Alphen, Appelhoek fase 1b
Bestemmingsplan - gemeente West Maas en Waal
Vastgesteld op 12-11-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 het plan
het bestemmingsplan Alphen, Appelhoek fase 1b met identificatienummer NL.IMRO.0668.ALPappelhoek1b-BOH1 van de gemeente West Maas en Waal;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aaneengebouwde woning
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde een gestapelde woning;
1.6 afhankelijke woonruimte
een onderdeel van het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bed and breakfast
een activiteit ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is;
1.9 bedrijf aan huis
een bedrijf of het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, waaronder een kappersbedrijf, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel valt hier niet onder;
1.10 beroep aan huis
een dienstverlenend beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk uitgeoefend wordt, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel valt hier niet onder;
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.14 bijbehorend bouwwerk
hieronder worden begrepen:
aanbouw:
een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag al dan niet met kap, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
aangebouwd bijbehorend bouwwerk:
een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag al dan niet met kap, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en niet in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
vrijstaand bijbehorend bouwwerk:
een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie) architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
1.15 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;
1.16 bouwlaag
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en ruimte onder de kap;
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing behorende bij één woning is toegelaten. Bij woningen betreft dit het gehele perceel inclusief voor- en zijtuinen;
1.18 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 carport
een bouwwerk, al dan niet een gebouw zijnde, die dient voor de stalling van een motorvoertuig;
1.22 flexwoning
woningtype met het complete woonprogramma op de begane grond, met uitzondering van een bergruimte op zolder;
1.23 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.24 gestapelde woningen
boven dan wel beneden en/of naast elkaar gesitueerde woningen waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is;
1.25 hoofdgebouw
en gebouw dat, gezien zijn bestemming, vorm of gebruik, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
- waaronder begrepen een uitbouw: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een vergroting van een bestaande ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
- met uitzondering van bijbehorende bouwwerken;
1.26 inwoning
het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat woningsplitsing en/of kamerbewoning niet toegestaan is;
1.27 kap
een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15° en ten hoogste 70°;
1.28 kamerbewoning
het gebruik van een hoofdgebouw of met het hoofdgebouw verbonden bijbehorende bouwwerken door meer dan twee onzelfstandige huishoudens;
1.29 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.30 omgevingsvergunning
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.31 ondergronds bouwwerk
een gebouw, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden peil;
1.32 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak;
1.33 peil
- voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.34 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.35 twee-aaneen gebouwde woning
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen;
1.36 veranda
een overkapping aan de gevel van een woning;
1.37 voorgevel
de naar de openbare weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw;
1.38 voorzieningen van openbaar nut
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.39 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, met dien verstande dat indien sprake is van kamerbewoning twee of meer onzelfstandige huishoudens zijn toegestaan;
1.40 zachte overgang
verzachten van het aanzicht vanuit het buitengebied naar het bebouwde gebied in de vorm van het treffen en in standhouden van groene landschappelijke maatregelen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de bouwperceelsgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.2 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 horizontale diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voorgevel en de achtergevel;
2.6 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplanting;
- c. paden;
- d. speelvoorzieningen;
- e. waterberging;
- f. waterhuishuishouding;
- g. waterlopen en waterpartijen;
- h. infiltratievoorzieningen;
- i. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. bermen en beplanting;
- e. straatmeubilair;
- f. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
- g. oeververbindingen (bruggen);
- h. in- en uitritten.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Wonen - 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 80 m2;
met de daarbij behorende:
- b. tuinen en erven;
- c. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
- d. parkeervoorzieningen;
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de verwachtte en reeds vastgestelde archeologische waarden.
6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en / of een omgevingsvergunning voor het bouwen
6.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de gebieden waar de aanduidingen als genoemd in artikel 3.2.1 betrekking op hebben te veranderen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis wenselijk is; of
- b. de oppervlaktes en / of de dieptes als genoemd in artikel 3.2.1 te veranderen en / of hier desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis wenselijk is.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
8.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
8.3 Bestaande afstanden en maten
8.4 Parkeren
- a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan de Nota Parkeren en haar rechtsopvolgers.
- b. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a, mits:
- 1. het voldoen aan deze bepaling door bijzondere omstandigheden op zwaarwegende bezwaren stuit, of;
- 2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid of laad- of losruimte wordt voorzien.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat nutsgebouwtjes, kunstobjecten, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje maximaal 50 m³ bedraagt en een maximale bouwhoogte van 3 m heeft;
- d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
9.2 Breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van ten behoeve van een Bed and Breakfast onder de volgende voorwaarden:
- a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
- b. bedoeld gebruik geen hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
- c. bedoeld gebruik geen belemmering voor de omliggende bedrijven mag opleveren;
- d. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
- e. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
- f. er mag geen duurzame ontwrichting van de evenwichtige opbouw van de voorzieningenstructuur ontstaan;
- g. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer;
- h. er dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
- i. de Bed and Breakfast-voorziening dient in bestaande bebouwing gerealiseerd te worden;
- j. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een Bed and Breakfast in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 60 m2.
9.3 Kamerbewoning
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van ten behoeve van het toestaan van kamerbewoning, waarbij in een woning twee of meer onzelfstandige huishoudens zijn toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
- a. kamerbewoning enkel is toegestaan in een hoofdgebouw en wanneer het bestemmingsplan wonen toestaat;
- b. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw ten behoeve van kamerbewoning in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 80 m2;
- c. er dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Algemene wijziging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. veranderen van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- b. veranderen van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
De veranderingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
- c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde sub a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Alphen, Appelhoek fase 1b'.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van …..
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Dit Bestemmingsplan
De gemeente West Maas en Waal is voornemens om aan de noordoostzijde van de Sterappel te Alphen de realisatie van maximaal 27 woningen mogelijk te maken. In de huidige situatie bestaat dit gebied uit agrarische gronden in de vorm van grasland en is in het vigerende bestemmingsplan 'Dorpen' tevens als zodanig bestemd (Agrarisch).
Voorliggend plan betreft de realisatie van het tweede deel van het nieuwbouwplan 'Lindenlaan, eerste fase'. De gemeente West Maas en Waal heeft eind 2007 ten behoeve van dit woningbouwplan reeds een bestemmingsplan vastgesteld. Het eerste deel van dit woningbouwplan is voortgezet. Het tweede (en huidige) deel heeft als gevolg van de crisis en het ontbreken van voldoende vraag naar woningen dusdanig lang stilgelegen dat de bestemming weer is gewijzigd naar het oorspronkelijke agrarische gebruik.
Nu de woningmarkt dusdanig is gewijzigd, en de gemeente West Maas en Waal weer beschikt over voldoende woning contigenten, is de gemeente voornemens het bestemmingsplan te wijzigen ten einde de realisatie van maximaal 27 woningen mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passende juridisch-planologische verankering van dit voornemen.
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied ligt aan de noordzijde van het dorp Alphen en grenst direct aan de Sterappel en aan de achterzijden van bestaande woningen aan Het Gement. Het plangebied staat kadastraal bekend als (kadastrale) gemeente Appeltern, Sectie Q, nummers 505 en 506 (gedeeltelijk) en sectie K, nummers 825, 826, 858 (gedeeltelijk) en 859. Figuur 1.1 heeft de ligging en begrenzing van het plangebied weer.
Figuur 1.1: ligging en begrenzing van het plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Dorpen' en het bestemmingsplan 'Archeologie West Maas en Waal'.
In het bestemmingsplan 'Dorpen' hebben de huidige agrarische gronden in het plangebied de bijbehorende bestemming 'Agrarisch'. Deze gronden zijn in de hoofdzaak bestemd voor de uitoefening van agrarische activiteiten. Het bestemmingsplan Archeologie West Maas en Waal wordt in paragraaf 4.8.1 Archeologischewaarden toegelicht.
Figuur 1.2: uitsnede van het bestemmingsplan 'Dorpen'
Strijdigheid
De realisatie van de beoogde woningen met het bijbehorende openbare gebied (de woonwijk) is binnen deze bestemming 'Agrarisch' niet toegestaan.
