Beneden-Leeuwen, Van Heemstraweg 47
Bestemmingsplan - gemeente West Maas en Waal
Vastgesteld op 08-06-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Beneden-Leeuwen, Van Heemstraweg 47 met identificatienummer NL.IMRO.0668.BENVanHeemstraw47-BOH1 van de gemeente West Maas en Waal;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 afhankelijke woonruimte
een onderdeel van het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.6 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren;
1.7 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingspercentage
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel;
1.10 bed and breakfast
een activiteit ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is;
1.11 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.12 bedrijf aan huis
een bedrijf of het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, waaronder een kappersbedrijf, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel valt hier niet onder, met uitzondering van een internetwinkel voor zover geen sprake is van een afhaalmogelijkheid of van uitstalling van goederen ter plaatse;
1.13 beroep aan huis
een dienstverlenend beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk uitgeoefend wordt, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel valt hier niet onder, met uitzondering van een internetwinkel voor zover geen sprake is van opslag en verzending, een afhaalmogelijkheid of van uitstalling van goederen ter plaatse;
1.14 bestaand
- a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan én gebouwd is krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen, dan wel nadien mag worden gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag vóór het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is ingediend;
- b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerken met een dak;
hieronder worden begrepen:
aanbouw:
een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk, bestaande uit maximaal één bouwlaag al dan niet met kap, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is, waarbinnen een primaire woonfunctie is toegestaan;
aangebouwd bijbehorend bouwwerk:
een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag al dan niet met kap, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) opzicht ondergeschikt is aan en niet in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
vrijstaand bijbehorend bouwwerk:
een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie) architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) opzicht ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
1.18 bodemingreep
- a. grondwerken, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
- b. het verlagen en verhogen van het waterpeil;
- c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
- d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- e. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
- f. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen.
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.20 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwlaag
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en ruimte onder de kap;
1.22 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Bij woningen betreft dit het het gehele perceel inclusief voor- en zijtuinen;
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.25 carport
een bouwwerk, al dan niet een gebouw zijnde, die dient voor de stalling van een (motor)voertuig;
1.26 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.27 detailhandel in eigen vervaardigde en/of voortgebrachte producten
(streek)producten die door het toegelaten bedrijf zijn voortgebracht, geteeld of vervaardigd;
1.28 extensief recreatief medegebruik
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, paardrijden, (water)fietsen en kanoën;
1.29 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 gevellijn
de als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd;
1.31 hoofdgebouw
een gedeelte van een gebouw, exclusief bijbehorende bouwwerken, dat door zijn situering en/of afmetingen als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel is aan te merken;
1.32 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;
horeca, categorie 1:
een horecabedrijf, dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije drank worden verstrekt;
horeca, categorie 2:
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden.
Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood en broodjeszakenlunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant;
horeca, categorie 3:
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen.
Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar;
horeca, categorie 4:
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren.
Daaronder worden begrepen: discotheek/dancing, nacht-café en een zalencentrum (met nachtvergunning);
horeca, categorie 5:
een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf.
Daaronder worden begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers.
1.33 huishouden
een persoon of groep van personen, die duurzaam een gemeenschappelijk huishouden voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling;
1.34 internetwinkel
een activiteit waarbij sprake is van een online etalage waarbij diensten en producten kunnen worden aangeschaft via het internet;
1.35 inwoning
het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat woningsplitsing en/of kamerbewoning niet toegestaan is;
1.36 kamerbewoning
onzelfstandige woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte;
1.37 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.38 meergeneratiewoning
één woning die krachtens een omgevingsvergunning geschikt is gemaakt voor bewoning door twee huishoudens met een familierelatie en een fysieke koppeling, waarbij sprake is van inwoning gerelateerd aan de familierelatie én sprake is van ten minste één gezamenlijke voorziening zoals een badkamer, keuken of entree;
1.39 ondergeschikte detailhandel
detailhandel als activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte ruimtelijke omvang dat de (niet-detailhandel) functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;
1.40 ondergronds bouwwerk
een gebouw, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden peil;
1.41 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.42 overkapping
een bijbehorend bouwwerk, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak;
1.43 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.44 peil
- a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor gebouwen in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.45 perceelgrens
een grenslijn tussen bouwpercelen onderling;
1.46 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.47 recreatiewoning
een gebouw, geen woonkeet, geen caravan, geen caravanbouwwerk of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond, met dien verstande dat er sprake is van een wisselende bewoning;
1.48 ruimtelijke kwaliteit
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van die ruimte;
1.49 schuilgelegenheid dieren
een vrijstaand gebouw voor het tijdelijk stallen van hobbymatig of bedrijfsmatig gehouden dieren;
1.50 seksinrichting
een voor publiek toegankelijk, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoning van erotische-pornografische aard plaatsvindt. Hieronder wordt in elk geval verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.51 uitbouw
een bijbehorende bouwwerk dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw;
1.52 voorgevellijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;
1.53 vrijstaand
een woning waarvan het hoofdgebouw vrijstaat van andere hoofdgebouwen;
1.54 wonen
het gehuisvest zijn in (een) woning(en);
1.55 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de bouwperceelsgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de horizontale diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voorgevel en de achtergevel;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;
2.7 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Oeverwal
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Oeverwal' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische doeleinden;
- b. het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke en ecologische waarden;
- c. ondergeschikte detailhandel in eigen vervaardigde producten en streekgeproduceerde producten;
- d. extensief recreatief medegebruik;
- e. kleinschalige voorzieningen voor de verkoop van streek geproduceerde (agrarische) producten;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. watergangen;
met daarbij behorende gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- 1. de situering van nieuw op te richten bebouwing op percelen met het oog op de bescherming van de natuur- en landschapswaarden, als bedoeld in artikel 3.1
- 2. afmetingen en vorm van gebouwen en andere bouwwerken, indien dat noodzakelijk is voor de verkeersveiligheid of om aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen te voorkomen dan wel een goede landschappelijke inpassing te bereiken.
De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming. Daaronder wordt in ieder geval begrepen:
- a. het opslaan van materialen en goederen in de open lucht buiten het bouwvlak;
- b. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en producten tenzij:
- 1. dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het bedrijf dan wel uitsluitend betrekking heeft op agrarische producten van het eigen bedrijf;
- 2. dit plaatsvindt ten behoeve van een toegestane niet-agrarische nevenactiviteit binnen de bestaande bebouwing;
- c. detailhandel, tenzij het detailhandel betreft als ondergeschikte nevenactiviteit in zelf vervaardigde en/of voortgebrachte producten;
- d. het gebruik van gronden voor tuinbouw met open grondteelt, fruitteelt en/of bestaande boom- en sierteelt (met uitzondering van bestaand gebruik) waarbij bestrijdingsmiddelen worden ingezet in een zone van 50,0 m, gemeten vanaf de grens van
- 1. de bestemming 'Wonen - 1';
- 2. de kernen Alphen, Altforst, Appeltern, Beneden-Leeuwen, Boven-Leeuwen, Dreumel, Maasbommel en Wamel, en de overige gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als gronden vallend buiten het plan;
- e. het in gebruik geven, nemen en hebben van een recreatiewoning, recreatieappartement, groepsaccommodatie, een mobiel kampeervoertuig of een vrijstaand bijbehorend bouwwerk voor permanente bewoning.
- f. het plaatsen van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, anders dan de daarvoor bij dit bestemmingsplan aangewezen gronden;
- g. het geheel of gedeeltelijk onder peil stallen van dieren;
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Water - A-watergang
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water - A-watergang' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. A-watergangen;
- b. andere waterhuishoudkundige doeleinden waaronder het ontvangen, bergen en/of afvoeren van water met de daarbij behorende oeverstroken;
- c. behoud, herstel en ontwikkeling van natuurlijke en visueel landschappelijke waarden;
- d. infrastructurele voorzieningen;
- e. nuts- en groenvoorzieningen;
- f. vispaaiplaatsen en visstekken, natuurvriendelijke oevers, voorzieningen ten behoeve van het water,
met daarbij behorende andere bouwwerken, waaronder bruggen, dammen, steigers en/of duikers.
4.2 Bouwregels
Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.
4.3 Wijzigingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van het in geringe mate aanpassen van de bestemmingsgrens ten behoeve van de verbreding van de A-watergang onder voorwaarde dat bestemmingsgrens niet meer dan 5,0 m aan weerszijden wordt verschoven.
Artikel 5 Wonen - 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis, met dien verstande dat maximaal 40 % van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 80 m2;
met de daarbij behorende:
- b. tuinen en erven;
- c. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de verwachtte en reeds vastgestelde archeologische waarden.
6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en/of een omgevingsvergunning voor het bouwen
6.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de gebieden waar de aanduidingen als genoemd in sublid 6.2.1 betrekking op hebben te veranderen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis wenselijk is; of
- b. de oppervlaktes en / of de dieptes als genoemd in sublid 6.2.1 te veranderen en / of hier desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis wenselijk is.
