3 m |
bouwhoogte | 6 m |
afstand tot woning | 20 m |
gezamenlijke oppervlakte | 80 m² |
minimaal | |
achter de voorgevel van de woning op een afstand van | 3 m |
woonwagen | maximaal |
oppervlakte woonwagen | 100 m² |
goothoogte | 3,5 |
bouwhoogte | 7 |
aantal | het aantal ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' |
andere bouwwerken | maximaal |
de hoogte van andere bouwwerken vóór de naar de weg gekeerde gevel van de woning | 1 m |
de hoogte van andere bouwwerken achter de naar de weggekeerde gevel van de woning | 2,5m |
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:
- a. dakvormen, dakhellingen en nokinrichtingen van de bebouwing;
- b. de (goot)hoogte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- c. de breedte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. de oriëntering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. de wijze van afdekking van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein;
De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de verwachtte en reeds vastgestelde archeologische waarden.
5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de gebieden waar de aanduidingen als genoemd in artikel 5.2.1 betrekking op hebben te veranderen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis wenselijk is; of
- b. de oppervlaktes en / of de dieptes als genoemd in artikel 5.2.1 te veranderen en / of hier desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis wenselijk is.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Herbouw woningen
- a. Herbouw van woningen is, voor zover het de situering van de woning betreft, uitsluitend toegestaan indien en voor zover:
- 1. de herbouw grotendeels plaatsvindt op de bestaande fundamenten; bij het ontbreken daarvan vindt herbouw plaats binnen de voormalige bebouwingscontour van de woning of binnen een afstand van maximaal 3 m van de bebouwingscontour;
- 2. de voorgevel van de te herbouwen woning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn of in de voorgevelrooilijn die parallel loopt met de bestaande voorgevelrooilijn;
- 3. de belangen van de in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- 4. de nieuwe situering van de woning stedenbouwkundig en milieuhygiënisch aanvaardbaar is.
- b. Herbouw van dijkwoningen is, voor zover het de situering van de woning betreft, uitsluitend toegestaan indien en voor zover:
- 1. de herbouw grotendeels plaatsvindt op de bestaande fundamenten; bij het ontbreken daarvan vindt herbouw plaats binnen de voormalige bebouwingscontour van de woning of binnen een afstand van maximaal 3 m van de bebouwingscontour;
- 2. de voorgevel van de te herbouwen woning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn of in de voorgevelrooilijn die parallel loopt met de bestaande voorgevelrooilijn;
- 3. de belangen van de in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- 4. de nieuwe situering van de woning stedenbouwkundig en milieuhygiënisch aanvaardbaar is;
- 5. de oorspronkelijke ligging van de woning en situering van de hoofdingang in relatie met het dijklichaam is uitgangspunt bij de herbouw;
- 6. het peil ter plaatse van de hoofdingang van de te vervangen woning is het uitgangspunt voor het peil van de nieuw te realiseren dijkwoning;
- 7. het waterschap is akkoord met herbouw op de bestaande locatie;
- 8. in geval het hoofdgebouw en overige gebouwen zijn gelegen binnen de bestemming 'Agrarisch - Uiterwaard' geldt het volgende: de bestaande oppervlakten van het hoofdgebouw en overige gebouwen gelden als maximum en mogen eenmalig met maximaal 10% worden verhoogd. Voorts geldt dat de inhoud van bedrijfswoning met niet meer dan 100 m3 mag toenemen;
7.2 Vrijwaringszone A-watergang
7.3 Vrijwaringszone Gasontvangstation
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Gebruiksverbod
Onder verboden gebruik, als bedoeld in artikel 2.1.1, sub c, van de Wabo, wordt in ieder geval beschouwd een gebruik als:
- a. staan- of ligplaats voor onderkomens;
- b. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- c. al dan niet tijdelijke buitenopslag voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen daarvan, indien deze opslag hoger is dan 3 meter of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
- d. stortplaats voor puin, zand en grind, grond, mest- of afvalstoffen;
- e. seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden;
- f. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten (zoals motorcross, quadrijden, modelvliegtuigen, etc.) anders dan de daarvoor door de gemeente aangewezen gronden.
8.2 Uitzondering van verboden gebruik
Het bepaalde in art. 8.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.
Meest doelmatige gebruik
8.3 Meest doelmatige gebruik
Burgemeester en wethouders kunnen van het bepaalde in art. 8.1 bij een omgevingsvergunning afwijken indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen gerechtvaardigd wordt.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijkingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:
- a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut (zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasregel- en drukstations, conmatics), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 m3 en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 4 m;
- b. het in geringe mate aanpassen van enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, waarbij de grenzen met niet meer dan 3 m worden verschoven;
- c. het oprichten van masten ten behoeve van mobiele (beeld)telefonie en zendmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m;
9.2 Afwegingscriteria
Van de bevoegdheid van art. 9.1 kan slechts gebruik worden gemaakt indien het bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Wijzigingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:
- a. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens te veranderen, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 5 m en de bouwgrens niet meer dan 10 m worden verschoven;
- b. het oprichten van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m3 en een goothoogte van maximaal 4 m;
- c. het enigszins anders situeren en/of begrenzen van bouwvlakken, indien dit ten behoeve van de uitvoering van een bouwplan nodig mocht blijken, één en ander, mits de vorm slechts in geringe mate wordt gewijzigd en de oppervlakte van het desbetreffende bouwvlak met niet meer dan 20% wordt vergroot of verkleind.
10.2 Afwegingscriteria
Van de bevoegdheid van art. 10.1 kan slechts gebruik worden gemaakt indien het bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Indien burgemeester en wethouders toepassing geven aan het opleggen van nadere eisen of een vermelde wijzigingsregel worden de volgende procedures gevolgd.
11.1 Nadere eisen (conform art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening)
Bij de voorbereiding van een besluit tot het opleggen van nadere eisen, opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan, is de navolgende voorbereidingsprocedure van toepassing:
- a. Burgemeester en wethouders maken het voornemen tot het opleggen van nadere eisen van te voren in een huis-aan-huisblad dat in de gemeente wordt verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend;
- b. Het voornemen tot het opleggen van nadere eisen alsmede het ontwerpbesluit en de daarop betrekking hebbende stukken liggen gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
- c. De bekendmaking houdt de mededeling in dat een belanghebbende schriftelijk zijn zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren kan brengen bij burgemeester en wethouders gedurende de termijn van terinzagelegging;
- d. Het besluit omtrent het opleggen van nadere eisen wordt met redenen omkleed;
- e. Burgemeester en wethouders stellen de belanghebbende van een zienswijze in kennis van hun besluit.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Strijdigheid bij dubbelbestemmingen
In geval van onderlinge strijdigheid tussen de regels van de dubbelbestemmingen treden de partijen wiens belangen/functies in de dubbelbestemmingen worden beschermd met elkaar in overleg.
12.2 Gebruiken en uitvoeren
- a. Onder gebruiken wordt mede begrepen: het in gebruik geven en het laten gebruiken:
- b. Onder uitvoeren wordt mede begrepen: het doen uitvoeren en het laten uitvoeren.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan als gevolg van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.2 Met een omgevingsvergunning afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 13.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1 met maximaal 10%.
13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning voor het bouwen en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
13.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking
13.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.4 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
13.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Alphen, Lindenlaan-Heuvelstraat.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 10 december 2020.
De voorzitter, De griffier,
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemer wil door toepassing van de regeling voor vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing (vab) op het perceel gelegen tussen Lindenlaan 13 en Lindenlaan 15 in Alphen een woning realiseren. Om dat mogelijk te maken worden elders binnen de gemeente voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt. Er zal circa 600 m2 gesloopt worden aan de Heuvelstraat 66a in Alphen en ruim 400 m2 aan de Ruivertstraat 1a in Alphen.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat binnen een agrarische bestemming geen woningen mogen worden gerealiseerd. Daarnaast heeft het perceel Heuvelstraat 66a een agrarisch bestemming die gewijzigd moet worden naar 'wonen'.
Om de plannen voor realisatie van een woning aan de Lindenlaan planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot herziening van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.10 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
De plangebieden zijn gelegen aan de Lindenlaan (tussen 13 en 15) en de Heuvelstraat 66a in Alphen. De locaties liggen beide in het buitengebied en worden omgeven door woningen en agrarische percelen. De planlocatie aan de Lindenlaan is gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Appeltern, sectie Q, perceel 497 en een strook van 5 meter op het perceel dat bekend staat als gemeente Appeltern, sectie Q, perceel 498. Het plangebied heeft een oppervlak van circa 1.300 m2. De planlocatie aan de Heuvelstraat is gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Appeltern, sectie Q, perceel 785 en perceel 786 gedeeltelijk en heeft een oppervlak van 14.580 m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebieden weergegeven.
Luchtfoto met aanduiding plangebieden Lindenlaan en Heuvelstraat (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Uitsnede kadastrale kaart (bron: www.perceelloep.nl)
1.3 Vigerende Planologische Situatie
Beide plangebieden liggen binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen 'Buitengebied West Maas en Waal' en 'Archeologie West Maas en Waal'. Het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal' is vastgesteld door de raad van gemeente West Maas en Waal op 27 juni 2013; het bestemmingsplan 'Archeologie West Maas en Waal' op 3 december 2015. Met het vaststellen van het bestemmingsplan 'Archeologie West Maas en Waal zijn de archeologische bepalingen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal' geactualiseerd.
Verder gelden de bestemmingsplannen:
- Buitengebied, West Maas en Waal correctie 2014
- Buitengebied, West Maas en Waal correctie 2016
- Thematische herziening Grootschalig grondverzet
- Thematische herziening agrarische bedrijven 2020 (ontwerp)
Deze plannen hebben geen consequenties voor voorliggend plan.
