KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Artikel 4 Water
Artikel 5 Wonen - 2
Artikel 6 Waarde - Archeologie 1
Artikel 7 Waterstaat - Beschermingszone Watergang
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieu
4.2 Water
4.3 Ecologie
4.4 Klimaatadaptatie
4.5 Verkeer
4.6 Cultuurhistorie En Archeologie
4.7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Wijze Van Bestemmen
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro
6.4 Verslag Zienswijzen
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Bus-melding Bodemsanering
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 5 Advies Externe Veiligheid
Bijlage 6 Watertoets
Bijlage 7 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 8 Voortoets Stikstofdepositie
Bijlage 9 Parkeeronderzoek
Bijlage 10 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 11 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.

Beneden-Leeuwen, Van Heemstraweg - Waterstraat

Bestemmingsplan - gemeente West Maas en Waal

Vastgesteld op 29-02-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Beneden-Leeuwen, Van Heemstraweg - Waterstraat met identificatienummer NL.IMRO.0668.BENHeemstrWaterstr-BOH1 van de gemeente West Maas en Waal;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 afhankelijke woonruimte:

een onderdeel van het hoofdgebouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage:

de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel;

1.8 bedgebied

verblijfsruimte waarin wordt geslapen;

1.9 bedrijf aan huis:

een bedrijf of het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, waaronder een kappersbedrijf, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel valt hier niet onder, met uitzondering van een internetwinkel voor zover geen sprake is van een afhaalmogelijkheid of van uitstalling van goederen ter plaatse;

1.10 beroep aan huis:

een dienstverlenend beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk uitgeoefend wordt, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel valt hier niet onder, met uitzondering van een internetwinkel voor zover geen sprake is van opslag en verzending, een afhaalmogelijkheid of van uitstalling van goederen ter plaatse;

1.11 bestaand:

  • bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerken met een dak;

hieronder worden begrepen:

aanbouw:

een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk, bestaande uit maximaal één bouwlaag al dan niet met kap, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is, waarbinnen een primaire woonfunctie is toegestaan;

aangebouwd bijbehorend bouwwerk:

een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag al dan niet met kap, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en niet in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;

vrijstaand bijbehorend bouwwerk:

een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie) architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwlaag:

een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en ruimte onder de kap;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Bij woningen betreft dit het gehele perceel inclusief voor- en zijtuinen;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.21 carport:

een bouwwerk, al dan niet een gebouw zijnde, die dient voor de stalling van een (motor)voertuig;

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

1.24 dove gevel

  1. a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede,
  2. b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte. In dit geval wordt onder een geluidsgevoelige ruimte verstaan een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2.

1.25 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 gevellijn:

de als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd;

1.27 hoofdgebouw:

een gedeelte van een gebouw, exclusief bijbehorende bouwwerken, dat door zijn situering en/of afmetingen als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel is aan te merken;

1.28 huishouden:

een persoon of groep van personen, die duurzaam een gemeenschappelijk huishouden voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling;

1.29 internetwinkel:

een activiteit waarbij sprake is van een online etalage waarbij diensten en producten kunnen worden aangeschaft via het internet;

1.30 inwoning:

het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat woningsplitsing en/of kamerbewoning niet toegestaan is;

1.31 kamerbewoning:

onzelfstandige woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte;

1.32 maatschappelijk:

het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening;

1.33 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.34 ondergronds bouwwerk:

een gebouw, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden peil;

1.35 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.36 overkapping:

een bijbehorend bouwwerk, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak;

1.37 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.38 peil:

  • voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • voor gebouwen in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.39 perceelgrens:

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling;

1.40 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied;

1.41 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.42 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.43 studio

een éénkamerwoning met een gebruiksoppervlak van minder dan 40 m²;

1.44 uitbouw:

een bijbehorende bouwwerk dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw;

1.45 voorgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.46 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.47 wonen:

het gehuisvest zijn in (een) woning(en);

1.48 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.49 zorgwoning:

een woning bestemd voor zelfstandig wonen voor mensen die, al dan niet in lichte dan wel overwegende mate hulpbehoevend zijn.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de bouwperceelsgrens:

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.2 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 horizontale diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voorgevel en de achtergevel;

2.5 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;

2.7 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, met dien verstande dat:
    1. 1. ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte' maatschappelijke voorzieningen in de vorm van een praktijkruimte zijn toegestaan;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. wegen en paden;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. sportvoorzieningen;
  4. e. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  5. f. parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterberging;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. waterlopen en waterpartijen;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. infiltratievoorzieningen;
  6. f. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 m bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 5 Wonen - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de verwachtte en reeds vastgestelde archeologische waarden.

6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en / of een omgevingsvergunning voor het bouwen

6.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de gebieden waar de aanduidingen als genoemd in artikel 6.2.1 betrekking op hebben te veranderen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis wenselijk is; of
  2. b. de oppervlaktes en / of de dieptes als genoemd in artikel 6.2.1 te veranderen en / of hier desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis wenselijk is.

Artikel 7 Waterstaat - Beschermingszone Watergang

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van ondergrondse en bovengrondse watergangen (beschermingszone watergang).

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de watergang;
  2. b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende watergang.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen

9.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 m bedraagt.

9.3 Bestaande afstanden en maten

9.4 Parkeren

  1. a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan de Nota Parkeren en haar rechtsopvolgers.
  2. b. Een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan de Nota Parkeren en haar rechtsopvolgers, met dien verstande dat dit uitsluitend noodzakelijk is voor wat betreft de toename in de parkeerbehoefte.
  3. c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a, mits:
    1. 1. het voldoen aan deze bepaling door bijzondere omstandigheden op zwaarwegende bezwaren stuit, of;
    2. 2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid of laad- of losruimte wordt voorzien.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  2. b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat nutsgebouwtjes, kunstobjecten, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje maximaal 50 m³ bedraagt en een maximale bouwhoogte van 3 m heeft;
  4. d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Algemene wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. veranderen van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  2. b. veranderen van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.

De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  3. c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Beneden-Leeuwen, Van Heemstraweg - Waterstraat'

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan

Voorliggend plan is er op gericht om het perceel op de hoek van de Van Heemstraweg en de Waterstraat in Beneden-Leeuwen een appartementencomplex met (zorg)woningen en een gebouw met een maatschappelijke functie mogelijk te maken.

Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen in het oostelijk deel van de kern Beneden-Leeuwen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENHeemstrWaterstr-BOH1_0002.png"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het Initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt op de hoek van de Van Heemstraweg en de Waterstraat aan de oostzijde van de kern Beneden-Leeuwen. De locatie wordt grotendeels omgeven door bedrijventerrein. Het bedrijvengebied bepaalt de gehele oostelijke overgang van de dorpskern van Beneden-Leeuwen naar het buitengebied. De Waterstraat kan worden getypeerd als 'gemengd lint': een oude dorpsweg met veelal vrijstaande bedrijfspanden uit verschillende periodes afwisselend met vrijstaande woningen. Ten zuiden van het plangebied kruist de Waterstraat met de Van Heemstraweg, de doorgaande weg tussen de dorpen langs de Waal. Direct rondom het plangebied is sprake van een mix van wonen, werken en enkele agrarische percelen. Het plangebied betreft in de huidige situatie een onbebouwd perceel. De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENHeemstrWaterstr-BOH1_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: PDOK Viewer)

2.2 Toekomstige Situatie

De initiatiefnemer is voornemens om in het plangebied een appartementen complex met maximaal 38 (zorg)woningen, 10 studio's en een gebouw voor maatschappelijke functies te realiseren. In het maatschappelijke gebouw kunnen praktijkruimten komen voor medische, paramedische of sociaal-maatschappelijke of andere dienstverlenende beroepen. Dit gebouw is beoogd in het noordoostelijk deel van het plangebied. Het woongebouw met zorgwoningen en studio's wordt in de zuidoostelijke hoek bij de rotonde gerealiseerd. Het plangebied wordt aan de oostzijde ontsloten via de Waterstraat. Aan de achterzijde wordt een gezamenlijk parkeerterrein gerealiseerd voor zowel de maatschappelijke functie als het appartementencomplex. De onderstaande afbeelding geeft de toekomstige inrichting van het gebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENHeemstrWaterstr-BOH1_0004.png"

Impressie toekomstige situatie (bron: Van Veen architecten BV en Timmermans Architecture)

Maatschappelijk gebouw

Het maatschappelijk gebouw betreft een gebouw met twee bouwlagen (waarvan de bovenste laag onder de kap). Het gebouw biedt ruimte aan circa 10 praktijkruimten en aanverwante ruimten.

Zorgwoningen Het Ouden Huis

De zorgwoningen worden ingevuld volgens het zorgconcept van Het Ouden Huis. Dit is een woon- en zorgformule, waarbij senioren alleen of samen zelfstandig wonen, met of zonder zorgvraag. Het Ouden Huis definieert deze woonvorm als "zorg(cluster)woningen met 24 uurszorg op afroep, bestemd voor zelfstandig wonen van mensen die, al dan niet in lichte dan wel overwegende mate hulpbehoevend zijn".

Het Ouden Huis wil er zijn voor iedereen ongeacht of de vraag naar hulp en ondersteuning nu groot of klein is. De gedachte achter Het Ouden Huis is dat bewoners nooit meer hoeven te verhuizen vanwege hun hulp of zorgvraag. Er is een zorgverlener c.q. verpleegkundige die als aanspreekpunt fungeert en de 24 uurszorg – die varieert van thuiszorg tot aan terminale zorg – coördineert. In het huis wonen daarnaast een aantal jongeren (maximaal 10). Zij wonen in studio's in Het Ouden Huis en bieden ook ondersteuning bij allerlei vragen van bewoners, zoals boodschappen doen of helpen in het huishouden.

Het aantal woningen (inclusief de studio's) bedraagt 48. De woningen variëren in grootte van ca. 50 tot 63 m². Daarnaast worden er een aantal algemene ruimten gerealiseerd, zoals een gezamenlijke woonkamer en keuken, kantoorruimte, ruimte voor een slaapwacht en bergings- en stallingsruimte voor scootmobiels. De studio's hebben een oppervlakte van maximaal 45 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENHeemstrWaterstr-BOH1_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENHeemstrWaterstr-BOH1_0006.png"

Impressie van de nieuwbouw (ontwerp: Van Veen architecten en Timmermans architecture)

Landschappelijke inpassing

De inrit van het terrein komt aan de noordzijde te liggen. De bestaande A-watergang langs de noordelijke perceelsgrens wordt verbreed en doorgetrokken langs de zijde van de Waterstraat om zo voldoende bergingscapaciteit te bieden.

Rondom de bebouwing en parkeerplaatsen blijft zo veel mogelijk groen behouden en wordt het plangebied zo groen mogelijk ingericht, onder meer met de aanplant van bomen. Dit is belangrijk voor het voorkomen van hittestress en een te hoog oplopende binnentemperatuur. Tevens biedt het terrein zo meer mogelijkheden voor opvang van regenwater. Op onderstaande afbeelding is de landschappelijke inpassing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENHeemstrWaterstr-BOH1_0007.png"

Landschappelijke inpassing (ontwerp: GV Advies)

De keuze voor beplanting is gebaseerd op inheemse soorten. Enerzijds past dit bij de uitstraling van de regio anderzijds betreft het plantmateriaal wat past bij de groeiomstandigheden in dit gebied. De te nemen maatregelen voor de landschappelijke inpassing zijn voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels van dit plan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Met voorliggend initiatief worden een maatschappelijk gebouw en een appartementencomplex met maximaal 48 woningen (waarvan maximaal 38 (zorg-)woningen en maximaal 10 studio's voor jongeren) gerealiseerd. Hiermee is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom dient de ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen.

Kwantitatieve behoefte

Het woningbouwprogramma van de gemeente West Maas en Waal is met omliggende gemeenten afgestemd in de 'Regionale woonagenda Rivierenland 2020-2030'. Hierin zijn afspraken gemaakt over de kwantitatieve en de kwalitatieve nieuwbouwopgave. Regionale afstemmen moet zorgen voor voldoende woningen, voor de juiste doelgroepen en op de goede plek.

De kwantitatieve opgave voor de regio is bedraagt 7.900 tot 12.550 woningen voor de periode 2020-2030. Er geldt een bandbreedte: de minimum variant is bepaald op basis van de Primos-bevolkingsprognose, andere varianten houden ook rekening met het inlopen van het huidige woningtekort en lokale omstandigheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENHeemstrWaterstr-BOH1_0008.png"

Regionaal woningbouwprogramma 2020-2030 in relatie tot Primos prognose 2020 en PBL prognose

Voor de gemeente West Maas en Waal is de ambitie om in 10 jaar 450 tot 850 woningen te bouwen. Om in te kunnen spelen op tegenvallers, zoals planuitval of vertraging, rekent de gemeente West Maas en Waal met een marge van +30% op de behoefte, wat neerkomt op het inzetten op een woningbouwplanning van 1.130 woningen tot 2030.

In 2023 zijn in de woondeal Rivierenland nieuwe afspraken gemaakt om de woningbouwopgave te versnellen naar de bouw van 13.000 woningen tot en met 2030 waarvan 28% sociale huurwoningen.

