Beneden-Leeuwen, Uitbreiding IKC
Bestemmingsplan - gemeente West Maas en Waal
Vastgesteld op 12-09-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Beneden-Leeuwen, Uitbreiding IKC met identificatienummer NL.IMRO.0668.BENHeideakkerweg1-BOH1 van de gemeente West Maas en Waal;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.6 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten.
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bebouwingspercentage
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel;
1.9 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.10 bestaand
- a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime.
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerken met een dak;
hieronder worden begrepen:
aanbouw:
een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag al dan niet met kap, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
aangebouwd bijbehorend bouwwerk:
een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag al dan niet met kap, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en niet in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
vrijstaand bijbehorend bouwwerk:
een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie) architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
1.14 bodemingreep
- a. grondwerken, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
- b. het verlagen en verhogen van het waterpeil;
- c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
- d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- e. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
- f. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen.
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwlaag
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en ruimte onder de kap;
1.18 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Bij woningen betreft dit het het gehele perceel inclusief voor- en zijtuinen;
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.21 carport
een bouwwerk, al dan niet een gebouw zijnde, die dient voor de stalling van een (motor)voertuig;
1.22 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;
1.23 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.24 hoofdgebouw
één of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.25 maatschappelijk
het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening;
1.26 ondergronds bouwwerk
een gebouw, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden peil;
1.27 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.28 overkapping
een bijbehorend bouwwerk, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak;
1.29 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.30 peil
- a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor gebouwen in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
- d. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met c voor hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkend peil': Nieuw Amsterdams Peil;
1.31 perceelgrens
een grenslijn tussen bouwpercelen onderling;
1.32 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.33 seksinrichting
een voor publiek toegankelijk, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoning van erotische-pornografische aard plaatsvindt. Hieronder wordt in elk geval verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.34 uitbouw
een bijbehorende bouwwerk dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw;
1.35 voorgevellijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;
1.36 voorzieningen van openbaar nut
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de bouwperceelsgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.2 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 horizontale diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voorgevel en de achtergevel;
2.5 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;
2.7 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.8 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplanting;
- c. paden;
- d. speelvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- e. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
- f. parkeervoorzieningen op maximaal 20% van het bestemmingsvlak;
- g. evenementen, met dien verstande dat maximaal 4 evenementen per kalenderjaar zijn toegestaan met een duur per evenement van maximaal 7 dagen inclusief opbouwen en afbreken.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 4 Maatschappelijk
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening
met daaraan ondergeschikt:
- b. wegen en paden;
- c. groenvoorzieningen;
- d. sportvoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. voorzieningen van openbaar nut;
- g. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
- h. parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. seksinrichtingen.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. bermen en beplanting;
- e. straatmeubilair;
- f. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
- g. oeververbindingen (bruggen);
- h. evenementen, met dien verstande dat maximaal 4 evenementen per kalenderjaar zijn toegestaan met een duur per evenement van maximaal 7 dagen inclusief opbouwen en afbreken;
- i. in- en uitritten.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. bermen en beplanting;
- e. straatmeubilair;
- f. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
- g. oeververbindingen (bruggen);
- h. evenementen, met dien verstande dat:
- 1. maximaal 4 evenementen per kalenderjaar zijn toegestaan met een duur per evenement van maximaal 7 dagen inclusief opbouwen en afbreken;
- i. terrassen;
- j. in- en uitritten.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Ondergronds bouwen
8.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,0 m bedraagt.
8.3 Bestaande afstanden en maten
8.4 Parkeren
- a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan de Nota Parkeren 2019 en haar rechtsopvolgers.
- b. Een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan de Nota Parkeren en haar rechtsopvolgers, met dien verstande dat dit uitsluitend noodzakelijk is voor wat betreft de toename in de parkeerbehoefte.
- c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en b, mits:
- 1. het voldoen aan deze bepaling door bijzondere omstandigheden op zwaarwegende bezwaren stuit, of;
- 2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid of laad- of losruimte wordt voorzien.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat nutsgebouwtjes, kunstobjecten, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de maximum inhoud per gebouwtje 50 m³ bedraagt en een maximum bouwhoogte van 3,0 m heeft;
- d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10,0 m;
- e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40,0 m. Wat betreft zend- en ontvang- en/of sirenemasten gelden nog de volgende voorwaarden:
- 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
- buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
- binnen de bebouwde kom uitsluitend op bedrijventerreinen en sportparken;
- 2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
- op hoge gebouwen (minimum bouwhoogte 14,0 m); bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel moeten worden ontzien, zo nodig in overleg met de monumentencommissie;
- tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.
- 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. veranderen van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- b. veranderen van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.
De veranderingen mogen echter niet meer dan 3,0 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10 % worden vergroot.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10 %.
- c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Beneden-Leeuwen, Uitbreiding IKC'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van een uitbreiding van het Integraal Kindcentrum (IKC) aan de Heideakkerweg in Beneden-Leeuwen. Kindcentrum Beneden-Leeuwen bestaat uit 2 basisscholen namelijk OBS de Wijzer en basisschool de Leeuwenkuil, KION kinderopvang/buitenschoolse opvang en het is fysiek verbonden met Pax Christi College JUNIOR (voortgezet onderwijs). De gemeente wil hier een uitbreiding realiseren van het IKC van circa 1.600 m² in één gebouw verspreid over twee bouwlagen.
Daarnaast wordt er een nieuwe ontsluitingsweg gerealiseerd in de vorm van een fietsstraat (éénrichtingsverkeer voor motorvoertuigen) vanaf de noordelijke tak van de nieuw te realiseren rotonde op de Van Heemstraweg. Deze aansluiting is nodig voor de bereikbaarheid van de brandweerkazerne voor de opkomende brandweerlieden komende vanaf de Van Heemstraweg.
Tenslotte wordt ook de verplaatsing van de bushalte aan de noordzijde van de Van Heemstraweg mogelijk gemaakt met onderhavig bestemmingsplan.
Om de uitbreiding aan de zuidzijde van het bestaande IKC, de noordelijke tak van de rotonde en de verplaatsing van de bushalte aan de noordzijde van de Van Heemstraweg mogelijk te maken, moet het geldende bestemmingsplan worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de kern Beneden-Leeuwen en is kadastraal bekend als gemeente Wamel, sectie G, nr's 1.782 (deels), 1.783 (deels), 2.105 (deels), 2.113 en 2.149 (deels). Het plangebied en wordt begrensd door:
- Noordzijde: de zuidzijde van de bestaande onderwijsgebouwen van het IKC;
- Oostzijde: de Akkerstraat;
- Zuidzijde: de groenzone aan de noordzijde van de Van Heemstraweg en de Van Heemstraweg zelf;
- Westzijde: een voetpad met daarnaast een vijver tussen de Heideakkerweg en de Van Heemstraweg.
Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Globale ligging plangebied (rode druppel, Bron: maps.google.nl)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
1.3 Geldend(e) Bestemmingsplan(nen)
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Dorpen, actualisatie 2021', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 27 januari 2022. Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)
Omdat binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' geen gebouwen mogen worden opgericht, en de nieuwe bebouwing ook deels voorzien is buiten het bestaande bouwvlak van de bestemming 'Maatschappelijk', zal het geldende bestemmingsplan moeten worden herzien om de bouw van de uitbreiding van het IKC mogelijk te maken.
De noordelijke aansluiting op de nieuwe rotonde en de verplaatste bushalte aan de noordzijde van de Van Heemstraweg kunnen daarnaast niet gerealiseerd worden binnen de bestemming 'Groen'. Hiervoor zal de bestemming 'Verkeer' op de verbeelding opgenomen moeten worden.
Vandaar dat in onderhavige toelichting wordt gemotiveerd dat, ondanks dat het bouw- en inrichtingsplan op onderdelen niet passend is binnen de regeling van het geldende bestemmingsplan, sprake is van een ruimtelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare situatie.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen:
Inleiding en beschrijving plangebied
In hoofdstuk 1 zijn de aanleiding en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied is in de bestaande situatie in gebruik als speelplaats en groene voorruimte bij het bestaande IKC. Ook loopt de Heideakkerweg midden door het plangebied met aan de noordzijde van deze weg verschillende bomen.
De zuidzijde van het plangebied bestaat uit een groenstrook, ingeklemd tussen drie wegen. Het zuidoostelijke deel van het plangebied is specifiek in gebruik als hondenuitrenveld, die rondom voorzien is van een beukenhaag. Op navolgende afbeelding een vogelvluchtimpressie gezien in noordoostelijke richting:
Aan de westzijde van het plangebied loopt een voetpad naar een bushalte met fietsenstallingen aan de Van Heemstraweg. Direct ten westen van het voetpad bevindt zich een bestaande vijver met aansluitend de brandweerkazerne.