Lindenlaan 13
In het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal' kent dit deel van het plangebied de bestemming 'Agrarisch - Oeverwal'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor:
- a. agrarische doeleinden en grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven met bijbehorende erven;
- b. het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke en ecologische waarden;
- c. extensief recreatief medegebruik;
- d. kleinschalige voorzieningen voor de verkoop van streek geproduceerde (agrarische) producten;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. watergangen.
Het plangebied heeft geen bouwvlak.
In het bestemmingsplan 'Archeologie West Maas en Waal' kent dit deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' en de gebiedsaanduiding 'overige zone – waarde archeologie 4'. Binnen deze bestemming zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van de verwachte en reeds vastgestelde archeologische waarden. Ter plaatse van de aanduiding 'waarde archeologie 4' zijn bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 150 cm of/dan wel ophogen groter dan 1.000 m2 en hoger dan 70 cm alleen toegestaan indien een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en / of een omgevingsvergunning voor het bouwen is verkregen. Deze regeling geldt ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen.
Uitsnede bestemmingsplan Lindenlaan naast nummer 13 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Heuvelstraat 66a
In het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal' kent dit deel van het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch - Komgebied' Deze gronden zijn bestemd voor
- a. agrarische doeleinden en grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven met bijbehorende erven;
- b. extensief recreatief medegebruik;
- c. kleinschalige voorzieningen voor de verkoop van streek geproduceerde (agrarische) producten;
- d. een waterretentiegebied ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - waterretentie';
- e. nutsvoorzieningen;
- f. watergangen.
De gronden binnen het plangebied zijn voor het grootste deel voorzien van een bouwvlak. Gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken dienen binnen het 'bouwvlak' te worden gebouwd. Per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf en één bedrijfswoning toegestaan.
In het bestemmingsplan 'Archeologie West Maas en Waal' kent dit deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' en de gebiedsaanduiding 'overige zone – waarde archeologie 2'. Binnen deze bestemming zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van de verwachte en reeds vastgestelde archeologische waarden. Ter plaatse van de aanduiding 'waarde archeologie 2' zijn bodemingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 40 cm of/dan wel ophogen groter dan 500 m2 en hoger dan 70 cm alleen toegestaan indien een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en / of een omgevingsvergunning voor het bouwen is verkregen. Deze regeling geldt ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen.
Uitsnede bestemmingsplan Heuvelstraat 66a (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Conclusie
De plannen zijn strijdig met het vigerende bestemmingsplan omdat binnen de bestemmingen 'Agrarisch - Komgebied' en 'Agrarisch - Oeverwal' geen woningen gerealiseerd mogen worden.
1.4 Opzet Bestemmingsplan En Toelichting
Het bestemmingsplan 'Alphen, Lindenlaan-Heuvelstraat' bestaat uit de volgende stukken:
- toelichting;
- verbeelding, schaal 1:1000 (IDN nummer: NL.IMRO.0668.ALPLindenHeuvel-BOH1;
- planregels.
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
- Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
- in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
- de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk4 beschreven;
- in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
- Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van De Situatie
2.1 Huidige Situatie
Historie
Het dorp Alphen is op de oeverwalgronden van de Maas gebouwd. Niet alleen de rivierlus, maar ook de strangen en de doorbraakgaten bewijzen dat het dorpsgebied onder hevige druk heeft gestaan van het grillige verloop van de rivier. De oudste kern van Alphen ligt nabij de rooms-katholieke kerk en de voormalige boerderij Het Hof. Bij een laatmiddeleeuwse overstroming is het oostelijke gedeelte van het dorp waarschijnlijk weggeslagen, want de Kerkdijk is schuin over de vroegmiddeleeuwse verkaveling teruggenomen. Met die verkaveling corresponderen nog de parallel aan elkaar lopende straten als de Kerkstraat, Schoolstraat en Melkstraat. Het gebied rondom de kerk is de laatste eeuwen stelselmatig verhoogd, waartoe de benodigde gronden aan de noordwest rand van het dorp werden uitgegraven. Op deze locatie bevindt zich nu de dorpsgracht.
Structuur
De structuur van Alphen wordt bepaald door de Dijkgraaf de Leeuwweg, de Molenstraat en de Kerkdijk/Greffelingsedijk. Dit zijn allen noord-zuidlopende wegen. Deze wegen vormen tezamen met de Kerkstraat en de Lindenlaan de hoofdwegenstructuur van Alphen. Alphen heeft zich in de loop der jaren in noordelijke richting uitgebreid met recentelijk de uitbreiding aan de noordzijde van de Heuvelstraat. Aan de noordoostkant bevinden zich de (kleinschalige) uitbreidingswijken die grenzen aan het open landschap. In de woonwijken zijn al verbindingen aanwezig voor mogelijke verdere uitbreidingen. Boomgaarden komen veelvuldig voor in de omgeving van Alphen en grenzen aan de kern. Aan de noord- en zuidkant vanuit het open landschap is zicht mogelijk op de dijk en de rivier de Maas. Bedrijvigheid bevindt zich hoofdzakelijk op bedrijventerrein de Zandkamp aan de Dijkgraaf de Leeuwweg.
Kwaliteiten
Karakteristiek voor Alphen zijn de lange linten die uitwaaien vanuit de historische kern richting het buitengebied. Met name aan de Greffelingsedijk is de oude lintbebouwing nog duidelijk zichtbaar. Rond de Rooms-katholieke kerk bevindt zich een kleinschalig historisch centrum met de kerk als beeldbepalende elementen. Ook een gedeelte van het pand van de Woningstichting aan de Kerkstraat is karakteristiek. De begrenzing van het dorp aan de Greffelingsedijk is historisch waardevol. Vanaf de dijk zijn er vele doorkijken richting de kern. Even buiten Alphen bevindt zich aan de zuidzijde de standerdmolen 'Tot voordeel en genoegen'. De molen vormt een opvallend herkenningspunt vanuit het open landschap en vanaf de dijk.
Lindenlaan naast nr. 13
Het perceel ligt ten zuidwesten van de Lindenlaan. Langs de Lindenlaan en langs de plangrens ligt een watergang. Langs de Lindenlaan bevinden zich in een brede berm hoge bomen. Zowel het plangebied als de omgeving make een groene indruk. Aan de andere zijde van de watergang bevindt zich een woning. Langs de Lindenlaan bevinden zich overwegend woningen in een lintbebouwing. De opgaande beplanting tussen het plangebied en de woning ten oosten hiervan maakt geen deel uit van het plangebied.
Aan de noord- en zuidwestzijde van het plangebied bevindt zich een laagstam fruitboomgaard.
Lindenlaan naast nr.13 Alphen (bron: initiatiefnemer)
Lindenlaan (bron: initiatiefnemer)
Heuvelstraat 66a
In dit deelgebied bevinden zich een bedrijfswoning en verouderde en verwaarloosde stallen. De stallen zijn gebruikt voor kippen. De bedrijfsactviteiten zijn reeds sinds langere tijd beëindigd. De stallen zijn aan het einde van hun technische levensduur. Het betreft stallen zonder karakteristieke of beeldbepalende waarden. De oppervlakte van de stallen bedraagt circa 580 m2 . In bijlage 1 is een plattegrond opgenomen waar op de bebouwing die gesloopt gaat worden is aangegeven.
Heuvelstraat 66a Alphen (bron: www.googlemaps.nl)
2.2 Toekomstige Situatie
Om de realisatie van een vrijstaande woning aan de Lindenlaan in Alphen mogelijk te maken wordt er, conform het beleid voor vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing 1.030 m2 voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Dit gebeurt op de locatie Heuvelstraat 66a in Alpen en de locatie Ruivertweg 1b in Dreumel.
Aan Ruivertweg wordt 450 m2 gesloopt en aan de Heuvelstraat 66a wordt 580 m2 gesloopt.
Lindenlaan naast nr. 13
De gemeente West Maas en Waal streeft naar inbreiding boven uitbreiding, met behoud van bestaande karakteristieken en waarden. Met dit plan wordt de planologisch-juridische mogelijkheid geboden tot het bouwen van één vrijstaande woning aan de Lindenlaan. De ontwikkeling sluit aan bij het karakter van het omliggende gebied. Dit komt tot uiting in de kleinschaligheid, de onderlinge afstanden en de bouwmassa van het plan (bijlage 2).
Ontwerp nieuwe woning (bron initiatiefnemer)
Het perceel krijgt, door de aanleg van een brug een nieuwe inrit. Eenmaal over de brug komt men eerst bij de berging. Links en rechts daarvan kan men parkeren, er is uitgegaan van 4 parkeerplaatsen van 6 bij 3 meter. Een luifel begeleidt de bezoeker naar voordeur, welke als portaal voor de gevel uitsteekt.
Achter de voordeur bevindt zich de entree met ruime hal, trap en vide. Via de entree kan men naar het toilet en garderobe, naar de leefkeuken en naar de woonkamer op de begane grond. Ook gaat er een trap naar het souterrain en de verdieping. De vide en trap zorgen voor natuurlijk licht over alle lagen. Achter de woonkamer bevindt zich de eetkamer, welke evenals de leefkeuken, uitkijkt op de tuin. De overbouwde buitenruimte en hobbyruimte daarachter, zijn net als de berging onderdeel van de bijgebouwen, het hoofdgebouw zelf is 800 m3.
Op de verdieping bevinden zich de slaapkamers, kleedkamer en badkamers. De slaapkamers hebben allen toegang tot het dakterras op de bijgebouwen.
In het souterrain komen de installaties en enkele ontspanningsfuncties.
De tuininrichting wordt later worden ontworpen door een gerenommeerd tuinarchitect. Hierbij wordt rekening gehouden van de ligging van de woning in het vrij open landschap. Uitgangspunt is het gebruik van inheemse beplantingssoorten. De hoofdboomstructuur aan de Lindenlaan wordt behouden. Er hoeven door de ontwikkeling geen bomen te worden gekapt.
