Beneden-Leeuwen, Roggeveld Oost
Bestemmingsplan - gemeente West Maas en Waal
Vastgesteld op 07-12-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Beneden-Leeuwen, Roggeveld Oost met identificatienummer NL.IMRO.0668.BENRoggeveldoost-BOH1 van de gemeente West Maas en Waal.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0668.BENRoggeveldoost-BOH1 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aaneengebouwde woning
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde een gestapelde woning;
1.6 afhankelijke woonruimte
een onderdeel van het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.7 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingspercentage
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel;
1.10 bed and breakfast
een activiteit ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is;
1.11 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.12 bedrijf aan huis
een bedrijf of het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, waaronder een kappersbedrijf, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel valt hier niet onder, met uitzondering van een internetwinkel voor zover geen sprake is van een afhaalmogelijkheid of van uitstalling van goederen ter plaatse.
1.13 beroep aan huis
een dienstverlenend beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk uitgeoefend wordt, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel valt hier niet onder.
1.14 bestaand
- a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerken met een dak;
hieronder worden begrepen:
aanbouw:
een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag al dan niet met kap, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
aangebouwd bijbehorend bouwwerk:
een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag al dan niet met kap, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en niet in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
vrijstaand bijbehorend bouwwerk:
een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie) architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en ruimte onder de kap;
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Bij woningen betreft dit het het gehele perceel inclusief voor- en zijtuinen;
1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.24 carport
een bouwwerk, al dan niet een gebouw zijnde, die dient voor de stalling van een (motor)voertuig;
1.25 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 gevellijn
de als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd;
1.28 hoofdgebouw
een gedeelte van een gebouw, exclusief bijbehorende bouwwerken, dat door zijn situering en/of afmetingen als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel is aan te merken;
1.29 huishouden
een persoon of groep van personen, die duurzaam een gemeenschappelijk huishouden voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling;
1.30 internetwinkel
een activiteit waarbij sprake is van een online etalage waarbij diensten en producten kunnen worden aangeschaft via het internet;
1.31 inwoning
het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat woningsplitsing en/of kamerbewoning niet toegestaan is;
1.32 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.33 ondergronds bouwwerk
een gebouw, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden peil;
1.34 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.35 overkapping
een bijbehorend bouwwerk, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak;
1.36 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.37 peil
- a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor gebouwen in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.38 perceelgrens
een grenslijn tussen bouwpercelen onderling;
1.39 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.40 seksinriching
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.41 twee-aaneen gebouwde woning
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen;
1.42 uitbouw
een bijbehorende bouwwerk dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw;
1.43 voorgevellijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;
1.44 voorgevel
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.45 voorzieningen van openbaar nut
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.46 vrijstaand
een woning waarvan het hoofdgebouw vrijstaat van andere hoofdgebouwen;
1.47 wonen
het gehuisvest zijn in (een) woning(en);
1.48 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, met dien verstande dat indien sprake is van kamerbewoning twee of meer onzelfstandige huishoudens zijn toegestaan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de bouwperceelsgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.2 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 horizontale diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voorgevel en de achtergevel;
2.5 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;
2.7 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplanting;
- c. water en voorzieningen voor de waterhuishouding (wadi's en waterafvoer);
- d. paden;
- e. speelvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer – Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. bermen en beplanting;
- f. straatmeubilair;
- g. water en voorzieningen voor de waterhuishouding (wadi's en waterafvoer);
- h. oeververbindingen (bruggen);
- i. in- en uitritten;
- j. speelvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen en waterpartijen;
- b. voorzieningen voor de waterhuishouding (wadi's en waterafvoer);
- c. waterberging;
- d. infiltratievoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 m bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 80 m2;
met de daarbij behorende:
- b. tuinen en erven;
- c. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Waarde - Archeologie
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de verwachtte en reeds vastgestelde archeologische waarden.
7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de gebieden waar artikel 7.1 betrekking op hebben te veranderen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis wenselijk is; of
- b. de oppervlaktes en / of de dieptes als genoemd in artikel 7.2.1 te veranderen en / of hier desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis wenselijk is.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
9.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
9.3 Bestaande afstanden en maten
9.4 Parkeren
- a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan de Nota Parkeren en haar rechtsopvolgers.
- b. Een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan de Nota Parkeren en haar rechtsopvolgers, met dien verstande dat dit uitsluitend noodzakelijk is voor wat betreft de toename in de parkeerbehoefte.
- c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en b, mits:
- 1. het voldoen aan deze bepaling door bijzondere omstandigheden op zwaarwegende bezwaren stuit, of;
- 2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid of laad- of losruimte wordt voorzien.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat nutsgebouwtjes, kunstobjecten, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje maximaal 50 m³ bedraagt en een maximale bouwhoogte van 3 m heeft;
- c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.
10.2 Bed and Breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van ten behoeve van een Bed and Breakfast onder de volgende voorwaarden:
- a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
- b. bedoeld gebruik geen hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
- c. bedoeld gebruik geen belemmering voor de omliggende bedrijven mag opleveren;
- d. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
- e. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
- f. er mag geen duurzame ontwrichting van de evenwichtige opbouw van de voorzieningenstructuur ontstaan;
- g. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer;
- h. er dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
- i. de Bed and Breakfast-voorziening dient in bestaande bebouwing gerealiseerd te worden;
- j. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een Bed and Breakfast in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 60 m².
10.3 Kamerbewoning
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van ten behoeve van het toestaan van kamerbewoning, waarbij in een woning twee of meer onzelfstandige huishoudens zijn toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
- a. kamerbewoning enkel is toegestaan in een hoofdgebouw en wanneer het bestemmingsplan wonen toestaat;
- b. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw ten behoeve van kamerbewoning in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 80 m2;
- c. er dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. veranderen van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- b. veranderen van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.
De veranderingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.'
- c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Beneden-Leeuwen, Roggeveld Oost'.
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Waterhuishoudkundig Plan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Van de Klok Wonen (hierna: initiatiefnemer) is voornemens om 54 woningen te realiseren aan de Van Heemstraweg in Beneden-Leeuwen. Hiertoe is een principeverzoek ingediend bij de gemeente West Maas en Waal. Het college heeft hierover een positief besluit genomen. Inmiddels is er meermaals overleg geweest tussen initiatiefnemer en gemeente om te komen tot een passend en definitief plan.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Om het initiatief planologisch-juridisch mogelijk te maken, wordt een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) gevolgd. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Van Heemstraweg in Beneden-Leeuwen. De planlocatie is gelegen op een deel van perceel N1435 binnen de kadastrale gemeente Wamel. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 2,5 hectare. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.
Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding plangebied (bron: perceelloep.nl)
Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: PDOK viewer)
1.3 Vigerende Planologische Situatie
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente West Maas en Waal op 27 juni 2013. Dit bestemmingsplan is op onderdelen herzien in 2014 en 2016. Daarnaast zijn er ook thematische bestemmingsplannen vastgesteld met betrekking op archeologie in 2015, grootschalig grondverzet in 2020 en agrarische bedrijven in 2020. Tenslotte is bestemmingsplan 'Beneden-Leeuwen, Van Heemstraweg 47' in voorbereiding (ontwerp ter inzage per 08-02-2023) dat qua begrenzing overlapt met noordelijk deel van onderhavig plangebied.
Het plangebied kent in het bestemmingsplan Buitengebied de enkelbestemming 'Agrarisch - Oeverwal'. Deze grond is hoofdzakelijk bestemd voor agrarische doeleinden en grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven met bijbehorende erven, alsmede het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke en ecologische waarden. Op het meest noordelijke deel van het plangebied ligt een bouwvlak waarbinnen bebouwing is toegestaan.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal' met aanduiding plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Verder kennen delen van het plangebied in voorgenoemd bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Verwachtingswaarde Middel'. Echter is deze regeling inmiddels vervangen door een specifieke regeling op het gebied van archeologie: 'Bestemmingsplan Archeologie West Maas en Waal'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente West Maas en Waal op 3 december 2015. Het kent aan het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toe. De hiervoor aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de verwachtte en reeds vastgestelde archeologische waarden. Binnen de bestemming gelden voor delen van het plangebied de gebiedsaanduidingen 'overige zone - waarde archeologie 4' en 'overige zone - waarde archeologie 5'.
Uitsnede verbeelding 'Bestemmingsplan Archeologie West Maas en Waal' met aanduiding plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Tenslotte is voor de percelen ten noorden van onderhavig plangebied bestemmingsplan 'Beneden-Leeuwen, Van Heemstraweg 47' in voorbereiding, waarmee het voorgenoemde agrarisch bouwvlak volledig zal worden wegbestemd. De planbegrenzing van het plan overlapt deels met onderhavig plangebied. Mits dit plan in de tijd eerder onherroepelijk wordt dan onderhavig bestemmingsplan ontstaan er juridisch gezien geen problemen. Dit zal in de verdere procedure van onderhavig bestemmingsplan in ogenschouw worden genomen.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Beneden-Leeuwen, Van Heemstraweg 47' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Conclusie
Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal', omdat de beoogde woningen en gebiedsinrichting niet passen binnen de vigerende agrarische bestemming. Het huidige agrarisch bouwvlak wordt volledig wegbestemd met bestemmingsplan 'Beneden-Leeuwen, Van Heemstraweg 47'. Mits dit plan in de tijd eerder onherroepelijk wordt dan onderhavig bestemmingsplan ontstaan er juridisch gezien geen problemen. Dit zal in de verdere procedure van onderhavig bestemmingsplan in ogenschouw worden genomen.
1.4 Opzet Bestemmingsplan En Toelichting
Het bestemmingsplan 'Beneden-Leeuwen, Roggeveld Oost' bestaat uit de volgende stukken:
- toelichting;
- verbeelding;
- planregels.
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
- Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
- in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
- de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk4 beschreven;
- in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
- Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Gebieds- En Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de Van Heemstraweg, zuidelijk van de dorpskern van Beneden-Leeuwen. De Van Heemstraweg is een doorgaande weg welke van oost naar west de kernen van Beneden-Leeuwen, Druten/Puiflijk, Beuningen en Weurt verbindt. De van Heemstraweg loopt daarmee parallel aan de provinciale weg N322 en de Rijksweg A73.
Ten noorden van het plangebied liggen in aansluiting op de bebouwde kom voornamelijk bedrijven, ten oosten en zuiden liggen voornamelijk agrarische gronden en (agrarische) bedrijven. Ten westen grenst direct aan het plangebied de nieuwe woonwijk 'Het Leeuwse Veld'.
De planlocatie is in de bestaande situatie in agrarisch gebruik en volledig onbebouwd. Onderstaande figuur toont een luchtfoto van het plangebied.
Luchtfoto van het plangebied (bron: PDOK viewer)
2.2 Toekomstige Situatie
2.2.1 Algemeen
De initiatiefnemer is voornemens om in totaal 54 grondgebonden woningen in het plangebied te realiseren. Hieronder vallen 42 rijwoningen, 10 twee-onder-één-kap-woningen en 2 vrijstaande woningen. Daarvan zijn 14 woningen sociale huur, 20 woningen middeldure koop en 20 woningen vrije sector koop. Een gedeelte van de woningen zal levensloopbestendig worden uitgevoerd.
Voor de ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan (BKP) opgesteld. Het volledige BKP is toegevoegd als Bijlage 1. In het ontwerp vormt het plangebied een opzichzelfstaande eenheid met een eigen karakter. Ook worden verbindingen gelegd met Het Leeuwse Veld en doorzichten gecreëerd naar de groene dorpsrand. Dit komt onder meer door de 2 bestaande watergangen rondom het plangebied, die ten behoeve van de waterberging worden verbonden en verbreed. Het plangebied krijgt een dorpse uitstraling die past binnen de omgeving, met centraal in de wijk een groen hofje met een eigen identiteit.
Het plangebied wordt ontsloten op de bestaande weg middels 3 aansluitingen op het Roggeveld en 1 aansluiting op het Wilgenveld. Parkeren is met 128 parkeerplaatsen (waarvan 40 op privé terrein en 88 in de openbare ruimte) binnen het plangebied voorzien. Ten behoeve van de waterberging worden de bestaande watergangen verbonden en verbreed. De toename aan verharding wordt hierin volledig gecompenseerd (zie paragraaf 4.10).
Op navolgende figuur is een verkavelingsschets weergegeven van de toekomstige situatie. Deze verkaveling is afgestemd op de stedenbouwkundige structuur van de naastgelegen nieuwbouw van Het Leeuwse Veld.
2.2.2 Duurzaamheid
2.2.2 Duurzaamheid
Duurzame leefomgeving
Een duurzame leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van de natuur en mens. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding en/of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in klimaatbestendigheid en energietransitie.
Klimaatbestendigheid
Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden heter, langer en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.
Energietransitie
Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.
Planspecifiek
De woningen zullen voldoen aan de eisen en voorwaarden van het meest recente Bouwbesluit. De openbare ruimte binnen het plangebied wordt waar mogelijk groen ingericht. De toepassing van vaste planten en bomen in het openbaar gebied zorgt voor verkoeling, het vasthouden van water en biodiversiteit. Verder worden worden de parkeerplaatsen halfverhard aangelegd. Bij aanleg van de parkeerplaatsen zal ruimtereservering voor bomen worden toegepast. Om wateroverlast te voorkomen en het water te laten infiltreren in het plangebied zelf, zal volledige watercompensatie worden toegepast (zie paragraaf 4.10). De watergangen zorgen voor verdamping, absorptie van warmte en eventueel transport van warmte voor verkoeling.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Conclusie
Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
- Rijksvaarwegen;
- Project mainportontwikkeling Rotterdam;
- Kustfundament;
- Grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- Defensie;
- Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
- Elektriciteitsvoorziening;
- Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
- Natuurnetwerk Nederland;
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
- Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
Conclusie
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemeneregels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
- 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
- 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de bouw van 54 woningen, waardoor het doorlopen van de laddertoets noodzakelijk is.