Eén van de vijf thema's in de Woonagenda Rivierenland is 'wonen en zorg': door vergrijzing neemt het aantal ouderen de komende jaren snel toe. Er is een toenemende behoefte aan voor ouderen geschikte woningen. Hoewel de meeste ouderen in hun eigen woning zullen blijven wonen, zorgt de vergrijzing wel voor een grotere zorgvraag. Er is meer behoefte zijn aan geclusterde woonvormen, waarin men gebruik maakt van een gedeelde zorgvoorziening. Met de trend van verdere ambulantisering van de zorg ontstaan ook initiatieven voor hybride vormen van wonen en zorg. Hierbij is het niet altijd duidelijk of het gaat om zelfstandige of onzelfstandige woningen. Voor het woningbouwprogramma tellen alleen zelfstandige woningen mee.

In het regionaal woonprogramma zijn woonzorgvormen niet meegenomen. Er wordt vanuit gegaan dat deze woonvormen geen invloed hebben op het huidige regionale woningbouwprogramma. Voor deze groepen zijn in de regionale woonagenda diverse opgaven geformuleerd die de komende jaren nog uitgewerkt moeten worden.

Voorliggend plan met 48 zelfstandige woningen, voor bewoners met of zonder zorgvraag, tellen in het woningbouwprogramma als reguliere woning mee. Met de realisatie van 48 woningen wordt bijgedragen aan de kwantitatieve woningbouwopgave in West Maas en Waal.

Kwalitatieve behoefte

Wat betreft de kwalitatieve behoefte wordt in de Woonvisie 2022-2026 van de gemeente West Maas en Waal beschreven dat veranderingen in de bevolkingssamenstelling leiden tot een andere vraag naar woningen. Er is meer behoefte aan woningen die (ook) geschikt zijn voor ouderen. Ingezet wordt op een programma waarmee de woningvoorraad wordt aangevuld, met onder meer kleinere woningen voor starters en woningen voor senioren. Bij grotere locaties (meer dan 10 woningen) wordt uitgegaan van de verdeling 30% sociale huur, 20-25% goedkope koop, en 10-15% middeldure huur/koop tot NHG-grens. Daarnaast dient bij grotere locaties minimaal 20% van de te realiseren woningen levensloopbestendig te zijn.

Met voorliggend plan worden 38 woningen specifiek voor senioren gerealiseerd in de vorm van betaalbare huur. Het plan draagt op verschillende manieren bij aan de kwalitatieve behoefte aan betaalbare woningen voor (al dan niet zorgbehoevende) ouderen. Met maximaal 10 studio's voor jongeren draagt het plan tevens bij aan de vraag naar woningen voor deze doelgroep.

Voor de behoefte aan zorgwoningen zijn geen kwantitatieve cijfers beschikbaar. De behoefte is met de toenemende vergrijzing echter duidelijk aanwezig. De gemeente West Maas en Waal wil bovendien dat bewoners met een zorgvraag zoveel mogelijk in hun eigen wijk of kern kunnen blijven wonen. Voorliggend plan voorziet daar in.

Locatie

Daarnaast dient in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking te worden ingegaan op de locatie van het initiatief. De planlocatie ligt binnen het bestaand stedelijk gebied, direct aan de entree van Beneden-Leeuwen. Hiermee is het een logische en gewenste locatie voor nieuwbouw.

De ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee succesvol doorlopen. Het initiatief is passend binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is laatstelijk op 21 december 2022 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Klimaatadaptatie

De provinciale omgevingsverordening die op 1 februari 2022 van kracht is geworden bevat de instructieregel klimaatadaptie (2.65b). Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet op basis van deze instructieregel de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In die beschrijving moeten in ieder geval de volgende aspecten worden betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft de realisatie van (zorg-)woningen, studio's en een gebouw met maatschappelijke functie. Uit paragraaf 3.1 blijkt de behoefte hieraan in de gemeente West Maas en Waal. Met het plan is sprake van inbreiding in bestaand stedelijk gebied. Het plan wordt stedenbouwkundig en landschappelijk ingepast in de omgeving. Hiermee draagt het plan bij aan de ambitie uit de Omgevingsvisie voor een duurzaam en divers woon- en leefklimaat. In paragraaf 4.4 is invulling gegeven aan de wijze waarop in dit plan is omgegaan met het voorkomen en/of beperken van de risico's van klimaatverandering.

Het initiatief is passend binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Dorpen 2025

De Structuurvisie vormt het strategisch beleidsdocument dat de ruimtelijke ontwikkeling van West Maas en Waal tot 2023 op hoofdlijnen bevat. Centraal thema in de visie is de leefbaarheid in de dorpen. De komende jaren leiden sociale en economische ontwikkelingen tot veel veranderingen in de dorpen en in de relatie tussen de dorpen. Als uitwerking van de Visie Leefbaarheid Kernen 2030 wordt in de Structuurvisie voor de komende tien jaar aangegeven waarin moet worden geïnvesteerd. Er wordt ruimte geboden voor initiatieven die de identiteit en kwaliteit van de dorpen versterken.

De bevolking vergrijst en ontgroent, de rol van de overheid wijzigt, en op verschillende plekken ontstaat leegstand. Een goed voorzieningenniveau, passende zorg, een gezond verenigingsleven en het benutten van de kansen voor toerisme en recreatie moeten van West Maas en Waal een aantrekkelijke gemeente maken.

In de Structuurvisie zijn ontwikkelingsplannen voor de verschillende dorpen opgenomen. Onderhavig plangebied wordt gerekend tot Beneden-Leeuwen. Voor Beneden-Leeuwen wordt ingezet op het herkenbaar maken van de ruimtelijke hoofdstructuur en de eigen identiteit. De revitalisering van bedrijventerreinen kan worden aangegrepen om de dorpskern en het bedrijventerrein rondom de Waterstraat een herkenbare eigen plek te geven in het dorp. De beleving van de landschappelijke ruimte tussen de dorpskern en het bedrijventerrein (langs Trambaan en Van Heemstraweg) moet als uitgangspunt worden genomen om de overgang tussen het bedrijventerrein en de dorpskern herkenbaar te maken.

Planspecifiek

Met onderhavig initiatief worden een appartementencomplex en een gebouw met een maatschappelijke functie gerealiseerd. Uit paragraaf 3.1 blijkt de behoefte hieraan in de gemeente West Maas en Waal. In de structuurvisie worden de onderwerpen van een vergrijzende bevolking, passende zorg en een goed voorzieningenniveau genoemd. Het plan levert hier een bijdrage aan en voorziet in voorzieningen voor deze onderwerpen. De toekomstige bebouwing op de hoek van de Van Heemstraweg en Waterstraat kan tevens bijdragen aan het creëren van een aantrekkelijke dorpsentree voor Beneden-Leeuwen. Hiermee past het plan binnen de Structuurvisie Dorpen 2025.