Om de ontwikkeling alsnog mogelijk te maken is een partiële herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit de drie planonderdelen verbeelding, regels en de voorliggende toelichting. De toelichting is als volgt opgebouwd:
- hoofdstuk 2 'Beschrijving van het plan’ beschrijft de huidige situatie en het beoogde plan;
- hoofdstuk 3 ‘Beleidskader’ geeft een beschrijving van het relevante beleidskader;
- hoofdstuk 4 ‘Verantwoording van milieu en omgevingswaarden’ toont de haalbaarheid van het plan aan door middel van de omgevingsaspecten;
- hoofdstuk 5 ‘Juridische planbeschrijving’ geeft per bestemming een toelichting en de uitgangspunten weer;
- hoofdstuk 6 ‘Uitvoerbaarheid’ geeft de resultaten van de procedure weer en de economische uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan
2.1 Historische Ontwikkeling En Huidige Situatie
2.1.1 Algemeen
Alphen maakt deel uit van de gemeente West Maas en Waal. In totaal liggen acht woonkernen verspreid over het grondgebied van de gemeente. Dit betreffen Altforst, Appeltern, Beneden-Leeuwen, Boven-Leeuwen, Dreumel, Maasbommel, Wamel en Alphen.
2.1.2 Ruimtelijke ontwikkeling van Alphen
De structuur van Alphen wordt hoofdzakelijk bepaald door de ligging aan de Maas, direct tegen de dijk en de uiterwaarden, aan de oostzijde en de komgronden aan de westzijde. De eerste bebouwing werd langs de Kerk- en Greffelingsedijk gebouwd. Al medio 1850 ontstonden enkele dwarsstegen waarvan De Broek Steeg (de huidige Lindenlaan), de Melkstraat, Schoolstraat en de Driehuizenstraat de eerste aanzet gaven voor de vorming van de dorpskern. Het huidige Alphense wegenpatroon was echter in 1850 al grotendeels gevormd (zie figuur 2.1). Na de watersnood van 1926 zijn langs deze al bestaande stegen de eerste (watersnood) woningen gebouwd ter vervanging van 70 door de watersnood vernietigde woningen aan de dijk.
Pas omstreeks 1960 wordt aan de noordoostzijde van het dorp de Dijkgraaf de Leeuwweg aangelegd en nadien op de Sluisweg aangesloten. Hierdoor ontstaat de doorgaande ontsluitingsweg door Alphen die meerdere dorpen langs de Maas met de wijdere omgeving verbindt.
Het duurt nog tot medio 1960 alvorens de bebouwing langs deze bestaande wegen in het dorp zich langzaam verdichten. Pas na 1975 wordt de eerste planmatige uitbreiding in de vorm van een woonwijk gebouwd. Alphen wordt in noordwestelijke richting, richting de komgronden, uitgebreid. Aan de noordzijde van de Heuvelstraat worden in het verlengde van de Middendam de eerste woningen gerealiseerd en in de 10 jaar daarna wordt deze wijk in de richting van de Lindenlaan volgebouwd.
Figuur 2.1: historische topografische kaarten; de ruimtelijke ontwikkeling van Alphen
Het duurt nog tot medio 2010 alvorens de volgende uitbreiding - Lindenlaan c.q. Appelhoek - wordt ingezet. In 2007 is het bestemmingsplan vastgesteld, in 2009 zijn de eerste contouren waarneembaar en het duurt door de financiële crisis nog tot 2016 alvorens de eerste woningen in aanbouw zijn. Met onderhavig bestemmingsplan wordt de laatste uitbreiding van Alphen afgerond.
Figuur 2.2: woonwijk Lindenlaan / Appelhoek fase 1a in ontwikkeling
2.1.3 Het plangebied en directe omgeving
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit hoofdzakelijk uit agrarisch gebied in de vorm van grasland (zie figuur 2.3). Het oppervlak bedraagt circa 1,42 hectare.
Aan de zuidwestzijde en aan een deel van de noordoostzijde grenst het plangebied aan de achterzijden van respectievelijk de woonpercelen van de woningen aan Het Gement 29 tot en met 43 en de woonpercelen van de woningen van Lindenlaan 7 en 9. Enkele delen van deze woonpercelen aan Het Gement liggen in onderhavige plangebied. Deze percelen maken geen onderdeel uit van het woningbouwplan Appelhoek fase 1b, maar worden door middel van onderhavig bestemmingsplan voorzien van een passende bestemming conform het feitelijke gebruik.
Aan de noordzijde grenst het plangebied aan agrarische gronden in het buitengebied van Alphen. Aan de westzijde grenst het plangebied direct aan de eerste fase van Appelhoek. Deze woonwijk is momenteel in de afrondende fase.
Figuur 2.3: luchtfoto van het huidige plangebied (zwarte lijn = kadastrale percelen, rode lijn = plangebied)
Ontsluiting
Het plangebied wordt via de bestaande ontsluitingsweg Appeltern van Appelhoek eerste fase ontsloten naar Het Gement.
2.2 Toekomstige Situatie
2.2.1 Beoogd programma
Voorliggend bestemmingsplan maakt maximaal 27 woningen mogelijk. Dit mogen vrijstaande woningen, twee-onder-een-kapwoningen en rijwoningen zijn.
2.2.2 Ruimtelijke structuur
Woningen
De woningen die kunnen worden gebouwd sluiten aan op het bestaande bebouwde gebied van Alphen. Het oppervlak van het plangebied bedraagt circa 1,42 hectare. Op de verbeelding wordt weergegeven waar rijwoningen mogen worden gerealiseerd. Vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen mogen overal worden gerealiseerd. De toegestane maximum goothoogte varieert van 4 tot 6 meter, de bouwhoogte bedraagt maximaal 9,5 meter.
Infrastructuur
Ontsluiting
Het plangebied wordt via de huidige ontsluitingsweg van de woonwijk Appelhoek fase 1 (Sterappel) ontsloten. Aan de zuidwestzijde van het plangebied sluit de bestemming verkeer van de bestaande wijk reeds aan op het plangebied. Deze straat wordt doorgetrokken in het plangebied.
Vanaf de Sterappel wordt het plangebied via Het Gement in noordoostelijke richting ontsloten naar de Lindenlaan en via De Tijnagel in zuidwestelijke richting naar de Heuvelstraat.
In de meest oostelijke punt van het plangebied bestaat de mogelijkheid om een langzaamverkeer route aan te leggen direct naar Het Gement.
Parkeren
Parkeren van auto's als gevolg van de realisatie van de woningen moet plaatsvinden binnen de begrenzing van onderhavig plan. Omdat het aantal parkeerplaatsen afhankelijk is van het aantal en type woning is nu nog niet bekend hoeveel parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Bij de vrijstaande woningen en de twee-onder-een-kapwoningen moeten twee naast elkaar gelegen parkeerplaatsen worden aangelegd.
In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden conform de 'Nota Parkeren 2019'. Hiermee is geborgd dat binnen het plangebied voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd en dat dit niet op de omgeving wordt afgewenteld. Ter illustratie zijn onderstaand de parkeernormen opgenomen.
Tabel 1: parkeernormen 'Parkeernota West Maas en Waal'
Type woning | Parkeernorm per woning / kamer |
Woningen | 2,3 |
Seniorenwoningen | 1,5 |
Sociale huurwoning | 1,8 |
Kamerverhuur, zelfstandig (niet-studenten) | 1 |
Kamerverhuur, zelfstandig (studenten) | 0,3 |
Aanleunwoning | 1,3 |
Groenstructuren
Binnen het plangebied worden groenstructuren gemaakt, welke worden vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan en op de verbeelding. Door deze groenstructuren ontstaat een zachte overgang naar het buitengebied. De zachte overgang naar het buitengebied is in de regels geborgd.
Waterberging
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit grasland waar hemelwater kan infiltreren in de bodem. Als gevolg van de realisatie van woningen en infrastructuur worden echter verhardingen aangelegd waardoor infiltratie van hemelwater gedeeltelijk niet meer mogelijk is. Binnen de grenzen van het plangebied dient derhalve voldoende waterberging te worden gerealiseerd. In de regels is een voorwaardelijke bepaling opgenomen om voldoende waterberging te realiseren. De ontwikkelende partij(en) wordt vrijgelaten waar het de waterberging realiseert. Wel dient sprake te zijn van een door de gemeente geaccordeerd plan waarin de realisatie van waterberging volwaardig is meegenomen.
2.2.3 Borging ruimtelijke kwaliteit
In dit bestemmingsplan wordt de hoofdstructuur vastgelegd. Binnen de woonbestemming is flexibiliteit mogelijk qua woningtype. Binnen het plangebied zijn maximaal 27 woningen mogelijk. De maximale goot- en bouwhoogte worden vastgelegd op de verbeelding. Hiermee is de kwaliteit van de wijk gewaarborgd.