Situatie tekening gewenste woning (bron: initiatiefnemer)
Stedenbouwkundige inpassing
Voor de stedenbouwkundige toets zijn onder andere de structuurvisies, het landschapsontwikkelingsplan en het dorpskwaliteitsplan als kader gebruikt. In deze plannen/visies wordt onder andere het belang om de voor Alphen karakteristieke dijkbebouwing en de historische linten zoveel mogelijk te handhaven benoemd. Ook de groene doorzichten vanaf de dijk op de kern en het open (kommen)landschap zijn waardevol. Vanuit de kom is het behoud van een harmonische relatie met het landschap gewenst. De groene geledingszones aan de noord- en zuidkant van Alphen moeten open worden gehouden. Het plangebied wordt niet expliciet genoemd als ontwikkelingslocatie. Bij dit plan is sprake van een inbreidingslocatie door invulling van een open plek in het bestaande lint langs de Lindenlaan. Door invulling van de locatie is geen sprake van aantasting van het historisch lint aan de Lindenlaan. De hoofdboomstructuur wordt behouden.
De onbebouwde plek heeft geen historische waarde in de vorm van bijvoorbeeld een (voormalig) boerenerf. Door de bebouwing op het ruime perceel te plaatsen blijven er zichtlijnen bestaan tussen de bebouwing naar het achtergelegen gebied. Tevens versterkt de bebouwing het karakter van het lint. De rooilijn van de nieuwbouw is in lijn met de rooilijn van de naastgelegen woningen Lindenlaan 13 en 15. De bouwmassa die met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt sluit aan bij het bebouwingsbeeld (lintbebouwing) van de Lindenlaan. Het plan is voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en het project is stedenbouwkundig verantwoord (bijlage 3).
Bouwvoornemen
Het bouwvoornemen betreft de bouw van één vrijstaande woning. De woning is met de voorzijde georiënteerd op de Lindenlaan. Uit de situatieschets is af te leiden dat de rooilijn van de nieuwbouw op een zodanige wijze is geprojecteerd dat rekening wordt gehouden met rooilijnen van de naastgelegen woningen.
Impressie gevels (bron: initiatiefnemer)
De L-vormige opzet van het geheel opent zich op het zuiden. Om de puien te kunnen ontzien van teveel zon en om het beeld te verrijken, worden stalen frames met houten lamellen gebruikt ter plaatse van het overstekende balkon. Dit hout keert ook terug bij de toegangsdeuren. De gehele massa begint met een bakstenen plint in een bruin-antraciete kleur, daarboven wordt de gevel gestuct in een grijswitte kleur. Onder de royale overstek (<1m) keert de baksteen terug. De overstek wordt voorzien van een geïntegreerde goot. Hierdoor kan het dak heel sober worden uitgevoerd met enkel vlakke, antraciete pannen. De baksteen keert ook terug bij de diverse, verticale elementen zoals het entreeportaal en de schoorstenen. De baksteenvlakken onderscheiden ook de bijgebouwen van de hoofdbouw, waar gevels tot hoger in baksteen worden uitgevoerd en zo een meer landelijke reactie geven. Plinten, borstweringen, schoorstenen e.d. worden beëindigd met betonnen afdekkingen.
Heuvelstraat 66a
Het perceel Heuvelstraat 66 krijgt deels een woonbestemming en behoudt deels de agrarische bestemming. De bedrijfswoning wordt bestemd voor 'wonen'. Het agrarisch bouwperceel komt te vervallen. De nu nog aanwezige bedrijfsbebouwing op het perceel wordt gesloopt. Voor het overige verandert er niets aan de feitelijke situatie. Op het eigen terrein is voldoende ruimte om te parkeren.
Ruivertweg 1b te Dreumel
Op het perceel Ruivertweg 1b is de agrarische bedrijfsbebouwing reeds gesloopt. Het perceel heeft reeds een woonbestemming (bestemmingsplan Buitengebied, Ruivertweg 1b, Dreumel). Van de sloopmeters daar wordt circa 450 m2 ingezet ten behoeven van voorliggend plan.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
- het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.
Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.
Conclusie
Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
- Rijksvaarwegen;
- Project mainportontwikkeling Rotterdam;
- Kustfundament;
- Grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- Defensie;
- Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
- Elektriciteitsvoorziening;
- Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
- Natuurnetwerk Nederland;
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
- Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
Conclusie
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
- 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
- 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de bouw van 1 woning en de sanering van overtollige bebouwing, waardoor het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is.
Conclusie
Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
Op 19 december 2018 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Op 1 maart 2019 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden. De visie heeft strategische ambities weer voor de lange termijn. Het doel is om de provincie gezond, veilig, schoon en welvarend te houden en te maken.
- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De provincie geeft hier richting aan door gezamenlijk zeven samenhangende ambities na te streven op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid; economisch vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat.
Voor de ontwikkeling is met name de ambitie met betrekking tot de woon- en leefomgeving van belang. De provincie geeft aan te streven naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo wordt de economische kracht en de kwaliteit van Gelderland versterkt. De ambitie hierbij om onder andere de bestaande bebouwde omgeving optimaal te benutten.
Conclusie
Er wordt voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt en in plaats daarvan mag een woning worden toegevoegd in een bestaand bebouwingslint. Het voornemens is niet strijdig met de omgevingsvisie die is opgesteld voor en door de provincie Gelderland.
3.2.2 Omgevingsverordening
In december 2018 is de geconsolideerde omgevingsverordening van de provincie Gelderland vastgesteld. Het moederplan stamt uit 2014. De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de verordening zijn regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.
Volgens artikel 2.1 ligt de verantwoordelijkheid voor de woonagenda primair bij de gemeente, wat het volgende inhoudt:
1. Per regio stellen de gemeentebesturen een regionale woonagenda op.
2. Gedeputeerde Staten stellen de regionale woonagenda vast, als de agenda in overeenstemming is met de regionale opgave en het meest recente provinciale beleid.
3. Als nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of een noodzakelijke actualisatie van de vigerende regionale woonagenda nog niet heeft plaatsgevonden, beoordelen Gedeputeerde Staten, totdat die regionale woonagenda is vastgesteld of na actualisering opnieuw is vastgesteld een bestemmingsplan dat nieuwe woningen mogelijk maakt aan de volgende criteria:
- 1. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
- 2. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
- 3. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling.
In voorliggend plan wordt er één woning gerealiseerd die wordt ingepast in het landschap. De woning mag worden gerealiseerd, omdat elders voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt.
Conclusie
Het plan is niet in strijd met de provinciale omgevingsverordening.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Beleid vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing
De handreiking vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied (VAB) is opgesteld door regio Rivierenland en dateert uit 2016.
Door hergebruik en functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied willen de samenwerkende gemeenten de vitaliteit en de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied behouden en vergroten, zonder daarbij de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te beperken.
Meer concreet willen de gemeenten:
- de vitaliteit van het buitengebied vergroten door vestiging van nieuwe economische bedrijvigheid in vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied onder een aantal voorwaarden mogelijk te maken;
- voorzien in de behoefte aan wonen in een landelijke omgeving waarbij de nieuwe bewoners ook bijdragen aan het versterken van de vitaliteit van het buitengebied;
- de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied vergroten door vrijgekomen landschapsontsierende agrarische bedrijfsbebouwing te saneren;
- door hergebruik van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing verpaupering en ongewenst gebruik van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied tegen te gaan;
- agrarische ondernemers nieuwe mogelijkheden bieden om na beëindiging van het agrarische bedrijf in hun levensonderhoud te voorzien.
In ruil voor de sanering van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied worden verruimde mogelijkheden geboden voor de bouw van nieuwe woningen. Door de opbrengsten van een extra bouwkavel in te zetten voor de sloop van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing en landschappelijke inpassing van de nieuwe bebouwing denken de samenwerkende gemeenten de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied per saldo te kunnen vergroten. Behalve voor vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen is er ook een regeling gepresenteerd voor sanering van leegstaande kassen.
Afhankelijk van de hoeveelheid te slopen bedrijfsgebouwen mag/mogen:
- de vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen met een monumentale of beeldbepalende waarde verbouwd;
- worden tot één of meerdere wooneenheden;
- een nieuwe woning of woningen worden gebouwd;
- een nieuw bijgebouw worden opgericht of een bestaand bijgebouw worden vergroot;
- de inhoud van een bestaande woning worden vergroot.
In paragraaf 3.3 van de handreiking is aangegeven onder welke voorwaarden er medewerking kan worden verleend aan de realisatie van nieuwe woningen in ruil voor de sloop van bedrijfsgebouwen. De relevante tekst luidt als volgt.
Het agrarisch buitengebied van de regio Rivierenland is voornamelijk in gebruik voor de melkveehouderij en relatief intensieve teelten zoals de fruit- en laanboomteelt (Betuwe), glastuinbouw (sier- en fruitteelt) en de paddenstoelenteelt (Bommelerwaard). De intensieve teelten worden gekenmerkt door relatief moderne bedrijfsgebouwen die qua omvang en materiaalgebruik niet in het landschap passen. De gemeenten willen vanuit het streven de landschappelijke kwaliteit te vergroten, stimuleren dat deze agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt worden wanneer ze hun agrarische functie hebben verloren. Om dit te stimuleren wordt de mogelijkheid geboden – in ruil voor de sloop van alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen – één of meerdere woningen op te richten. Door de opbrengsten van de extra bouwmogelijkheden te gebruiken voor het dekken van de sloopkosten van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing en de kosten van landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing, denken de samenwerkende gemeenten de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied per saldo te kunnen vergroten.