Nu sprake is van een stedelijke ontwikkeling dient te worden beoordeeld of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte voor stedelijke voorzieningen.
Kwantitatieve behoefte
Gemeente West Maas en Waal heeft haar woningbouwprogramma regionaal afgestemd in de 'Regionale woningbouwagenda Rivierenland 2020-2030'. Hierin zijn afspraken gemaakt over zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve nieuwbouwopgave. Regionale afstemmen moet zorgen voor voldoende woningen, voor de juiste doelgroepen en op de goede plek.
De kwantitatieve opgave voor de regio bedraagt 7.900 tot 12.550 extra woningen voor de periode 2020-2030. Er geldt een bandbreedte: de minimum variant is bepaald op basis van de Primos-bevolkingsprognose, andere varianten houden ook rekening met het inlopen van het huidige woningtekort en lokale omstandigheden. Onderstaande figuur toont het kwantitatieve woningbouwprogramma voor de regio Rivierenland.
Regionaal woningbouwprogramma 2020-2030 in relatie tot Primos prognose 2020 en PBL prognose
Voor de gemeente West Maas en Waal is de ambitie om in de komende 10 jaar 450 tot 850 woningen te bouwen. Voorliggend plan draagt met de realisatie van 54 woningen bij aan de invulling van deze vraag.
Kwalitatieve behoefte
Wat betreft de kwalitatieve behoefte wordt in de Woonvisie van de gemeente West Maas en Waal beschreven dat veranderingen in de bevolkingssamenstelling leiden tot een andere vraag naar woningen. Er is meer behoefte aan woningen die (ook) geschikt zijn voor ouderen en aan woningen die geschikt zijn voor een- en tweepersoonshuishoudens. Uit de Woonvisie blijkt tevens dat men graag in een grondgebonden woning woont.
De gemeente West Maas en Waal hanteert het Toetsingskader woningbouw 2020 om te beoordelen welke woningbouwinitiatieven een kwalitatieve bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van de kernen. Vanwege de spanning op de woningmarkt is de eerder gehanteerde tweejaarlijkse termijn losgelaten en is het toetsingskader permanent opengesteld. Initiatieven worden getoetst op de volgende 5 criteria:
- 1. de volkshuisvestelijke bijdrage (doelgroep, prijsklasse, wonen en zorg, diversiteit);
- 2. opgenomen in de Structuurvisie Dorpen;
- 3. hergebruik van bestaand vastgoed;
- 4. multifunctionaliteit (toevoegen van andere functies dan wonen);
- 5. voldoen aan de vraag naar woningen in de kern.
Volgens de Woonvisie is er vooral behoefte aan woningen voor de doelgroepen middeninkomens, statushouders en kleine huishoudens en in de prijsklasse betaalbare huur of koop en middeldure huur. Ook is er vraag naar levensloopbestendige woningen. Voorliggend plan voorziet in deze behoefte. De woningtypen binnen voorliggend plan zijn divers: 42 rijwoningen, 10 twee-onder-één-kap-woningen en 2 vrijstaande woningen. Daarvan zijn 14 woningen sociale huur, 20 woningen middeldure koop en 20 woningen vrije sector koop. Een gedeelte van de woningen zal levensloopbestendig worden uitgevoerd.
Voor voorliggend plan heeft de gemeente een positief principebesluit genomen. Het plan voldoet aan de kwalitatieve behoefte.
Ligging plangebied
Nu de behoefte is aangetoond dient beoordeeld te worden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Daartoe wordt eerst bepaald of het plangebied in bestaand stedelijk gebied ligt.
In het Bro is bestaand stedelijke gebied als volgt vastgelegd:
‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.’
Voor onderhavig plangebied is geen sprake van een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, daar deze momenteel onbebouwd is. Het plangebied ligt dus buiten bestaand stedelijk gebied. Wel sluit het plangebied direct aan op het bestaand stedelijk gebied.
Het plangebied als gelegen ten zuiden van de Van Heemstraweg is opgenomen in de Structuurvisie en Dorpskwaliteitsplannen als woningbouwlocatie. Het plangebied en de beoogde ontwikkeling sluiten aan op de bestaande woningen en overige bebouwing langs de Van Heemstraweg. Hiermee is het een logische locatie voor nieuwbouw.
Conclusie
Het initiatief voorziet in de regionale woningbehoefte. Op grond van gemeentelijk beleid is gekozen voor een geschikte locatie buiten bestaand stedelijk gebied. Het initiatief is niet strijdig met het oogmerk van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie
Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Het woord 'gaaf' heeft twee betekenissen. Gaaf betekent mooi, en gaat over wat - historisch en landschappelijk gezien - heel mooi en ongeschonden is. Gaaf verwijst ook naar wat nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat bij de verschillende provinciale uitdagingen centraal. De focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een economisch krachtig Gelderland. Met behulp van de volgende zeven ambities wordt richting gegeven aan de focuspunten:
- 1. Energietransitie: Van fossiel naar duurzaam.
- 2. Klimaatadaptatie: Omgaan met veranderend weer.
- 3. Circulaire economie: Sluiten van kringlopen.
- 4. Biodiversiteit: Werken met de natuur.
- 5. Bereikbaarheid: Duurzaam verbonden.
- 6. Vestigingsklimaat: Een krachtige, duurzame topregio!
- 7. Woon- en leefomgeving: Dynamisch, divers, duurzaam.
Planspecifiek
De ambities op het gebied van woon- en leefomgeving zijn in een aparte paragraaf toegelicht. Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekellijk te houden is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan de gezondheid. Goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. Er wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland. Bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied is het uitgangspunt. Het liefst wordt er getransformeerd, maar als het nodig is wordt uitbreiding aan de rand van steden of dorpen toegestaan.
Woonwensen veranderen door de tijd en met de leeftijd. De dynamiek op de woningmarkt is groot, ook als gevolg van ontwikkelingen in de Randstad. Het grootse deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Deze moeten worden verduurzaamd, en bij nieuwe woningen wordt duurzaamheid meteen toegepast. Om tot voldoende aanbod te komen gaat de provincie in gesprek met de Gelderse regio's, en worden regionale afspraken gemaakt over een goede balanstussen de vraag en het aanbod van woningen.