2.2.4 Beeldkwaliteit
Gelijktijdig met het bestemmingsplan wordt een globaal beeldkwaliteitsplan vastgesteld. Hierin zijn (ruime) voorwaarden opgenomen zodat extremen uitgesloten kunnen worden en de te realiseren woningen passen binnen het dorpsbeeld van Alphen.
2.2.5 Percelen Het Gement 39 t/m 43
Smalle stroken grond aan de achterzijde (noordzijde) van woonpercelen aan Het Gement 39, 41 en 43 zijn in de feitelijke situatie in gebruik als woonperceel maar zijn nog bestemd als 'Agrarisch'. Deze percelen maken geen onderdeel uit van het woningbouwplan Appelhoek fase 1b, maar worden door middel van onderhavig bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Groen'.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is begin 2012 in werking getreden en geeft de ambities voor Nederland weer die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking beschrijft een aantal projecten en stelt per project regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Natuurnetwerk Nederland, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Toetsing van het onderhavige plan
Het plangebied ligt niet binnen een gebied waarvoor in het Barro voor het plan relevante regels zijn opgenomen. Het plan raakt derhalve geen nationaal belang en is daarmee niet in strijd met het rijksbeleid.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie infrastructuur en Ruimte is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De juridische borging is wordt gevormd door artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving om te voorkomen dat de schaarse ruimte wordt volgebouwd met ontwikkelingen waar geen behoefte aan is. Als gevolg van de borging in het Bro is 'de ladder' een verplicht onderdeel geworden van iedere juridisch-planologische procedure waarmee nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk worden maakt.
Ladder voor duurzame verstedelijking is in oktober 2012 ingevoerd en als gevolg van veranderende woningmarktomstandigheden en juridische onduidelijkheden in 2017 gewijzigd. De oorspronkelijke drie treden van 'de ladder' zijn samengevoegd en vereenvoudigd tot:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Toetsing van het onderhavige plan
Is sprake van een stedelijke ontwikkeling?
In de eerste plaats dient te worden getoetst of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953) blijkt dat bij de realisatie van 12 of meer woningen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' in de zin van het Bro. In het onderhavige plan is sprake van de realisatie van maximaal 27 woningen. Het is derhalve noodzakelijk om te ladder te doorlopen ten einde de behoefte aan deze woningen aan te tonen.
Behoefte aan de ontwikkeling
Algemeen
In 2007 was ter plaatse van het onderhavige plangebied een bestemmingsplan vastgesteld voor de eerste fase van de eerste woonwijk Lindenlaan. Van deze eerste fase is als gevolg van de financiele crisis (en de daar aan gelieerde 'woningmarktcrisis') slechts de eerste helft tot ontwikkeling gebracht. De tweede helft, het onderhavige plangebied, is als gevolg van de verminderde woningbouwcontigenten in de crisis en als gevolg van het verlopen van de 10-jaars actualisatieplicht van bestemmingsplan weer terug bestemd naar 'Agrarisch'. Omdat de woningmarkt weer volledig is bijgetrokken, en de gemeente West Maas en Waal weer meer woningcontigenten is toebedeeld, wordt het tweede deel van dit oorspronkelijke nieuwbouwplan toch tot ontwikkeling gebracht. Heden genaamd 'Appelhof fase 1b'.
In tegenstelling tot vele andere sectoren wordt de woningmarkt op verschillende overheidsniveaus (aflopend het Rijk, provincie, regio Rivierenland en de gemeente West Maas en Waal) grondig onderzocht op zowel kwantitatieve behoeften als kwalitatieve behoeften. In deze uitgebreide onderzoeken wordt op basis van 'statistische analysen van bevolkingsontwikkelingen en woningbouwbestanden', 'marktanalyses', 'analyse van bestaande zachte en harde bouwplannen' en mogelijk 'behoefte onderzoeken onder de bewoners' zo nauwkeurig mogelijk in beeld gebracht waar behoefte aan is en waar niet. Voor de woningbouwmarkt zijn in feite reeds 'uitgebreide onderzoeken ladder voor duurzame verstedelijking' uitgevoerd. In deze ladder wordt gebruik gemaakt van deze onderzoeken die reeds voorhanden zijn.
Regionaal woningbouwprogramma
Het woningbouwprogramma van de gemeente West Maas en Waal is met omliggende gemeenten afgestemd in de 'Regionale woningbouwprogrammering Rivierenland'. Hierin zijn afspraken gemaakt over de kwantitatieve en de kwalitatieve nieuwbouwopgave. De kwantitatieve opgave voor de regio is door de provincie Gelderland vastgelegd op 7.000 tot 8.600 woningen voor de periode 2015-2025 (bestuurlijk overleg d.d. 30 mei 2016). Onderstaand is de laatste stand van zaken weergegeven, waarbij voor de gemeente West Maas en Waal nog een 'restant' van 699 woningen te vergeven is. Van dit aantal is reeds een deel vergeven. Op gemeentelijk niveau wordt dit nader beschreven.
Toetsingskader tranches woningbouw, gemeente West Maas en Waal (30 mei 2017)
In de in mei 2016 vastgestelde Woonvisie is opgenomen dat de gemeente bij nieuwe initiatieven uitgaan van de juiste woning, op de juiste plek, op het juiste moment waardoor beter ingespeeld kan worden op veranderingen (flexibiliteit) op de woningmarkt. Om dat te kunnen beoordelen, is een toetsingskader woningbouw opgesteld en vastgesteld (oktober 2016) met als doel om met de toe te voegen woningen een zo groot mogelijke leefbaarheidswinst te halen mede omdat het aantal toe te voegen woningen beperkt is. Hierbij wordt gewerkt met tweejaarlijkse tranches zodat daarmee beter ingespeeld kan worden op een actuele vraag. De aantallen te realiseren woningen worden gebaseerd op de regionale woningbouwaantallen.
Kwalitatief
In de afgelopen jaren zijn binnen de gemeente meerdere bestemmingsplannen aangepast omdat de plancapaciteit dan wel de plankwaliteit niet aansloot bij de actuele vraag. Door te werken met tweejaarlijkse tranches en met flexibele bestemmingsplan wordt daadwerkelijk invulling gegeven aan 'de juiste woning, op de juiste plek, op het juiste moment'. In het onderhavige bestemmingsplan wordt de mogelijkheid geboden om op elk moment het programma aan te passen aan de vraag.
Kwantitatief
Rekening houdend met de regionale woningbouwafspraken, planuitval, restcapaciteit en reeds harde woningbouwplannen mogen in de gemeente West Maas en Waal tot en met 2024 nog 294 woningen worden gerealiseerd. Om te voorkomen dat in korte tijd het aantal woningen volledig geprogrammeerd wordt, is in de Woonvisie aangegeven dat gewerkt wordt met tranches van twee jaren waardoor we iedere twee jaar gemeente breed circa 60 woningen kunnen verdelen. De eerste 'tweejaarlijkse tranche' met woningen is reeds gepasseerd. De 27 woningen in 'Appelhof fase 1b' die middels het onderhavige bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt maken onderdeel uit van de tweede 'tweejaarlijkse tranche'. De woningen in Appelhof passen derhalve binnen zowel de regionale als de gemeentelijke woningbouwaantallen en -afspraken
Bestaand stedelijk gebied
Onderhavig plangebied bestaat in de huidige situatie uit agrarisch gebied in de vorm van grasland. In de huidige situatie ligt het dan ook buiten het bestaande gebied. De mogelijkheden om binnen het bestaande stedelijke gebied van Alphen maximaal 27 woningen te realiseren zijn fysiek niet meer aanwezig. Bovendien, al is daar in de huidige situatie geen sprake meer van, maakte het onderhavige plangebied reeds onderdeel uit van harde woningbouwplannen waarvoor reeds een bestemmingsplan was vastgesteld. Als gevolg van de financiële crisis en de 10-jaarlijkse actualisatieplicht van bestemmingsplannen is deze locatie weer herbestemd naar agrarisch en is het aan de harde plancapaciteit onttrokken.
Resumerend kan worden gesteld dat er geen andere mogelijkheden meer zijn en dat onderhavige locatie vanwege het verleden en de ligging, de meest logische locatie is om, grenzend aan drie zijden van het bestaande bebouwde gebied van Alphen.