Artikel 7 Waterstaat - Beschermingszone Watergang
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van ondergrondse en bovengrondse watergangen (beschermingszone watergang).
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de watergang;
- b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende watergang.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
9.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,0 m bedraagt.
9.3 Bestaande afstanden en maten
9.4 Parkeren
- a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan de Nota Parkeren en haar rechtsopvolgers;
- b. Een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan de Nota Parkeren en haar rechtsopvolgers, met dien verstande dat dit uitsluitend noodzakelijk is voor wat betreft de toename in de parkeerbehoefte.
- c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en b, mits:
- 1. het voldoen aan deze bepaling door bijzondere omstandigheden op zwaarwegende bezwaren stuit, of;
- 2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid of laad- of losruimte wordt voorzien.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat nutsgebouwtjes, kunstobjecten, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje maximaal 50 m³ bedraagt en een maximum bouwhoogte van 3,0 m heeft;
- d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
- e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 m. Wat betreft zend- en ontvang- en/of sirenemasten gelden nog de volgende voorwaarden:
- 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
- buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
- binnen de bebouwde kom uitsluitend op bedrijventerreinen en sportparken;
- 2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
- op hoge gebouwen (minimum bouwhoogte 14,0 m); bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de monumentencommissie;
- tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.
- 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
10.2 Bed and Breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van ten behoeve van een Bed and Breakfast onder de volgende voorwaarden:
- a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
- b. bedoeld gebruik geen hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
- c. bedoeld gebruik geen belemmering voor de omliggende bedrijven mag opleveren;
- d. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
- e. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
- f. er mag geen duurzame ontwrichting van de evenwichtige opbouw van de voorzieningenstructuur ontstaan;
- g. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer;
- h. er dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
- i. de Bed and Breakfast-voorziening dient in bestaande bebouwing gerealiseerd te worden;
- j. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een Bed and Breakfast in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 60 m2.
10.3 Paardenbakken
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van ten behoeve van de aanleg van een paardenbak, onder de volgende voorwaarden:
- a. er is maximaal 1 paardenbak toegestaan per (bedrijfs)woning, met uitzondering van de uiterwaarden waar geen paardenbak is toegestaan;
- b. een paardenbak is toegestaan binnen of direct aansluitend aan het agrarisch bouwperceel, het bedrijfsperceel of het bestemmingsvlak;
- c. er dient een relatie te zijn tussen de paardenbak en het agrarisch bouwperceel, het bedrijfsperceel of het bestemmingsvlak van de woning;
- d. de aanleg van een bijbehorende tredmolen is uitsluitend toegestaan binnen het agrarisch bouwperceel, het bedrijfsperceel of het bestemmingsvlak;
- e. de aanleg van een paardenbak in de EHS is uitsluitend toegestaan indien is aangetoond dat de aanleg de ecologische kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS ter plaatse niet aantast;
- f. de aanleg van de paardenbak vindt plaats binnen een afstand van 50 m van de woning, maar niet tussen de woning en de openbare weg of aan de overzijde van die weg;
- g. de afstand tot de naastgelegen woningen van derden bedraagt minimaal 50 m;
- h. de afmeting van de paardenbak bedraagt maximaal 20 m x 60 m;
- i. de bouwhoogte van de verlichtingsmasten bedraagt maximaal 4,0 m;
- j. het gebruik van verlichtingsmasten is niet toegestaan indien de bak in de EHS wordt aangelegd.
10.4 Kamerbewoning
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van ten behoeve van het toestaan van kamerbewoning, waarbij in een woning twee of meer onzelfstandige huishoudens zijn toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
- a. kamerbewoning enkel is toegestaan in een hoofdgebouw en wanneer het bestemmingsplan wonen toestaat;
- b. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw ten behoeve van kamerbewoning in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 80 m2;
- c. er dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Algemene wijzigingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. veranderen van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- b. veranderen van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.
De veranderingen mogen echter niet meer dan 3,0 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10 % worden vergroot.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
- c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Beneden-Leeuwen, Van Heemstraweg 47'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Van den Bosch Vastgoed (hierna: initiatiefnemer) heeft principe overeenstemming bereikt over de aankoop van het agrarisch melkrundveebedrijf aan de van Heemstraweg 47 in Beneden-Leeuwen. De wens bestaat om ter plaatse 3 nieuwe vrijstaande burgerwoningen te realiseren en daarnaast de voormalige bedrijfswoning te behouden in de vorm van een burgerwoning.
Ten behoeve van dit initiatief is een principeverzoek ingediend. Uit het principebesluit van 30 september 2021 is gebleken dat het bouwplan past binnen het 'Toetsingskader Woningbouw' en dat voor dit bouwplan drie woningen gereserveerd zijn. Om de herbestemming en de bouw van de woningen mogelijk te maken, moet het geldende bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen vlak ten zuiden van de kern van Beneden-Leeuwen en omvat de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente, sectie H, nr. 1.342 en 1.343 en sectie N, nr. 285 (deels). Het plangebied heeft een omvang van circa 11.800 m2 en wordt begrensd door:
- Noordzijde: een A-watergang met een onderhoudsstrook met een breedte van 4,0 m. Via een oprit over de watergang grenst de noordzijde van het plangebied ook aan de van Heemstraweg;
- Oostzijde: de zijdelingse woonperceelsgrens en de bijbehorende agrarische gronden van de woning aan de Spijkerstraat 2;
- Zuidzijde: agrarische gronden, een A-watergang en de woonperceelsgrens van de woning aan de Spijkerstraat 2;
- Westzijde: een B-watergang.
Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Globale ligging plangebied (rode stip)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
1.3 Geldende Plannen
De gronden in het plangebied vallen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 9 juli 2014. Op basis van dit bestemmingsplan zijn de gronden ter plaatse van het plangebied bestemd voor 'Agrarisch - Oeverwal'. In het plangebied bevinden zich twee bouwvlakken die via de figuur 'relatie' met elkaar verbonden zijn. Dit betekent dat beide bouwvlakken samen als één worden gezien en er dus ook maar één agrarisch bedrijf met één bedrijfswoning gevestigd mag zijn. Op basis van het paraplubestemmingsplan 'Thematische herziening agrarische bedrijven 2020' zijn ter plaatse uitsluitend nog grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan.
Naast het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal' is ook het paraplubestemmingsplan 'Archeologie West Maas en Waal' van toepassing voor de gehele gemeente. In dit bestemmingsplan is het volledige plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de gebiedsaanduidingen 'overige zone – waarde archeologie 1', 'overige zone – waarde archeologie 4' en 'overige zone – waarde archeologie 5', ter behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Uitsnede geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Op grond van de bestemming 'Agrarisch - Oeverwal' is de bouw van burgerwoningen niet toegestaan. Vandaar dat het noodzakelijk is om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en beschrijving plangebied
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied bevindt zich aan de zuidzijde van de van Heemstraweg op nr. 47 en betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf met een bedrijfswoning (wederopbouwboerderij). De agrarische bedrijfsgebouwen, een silo, een kuilvoerplaat en bijbehorende terreinverharding zijn inmiddels verwijderd. Direct ten zuiden van het plangebied, vrijwel tegen de bestaande bedrijfsbebouwing aan, bevindt zich de burgerwoning Spijkerstraat 2. Deze woning hoort niet bij het plangebied.
Impressie bestaande situatie oostelijke deelgebied aan de straatzijde van het plangebied in oostelijke richting met daarop de voormalige bedrijfswoning en de woning Spijkerstraat 2
Het westelijk deel van het plangebied is in de huidige situatie onbebouwd, maar mag op dit moment op basis van het geldende bestemmingsplan wel bebouwd worden met agrarische bedrijfsbebouwing (circa 1.300 m²).
Impressie bestaande situatie westelijke deelgebied aan de straatzijde
Het plangebied heeft een omvang van circa 11.800 m2. De frontbreedte is circa 80 m voor het deel ten oosten van de A-watergang die het plangebied doorsnijdt en in westelijke richting langs de van Heemstraweg verder loopt. De frontbreedte van het deel ten westen van de A-watergang is circa 65 m.
Op navolgende afbeeldingen een impressie van de bestaande situatie weergegeven vanuit vogelvluchtperspectief weergegeven:
Impressie van het plangebied in westelijke richting; de inmiddels gesloopte bedrijfsbebouwing is op deze luchtfoto nog zichtbaar.