Sloop en vervangende nieuwbouw zijn alleen toegestaan wanneer gemeenten van mening zijn dat verbouw van de vrijgekomen agrarische bedrijfsruimte tot woonruimte niet mogelijk of wenselijk is. Monumentale bebouwing mag uiteraard niet worden gesloopt en ook bebouwing die door de gemeente is aangewezen als karakteristiek of beeldbepalend komt niet voor deze regeling in aanmerking. Gelet op de karakteristiek van het buitengebied en de vraag vanuit de markt wordt er in beginsel gekozen voor vrijstaande woningen, welke als meest passend worden beschouwd in het landelijke gebied.
De volgende regeling is van toepassing voor sloop en vervangende nieuwbouw:
Voor de bouw van nieuwe woningen gelden – naast de uitgangspunten zoals verwoord in paragraaf 2.1 van de handreiking – de volgende voorwaarden:
- alle op het perceel aanwezige voormalige bedrijfsgebouwen, bouwwerken en overige voorzieningen dienen te worden gesloopt/verwijderd (ook al is dit meer dan 2.500 m² of 1600 m2 paddenstoelenteelt en ook al telt de oppervlakte hiervan niet mee bij het berekenen van de oppervlakte van de gesloopte bedrijfsgebouwen), uitgezonderd de hoeveelheid bij recht toegestane bijgebouwen en met uitzondering van monumentale gebouwen of gebouwen die door de gemeente zijn aangemerkt als karakteristiek en/of beeldbepalend.
Planspecifiek
Op het perceel Heuvelstraat 66A zullen alle voormalige bedrijfsgebouwen en overige voorzieningen worden gesloopt. Op het perceel aan de Ruivertweg zijn de opstallen reeds gesloopt. In bijlage 1 is een overzicht van de te slopen bebouwing opgenomen. Artikel 3.4.3. van de handreiking (Saldering) biedt de mogelijkheid om hiervan af te wijken. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.
Saldering
Slopen op locatie is onder voorwaarden mogelijk:
- a. per perceel moet minimaal 250 m2 aan bedrijfsgebouwen worden gesloopt om voor saldering in aanmerking te komen;
- b. voor elk perceel geldt dat alle vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt (ook als dit meer dan 250 m2 is, uitgezonderd de hoeveelheid bij recht toegestane bijgebouwen);
- c. vervangende nieuwbouw moet plaatsvinden op het perceel waar dat uit ruimtelijk oogpunt het meest wenselijk is;
Er wordt per perceel minimaal 250 m2 gesloopt. Verwezen wordt naar hoofdstuk 2.
- Uitgangspunt is dat nieuwbouw plaatsvindt op het perceel waar ook de sloop plaatsvindt. Soms zijn daartoe aantoonbaar geen mogelijkheden of is een andere locatie ruimtelijk gezien een goed alternatief. In deze gevallen kan de nieuwbouw ook op een andere locatie/perceel binnen de gemeente plaatsvinden, mits daarbij een, vanuit het oogpunt van ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit, goed plan wordt overlegd.
Planspecifiek
De nieuwbouw vindt op een locatie elders plaats. In hoofdstuk 2 van de toelichting van dit bestemmingsplan is onderbouwd waarom dat passend is.
- De maximale omvang van de nieuw te bouwen woning(en) wordt door de individuele gemeente bepaald, waarbij kan worden aangesloten op de huidige mogelijkheden voor bestaande woningen zoals die in de bestemmingsplannen zijn vastgelegd.
Planspecifiek
De woning heeft conform het gemeentelijk een beleid een inhoud van 800 m3.
- een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing van de nieuwe woning en de
bijgebouwen.
Planspecifiek
In hoofdstuk 2 is ingegaan op de landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing van de nieuwe woning aan de Lindenlaan.
- nieuw te bouwen woningen mogen niet leiden tot beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende (agrarische) bedrijven. Gemeenten zullen bij het verlenen van goedkeuring aan het oprichten van nieuwe woningen, de belangen die gediend zijn met functieverandering dan ook moeten afwegen tegen de toekomstperspectieven en -plannen van omliggende (agrarische) bedrijven.
Planspecifiek
In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de omgevingsaspecten. Hier blijkt dat omliggende (agrarische) bedrijven niet worden beperkt door de ontwikkeling.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Buitengebied 2020
Op 25 februari 2010 heeft de gemeenteraad van de gemeente West Maas en Waal de Structuurvisie Buitengebied 2020 vastgesteld. De Structuurvisie geeft de integrale ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het buitengebied.
De voorliggende visie is opgesteld met als hoofddoelstelling het realiseren van een leefbaar en economisch goed functionerend buitengebied, dat recht doet aan en respect heeft voor de landschappelijke kwaliteiten en karakteristieke identiteit van het rivierengebied. De visie kent een planperiode tot 2020. Ter verwezenlijking van deze doelstelling wil de gemeente binnen de planperiode medewerking verlenen aan particuliere initiatieven die een bijdrage leveren aan de gewenste ontwikkelingsrichting. Hiermee draagt de visie zelf bij aan de verwezenlijking van deze ontwikkelingsrichting.
Bron: structuurvisie Buitengebied 2020 gemeente West Maas en Waal
Lindenlaan naast nr. 13
Het plangebied is gelegen in de landschappelijke eenheid ‘oeverwal’. De oeverwal is een kleinschalig, halfopen landschap waarbij wonen, werken en agrarische activiteiten sterk met elkaar verweven zijn. Het mozaïekachtige karakter van het landschap, de afwisseling van verschillende functies, open weides, boomgaarden en bebouwing vormt de ruimtelijke basis voor ontwikkelingen. Nieuwe ontwikkelingen dienen binnen deze karakteristiek te passen en deze te versterken. De verschillende landschapselementen dienen zoveel mogelijk behouden te worden. Met betrekking tot wonen op de oeverwal wordt in de structuurvisie het volgende beleid geformuleerd. Het omzetten van een agrarische bouwperceel naar wonen is passend op de oeverwal. Wel dient met de volgende voorwaarden rekening gehouden te worden:
- de woning dient qua aard en schaal passend te zijn in het open landschap;
- sloop van de vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing, met uitzondering van monumentale of beeldbepalende bebouwing;
- nieuwbouw in principe op de plaats van het voormalige hoofdgebouw;
- hiervan mag afgeweken worden als daar zwaarwegende stedenbouwkundige of landschappelijke redenen voor zijn;
- landschappelijke inpassing van de nieuwe woning.
In voorliggend plan wordt aan de Heuvelstraat en de Ruivertweg voormalige bedrijfsbebouwing gesloopt, waarbij in ruil voor de sanering van agrarisch bedrijfgebouwen een woning aan de Lindenlaan wordt opgericht. In hoofdstuk 2 is beschreven waarom dat dit passend is op deze locatie en hoe deze ingepast wordt in het (oeverwallen)landschap. De ontwikkeling past binnen de kaders van de Structuurvisie. De nieuwe woning en bijgebouwen sluiten qua maatvoering en verschijningsvorm aan op de karakteristiek van een landelijke woning in deze regio.
Heuvelstraat 66a
Karakteristiek voor de kom zijn de grote mate van openheid en de grootschalige robuuste structuren. Lange zichtlijnen, lange rechte wegen en weinig bebouwing zijn kenmerkend. De eendenkooien en opgaande populierenbossen vormen de blikvangers in het komgebied. Bomen (met name populieren) zijn vaak dicht langs de wegkant aangeplant. Verdichting van het komgebied met opgaande dichte beplanting dient te worden voorkomen.
De locatie Heuvelstraat ligt in het komgebied. De kom is ingericht op een goed functionerend agrarisch landschap (goede ontsluiting, bodemopbouw, weinig belemmeringen). De structuurvisie biedt ruimte aan veranderende ontwikkelingen in de agrarische sector. De visie gaat ervan uit dat de agrarische sector met name in de kom zal blijven voortbestaan en dat schaalvergroting van agrarische bedrijven zal plaatsvinden.
In de komgebieden is het uitgangspunt dat het toevoegen van nieuwe burgerwoningen niet is toegestaan. Reden hiervoor is dat dit de agrarische bedrijvigheid kan beperken en dat het zorgt voor verstening van het komgebied.
Het omzetten van een agrarisch bouwperceel naar wonen behoort wel tot de mogelijkheden mits dit past binnen het gemeentelijk VAB-beleid. Aan de Heuvelstraat wordt de agrarische bestemming omgezet naar een woonbestemming. De aanwezige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Aan de Heuvelstraat wordt geen nieuwe woningbouw (of andere bebouwing) toegevoegd.
Conclusie
Voorliggend plan past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Buitengebied.
3.4.2 Structuurvisie Dorpen
De Structuurvisie Dorpen is vastgesteld door de raad van de gemeente West Maas en Waal op 30 april 2015. In de Structuurvisie zijn zowel de Heuvelstraat als de Lindenlaan herkenbare toegangswegen voor Alphen. Beide straten zijn aangewezen als bebouwingslint. Deze opvallende groene dorpslinten vormen sterke ruimtelijke dragers die, waar nodig, versterkt kunnen worden door boomaanplant.
De Lindenlaan/Kerkstraat ligt haaks op de dijk en vormt een duidelijke entree van Alphen vanuit het komgebied. De St. Lambertuskerk vormt de kern van Alphen. Het kerkgebouw ligt schuin ten opzichte van de straten, waardoor ruimten ontstaan in het profiel van deze straten. Aan de westzijde van de kerk ligt een groot plein. De dijk vormt een herkenbare begrenzing van het dorp.
Aan de dorpslinten kunnen kleine bebouwingsclusters worden ontwikkeld of bestaande erven worden herontwikkeld. Deze kleinschalige ontwikkelingen dienen een onderdeel te vormen van het landschappelijk beeld.
Bron: structuurvisie Dorpen 2025 gemeente West Maas en Waal
Conclusie
Voorliggend plan past binnen de Structuurvisie Dorpen. Beide locaties liggen binnen een bestaand dorpslint.