Conclusie
De ladder voor duurzame verstedelijking vormt gezien het bovenstaande geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
Provinciale Staten hebben op woensdag 19 december 2018 de nieuwe Omgevingsvisie en geactualiseerde Omgevingsverordening vastgesteld. De omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving. Met deze omgevingsvisie streeft Gelderland naar een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Met hulp van 7 onderwerpen wordt daar richting aangegeven: energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat.
Met de omgevingsvisie wordt gestreefd naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Eén van de ambities is bijvoorbeeld een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning.
Toetsing van het onderhavige plan
Onderhavig plan betreft de realisatie van woningen waarbij wordt gebouwd voor feitelijke vraag vanuit de markt. Hiermee wordt aangesloten bij de Provinciale omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
In de omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. In de omgevingsverordening staan regels met betrekking tot woonlocaties. In artikel 2.1 (regionale woonagenda) staat dat per regio de gemeentebesturen een regionale woonagenda dienen op te stellen en een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen deze door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Enkele voorwaarden daarbij zijn:
- a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
- b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
- c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling.
Toetsing van het onderhavige plan
De Ladder voor duurzame verstedelijking is eerder in dit hoofdstuk behandeld. Hierin is aangetoond dat onderhavig plan voldoet aan de voorwaarden van de Omgevingsverordening Gelderland.
3.2.3 Ruimtelijke Strategische Visie Regio Rivierenland
In 2016 hebben de gemeenten in Regio Rivierenland een regionale ambitie opgesteld voor de periode 2016-2020. Dat zijn Buren, Culemborg, Geldermalsen, Lingewaal, Maasdriel, NederBetuwe, Neerijnen, Tiel, West Maas en Waal en Zaltbommel. Met de regionale ambitie hebben deze 10 gemeenten een gezamenlijke focus gelegd op drie economische speerpunten: agribusiness, economie en logistiek en recreatie en toerisme.
Toetsing van het onderhavige plan
De ruimtelijke strategische visie Regio Rivierenland doet geen gedetailleerde beleidsuitspraken op concrete initiatieven. Een nadere toets van onderhavig plan aan de visie is dan ook niet nodig.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Dorpen 2025
De gemeente West Maas en Waal heeft de structuurvisie voor de dorpen vastgesteld op 30
april 2015. Dit is een uitwerking van de Visie Leefbaarheid Kernen 2030 voor de komende 10 jaar. Voor verschillende thema's, zoals wonen, werken, voorzieningen, milieu en veiligheid, zijn speerpunten en ambities opgesteld. Op onderhavig plan is het thema wonen van belang. Daarnaast wordt er een visie geschetst op de ruimtelijke ontwikkeling per dorp.
Toetsing van het onderhavige plan
Het is een algemeen uitgangspunt dat er, zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht, wordt gebouwd naar behoefte. Voor woningbouw wordt het volgende gesteld:
- Kans: De nieuwe woningbouwlocatie aan de westzijde van het dorp kan worden ingezet om de dorpsrand aan die zijde een ontspannen en dorps karakter te geven.
- Bedreiging: De nieuwe woningbouwlocatie aan de westzijde van het dorp kan de dorpsrand een hard en planmatig karakter geven.
- Bedreiging: De ontwikkeling van woningbouw kan leiden tot een ongewenste verdichting van het dorp en het verzwakken van de relatie met het omliggende landelijk gebied en het groene karakter van het dorp.
Figuur 3.1: uitsneden illustraties 'Structuurvisie Dorpen 2025' met betrekking tot woningbouwbeleid
Conclusie
Onderhavig plangebied is in de structuurvisie aangewezen als nieuwe gewenste woningbouwlocatie. Hierbij dient te worden voorkomen dat een harde dorpsrand wordt gecreëerd. Om deze harde dorpsgrens te voorkomen wordt in onderhavig bestemmingsplan rekening gehouden door een zachte overgang van het bebouwde gebied naar het buitengebied in de regels te borgen. Het onderhavige plan voldoet hiermee aan de structuurvisie.
3.3.2 Dorpskwaliteitsplan West Maas en Waal en dorpspaspoort Alphen
Elk dorp binnen de gemeente West Maas en Waal heeft zijn eigen ruimtelijke kwaliteit en identiteit, deze zijn daarom benoemd en vastgelegd in het dorpskwaliteitsplan en in de dorpspaspoorten. Nieuwe plannen dienen te passen binnen de kernen met recht aan de geschiedenis en identiteit van de kern. Het dorpskwaliteitsplan vormt een leidraad voor nieuwe ontwikkelingen en bevat daarnaast de zogenaamde welstandseisen waaraan omgevingsvergunningen voor bouwen wettelijk worden getoetst.
In het dorpspaspoort van Alphen wordt niet verder gekeken naar woningbouwlocaties na Appelhoek eerste fase. Hiervoor bevat de dorpspaspoort geen beleid. Bovendien bevat het geen kwaliteitskader voor 'ontwikkellocaties'. Wel wordt gesteld dat ter plaatse van de woningbouwlocatie Lindenlaan (Appelhoek eerste fase) aandacht besteed moet worden aan een groene dorpsrand. Het volgende is opgenomen:
"Bij de woningbouwlocatie Lindenlaan is een groene inpassing door middel van knotwilgen geschikt. Deze bomen zorgen voor een groene rand, maar hierbij blijft het zicht vanuit de wijk naar het landschap bestaan. De al aanwezige waterpartij, zoals ook hieronder in het stedenbouwkundig plan te zien is, vormt daarbij ook een mooie rand naar het open landschap. Bij de realisatie van eventuele volgende fasen van dit nieuwbouwproject, kan de waterpartij de basis vormen voor een grotere groene rand."
Toetsing van het onderhavige plan
In onderhavig bestemmingsplan wordt rekening gehouden met een zachte overgang tussen het bebouwde gebied van de dorpsrand en het buitengebied door een zachte overgang van het buitengebied naar het bebouwde gebied in de regels te borgen. Hiermee voldoet het onderhavige plan aan het beleid zoals gesteld in het Dorpskwaliteitsplan.
Hoofdstuk 4 Verantwoording Milieu En Omgevingswaarden
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingswaarden bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingswaarden. De onderzoeken die uitgevoerd zijn voor de milieu en omgevingswaarden zijn gebaseerd op situatietekeningen die beschikbaar waren ten tijden van onderzoek, deze situatietekeningen kunnen afwijken van de uiteindelijke verkaveling en situatietekening. De situatie en verkavelings tekeningen die gebruikt zijn in de bijlage hebben geen juridische status.
4.1 Bedrijven & Milieuzonering
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een ‘goed woon- en leefklimaat’.
VNG-publicatie ‘Bedrijven & milieuzonering”
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe ‘functiescheiding’. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een ‘goed woon- en leefklimaat’. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering (waaronder een onderzoek naar de feitelijke milieubelastende activiteiten) kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden ‘richtafstand’ in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Toetsing van het onderhavige plan
De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt als 'rustig buitengebied' en 'rustig woongebied'. De richtafstanden kunnen derhalve niet met één stap worden verkleind.
Een kleinschalig woonwijkje wordt niet gekenmerkt als een milieubelastende activiteit. Woningen betreffen wel milieuhinder gevoelige functies. Dit betekent dat omliggende functies geen milieuhinder ondervinden afkomstig van de woonwijk maar dat eventueel omliggende bedrijven wel belemmerd kunnen worden in de bedrijfsvoering. Bovendien dient te worden aangetoond dat in het plangebied sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
Onderhavig plan als milieubelastende activiteit
Onderhavig plan betreft geen milieubelastende activiteit. Dit aspect wordt niet nader getoetst.
Onderhavig plan als milieuhinder gevoelige functie
Woningen betreffen milieuhinder gevoelige functies. Er dient derhalve te worden beoordeeld of in de omgeving van het plangebied relevante functies zijn gelegen waarvan de richtafstanden over het plangebied zijn gelegen. In de nabijheid zijn enkele functies aanwezig die nader beoordeeld moeten worden. In de onderstaande tabel zijn deze functies weergegeven. De richtafstanden in tabel 3 zijn gemeten vanaf het bestemmingsvlak van het bedrijf tot aan de woonbestemming in onderhavig plangebied.
Tabel 2: relevante functies in de nabijheid van het plangebied
Tabel 3: Richtafstandentabel
Lindenlaan 11a
De richtafstanden van het hoveniersbedrijf aan Lindenlaan 11a worden niet overschreden. Dit bedrijf vormt geen belemmering.