Conclusie
Voorliggend plan ziet op de realisatie van 54 woningen. De woningtypen zijn divers: 42 rijwoningen, 10 twee-onder-één-kap-woningen en 2 vrijstaande woningen. De behoefte aan deze woningen is aangetoond in de onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 3.1.3). In het plan wordt op verschillende wijzen invulling gegeven aan duurzaamheid en klimaatadaptatie (zie paragraaf 2.2.2). Het plan past binnen de omgevingsvisie van provincie Gelderland.
3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening
De geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland van februari 2022 bevat alle vastgestelde actualisaties sinds het moederplan door Provinciale Staten is vastgesteld op 24 september 2014. De omgevingsverordening is het juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen en het is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om de provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Daar voorliggend bestemmingsplan de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt is artikel 2.2. van toepassing. Dit betreft een instructieregel. Dit zijn regels die door decentrale overheden in acht moeten worden genomen bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda)
- 1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
- 2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
- a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
- b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
- c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
- d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.
Verder is het plangebied gelegen binnen de volgende specifieke aangeduide gebied op de kaarten: glastuinbouwbedrijf buiten het glastuinbouwontwikkelingsgebied. De (verdere) ontwikkeling van een glastuinbouwbedrijf is dientengevolge ingeperkt.
Het plangebied ligt niet binnen specifiek aangeduide gebieden op de kaarten landbouw, natuur, landschap, water, erfgoed en veilige leefomgeving.
Conclusie
Voorliggend plan ziet op de realisatie van 54 woningen. De woningtypen zijn divers: 42 rijwoningen, 10 twee-onder-één-kap-woningen en 2 vrijstaande woningen. Er wordt geen glastuinbouwbedrijf gerealiseerd. De behoefte aan deze woningen is aangetoond in de onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 3.1.3). Uit deze onderbouwing blijkt dat de ontwikkeling past binnen de regionale woonagenda. Voorliggend plan is niet strijdig met het bepaalde in de omgevingsverordening van de provincie Gelderland.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie dorpen 2025
De Structuur dorpen 2025 van de gemeente West Maas en Waal is 30 april 2015 vastgesteld en vormt het strategisch beleidsdocument dat de ruimtelijke ontwikkeling van West Maas en Waal tot 2023 op hoofdlijnen bevat. Centraal thema in de visie is de leefbaarheid in de dorpen. De komende jaren leiden sociale en economische ontwikkelingen tot veel veranderingen in de dorpen en in de relatie tussen de dorpen. Als uitwerking van de Visie Leefbaarheid Kernen 2030 wordt in de Structuurvisie voor de komende tien jaar aangegeven waarin moet worden geïnvesteerd. Er wordt ruimte geboden voor initiatieven die de identiteit en kwaliteit van de dorpen versterken.
Planspecifiek
In de structuurvisie zijn ontwikkelingsplannen voor de verschillende dorpen opgenomen. Voor Beneden-Leeuwen komt onder meer de ruimtelijke opgave voor de Van Heemstraweg naar voren. Deze opgave bestaat uit het creeëren van een dorps karakter langs deze ontsluitingsweg. De aanleg van de zuidelijke rondweg N322 heeft grote gevolgen voor de verkeerskundige betekenis van de Van Heemstraweg. Aan de zuidzijde van de Van Heemstraweg zijn nieuwe woningbouwlocaties gepland. Aan de zuidzijde van de Van Heemstraweg zijn woningbouwlocaties gerealiseerd, gepland en in ontwikkeling. Zo ligt direct ten westen van het plangebied de woningbouwontwikkeling 'Het Leeuwse Veld'. Deze nieuwe woningbouwlocaties vormen hierbij de zuidelijke overgang tussen de open komgronden en de dicht bebouwde oeverwal. Bij deze ontwikkelingen is het wel van belang het landschap niet volledig dicht te bouwen en doorzichten naar het landschap en de weilanden in de komgebieden te behouden. Indien er sprake is van waterberging in de nabijheid van ontwikkelingslocaties moet deze als integraal onderdeel van de ontwikkeling worden meegenomen en ingezet om de ruimtelijke kwaliteit van de ontwikkeling te versterken. Onderstaande figuur uit de structuurvisie toont de voorgenoemde gewenste ontwikkelingen rond de Van Heemstraweg.
Conclusie
Voorliggend plan ziet op de realisatie van 54 woningen ten zuiden van de Van Heemstraweg. Omtrent de inrichting van het plangebied is meermaals overleg gevoerd. In het plan blijven de doorzichten naar het achterliggende landschap behouden. Ook is uitvoerig aandacht besteed aan de waterhuishouding in het plangebied onder meer door het behouden, verbinden en verbreden van de bestaande watergangen. Het plan is passend binnen de gemeentelijke structuurvisie.
3.3.2 Woonvisie 2022-2026
De gemeenteraad heeft de woonvisie 2022 - 2026 in januari 2022 vastgesteld. De gemeente wil perspectief bieden op kwalitatief goede woningen voor haar huidige en toekomstige inwoners. Woningen die toekomstbestendig zijn, zowel met het oog op duurzaamheid als de veranderingen in de bevolkingssamenstelling. Meer variatie in verschijningsvorm en prijsklasse, bereikbaar voor jong en oud, arm en rijk. En voor mensen die zorg en ondersteuning nodig hebben. De leefbaarheid en vitaliteit van onze dorpen staan daarbij voorop: hoe zorgt de gemeente ervoor dat West Maas en Waal ook na 2030 een aantrekkelijke plek is om te wonen voor gezinnen? Dat is een blijvende zoektocht: de juiste balans vinden tussen voldoende woningen en behoud en verbetering van de kwaliteit van onze dorpen.
Er staan vier thema's centraal in de woonvisie:
- Aandacht voor kwaliteit;
- Onbezorgd wonen;
- Goed wonen voor alle doelgroepen;
- Toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad.
Conclusie
Voorliggend plan ziet op de realisatie van 54 woningen en sluit aan bij de kwantiatieve en kwalitatieve behoefte zoals reeds is onderbouwd in paragraaf 3.1.3. De woningen worden op juiste plek gerealiseerd, op korte afstand van het centrum van Beneden-Leeuwen. Zoals blijkt uit voorgaande paragraaf 3.3.1 past het plan binnen de structuurvisie dorpen. Het is volledig uitgewerkt (zie paragraaf 2.2.1); na vaststelling van voorliggend bestemmingsplan en aanvraag van de benodigde omgevingsvergunning op korte termijn aanvangen. De ontwikkeling is in lijn met de gemeentelijke Woonvisie.
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.
4.1 Flora En Fauna
4.1.1 Wettelijk kader
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Zorgplicht
Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
4.1.2 Gebiedsbescherming
Door Econsultancy is een quickscan Wet Natuurbescherming uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is opgenomen als Bijlage 2.