3.3.2 Dorpskwaliteitsplan Beneden-Leeuwen

Voor alle kernen in de gemeente West Maas en Waal zijn dorpskwaliteitsplannen opgesteld, waarin richtlijnen, spelregels en inspiratie worden gegeven voor het ontwikkelen van nieuwe plannen. Elke kern heeft zijn eigen ontstaansgeschiedenis, kenmerken en identiteit. Het dorpskwaliteitsplan is de vervanger van de Welstandsnota.

In het dorpskwaliteitsplan voor Beneden-Leeuwen is aangegeven dat het gewenst is dat de Van Heemstraweg een andere uitstraling krijgt, die van een groene laan met bomen. De entree naar het dorp is een belangrijke plek: hier krijgt men de eerste indruk van het dorp. Sommige entrees ogen nu wat rommelig. Voor een aantrekkelijke dorpsentree zijn twee dingen van belang: een samenhangend ingericht buitenruimte en uitnodigende bebouwing. De entreegebouwen moeten laten zien hoe mooi en divers Beneden-Leeuwen is. Een dorpse uitstraling is daarbij belangrijk. Het parkeren dient zoveel mogelijk uit het zicht te gebeuren.

Planspecifiek

Met voorliggend plan krijgt een van de belangrijkste entrees van Beneden-Leeuwen een duidelijker gezicht. Het huidige gebruik als weiland maakt dat de plek geen duidelijk herkenningspunt is. Door de nieuwbouw wordt de toegang naar het dorp beter gemarkeerd. De bebouwing van het woongebouw wordt georiënteerd op zowel de Van Heemstraweg als de Waterstraat en buigt mee met de rotonde. De vormgeving en de beeldkwaliteit van het gebouw wordt in een later stadium uitgewerkt en zal moeten voldoen aan de regels uit het Dorpspaspoort. Het parkeren wordt aan de achterzijde van het perceel gesitueerd, uit het zicht. Het plan past binnen het Dorpskwaliteitsplan Beneden-Leeuwen en geeft uitvoering aan een van de gewenste uitwerkingen.

3.3.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen', vastgesteld op 29 januari 2015. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch'. De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.

Ter plaatse van het plangebied geldt tevens het bestemmingsplan 'Archeologie West Maal en Waal' dat is vastgesteld op 3 december 2015. Het plangebied heeft hierin de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met de aanduiding 'Waarde - Archeologie 1'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENHeemstrWaterstr-BOH1_0009.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het realiseren van woningen, studio's en een gebouw met een maatschappelijke functie is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 1. Hierin wordt geconcludeerd dat de bodem plaatselijk

sterk verontreinigd is met lood. De omvang van de verontreiniging wordt ingeschat op circa 25 m³. Ook blijkt uit het onderzoek dat de bodem plaatselijk asbesthoudend is. De verontreinigingen zijn te relateren aan de bijmengingen die in bodem aangetroffen zijn. De bijmengingen zijn bij eerdere bodemonderzoeken niet in deze mate in de bodem aangetroffen. Tevens blijkt uit luchtfoto’s dat recentelijk grondroerende activiteiten plaatsgevonden hebben. Het betreft derhalve waarschijnlijk een recent geval van bodemverontreiniging. Zowel de verontreiniging met lood als met asbest dienen in het kader van de herbestemming van het perceel gesaneerd te worden. Hiervoor is een BUS-melding gedaan (zie bijlage 2). De sanering is ten tijde van terinzagelegging van het bestemmingsplan nog niet uitgevoerd.

Na de sanering moet een evaluatierapport worden opgesteld en door de provincie worden goedgekeurd. Na bodemsanering dient de bodemkwaliteit van het perceel geschikt te zijn voor het beoogde gebruik. Er mogen geen (bouw)werkzaamheden plaatsvinden voordat de provincie akkoord heeft gegeven op het evaluatierapport. Dit is met een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van voorliggend plan.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15555690 (aan de Maas en Waalweg ten zuiden van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

NO2
(stikstofdioxide)
PM10
(fijnstof)
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) 17.8 µg/m3 16.6 µg/m3 9.1 µg/m3
Grenswaarde concentratie (µg/m3) 40 µg/m3 40 µg/m3 25 µg/m3

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen max. 48 woningen en een gebouw met een maatschappelijke functie) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Het plangebied ligt op de hoek van de Van Heemstraweg en de Waterstraat. Industrielawaai en spoorweglawaai zijn hier niet aan de orde. Om de gevolgen van wegverkeerslawaai te bepalen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 3.

Het plangebied valt binnen de geluidzone van de Brouwersstraat (deels), Veesteeg, Waterstraat

(deels) en Van Heemstraweg. Deze wegdelen hebben allen een maximaal toegestane snelheid van 50 km/uur.

De geluidbelasting bedraagt ter plaatse van het woongebouw op zijn hoogst:

  • 50 dB als gevolg van het wegverkeer op de Veesteeg;
  • 53 dB als gevolg van het wegverkeer op de Waterstraat;
  • 60 dB als gevolg van het wegverkeer op de Van Heemstraweg

Voor het woongebouw zal een hogere waarde nodig zijn. De hoogst toelaatbare geluidbelasting van 63 dB wordt niet overschreden. Het gebouw voor maatschappelijke functies is geen geluidgevoelige functie, waardoor het aanvragen van een hogere waarde hier niet aan de orde is.

Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is een maatregelenonderzoek verricht om te kunnen bepalen of het in redelijkheid mogelijk is om de overschrijding teniet te doen. Maatregelen aan de bron en overdracht blijken niet mogelijk of niet doelmatig te zijn. Daarom moet op grond van de Wet geluidhinder een hogere waarde worden vastgesteld. Deze hogere waarde procedure zal gelijktijdig met de procedure van dit bestemmingsplan worden doorlopen.

Om een goed woon- en leefklimaat te garanderen wordt uitgegaan van de cumulatieve geluidbelasting. Deze bedraagt bij het appartementencomplex ten hoogste 65 dB. Om te voorzien in een goed binnenniveau van 33 dB te garanderen, dient de vereiste karakteristieke geluidwering Ga;k 65 - 33 = 32 dB te bedragen. Een dergelijke gevelwering is bij nieuwbouw mogelijk, echter zullen daar wel aanvullende voorzieningen voor nodig zijn. In de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat de karakteristieke geluidwering Ga;k van de gevel van het woongebouw minimaal 32 dB moet bedragen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Met voorliggend plan worden milieugevoelige objecten gerealiseerd, namelijk woningen. De omgeving van het plangebied kan worden aangemerkt als een gemengd gebied met verschillende bedrijven/bedrijventerreinen, woningen, horeca en agrarische percelen. Aangezien er sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG met 1 stap/categorie worden verkleind. Ten zuiden van het plangebied bevinden zich twee restaurants. De VNG geeft hiervoor richtafstanden van 10 meter voor de aspecten geur, geluid en gevaar. Wanneer deze richtafstanden met 1 stap worden verkleind gelden richtafstanden van 0 meter. Voor het aspect gevaar blijft de richtafstand 10 meter. Met feitelijke afstanden van het plangebied tot de restaurants van circa 30 en 50 meter wordt aan de richtafstanden voldaan.