Op navolgende afbeelding een impressie van de bestaande situatie:
Impressie bestaand IKC vanaf de Heideakkerweg in noordoostelijke richting
Impressie bestaand IKC vanaf de Heideakkerweg in noordwestelijke richting
Impressie groenstrook ten zuiden van de Heideakkerweg in zuidwestelijke richting
2.2 Toekomstige Situatie
2.2.1 Stedenbouwkundig ontwerp
Er is een studie uitgevoerd naar de uitbreiding van het IKC. In eerste instantie heeft dit geleid tot navolgende ambitiekaart op hoofdlijnen voor de functies in het plangebied en de directe omgeving, waarbij de beoogde uitbreiding van de onderwijsvoorzieningen (op basis van de leerlingprognose van november 2023) is verhoogd van 1.200 m² bvo naar circa 1.600 m² bvo:
In het vervolgtraject is meer in detail gekeken naar de stedenbouwkundige, architectonische en verkeerskundige (on)mogelijkheden. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een stedenbouwkundig ontwerp waarbij de uitbreiding van het IKC gekoppeld is aan de zuidzijde van het bestaande gebouw en een deel van de Heideakkerweg wordt opgeheven. Er is hierbij gekozen voor een rechthoekige uitbreiding, waarbij de recente nieuwbouw (westzijde bestaande bebouwing) dient als uitgangspunt voor de nieuwbouw. Op navolgende inrichtingsschets is dit weergegeven:
2.2.2 Planbeschrijving
Er is nog geen uitgewerkt bouwplan voor de uitbreiding van het IKC, maar als referentie is de meest recente nieuwbouw van het bestaande onderwijsgebouw aan de westzijde van het IKC genomen. De goot- en bouwhoogte daarvan bedragen afgerond 7,5 m respectievelijk 12,0 m. Dit ziet er dan op hoofdlijnen zo uit:
Bron: SORS Architecten, d.d. 19 april 2024
De uitbreiding betreft 2 bouwlagen (2 x 800 m² bvo, exclusief verbindingsgangen met de bestaande bebouwing). De massa verhoudt zich qua formaat goed tot de bestaande massa’s. Het geheel van de massa is compact en heeft een duidelijke oriëntatie op het park en de Van Heemstraweg (uitstraling weg- en parkzijde).
Via 2 verbindingen is de nieuwbouw met de bestaande bebouwing verbonden, waardoor een rondje gemaakt kan worden in het gebouw. Door de gekozen vormgeving:
- 1. blijft een deel van het binnenterrein vrij voor functies;
- 2. behouden de lokalen gelegen aan het binnenterrein daglichttoetreding;
- 3. blijft de entree van het Pax Christi College JUNIOR aan de voorzijde gehandhaafd.
De nieuwbouw sluit verder goed aan op de logistieke ruimten van de bestaande gebouwen waardoor ingrepen daaraan beperkt zijn;
De Van Heemstraweg heeft op deze plek een ruim profiel dat afwijkt van de overwegend vrijstaande woonbebouwing met groene voortuinen in het bestaande bebouwingslint. Door de gekozen oriëntatie van de uitbreiding min of meer evenwijdig aan de Van Heemstraweg steekt een zo beperkt mogelijk deel van de nieuwbouw de groene, open parkruimte in. De groene verbinding door het park kan daarmee behouden blijven.
De overige functies als (fiets)parkeren, hondenuitrenveld en speelruimte liggen geconcentreerd, vooral aan de oostzijde van het hele onderwijsgebouwencomplex, aan de zijde van de Akkerstraat.
Voor de parkeertoets wordt verwezen naar paragraaf 4.1.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.
De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:
- Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;
- Steden en regio's sterker en leefbaarder maken
- Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het beleid, zoals beschreven in de voorganger van de NOVI, oftewel de SVIR. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Het BKL wordt de uitwerking, in regelgeving, van het beleid dat in de NOVI staat. Zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, is het Barro nog van toepassing.
In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
In het Barro worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. In zoverre past de uitbreiding van het IKC binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
Op basis van de huidige situatie en de leerlingenprognose is de behoefte aan onderwijshuisvesting voor de basisscholen en de kinderopvang in november 2023 nader bepaald.
Middelbare school Pax Christi College JUNIOR heeft aangegeven de komende jaren geen verdere uitbreiding nodig te hebben. De eigen leerlingenprognose geeft lagere aantallen te verwachten leerlingen aan dan de laatste prognose van Pronexus. Bij meer aanmeldingen dan gehuisvest kunnen worden in het huidige onderwijsgebouw, worden leerlingen in Druten geplaatst. Leerlingen uit de gemeente West Maas en Waal hebben voorrang bij toelating tot Pax Christi College JUNIOR.
Huidige situatie
In de besluitvorming is destijds aangegeven dat het Kindcentrum gebouwd werd voor 440 leerlingen. Dit betekent volgens de Verordening Onderwijshuisvesting West Maas en Waal (2022) een bruto vloeroppervlakte (bvo) van:
- Vaste voet basisschool De Wijzer 200 m2
- Vaste voet basisschool De Leeuwenkuil 200 m2
- 440 leerlingen x 5,03 m2 2.213 m2
Totaal 2.613 m2
Hierbij is destijds uitgegaan van een inverdieneffect van 279 m2 in verband met gezamenlijk gebruik van bepaalde ruimtes door beide scholen. Namelijk 2.613 m² volgens de Verordening Onderwijshuisvesting West Maas en Waal -/- 2.334 m² werkelijk gebouwd bvo. Er is dus werkelijk gebouwd voor 384 leerlingen. Namelijk 2.334 m² minus 2x vaste voet = 1.934 m² / 5,03 = 384 leerlingen.
Er is sprake van een buitenoppervlakte van circa 1.540 m². Hierin zijn de oppervlakten van overdekte ruimten (berging), fietsenstallingen en dakoverstekken niet meegenomen. (conform artikel E2.3 uit de Verordening Onderwijshuisvesting West Maas en Waal 2022).
Uitbreiding onderwijsruimte
De uitbreiding van de onderwijshuisvesting vindt plaats op basis van het leerlingenaantal voor beide basisscholen samen op de piek van de leerlingenprognose van 653 leerlingen in 2033 (peildatum 1 oktober 2033). Dit zijn 653 - 384 = 269 leerlingen meer dan waarvoor het huidige gebouw van beide basisscholen is gebouwd.
Voor de uitbreiding van beide basisscholen is 269 x 5,03 m² = 1.353 m² extra bvo benodigd. De toeslag op basis van de achterstandsscore van basisschool De Wijzer is 3 m² (voor de berekening zie de Verordening Onderwijshuisvesting West Maas en Waal 2022). Bij basisschool De Leeuwenkuil is geen sprake van een achterstandsscore. Het totaal aantal m² komt hiermee op 1.353 + 3 = 1.356 m².
De ruimtebehoefte van de kinderopvang betreft een uitbreiding van 266 m² (460 m² minus de 194 m² aan ruimte, die gehuurd wordt in het Pax Christi College JUNIOR voor de kinder(dag)opvang).
De totale uitbreiding behoefte aan onderwijshuisvesting bedraagt daarmee 1.356 + 266 = 1.622 m². Het streven is deze omvang te realiseren in twee bouwlagen van circa 800 m² bvo, in totaal circa 1.600 m² bvo. Eventuele verbindende gangen c.q. luchtbruggen zijn hierbij nog niet meegerekend. De beoogde uitbreiding kan daarmee naar verwachting de behoefte op basis van de leerlingprognose faciliteren.
Uitbreiding buitenruimte
Op basis van de benodigde buitenruimte voor basisschool de Wijzer en basisschool de Leeuwenkuil is op basis van de Verordening Onderwijshuisvesting West Maas en Waal 2022 berekend hoeveel buitenruimte er in de toekomstige situatie nodig is:
- Wijzer 600 + 237 (3 x 79) 837 m²
- Leeuwenkuil 300 + 232 (3 x 74) 532 m²
Totaal 1.369 m²
Oftewel de huidige buitenruimte is qua omvang 1.540 - 1.369 = 171 m² groter dan volgens de verordening nodig is. Dit betekent dat er geen uitbreiding van de buitenruimte noodzakelijk is. Mogelijk is er wel extra ruimte nodig voor fietsenstallingen en/of bergingen. Dit wordt nog nader uitgewerkt in het ontwerp voor de buitenruimte.
De basisscholen en de kinderopvang hebben afgesproken dat de peutergroepen bij de kleutergroepen in het huidige gebouw worden geplaatst, waardoor de bestaande buitenruimte bij de kinderopvang gebruikt kan worden. Er is dus ook geen extra buitenruimte nodig voor de kinderopvang. Bijkomend voordeel is dat er dan geen nieuwe toiletfaciliteiten voor peuters in de nieuwbouw nodig zijn.
Op basis van het voorgaande is de behoefte aan onderwijshuisvesting onderbouwd en voldoet de beoogde ontwikkeling aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.1.4 Conclusie
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de NOVI, het Barro en de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten van Gelderland de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' vastgesteld. De bijbehorende geactualiseerde 'Omgevingsverordening Gelderland (januari 2023)' hebben Provinciale Staten op 21 december 2022 vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren.
De Omgevingsvisie en -verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie twee keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.
3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De wereld verandert ingrijpend en er komt veel op de inwoners van Gelderland af. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. We moeten samen keuzes maken over de voorliggende vraagstukken en de betekenis daarvan voor de inrichting van Gelderland. In onderling overleg zoeken naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden. Daarom zet de provincie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal:
- Gezond en veilig. Dat = een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat = voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat = aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
- Schoon en welvarend. Dat = een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat = ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.
Duurzaamheid
De meeste woningen en andere gebouwen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande gebouwen en het verduurzamen van wijken.