2.2 Toekomstige Situatie
Ter plaatse van het plangebied wil de initiatiefnemer drie nieuwe vrijstaande burgerwoningen realiseren en daarnaast de voormalige bedrijfswoning behouden als burgerwoning. In ruil hiervoor worden alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt, alle overtollige vierkante meters terreinverharding gesaneerd en komen beide gekoppelde agrarische bouwvlakken te vervallen. Door het vervallen van de milieuvergunning voor deze melkrundveehouderij aan de zuidelijke rand van Beneden-Leeuwen en het niet langer kunnen bouwen van grote stallen in het hele plangebied, meer specifiek in het nu nog onbebouwde westelijke deel van het plangebied, treedt een aanzienlijke verbetering van het woon- en leefklimaat op in het oostelijke deel van de nieuwbouwwijk Leeuwse Veld.
Op navolgende afbeeldingen een impressie van de beoogde opzet, waarbij voor het beeld ook de bestaande burgerwoning aan de Spijkerstraat 2, die buiten het plangebied valt, is meegetekend:
Impressie inpassing beoogde situatie
Er is juist gekozen voor vier woningen, omdat anders te grote en te dure kavels zouden ontstaan, die minder betaalbaar zijn. Alle nieuwe woningen worden gasloos en zullen voldoen aan de meest recente BENG-isolatienorm.
Door de ontsluiting van de woningen plaats te laten vinden via één gezamenlijk inrit per twee percelen, ontstaan twee kleinere clusters van bebouwing. In het verlengde van deze inritten worden de hoofdgebouwen van de woningen en de bijbehorende bouwwerken geclusterd. De bijbehorende bouwwerken komen dus niet aan de buitenzijde van deze twee woonclusters, maar tussen de twee hoofdgebouwen in of juist daar achter. Op deze manier blijven de gronden langs zowel de buitenste twee woningen, alsmede tussen de twee binnenste woningen, vrij van bebouwing en blijven doorzichten langs de woningen naar de achterzijde van de percelen aanwezig. Dit is geborgd in lid 5.2.3 onder d van de regels van het bestemmingsplan.
Aan de uiterste westzijde van het plangebied, langs de bestaande B-watergang, wordt een zone van circa 8 m vrijgehouden, zodat een doorzicht naar het achterliggende gebied mogelijk blijft en het gebied bereikbaar blijft.
De delen van het plangebied die buiten de woonkavels zijn gelegen, behouden hun agrarische bestemming maar dan zonder agrarisch bouwvlak.
Voor de kavel direct ten oosten van de A-watergang centraal door het plangebied is, conform de Keur van het waterschap Rivierenland, een zone van 4,0 m langs de watergang vrij gehouden van bebouwing (zie ook de dubbelbestemming in artikel 7 Waterstaat - Beschermingszone watergang) dan wel beplanting. Vanwege de voorgenomen clustering per twee woningen kan ook hieraan worden voldaan.
Ook de voorerven bij de woningen krijgen een groene invulling, om het straatbeeld langs de van Heemstraweg te continueren en te versterken. Daarnaast worden de nieuwe woonpercelen voorzien van een groene omkadering, uitgevoerd met gebiedseigen beplanting. Op navolgende landschappelijke inpassingstekening is dit nader uitgewerkt:
De verdere invulling wil de initiatiefnemer in samenspraak met de gemeente, omwonenden en toekomstige eigenaren verder uitwerken.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.
De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:
- Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;
- Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
- Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het beleid, zoals beschreven in de voorganger van de NOVI, oftewel de SVIR. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Het BKL wordt de uitwerking, in regelgeving, van het beleid dat in de NOVI staat. Zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, is het Barro nog van toepassing.
In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.” Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen naar het oordeel van de Raad van State planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied. Conform actuele jurisprudentie wordt een ontwikkeling van 12 woningen of meer gezien als een stedelijke ontwikkeling.
Planspecifiek
Onderhavig initiatief betreft het realiseren van drie extra wooneenheden en de functieverandering van één bestaande woning. Daarmee is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en hoeft niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Desondanks vindt de voorgenomen ontwikkeling plaats in een bebouwingslint direct aangrenzend aan de bebouwde kom van Beneden-Leeuwen en kan gesteld worden dat het plan past binnen de regionale woonagenda. De ontwikkeling is namelijk getoetst aan het 'Toetsingskader woningbouw 2020' van de gemeente West Maas en Waal. De beoogde ontwikkeling voldoet daarmee aan de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.1.4 Conclusie
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
3.2 Provinciaal Beleid
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten van Gelderland de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' vastgesteld. De bijbehorende geactualiseerde 'Omgevingsverordening Gelderland (december 2021)' hebben Provinciale Staten op 15 december 2021 vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren.
De Omgevingsvisie en -verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie twee keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.
3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De wereld verandert ingrijpend en er komt veel op de inwoners van Gelderland af. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. We moeten samen keuzes maken over de voorliggende vraagstukken en de betekenis daarvan voor de inrichting van Gelderland. In onderling overleg zoeken naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden. Daarom zet de provincie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.
De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden. Gelderland heeft de ambitie om een aanbod aan woningtypen en woonmilieus te hebben, dat past bij de diversiteit van de woningvraag; voor iedereen een passende (levensloopgeschikte), duurzame woning.
Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij het vertrekpunt dat zoveel mogelijk in of direct aansluitend op het bestaand stedelijk gebied moet worden gebouwd. Het plangebied betreft een smalle uitloper van het buitengebied, die aan drie zijden wordt ingeklemd door stedelijk gebied: aan de noord- en oostzijde betreft dit een bedrijventerrein en aan de westzijde een nieuwe woonwijk. Het plangebied is daarbij onderdeel van het bebouwingslint aan de zuidzijde van de Van Heemstraweg. Bovendien is de beoogde woningtoevoeging passend binnen het regionaal afgestemde woningbouwprogramma.
Daarnaast worden de nieuwe woningen, aansluitend op de provinciale duurzaamheidsambities, zonder aardgasaansluiting en zoveel mogelijk zelfvoorzienend gerealiseerd volgens de laatste BENG-eisen. Tevens wordt het hemelwater op de eigen percelen verwerkt. Dit water kan vervolgens afstromen richting de omliggende watergangen.
De Omgevingsvisie doet verder geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor de voorliggende ontwikkeling. De Omgevingsvisie vormt daarom geen belemmering voor de nieuw te bouwen woningen.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Planspecifiek
In artikel 2.2 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een ruimtelijk plan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt, als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
Aangezien het toevoegen van maximaal 3 woningen passend is binnen het gemeentelijke 'Toetsingskader woningbouw' (dat op zijn beurt past binnen de regionale woonagenda, zie subparagraaf 3.2.3), is de voorgenomen ontwikkeling passend binnen artikel 2.2.1.1 uit de Omgevingsverordening. De gemeente heeft 3 woningen gereserveerd in het gemeentelijke woningbouwprogramma.
Voor het onderhavige plangebied zijn geen andere specifieke doelstellingen geformuleerd in de Omgevingsverordening.
3.2.3 Regionale woonagenda
De colleges van de acht regiogemeenten hebben eind 2020 ingestemd met de Regionale woonagenda Rivierenland 2020 - 2030. Deze woonagenda is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de provincie Gelderland. In deze samenwerkingsagenda zijn (woningbouw)afspraken tussen de gemeenten in de Regio Rivierenland onderling én tussen de regio en de provincie Gelderland vastgelegd. Hiermee vormt de regionale woonagenda een belangrijk kader voor de ontwikkeling van nieuwe woningen in de regio. Daarnaast bevat de agenda een thematische uitwerking van enkele (regionale) samenwerkingsprojecten. Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben de nieuwe regionale woonagenda eind november 2020 vastgesteld.
Planspecifiek
Op basis van een analyse van de regionale behoefte, kunnen in de regio gedurende de looptijd van de agenda maximaal circa 12.550 woningen worden gebouwd. Voor West Maas en Waal komt dit neer op maximaal 850 woningen in de periode tot 2030.
De drie nieuwe dure vrijstaande koopwoningen in het plangebied passen binnen dit woningbouwprogramma. Gezien de forse kavels, die moeten passen binnen de lintbebouwing aan de Van Heemstraweg, is het niet wenselijk (en ook niet realistisch) om hier te voorzien in woningen in andere prijsklassen.
3.2.4 Conclusie
In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Dorpen 2025
Op 30 april 2015 heeft de gemeenteraad de 'Structuurvisie Dorpen 2025' vastgesteld. Hierin wordt voor de komende jaren aangegeven waarin moet worden geïnvesteerd. Per kern wordt aangegeven welke waarden belangrijk zijn en waar ruimtelijke opgaven liggen voor de toekomst. De structuurvisie is er op gericht de ruimtelijke leefbaarheid in de dorpen te behouden en te verbeteren. Uitgangspunt is dat ontwikkelingen in en om de kernen worden geconcentreerd. Inbreiding heeft de voorkeur boven uitbreiding van de dorpen, op voorwaarde dat dit niet ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit.