Uit de quickscan komt naar voren dat het plangebied op circa 950 meter afstand van het Natura-2000 gebied 'Rijntakken' ligt. Het plangebied is daarmee niet gelegen binnen Natura 2000-gebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect. Externe effecten als gevolg van licht, trilling en geluid als door de voorgenomen plannen binnen het plangebied zijn, gelet op de afstand tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden niet te verwachten. Het plangebied is voorts geen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland en het Gelders Natuurnetwerk. Het dichtstbijzijnde onderdeel ligt op circa 750 meter afstand. Ook maakt het plan geen deel uit van Groene ontwikkelingszone (GO), Weidevogelgebied, Ganzen-rustgebied, natte landnatuur, Waardevol open gebied en nationale landschappen. Een uitgebreide beschrijving, beoordeling en aanvullend onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Aanvullend is wel extra aandacht besteed aan de mogelijke verzuring en vermesting van een habitat ten gevolge van stikstofdepositie.
Stikstofdepositie
Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit bestemmingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.
Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied betreft 'Rijntakken' op een afstand van circa 950 meter. Van belang is dat de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) op 1 juli 2021 in werking is getreden. In de Wsn is een partiële vrijstelling van de natuurvergunningplicht opgenomen voor bouwactiviteiten in de bouw-, aanleg- en sloopfase, waarin emissies tijdelijk en beperkt zijn. Daarmee hoeft de stikstofdepositie voor de bouw-, aanleg- en sloopfase niet meer te worden berekend en verschuift de nadruk naar de structurele uitstoot die een project in de gebruiksfase veroorzaakt.
Er is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met de AERIUS-calculator. In de berekening zijn zowel de realisatiefase (Bijlage 5) als de gebruikersfase (Bijlage 4) meegenomen. De integrale rapportage is opgenomen als Bijlage 3. Uit de berekening blijkt dat er voor wat betreft het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.
4.1.3 Soortenbescherming
Zoals reeds is benoemd is door Econsultancy een quickscan Wet Natuurbescherming uitgevoerd (Bijlage 2). Dit onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden. De conclusie ten aanzien van soortbescherming luiden als volgt:
"Steenuil
Aanvullend onderzoek naar het functioneel leefgebied steenuilen op en rondom de onderzoekslocatie is benodigd. Dit wordt uitgevoerd middels drie avondbezoeken in de periode 1 februari-30 april.
Kleine marterachtigen
Aanvullend onderzoek naar kleine marterachtigen dient te worden uitgevoerd middels 1 marterbox (Mostela) en 2 wildcamera’s. Dit onderzoek kan jaarrond worden uitgevoerd, met een onderzoeks-duur van 6 weken in de periode 1 maart-1 september (actieve periode) of 12 weken in de periode 1 september-1 maart (najaar/winter).
Poelkikker
Nader onderzoek naar de poelkikker is benodigd. De poelkikker wordt onderzocht middels twee veld-bezoeken naar kooractiviteit in de periode mei-juni (’s avonds) en/of twee veldbezoeken overdag in de periode april-september waarbij volwassen individuen worden gevangen.
Grote modderkruiper
De aanwezigheid van de grote modderkruiper in de westelijke sloot kan worden aangetoond middels een gericht veldbezoek in de periode maart-oktober middels electrovisserij.
Algemene grondgebonden zoogdieren, amfibieën en vissen
Voor algemene grondgebonden zoogdieren, amfibieën en vissen geldt de zorgplicht. Voor werkzaamheden in de omgeving de sloot dient een ecologisch werkprotocol te worden opgesteld om doden of verwonden van algemene vis- en amfibieënsoorten te voorkomen."
4.1.4 Conclusie
Wat betreft de gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling. Wat betreft soortenbescherming wordt opgemerkt dat het in paragraaf 4.1.3 benoemde nader onderzoek naar steenuil, kleine marterachtigen, poelkikker, grote modderkruiper nog niet is afgerond. Om voorliggend plan nog onder de vigerende wetgeving (Wro) ter inzage te laten gaan is de noodzaak tot (afronding van) dit nader onderzoek voor start van de werkzaamheden neergelegd in de regels.
In de regels van voorliggend plan is geborgd dat werkzaamheden binnen het plangebied uitsluitend zijn toegestaan indien uit dit nader onderzoek is gebleken dan wel tenminste aannemelijk is geworden dat geen ontheffing op grond van de flora en faunawetgeving nodig is dan wel dat, voorzover nodig, ontheffing is verkregen en eventuele noodzakelijke mitigerende maatregelen gerealiseerd dienen te zijn. Een en ander dient vóór de start van de werkzaamheden te blijken uit een schriftelijke rapportage aan het college van burgemeester en wethouders.
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief, mits voorafgaand aan de werkzaamheden de voorgenoemde verplichtingen worden opgevolgd.
4.2 Bodemkwaliteit
4.2.1 Wettelijk kader
De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
4.2.2 Onderzoek
Gelet op de beoogde functiewijziging van agrarisch naar wonen en de verwachte bouwwerkzaamheden binnen een deel van het plangebied is voor dat deel bodemonderzoek noodzakelijk. Reeds voor overdracht van de gronden ter hoogte van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd door Ortageo Zuidoost B.V.. Het laboratoriumonderzoek is daarbij uitgebreid met PFAS. Ook is asbestonderzoek uitgevoerd comform NEN 5707. Onderhavig plangebied is in het onderzoeksrapport gelegen binnen een deel van deellocatie D 'Weiland/akker'. De onderzoeksrapportage is opgenomen als Bijlage 6.
De onderzoeksresultaten voor het plangebied zover gelegen binnen deellocatie D luiden:
- "In de bovengrond (0,0 - 0,5 m -mv) van de gehele deellocatie zijn geen verontreinigingen met parameters uit het standaardpakket aangetoond"
De conclusie zover relevant en van toepassing op het plangebied luidt:
"Er zijn geen chemische verontreinigingen aangetoond in gehalten/concentraties boven de tussenwaarde. Het uitvoeren van een nader onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht."
4.2.3 Conclusie
Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect bodem ten overstaan van onderhavige ontwikkeling.
4.3 Cultuurhistorie En Archeologie
4.3.1 Wettelijk kader
Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.
Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
4.3.2 Cultuurhistorie
De planlocatie is in de bestaande situatie in agrarisch gebruik en volledig onbebouwd. Er zijn derhalve geen monumenten of karakteristieke gebouwen aanwezig. De omgeving en het landschap zijn niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.
4.3.3 Archeologie
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
Het plangebied ligt in een gebied waar een gemeentelijk archeologisch beleid is vastgesteld. Op grond van dit beleid valt het plangebied in twee zones. Waarde archeologie 5, waarbij archeologisch onderzoek verplicht is bij ingrepen dieper dan 40 cm -mv en groter dan 5000 m2 en Waarde archeologie 4, waarbij archeologisch onderzoek verplicht is vanaf 1000 m2 en een verstoring dieper dan 150 cm -mv. Gelet op de aard en omvang van onderhavige ontwikkeling is zodoende door ADC ArcheoProjecten een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is opgenomen als Bijlage 7.