Op de bedrijventerreinen rondom het plangebied zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 3.2. Hiervoor geldt in gemengd gebied een richtafstand van 50 meter. De bedrijven in de omgeving van het plangebied liggen allen op meer dan 50 meter afstand van het plangebied.

Met het plan wordt in het plangebied tevens een gebouw met een maatschappelijke functie (praktijkruimten) gerealiseerd. Deze functie kan een effect hebben op de woningen in het plangebied en op de overige omgeving. De VNG adviseert voor een praktijkruimten en klinieken (SBI-code 8621, 8622) een richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid. Wanneer deze richtafstand met 1 stap wordt verkleind, geldt een richtafstand van 0 meter. Hieraan wordt voldaan.

Geconcludeerd kan worden dat in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat met het plan geen bedrijven of functies in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENHeemstrWaterstr-BOH1_0010.png"

Uitsnede risicokaart

Uit de risicokaart is op te maken dat ten zuidoosten van het plangebied een LPG-tankstation is gevestigd. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de externe veiligheidsrisico's van het nabijgelegen LPG-tankstation en de bevoorradingsroute berekend. De volledige rapportage is toegevoegd als bijlage 4. De belangrijkste conclusies naar aanleiding van de resultaten worden hieronder benoemd.

Bevoorradingsroute LPG

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de voorgenomen uitbreiding.

Groepsrisico

Uit de berekening blijkt dat het groepsrisico zowel in de huidige als toekomstige situatie kleiner is dan de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico neemt niet toe in de toekomstige situatie en daarom kan de verdere verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven. De bevoorradingsroute wordt niet beschouwd als EV-relevant, gezien het geringe aantal transporten met gevaarlijke stoffen met gevaarlijke stoffen op de route. Het is daarom niet nodig om de veiligheidsregio te vragen om advies uit te brengen.

LPG-tankstation

Plaatsgebonden risico

Het plangebied ligt op ruime afstand van de plaatsgebonden risicocontour 10-6 voor het vulpunt, de ondergrondse opslagtank en de afleverzuilen van het LGP-station. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de voorgenomen uitbreiding.

Groepsrisico

Een verantwoording van het groepsrisico is nodig, omdat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied (150 m) van het LPG-reservoir. Door de uitbreiding neemt het groepsrisico toe van 0.65 naar 0.66 keer de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico dient te worden verantwoord.

Effectafstand

De woonzorgappartementen worden beschouwd als een zeer kwetsbaar object , waarvoor een effectafstand van 160 m vanaf het LPG-vulpunt geldt. De 160 m effectafstand reikt tot over de plangrens. Het toekomstige gebouw blijft daar echter buiten, dit is op de verbeelding geborgd omdat het woongebouw alleen binnen een bouwvlak mag worden gerealiseerd. Een verdere motivering is in dit geval niet nodig.

Vanwege de verantwoording van het groepsrisico als gevolg van het LGP-station wordt hieronder ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Bestrijdbaarheid

De mogelijkheden voor de rampenbestrijding zijn naar verwachting voldoende indien lossende LPG-tankwagens zijn voorzien van een hittewerende bekleding. In dat geval zal het maatscenario pas optreden na minimaal 75 minuten, hetgeen het handelingsperspectief vergroot voor de hulpdiensten om een zogenaamde warme BLEVE te voorkomen. Bovendien levert het tijdswinst op voor de ontruiming van de omgeving bij een dreiging van dit scenario.

De hulpdiensten zullen zich richten op het voorkomen van een dreigende BLEVE. Hiervoor is de inzet van minimaal twee blusvoertuigen noodzakelijk. Naar verwachting zijn deze binnen 15 minuten na alarmeringen plaatse. In de directe omgeving van het LPG-vulpunt is voldoende direct bruikbaar blus-/koelwater beschikbaar (nabij kruising van Heemstraweg - Brouwersstraat).

Zelfredzaamheid

Het plangebied biedt voldoende mogelijkheden om direct van de risicobron weg te vluchten. Dit is overigens ook het handelingsperspectief dat de VRGZ adviseert aan burgers. Echter actieve risicocommunicatie kan de zelfredzaamheid van bewoners vergroten en positief bijdragen aan het handelingsperspectief bij een calamiteit.
Voor zowel het maatschappelijke gebouw als het woongebouw geldt dat het raadzaam is als de BHV-organisatie een dergelijk scenario (invloeden van buitenaf) opneemt in haar bedrijfsnoodplan / calamiteitenplan en daarbij na te denken over het handelingsperspectief.

De mogelijkheden voor de zelfredzaamheid van burgers worden beperkt doordat alarmering van personen via het landelijk sirenenetwerk niet gegarandeerd hoorbaar is. NL-Alert zal naar verwachting op termijn de waarschuwings- en alarmeringsfunctie van het landelijke sirenenetwerk overnemen.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid. Het rapport is voorgelegd aan de Omgevingsdienst Rivierenland. De ODR heeft geen opmerkingen naar aanleiding van de beoordeling van het rapport (zie bijlage 5). Tevens is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid. Het ontvangen advies (eveneens opgenomen in bijlage 5) is verwerkt in deze paragraaf.

Met de verantwoording van het groepsrisico accepteert het bevoegd gezag dat er een klein restrisico is. Dit is echter een klein risico, omdat:

  • de kans op een ongeval bij het LPG-tankstation heel klein is;
  • er wordt voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico;
  • het groepsrisico als gevolg van de beoogde ontwikkeling slechts heel gering toeneemt;
  • het gebouw maar voor een klein deel binnen het invloedsgebied ligt en voor het grootste gedeelte buiten het invloedsgebied, dus op een relatief grote afstand van het tankstation;
  • het grootste risico optreedt bij het lossen van LPG door een tankwagen. Dat vindt volgens de omgevingsvergunning van het tankstation plaats op werkdagen in de vroege avond en in het weekend overdag tot maximaal 21.00 uur. Dat zijn periodes dat de meeste mensen in het plangebied op zijn en dus bij een (dreigende) calamiteit bij het LPG-tankstation en na alarmering over kunnen gaan tot het ontvluchten van het pand, van de risicobron af;
  • de nieuwe gebouwen in het plangebied niet binnen de effectafstand van 160 meter vanaf het LPG-vulpunt liggen;
  • er een landelijke trend is dat de verkoop van LPG afneemt en daarmee ook het aantal bevoorradingen van het LPG-tankstation.