Lindenlaan 14
Conform de richtafstandenlijst dient een afstand aangehouden te worden van minimaal 100 meter. Deze afstand wordt niet overschreden. Dit bedrijf vormt geen belemmering. Dit aspect wordt daarnaast nog behandeld in in paragraaf 'geur' behandeld. Er worden geen richtafstanden overschreden.
Sluisweg 2a
De meest in de nabijheid gelegen intensieve veehouderij ligt op ruim 800 meter vanaf het plangebied. De richtafstanden behorend bij deze intensieve veehouderij worden niet overschreden. Dit bedrijf vormt vanwege de forse afstand geen belemmering.
Het Gement 43
Aan Het Gement 43 is in een klein bijgebouw behorend bij een woning detailhandel in motorfietsen en brommers gevestigd. Er is geen werkplaats aanwezig en is als gevolg van naastgelegen bestaande woningen ook niet mogelijk. Voor uitsluitend detailhandel geldt conform de VNG-publicatie een maximale richtafstand van 10 meter voor geluid. Voor overige milieuaspecten gelden geen richtafstand. De contour van de richtafstand ligt gedeeltelijk over het plangebied (zie figuur 3.1). Om deze bedrijvigheid niet in de bedrijfsvoering te belemmeren en om ter plaatse van de te realiseren woningen in onderhavig plangebied een 'goed woon- en leefklimaat' te garanderen wordt rekening gehouden met de contour, zoals die op figuur 3.1 is weergegeven, waarbinnen de realisatie van geluidgevoelige objecten niet zijn toegestaan.
Figuur 3.1: richtafstand contour Het Gement 43
Conclusie
De richtafstanden van de bedrijven aan Lindenlaan 11a, Lindenlaan 14 en Sluisweg 2a worden niet overschreden. Voor het bedrijf aan Het Gement 43 ligt de 10 meter-contour over het plangebied. De gronden binnen deze milieucirkel hebben geen woonbestemming, waardoor het bedrijf aan Het Gement 43 geen belemmering is voor de realisatie van de woningen. Op deze wijze wordt ter plaatse van de te realiseren woningen in onderhavig plangebied een 'goed woon- en leefklimaat' gegarandeerd en wordt het bedrijf niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd. Het aspect 'bedrijven en milieuzoneringen' vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
4.2 Akoestiek
In de Wet geluidhinder (Wgh) worden normen gesteld tot welke maximale geluidsniveau geluidgevoelige functies belast mogen worden. In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden gerealiseerd, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.
4.2.1 Weg- en railverkeer
Indien gevoelige objecten binnen onderzoekszones worden gerealiseerd van wegen en/of spoorwegen is het noodzakelijk een onderzoek uit te voeren. In de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorwegen gelegen. Spoorwegen worden derhalve niet nader behandeld. Voor wegen geldt op geldende onderzoekszones voor alle straten en wegen, met uitzondering van:
- wegen die in een als ‘woonerf’ aangeduid gebied liggen;
- wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
Daarnaast kan op basis van de Wet ruimtelijke ordening als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder (Wgh) is geregeld, in het kader van het garanderen van een 'goed woon- en leefklimaat, toch een akoestisch onderzoek worden geëist .
Toetsing van het onderhavige plan
Is sprake van één of meerdere geluidsgevoelige objecten?
Onderhavig plan voorziet in realisatie van geluidgevoelige functies in de vorm van woningen. Het aspect geluid dient derhalve nader te worden verantwoord.
Wegverkeerslawaai
Het plangebied is niet gelegen binnen het onderzoeksgebied van wegen waar harder dan 30 km/u gereden mag worden. In het kader van een 'goed woon- en leefklimaat' is echter wel een onderzoek uitgevoerd naar gevelbelastingen. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen De gehele rapportage is als Bijlage 1 Akoestisch onderzoek toegevoegd aan dit plan.
Conclusie akoestisch onderzoek
Als gevolg van de omliggende wegen is geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
4.2.2 Industrielawaai
Het plangebied ligt niet in een geluidscontour van een gezoneerd industrieterrein. Deze geluidsaspecten zijn derhalve niet verder behandeld. Het plangebied ligt wel binnen de richtafstand van geluid behorend bij de brommerhandel aan Het Gement 43. Dit aspect is nader verantwoord in paragraaf 4.1 Bedrijven &milieuzonering.
4.3 Bodem
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bovendien dient op basis van het bouwbesluit altijd een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien een woning wordt gerealiseerd. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Ten behoeve van het onderhavige plan is een bodemonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf is de conclusie opgenomen. De gehele rapportage is als Bijlage 2 Bodemonderzoek toegevoegd aan dit plan.
Conclusie bodemonderzoek
De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie.
De gestelde hypothese dat de locatie als onverdacht beschouwd kan worden ten aanzien van chemische parameters is niet juist gebleken op basis van de aangetoonde licht verhoogde gehalten cq. concentraties aan diverse zware metalen in grond en grondwater. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft echter een representatief beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Bovendien vormen de gemeten gehalten (grond) en concentraties (grondwater) geen belemmering voor het toekomstige gebruik van de onderzoekslocatie.
De gestelde hypothese dat de locatie ten aanzien van bestrijdingsmiddelen als verdacht kan worden beschouwd is op basis van de aangetoonde licht verhoogde gehalten juist gebleken. Deze licht verhoogde gehalten zorgen echter niet voor belemmeringen voor onderhavig plan.
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er, ons inziens, milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de geplande planologische procedure, de geplande herontwikkeling van de locatie en de geplande aanvraag van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen).
4.4 Luchtkwaliteit
De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
- negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
- mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde);
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 derogatie heeft verleend.
NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:
- < 1.500 woningen (netto) bij minimaal een ontsluitingsweg, met een gelijkmatige verkeersverdeling;
- < 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling
Toetsing van het onderhavige plan
Niet in betekende mate
Het plangebied ligt niet binnen een afstand van 50 meter van een provinciale weg of binnen 300 meter van een Rijksweg. Het plan draagt gezien het beoogde woningaantal (maximaal 27) niet in betekende mate bij aan luchtverontreiniging, omdat het niet zal leiden tot een substantiële toename van verkeer.
Achtergrondwaarden
Naast de effecten van het onderhavige plan op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren woningen voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Om te bepalen of de plaatselijke luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat zijn verschillende bronnen onderzocht (RIVM, NSL en Atlas Leefomgeving). Indien uit de monitoring blijkt dat de doelstellingen van het NSL niet worden gehaald, kunnen extra maatregelen worden getroffen.
Op basis van de verscheidene bronnen blijkt dat de achtergrondconcentraties fijn stof PM10 en PM2,5 en stikstofdioxide NO² ter plaatse van het plangebied ver onder de wettelijke norm zit. In 20205 bedraagt de achtergrondbelasting van deze stoffen 18,2 µg/m³ en 12,15 voor PM10 en PM2,5 en 17,4 µg/m³ voor NOx (zie figuur 3.2). Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke norm van 40 µg/m³ voor Pm10 en NOx en 25 µg/m³ voor PM2,5.
Figuur 3.2: achtergrondwaarden conform de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN)
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.5 Geurhinder
De 'Wet geurhinder en veehouderij' (Wvg) vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de 'Wet milieubeheer', waar het gaat om geurhinder veroorzaakt door het houden van dieren (voorgrondbelasting). Daarnaast heeft de wet als input gediend voor de 'Handleiding geurhinder en veehouderij' in verband met de zgn. 'omgekeerde werking' in het kader van een 'goed woon- en leefklimaat' (achtergrondbelasting) dat zijn juridische basis vindt in de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013 zijn veel veehouderijen onder de werkingssfeer van dit besluit komen te vallen. In het Activiteitenbesluit is voor geurhinder van veehouderijen hetzelfde beoordelingskader opgenomen als in de Wgv. Op basis van de Wgv is de gemeente bevoegd af te wijken van de reguliere normen van de Wgv en voor het eigen grondgebied afwijkende geurnormen vast te stellen. De gemeente West Maas en Waal heeft hier geen gebruik van gemaakt. De reguliere normen uit de Wgv zijn derhalve leidend.
Naast wetgeving is ook de gemeente bevoegd om nadere regelgeving vast te stellen in een geurverordening. De gemeente West Maas en Waal heeft hier gebruik van gemaakt en heeft de 'Verordening Geurhinder en veehouderij Gemeente West Maas en Waal' vastgesteld.