3.4.3 Landschapsontwikkelingsplan West Maas en Waal
Het landschapsontwikkelingsplan (augustus 2011) van de gemeente West Maas en Waal (LOP) heeft tot doel om als gemeente nadrukkelijk, in samenwerking met maatschappelijke organisaties die betrokken zijn bij het landschap en met particulieren, actief vorm te geven aan behoud en ontwikkeling van streekeigen landschapswaarden. In het kader van de Structuurvisie Buitengebied 2020, die is vastgesteld in februari 2010, is er tevens een visie opgesteld voor de landschappelijke en ruimtelijke structuur van de gemeente West Maas en Waal. Deze visie heeft de basis gevormd voor het LOP.
Het uitgangspunt bij de visie is dat het onderscheid tussen kom, oeverwal en uiterwaard behouden moet blijven en waar mogelijk versterkt moet worden om zo de eigenheid en leesbaarheid van het landschap te bewaren. De basisvisie richt zich op het waarborgen en behouden van de basiskwaliteit van het landschap. Daarbij staat het behouden en versterken van de karakteristieke elementen van de verschillende landschapstypen voorop.
Lindenlaan naast nr. 13
Lindenlaan 13 is gelegen op een oeverwal. De oeverwallen zijn parallel aan de rivieren gelegen en vormden door hun hogere en droge ligging de oudste bewoningplaatsen langs de rivier. Al vroeg werd hier landbouw bedreven en ontstonden verschillende kernen.
Het omzetten van een agrarisch bouwperceel naar burgerwoning, volgens de VAB-regeling, is passend op de oeverwal. Daarnaast zijn er mogelijkheden om bij vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing woningen te realiseren. Een voorwaarde is dat alle vrijgekomen (agrarische) bedrijfsgebouwen zonder karakteristieke of monumentale waarde worden gesloopt. Dit houdt in dat handhaving van bestaande karakteristieke panden of panden met een monumentale waarde voorop staat. De nieuwbouw dient in principe plaats te vinden op de plek van het voormalige hoofdgebouw. Nieuwbouw op een andere plek op het perceel kan uitsluitend plaatsvinden als daarvoor belangrijke stedenbouwkundige en landschappelijke argumenten ten grondslag liggen. In de handreiking “landschappelijke versterking en inpassing erven” worden de uitgangspunten en spelregels beschreven voor de landschappelijke inpassing op de oeverwal van bestaande, om te vormen en nieuwe erven.
Aan de Lindenlaan wordt geen bebouwing gesloopt. De agrarische bestemming wordt omgezet naar een woonbestemming. Elders wordt gesloopt. De nieuwe woning wordt in het landschap ingepast (bijlage 2). De hoofdboomstructuur langs de Lindenlaan blijft behouden, er worden geen bomen gekapt. Bij inrichting van de tuin van de woning wordt gebruik gemaakt inheemse beplantingssoorten. De tuin wordt ontworpen door een tuinarchitect.
Heuvelstraat 66a
De locatie ligt in het komgebied. Het komgebied van West Maas en Waal was een van de eerste ruilverkavelingsgebieden van Nederland. Pas toen veranderde het komgebied in een bewoond en agrarisch bruikbaar gebied.
Karakteristiek voor de kom is de grote mate van openheid en de grootschalige robuuste structuren. Lange zichtlijnen, lange rechte wegen en weinig bebouwing zijn kenmerkend. De eendenkooien en opgaande populierenbossen vormen de blikvangers in het komgebied.
Aan de Heuvelstraat wordt geen bebouwing toegevoegd. De bestaande bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Verder is er enkel sprake van functiewijziging. Het landschap wordt niet aangetast.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van het landschapsontwikkelingsplan.
3.4.4 Dorpskwaliteitsplan
Het dorpskwaliteitsplan geeft richtlijnen en regels maar biedt vooral ook inspiratie voor het ontwikkelen van nieuwe plannen. Plannen voor het verbouwen van uw woning, hergebruik van leegstaande panden of zelfs het ontwikkelen van nieuwe buurten. Het dorpskwaliteitsplan vervangt de welstandsnota. Het dorpskwaliteitsplan is bedoeld als ‘werkboek’ voor initiatiefnemers en voor de gemeente. Het dorpskwaliteitsplan helpt bij het maken van plannen en ontwerpen die passen in de kernen van West Maas en Waal. Het dorpskwaliteitsplan is niet vrijblijvend en is meer dan alleen een inspiratieboek: we geven duidelijke spelregels mee voor nieuwe ontwikkelingen.
De planlocaties liggen aan de rand van Alphen in het landelijk bebouwingslint. De drie bebouwingslinten worden getypeerd als een landelijk lint met verspreid daarlangs enkele (agrarische) erven. Dichter bij de kern liggen de erven dichter bij elkaar en zijn de landschappelijke openingen relatief klein. Verder buiten de kern, liggen de erven verder uit elkaar en zijn er meer zichtlijnen naar het landschap. De toevoeging van kleinschalige ontwikkelingen in de vorm van erven is bij alle linten goed denkbaar. Onder een "erf" wordt hier verstaan: een duidelijk in vormgeving en positionering bij elkaar horende groep gebouwen in een landelijke context of aan de rand van het dorp. Met name dichter bij de dorpskern is verdichting een goede mogelijkheid, mits er voldoende zichtlijnen op het landschap blijven bestaan. De beleving en zichtbaarheid van de open komgronden is belangrijk.
Bron: Dorpskwaliteitsplan gemeente West Maas en Waal
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen zijn niet in strijd met het dorpskwaliteitsplan. Bij uitwerking van de plannen voor de Lindenlaan wordt rekening gehouden met de spelregels zoals opgenomen in het dorpskwaliteitsplan.
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.
4.1 Flora En Fauna
4.1.1 Wettelijk kader
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
4.1.2 Effect te vergunnen activiteiten
Door Ecoresult is een quickscan uitgevoerd. De uitkomsten worden in deze paragraaf beschreven. De complete quickscan is als bijlage 4 opgenomen bij de toelichting.
Aan de Lindenlaan wordt tussen nummer 13 en 15, in het kader van de VAB-regeling, een nieuwe woning gerealiseerd.
Beschermde gebieden
Wet Natuurbescherming
Het plangebied ligt op 3,6 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Op basis van de afstand en de aard van de activiteiten die in het plangebied zullen plaatsvinden valt op voorhand uit te sluiten dat er sprake is van (tijdelijke) negatieve impact (trilling, licht, geluid, optische verstoring, etc.). Aanvullend (veld)onderzoek is niet noodzakelijk. Daarmee hoeft geen vergunning als bedoeld in artikel 2.7 van de Wnb te worden aangevraagd.
Verordening Ruimte
Op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden valt op voorhand uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op het Natuurnetwerk Nederland. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.
Stikstofdepositie
Uit de in januari 2020 uitgevoerde Aeriusberekening (bijlage 5) blijkt dat er door de gewenste ontwikkeling geen strijdigheden ontstaan met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied. Er vindt geen stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
Beschermde soorten
Vogels met jaarrond beschermde nesten
Het plangebied is ongeschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen of als (essentieel) functioneel leefgebied) voor vogels met jaarrond beschermde nesten in gebouwen en bomen. Negatieve effecten zijn uitgesloten. Aanvullend onderzoek is niet nodig. Daarmee hoeft geen ontheffing als bedoeld in artikel 3.1 van de Wnb te worden aangevraagd.
Vogels met niet jaarrond beschermde nesten
Het plangebied is ongeschikt als voortplantingsplaats voor vogels met niet jaarrond beschermde nesten. Binnen het plangebied is geen bebouwing of beplanting aanwezig. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Ontheffing van de Wnb hoeft niet te worden aangevraagd.
Algemene vogels
Het plangebied is ongeschikt als voortplantingsplaats voor algemene vogels. Tijdelijke schadelijke effecten door uitvoering van de werkzaamheden op bezette nesten van algemene vogels zijn uit te sluiten op basis van de afwezigheid van structuur binnen het plangebied.
Soorten Habitatrichtlijn
Potentieel geschikte voor voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen, essentieel foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen zijn binnen het plangebied afwezig. Aanwezigheid van verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van overige habitatrichtlijnsoorten zijn in het plangebied uitgesloten, geschikt habitat ontbreekt. Aanvullend (veld)onderzoek is niet nodig. De activiteiten kunnen worden uitgevoerd. Het aanvragen van een ontheffing of vergunning is niet nodig.
Nationaal beschermde soorten
In het plangebied bestaat geen potentie voor nationaal beschermde soorten waarvoor géén provinciale vrijstelling geldt. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. De Wet natuurbescherming (als bedoeld in artikel 3.10) wordt niet overtreden. Het plangebied is potentieel geschikt voor Nationaal beschermde soorten waarvoor in de provincie Gelderland een vrijstelling geldt zoals haas, ree, (spits)muizen en incidenteel aanwezige gewone pad, bruine kikker, bastaardkikker en kleine watersalamander. Aanvullend onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk. Wel geldt ten alle tijde de zorgplicht. Dit houdt in dat indien mogelijk schadelijk effecten op deze soorten zoveel mogelijk dient te worden voorkomen. Te denken valt aan het verplaatsen van dieren naar veilige locaties buiten het werkgebied indien zij worden aangetroffen.
Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.
4.1.3 Conclusie
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief.
4.2 Bodemkwaliteit
4.2.1 Wettelijk kader
De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
4.2.2 Resultaten onderzoek
Lindenlaan naast nr. 13
Voorliggend initiatief voorziet in een functiewijziging van agrarisch (zonder bouwvlak) naar wonen. Door Arnicon is in januari 2020 een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd (bijlage 6).