Het plan is uitvoerbaar ten aanzien van externe veiligheid.

4.1.6 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Planspecifiek

Het onderhavige plan behelst de bouw van maximaal 38 zorgwoningen, 10 studio's en een gebouw met een maatschappelijke functie en blijft daarmee (ver) onder de drempel van een stedelijk ontwikkelingsproject met 2.000 woningen (activiteit D11.2 in de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage). Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor dit plan is een Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld (zie bijlage 11).

Hieruit blijkt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van onderhavig plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor alle milieuaspecten geldt dat er geen belangrijke nadelige effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat wordt voldaan aan de geldende wet- en regelgeving.

Geconcludeerd kan worden dat er geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21eeeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterprogramma 2022-2027

Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast voor de periode 2022-2027 om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterprogramma richt zich op schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Belangrijke punten uit het nationaal waterprogramma zijn:

  • Eerst vasthouden, dan bergen en dan pas afvoeren;
  • Hemelwater zo veel mogelijk afkoppelen, mits schoon (anders eerst zuiveren);
  • Uitbreiding van verhard oppervlak zo veel mogelijk compenseren met hectares oppervlaktewater.

Beleid Waterschap Rivierenland

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' is bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.

Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperkten tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.

Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.

Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is. Uit deze vuistregel volgt de volgende berekening:

Benodigde compensatie = Toename verhard opp (in m²) * 0,0436


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Voor het plan is een watertoets opgesteld. Het rapport hiervan is opgenomen in bijlage 6. In het rapport wordt onder meer ingegaan op de geohydrologische situatie in het plangebied en het beleid van rijk, provincie, waterschap en gemeente. Voor het plan is een waterbergingsberekening gemaakt en uitgewerkt hoe dit in het plangebied kan worden geborgen.

In toekomstige situatie zal de verhardingssituatie veranderen. In overleg met het waterschap Rivierenland en de gemeente is onderstaande oplossing tot stand gekomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENHeemstrWaterstr-BOH1_0011.png"

Toekomstige inrichting van het plangebied (bron: Laurant Projectbegeleiding)

In de huidige situatie is in een klein deel (ca. 75 m²) van het plangebied verharding aanwezig. Onderstaande tabel geeft aan hoe de toekomstige verhardingssituatie eruit ziet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENHeemstrWaterstr-BOH1_0012.png"

De ontwikkeling leidt tot een toename van het verhard oppervlak met ca. 3.135 m². Het beleid van het waterschap Rivierenland en de gemeente West Maas en Waal stelt dat er hydrologisch neutraal ontwikkeld moet worden en dat er dus voldoende compenserende voorzieningen moeten worden gerealiseerd.

Het hemelwater wordt zo veel mogelijk bovengronds naar de watergang aan de noordzijde van het plan afgevoerd. De vuistregel voor het bepalen van de bergingsopgave is:

T=100+10% (436 m3 berging per ha verhard oppervlak).

3.135 / 10.000 = 0,3135 ha

0,3135 x 436 = 137 m3 aan water waarvoor berging gerealiseerd dient te worden.

De verwachting is dat de locatie enkele tientallen centimeters opgehoogd gaat worden. Hierdoor komt het plangebied ruim 0,5 meter boven het freatisch grondwater (5,4 m+NAP) te liggen. De plannen oefenen daardoor naar verwachting geen (significante) invloed uit op het geohydrologisch systeem.

De wijze waarop het hemelwater in het plangebied wordt geborgen, is in overleg met het waterschap Rivierenland en de gemeente West Maas en Waal tot stand gekomen.

De watergang aan de noordzijde wordt in de breedte uitgebreid (op bovenstaande tekening in groen weergegeven). Daarnaast wordt een nieuwe watergang aangelegd evenwijdig aan de Waterstaat (blauw). De bestaande duiker die nu langs de Waterstraat loopt, wordt gedeeltelijk verwijderd.

  • De uitbreiding (groen) komt in totaal neer op 265m² aan extra oppervlakte. 265 x 0,30 = 79,5 m3 aan extra waterberging
  • De extra watergangen (blauw) komt in totaal neer op 205 m2 aan oppervlakte. 205 x 0,30 = 61,5 m3 aan extra waterberging.

In totaal is er ruimte om 141 m3 water te bergen. Dat is voldoende om aan de compensatieverplichting te voldoen. De twee watergangen worden door middel van een duiker met elkaar verbonden. De bergingscapaciteit van de duiker is niet meegenomen in bovenstaande berekening.

De watergangen blijven in beginsel in beheer bij het waterschap Rivierenland.

Geconcludeerd wordt dat hiermee voldoende voorzieningen op eigen terrein worden aangebracht om in de waterberging te voorzien. Realisatie van het initiatief voldoet aan de uitgangspunten van het waterschap en de gemeente.

Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Ten behoeve van de planontwikkeling is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd.Het volledige onderzoekrapport is toegevoegd als bijlage 7. Hieronder worden de belangrijkste conclusies ten aanzien van gebiedsbescherming en soortenbescherming beschreven.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied, of gebieden die beschermd zijn op grond van de provinciale verordening (NNN-gebied). In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Dit gebied ligt op circa 800 meter afstand van het plangebied. Door de aard en omvang van de ontwikkeling (realiseren appartementencomplex en maatschappelijk gebouw) en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten (zoals licht, geluid, trillingen, etc.) uitgesloten worden.

Om het effect van stikstofuitstoot door het plan te bepalen is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd. De rapportage hiervan is toegevoegd als bijlage 8. Hierin wordt geconcludeerd dat de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden als gevolg van de ontwikkeling zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase niet toeneemt. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.

Soortenbescherming

Om de gevolgen voor beschermde soorten te bepalen is de Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (bijlage 7). Hierin wordt geconcludeerd dat de volgende potentiële en actuele natuurwaarden zijn aangetroffen waar rekening mee gehouden dient te worden:

  • Algemene broedvogels (niet jaarrond beschermd).
  • Kans op de vestiging van rugstreeppad indien water stagneert tijdens de voortplantingsperiode.

Doordat de werkzaamheden op het land plaatsvinden, beperkt van aard zijn, en preventief afdoende maatregelen kunnen worden getroffen, zijn over het algemeen géén negatieve effecten op strikter beschermde soorten te verwachten. Nader onderzoek is daarom niet nodig. Tijdens de werkzaamheden blijft de Algemene Zorgplicht van toepassing.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Klimaatadaptatie

Het klimaat verandert en steeds vaker worden we geconfronteerd met de gevolgen, zoals hitte, droogte, extreme neerslag en overstromingen.