Voorgrondbelasting
De Wgv biedt normen die gelden voor ontwikkelingen van veehouderij bedrijven. De wet maakt onderscheid in veehouderij bedrijven waarvoor een geuremissie factor is vastgesteld en in veehouderij bedrijven waarvoor dat niet is vastgesteld. Voor de soort bedrijven waarvoor dat wel is vastgesteld dienen de geurcontouren te worden berekend door middel van het programma V-Stacks. Voor de bedrijven waarvoor dat niet is vastgesteld zijn vaste afstanden opgenomen.
In de omgeving van het plangebied ligt de meest in de nabijheid gelegen agrarische bedrijf op aan afstand van 125 meter aan Lindenlaan 14 (van bestemmingsvlak van het bedrijf tot bestemmingsvlak 'Wonen' in het onderhavige plan). Dit betreft een melkveehouderij waarvoor een vaste afstand geldt van 100 meter tot aan geurgevoelige objecten. De gemeentelijke verordening heeft geen andere afstanden vastgesteld. Dit bedrijf vormt derhalve geen belemmering voor het onderhavige plan.
De meest in de nabijheid gelegen intensieve veehouderij ligt op een afstand van circa 830 meter vanaf het plangebied. Dit bedrijf, gevestigd aan Sluisweg 2a betreft een pluimveehouderij. De geurcontour van dit bedrijf moet worden berekend. Omdat de tussen het plangebied en deze onderneming andere geurgevoelige objecten zijn gelegen wordt dit bedrijf echter niet in de bedrijfsvoering belemmerd (het wordt al door woningen belemmerd die op kortere afstand zijn gelegen). Bovendien is de afstand dusdanig groot dat het niet waarschijnlijk is dat normen ten aanzien van een goed woon- en leefklimaat worden overschreden. Het uitvoeren van een onderzoek is niet nodig.
Achtergrondbelasting
In de omgeving zijn slechts een beperkt aantal intensieve veehouderij gelegen. Bovendien ligt de meest in de nabijheid gelegen intensieve veehouderij op een afstand van 830 meter. Als gevolg van de forse afstanden en het beperkte aantal bedrijven is het niet waarschijnlijk dat als gevolg van de gecumuleerde geurbelasting normen worden overschreden. Het uitvoeren van een onderzoek is hiervoor niet nodig.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect geur worden geen normen overschreden. Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
4.6 Natuur
4.6.1 Flora en fauna
De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Bij een ruimtelijke ingreep moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.
Ten behoeve van het onderhavige plan is een flora en fauna onderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De rapportage is als Bijlage 3 Flora en fauna onderzoek toegeveogd aan dit plan.
Conclusie flora & fauna onderzoek
Het onderhavige plangebied bestaat in de huidige situatie uit agrarisch gebied in de vorm van grasland. Dit grasland bestaat hoofdzakelijk uit een monocultuur van engels raaigras dat weinig ruimte biedt aan andere (beschermde) flora en fauna. Bovendien wordt het grasland intensief beheerd (maaien) en begraasd. In het onderhavige plan worden geen gebouwen gesloopt en er worden geen sloten gedempt. Gelet op de inrichting en het gevoerde beheer, vormt het plangebied een weinig geschikt functioneel leefgebied voor zeldzame- en kritische (grondgebonden) diersoorten en een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten beschouwd.
Algemene zorgplicht
Als gevolg van de uitvoering van de voorgenomen activiteiten kunnen bezette vogelnesten beschadigd en vernield worden en kunnen sommige beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieën soorten verwond en gedood worden.
Mits er geen beschermde dieren verwond of gedood worden, en er geen bezette nesten beschadigd of vernield worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met bezette vogelnesten, de voortplantingsperiode van zoogdieren en winterrustperiode van grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren verwond of gedood worden, dient een ontheffing aangevraagd te worden.
4.6.2 Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Ter invulling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn kan de Minister van Economische Zaken gebieden als Natura 2000-gebied of als bijzonder nationaal natuurgebied aanwijzen. Voor deze gebieden geldt op basis van de Wet natuurbescherming een zorgplicht, en voor Natura 2000-gebieden geldt bovendien een vergunningsplicht voor het uitvoeren van projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Dit wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermd gebied.
Figuur 3.3: ligging plangebied ten opzichte van N2000
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de begrenzing van een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Rijntakken op een afstand van circa 4 kilometer. Het onderhavige plan is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Van oppervlakteverlies van kwalificerende habitattypen en/of leefgebieden van kwalificerende soorten is derhalve geen sprake. Het plangebied ligt op relatief grote afstand van Natura 2000-gebieden. Aanwezigheid van materieel en mensen tijdens de ontwikkeling is niet zichtbaar in deze Natura 2000-gebieden en ook van verstoring in de Natura 2000-gebied door geluid of licht is gelet op de grote afstand geen sprake. De emissie en depositie van stikstof reiken echter verder vanaf het plangebied. De stikstofdepositie als gevolg van de toevoeging van maximaal 27 wooneenheden en de toenemende verkeersgeneratie is in beeld gebracht middels een Aerius-berekening. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De gehele rapportage is als Bijlage 4 Stikstofdepositieonderzoek toegevoegd aan dit plan.
Conclusie stikstofonderzoek in relatie tot N2000
Als gevolg van het onderhavige plan is zowel in de gebruiksfase als in de realisatiefase geen sprake van een depositie hoger dan 0,0 mol/ha/jaar. Het aspect stikstof in relatie tot N2000 vormt derhalve geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
4.7 Water
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog wordt gehouden.
Beleid
Nationaal Waterplan 2016-2021
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is in december 2015 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streeft het Rijk naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
In de omgevingsvisie Gaaf Gelderland is de ambitie benoemd dat Gelderland in 2050 klimaatbestendig is. Bij de aanleg, inrichting, veiligheid en leefbaarheid van de gebouwde omgeving – steden, dorpen, bedrijventerreinen – worden de gevolgen van het veranderende klimaat mee genomen en worden er afspraken gemaakt over hoe met de risico's omgegaan moet worden.
Waterbeheerprogramma 2016-2021
Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. De doelen voor 2021 van het waterbeheerprogramma zijn waterveiligheid, watersysteem en waterketen. Daarbij richt het programma zich op bescherming tegen hoog water, voldoende en schoon water en afvalwater. Waterschap Rivierenland speelt bij het waterbeheer in op veranderingen in de omgeving zoals klimaatverandering. De doelen richten zich op de lange termijn. Zo moeten bijvoorbeeld de dijken in 2050 voldoen aan de nieuwe veiligheidsnormen en de waterkwaliteit moet in 2027 aansluiten bij de doelen uit de Kaderrichtlijn Water. Hogere overheden als het rijk, de provincies en de Europese Unie hebben deze doelen voor het waterbeheer bepaald. Waterschap Rivierenland trekt in het Waterbeheerprogramma 2016-2021 de lijn door van het vorige waterbeheerplan.
De koers wordt niet gewijzigd, maar het werk wordt gecontinueerd. De doelen voor de lange termijn blijven het uitgangspunt. Om de inhoudelijke ambities te realiseren, wordt geanticipeerd op nieuwe ontwikkelingen en worden strategische allianties aangegaan. Het accent ligt in de periode 2016-2021 onder meer op:
- gebiedsgericht werken;
- waterbewustzijn;
- innovatie.
Keur
Naast het beheerprogramma beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan o.a. regels om schade aan dijken en oevers te voorkomen, regels voor onderhoud van sloten en beken, regels om watertekort, wateroverlast en vervuiling te voorkomen. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels en kan een watervergunning nodig zijn. Deze watervergunning wordt vervolgens door het waterschap verleend of geweigerd. Ook is het mogelijk dat nadere eisen worden gesteld aan de vergunningverlening. Via onderhavige watertoets heeft toetsing aan het waterschapsbeleid plaatsgevonden. Voor plannen met een toename van meer dan 500 m² verhard oppervlak in stedelijk gebied en 1.500 m² in landelijk gebied, is compenserende waterberging nodig. Voor kleine oppervlaktes hoeft niet te worden gecompenseerd. Bij grotere oppervlaktes mogen de vrijgestelde oppervlaktes (500 m² of 1.500 m² ) in mindering worden gebracht op de totale toename aan verhard oppervlak. Voor stedelijke gebieden geldt dat 436 m² waterberging benodigd is bij 1 hectare netto verhard oppervlak.