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen, zoals scholen. Vanaf 2021 zijn deze eisen aangescherpt en moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij het vertrekpunt dat zoveel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied gebouwd wordt. Hieronder een opsomming van die onderdelen van de inrichting die tegemoet komen aan het klimaatbestendig maken van het nieuwe onderwijsgebouw en de omliggende buitenruimte:
- Afkoppelen regenwater: door het regenwater bovengronds af te koppelen wordt wateroverlast tegengegaan en verkoeling gebracht. Het regenwater zal afgevoerd worden naar de bestaande vijver ten westen van het plangebied.
- Ruimte bieden aan een groene inrichting met verschillende soorten (inheemse) beplanting ter verbetering van het microklimaat en de biodiversiteit, waardoor een bijdrage wordt geleverd aan een gezonde leefomgeving. Voorbeelden zijn: de groene inrichting van de buienruimte rondom het nieuwe onderwijsgebouw en de benodigde extra parkeerplaatsen.
- De hoeveelheid verharding zal zoveel mogelijk worden beperkt. Dit komt mede tot uiting door het verwijderen van een deel van de Heideakkerweg.
Bovenstaande aanpassingen in de openbare ruimte richten zich voornamelijk op het beperken van de verwachte gevolgen van klimaatverandering; wateroverlast en verhitting. Dit gebeurt grotendeels door het aanleggen van betere water- en groenvoorzieningen. Dit heeft niet alleen positieve gevolgen voor het tegengaan van de mogelijke effecten van klimaatverandering. De aanleg van water en groen heeft tevens invloed op de gezondheid en het woongenot van de nieuwe bewoners.
De Omgevingsvisie doet verder geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor voorliggende ontwikkeling. De Omgevingsvisie vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Planspecifiek
Voor het onderhavige plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd in de Omgevingsverordening.
3.2.3 Conclusie
De beoogde ontwikkeling is passend binnen het relevante provinciale ruimtelijke beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Dorpen 2025
Op 30 april 2015 heeft de gemeenteraad de 'Structuurvisie Dorpen 2025' vastgesteld. Hierin wordt voor de komende jaren aangegeven waarin moet worden geïnvesteerd. Per kern wordt aangegeven welke waarden belangrijk zijn en waar ruimtelijke opgaven liggen voor de toekomst. De structuurvisie is er op gericht de ruimtelijke leefbaarheid in de dorpen te behouden en te verbeteren. Uitgangspunt is dat ontwikkelingen in en om de kernen worden geconcentreerd. Inbreiding heeft de voorkeur boven uitbreiding van de dorpen, op voorwaarde dat dit niet ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit.
Het onderwijs en het verenigingsleven zijn erg belangrijk voor het contact tussen inwoners van West Maas en Waal onderling en daarmee de leefbaarheid in de kernen. Ontwikkelingen als vergrijzing, ontgroening en individualisering vormen bedreigingen voor de bezettingsgraad van de scholen en het voortbestaan van verenigingen. Ook de behoefte aan zorg neemt toe.
De basisschool geldt als een belangrijke dorpsvoorziening in West Maas en Waal. Niet alleen als educatieve instelling, maar ook als ontmoetingsplaats voor ouders. Door de ontgroening loopt het aantal leerlingen per basisschool terug. Kwaliteit zit in het onderwijs zelf, maar ook in het ontwikkelen van vriendschappen met leeftijdsgenoten en sociale vaardigheden. Een gymzaal in de buurt past bij kwalitatief goed onderwijs.
Onder opvang vallen buitenschoolse opvang, kinderdagverblijven en peuterspeelzalen. Het doel is om deze functies samen met de basisscholen als een maatschappelijk knooppunt van onderwijs en opvang te accommoderen. Samenwerking kan leiden tot het samenvoegen van accommodaties die samen een Integraal Kind Centrum (IKC) kunnen gaan vormen.
Om de kwaliteit te waarborgen is samenwerking tussen de scholen vereist. Dit wordt ook vanuit de Visie Leefbaarheid Kernen 2030 voorgesteld.
Dorpsontwikkelplan
Onderdeel van de structuurvisie zijn de dorpsontwikkelingsplannen waarin de visie op de dorpen en de uitgesproken karakters van de dorpen samenkomen. Het plangebied valt binnen een gebied dat is aangeduid als 'Onderzoek herontwikkeling onderwijs-voorzieningencluster'. Een mogelijke herontwikkeling van het gebied tussen de Rozenstraat en de Van Heemstraweg kan worden ingezet om de ruimtelijke structuur binnen dit deel van Beneden-Leeuwen te versterken en de beeldkwaliteit, de beleving en het gebruik van de openbare ruimte te verbeteren.
Planspecifiek
De samenwerking op onderwijsgebied, zoals genoemd in de structuurvisie, is voor het plangebied al tot stand gekomen. Er is één gebouwcluster (bouwjaar 2004) voor Beneden-Leeuwen in de vorm van een IKC met daarin twee basisscholen, kinder(dag)opvang en een middelbare school.
Vanwege ruimtegebrek bij de basisscholen in hun bestaande schoolgebouw, bestaat er de behoefte aan een nieuw onderwijsgebouw in aanvulling op het bestaande gebouwencluster. Door het afsluiten van de Heideakkerweg en het betrekken van de groenzone aan de zijde van de Van Heemstraweg bij de uitbreiding van het IKC en de herinrichting van de bijbehorende buitenruimte, ontstaat er de mogelijkheid om de beleving en het gebruik van de openbare ruimte ter plaatse te verbeteren en meer klimaatadaptief vorm te geven.
3.3.2 Dorpskwaliteitsplan & Dorpspaspoort
De gemeente West Maas en Waal heeft acht dorpskernen met ieder een eigen identiteit. In het dorpskwaliteitsplan geeft de gemeente aan wat die identiteit bepaalt en nog belangrijker: hoe die unieke kenmerken kunnen worden behouden en versterken. De gemeente nodigt uit tot initiatieven die daaraan bijdragen. Zo werkt iedereen samen aan de ruimtelijke kwaliteit van de dorpen.
In deel A van het dorpskwaliteitsplan, de gereedschapskist, staan richtlijnen en spelregels die helpen bij het opstellen van nieuwe plannen. Maar bovenal biedt het inspiratie voor het ontwikkelen van nieuwe plannen. Het dorpskwaliteitsplan vervangt daarmee de welstandsnota.
In deel B van het dorpskwaliteitsplan staan acht 'dorpspaspoorten'. In de paspoorten wordt verder ingezoomd op de acht kernen en wordt aan de hand van verschillende thema's aangegeven wat iedere kern onderscheid van de zeven andere. Ook zijn enkele ruimtelijke opgaven uitgelicht waarmee de gemeente de komende jaren te maken krijgt. De gemeente wil er immers voor zorgen dat de eigen identiteit van iedere kern herkenbaar blijft en dat niet alles op elkaar gaat lijken.
De gemeenteraad heeft het dorpskwaliteitsplan en de bijbehorende dorpspaspoorten op 24 januari 2019 vastgesteld.
Dorpskwaliteitskaart
Het deel van het plangebied ten zuiden van de Heideakkerweg is op de 'Dorpskwaliteitskaart | Structuurdragers en ruimtelijke opgaven' van Beneden-Leeuwen aangeduid als onderdeel van het 'Groenstructuur behouden en versterken'.
Planspecifiek
Door het afsluiten van de Heideakkerweg en het betrekken van de groenzone aan de zijde van de Van Heemstraweg bij de uitbreiding van het IKC en de herinrichting van de bijbehorende buitenruimte, ontstaat er de mogelijkheid om de beleving en het gebruik van de openbare ruimte ter plaatse te verbeteren en meer klimaatadaptief vorm te geven.
3.3.3 Conclusie
In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de structuurvisie en het dorpskwaliteitsplan.
Hoofdstuk 4 Milieu- & Omgevingsaspecten
4.1 Verkeer & Parkeren
4.1.1 Verkeer
Stedenbouwkundig is er voor gekozen om de uitbreiding van het IKC fysiek te koppelen met het bestaande gebouw. Het (ten dele) opheffen van de Heideakkerweg zorgt voor minder verharding (klimaatadaptatie) en geeft meer mogelijkheden om de buitenruimte goed in te richten (met daarin ook opgenomen parkeren voor fiets en auto) en de groene verbinding over het terrein te versterken.
Naast uitbreiding van het IKC spelen meer ontwikkelingen/wensen met een directe invloed op de verkeerssituatie rondom het IKC, namelijk:
- een nieuwe rotonde voor de aansluiting met het Leeuwse Veld, met als onderdeel daarvan een nieuwe noordelijke ontsluitingsweg richting de brandweerkazerne in de vorm van een fietsstraat (éénrichtingsverkeer voor motorvoertuigen);
- een goede langzaamverkeersroute van het Leeuwse Veld naar het IKC en het centrum van Beneden Leeuwen;
- de wens tot meer parkeerplekken op het terrein van de Brandweer;
- de wens tot meer gebruik van de parkeercapaciteit bij MFA De Rosmolen;
- het opheffen van de Heideakkerweg als gevolg van de ontwikkeling.
Het (ten dele) opheffen van de Heideakkerweg heeft verkeerskundig als voordeel dat er geen conflict meer is tussen gemotoriseerd verkeer en (overstekende) fietsers / voetgangers ter hoogte van de schoolentrees aan de zuidkant van het gebouwencomplex. Het (ten dele) opheffen van de Heideakkerweg geeft ook een verkeersveiligere situatie op de Akkerstraat zo dicht bij de aansluiting met de van Heemstraweg.