Hypothese
Op basis van de beschikbare informatie wordt de locatie vanuit het oogpunt van bodemverontreiniging beschouwd als verdacht in verband met diffuse bodembelasting door het gebruik van bestrijdingsmiddelen, waarbij wordt uitgegaan van een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming. De locatie wordt als niet-asbestverdacht aangemerkt.
Verkennend bodemonderzoek
Het bodemprofiel bestaat tot een diepte van 2,5 m-mv volledig uit klei. Bij zintuiglijk onderzoek zijn geen afwijkingen waargenomen aan het opgeboorde bodemmateriaal. Er is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen in het opgeboorde bodemmateriaal. De grondwaterstand is waargenomen op een diepte van circa 0,9 m-mv. Uit laboratoriumonderzoek is gebleken dat de grond (0-1,0 m-mv) licht verontreinigd is met cadmium. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Voor het overige zijn in de grond en in het grondwater geen verontreinigingen aangetroffen.
Conclusies en aanbevelingen
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd, dat de hypothese "verdacht" voor bodemverontreiniging met bestrijdingsmiddelen dient te worden verworpen. Dit aangezien in de grond geen bestrijdingsmiddelen zijn aangetroffen. De locatie wordt geschikt geacht voor de beoogde bestemming 'wonen'.
Eventuele afvoer van grond dient plaats te vinden conform de regelgeving in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt om eventueel vrijkomende grond op de locatie her te gebruiken. Voor hergebruik als bodem binnen de locatie is het Besluit bodemkwaliteit niet van toepassing.
Heuvelstraat 66a
Voorliggend initiatief voorziet in een functiewijziging van agrarisch naar wonen voor het perceel Heuvelstraat 66a. Er wordt geen bebouwing toegevoegd. De bestaande bedrijfswoning krijgt een woonbestemming. De bodem wordt niet geroerd.
Op de locatie zijn geen bodemverontreinigingen bekend of bekende locaties van ernstige bodemverontreiniging die met spoed moeten worden gesaneerd.
4.2.3 Conclusie
Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek voor de Lindenlaan blijkt er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief. Aan de Heuvelstraat is enkel sprake van een functiewijziging. De bodem wordt niet geroerd.
4.3 Cultuurhistorie En Archeologie
4.3.1 Wettelijk kader
Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.
Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
4.3.2 Cultuurhistorie
Het plangebied (zowel aan de Lindenlaan als aan de Heuvelstraat) kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.
4.3.3 Archeologie
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
Lindenlaan naast nr. 13
De gronden ter plaatse van de gewenste ontwikkeling zijn volgens het bestemmingsplan 'Archeologie West Maas en Waal' verwachtingsgebied voor archeologische vondsten. Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' en de gebiedsaanduiding 'overige zone – waarde archeologie 4'. Binnen deze bestemming zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van de verwachte en reeds vastgestelde archeologische waarden. Ter plaatse van de aanduiding 'waarde archeologie 4' zijn bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 150 cm of/dan wel ophogen groter dan 1.000 m2 en hoger dan 70 cm alleen toegestaan indien een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en / of een omgevingsvergunning voor het bouwen is verkregen. Deze regeling geldt ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen.
Er vinden geen bodemingrepen plaats groter dan 1.000m2.,
Heuvelstraat 66a
De gronden ter plaatse van de gewenste ontwikkeling zijn volgens het bestemmingsplan 'Archeologie West Maas en Waal' verwachtingsgebied voor archeologische vondsten. Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' en de gebiedsaanduiding 'overige zone – waarde archeologie 2'. Binnen deze bestemming zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van de verwachte en reeds vastgestelde archeologische waarden. Ter plaatse van de aanduiding 'waarde archeologie 2' zijn bodemingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 40 cm of/dan wel ophogen groter dan 500 m2 en hoger dan 70 cm alleen toegestaan indien een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en / of een omgevingsvergunning voor het bouwen is verkregen. Deze regeling geldt ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen.
Er vinden geen bodemingrepen plaats. Er is enkel sprake van functieverandering.
4.3.4 Conclusie
Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts heeft de ontwikkeling geen invloed op de archeologische waarden van het plangebied. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Wettelijk kader
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als NIBM moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
- Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
4.4.2 Beoordeling
De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Daarnaast dient de luchtkwaliteit ter plekke ook van goede kwaliteit te zijn. Vanuit de wet milieubeheer gelden de volgende grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5):
NO2 | PM10 | PM2,5 | |
Grenswaarde jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 20 µg/m3 (vanaf 2020) |
Op basis van de kaart van de Atlas Leefomgeving was de gemiddelde concentratie in 2017 op de planlocatie als volgt. 18-19
NO2 | PM10 | PM2,5 | |
Jaargemiddelde concentratie 2017 | 16-18 µg/m3 | 19-20 µg/m3 | 11-12 µg/m3 |
Op de planlocatie wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5.
De World Health Organisation (WHO) en Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) hanteren advieswaarden voor fijn stof (PM10) van 20 µg/m3, en 10 µg/m3 voor zeer fijn stof (PM2,5). Dit ligt duidelijk lager dan de wettelijke grenswaarden. Aan de advieswaarden voor PM10 wordt in de huidige situatie reeds voldaan. De concentraties van PM2,5 liggen net boven deze advieswaarden. Echter, aangenomen kan worden dat de waarden in de toekomst verder zullen dalen richting de advieswaarden. De huidige en toekomstige waarden zijn dan ook acceptabel voor een goed klimaat ter plekke van de gewenste woningen.
4.4.3 Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
4.5 Parkeren En Verkeer
4.5.1 Parkeren
Lindenlaan naast nr.13
Voor de parkeernormen heeft de gemeente West Maas en Waal een parkeernota opgesteld. De 'Nota Parkeren 2019' stelt dat voor een woning buiten het centrum een parkeernorm van 2,3 wordt aangehouden. Het parkeren zal volledig op eigen terrein worden opgelost. Er worden vier parkeerplaatsen gerealiseerd. Voorts wordt één en ander in de regels geborgd door op te nemen dat in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien conform de 'Nota Parkeren 2019' en dat de parkeervoorzieningen in stand dienen te worden gehouden.
Heuvelstraat 66a
Voor de parkeernormen heeft de gemeente West Maas en Waal een parkeernota opgesteld. De 'Nota Parkeren 2019' stelt dat voor een woning buiten het centrum een parkeernorm van 2,3 wordt aangehouden. Aan de Heuvelstraat 66a wordt geen bebouwing gerealiseerd en er wordt dan ook geen woning toegevoegd. Het parkeren wordt momenteel volledig op eigen terrein worden opgelost en dat veranderd in de toekomstige situatie niet.
4.5.2 Verkeer
Lindenlaan naast nr. 13
Het plangebied wordt ontsloten via de Lindenlaan. Dit door een nieuw aan te leggen inrit binnen de bebouwde kom. De nieuw aan te leggen inrit ten behoeve van de woning zal gaan voldoen aan het beleid voor inritten van de gemeente West Maas en Waal. Te zijner tijd zal hier een omgevingsvergunning voor worden aangevraagd.
De Lindenlaan is een 50 km/u weg die enerzijds doorloopt naar het centrum van Alphen en anderzijds ontsluit op de provinciale weg (N322).
De verkeersbewegingen zullen toenemen ten op zichte van de huidige situatie, daar de huidige situatie geen verkeersaantrekkende werking heeft. De verkeersaantrekkende werking van de toe te voegen vrijstaande woning, is te bepalen aan de hand van kencijfers van 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018 . Hierbij is rekening gehouden met de kencijfers behorende bij 'niet stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. Dit zal volgens de kencijfers leiden tot een maximale aantrekkende werking van 9 voertuigbewegingen per etmaal. De extra verkeersbewegingen zullen niet leiden tot een verstoring van de verkeersafwikkeling rondom het plangebied.
Heuvelstraat 66a
Het plangebied wordt ontsloten via de Heuvelstraat. Dit is een 50 km/u weg die enerzijds doorloopt naar het centrum van Alphen en anderzijds ontsluit op de Maas dijk.
De agrarische bedrijfsactiviteiten op het perceel zijn reeds beëindigd en de bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. De bestaande woning blijft behouden en krijgt een woonbestemming. Het aantal verkeersbewegingen neemt af ten opzichte van de huidige situatie. Er kan gebruik worden gemaakt van de bestaande inrit.
4.5.3 Conclusie
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt aan de Lindenlaan beperkt toe en aan de Heuvelstraat juist af door beëindiging van de bedrijfsactiviteiten.
4.6 Geluidhinder
4.6.1 Wettelijk kader
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
4.6.2 Onderzoek / beoordeling
Lindenlaan naast nr 13
SPA WNP Ingenieurs heeft een akoestisch onderzoek Wet geluidhinder Wegverkeerslawaai uitgevoerd voor de locatie aan de Lindenlaan in Alphen. In het onderstaande worden de conclusies weergegeven. Het complete onderzoek is als bijlage (bijlage 7) bijgevoegd.
Aan de Lindenlaan wordt een nieuwe woning gerealiseerd. Nabij het plangebied ligt een drukke weg. Ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing van de plannen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en is de situatie beoordeeld aan de hand van de Wet geluidhinder, de Wet ruimtelijke ordening en het gemeentelijke geluidbeleid. Doel van dit onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting binnen het plangebied voor zover deze wordt veroorzaakt door het relevante verkeer.
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom, in de geluidzone van de Lindenlaan en de Kooiweg (buiten de komgrens). Voor de Lindenlaan binnen de bebouwde kom, geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze weg, is in het voorliggende onderzoek de geluidbelasting ten gevolge van deze weg toch berekend. Dit omdat:
- de gemeente in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing, de belangen van het realiseren van het bouwplan af moet wegen tegen de mogelijke hinder door de geluidbelasting;
- bij het realiseren van de woning, deze geluidbelasting meegenomen kan worden bij de beoordeling van de geluidwering, in het kader van een goed woonklimaat.