Wonen
Het is een algemeen uitgangspunt voor wonen dat er, zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht, wordt gebouwd naar behoefte. Bij inbreidingslocaties mag het karakter van de landelijke kernen niet verloren gaan. Er moet bij ontwikkelingen zorgvuldig worden omgegaan met cultuurhistorische elementen zoals lintbebouwing, dijkbebouwing en andere bijzondere karakteristieke of monumentale bebouwing en ruimtes. Identiteit bepalende ruimtes, bebouwing en bebouwingsstructuur zorgen voor een verhoogde kwaliteit van de leefomgeving en de openbare ruimte. De locatie bepaalt de bebouwingsvorm en architectonische uitstraling van de woningen.
Dorpsontwikkelingsplan Beneden-Leeuwen
In het dorpsontwikkelingsplan voor Beneden-Leeuwen is aangegeven dat: 'de van Heemstraweg deel moet gaan uit maken van de dorpsstructuur met een daarbij passend ruimtelijk profiel. Bebouwing mag hierbij dichter aan de weg komen te staan, waardoor het beeld van de straat kleinschaliger wordt. De afwisseling van bestaande bebouwing op afstand van de weg en nieuwe bebouwing dichter bij de weg geven de weg een eigen identiteit die past bij de nieuwe functie.'
Planspecifiek
Het voorliggende initiatief betreft functieverandering van een agrarisch bedrijf naar burgerwonen, waarbij er een kwalitatieve verdichting van het bebouwingslint aan de zuidzijde van de Van Heemstraweg plaatsvindt. De drie nieuwe woningen zijn stedenbouwkundig en landschappelijk ingepast, waarbij rekening is gehouden met de eigen identiteit en de lintbebouwingsstructuur aan de Van Heemstraweg. Zodoende is de realisatie van de woningen passend binnen de kaders van de gemeentelijke structuurvisie.
3.3.2 Dorpskwaliteitsplan & dorpspaspoort
De gemeente West Maas en Waal heeft acht dorpskernen met ieder een eigen identiteit. In het dorpskwaliteitsplan geeft de gemeente aan wat die identiteit bepaalt en nog belangrijker: hoe die unieke kenmerken kunnen worden behouden en versterkt. De gemeente nodigt uit tot initiatieven die daaraan bijdragen. Zo werkt iedereen samen aan de ruimtelijke kwaliteit van de dorpen. De gemeenteraad heeft het dorpskwaliteitsplan en de bijbehorende dorpspaspoorten op 24 januari 2019 vastgesteld.
Dorpspaspoort Beneden-Leeuwen
De bebouwing langs de van Heemstraweg wordt in het Dorpspaspoort omschreven als een lint met een gevarieerd karakter. Verschillende buurten en wijken representeren zich op hun eigen manier langs de weg. Het doorlopende groene profiel zorgt voor een samenhang binnen dit gevarieerde lint en vormt daarmee een sterk bindend element. Voor de van Heemstraweg is door het gevarieerde karakter (vooral aan de zuidzijde) volgens het Dorpspaspoort veel ontwikkeling mogelijk. Het is echter wel belangrijk om hier op sommige plekken doorzichten naar de weilanden in het komgebied open te houden. Ook is het Dorpspaspoort voorzien van enkele bouwstenen die kunnen toegepast worden bij ontwikkelingen langs de van Heemstraweg:
- Bebouwing langs de Van Heemstraweg is divers en representeert de achterliggende buurt of wijk.
- Grotere percelen/erven met forse bebouwing en oriëntatie op van Heemstraweg zijn mogelijk.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling voldoet aan de opgestelde spelregels in het dorpspaspoort, omdat met de beoogde ontwikkeling drie vrijstaande woningen in de vorm van lintbebouwing aan de zuidzijde van de Van Heemstraweg worden gerealiseerd. Aan de westzijde van het plangebied blijft een breder doorzicht naar het achterliggende agrarische gebied gehandhaafd. Op deze manier blijft de samenhang van het doorlopende groene profiel van de van Heemstraweg behouden.
3.3.3 Woonvisie 2022 - 2026
De gemeenteraad heeft de woonvisie 2022 - 2026 in januari 2022 vastgesteld.
De gemeente wil perspectief bieden op kwalitatief goede woningen voor haar huidige en toekomstige inwoners. Woningen die toekomstbestendig zijn, zowel met het oog op duurzaamheid als de veranderingen in de bevolkingssamenstelling. Meer variatie in verschijningsvorm en prijsklasse, bereikbaar voor jong en oud, arm en rijk. En voor mensen die zorg en ondersteuning nodig hebben. De leefbaarheid en vitaliteit van onze dorpen staan daarbij voorop: hoe zorgt de gemeente ervoor dat West Maas en Waal ook na 2030 een aantrekkelijke plek is om te wonen voor gezinnen? Dat is een blijvende zoektocht: de juiste balans vinden tussen voldoende woningen en behoud en verbetering van de kwaliteit van onze dorpen.
Er staan vier thema's centraal in de woonvisie:
- Aandacht voor kwaliteit;
- Onbezorgd wonen;
- Goed wonen voor alle doelgroepen;
- Toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan het 'toetsingskader woningbouw 2020', waarin de uitgangspunten uit de woonvisie zijn opgenomen. Op basis van deze toetsing is het voorliggende plan passend bevonden.
Voor het plangebied zijn 3 wooneenheden gereserveerd in het gemeentelijke woningbouwprogramma. De nieuwe vrijstaande woningen worden gasloos gerealiseerd en leveren een bijdrage aan de groei van de woningvoorraad (zie verder subparagraaf 3.2.3). Ook worden de woningen op de juiste plek gerealiseerd, omdat het plangebied gelegen is op relatief korte afstand van het centrum van Beneden-Leeuwen en er een agrarisch bedrijf direct aangrenzend aan het bestaand bebouwd gebied wordt gesaneerd.
3.3.4 Conclusie
In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.
Hoofdstuk 4 Milieu- & Omgevingsaspecten
4.1 Verkeer & Parkeren
4.1.1 Verkeer
Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, moet de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag.
Om de verkeersgeneratie van de nieuwe woningen te bepalen is gekeken naar de ligging van het plangebied. De gemeente West Maas en Waal is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'niet stedelijk' gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van het 'buitengebied', waardoor de verkeersgeneratie (uitgaande van het gemiddelde van de aangegeven bandbreedtes) uitkomt op:
- 8,2 voertuigbewegingen per woning (koop, vrijstaand).
Voor de beoogde nieuwbouwwoningen betekent dit een verkeersgeneratie van (3 x 8,2 =) 24,6 voertuigbewegingen per etmaal.
Het plan wordt ontsloten op de van Heemstraweg. De capaciteit van de van Heemstraweg is voldoende om de extra voertuigbewegingen als gevolg van de nieuwe woningen op te vangen. Los hiervan vervallen in het plangebied natuurlijk ook de voertuigbewegingen die voorheen gemaakt werden voor het agrarisch bedrijf.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.1.2 Parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van de normen zoals opgenomen in de 'Nota Parkeren 2019', die gebaseerd zijn op de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. De gemeente West Maas en Waal is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'niet stedelijk' gebied. De parkeerkencijfers uit de publicaties van CROW worden weergegeven in de vorm van een bandbreedte. De gemeente West Maas en Waal gaat bij het bepalen van de parkeerbehoefte uit van de waarde tussen de gemiddelde en maximale bandbreedte. Binnen de functie wonen wordt geen onderscheid gemaakt tussen koop- of huurwoningen. Ook wordt geen rekening gehouden met woninggrootte of de hoogte van de koop- of huursom. De parkeernorm bedraagt:
- 2,3 parkeerplaatsen per woning.
Voor de beoogde nieuw te bouwen woningen betekent dit dat er (3 x 2,3 =) 6,9 parkeerplaatsen nodig zijn om te voldoen aan de parkeernorm. Bij de nieuwbouwwoningen zijn minimaal 3 parkeerplaatsen per woning op het eigen terrein voorzien. De westelijke nieuwe woning beschikt over een lange inrit en een garage en er worden twee parkeervakken naast elkaar aangelegd. De middelste nieuwe woning beschikt eveneens over een lange inrit en een garage en voldoende ruimte voor de aanleg van twee parkeerplekken. Voor de meest oostelijk gelegen nieuwe woning wordt met twee parkeerplekken op eigen terrein, een garage en een lange oprit, aan de parkeernorm voldaan.
In het kader van de bestaande, voormalige bedrijfswoning, die wordt omgezet naar een burgerwoning, kan uitgegaan worden van de normen uit het verleden (2 parkeerplaatsen). Deze zijn op het eigen terrein bij de bedrijfswoning reeds aanwezig.
In totaal worden er in het plangebied dus 11 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit is voldoende om te voldoen aan de gemeentelijke parkeernorm. De minimale afmetingen van een parkeerplaats op eigen terrein bedragen 5 m x 2,5 m (lxb). Aanvullend is tenminste aan één lange zijde van elke parkeerplaats een vrije uitstapstrook met een minimale afmeting van 5 m x 0,5 m (lxb). De parkeernorm is in de regels van het onderhavige bestemmingsplan geborgd.