Door het compenseren van de te verdwijnen parkeerplaatsen is vanaf de Akkerstraat wel een aansluiting naar een parkeerterrein benodigd. Deze zal minder verkeer te verwerken krijgen dan de huidige aansluiting van de Heideakkerweg en daardoor verkeersveiliger zijn.
Voor de realisatie van het nieuwe onderwijsgebouw van 1.600 m² bvo is de (worst-case) voertuiggeneratie per etmaal berekend op basis van CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' in de rest bebouwde kom in 'niet stedelijk' gebied. Navolgend is de voertuiggeneratie per 100 m² bvo weergegeven:
De totale voertuiggeneratie komt daarmee (naar boven afgerond) uit op maximaal 38,2 * 16 = circa 612 voertuigbewegingen per etmaal. Er wordt van uit gegaan dat er geen zwaar verkeer zal zijn voor deze voertuigbewegingen.
Wanneer de Heideakkerweg als verbinding met de Akkerstraat wordt opgeheven, zal dat geen grote verkeerseffecten hebben op de verkeerscirculatie en ontsluiting van de achterliggende wijk. Verkeer op de Violenstraat , de Azaleastraat en de Leliestraat zal dan via de Seringenstraat en de Zonnebloemstraat moeten rijden om op de Akkerstraat en de van Heemstraweg (richting het oosten) te komen. Deze route geldt alleen als motorvoertuigen de wijk willen verlaten. Voor de toegang tot de wijk kunnen motorvoertuigen gebruik maken van de noordelijk tak (fietsstraat in één richting voor motorvoertuigen) vanaf de nieuwe rotonde op de Van Heemstraweg.
Dit leidt tot een verschuiving van en meer verkeer op de Leliestraat, de Seringenstraat, de Zonnebloemstraat en de Akkerstraat (noord), maar niet tot het ontstaan van (nieuwe) veiligheids- en/of afwikkelingsproblemen, omdat het geen groot aantal adressen in de wijk betreft, dat deze andere route moet nemen de wijk uit.
Bij uitbreiding van het IKC zal meer gebruik moeten worden gemaakt van het parkeerterrein bij De Rosmolen. Bij het opheffen van de Heideakkerweg als verbinding met de Akkerstraat wordt breng- en haalverkeer van de scholen 'als vanzelf' langs het parkeerterrein geleid en wordt het gebruik hiervan gestimuleerd. Ook dit haal- en breng verkeer kan gebruik maken van de noordelijk tak (fietsstraat in één richting (noorden) voor motorvoertuigen) vanaf de nieuwe rotonde op de Van Heemstraweg.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.1.2 Parkeren
Er is een parkeeronderzoek uitgevoerd voor de bestaande situatie. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.
In de ochtend en middag van donderdag 23 januari 2023 is de locatie van het IKC in Beneden Leeuwen bezocht. Hierbij is door twee waarnemers de parkeerbezetting in de directe schoolomgeving vóór, tijdens en na het ingaansmoment (ochtend: 8.30 uur ) en het uitgaansmoment (middag: 14.00 uur) van de beide basisscholen in beeld gebracht. Daarnaast zijn in de ochtend (8.45 uur) ook het aantal geparkeerde fietsen op het terrein van het IKC geteld.
Naast de parkeertellingen was de observatie bedoeld om een indruk te krijgen van de huidige (veiligheids- en parkeer-)problemen tijdens het brengen en halen van de kinderen in de (directe) omgeving van het IKC.
Ochtendperiode
- Er is per saldo ruim voldoende parkeercapaciteit in de directe omgeving van het IKC tijdens de parkeerpiek rondom het ingaansmoment van de scholen om 8.30 uur;
- Op enkele straten wordt (geoorloofd) op de rijbaan geparkeerd (Seringenstraat, Heideakkerweg, Akkerstraat), maar dit leidt niet tot problemen;
- De Kiss & ride strook Leliestraat wordt niet als afzetstrook, maar als parkeerplaats gebruikt; Op de Heideakkerweg ter hoogte van ingang van OBS de Wijzer is in beperkte mate sprake van kiss & ride op de rijbaan;
- Het brengverkeer komt vanuit en vertrekt in meerdere richtingen, er is geen specifieke aanrijdroute; ouders/verzorgers parkeren de auto en begeleiden kinderen veelal naar ingang school;
- Het brengen van kinderen (te voet, fiets en per auto) verloopt rustig en ordentelijk; auto’s rijden met gepaste rijsnelheid en er is weinig overig verkeer op straten rondom het IKC met uitzondering van de Akkerstraat;
- Voor het ingaan van de school komen op het kruispunt Akkerstraat-Heideakkerweg fietsers wat in het gedrang door drukte van het autoverkeer. Door de lage rijsnelheden is het echter niet verkeersonveilig.
Middagperiode
- Er is per saldo voldoende parkeercapaciteit in de directe omgeving van het IKC tijdens de parkeerpiek rondom het uitgaansmoment van de scholen om 14.00 uur; er is alleen nog restcapaciteit op het parkeerterrein van de Rosmolen (exclusief invalidenparkeerplaatsen). De middagperiode is qua parkeerdruk maatgevend ten opzichte van de ochtendperiode;
- Op enkele straten wordt (geoorloofd) op de rijbaan geparkeerd (Seringenstraat, Heideakkerweg, Akkerstraat), maar dit leidt niet tot problemen;
- De Kiss & ride strook Leliestraat wordt niet als ophaalstrook, maar als parkeerplaats gebruikt;
- Het haalverkeer komt vanuit en vertrekt in meerdere richtingen; er is geen specifieke aanrijdroute; ouders/verzorgers parkeren de auto en halen de kinderen veelal op vanaf het schoolplein;
- Het halen van kinderen (te voet, fiets en per auto) verloopt rustig en ordentelijk; auto’s rijden met gepaste rijsnelheid en er is weinig overig verkeer op straten rondom het IKC;
- Na het uitgaan van de school komen op het kruispunt Akkerstraat-Heideakkerweg fietsers wat in het gedrang door drukte van het autoverkeer. Door de lage rijsnelheden is het echter niet verkeersonveilig.
Omdat er in de huidige situatie voldoende parkeercapaciteit is, is de extra parkeerbehoefte als gevolg van de uitbreiding van het IKC berekend op basis van de geprognosticeerde groei van het aantal leerlingen ten opzichte van het huidige leerlingaantal van 512 leerlingen (peildatum 1 oktober 2023).
In de extra parkeerbehoefte bij uitbreiding wordt onderscheid gemaakt in:
- langparkeren (schoolpersoneel);
- kortparkeren (brengen / halen kinderen).
De extra parkeerbehoefte van het aantal langparkeerders wordt berekend aan de hand van de parkeernormen van de gemeente West Maas en Waal en/of de CROW-parkeerkencijfers.
De extra parkeerbehoefte van het aantal kortparkeerders wordt berekend aan de hand van extrapolatie van de resultaten van de parkeertellingen, waarbij de middagperiode maatgevend is.
Langparkeren
Kinderdagopvang
- Er is een uitbreiding van de kinderopvang voorzien van 266 m² (zie verder subparagraaf 3.1.3 voor de onderbouwing van de behoefte aan huisvesting). Uitgaande van het gemiddelde van de bandbreedte bedraagt de parkeerbehoefte voor een kinderdagverblijf (crèche) 1,4 parkeerplaatsen per 100 m² bvo in een weinig stedelijke gemeente in de zone 'rest bebouwde kom': 2,66 x 1,4 = 3,7 parkeerplaatsen.
Basisscholen
- In de toekomstige situatie zijn er in 2033 op de peildatum 1 oktober: 653 leerlingen (zie verder subparagraaf 3.1.3 voor de onderbouwing van de behoefte aan huisvesting). Dit is een toename ten opzichte van de huidige situatie met 512 leerlingen op peildatum 1 oktober 2023 van 653 - 512 = 141 leerlingen. Bij een gemeentelijke parkeernorm van 0,75 parkeerplaatsen per leslokaal (= circa 25 leerlingen) geeft dit 6 x 0,75 = 4,5 parkeerplaatsen.
Pax Christi College JUNIOR (voortgezet onderwijs)
- Er is geen groei van het aantal leerlingen geprognosticeerd.
De totale extra parkeerbehoefte voor het langparkeren is dan: 3,7 + 4,5 = 8,2 parkeerplaatsen.
Kortparkeren
- Parkeerteling 26 januari 2023: 536 leerlingen (is gelijk aan leerlingaantal per 1 februari 2023), naderhand afgenomen tot 512 leerlingen op de jaarlijkse peildatum van 1 oktober 2023);
- Toename 1 oktober 2033: 653 - 512 = 141 leerlingen.
Parkeerbehoefte aantal kortparkeerders toekomstige situatie 2033
- Schooljaar 2033: (653/512) x 87 = 111,0 kortparkeerders --> 111,0 – 87,0 = 24,0 extra parkeerplaatsen benodigd.
De maximale extra parkeerbehoefte wordt in 2033 bereikt en is voor het kortparkeren 24,0 parkeerplaatsen.