De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting. Door de omgevingsdienst is aangegeven dat de Kooiweg niet onderzocht hoeft te worden, omdat vanwege de zeer lage verkeersintensiteit deze weg akoestisch niet relevant zal zijn.
Uit het onderzoek blijk dat de geluidbelasting op de nieuwe woning maximaal:
- 41 dB bedraagt ten gevolge van de Lindenlaan (60 km/uur-deel) buiten de bebouwde kom. Dit is ruim lager dan de voorkeurswaarde van 48 dB overeenkomstig de Wet geluidhinder.
- 44 dB bedraagt ten gevolge van de Lindenlaan (30 km/uur-deel) binnen de bebouwde kom. Dit is ruim lager zijn dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur-weg aanvaardbaar is.
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt maximaal 51 dB. Dit betekent dat de karakteristieke geluidwering van de verblijfsgebieden minimaal 20 dB moet bedragen. Normaliter wordt met moderne standaard bouwmaterialen (dubbele beglazing, geïsoleerd dak, normale ventilatie voorzieningen) voldaan aan de minimale geluidwering van de gevels.
Heuvelstraat 66a
Met het wijzigen van de bestemming van agrarisch naar wonen wordt geen nieuwe geluidsgevoelige bebouwing mogelijk gemaakt. Op het perceel is al een (bedrijfs)woning aanwezig. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning. Er is voor deze locatie geen akoestisch onderzoek noodzakelijk.
4.6.3 Conclusie
Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
4.7 Geurhinder
Geurhinder ontstaat bij agrarische bedrijven en wordt beoordeeld met de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De gemeente West Maas en Waal is niet gelegen in een concentratiegebied zoals bedoeld in het reconstructieplan. Op 1 juli 2010 is de gemeentelijke geurverordening ingevolge de Wgv vastgesteld. In deze geurverordening zijn voor verschillende gebieden in de gemeente andere normen vastgesteld vergeleken met de wettelijke normen.
Omgekeerde werking
De Wgv schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de ´omgekeerde werking´ genoemd.
De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder.
Voor wat betreft geurhinder van veehouderij betekent dit dat de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen:
- is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd?;
- wordt overigens niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad?
Volgens bestaande jurisprudentie geldt dat bouwen binnen bestaande stankcirkels niet toelaatbaar is. Als binnen de geurcontour al geurgevoelige objecten liggen, wordt de veehouderij niet in alle gevallen in zijn belangen geschaad door nieuwbouw binnen de contour. Als de veehouderij niet in zijn belangen wordt geschaad en tevens een goed woon- en verblijfsklimaat kan worden gegarandeerd, is het toelaatbaar om binnen de contour van de geldende norm geurgevoelige objecten te bouwen. Uitzondering hierop is een reeds overbelast situatie. In een overbelaste situatie zijn nieuwe geurgevoelige objecten binnen de contouren toegestaan voor zover deze geen vergaande beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf tot gevolg hebben dan de reeds bestaande beperkingen die andere geurgevoelige objecten binnen de contour al met zich brengen. De geurbelasting op de nieuwbouw mag dus niet hoger zijn dan de geurbelasting op de bestaande geurgevoelige objecten.
4.7.1 Beoordeling
Lindenlaan naast nr.13
In de omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gelegen. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf ligt op een afstand van meer dan 120 meter (Lindenlaan 14). De realisatie van een woning op het perceel Lindenlaan naast nr. 13 beperkt dit bedrijf niet, omdat er reeds andere woningen (=geurgevoelige objecten) dichterbij dit bedrijf staan. Omgekeerd heeft het bedrijf, gezien de afstand, geen negatieve invloed op het woon- en leefklimaat van de te realiseren woning.
Andere agrarische bedriijven liggen op meer dan 300 meter afstand van het plangebied. De te realiseren woning heeft geen negatieve invloed op deze bedrijven. Omgekeerd hebben de bedrijven geen negatieve invloed op het woon en leefklimaat in het plangebied.
Heuvelstraat 66a
Aan de Heuvelstraat wordt geen nieuwe geurgevoelige bebouwing toegevoegd. De woning ligt binnen de geurcirkel van het rundveebedrijf Heuvelstraat 64a. De woning is echter reeds een bestaand geurgevoelig object voor dit bedrijf.
Dat betekent dat de wijziging van de agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning ten opzichte van omliggende bedrijven geen verandering in bescherming/geurgevoeligheid tot gevolg heeft.
Er hoeft geen geuronderzoek te worden uitgevoerd.
4.7.2 Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit initiatief.
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
4.8.1 Wettelijk kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Richtafstanden en omgevingstype
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
4.8.2 Onderzoek / beoordeling
Lindenlaan naast nr. 13
Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.
De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als rustig buitengebied, gelet op de ligging tussen woningen. Het dichtstbijzijnde bedrijf (Lindenlaan 11a) ligt op circa 100 meter afstand. Het betreft een hoveniersbedrijf. Aan Lindenlaan 14 is een agrarisch bedrijf gevestigd. Dit is op meer dan 100 meter van het plangebied.
Het realiseren van een woning op het perceel Lindenlaan 13 leidt niet tot beperkingen voor omliggende percelen. Omgekeerd leiden de activiteiten van omliggende bedrijven niet tot beperkingen voor de gewenste woning
Spuitzoneonderzoek
Voor de beoogde woningbouw ter hoogte van de Lindenlaan 13 in Alphen is een onderzoek naar spuitdrift van gewasbeschermingsmiddelen uitgevoerd door SPA WNP Ingenieurs. Dit onderzoek is als bijlage 8 ingevoegd. Hieronder worden de conclusies weergegeven:
Er is rekening gehouden met en uitgegaan van:
- de aanwezigheid van een boomgaard ten noordoosten en noordwesten van het plangebied;
- maatgevende driftverspreiding, als gevolg van het zij- en opwaarts toepassen van gewasbeschermingsmiddelen binnen een boomgaard, met een wettelijke driftreductie van 75%;
- het gebruik van voor de gezondheidsrisico’s maatgevende gewasbeschermingsmiddelen, die voor fruitbomen toegelaten zijn;
- bespuitingen met een boomgaardspuit, waarvan de spuitdoppen zich op een gebruikelijke hoogte van 2,25 meter bevinden;
Uit dit onderzoek blijkt dat, om gezondheidsrisico’s tot een aanvaardbaar niveau te beperken, er ten opzichte van de boomgaarden een afstand van 30 meter aangehouden dient te worden.Ten opzichte van beide boomgaarden wordt niet voldaan aan dit afstandscriterium. Om op basis van de afstanden ten opzichte van de boomgaarden binnen het plangebied een goed woon- en leefklimaat te realiseren dient aan de zuid en noordwestzijde van het plangebied een windhaag aangeplant te worden.
Echter gezien de locatiespecifiek situatie (inrichting plangebied, beperkt aantal bomen binnen 30 meter afstand en de overheersende windrichting) wordt het in onderhavige situatie niet noodzakelijk geacht om binnen het plangebied driftbeperkende maatregelen te treffen voor het realiseren van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De voorgenomen ontwikkeling leidt hiermee eveneens niet tot een belemmering van de in de omgeving aanwezige agrarische bedrijfsvoering.
Heuvelstraat 66a
Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.
De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als rustig buitengebied, gelet op de ligging nabij agrarische bedrijven en woningen. In de omgeving liggen diverse woningen en een aantal (agrarische) bedrijven. De bestaande en als zodanig bestemde woningen zijn reeds maatgevend voor deze (agrarische) bedrijven (Heuvelstraat 62, Heuvelstraat 64a, Sluisweg 2/2a).
De woning Heuvelstraat 66a is al een bestaande woning (bestaand geurgevoelig object) en er vindt vanwege de Wet veehouderij en geurhinder geen wijziging plaats wat betreft beschermingsniveau (paragraaf 4.7). Er is geen nader geuronderzoek noodzakelijk.
Planologisch worden deze (agrarische) bedrijven reeds beperkt in verdere uitbreiding door bestaande woningen die dichterbij gelegen zijn dan Heuvelstraat 66a. Daaruit vloeit tevens voort dat het omzetten van de agrarische bestemming naar een woonbestemming de mogelijkheden van de bestaande bedrijven niet meer zal inperken dan reeds het geval is.
4.8.3 Conclusie
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van de woning aan de Lindenlaan en het wijzigen van de bestemming aan de Heuvelstraat niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
4.9 Externe Veiligheid
4.9.1 Wettelijk kader
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten
de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
4.9.2 Onderzoek / beoordeling
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied Lindenlaan en Heuvelstraat (bron: www.risicokaart.nl)
Lindenlaan naast nr. 13 en Heuvelstraat 66a
Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd.
Transport gevaarlijke stoffen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid alleen relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Maas. De twee plangebieden liggen namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. De plangebieden liggen echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
- de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
- de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen de plangebieden.
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen.
Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 3 juni 2020 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In de plangebieden zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Buisleidingen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt verder dat de plangebieden niet zijn gelegen binnen het invloedsgebied van een relevante buisleiding voor het transport van aardgas of vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.”
Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.
4.9.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Maas. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voor de twee plangebieden voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid
4.10 Kabels En Leidingen
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgasleidingen afhankelijk van druk;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
4.11 Water
4.11.1 Inleiding
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
4.11.2 Beleidskader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Regio
De regio Rijk van Nijmegen en Land van Maas & Waal heeft als een van de eerste regio’s in Nederland een Regionale Adaptatiestrategie (RAS) opgesteld. Deze RAS gaat er voor zorgen dat de regio in 2035, maar uiterlijk in 2050 klimaatbestendig is.