Waterplan West Maas en Waal
De gemeente West Maas en Waal en Waterschap Rivierenland streven gezamenlijk naar een gezond en veerkrachtig watersysteem en een duurzame waterketen. Het Waterplan dient als input voor nieuw op te stellen wijzigingsplannen en de waterparagraaf. In de gemeente West Maas en Waal speelt een aantal problemen met betrekking tot de afvoer van kwel- en rioolwater via het watergangenstelsel en de waterkwaliteit in watergangen.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
- de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
- de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.
Ten behoeve van het onderhavige plan is een watertoets uitgevoerd. Daarnaast is de online watertoets doorlopen. Onderstaand worden de belangrijkste bevinden beschreven. De gehele rapportage is als bijlage 5Waterhuishoudkundig plan opgenomen.
Ten behoeve van de toename van verhardingen dient compenserende waterberging te worden gerealiseerd. Omdat het bouwprogramma nog niet bekend is, is rekening gehouden met 27 woningen (worstcase). Omdat uit het infiltratie onderzoek is gebleken dat de infiltratiemogelijkheden slecht zijn, dient de voorziening voor water retentie voldoende capaciteit te bevatten. Op basis van de compensatie-regels van het waterschap moet voor de toename van het verharde oppervlak in onderhavig plangebied 308 m³ hemelwater extra worden geborgen in het watersysteem.
Het bestemmingsplan bevat een voorwaardelijke verplichting om voldoende waterberging te realiseren. De capaciteit van de waterberging is hierin vastgelegd en niet de locatie of de vorm waarin de voorziening wordt gerealiseerd.
Vergunningplicht
Daarnaast geldt een (mogelijke) watervergunningsplicht voor:
- Aanleg nieuwe waterloop ten behoeve van watercompensatie en dan met name de aansluiting op het bestaande watersysteem (handeling in het watersysteem).
- Aanleg nieuwe ontsluitingsweg als gevolg het kruisen van een A- waterloop.
- Eventueel andere te realiseren voorzieningen in /nabij waterlopen (in deze fase nog niet bekend).
In het kader van de eventuele watervergunning is het advies om bij de verdere concretisering van plannen in overleg te treden met het waterschap.
4.8 Erfgoed
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
4.8.1 Archeologische waarden
Het archeologisch beleid is in de gemeente West Maas en Waal vastgelegd in het bestemmingsplan 'Archeologie West Maas en Waal'. Ter plaatse van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de nadere aanduiding 'Waarde archeologie 2' opgenomen. Binnen deze bestemming is het noodzakelijk een archeologisch onderzoek uit te voeren indien bodemingrepen plaats vinden met een groter oppervlak dan 500 m² en over dit gehele oppervlak dieper in de bodem reiken dan 0,4 meter. Als gevolg van de realisatie van onderhavig plan wordt deze norm overschreden.
Omdat in het kader van het bestemmingsplan Lindenlaan reeds een onderzoek is uitgevoerd is in de eerste plaats een bureau onderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf is de conclusie opgenomen. De gehele rapportage is als Bijlage 6 Archeologisch bureau onderzoek toegevoegd aan dit plan.
Conclusie bureau-onderzoek archeologie
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied zich voor een deel bevindt op een naamloze stroomgordel van de Maas (nr. 252) die actief was in het Neolithicum en op een stroomrugglooiing, aan de rand van de stroomrug. Deze elementen zijn bedekt met kalkloze poldervaaggronden. Het zand van de stroomgordel ligt volgens de zanddieptekaart dieper dan 3 m-mv. Uit een RAAP-rapport uit 200533 blijkt dat het huidige plangebied in zijn geheel is onderzocht met behulp van verkennende en karterende boringen. Uit het booronderzoek bleek dat er binnen het plangebied, in tegenstelling tot de zanddieptekaart, sprake is van oeverafzettingen in de eerste meter onder het maaiveld, wat wordt opgevolgd door komklei tot ca. 3 m-mv. Daarnaast bleek er op een aantal plaatsen een laklaag aanwezig te zijn, die gevormd is in komafzettingen op een diepte van 165 en 190 cm-mv. In de laklaag is ter plaatse van boring 12 (zie Afbeelding 13) op een diepte van 150 cm-mv een archeologische vindplaats aangetroffen, mogelijk een haardplaats uit het Neolithicum of de Bronstijd. Uit het huidige bureauonderzoek blijkt daarnaast dat de bodem verstoord kan zijn door landbouwwerkzaamheden en door een gebouw dat tussen 1978 en 2010 in het plangebied heeft gestaan. Uit een eerder uitgevoerd archeologisch bureauonderzoek en een veldverkenning waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, blijkt echter dat de archeologische resten waarschijnlijk beschermd zijn door de aanwezigheid van een afdekkend landbouwdek.
Selectie advies
Uit het bureauonderzoek blijkt dat er binnen het plangebied nog intacte archeologische niveaus aanwezig kunnen zijn. Vervolgonderzoek achten wij dan ook noodzakelijk en graafwerkzaamheden dieper dan 1,35 m-mv kunnen niet zonder verdere maatregelen uitgevoerd worden.
In het plangebied is door RAAP in een eerder stadium al een verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd. Hierbij is in één boring (boring 12) een archeologische laag aangetroffen in de basis van een vegetatiehorizont tussen 165 en 190 cm-mv, die wordt gekenmerkt door een sterke concentratie houtskool en verbrande leem. Het betreft mogelijk een haardkuil van een klein (jacht)kampement, die op grond van de diepe ligging gedateerd kan worden in de periode Neolithicum t/m Bronstijd. De gaafheid en conservering van de vindplaats lijken gezien de diepe ligging deels onder de laagste grondwaterstand goed te zijn.
Op grond van dit onderzoek adviseert RAAP om bij bodemingrepen ter plaatse van boring 12 die dieper reiken 1,5 m-mv een vervolgonderzoek door middel van proefsleuven uit te laten voeren (zie Afbeelding 13). Deze aanbeveling heeft betrekking op de locatie van boring 12 en een straal van 10 m rond deze boring. Voorafgaand aan een proefsleuvenonderzoek dient een Programma van Eisen opgesteld te worden dat getoetst wordt door gemeente West Maas en Waal (dhr. R. Isarin). RAAP adviseert om het overige deel (m.u.v. boring 12 en een bufferzone van 12 meter rond deze boring) vrij te geven (geen vervolgonderzoek).
Hamaland Advies onderschrijft het advies van RAAP. Wij adviseren om de bodemingrepen in het plangebied te beperken tot maximaal 1,35 m-mv om boven de potentieel relevante archeologische niveaus te blijven. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk, tenzij bij boring 12 bodemingrepen voorzien zijn die dieper reiken dan 1,50 m-mv. Tevens adviseren wij om de door RAAP geselecteerde zone te beschermen tegen toekomstige bodemingrepen, door deze aan te wijzen als vindplaats (AMK-terrein) op de gemeentelijke beleidskaart en toekomstige bodemingrepen ter plaatse van de vindplaats te beperken tot maximaal 1,35 m-mv (30 cm bufferzone boven het archeologisch niveau van de vindplaats).
Dubbelbestemming
Als gevolg van de aangetroffen archeologische vindplaats is op de verbeelding een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van deze waarden. Indien ter plaatse van de dubbelbestemming niet aan de voorwaarden kan worden voldaan (niet dieper in de bodem graven dan 135 cm-mv) dient alsnog vervolg onderzoek uitgevoerd te worden.
Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
4.8.2 Cultuurhistorie
Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
Het plangebied
Het plangebied bestaat uit grasland en bevat geen cultuurhistorische elementen. Er zijn geen cultuurhistorische landschapsstructuren aanwezig en geen (Rijks-)monumenten.
Omgeving
In de directe omgeving zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Eventuele cultuurhistorische waarden worden door het onderhavige plan derhalve niet geschaad.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
4.9 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
- het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
- het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met veel bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de 10-6-contour van het PR rond inrichtingen waarin opslag / verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Toetsing van het onderhavige plan
Aan hand van de risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. In figuur 3.4 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven. Hierop is onder andere informatie over risico's van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. Ook is er informatie opgenomen over risico's van luchtvaartongevallen, ongevallen op het wegen-, spoorwegen- en waterwegennet en overstromingen met water en dergelijke.