Totale toekomstige parkeerbehoefte
- Het lang- en kortparkeren geeft in 2033 een totale extra parkeerbehoefte van 8,2 + 24,0 = 32,2 parkeerplaatsen;
- Het aantal op te heffen parkeervakken in de Heideakkerweg als gevolg van uitbreiding van het IKC en het daarmee vervallen van het oostelijke deel van de Heideakkerweg bedraagt 24 stuks. Ook deze parkeerplaatsen moeten daarom aanvullend hierop nog worden gecompenseerd.
- Uit het parkeeronderzoek blijkt dat de kortdurende extra parkeerbehoefte van 24,0 parkeerplaatsen op het parkeerterrein van De Rosmolen (nog circa 30 parkeerplaatsen beschikbaar) kan worden opgevangen.
- Dit betekent dat er per saldo 24,0 (= compensatie) + 8,2 ( = langparkeren) afgerond 33 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Dit wordt als volgt gerealiseerd:
- 1. Aan de noordoostzijde van het schoolgebouw worden per saldo 12 extra parkeerplaatsen gerealiseerd door aanpassing van de bestaande parkeerkoffer;
- 2. Er worden 3 extra langsparkeerplaatsen gerealiseerd langs de westzijde van de Akkerstraat;
- 3. Er worden 4 extra langsparkeerplaatsen gerealiseerd langs de noordzijde van de Heideakkerweg;
- 4. Tenslotte worden de parkeerplaatsen aan de oostzijde van de Azaleastraat heringericht, waardoor het aantal parkeerplaatsen ter plaatse per saldo met 14 parkeerplaatsen toeneemt.
Op voorgaande afbeelding is de locatie van deze extra parkeerplaatsen weergegeven. In totaal wordt daarmee voorzien in 12 + 3 + 4 + 14 = 33 extra parkeerplaatsen, waarmee aan de parkeerbehoefte wordt voldaan.
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.2 Bodem
4.2.1 Regelgeving
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
4.2.2 Doorvertaling ruimtelijk plan
Er is een gecombineerd verkennend bodemonderzoek en onderzoek naar asbest in de bodem uitgevoerd in het plangebied. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.
Verkennend bodemonderzoek
Algemene kwaliteit
Voor de onderzoekslocatie is voor de algemene kwaliteit de hypothese gesteld van een onverdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van een bodemverontreiniging. Op basis van de resultaten dient de gestelde onverdachte hypothese te worden aangenomen, aangezien in de boven- en ondergrond en in het grondwater geen verhoogde gehalten voor de geanalyseerde NEN-parameters zijn aangetoond.
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn in de boringen zintuigelijk geen bijmengingen van bodemvreemde materialen aangetroffen of overige waarnemingen gedaan die kunnen duiden op een mogelijke bodemverontreiniging. Tevens zijn, zowel op maaiveld als in de opgeboorde grond, zintuiglijk (fractie > 20 mm) geen asbestverdachte (plaat)materialen waargenomen. Op basis hiervan is het definitief niet noodzakelijk om een verkennend onderzoek naar asbest uit te voeren.
Zowel zintuiglijk als analytisch zijn er ter plaatse van de voormalige watergangen geen bijzonderheden aangetroffen. Aangenomen wordt dat voorafgaand aan de demping eventueel slib is verwijderd en dat de watergang met gebiedseigen grond is gedempt.
Aangezien de (gestandaardiseerde) meetwaarden de indexwaarden van 0,5 en de interventiewaarden niet overschrijden, zijn geen vervolgstappen noodzakelijk in het kader van de Wbb.
Teeltlaagonderzoek
In de teeltlaag zijn geen verhoogde gehalten voor de onderzochte OCB-parameters aangetoond. De voormalige boomgaarden hebben derhalve ter plaatse van de onderzoekslocatie niet geleid tot een ernstige bodemverontreiniging met de OCB parameters.
Onderzoek asbest in bodem
Ter plaatse van de onderzoekslocatie is de hypothese gesteld van een verdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van een asbestverontreiniging.
Aangezien zowel zintuiglijk (fractie > 20 mm) als analytisch (fractie < 20 mm) geen asbest is aangetoond (< 2 mg/kg d.s.), kan de verdachte hypothese ons inziens worden verworpen.
Funderingsonderzoek (indicatief)
Op basis van de analyseresultaten worden de maximale samenstellings- en emissiewaarden voor niet overschreden. Op basis daarvan kan worden gesteld dat de funderingslaag op de onderzoekslocatie, indicatief voldoet aan de kwaliteit van een niet-vormgegeven bouwstof. De eventueel vrijkomende funderingslaag kan derhalve indicatief worden hergebruikt als niet-vormgegeven bouwstof.
Met de uitgevoerde onderzoeken is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en bodemvreemde laag ten behoeve van de voorgenomen herontwikkeling ter plaatse van het plangebied in voldoende mate onderzocht.
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan ons inziens geen bezwaren tegen de voorgenomen herontwikkeling.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.3 Geluid
4.3.1 Regelgeving
Algemeen
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een 'hogere waarde procedure' worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:
- waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
- waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Wegverkeerslawaai
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven en 30-km/uur-gebieden.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel:
Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.
4.3.2 Doorvertaling ruimtelijk plan
Er is een akoestisch onderzoek (wegverkeerslawaai) uitgevoerd voor de uitbreiding van het IKC. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.
Hogere waarden
Een hogere waarde is nodig omdat niet alle berekende geluidsniveaus komend van de gezoneerde wegen in de omgeving onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB liggen.
Maatregelen worden niet doelmatig geacht, het verlenen van een hogere waarde blijkt mogelijk.
Bouwbesluit en woon- en leefklimaat
Benodigde gevelwering (wegverkeerslawaai)
De geluidbelasting bedraagt op zijn hoogst 59 dB ter plaatse van de aanbouw op de 1e verdieping aan de zuidzijde. Nader onderzoek naar de gevelwering zal niet aan de orde zijn.
- De vereiste karakteristieke geluidwering Ga;k bedraagt dan ten hoogste 59 – 33 = 26 dB (standaardeis uit het bouwbesluit).
Woon- en leefklimaat
De milieukwaliteit wordt bij het gebouw wordt geclassificeerd als ‘Zeer Goed’ tot ‘Matig’. Het woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van het gebouw wordt als acceptabel aangemerkt. Op basis van de toelichting in paragraaf 3.4.1 en 3.4.2 van het onderzoek kan gesteld worden dat de cumulatieve geluidbelasting (wegverkeer) een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat niet in de weg staat.
Of onderzoek naar de gevelwering nodig is zou de gemeente af kunnen wegen. Echter kan in de overweging mee genomen worden:
- Dat de verwachting is dat de gevels voldoende gevelwering zullen hebben om een binnenniveau van 33 dB te kunnen garanderen, omdat over het algemeen nieuwbouw aan hoge eisen voor de gevelwering voldoen. Het kan gesteld worden dat de cumulatieve geluidbelasting een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat binnen in de verblijfsruimten niet in de weg staat en dat een onderzoek naar de gevelwering niet nodig zal blijken.
Het aspect 'wegverkeerslawaai' vormt, na het verlenen van hogere waarden, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Het hogere waardenbesluit is ingevoegd achteraan het akoestisch onderzoek in bijlage 3.
4.4 Milieuzonering
4.4.1 Regelgeving
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.
4.4.2 Doorvertaling ruimtelijk plan
Gezien de ligging van het plangebied binnen de invloedssfeer van de doorgaande Van Heemstraweg en het feit dat het is gelegen binnen een zone met verschillende voorzieningen (= niet-woonfuncties) kan de omgeving van het plangebied aangemerkt worden als een gemengd gebied.
Ten zuidwesten van de school, aan de Van Heemstraweg 64C, is een brandweerkazerne gelegen. De aan te houden richtafstand vanaf brandweerkazernes tot geluidgevoelige functies zoals scholen bedraagt 30 m in gemengd gebied voor het maatgevende aspect geluid. Aan deze richtafstand tot de uitbreiding van het IKC wordt voldaan.
Los van het feit dat een onderwijsgebouw zelf een geluidgevoelige functie is, heeft een schoolgebouw natuurlijk ook een geluiduitstraling richting de omgeving. Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs kennen een richtafstand van 10 m in gemengd gebied voor het maatgevende aspect geluid. De omliggende woningen, inclusief de toekomstige woningen in het nieuwe woongebied 'Leeuwse Veld Midden', liggen ruim buiten deze richtafstand. De breedte van de verkeersbestemming ter plaatse van de Van Heemstraweg bedraagt al circa 27,5 m.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.5 Luchtkwaliteit
4.5.1 Regelgeving
In het kader van een planologische procedure moet worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij moet het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007 - inmiddels opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) - gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Projecten moeten worden beoordeeld op basis van de voormalige Wet luchtkwaliteit c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor vergunningverlening als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
4.5.2 Doorvertaling ruimtelijk plan
In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voorliggend initiatief heeft betrekking op de realisatie van maximaal zestien wooneenheden (worst-case) en valt qua woningbouw dus ruimschoots binnen de NIBM-regeling.