De RAS is uitgewerkt in de thema’s die voor de regio van belang zijn:
- 1. Groenblauwe stad, groenblauwe dorpen
- 2. Klaar voor de hitte
- 3. Toekomstbestendig landelijk gebied
- 4. Antiverdrogingsoffensief stuwwallen
- 5. Veilige, vitale en kwetsbare functies
- 6. Co-creatie van een klimaatbestendig Rijk van Maas & Waal
In deze RAS zijn bovenstaande thema’s verder uitgewerkt in deelstrategieën met bijbehorende doelstellingen voor de kortere (2023) en langere termijn (2035). Op basis van deze deelstrategieën zal onder regie van de overheden gewerkt en bijgestuurd worden op planvorming en uitvoering, te beginnen met een regionaal uitvoeringsprogramma.
De missie van het RAS luidt als volgt:
De regio Rijk van Nijmegen en Land van Maas & Waal zet zich in om - bij voorkeur - in 2035, maar uiterlijk in 2050 een klimaatbestendige regio te zijn. In deze regio kunnen mensen veilig en prettig wonen, werken en recreëren. Wateroverlast als gevolg van extreme regenbuien is tot een minimum beperkt en langdurige droogte zorgt niet tot noemenswaardige problemen voor natuur, landbouw en verkeer. Hittestress bij kwetsbare groepen behoort tot het verleden en vitale, kwetsbare functies kunnen tegen een (extreem weer) stootje.
Waterschap Rivierenland
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 "Koers houden, kansen benutten" bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Gemeente
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2022
De gemeenten Beuningen, Druten en West Maas en Waal hebben het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP) 2013-2017 gezamenlijk opgesteld. Voor de herziening (augustus 2017) bundelen zij de krachten met de gemeenten Heumen en Wijchen. Hierdoor versterken de partijen elkaar en leren als een collectief. In groter regionaal verband is een visie gevormd. De gemeenten stemmen beleid en ambitie af, maar laten ruimte voor gemeente-specifiek beleid.
Met dit Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan geven de gemeenten invulling aan hun zorgplicht voor (stedelijk) afvalwater, hemelwater en grondwater, alsmede een doelmatig en duurzaam beheer van de gemeentelijke riool- en watervoorzieningen en oppervlaktewater.
Riolering draagt bij aan de volksgezondheid, de kwaliteit van de leefomgeving en beschermt de bodem, het grond- en oppervlaktewater. De aanleg en het beheer van riolering zorgt dat verontreinigd afvalwater uit de directe leefomgeving wordt verwijderd en voorkomt de directe ongezuiverde lozing van afvalwater op bodem- of oppervlaktewater. Daarnaast zorgen riolering en stedelijke watervoorzieningen voor de af- en ontwatering van de bebouwde omgeving.
Huidige situatie
De gemeente West Maas en Waal heeft een relatief jong rioolstelsel. Rekening houdend met een gemiddelde levensduurverwachting van de riolering van 70 jaar, kan er in de periode 2050-2059 een piek in de vervanging van het vrijverval rioolstelsel worden verwacht. Voor het beheer van de waterketen wordt onderzoek uitgevoerd, onderhoud gepleegd, onderdelen gerepareerd, gerenoveerd, vervangen of verbeterd. Er worden gestructureerde afwegingen gemaakt voor een goed beheer van de waterketen.
Planperiode
Bij het realiseren van de ambities en het invullen van het beleid uit dit verbreed gemeentelijk rioleringsplan hebben de beleidsvelden die betrokken zijn bij ruimtelijke ordening en het inrichten van de openbare ruimte een belangrijke rol. De raakvlakken met deze beleidsvelden zijn in het VGRP inzichtelijk gemaakt. De maatregelen en onderzoeken ten behoeve van de invullingen van de afvalwaterzorgplicht, hemelwaterzorgplicht en grondwaterzorgplicht in de komende planperiode zijn uiteengezet. Ook zijn er maatregelen opgenomen met betrekking tot het stedelijk oppervlaktewater en klimaatbestendig inrichten.
4.11.3 Watertoets
Lindelaan naast nr.13
Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage bijgevoegd (bijlage 9). Daarnaast heeft Waterschap Rivierenland op 29 januari 2020 aangegeven dat het waterhuishoudkundig belang bij dit plan beperkt is en dat er vanuit het waterbelang geen bezwaren tegen dit plan zijn.
Veiligheid
In het plangebied is geen kern en beschermingszone van een waterkering gelegen.
Grondwater (algemeen)
Het plangebied wordt gekenmerkt door een bepaalde grondwaterstand. De drooglegging van het gebied is hiervoor medebepalend. Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 meter.
Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. In gebieden waar grondwateroverlast bekend is of gebieden met hoge grondwaterstanden adviseren wij om hier nader onderzoek naar te doen. Bij hoge rivierwaterstanden kunnen gebieden gelegen nabij de rivieren overlast ondervinden van kwel. Eventuele maatregelen zijn het ophogen van het maaiveld of kruipruimteloos bouwen.
Waterberging
Voor dit plan is de toename van het verhard oppervlak kleiner dan 500 m² in het stedelijk gebied of kleiner dan 1500 m² in het landelijk gebied. Er kan gebruik worden gemaakt van een eenmalige vrijstelling.
Watergangen
Binnen het plangebied ligt een A-watergang. Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een A-watergang. Binnen het plangebied ligt geen B-watergang of een beschermingszone van een B-watergang.
Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunning -en of meldingsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud. Voor de aanleg van een inrit moet een overkluizing worden aangelegd over de aanwezige A-watergang. Hiervoor moet een vergunning worden aangevraagd en in overleg met gemeente en waterschap moet worden bekeken hoe het stroomprofiel gehandhaafd kan blijven.
Een onderhoudsstrook is een obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Voor A-watergangen is die strook 4 meter breed gemeten uit de insteek. In het plan is hier rekening mee gehouden.
Waterkwaliteit
Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat hemelwater van het verhard oppervlak voor 100% gescheiden wordt afgevoerd. Het waterschap gaat bij nieuwbouw van woningen uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater, maar wordt eerst voorgezuiverd door een berm wadi of bodempassage.
Heuvelstraat 66a
Op dit perceel wordt/is bestaande bebouwing gesloopt en geen bebouwing toegevoegd. Het betreft enkel een functiewijziging. De verharding neemt af met circa 580 vierkante meter.
4.11.4 Conclusie
Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. De waterbeheerders (waterschap en gemeente) adviseren positief over het voornemen. De watertoets is bijgevoegd in bijlage 9.
4.12 M.e.r.-beoordeling
4.12.1 Wettelijk kader
In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.
4.12.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Kenmerken van het project
De realisatie van een vrijstaande woning met bijgebouwen aan De Lindenlaan naast nummer 13 in Alphen. In hoofdstuk 2 van deze toelichting is het initiatief uitgebreid beschreven.
Daarnaast wordt er 580 m2 voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt aan de Heuvelstraat 66a in Alphen. De agrarische bestemming wordt omgezet naar een woonbestemming.
Plaats van het project
De plangebieden zijn gelegen aan de Lindenlaan (tussen 13 en 15) en de Heuvelstraat 66a in Alphen. De locaties liggen beide in het buitengebied en wordt omgeven door woningen en agrarische percelen.
De plangebieden liggen niet in of nabij een NNN gebied gelegen. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op 3,6 km afstand van het plangebied. Voorliggend plan zal dan ook geen negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het NNN.
Er verdwijnt een agrarische bestemming in ruil voor een woonbestemming. Daarnaast wordt er een extra woning gerealiseerd. Hier staat tegenover dat er in totaal iets meer dan 1.000 m2 aan agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt.
Kenmerken van het potentiële effect
Met het initiatief treden geen overtredingen op in het kader van de flora en faunawetgeving. Het voornemen leidt niet tot een onevenredige toename van verkeer en omliggende woningen, leidt niet tot luchtvervuiling, geluidsoverlast en bedrijven worden in milieutechnische zin niet extra belemmerd.
4.12.3 Conclusie
De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal'.
Het bestemmingsplan 'Alphen, Lindenlaan-Heuvelstraat' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Alphen, Lindenlaan-Heuvelstraat' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.
5.2 Inleidende Regels
De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.
5.2.1 Begrippen
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
5.2.2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
5.3 Bestemmingsregels
5.3.1 Opbouw bestemmingen
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Nadere eisen;
- Afwijken van de bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels;
- Afwijken van de gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
- Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
- Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen
Agrarisch - Komgebied
De voor 'Agrarisch - Komgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden en grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven met bijbehorende erven en het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke en ecologische waarden.
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor één woning per bestemmingsvlak tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een ander aantal woningen is aangegeven.
Waarde Archeologie (dubbelbestemming)
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de verwachtte en reeds vastgestelde archeologische waarden.
5.4 Algemene Regels
5.4.1 Anti-dubbeltelregel
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
5.4.2 Overige algemene regels
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
5.5 Overgangs- En Slotregels
5.5.1 Overgangsregel
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
5.5.2 Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. Over de kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden afspraken gemaakt met initiatiefnemer. Deze worden vastgelegd in een overeenkomst. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
6.2.1 Overleg met omwonenden
Initiatiefnemer heeft met de omwonenden (Lindenlaan 13 en Lindenlaan 15) gesproken. Zij hebben geen bezwaar tegen de plannen. De grond van het plangebied was voorheen eigendom van één van de buren.
6.2.2 Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er is één inspraakreactie ingekomen. Deze is samengevat en voorzien van een reactie in het Inspraak- en vooroverlegsverslag dat als bijlage 10 bij de toelichting is gevoegd.
6.2.3 Overleg met overheidsinstanties
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.
Het plan is voor vooroverleg toegezonden aan Waterschap Rivierenland en de Gasunie. De reacties zijn opgenomen in het Inspraak- en vooroverlegsverslag dat als bijlage 10 bij de toelichting is gevoegd.