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.2 Bodem
4.2.1 Regelgeving
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd, dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
Bij nieuwe ontwikkelingen moet bekeken worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisering hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht, indien deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.
4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de gronden in het plangebied, inclusief de gronden ten zuidwesten en ten westen daarvan. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt het volgende voor de relevante deelgebieden A en B (deelgebieden C en D horen niet bij het plangebied):
Deellocatie A: Woonhuis met tuin
- In de bovengrond (0,0 - 0,5 m -mv) met sporen van puin zijn lichte verontreinigingen met zink en lood aangetoond.
Deellocatie B: Erf
- In de bovengrond (0,0 - 0,5 m -mv) met bodemvreemde bijmengingen zijn lichte verontreinigingen met koper, zink, cadmium, lood, PAK en/of PCB aangetoond;
- Ter plaatse van de bovengrondse dieseltank is in de ondergrond (0,5 - 1,0 m -mv) met een zwakke olie-waterreactie geen verontreiniging met minerale olie aangetoond;
- Ter plaatse van de bovengrondse dieseltank zijn in het grondwater lichte verontreinigingen met barium, xylenen en naftaleen aangetoond;
- In de ondergrond (1,0 - 1,9 m -mv) zijn geen verontreinigingen aangetoond;
- In de puinhoudende bovengrond en de druppelzone zijn indicatief gewogen gehalten aan asbest vastgesteld onder de halve interventiewaarde (<50 mg/kg d.s.).
Eindconclusies
Er zijn geen chemische verontreinigingen aangetoond in gehalten/concentraties boven de tussenwaarde. Het uitvoeren van een nader onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Omdat ter plaatse van het erf de indicatief (gewogen) gehalten aan asbest niet groter zijn dan de helft van de interventiewaarde (> 50 mg/kg d.s. (gewogen)), is in voldoende mate vastgesteld dat op de locatie geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest. Dit houdt in dat er op basis van de Wet bodembescherming geen aanleiding is voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of sanerende maatregelen.
Aanvullend onderzoek
De aanleiding voor het aanvullend onderzoek (zie bijlage 2) is de beoordeling van (onder meer) het verkennend bodemonderzoek door de Gemeente West Maas en Waal (beoordelingsformulier voorontwerp 4-4-2022). Daarin wordt gesteld dat het verkennend bodemonderzoek moet worden aangevuld met onderzoek naar respirabele vezels.
Aanzien bij de oostelijke schuur sprake is van een (verweerd) asbestdak zonder goot, waar tevens een verhoogd gehalte asbest is aangetroffen (46 mg/kg d.s.) en er bij het laboratoriumonderzoek asbestvezels zijn waargenomen in het materiaal <0,5 mm is volgens de gemeente West Maas en Waal een analyse op respirabele vezels gegrond.
Het doel van het onderzoek is om in vast te stellen of en in welke mate respirabele vezels voorkomen in de bodem ter plaatse van de druppelzone van de oostelijke schuur.
De aanbouw waarvan de druppelzone aanvullend onderzocht moest worden bleek reeds gesloopt. In de toplaag ter plaatse van de voormalige druppelzone blijkt geen asbest in de fractie < 0,5 mm aanwezig.
Uit overleg met het laboratorium bleek, achteraf ten onrechte, dat een aanvullende SEM-analyse niet mogelijk was. Uit informatie die later naar voren kwam, bleek echter dat dit wel mogelijk was geweest. Tegen de tijd dat dit bekend werd, was het desbetreffende bodemmonster echter al afgevoerd.
Er is daarom nogmaals een monster van de (voormalige) druppelzone te genomen, dat vervolgens ook is ingezet voor de SEM-analyse. Dit aanvullend bodemonderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd. In de toplaag ter plaatse van de voormalige druppelzone blijkt geen asbest in de fractie <0.5 mm aanwezig. Uit het laboratoriumonderzoek blijkt ook dat hier geen sprake is van respirabele asbestvezels.'
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.3 Geluid
4.3.1 Regelgeving
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een 'hogere waarde procedure' worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:
- waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
- waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Wegverkeerslawaai
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel:
Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.
4.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Er is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd voor de nieuwe woningen in het plangebied. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.
Hogere waarden
Een hogere waarde is nodig voor het wegverkeersgeluid afkomstig van de Van Heemstraweg voor de drie nieuwe woningen. De berekende geluidbelasting bedraagt maximaal 57 dB. Maatregelen worden niet doelmatig geacht, zie paragraaf 3.3 van het onderzoek. Het verlenen van hogere waarden wordt mogelijk geacht. Het besluit hogere waarden is opgenomen achteraan het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (zie bijlage 4).
Bouwbesluit en woon- en leefklimaat
Benodigde gevelwering (wegverkeerslawaai)
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 62 dB. Voor de geveldelen van de gewenste woningen bedraagt de vereiste karakteristieke geluidwering Ga;k dan maximaal 62 - 33 = 29 dB. Het bevoegd gezag zal bepalen of er nader onderzoek naar de gevelwering dient te worden gedaan.
Woon- en leefklimaat
De milieukwaliteit wordt bij de woningen wordt geclassificeerd als ‘Zeer Goed’ tot ‘Slecht’. Het woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van de woningen kan evenwel als acceptabel worden aangemerkt. Op basis van de toelichting in de subparagrafen 3.4.1 en 3.4.2 van het onderzoek, kan gesteld worden dat de cumulatieve geluidbelasting (wegverkeer) een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat niet in de weg staat.
Voor het aspect industrielawaai wordt verwezen naar het gestelde in paragraaf 4.4 Milieuzonering.
Het aspect 'wegverkeerslawaai' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.4 Milieuzonering
4.4.1 Regelgeving
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven, inpassing is dan mogelijk.
4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Voor voorliggend bestemmingsplan is een Onderzoek bedrijven en milieuzonering uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 5 bij de toelichting. Ondergenoemde resultaten zijn uit dit onderzoek naar voren gekomen.
Omgevingstype
In de omgeving van het plangebied is in de huidige situatie, maar ook in de situatie na de beoogde bestemmingswijziging sprake van bedrijvigheid en andere functies direct naast woningen. Ook is sprake van een ligging direct aan de hoofdinfrastructuur in de vorm van de Van Heemstraweg. Het plangebied moet daarom worden aangemerkt als gelegen in het omgevingstype ‘gemengd gebied’.
Uitwaartse milieuzonering
Bij uitwaartse milieuzonering wordt uitgegaan van de milieubelastende functies in de omgeving. In een zone rondom de milieubelastende functies worden milieugevoelige functies (de te bestemmen gevoelige functies) geweerd. De woningen zelf vormt geen milieubelastende functie. Een analyse van inwaartse milieuzonering is niet nodig.
Richtafstanden
Op basis van de vigerende bestemmingsplannen zijn de milieubelastende functies in de omgeving bepaald. Het betreft de richtafstanden tot een gemengd gebied behorend bij de werkelijk aanwezige functies en bij de maximale planologische mogelijkheden per locatie. De richtafstanden behorende bij de milieubelastende functies zijn toegelicht in tabel 2 in de bijlage van het onderzoek.
De milieubelastende functies en de bijbehorende richtafstanden zijn weergegeven op navolgende afbeelding en de kaart in bijlage
Richtafstanden op basis van werkelijk aanwezige functies (oranje) en planologische mogelijkheden (roze)
De woningen zijn niet gelegen binnen de richtafstanden van de (bedrijfsmatige) functies die momenteel op deze percelen aanwezig zijn. Er is geen reden om te veronderstellen dat er geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van de bedrijvigheid.
Bovendien: gelet op de hoge geluidbelastingen vanwege wegverkeer worden eisen aan de geluidwering van de gevels gesteld. De hoge eisen voor de geluidwering zijn dan ook zeker voldoende om ten aanzien van het geluid afkomstig van de bedrijvigheid een aanvaardbaar binnenniveau te garanderen. En ten aanzien van zowel het wegverkeer als de bedrijvigheid is sprake van een geluidluwe zijde, aangezien beide bronnen zich aan de voorzijde van de woningen bevinden. Voor de bespreking van het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai wordt verwezen naar subparagraaf 4.3.2 van deze toelichting.
Wel zijn de te realiseren woningen gelegen binnen de richtafstanden van de maximale planologische mogelijkheden van de percelen Van Heemstraweg 38 en 42. Dit betekent in de praktijk dat planologisch gezien bedrijven met een grotere geluidsbelasting zich op deze percelen kunnen vestigen.
Er is daarom een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd waarin is getoetst of de beoogde woningbouw niet zorgt voor een belemmering van omliggende bedrijven (Activiteitenbesluit) en of ter plaatse van de beoogde woningbouw sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (RO). De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd.