Voor de volledigheid is een berekening uitgevoerd met de NIBM-tool (d.d. 22 juli 2023), uitgaande van de aantallen voertuigbewegingen zoals berekend in subparagraaf 4.1.1 Verkeer:
Goede ruimtelijke ordening
Om na te gaan wat de (verwachte) situatie van de luchtkwaliteit in het plangebied is bij monitoringsronde 2022, in de monitoringsjaren 2021 en 2030 gebruik gemaakt van de monitoring van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK). In navolgende tabel is de luchtkwaliteit op het meest nabij gelegen rekenpunt langs de Maas- en Waalweg (N322) weergeven:
2021 (µg/m³) | 2030 (µg/m³) | ||
NO2 | 20,1 | 16,3 | |
PM10 | 17,2 | 14,9 | |
PM2,5 | 9,9 | 7,7 |
Uit de tabel valt om te maken dat de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden. Het plan voegt daar ook geen in betekenende mate verslechtering aan toe.
De daggemiddelde norm van 50 µg/m³ voor PM10 mag maximaal 35 dagen per jaar overschreden worden en is voor PM10 belangrijker dan de jaargemiddelde norm van 40 µg/m3. Uit het CIMLK blijkt dat er sprake is van 6 overschrijdingsdagen in zowel 2021 als in 2030, waarmee ruimschoots aan de norm wordt voldaan.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.6 Geur
4.6.1 Regelgeving
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
- voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
- voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie navolgende tabel.
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kunnen gemeenten een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Regeling geurhinder en veehouderij In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
- de geurbelasting wordt bepaald;
- de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Geur bij niet-agrarische bedrijven Het voorkomen van (nieuwe) geurhinder is het algemene uitgangspunt in het rijksbeleid. Dit uitgangspunt is uitgewerkt in het landelijk informatiedocument ‘Handleiding Geur Industrie’ en beschrijft de methodiek voor de bepaling van het aanvaardbaar hinderniveau voor geur ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten. Vanwege het lokale aspect van geurhinder is de hoogte van het aanvaardbaar hinderniveau niet landelijk vastgelegd. Het bevoegd gezag moet daar een eigen afweging in maken. De provincie Gelderland heeft deze afweging uitgewerkt in de ‘Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017’ voor de industriële bedrijven waarvoor de provincie het bevoegde gezag is. Daarin is het aanvaardbaar geurhinderniveau vertaald naar streef-, richt- en grenswaarden. De streefwaarde is de waarde waaronder geen sprake is van hinder. De grenswaarde is de waarde waarboven sprake is van ernstige hinder. Over het algemeen wordt een geurcontour die ligt tussen streef- en grenswaarde als aanvaardbaar geurhinderniveau vastgesteld en vastgelegd in de milieuvergunning voor een industrieel geurrelevant bedrijf.
4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan
In de directe omgeving van het plangebied komen geen agrarische bedrijven voor. Aan de zuidzijde van de Van Heemstraweg is één (voormalig) agrarisch bedrijf gelegen (Van Heemstraweg 59), maar op 11 mei 2023 is ter plaatse het bestemmingsplan 'Beneden-Leeuwen, Het Leeuwse Veld Midden' vastgesteld, waarmee de agrarische bedrijfsbestemming is komen te vervallen.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.7 Externe Veiligheid
4.7.1 Regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren.
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant.
In de regeling 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' is het Basisnet geregeld. Het Basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
4.7.2 Doorvertaling ruimtelijk plan
Op navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen:
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (blauwe omcirkeling)
Inrichtingen c.q. bedrijven
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen relevante risicovolle inrichtingen of bedrijven aanwezig. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een inrichting.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van aardgastransportleidingen. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een buisleiding. De meest nabij gelegen buisleiding ligt op circa 375 m ten zuiden van het plangebied en is daarmee niet relevant.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van een transportroute voor gevaarlijke stoffen, zoals de Betuweroute en de Waal.
Het beoogde plan voorziet ook zelf niet in het mogelijk maken van nieuwe bronnen met externe veiligheidsrisico's.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.8 Waterhuishouding
4.8.1 Regelgeving
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
- Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2022 - 2027, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
- Provinciaal beleid: Omgevingsvisie Gelderland;
- Waterschapsbeleid: Watervisie 2050, Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 'Versterken. Verbinden. Vergroenen.', Nota riolering 'Samen door één buis' (2019) en de Keur voor waterkeringen en wateren;
- Gemeente: Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2018 - 2022.
Nationaal beleid
Het Nationaal Waterplan 2022 - 2027 beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid tot 2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Rijk speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Beleid waterschap
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
- 1. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
- 2. Schoon inrichten. Om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater moeten worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100 % afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
- 3. Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit:
- De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 0,2 of 0,3 m stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
- De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm. Deze vuistregel geldt vooral voor droogvallende voorzieningen.
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval moet de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem moet 48 tot 96 uur bedragen.
Beleid gemeente
De gemeenteraad heeft het 'Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2018 - 2022' op 26 oktober 2017 vastgesteld. Hierin is het beleid voor de zorgplicht voor het afvalwater, het afvloeiend hemelwater en het grondwater vastgelegd. Samengevat hieruit het volgende:
In 2020 moeten gemeenten verankerd hebben hoe ze omgaan met waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hittestress. Rioolsystemen (ondergronds) hebben bij hevige buien niet altijd voldoende capaciteit voor de afvoer en berging van het hemelwater. Voor het borgen van een adequate afvoer en berging van het hemelwater moet ook gebruik worden gemaakt van de inrichting van de openbare ruimte (bovengronds). Daarmee wordt de gemeentelijke zorgplicht meer bovengronds zichtbaar in wegen en groen en is de relatie met ruimtelijke ordening, openbare ruimte en vergunningverlening cruciaal.
Het klimaatbestendig maken van stedelijk gebied vergt bewuste keuzes bij stedelijke inrichting en stedelijke activiteiten. Bij nieuwe ruimtelijke plannen is een klimaatbestendige en water robuuste inrichting van groot belang. Ruimtelijke functies moeten onderling op elkaar afgestemd zijn en de ruimtelijke effecten op waterhuishouding (en vice versa) moeten vastgelegd worden in een bestemmingsplan of omgevingsplan.
Het uitgangspunt is dat de perceeleigenaar zelf het regenwater moet verwerken. Hierdoor komt er minder regenwater in het riool terecht, wat ten goede komt aan de werking van de zuiveringsinstallatie. Als verwerking op eigen terrein in redelijkheid niet mogelijk is, dan kan het overtollige regenwater afgevoerd worden naar het openbare terrein, al waar het afvoeren de verantwoordelijkheid van de gemeente is.
4.8.2 Doorvertaling ruimtelijk plan
Huidig watersysteem
Oppervlaktewater
Het plangebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Binnen het plangebied is een klein deel van een vijverpartij gelegen. De C-watergang langs de Van Heemstraweg valt net buiten de plangrens.
Het plangebied ligt in het peilgebied QVU127 met een zomerpeil van NAP +4,85 m en een winterpeil van NAP +4,35 m.
Uitsnede legger Waterschap Rivierenland met aanduiding plangrens (rode omkadering)
Hoogteligging
De maaiveldhoogte is voornamelijk circa 6,4 m +NAP ten noorden van de Heideakkerweg en 6,1 à 6,2 m + NAP ten zuiden van de Heideakkerweg. De Heideakkerweg zelf heeft een wegpeil van +5,9 tot +6,0 m NAP.
Grondwater
Het gebied kenmerkt zich door een dikke deklaag van klei op zand, waardoor het in de toekomstige situatie het niet mogelijk is om infiltratievoorzieningen aan te leggen.
Op basis van beschikbare peilbuizen wordt ter plaatse van het plangebied een gemiddelde grondwaterstand verwacht van +4,2 m NAP. De GHG is voor het plangebied ingeschat op circa +4,9 m NAP. Bij het laagste maaiveldniveau van circa +6,0 m NAP betekent dit een ontwateringsdiepte van circa 1,1 m -mv. De GLG is ingeschat op circa +3,5 m NAP (2,5 m -mv).
Op basis van het kwel/wegzijgingsbeeld uit de Klimaateffectatlas (gebaseerd op het Nationaal Water Model van Deltares, 2016) valt af te leiden dat gemiddeld genomen sprake is van wegzijging naar het watervoerend pakket. Ten tijde van hoge rivierwaterstanden is tijdelijk sprake van lichte kwel (zie navolgende afbeelding:
Uitsnede kwel/wegzijging Moria 10 januari 2003; T=10 hoogwater met globale plangrens (rode omkadering, bron: Klimaatatlas waterschap Rivierenland)
In het gebied is sprake van beperkte kwel. Dit houdt in dat er grondwater vanuit diepere grondlagen omhoog komt. Daardoor kan er bij een hoge waterstand in de rivier extra kwel en daarmee een verhoging van de grondwaterstand plaatsvinden. Dit effect moet in de bepaling van de toekomstige aanleghoogte meegenomen worden.
Aanleghoogte
Geconcludeerd wordt dat op basis van geohydrologisch oogpunt, afhankelijk van de bouwwijze geen ophoging nodig is aangezien de GHG is bepaald op NAP +4,9 m.
Toekomstig watersysteem
Bij nieuwe uitbreidingen geldt dat verhard gebied het oppervlaktewatersysteem hier niet zonder meer mee belast mag worden. Of het regenwater moet op eigen terrein vastgehouden of gebruikt worden of er moet extra open water gegraven worden om de toename te compenseren. In het geval van compensatie hanteert het waterschap dat voor een T=10 situatie 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak gerealiseerd moet worden, waarbij 0,3 m peilstijging mag optreden. Voor de T=100 situatie is dit 664 m³/ha (peil tot aan insteek). Dit geldt voor het realiseren van oppervlaktewater.