Figuur 3.4: uitsnede risicokaart
Risicovolle bronnen
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen risico volle bronnen gelegen. Aan de andere kant van Alphen ligt op een afstand van circa 625 meter de Maas, waar over transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Omdat de afstand groter is dan 200 meter hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden. Naast de Maas zijn er in de omgeving van het plangebied geen relevante risicovolle bronnen gelegen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
4.10 Verkeer & Parkeren
4.10.1 Verkeer
Externe ontsluiting
Het plangebied wordt via de huidige ontsluiting, Sterappel, van Appelhoek fase 1 ontsloten. Aan de zuidwestzijde van het plangebied sluit de bestemming verkeer van de bestaande wijk reeds aan op het plangebied. Deze straat wordt doorgetrokken in het plangebied. Vanaf deze ontsluitingsweg wordt het plangebied via Het Gement in noordoostelijke richting ontsloten naar de Lindenlaan en via De Tijnagel in zuidwestelijke richting naar de Heuvelstraat.
In de meest oostelijke punt van het plangebied bestaat de mogelijkheid om een langzaamverkeer route aan te leggen direct naar Het Gement.
Interne ontsluiting
De ontwikkelaar heeft de vrijheid om de wegen binnen het plangebied naar eigen inzicht te situeren. In het bestemmingsplan is echter geborgd dat iedere woning aan een straat dient te liggen. Hiermee wordt geborgd dat alle woningen worden ontsloten, maar dat de ligging van de weg verder vrij wordt gelaten.
Extra verkeersgeneratie
Het onderhavige plangebied kent in de huidige situatie geen verkeersaantrekkende werking. In de beoogde situatie wordt derhalve extra verkeer gegenereerd. Om de verkeersgeneratie als gevolg van het onderhavige plan te berekenen kan gebruik worden gemaakt van kencijfers van de CROW publicatie ‘381’. Onderstaand zijn de berekeningen weergegeven. Omdat het programma nog niet bekend is wordt uitgegaan van een worstcase scenario wanneer 27 woningen worden gerealiseerd.
Tabel 4: verkeersgeneratie
Rest bebouwde kom, niet stedelijke gemeente
Gemiddeld per eenheid | Aantal eenheden | Totaal | |
Woningen | 8,2 | 27 | 222 |
In totaal worden per dag 222 extra auto's verwacht. Deze auto's worden verspreid over de straten Het maximaa en De Tijnagel. 10% hiervan vindt plaats tijdens de spits. Dit resulteert in 1 auto per 2,5 minuut. Dit is voor omringende wegen geen enkel probleem.
4.10.2 Parkeren
Parkeren van auto's als gevolg van de realisatie van de woningen moet plaatsvinden binnen de begrenzing van onderhavig plangebied. Daarnaast wordt zoveel mogelijk op het eigen perceel geparkeerd. Wanneer parkeren op eigen perceel als gevolg van de omvang van de kavel of de type woning niet mogelijk is, moet in het openbaar gebied voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Omdat het aantal parkeerplaatsen afhankelijk is van het aantal en type woning is nu nog niet bekend hoeveel parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. De vrijstaande woningen en de twee-onder-een-kapwoningen moeten twee parkeerplaatsen naast elkaar op eigen terrein aanleggen.
In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden conform de 'Nota Parkeren 2019'. Hiermee is geborgd dat binnen het plangebied voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd en dat dit niet op de omgeving wordt afgewenteld.
Ter illustratie zijn onderstaand de parkeernormen opgenomen.
Tabel 5: parkeernormen 'Parkeernota West Maas en Waal'
Type woning | Parkeernorm per woning / kamer |
Woningen | 2,3 |
Seniorenwoningen | 1,5 |
Sociale huurwoning | 1,8 |
Kamerverhuur, zelfstandig (niet-studenten) | 1 |
Kamerverhuur, zelfstandig (studenten) | 0,3 |
Aanleunwoning | 1,3 |
4.11 Besluit Milieueffectrapportage
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
Toetsing van het onderhavige plan
Voor de voorbereiding van het mer-beoordelingsbesluit, is voor onderhavig plan een aanmeldnotitie opgesteld. Deze notitie is als Bijlage 7 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling toegevoegd aan dit plan. Uit deze notitie blijkt dat voorliggend plan geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Deze aanmeldnotitie wordt voorgelegd aan de gemeente. Op basis van deze aanmeldnotitie neemt de gemeente een formeel besluit dat een mer-procedure niet doorlopen hoeft te worden.
Conclusie
Op basis van deze aanmeldnotitie neemt de gemeente een formeel besluit dat een mer-procedure niet doorlopen hoeft te worden. Het aspect MER is vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:
- de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
- de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van ‘werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden’ (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve:
- het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen); en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
- het bebouwen van de gronden;
- het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Wabo, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.
5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmingen en aanduiden
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
- 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één ‘enkel’ bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
- 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels ‘iets’ geregeld. Dat ‘iets’ kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
- 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
- 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.
- 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
5.2 Dit Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en
de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan kent de volgende (dubbel)bestemming:
- Groen
- Verkeer - Verblijfsgebied
- Wonen -1
- Waarde archeologie.
Daarnaast bevat dit bestemmingsplan een aanduiding waarbinnen geluidgevoelige functies niet zijn toegestaan.
5.3 De Bestemmingen
Groen
De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor o.a. groenvoorzieningen, water, infiltratievoorzieningen en onverharde paden. Parkeren is niet toegestaan.
Verkeer - Verblijfsgebied
De gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn bestemd voor o.a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie, groenvoorzieningen, watervoorzieningen, in- en uitritten en parkeervoorzieningen.
Wonen - 1
De gronden met de bestemming 'Wonen - 1' zijn bestemd voor o.a woningen, tuinen er erven, parkeervoorzieningen, in- en uitritten. In totaal zijn maximaal 27 woningen toegestaan. Er zijn uitsluitend vrijstaande woningen, twee-onder-een-kapwoningen en rijwoningen toegestaan. De maximale goot- en bouwhoogte wordt op de verbeelding weergegeven. De goothoogte varieert van 4 tot 6 meter, de maximum bouwhoogte bedraagt 11 meter.
In het bestemmingsplan is voldoende waterberging en parkeerplaatsen in de regels geborgd middels een voorwaardelijke verplichting.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1.1 Vooroverleg
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Het onderhavige plan wordt in het kader van het vooroverleg aan de belanghebbende instanties toegezonden.
6.1.2 Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan Alphen, Appelhoek fase 1b lag van 4 juni 2020 tot en met 15 juli 2020 voor belanghebbenden ter inzage. Er zijn 3 inspraakreacties binnengekomen.
Op basis daarvan zijn wijzigingen doorgevoerd zoals het verminderen van het maximaal aantal toegestane woningen van 30 naar 27 daarnaast is gestapelde bouw niet meer mogelijk.
Het gehele inspraakverslag is terug te vinden als Bijlage 8.
6.1.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 1 april 2021 tot en met 12 mei 2021 voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn drie zienswijzen ingediend.
Naar aanleiding hiervan zijn de volgende wijziging doorgevoerd:
- De maximum bouwhoogte is aangepast van 11 meter naar 9,5 meter.
- Aan de achterzijde van de woningen Het Gement en de Lindenlaan wordt een strook groen aangelegd.
Voor het bestemmingsplan zijn de volgende ambtshalve aanpassingen doorgevoerd:
- Het maximum aantal woningen is gewijzigd van 21 naar 27 woningen.
- De maximum goothoogte van het zuidelijke bouwvlak is gewijzigd van 6 meter naar 4,5 meter.
De nota beantwoording zienswijzen en ambtshalve aanpassingen is als Bijlage 9 toegevoegd aan dit plan.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
De gemeente West Maas en Waal is eigenaar van de gronden en is initiatiefnemer van onderhavig plan. De gemeente neemt de kosten voor haar rekening. Deze kosten komen ten laste van de verkoopopbrengst van de grond waardoor geen sprake is van verhaal van kosten maar sprake is van een verdienmodel.
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Flora En Fauna Onderzoek
Bijlage 3 Flora en fauna onderzoek
Bijlage 4 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 4 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 5 Waterhuishoudkundig Plan
Bijlage 5 Waterhuishoudkundig plan
Bijlage 6 Archeologisch Bureau Onderzoek
Bijlage 6 Archeologisch bureau onderzoek
Bijlage 7 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 7 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 8 Inspraakverslag
Bijlage 9 Nota Beantwoording Zienswijzen En Ambtshalve Aanpassingen
Bijlage 9 Nota beantwoording zienswijzen en ambtshalve aanpassingen