Voor de integrale resultaten van het onderzoek wordt verwezen naar de rapportage. De aanbeveling uit het onderzoek luidt: "In het plangebied zijn op verschillende niveaus vegetatiehorizonten aanwezig die een potentieel archeologisch niveau vormen. Met name de niveaus in het noorden van het plangebied, boven een dik pakket oeverafzettingen van de Leeuwense stroomgordel, worden gezien als een kansrijk potentieel archeologisch niveau. Dit niveau is aanwezig vanaf 75 cm -mv (4,71 m + NAP). Daarom wordt geadviseerd om indien verstoringen dieper dan 50 cm -mv (4,96 m+ NAP, hoogste voorkomen vegetatieniveau plus een veiligheidsmarge van 25 cm) gaan plaatsvinden een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van het aanleggen van proefsleuven (IVOP). Deze zone is weergegeven in afb. 20 en heeft een omvang van ca. 6350 m2. Het doel van dit onderzoek is het onderzoeken van de gaafheid, omvang, datering en conservering van (mogelijk aanwezige) archeologische resten.
De exacte invulling van de werkzaamheden dient voorafgaand aan het veldwerk te worden vastgelegd in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE)."
Advieskaart nader archeologisch onderzoek plangebied (bron: ADC ArcheoProjecten)
4.3.4 Conclusie
Het grootste deel van het plangebied is vrijgegeven inzake archeologie. Voor het deel van het plangebied dat is geselecteerd voor vervolgonderzoek bij verstoringen tot in de vegetatiehorizont is een archeologisch dubbelbestemming opgenomen. Gelet op het voorgaande zijn er vanuit het aspect archeologie geen belemmeringen ten overstaan van onderhavig initiatief.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Wettelijk kader
Wet milieubeheer
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen.
Omdat titel 5.2 van de Wm ingaat op de luchtkwaliteit, staat dit ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Hierin wordt gesteld dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
- de plannen leiden niet tot het overschrijden van een grenswaarde;
- de luchtkwaliteit verbetert tengevolge van de plannen (per saldo) of blijft ten minste gelijk;
- de plannen dragen niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
- het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als NIBM moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
- Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen + 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
4.4.2 Beoordeling
Effect van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit
Voorliggend plan ziet op de realisatie van 54 woningen. De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, worden aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Luchtkwaliteit ter plaatse
Vanuit de wet milieubeheer gelden grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). Daarnaast hanteert de World Health Organization (WHO) advieswaarden voor stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof. In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de waarden ter plekke van het plangebied, de grenswaarden en de advieswaarden. De waarden voor de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de lucht op de onderhavig planlocatie zijn gebaseerd op de NSL-kaart van de Rijksoverheid. Hiertoe zijn de waarden genomen van het dichtsbijzijnde rekenpunt langs de N322/Maas en Waalweg op circa 320 meter van het plangebied.
Stof | Jaar 2020 | Jaar 2030 | Grenswaarde | Advieswaarde |
NO2 | 18,7 µg/m3 | 14,8 µg/m3 | 40 µg/m3 | 10 µg/m3 |
PM10 | 16,6 µg/m3 | 14,6 µg/m3 | 40 µg/m3 | 15 µg/m3 |
PM2,5 | 9,2 µg/m3 | 7,6 µg/m3 | 20 µg/m3 | 5 µg/m3 |
Waarden nabij het plangebied, grenswaarden en advieswaarden luchtkwaliteit
Op de planlocatie wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5. De huidige waarden zijn ruimschoots voldoende voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie. Zoals blijkt uit bovenstaande tabel is de verwachting dat de jaargemiddelde concentraties in de toekomst verder zullen afnemen.
4.4.3 Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven. Daarnaast is luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.
4.5 Parkeren En Verkeer
4.5.1 Parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de Nota Parkeren 2019 van de gemeente West Maas en Waal. Deze parkeernormen zijn gebaseerd op de parkeerkencijfers uit CROW-publicatie 381: Toekomstbestendig parkeren (niet stedelijk, rest bebouwde kom, waarde tussen gemiddelde en maximale bandbreedte). De onderstaande tabel toont de parkeernormen per type woning.
Type woning | Parkeernorm per woning | Aantal woningen | Totaal parkeerplaatsen |
Vrijstaand | 2,3 | 2 | 4,6 |
Twee-onder-een-kap | 2,3 | 10 | 23 |
Rijwoning | 2,3 | 28 | 64,4 |
Rijwoning sociale huur | 1,8 | 14 | 25,2 |
Totaal | 54 | 117,2 |
Op basis van bovenstaande berekening zijn er afgerond 118 parkeerplaatsen nodig. Binnen het plangebied worden in totaal 128 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarvan 40 op privé terrein en 88 in de openbare ruimte. Hiermee wordt aan de gemeentelijke parkeernorm voldaan.
4.5.2 Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten op de bestaande weg middels 3 aansluitingen op het Roggeveld en 1 aansluiting op het Wilgenveld. Deze wegen sluiten via het Korenveld, het Haverveld en het Boekweitveld aan op de Veldlaan welke weer aansluit op de doorgaande Van Heemstraweg. Deze wegen ontsluiten nu reeds het oostelijk deel van de nieuwe woonwijk 'Het Leeuwse Veld'. In dit deel van 'Het Leeuwse Veld' mogen conform de toelichting op het aldaar vigerende bestemmingsplan 'Partiële herziening Beneden-Leeuwen Zuid, Het Leeuwse Veld' maximaal 340 woningen worden gebouwd.
Op basis van CROW-publicatie 281 'Toekomstbestendig parkeren' uit 2018 is voor het aantal verkeersbewegingen binnen het plangebied een gemiddelde genomen van 7,5 verkeersbewegingen per woning per etmaal. Dit gemiddelde is gebaseerd op de verschillende woningtypen en prijscategoriën die zijn voorzien in het plan en uitgaande van 'rest bebouwde kom' in een 'niet stedelijk gebied' (bron: CBS). De totale verkeersgeneratie komt hiermee op 405 verkeersbewegingen per dag (7,5 x 54). Deze verkeersbewegingen worden verdeeld over de vier voorgenoemde ontsluitingen. Het Korenveld, het Haverveld, het Boekweitveld en de Veldlaan betreffen erftoegangswegen. Voor deze erftoegangswegen geldt een maximale capaciteit van 6.000 motorvoertuigen per etmaal. Zoals hiervoor reeds genoemd mag het oostelijk deel van 'Het Leeuwse Veld' maximaal 340 nieuwe woningen bevatten. Uitgaande van 7,5 verkeersbewegingen per woning per etmaal zal het aantal verkeersbewegingen vanuit deze woonwijk over de bestaande wegen maximaal 2550 bedragen (7,5 x 340).