In dit plan zijn voldoende mogelijkheden om voorzieningen te treffen om te voldoen aan de gewenste bergingsopgave in de groene zone aan de zuidzijde van het plangebied, tussen de huidige Heideakkerweg en de Van Heemstraweg.
Grondwater
Bij ontwikkelingen in het plangebied is het niet toegestaan dat er een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie ontstaat. Bij de ontwikkelingen moet hier bij de bouw en inrichting dan ook rekening mee worden gehouden. Het bouwen van ondergrondse constructies is niet verboden, maar moeten in ieder geval waterdicht worden aangelegd. Voor grote ondergrondse constructies moeten ook de effecten op de omgeving worden aangetoond.
Hemelwaterafvoer en afvalwatersysteem
Droogweerafvoer
In het plan wordt 1.600 m² bvo aan onderwijsruimte gerealiseerd met daarin naar verwachting 16 toiletten. Kijkende naar de situering van het nieuwe onderwijsgebouw kan direct een dwa-aansluiting op het gemengde riool in de Heideakkerweg worden gerealiseerd. Dit zal in afstemming met de gemeentelijke afdeling openbare ruimte plaatsvinden.
Hemelwaterstructuur
Voor de toekomstige waterstructuur is ligt het voor de hand om het hemelwater vanaf het dak direct af te laten stromen naar een te graven waterberging (wadi) in de groene zone ten zuiden van de huidige Heideakkerweg. De hemelwaterafvoer vanaf het nieuwe parkeerterrein (deels ter plaatse van de huidige Heideakkerweg en dat ontsloten wordt vanaf de Akkerstraat) kan afvoeren naar een waterbergende wegfundering die afvoert naar de nieuw aan te leggen waterberging.
De waterberging wordt voorzien van een debietregulerend kunstwerk die vertraagt afvoer naar de vijverpartij ten westen van het plangebied.
De waterbergende wegfundering voert vertraagd af op de wadi. De wadi voert vervolgens ook vertraagd af naar het oppervlaktewater (in casu: de vijver ten zuidwesten van het plangebied). In het waterhuishoudkundig ontwerp wordt dit verder uitgewerkt. De noodzaak van een vertragende voorziening tussen de wadi en bufferende wegfundering is afhankelijk van de uiteindelijke maaiveldhoogten.
Er is een oppervlakteberekening gemaakt van zowel de bestaande situatie als de toekomstige situatie. Hieruit blijkt dat de hoeveelheid verharding met 877 m² toeneemt. Deze oppervlakteberekening is opgenomen in bijlage 4 bij de toelichting. Er is hierbij onderscheid gemaakt tussen het plangebied waarvoor het bestemmingsplan wordt herzien en een deel dat daarbuiten valt.
Uit de oppervlakteberekening van de hemelwaterberging blijkt dat er 877 * 0,0664 = 58,2 m³ hemelwater geborgen moet worden. Dit kan bijvoorbeeld door een wadi aan te leggen in het park ten zuiden van de nieuwe bebouwing. In de praktijk komt dit neer op een wadi met een bodemoppervlak van circa 194,1 m² waarin 30 cm water opgevangen kan worden. Daarbij zijn de taluds nog niet eens meegenomen. Deze droogvallende voorziening wordt uiteindelijk via een slokop aangesloten op de vijver ten westen van het plangebied. Op navolgende afbeelding is deze voorziening blauw omkaderd:
Overleg gemeente en waterbeheerders
Het waterschap heeft op 27 mei 2024 per email aangegeven dat er een goede basis ligt richting de civieltechnische uitwerking en dat ze akkoord zijn met de gekozen oplossing oplossing voor de hemelwaterberging.
Conclusie
De ontwikkeling komt deels op de plaats van bestaand openbaar groen in de kern Beneden Leeuwen. Er wordt dan ook een nieuw waterafvoerwatersysteem aangelegd. Het nieuwe watersysteem kenmerkt zich door een volledig gescheiden systeem van een combinatie van een waterbufferende wegfundering en een waterberging. Het gebied ligt voldoende hoog om te voldoen aan de gestelde drooglegging- en ontwateringseisen.
De planontwikkeling heeft plaatsgevonden met inachtneming van de eisen die gesteld worden aan een goede waterhuishouding en klimaatadaptatie. Aangetoond is dat ook bij de toekomstige planontwikkeling in voldoende mate rekening wordt gehouden met de aan de waterhuishouding te stellen eisen. Door mogelijk een halfverharding te realiseren ter plaatse van het parkeerterrein en een deel van de verharding van de bestaande Heideakkerweg te verwijderen wordt zo goed mogelijk een positieve bijdrage geleverd aan het voorkomen van hittestress.
Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.9 Ecologie
4.9.1 Regelgeving
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:
- 1. Vogels (paragraaf 3.1): alle vogels in de zin van de Vogelrichtlijn;
- 2. Dieren en planten (paragraaf 3.2): alle dieren en planten, genoemd in de bijlagen bij de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
- 3. Overige soorten (paragraaf 3.3): soorten genoemd in de bijlage bij de Wnb, die niet onder de reikwijdte van paragraaf 3.2 vallen.
De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de 'overige soorten' die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.
Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming
De Wnb brengt voor de bescherming van soorten in ieder geval de volgende drie voor de praktijk belangrijke wijzigingen met zich:
- 1. Allereerst is onder de Wnb niet langer de minister van Economische Zaken, maar zijn Gedeputeerde Staten van de provincies het bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen.
- 2. Ten tweede kunnen de in de praktijk gehanteerde 'tabelsoorten' niet langer gebruikt worden. In plaats daarvan wordt met de nieuwe indeling van de Wnb gewerkt.
- 3. Ten derde is de inhoud van de verboden en de ontheffingsgrondslagen gewijzigd.
In de Wet natuurbescherming zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.
Onder de Wnb geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
4.9.2 Doorvertaling ruimtelijk plan
Soortenbescherming
Er is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 5 bij de toelichting gevoegd.
De belangrijkste resultaten qua soortenbescherming zijn samengevat in navolgende tabel:
Er dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar vleermuizen. Het plangebied is mogelijk geschikt leefgebied voor soorten welke niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) en/of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli).
Indien er sprake is van overtreding van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming kan bevoegd gezag onder voorwaarden een ontheffing verlenen. De voorwaarden betreffen: er is geen andere bevredigende oplossing, er is sprake van een wettelijk belang (er is sprake van een reden van sociale of economische aard) en er wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort (een robuust en ruim maatregelenpakket van tijdelijke en permanente voorzieningen wordt hiertoe voorgesteld en uitgevoerd).
Er dienen enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. De te treffen maatregelen zijn:
- Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (algemene zorgplicht);
- Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige;
- Eventueel aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) voorafgaand aan de werkzaamheden gefaseerd verwijderen. Dit om grondgebonden dieren de kans te bieden zelfstandig het plangebied te verlaten;
- Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden;
- Het plangebied tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel);
- De kap- en sloopwerkzaamheden opstarten of uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (indicatief medio maart t/m medio juli). Als dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties van algemene broedvogels ruim voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt of ontoegankelijk gemaakt te worden. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Als werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd die mogelijk resulteren in het wegnemen of verstoren van broedgevallen dient voor aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt buiten het Gelders NatuurNetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone. Het toetsingskader van het GNN is hierdoor niet van toepassing op dit gebied.
Het plangebied maakt ook geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Rijntakken', circa 1.100 m ten noorden van het plangebied. Vanwege de kleinschalige aard van de ontwikkeling en de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied, worden geen significante nadelige effecten, als gevolg van verstoring door geluid, licht, trillingen en dergelijke, op de aangewezen habitattypen en doelsoorten van dit Natura 2000-gebied verwacht. Voor deze storingsfactoren is daarom geen verdere toetsing aan de natuurwetgeving nodig.
De rapportage van het stikstofonderzoek is als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd. Uit de berekeningen blijkt dat in zowel de aanlegfase als de gebruiksfase de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Er is dus geen sprake van vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb).
Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor het plan.
Bescherming houtopstanden Bij de beoogde ontwikkeling worden geen houtopstanden geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan, mits uit het onderzoek geen belemmeringen naar voren komen, danwel dat er ontheffing wordt verleend. Wegens het voorgaande onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen, mits de juiste maatregelen worden getroffen, er sprake is van een gedegen alternatievenafweging en een wettelijk belang kan worden aangevoerd, niet verkregen zouden kunnen worden.
4.10 Cultureel Erfgoed
4.10.1 Regelgeving
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat naar verwachting gepland voor 1 januari 2024. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
4.10.2 Doorvertaling ruimtelijk plan
Archeologie
Het plangebied is in het geldende bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Op basis van deze dubbelbestemming zijn bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 40 cm of/dan wel ophogen groter dan 100 m² en hoger dan 70 cm alleen toegestaan als de archeologische waarde van de gronden die worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
Er is daarom een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 7 bij de toelichting gevoegd.