Klimaatverandering is in een vergaand stadium en de effecten en risico’s voor onze samenleving worden steeds groter. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen, zodat de opwarming beperkt blijft. Aan de andere kant is het noodzakelijk om ons als samenleving aan te passen en voor te bereiden op de reeds ingezette klimaatveranderingen en de gevolgen daarvan. Niet alleen om schade te beperken, maar ook om kansen te benutten.

De nationale opgave voor klimaatadaptatie is beschreven in het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie met daarin een prominente rol voor gemeenten. Lokale gevoeligheden voor klimaatverandering moeten in kaart worden gebracht en als integraal onderdeel van beleid daadkrachtig worden aangepakt. Daarbij is het van belang zowel te kijken naar aanpassingen aan de bestaande openbare ruimte als naar nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Zeven gemeenten in het Rijk van Nijmegen en het Land van Maas en Waal hebben samen met het waterschap Rivierenland en de provincie Gelderland de Regionale Adaptatie Strategie (RAS) opgesteld. Om de ambities uit het RAS te realiseren heeft de gemeente het 'Uitvoeringsprogramma 2020 -2023' voor een klimaatbestendig West Maas en Waal opgesteld en een 'Beeldkwaliteitsplan Klimaatadaptatie'.

Planspecifiek

Op basis van de klimaateffectatlas en de kaarten in het Beeldkwaliteitsplan klimaatadaptatie is in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen in het plangebied als gevolg van klimaatverandering.

  • Wateroverlast. Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel wateroverlast is op te maken dat ter plaatse van het plangebied enige plasvorming wordt verwacht na een korte of lange bui. In het plangebied worden voldoende bergingsmogelijkheden gerealiseerd om het hemelwater op te vangen (zie paragraaf 4.2). Ook zal het plangebied deels worden opgehoogd. Van wateroverlast zal naar verwachting derhalve geen sprake zijn.
  • Hittestress. Volgens de probleemkaart in het Beeldkwaliteitsplan kan er in het plangebied sprake zijn van een 'urban heat island'. De temperatuur in het plangebied normaal kan iets (max. 1 graad) hoger zijn op warme dagen. Dit is naar waarschijnlijkheid gebaseerd op de huidige onbebouwde situatie. De geplande nieuwbouw is goed geïsoleerd conform de huidige normen, waarmee de gebouwen ook minder gevoelig zijn voor opwarming. Daarnaast wordt een deel van het terrein ingericht met een bloemenweide en worden verspreid over het gehele terrein de nodige bomen aangeplant. Dit heeft een verkoelend effect op het geheel.
  • Droogte. Het plangebied ligt volgens het Beeldkwaliteitsplan niet in een gebied met >150 mm vochttekort in een extreem droog jaar. Er worden in deze omgeving nu en in de toekomst geen tekorten verwacht aan oppervlaktewater. Door het hemelwater binnen het plangebied te bergen en te laten infiltreren blijft het hemelwater ook in het gebied zelf, zoals dat in feite in de huidige (onbebouwde) situatie ook is. Het plangebied ligt niet in een gebied waar een grotere kans op natuurbranden is bij langdurige droogte.
  • Overstroming. Uit de kaartbeelden blijkt dat de overstromingskans klein is (kans van 1:300 tot 1:3000 per jaar). Het risico is daarmee niet groter dan dat in nagenoeg de gehele gemeente West Maas en Waal.

Op onderstaande afbeelding is aangegeven welke groene inrichtingsmaatregelen worden getroffen. De landschappelijke inpassing is voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels. (Delen van) de parkeervakken zullen worden uitgevoerd met grasbetontegels of iets gelijkwaardigs. Daarmee wordt de waterdoorlatendheid verbeterd en krijgt het parkeerterrein een groenere aanblik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENHeemstrWaterstr-BOH1_0013.png"

4.5 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied wordt ontsloten via de Waterstraat, welke uitkomt op de Van Heemstraweg. Voorliggend initiatief betreft het realiseren van maximaal 38 zorgwoningen, 10 studio's en een gebouw met een maatschappelijke functie (praktijkruimten). Het aantal verkeersbewegingen neemt hierdoor toe. De Waterstraat en Van Heemstraweg zijn twee van de belangrijkste wegen van Beneden-Leeuwen. Deze wegen en omliggende wegen hebben voldoende capaciteit om de verkeerstoename op te vangen en af te wikkelen.

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is een parkeeronderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is toegevoegd als bijlage9.Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is aangesloten bij de Nota Parkeren 2019 van de gemeente West Maas en Waal. Onderstaande tabel geeft de normatieve parkeerbehoefte weer op basis van de functies in het plangebied en de bijbehorende parkeernormen. Voor het maatschappelijke gebouw met praktijkruimten is de parkeernorm van een huisartsenpraktijk aangehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENHeemstrWaterstr-BOH1_0014.png"

De normatieve behoefte van het totale plan komt daarmee op (afgerond) 65 parkeerplaatsen, waarvan 44 voor bezoekers en 21 voor het personeel en bewoners. In de berekening is rekening gehouden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen, omdat sprake is van een combinatie van functies. Er wordt door verschillende doelgroepen geparkeerd en deze doelgroepen hebben niet op hetzelfde moment hun maximale parkeervraag. De beschikbare parkeerplaatsen zijn daarom gedeeltelijk dubbel te gebruiken. In het rapport in bijlage 9 is dit nader uiteengezet en onderbouwd aan de hand van aanwezigheidspercentages.

De maatgevende parkeerbehoefte van deze ontwikkeling ligt – inclusief dubbelgebruik van parkeerplaatsen - op 47 parkeerplaatsen. De piek van de parkeervraag doet zich voor op de werkdagochtend en wordt voor het grootste gedeelte bepaald door de parkeervraag van de maatschappelijke praktijken. De parkeervraag in de avonden en het weekend wordt primair veroorzaakt door het personeel en bezoekers van de zorgwoningen. Daardoor is relatief veel dubbelgebruik van parkeerplaatsen mogelijk.

Met het plan worden in het plangebied 48 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee voldoet het plan aan de parkeernormen en wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.

4.6 Cultuurhistorie En Archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied betreft in de huidige situatie een onbebouwd perceel bestaande uit grasland. Op en rondom de locatie zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig waar het plan een negatief effect op kan hebben.

Archeologie

Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met de aanduiding 'Waarde - Archeologie 1'. Hierbij geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 40 cm of/dan wel ophogen groter dan 100 m² en hoger dan 70 cm. Daarom is in het kader van de voorgenomen ontwikkeling een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 10.