Activiteitenbesluit (Industrielawaai)
Uit de rekenresultaten (hoofdstuk 4) blijkt dat niet overal kan worden voldaan aan de standaard grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. In hoofdstuk 5 is toegelicht dat maatregelen aan de bron- en in de overdracht niet doelmatig worden geacht. Daarnaast is toegelicht dat voldaan wordt aan de voorwaarden om, via Artikel 2.20 uit het Activiteitenbesluit, ruimere geluidnormen toe te staan.
Het bevoegd gezag kan de benodigde ruimere geluidnormen (zie tabel 7 en 8 uit het onderzoeksrapport) vastleggen zodat omliggende bedrijven niet in de bedrijfsvoering worden belemmerd. De motivatie uit hoofdstuk 5 van het onderzoek kan daarbij als input dienen.
Aanvaardbaar woon- en leefklimaat (Industrielawaai)
Uit de rekenresultaten (zie hoofdstuk 4 van het onderzoek) blijkt dat niet overal kan worden voldaan aan de richt- en of grenswaarden uit de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (stap 2 en/of 3). In hoofdstuk 5 is toegelicht dat maatregelen aan de bron- en in de overdracht niet doelmatig worden geacht. Maatregelen bij de ontvanger (gevelwering) worden wel mogelijk geacht, daarbij wordt geadviseerd om aan te sluiten bij de benodigde gevelwering behorende bij de cumulatieve geluidbelasting (zie tabel 10 uit het onderzoeksrapport).
Het bevoegd gezag kan (via stap 3 of 4) hogere geluidbelastingen toestaan. De benodigde gevelwering volgend uit de cumulatieve geluidbelasting (tot maximaal 30 dB) is ruimschoots voldoende om aan een aanvaardbaar binnen niveau vanwege het industrielawaai (langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en maximale geluidniveaus) te kunnen voldoen.
Cumulatie van geluid (Wegverkeerslawaai en Industrielawaai)
Wanneer rekening wordt gehouden met alle geluidbronnen in de omgeving zal een gevelwering nodig zijn zoals weergegeven in tabel 10 van het onderzoeksrapport. Wanneer deze gevelwering wordt gerespecteerd, dan is binnen in de beoogde (nieuw te bouwen) woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Er zal te zijner tijd in het kader van het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen voor de nieuwe woningen een nader onderzoek uitgevoerd moeten worden naar de gevelwering van de noordelijke gevels van deze woningen, die minimaal 30 dB moet bedragen.
Voor het aspect spuitzonering wordt verwezen naar paragraaf 4.5.
Het aspect 'milieuzonering' vormt, met inachtneming van een gevelwering van minimaal 30 dB, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.5 Spuitzone
4.5.1 Regelgeving
Bij het mogelijk maken van een nieuwe voor drift gevoelige bestemming in de nabijheid van bestemmingen, die het toepassen van chemische gewasbeschermingsmiddelen niet uitsluiten, is aandacht voor spuitzones nodig. Dit in verband met de risico’s voor de volksgezondheid, vanwege eventuele blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen via drift.
Met de term drift wordt de hoeveelheid gewasbeschermingsmiddel bedoeld, die bij het spuiten buiten het agrarisch perceel op de grond terecht kan komen en/of op hoogte door de lucht passeert. Drift is een belangrijke en directe bron van luchtverontreiniging, waardoor mens en dier in contact kunnen komen met gewasbeschermingsmiddelen. Vooral bij middelen met een hoge toxiciteit en/of voor kwetsbare groepen, zoals jonge kinderen, kan drift risico’s voor de gezondheid inhouden.
Op basis van jurisprudentie wordt in de praktijk een spuitzone voor een voor driftgevoelige bestemming aangehouden van 50 m, gemeten vanaf de bestemmingsgrens. Deze 50 m is in diverse uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS, bijvoorbeeld de uitspraak van 23 september 2009 in zaak nr. 200900570/1/R2) als “in het algemeen niet onredelijk” bevonden en geldt als een vaste richtafstand, waar gemotiveerd van kan worden afgeweken. Een kleinere afstand is mogelijk, mits dat goed onderbouwd wordt.
De vaste richtafstand van 50 m is in de open teelt met name van belang voor boomkwekerijen en boomgaarden, omdat gewasbeschermingsmiddelen daarbij niet alleen neerwaarts worden gespoten (vanwege de beperkte hoogte van het gewas) maar ook zij- en opwaarts (integrale behandeling van de fruitbomen), waarbij toepassing buiten de volbladperiode een extra risico vormt omdat het behandelde gewas zelf dan geen afscherming biedt. Omdat bij opwaarts spuiten de vloeistof op een grotere hoogte vrijkomt en er daardoor meer kans is op verspreiding, veroorzaakt het opwaarts spuiten de meeste drift en is om die reden maatgevend voor gezondheidsrisico's. Aanvullend is het zo dat het middelengebruik in de fruitteelt aanzienlijk hoger ligt dan in de boomteelt. Ook wat betreft toxiciteit van de gebruikte middelen scoort de fruitteelt het hoogst en is die teelt als maatgevend voor de spuitzone te beschouwen.
Activiteitenbesluit
Vanaf 1 januari 2018 is het vanuit het Activiteitenbesluit milieubeheer verplicht een 75 % reducerende spuittechniek (DRT75) toe te passen binnen een boomgaard. Bij teelt van in opwaartse of zijwaartse richting te bespuiten boomkwekerijgewassen geldt op basis van artikel 3.80a van het Activiteitenbesluit de verplichting tot toepassen van een 75 % reducerende spuittechniek vanaf 1 januari 2021.
4.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan
De drie nieuwbouwwoningen bevinden zich allemaal op ruime afstand van de bestaande boomgaard ten zuidoosten van het plangebied. Binnen een zone van 50 m vanaf de rand van de boomgaard liggen alleen gronden met de bestemming 'Agrarisch - Oeverwal'. De overige agrarisch gronden direct ten zuiden van het plangebied zijn niet in gebruik als boomgaard. Daar komt bij dat de boomgaard zich aan de zuidoostzijde van het plangebied bevindt en de wind in Nederland voor het grootste deel van de tijd uit het (zuid)westen komt.
Navolgende afbeelding geeft een impressie van de spuitzone van 50 m in relatie tot de nieuwe woonbestemmingen weer:
Verbeelding woonbestemmingen, boomgaard en richtafstand van 50 m (rood)
In de specifieke gebruiksregels van de bestemming 'Agrarisch - Oeverwal' staat daarnaast dat het verboden is de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming. Daaronder wordt in ieder geval begrepen:
- d. het gebruik van gronden voor tuinbouw met open grondteelt, fruitteelt en/of bestaande boom- en sierteelt (met uitzondering van bestaand gebruik) waarbij bestrijdingsmiddelen worden ingezet in een zone van 50 m, gemeten vanaf de grens van de bestemming 'Wonen - 1';
Uit voorgaande blijkt dat het aspect 'spuitzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.6 Luchtkwaliteit
4.6.1 Regelgeving
Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
- negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken.
- mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3 % ten opzichte van de grenswaarde). Het gaat hier bijvoorbeeld om woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen.
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan
In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voorliggend initiatief maakt de realisatie van maximaal drie nieuwe wooneenheden mogelijk en valt daarmee ruimschoots binnen de NIBM-regeling. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Goede ruimtelijke ordening
Op basis van de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5, ter plaatse van het plangebied,voor het peiljaar 2020, bepaald. Uit deze kaarten blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.7 Geur
4.7.1 Regelgeving
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
- voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
- voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie navolgende tabel.
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kunnen gemeenten een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Regeling geurhinder en veehouderij In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
- de geurbelasting wordt bepaald;
- de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Geur bij niet-agrarische bedrijven Het voorkomen van (nieuwe) geurhinder is het algemene uitgangspunt in het rijksbeleid. Dit uitgangspunt is uitgewerkt in het landelijk informatiedocument ‘Handleiding Geur Industrie’ en beschrijft de methodiek voor de bepaling van het aanvaardbaar hinderniveau voor geur ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten. Vanwege het lokale aspect van geurhinder is de hoogte van het aanvaardbaar hinderniveau niet landelijk vastgelegd. Het bevoegd gezag moet daar een eigen afweging in maken. De provincie Gelderland heeft deze afweging uitgewerkt in de ‘Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017’ voor de industriële bedrijven waarvoor de provincie het bevoegde gezag is. Daarin is het aanvaardbaar geurhinderniveau vertaald naar streef-, richt- en grenswaarden. De streefwaarde is de waarde waaronder geen sprake is van hinder. De grenswaarde is de waarde waarboven sprake is van ernstige hinder. Over het algemeen wordt een geurcontour die ligt tussen streef- en grenswaarde als aanvaardbaar geurhinderniveau vastgesteld en vastgelegd in de milieuvergunning voor een industrieel geurrelevant bedrijf.