Op basis van het onderzoek ligt het plangebied oorspronkelijk in een komgebied en op de rand van de oeverwal naar de komzone van de Waal-Merwede stroomrug. In de 18e en 19e eeuw hebben dijkdoorbraken plaatsgevonden, waarbij in het plangebied waarschijnlijk een laag overslag is afgezet. Op basis van onderzoeken in de omgeving is er nabij het plangebied een zandlaag aanwezig. De precieze aard hiervan is niet geheel bekend. Mogelijk is de zandlaag onderdeel van de overslagafzettingen of is er een crevasse in/nabij het plangebied aanwezig. Op basis van eerder uitgevoerd onderzoek in het plangebied is er geen sprake van een vegetatieniveau in de rivierafzettingen in het plangebied (Ras, 2021 en Vissinga, 2007). De verwachting op archeologisch resten hierop uit de periode Laat-Paleolithicum – Vroege Middeleeuwen is hierom laag.
Voor de periode Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd geldt een lage archeologische verwachting. In het plangebied is op de Kadastrale Minuutplan uit 1811-1832 weliswaar een boerderij met bijgebouwen aanwezig, maar op basis van het onderzoek van Ras (2021) en Vissinga (2007) en de aanwezige verstoringen door de weg en kabels/leidingen, is de verwachting op intacte archeologische resten laag.
Voor het plangebied zijn in het kader van de voorgenomen nieuwbouw geen aanvullende maatregelen nodig. Geadviseerd wordt het plangebied voor wat betreft archeologie vrij te geven. De gemeente heeft dit selectieadvies overgenomen in haar selectiebesluit en de dubbelbestemming kan van de verbeelding worden verwijderd.
Cultuurhistorie Blijkens de provinciale cultuurhistorische waardenkaart worden er, ten aanzien van de thema’s historische geografie en historische stedenbouw en archeologie, geen waarden toegekend aan het plangebied.
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.11 Leidingen
4.11.1 Regelgeving
Planologisch relevante hoogspanningsverbindingen en leidingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke kabels en leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgastransportleiding met een diameter groter of gelijk aan 18”;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
4.11.2 Doorvertaling ruimtelijk plan
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoogspanningsverbindingen, hoofdtransportleidingen en/of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof gelegen, die relevant zijn voor het plangebied.
4.12 Vormvrije Mer-beoordeling
Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan maakt het toevoegen van maximaal 1.600 m² bvo aan onderwijsruimte mogelijk. Stedelijke ontwikkelingsprojecten zijn opgenomen in de eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (categorie D.11.2). Het toevoegen van de genoemde oppervlakte aan onderwijsruimte in het voorliggende plangebied blijft echter ver onder de drempelwaarde van 200.000 m² bvo of meer. Het opstellen van een milieueffectrapportage is derhalve niet noodzakelijk. Wel dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden opgesteld.
Natuurlijke hulpbronnen
In de utiliteitsbouw wordt op beperkte schaal gebruik gemaakt van natuurlijke hulpbronnen. Nieuwe onderwijsgebouwen moeten immers gasloos gebouwd worden. Het gaat daarom alleen nog om fossiele brandstoffen voor transport en het ruimtebeslag door het bouwen van het onderwijsgebouw.
Standaard wordt in milieuregelgeving al aandacht besteed aan een zuinig gebruik van grondstoffen, water en energie. Het project moet hieraan voldoen. Dit betreft onder andere de per 1 januari 2021 in werking getreden BENG-normen. Voor dit project zijn er geen bijzondere omstandigheden die het noodzakelijk maken dat het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, en alternatieven daarvoor, via een milieueffectrapportage nader worden onderzocht.
Daarnaast zijn in de directe omgeving geen belangrijke natuurlijke hulpbronnen aanwezig, zoals bijvoorbeeld een waterwingebied.
Afvalstoffen
Het afvalwater van de toiletten in het onderwijsgebouw wordt geloosd op het openbare riool. Er wordt geen afvalwater geloosd op het oppervlaktewater.
Verontreiniging en hinder
Er is geen sprake van verontreiniging en milieuhinder vanuit het nieuwe onderwijsgebouw naar omliggende woningen.
Voor de beoordeling van de aspecten geluidhinder, milieuzonering, de emissie van fijn stof en geur van agrarische bedrijven en stikstof wordt verwezen naar de paragrafen 4.3, 4.4, 4.54.6 respectievelijk 4.9.
Wat betreft soorten- en gebiedsbescherming wordt verwezen naar paragraaf 4.9. De beoogde ontwikkeling leidt waarschijnlijk niet tot overtreding van soortenbescherming en houtopstanden in het kader van de Wnb en negatieve effecten omtrent gebiedsbescherming zijn uitgesloten. Nader onderzoek naar vleermuizen moet dit echter uitwijzen.
Ongevallenrisico
Onderwijsgebouwen voor basisonderwijs danwel kinder(dag)opvang vormen geen bijzonder risico voor externe veiligheid. Incidenten als brand en explosie hebben doorgaans alleen gevolgen voor mensen, dieren en zaken op het bedrijf zelf. Aan de omgevingsvergunning worden standaard voorschriften verbonden om de risico's op ongevallen te verkleinen en de gevolgen van bijvoorbeeld brand te beperken.
Het plan leidt tot een beperkte toename in het aantal aanwezigen. Het ligt in de lijn der verwachting dat de aanwezige personen zichzelf in veiligheid kunnen brengen, mits geïnformeerd en tijdig gewaarschuwd.
Cultuurhistorische, archeologische en/of landschappelijke waarden
Het plangebied kent geen hoge cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden. Uit het archeologisch bureauonderzoek blijkt dat het plangebied kan worden vrijgegeven.
Uit voorgaande analyse volgt dat de gevolgen voor de milieuaspecten goed in beeld zijn gebracht en dat de gevolgen voor deze aspecten in relatie tot de mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt nihil zijn, danwel gemitigeerd kunnen worden. Bijzondere omstandigheden waarvoor deze wetten of regelingen geen kader vormen doen zich bij dit bestemmingsplan niet voor. Een verdere m.e.r.-beoordeling wordt zodoende niet noodzakelijk geacht.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
5.1.1 Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
5.1.2 Opbouw bestemmingen
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde en deze zijn als volgt opgebouwd:
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Specifieke gebruiksregels
In deze bepaling is aangegeven wat onder strijdig gebruik valt.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
5.1.3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene bouwregels omtrent ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen, bestaande maten en parkeren.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven a) in beperkte mate af te wijken van de toegestane maatvoering.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
5.1.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2 Bestemmingen
Het bestemmingsplan kent de volgende (dubbel)bestemming(en):
Artikel 3 Groen
Deze bestemming is voornamelijk bedoeld voor grotere groenvoorzieningen. Waterlopen en -partijen zijn toegestaan binnen deze bestemming om flexibel met de watervoorzieningen binnen het plangebied om te kunnen gaan. Parkeren is binnen deze bestemming beperkt toegestaan. Het hoofddoel is namelijk om de groenvoorzieningen te beschermen. Verharde parkeerplaatsen zijn in eerste instantie niet gewenst. Om een eventuele parkeerdruk toch flexibel op te kunnen vangen, zijn parkeerplaatsen beperkt toegestaan. Binnen deze bestemming is het bouwen van gebouwen uitsluitend toegestaan ten behoeve van gebouwen van openbaar nut. De maatvoering hiervan is opgenomen in de regels.
Artikel 4 Maatschappelijk
Deze bestemming is bestemd voor het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening. Gebouwen zijn toegestaan binnen de bouwvlakken en in beperkte mate ook buiten de bouwvlakken. De maatvoering van gebouwen is opgenomen op de verbeelding.
Artikel 5 Verkeer
Binnen deze bestemming zijn naast de verkeersfunctie ook benodigde bouwwerken, zoals straatmeubilair, bewegwijzering toegestaan. Daarnaast mogen hier groenvoorzieningen water (waaronder duikers) en speelvoorzieningen worden gerealiseerd. Kleine bouwwerken, alsmede gebouwen ten behoeve van voorziening van openbaart nut mogen ook worden gerealiseerd. De maatvoering hiervan is opgenomen in de regels.
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
De weg in het plangebied is een weg met een 30 km/u-regime en daarom voorzien van deze bestemming. Het betreft hier zowel wijkontsluitingswegen als verblijfsgebied. Op de gronden zijn alleen bouwwerken ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut toegestaan. De maatvoering hiervan is opgenomen in de regels. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in beperkte mate toegestaan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Alle kosten die gemaakt worden voor het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de gemeente. Er zijn middelen in de begroting opgenomen voor het voorzien in voldoende adequate onderwijshuisvesting. Hiermee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld.
6.2 Inspraak
Zienswijzen
Gelet op het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan van donderdag 28 december 2023 tot en met woensdag 7 februari 2024 voor iedereen (gedurende 6 weken) ter visie gelegen.
Er zijn tijdens deze periode geen zienswijzen ingediend. Wel zijn enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Deze zijn weergegeven in bijlage 8 bij de toelichting.
Bijlage 1 Parkeeronderzoek
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek & Onderzoek Asbest In Bodem
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek & onderzoek asbest in bodem
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Oppervlakteberekening Hemelwaterberging
Bijlage 4 Oppervlakteberekening hemelwaterberging
Bijlage 5 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 5 Quickscan Wet natuurbescherming
Bijlage 6 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 6 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 7 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 7 Archeologisch bureauonderzoek