Het veldonderzoek bevestigt de hoge verwachting voor de perioden IJzertijd - Nieuwe Tijd. Resten uit deze perioden kunnen aangetroffen worden in de top van de oeverwalafzettingen op een diepte van circa 105 cm -Mv (5,07 m +NAP) en in de cultuurlaag daarboven. De top van de cultuurlaag is in het noordwestelijke deel tot circa 40 cm -Mv (5,84 m +NAP) verstoord. In dit deel van het plangebied worden echter geen diepgaande bodemingrepen gedaan. Hier worden een parkeerterrein en tuin aangelegd.

In de rest van het plangebied is de bodem tot 70 cm -Mv (5,42 m +NAP) verstoord, te duiden aan de aangetroffen moderne puinlaag. Er valt echter geen uitspraak te doen over eventuele archeologische waarden die onder deze puinlaag aanwezig kunnen zijn en daardoor kan de archeologische verwachting voor dit gedeelte van het plangebied niet vastgesteld worden.

Geadviseerd wordt om op de plekken waar de bebouwing wordt gerealiseerd en waar bodemingrepen dieper dan 20 cm -mv zullen plaatsvinden, archeologisch vervolgonderzoek te doen door middel van proefsleuven. Hiervoor wordt een Programma van Eisen opgesteld. Het proefsleuvenonderzoek wordt gecombineerd met de bodemsanering en mogelijk andere diepe ingrepen.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

4.7 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze Van Bestemmen

Voor de plansystematiek en de regels is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Dorpen, actualisatie 2021' van de gemeente West Maas en Waal. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Maatschappelijk', het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening. Binnen deze bestemming is de aanduiding 'praktijkruimte' opgenomen.
  • 'Wonen - 2', ten behoeve van de woningen en studio's. Ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning' zijn zorgwoningen toegestaan met gemeenschappelijke en bijbehorende ruimten ten behoeve van de zorgwoningen, zoals een kantoor en kamer voor de slaapwacht. Binnen deze bestemming zijn maximaal 38 zorgwoningen en maximaal 10 studio's toegestaan.
  • 'Water', ter plaatse van de geplande watergangen;
  • 'Waarde - Archeologie 1', mede bestemd voor de bescherming van mogelijke archeologische waarden.
  • 'Waterstaat - Beschermingszone watergang', tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van ondergrondse en bovengrondse watergangen (beschermingszone watergang).

Bij de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Wonen - 2' zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen in verband met de noodzakelijke bodemsanering en om te borgen dat er voldoende waterbergingscapaciteit gerealiseerd wordt.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de relevante instanties. De opmerkingen van de Omgevingsdienst Rivierenland zijn verwerkt in dit plan. Over de wijze waarop het hemelwater in het plangebied wordt opgevangen, is besproken met het waterschap Rivierenland. waterscomgevingsdienHet waterschap is middels de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan.

6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro

Tijdens de fase van planontwikkeling zijn op meerdere momenten bijeenkomsten georganiseerd met omwonenden. Doel was om hen te informeren over de voorgenomen ontwikkeling en het ophalen van reacties op het plan, zodat daar in de verdere planvorming rekening mee gehouden kan worden.

Tijdens de eerste bijeenkomst op 17 februari 2022 is het plan voor Het Ouden Huis en een maatschappelijk gebouw gepresenteerd. De reacties op het plan voor Het Ouden Huis waren positief. Men was blij om een concreet plan te zien en de duurzaamheidsambitie van het plan werd gewaardeerd. Over de situering van het maatschappelijke gebouw werd opgemerkt dat deze wel erg dicht op de sloot staat, waardoor deze erg dominant naast de naastgelegen woning komt te staan.

Verder werden er vragen gesteld over de specifieke situatie op het perceel vanuit het gebruik in het verleden. Dit betrof o.a. de ligging van een riool, een elektrakast en nog aanwezig puin in de ondergrond.

In een tweede bijeenkomst op 30 mei 2022 is een aangepast plan gepresenteerd. In het nieuwe plan is het maatschappelijke gebouw verder naar achteren en van de watergang af geplaatst, waarmee aan de eerder geuite bezwaren tegemoet wordt gekomen. Afgesproken is dat er groene erfafscheiding wordt geplaatst, mede ter afscherming van het licht van de koplampen van auto's. Hoe deze precies vorm krijgt zal worden afgestemd met de aanwonenden.

Vervolgens is er een derde bijeenkomst geweest op 27 februari 2023. Het plan is inmiddels verder uitgewerkt, onder meer met eisen vanuit welstand, de opgave om meer ruimte voor waterberging te reserveren en met een landschappelijk inpassingsplan voor 'groene' maatregelen. Op verzoek van het waterschap is een watergang toegevoegd langs de Waterstraat en wordt de bestaande watergang aan de noordzijde van het plangebied verbreed. Gevolg is dat de gebouwen verder naar achteren worden geplaatst, waarmee ook wordt bereikt dat er ruimte ontstaan voor de door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit gevraagde grotere afstand tussen de bebouwing en de rotonde. Verder is de entreeweg verlegd naar de noordzijde van het plan, waardoor het gebouw verder van de woning Waterstraat 1 komt te liggen.

Op 26 juni 2023 is wederom een bijeenkomst geweest met als voornaamste doel het ontwerpbestemmingsplan en de procedure daarvan toe te lichten. Ook werd teruggekeken op de afgelopen periode en vragen te beantwoorden die via de mail zijn gesteld.

Gedurende het proces zijn er voorts een aantal persoonlijke gesprekken gevoerd om te bekijken hoe aan individuele bezwaren tegemoet kan worden gekomen. Met de naaste buurman is overeenstemming over de situering van het maatschappelijke gebouw. De afspraak is dat men ook in gesprek blijft bij de verdere uitwerking van het ontwerp van het gebouw, met name daar waar het gaat over het plaatsen en de grootte van gevelopeningen.

6.4 Verslag Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 16 november tot en met 27 december 2023 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bus-melding Bodemsanering

Bijlage 2 BUS-melding bodemsanering

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Onderzoek Externe Veiligheid

Bijlage 4 Onderzoek externe veiligheid

Bijlage 5 Advies Externe Veiligheid

Bijlage 5 Advies externe veiligheid

Bijlage 6 Watertoets

Bijlage 6 Watertoets

Bijlage 7 Quickscan Wet Natuurbescherming

Bijlage 7 Quickscan Wet natuurbescherming

Bijlage 8 Voortoets Stikstofdepositie

Bijlage 8 Voortoets stikstofdepositie

Bijlage 9 Parkeeronderzoek

Bijlage 9 Parkeeronderzoek

Bijlage 10 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 10 Archeologisch onderzoek

Bijlage 11 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.

Bijlage 11 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.