4.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan
In de directe omgeving van het plangebied komen geen agrarische bedrijven voor met een geurcontour die over het plangebied is gelegen.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.8 Externe Veiligheid
4.8.1 Regelgeving
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een inrichting die valt onder het Bevi, moeten worden aangehouden.
4.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Het plan voorziet zelf niet in de oprichting van een Bevi-inrichting of een andere stationaire risicobron. Hierdoor vormt het plangebied geen belemmering voor nabijgelegen woningen of andere (beperkt) kwetsbare objecten.
Het plan heeft wel betrekking op kwetsbare objecten, maar uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet ligt binnen:
- het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Bevi;
- de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen;
- het invloedsgebied van een relevante buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen;
- het invloedsgebied van een relevante transportweg of een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water.
Het aspect 'externe veiligheid' is daarmee niet relevant voor het plangebied en vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.9 Waterhuishouding
4.9.1 Regelgeving
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
- Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2022 - 2027, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
- Provinciaal beleid: Omgevingsvisie Gelderland;
- Waterschapsbeleid: Watervisie 2050, Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 'Versterken, verbinden, vergroenen', Nota riolering 'Samen door één buis' (2019) en de Keur voor waterkeringen en wateren;
- Gemeente: Gemeentelijk riool- en waterplan 2018 - 2022.
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water: Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
- 1. Nieuwe plannen moeten voldoen aan het principe van het 'hydrologisch neutraal' bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
- 2. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht moet worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
- 3. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer moeten zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen moeten worden vermeden om watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
- a. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
- b. Schoon inrichten. Om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater moeten worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100 % afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
- c. Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit:
- De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 0,2 of 0,3 m stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
- De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm. Deze vuistregel geldt vooral voor droogvallende voorzieningen.
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval moet de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem moet 48 tot 96 uur bedragen.
Uitgangspunten gemeente
In het Gemeentelijk Riool- en waterplan 2018-2022 is het beleid voor de zorgplicht voor het afvalwater, het afvloeiend hemelwater en het grondwater vastgelegd. Gemeenten moeten verankerd hebben hoe ze omgaan met waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hittestress. Rioolsystemen (ondergronds) hebben bij hevige buien niet altijd voldoende capaciteit voor de afvoer en berging van het hemelwater. Voor het borgen van een adequate afvoer en berging van het hemelwater moet ook gebruik worden gemaakt van de inrichting van de openbare ruimte (bovengronds). Daarmee wordt de gemeentelijke zorgplicht meer bovengronds zichtbaar in wegen en groen en is de relatie met ruimtelijke ordening, openbare ruimte en vergunningverlening cruciaal.
Het klimaatbestendig maken van stedelijk gebied vergt bewuste keuzes bij stedelijke inrichting en stedelijke activiteiten. Bij nieuwe ruimtelijke plannen is een klimaatbestendige en water robuuste inrichting van groot belang. Ruimtelijke functies moeten onderling op elkaar afgestemd zijn en de ruimtelijke effecten op waterhuishouding (en vice versa) moeten vastgelegd worden in een bestemmingsplan of omgevingsplan.
Het uitgangspunt is dat de perceeleigenaar zelf het regenwater moet verwerken. Hierdoor komt er minder regenwater in het riool terecht, wat ten goede komt aan de werking van de zuiveringsinstallatie. Als verwerking op eigen terrein in redelijkheid niet mogelijk is, dan kan het overtollige regenwater afgevoerd worden naar het openbare terrein, al waar het afvoeren de verantwoordelijkheid van de gemeente is.
4.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Bestaande situatie
In de huidige situatie is het plangebied ter plaatse van de beoogde woonpercelen in gebruik als agrarisch perceel en grasland. Op het agrarische perceel zijn schuren met een totaaloppervlak van (220 + 710 + 220 =) 1.150 m2 aanwezig.
Waterkeringen
In het voorliggende plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.
Watergangen
Op basis van de legger wateren van Waterschap Rivierenland ligt in het plangebied een A-watergang, waarvoor een obstakelvrije zone van 4,0 m geldt. Langs de noordzijde van het plangebied ligt nog een A-watergang, waarvan de obstakelvrije zone van 4,0 m binnen het plangebied is gelegen. Tevens grenst het plangebied aan de westzijde aan een B-watergang (inmiddels is dit een A-watergang, maar dat is nog niet doorgevoerd op de digitale legger) en aan noordzijde aan een C-watergang. De bebouwing blijft op afstand van de beschermingszones van de A-watergangen en ook van die van de (nog niet op de legger doorgevoerde) A-watergang aan de westzijde. De watergangen vormen geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Uitsnede legger Waterschap Rivierenland met aanduiding plangrens (rode omkadering)
Wat betreft het aantal overkluizingen kan gesteld worden dat er één extra nodig is. De bestaande overkluizing aan de westzijde van het plangebied blijft nodig om het achterliggende agrarische gebied te ontsluiten. Daarnaast is er per cluster van twee woningen één overkluizing nodig. Voor het oostelijke wooncluster kan dit de bestaande overkluizing zijn, maar het is ook mogelijk om deze iets in westelijke richting te verplaatsen zodat deze meer centraal tussen beide woonpercelen komt te liggen. Voor eventuele aanpassingen/ het nieuw realiseren van overkluizingen, zal te zijner tijd een watervergunning worden aangevraagd.
Watercompensatie
Er is een verhardingsbalans opgesteld om te laten zien hoe de huidige situatie en de toekomstige situatie ter plaatse van de beoogde nieuwe woonpercelen zich tot elkaar verhouden:
Dakoppervlak (m²) | Terreinoppervlak (m²) | Onverhard (m²) | Totaal (m²) | |
Bestaande situatie | 1.450 | 1.200 | 9.450 | 11.800 |
Toekomstige situatie | 1.040 | 1.200 | 9.560 | 11.800 |
Verschil | -410 | +410 |
Uit de verhardingsbalans blijkt dat de hoeveelheid verhard oppervlak met circa 410 m2 afneemt ten opzichte van de huidige situatie. Voor voorliggend initiatief hoeven dus geen watercompenserende maatregelen genomen te worden.
Grondwater
Het plan is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. In en om het plangebied is geen grondwateroverlast bekend. Ingrepen voorkomend uit dit plan zullen het functioneren van het grondwatersysteem niet beïnvloeden.
Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat het grondwaterpeil zich op circa 0,8 m -mv bevindt. Uit de watertoets van BOOT voor het bestemmingsplan 'Partiële herziening Beneden-Leeuwen Zuid, Het Leeuwse Veld' (d.d. 14 maart 2018), op de gronden direct ten zuiden van het plangebied, blijkt dat Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) in het plangebied ligt op circa 4,90 à 5,15 m +NAP. Het maaiveld van het westelijk deel van het plangebied ligt op circa 5,5 m +NAP. Het oostelijk deel van het plangebied (daar waar de nieuwe woning is voorzien aangrenzend aan de A-watergang) ligt op 5,8 m +NAP. Dus worst-case bevindt de GHG zich op 0,35 m -mv (westelijk deel) of 0,65 m -mv (oostelijk deel).
Omdat de toekomstige bouwpeilen van beide woningen minimaal circa 0,2 m hoger (= op circa 6,3 m +NAP) worden aangelegd dan het naastgelegen wegpeil (= op circa 6,1 m +NAP), zou net niet worden voldaan aan de ontwateringseis van 1,3 m voor het bouwpeil. Dit betekent dat de bouwpeilen voor de nieuwe woningen nog 0,15 m hoger moeten worden aangelegd. Dus op circa 6,45 m (bij een worst-case GHG van 5,15 m +NAP.
Te zijner tijd zal bij de uitwerking van de bouwplannen gezorgd worden voor voldoende ontwateringseis voor het bouwpeil.
Drooglegging
Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. Het waterschap adviseert voor het maaiveld een drooglegging van 0,7 m en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 m. Zo wordt overlast door grondwater voorkomen. Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de grondwaterstand op circa 0,8 m - mv ligt. Te zijner tijd zal bij de uitwerking van de bouwplannen gezorgd worden voor voldoende drooglegging van het bouwpeil.
Riolering en hemelwaterafvoer
Voor de afvoer van het afvalwater is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor de rioolaansluiting. De woningen worden aangesloten op de riolering onder de Van Heemstraweg.