Gelet hierop kunnen de voorgenoemde wegen een verwachte toename van 405 verkeersbewegingen per dag als gevolg van het plan goed verwerken.
4.5.3 Conclusie
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren is op eigen terrein voorzien en de toename van de verkeersgeneratie is goed op te vangen op de omliggende bestaande wegen.
4.6 Geluidhinder
4.6.1 Wettelijk kader
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
4.6.2 Onderzoek
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Wel ligt het plangebied binnen de geluidzone van wegverkeer, namelijk van de Van Heemstraweg. Voorts liggen in de nabijheid van het plangebied enkele 30 km/u-wegen. Deze kennen geen geluidszone als bedoeld in de Wgh, maar worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel beschouwd. Akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting is uitgevoerd door DGMR. De onderzoeksrapportage is opgenomen als Bijlage8.
In de rapportage wordt geconcludeerd:
"In Beneden-Leeuwen is de KlokGroep Wonen B.V. van plan om een woningbouwplan realiseren. Uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de buitengrenzen van de ontwikkellocatie nergens hoger zijn dan 48 dB. Op het grootste deel van deze locatie is de geluidsbelasting veel lager dan 48 dB.
De bovenstaande resultaten komen exact overeen met de resultaten uit het eerder gepubliceerde akoestisch onderzoek voor dit gebied (M.2022.0499.00.R001 versie 1). De conclusies uit dat rapport blijven dan ook van kracht.
Het geluid van de omliggende wegen vormt geen belemmering voor de woningbouwplannen van de KlokGroep. Bij de bestemmingsplanprocedure is geen verder akoestisch onderzoek of een hogere waardenbesluit nodig."
4.6.3 Conclusie
Gelet op het voorgaande zijn er vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.7.1 Wettelijk kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Richtafstanden en omgevingstype
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
4.7.2 Onderzoek
Een woning is geen milieubelastende functie in het kader van bedrijven en milieuzonering. Wel is een woning in dat kader een gevoelig object. Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.
Initiatiefnemer heeft hiertoe een onderzoek 'bedrijven en milieuzonering' uit laten voeren door Econsultancy. Middels dit onderzoek is nagegaan of in de nabijheid van het plangebied bestemmingen aanwezig zijn die het woon- en leefklimaat nadelig kunnen beïnvloeden. De onderzoeksrapportage is opgenomen als Bijlage 9. De conclusie luidt:
"Uit de quickscan blijkt dat er geen belemmerende bestemmingen aanwezig zijn. Aandachtspunt is de afstand tot bedrijfsbestemmingen aan de Van Heemstraweg 42. Wanneer bouwvlakken binnen 30 meter afstand tot deze bestemming worden geprojecteerd, is mogelijk nader onderzoek noodzakelijk."
Er zijn geen bouwvlakken geprojecteerd binnen 30 meter tot de bedrijfsbestemming aan de Van Heemstraweg 42. Nader onderzoek is niet benodigd.
Wat betreft de agrarische bouwvlakken direct ten noorden en noordoosten van het plangebied wordt ter aanvulling op het voorgenoemde onderzoeksrapport, opgemerkt dat er feitelijk geen agrarische bedrijfsbebouwing (stallen, mestopslag e.d.) binnen 50-100 meter (relevant inzake het bepaalde in de Wet geurhinder en veehouderij) tot de in dit plan opgenomen gevoelige woonbestemmingen aanwezig is. Hier ontstaan derhalve geen belemmeringen ten overstaan van onderhavige ontwikkeling. Overigens zullen de hier bedoelde agrarische bouwvlakken volledig worden wegbestemd met bestemmingsplan 'Beneden-Leeuwen, Van Heemstraweg 47'. Mits dit plan in de tijd eerder onherroepelijk wordt dan onderhavig bestemmingsplan ontstaan er juridisch gezien geen problemen. Dit zal in de verdere procedure van onderhavig bestemmingsplan in ogenschouw worden genomen.
4.7.3 Conclusie
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van de woningen niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
4.8 Externe Veiligheid
4.8.1 Wettelijk kader
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
4.8.2 Beoordeling
Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: Signaleringskaart EV)
Risicovolle inrichtingen
Het plan zelf voorziet niet in het oprichten van risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten.
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege risicovolle inrichtingen.
Transport gevaarlijke stoffen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N322. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met brandbare stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
- de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
- de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 23 november 2022 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van adequate bluswatervoorzieningen (conform het Bouwbesluit) door de brandweer worden bestreden. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NLalert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te vluchten van de risicobron af, maar ook schuilen in een gebouw biedt in eerste instantie voldoende bescherming voor personen in het plangebied. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om relevante adviezen tijdig op te volgen.
Buisleidingen
Voor de beoordeling van de veiligheidsrisico's vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van belang. Uit de regionale signaleringskaart blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een relevante buisleiding.
4.8.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N322. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voor het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.
4.9 Kabels En Leidingen
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgasleidingen afhankelijk van druk;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
4.10 Water
4.10.1 Inleiding
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
4.10.2 Beleidskader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Waterschap Rivierenland
In het waterbeheerprogramma beschrijft Waterschap Rivierenland wat zij in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe en waarom. Onder andere een gebiedsgerichte aanpak staat centraal. Een zevental principes zijn leidend in de beleidskeuzes die gemaakt worden:
- 1. De natuurlijke kenmerken van de ondergrond vormen het uitgangspunt voor ons werk;
- 2. Water is bepalend voor de inrichting van het gebied;
- 3. We zijn zuinig op water en grondstoffen;
- 4. Bescherming van het gebied tegen overstromingen is onze focus;
- 5. We pakken uitdagingen op binnen onze generatie en wentelen niet af;
- 6. Waterbeheer van de toekomst: we maken maatschappelijk verantwoorde keuzes;
- 7. Met elkaar zorgen we voor een toekomstbestendig rivierengebied.
Naast het waterbeheerprogramma kent het waterschap Rivierenland de keur en legger. In de waterschapskeur oftewel de waterschapsverordening staan onder andere: regels om schade aan dijken en oevers te voorkomen, regels voor onderhoud van onder andere sloten/beken en regels om watertekort, wateroverlast en vervuiling te voorkomen. Een legger is een kaart met wateren of waterkeringen die het waterschap in beheer heeft, en waar de regels van de keur voor gelden.
4.10.3 Waterhuishoudkundig plan
Voor onderhavig ontwikkeling is een waterhuishoudkundig plan opgesteld. Deze is opgenomen als Bijlage 10. In het plan zijn een aantal relevante gebiedskenmerken beschreven, waaronder de maaiveldhoogte, bodemopbouw, grondwaterstanden, oppervlaktewateren en waterpeilen. De uitgangspunten en randvoorwaarden zijn vastgesteld op basis van de digitale watertoets, eisen van Waterschap Rivierenland, eisen van gemeente West Maas en Waal en grondslagen uit de Leidraad riolering van Stichting Rioned. Tenslotte is in het plan de toekomstige waterstructuur gegeven, waarin met name wordt ingegaan op de waterbergingen, watergangen en riolering.
4.10.4 Conclusie
De inrichting van het plangebied zal geschieden conform de waterstructuur gegeven in het waterhuishoudkundig plan. Dit is juridisch geborgd in de regels van onverhavig plan. Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect water ten overstaan van onderhavig initiatief.
4.11 M.e.r.-beoordeling
4.11.1 Wettelijk kader
In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.
4.11.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Kenmerken van het project
De initiatiefnemer is voornemens om in totaal 54 grondgebonden woningen in het plangebied te realiseren. Hieronder vallen 42 rijwoningen, 10 twee-onder-één-kap-woningen en 2 vrijstaande woningen.
Plaats van het project
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de Van Heemstraweg, zuidelijk van de dorpskern van Beneden-Leeuwen. Ten noorden van het plangebied liggen in aansluiting op de bebouwde kom voornamelijk bedrijven, ten oosten en zuiden liggen voornamelijk agrarische gronden en (agrarische) bedrijven. Ten westen grenst direct aan het plangebied de nieuwe woonwijk 'Het Leeuwse Veld'. Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied of NNN gebied. Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied 'Rijntakken' ligt op circa 875 meter afstand. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 560 meter van het plangebied.
Kenmerken van het potentiële effect
Met het initiatief treden geen overtredingen op in het kader van de flora -en faunawetgeving, mits voorafgaand aan de werkzaamheden de voorgeschreven voorwaardelijke verplichting wordt opgevolgd (zie ook paragraaf 4.1). Het voornemen leidt niet tot een onevenredige toename van verkeer en leidt niet tot luchtvervuiling of geluidsoverlast. Voorts worden bedrijven in milieutechnische zin niet (extra) belemmerd.
In voorliggende toelichting worden de diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet gelegen in kwetsbaar of waardevol gebied en het heeft geen nadelige milieugevolgen voor de omgeving. Voor deze onderbouwing is het dan ook niet noodzakelijk een formele m.e.r.-procedure te doorlopen.
4.11.3 Conclusie
De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is hoofdzakelijk aansluiting gezocht bij de plansystematiek van het bestemmingsplan "Dorpen", vastgesteld door de gemeente West Maas en Waal op 11 december 2014 en het bestemmingsplan "Dorpen, actualisatie 2021" (27 januari 2022).
Het bestemmingsplan 'Beneden-Leeuwen, Roggeveld Oost' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Beneden-Leeuwen, Roggeveld Oost' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.
5.2 Inleidende Regels
De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.
5.2.1 Begrippen
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
5.2.2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
5.3 Bestemmingsregels
5.3.1 Opbouw bestemmingen
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Nadere eisen;
- Afwijken van de bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels;
- Afwijken van de gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
- Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
- Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen
Groen
Binnen het plangebied zijn de groenvoorzieningen bestemd als ‘Groen’. Waterlopen en -partijen zijn toegestaan binnen deze bestemming om flexibel met de watervoorzieningen binnen het plangebied om te kunnen gaan. Binnen de bestemming groen is het bouwen van gebouwen uitsluitend toegestaan ten behoeve van gebouwen van openbaar nut. De maatvoering hiervan is opgenomen in de regels.
Verkeer - Verblijfsgebied
De wegen in het plangebied zijn wegen met een 30 km/u-regime en bestemd met de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’. Het betreft hier zowel wijkontsluitingswegen als verblijfsgebied. Ook de locaties voor openbare parkeervoorzieningen hebben deze bestemming gekregen. Op de gronden zijn alleen bouwwerken ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut toegestaan. De maximale bouwhoogte bedraagt 3 m en de maximale oppervlakte bedraagt 15 m2 . Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in beperkte mate toegestaan.
Wonen
De locatie waar de woningen worden gerealiseerd is bestemd als wonen. Binnen deze bestemming mogen woningen gerealiseerd worden, evenals bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en parkeervoorzieningen. Indien in een bestemmingsvlak bouwvlakken zijn aangeduid zijn hoofdgebouwen uitsluitend ter plaatse van de bouwvlakken toegestaan. Het maximum aantal woningen en het toegestane woningtype zijn aangegeven op de verbeelding. Voor de bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming wordt een onderscheid gemaakt in hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken, veranda's, carports en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Waarde - Archeologie
Binnen deze dubbelbestemming worden de archeologische waarden beschermd. Wanneer gegraven zal worden dieper dan 50 cm, is archeologisch onderzoek nodig.
5.4 Algemene Regels
5.4.1 Anti-dubbeltelregel
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
5.4.2 Overige algemene regels
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
5.5 Overgangs- En Slotregels
5.5.1 Overgangsregel
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
5.5.2 Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening.
6.2.2 Vooroverleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Gelet hierop is het conceptbestemmingsplan toegestuurd naar diverse overlegpartners die het bestemmingsplan hebben beoordeeld.
Gasunie
De Gasunie heeft aangegeven akkoord te zijn met het bestemmingsplan.
Provincie Gelderland
De provincie Gelderland heeft aangegeven akkoord te zijn met het bestemmingsplan.
Omgevingsdienst Rivierenland (ODR)
Omgevingsdienst Rivierenland heeft in haar advies richting gemeente West Maas en Waal aangegeven om in te stemmen met de paragrafen bodem, luchtkwaliteit, geluid, bedrijven/milieuzonering en m.e.r. inclusief eventuele onderliggende rapportages. Voor de paragraaf externe veiligheid zijn een aantal aanpassingen voorgesteld, onder meer in de vorm van een concepttekst; deze zijn inmiddels doorgevoerd. Tenslotte is n.a.v. de Porthos-zaak (ECLI:NL:RVS:2022:3159) geadviseerd de stikstofdepositieberekening uit te breiden met de realisatiefase; ook dit is inmiddels gebeurd.
Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ)
Omgevingsdienst Rivierland heeft rechtstreeks afgestemd met Veiligheidsregio Gelderland-Zuid en akkoord ontvangen op hiervoor genoemde concepttekst inzake externe veiligheid.
6.2.3 Inspraak
In juli 2023 vond in MFA de Rosmolen in Beneden-Leeuwen een informatiemoment plaats voor onderhavige ontwikkeling. Bezoekers konden hun feedback en suggesties delen en achterlaten in een ideeënbox.
6.2.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 29 juni tot en met 9 augustus 2023 ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode vijf zienswijzen ingediend. In de Nota van zienswijzen in Bijlage 11 zijn deze samengevat en van antwoord voorzien.