Het hemelwater dat op het verhard oppervlak valt, wordt niet gekoppeld aan het rioolsysteem, maar wordt zoveel mogelijk op de eigen woonpercelen verwerkt gescheiden van het afvalwater. Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt echter dat de bovengrond (0,0 - 0,5 m -mv) gemiddeld is opgebouwd uit zwak tot matig siltig, zwak tot matig humeus, fijn tot grof zand of sterk zandige klei. De ondiepe ondergrond (tot circa 1,0 à 1,6 m -mv) is gemiddeld opgebouwd uit zwak tot matig siltig, matig fijn tot matig grof zand of zandige klei. Vanaf 1,0 à 1,6 m -mv tot 2,0 m -mv is de ondergrond gemiddeld opgebouwd uit zwak siltige klei. Dit betekent dat het water weliswaar kan infiltreren, maar niet zo makkelijk als bij een volledig zandige bodem. Dit is echter geen probleem, omdat het overtollige hemelwater, net als in de bestaande situatie het geval was (de regenpijpen van de inmiddels gesloopte bebouwing waren namelijk afgekoppeld), kan afstromen richting de A-watergang centraal door het plangebied, de A-watergang langs de Van Heemstraweg en de A-watergang net ten westen van het plangebied. Gezien de vermindering van verhard oppervlakte in de nieuwe situatie zal dit een verbetering zijn ten opzichte van de oude situatie.
Wateradvies
De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets van waterschap Rivierenland. Uit de gegevens die zijn ingevoerd volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat een geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. Het plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer voorgelegd te worden aan Waterschap Rivierenland, zie ook bijlage 9.
Conclusie
Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.10 Ecologie
4.10.1 Regelgeving
In 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien moet voor de start van die werkzaamheden ontheffing worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan moet duidelijk zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
- 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
- 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
- a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
- b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
- c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
- de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
- de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
- 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
- a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
- b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In het plangebied is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook moet gelet worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' moet worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
4.10.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Soortenbescherming
Er is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd voor de locaties waar de nieuwe woningen voorzien zijn. De huidige woonfunctie van de voormalige bedrijfswoning wordt gewoon voortgezet in de vorm van burgerwonen. Hier vindt geen wijziging plaats. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 7 bij de toelichting gevoegd.
Het plangebied heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. Het plangebied is wel mogelijk geschikt leefgebied voor soorten welke niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) en/of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli).
In het plangebied zijn ook geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of provinciaal aangewezen gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Rijntakken', op circa 1 km afstand gelegen ten noorden van het plangebied. In navolgende tabel een overzicht van de afstanden tot de verschillende typen gebieden:
Vanwege de kleinschalige aard van de ontwikkeling en de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied, worden geen negatieve effecten, als gevolg van verstoring door geluid, licht, trillingen en dergelijke, op de aangewezen habitattypen en doelsoorten van dit Natura 2000-gebied verwacht. Voor deze storingsfactoren is daarom geen verdere toetsing aan de natuurwetgeving nodig.
Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn op voorhand niet uit te sluiten. Vandaar dat ten aanzien van de stikstofdepositie naar stikstofgevoelige habitattypen binnen Natura 2000-gebieden een onderzoek stikstofdepositie is uitgevoerd voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase. De resultaten zijn opgenomen in bijlage 8 bij de toelichting.
Uit de berekeningen blijkt dat in zowel de aanlegfase als de gebruiksfase de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol/ha/j. Daarnaast blijkt uit de berekeningen dat in zowel de aanlegfase als de gebruiksfase de stikstofdepositie ter plekke van de eigen rekenpunten (alle door het wijzigingsbesluit toegevoegde hexagonen met een (naderende) overschrijding van de KDW) niet hoger is dan 0,00 mol/ha/j. Er is dus geen sprake van vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.11 Archeologie & Cultuurhistorie
4.11.1 Regelgeving
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.
4.11.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Archeologie
De gemeente West Maas en Waal heeft een archeologisch sectorplan, welke is vastgesteld door de gemeenteraad op 3 december 2015. Hierin zijn de gronden binnen het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de aanduidingen 'Waarde archeologie 1, 4 en 5'.
Hiervoor geldt dat ter plaatse van de aanduiding:
- 'waarde archeologie 1' bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 40 cm of/dan wel ophogen groter dan 100 m² en hoger dan 70 cm;
- 'waarde archeologie 4' bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 150 cm of/dan wel ophogen groter dan 1.000 m² en hoger dan 70 cm;
- 'waarde archeologie 5' bodemingrepen groter dan 5.000 m² en dieper dan 40 cm of/dan wel ophogen groter dan 5.000 m² en hoger dan 70 cm.
alleen zijn toegestaan indien een omgevingsvergunning is verkregen.
Aangezien alleen de gronden rondom de bestaande woning binnen het plangebied een aanduiding 'waarde archeologie 1' hebben (zie navolgende afbeelding met de begrenzing van wa-1), en voor de bouw van de beoogde nieuwe woningen het oppervlaktecriterium van 1.000 m² voor de aanduiding 'waarde archeologie 4' niet overschrijden, is een nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Begrenzing aanduiding 'waarde archeologie 1'
Dit nog los van het feit dat de meest oostelijke nieuwbouwwoning, direct ten oosten van de A-watergang, wordt gerealiseerd ter hoogte van de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing. Ter plaatse is de grond al tot op grotere diepte geroerd.
De geldende archeologische dubbelbestemming blijft wel gehandhaafd, om de bescherming van de verwachtte archeologische waarden ter plaatse van het plangebied te borgen.
Cultuurhistorie
In het beoogde plan is er voor gekozen om, omwille van de cultuurhistorisch waarde, de voormalige bedrijfswoning in de vorm van een wederopbouwboerderij in traditionalistische Delftse School-stijl uit 1942, te behouden. Deze boerderij vormt onderdeel van een voormalig agrarisch 'ensemble' aan de rand van het Leeuwse Veld met een reeks (voormalige) boerderijen uit verschillende bouwperiodes op een rij aan de Van Heemstraweg.
Ook de kenmerkende slagenverkaveling van het Leeuwse Veld blijft ter plaatse van het plangebied behouden.
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.12 Leidingen
4.12.1 Regelgeving
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgastransportleiding met een diameter groter of gelijk aan 18”;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
4.12.2 Doorvertaling bestemmingsplan
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones moeten worden opgenomen.
4.13 Vormvrije Mer-beoordeling
4.13.1 Regelgeving
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
4.13.2 Doorvertaling bestemmingsplan
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Omdat het aantal woningen in de toekomstige situatie met maximaal drie wooneenheden toeneemt en er tegelijkertijd een agrarisch bedrijf verdwijnt, is er geen m.e.r.-beoordeling conform het Besluit m.e.r. noodzakelijk. Gelet hierop, wordt geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente Beuningen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen.
5.1.1 Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
5.1.2 Bestemmingsregels
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Nadere eisen
In deze bepaling worden de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen benoemt, voor specifieke eisen die aansluiten bij de in het bestemmingsplan al gestelde regels.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
Wijzigingsbevoegdheid
Bevat voorwaarden waaronder het college van Burgemeester en Wethouders medewerking kunnen verlenen aan wijzigingen.
5.1.3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene bouwregels omtrent herbouw, ondergeschikte bouwdelen, bestaande maten en vrijwaringszone A-watergang.
Algemene gebruiksregels
De bepaling bevat een algemeen gebruiksverbod en uitzondering op het verbod.
Algemene afwijkingsregels
Deze bepaling bevat algemene afwijkingsregels voor het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut.
Overige regels
Deze bepaling bevat een regeling omtrent parkeren.
5.1.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2 Bestemmingen
Het bestemmingsplan kent één bestemmingen en één dubbelbestemming:
Artikel 3 Agrarisch - Oeverwal
De voor ‘Agrarisch - Oeverwal’ aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden, met het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke en ecologische waarden. Ter plaatse zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan omdat het bouwvlak ter plaatse is komen te vervallen.
Artikel 4 Water - A-watergang
De gronden die bestemd zijn als 'Water - A-watergang' zijn bedoeld voor A-watergangen met daarbij behorende andere bouwwerken, waaronder bruggen, dammen, steigers en/of duikers.
Artikel 5 Wonen - 1
De gronden die bestemd zijn als ‘Wonen - 1’ zijn bedoeld voor wonen in vrijstaande woningen. Indien in een bestemmingsvlak bouwvlakken zijn aangeduid zijn hoofdgebouwen uitsluitend ter plaatse van de bouwvlakken toegestaan. Voor de bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming wordt een onderscheid gemaakt in het hoofdgebouw van de woning, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is opgenomen ter bescherming van de verwachtte en reeds vastgestelde archeologische waarden. Op grond van deze dubbelbestemming geldt bij bepaalde bodemingrepen een vergunningenstelsel voor het bouwen en voor uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 7 Waterstaat - Beschermingszone watergang
De beschermingszones van A-watergangen en duikers in het plangebied zijn specifiek bestemd. Gebouwen zijn in deze dubbelbestemming niet toegestaan en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn in beperkte mate toegestaan. Voor deze bestemming is een omgevingsvergunning opgenomen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Alle kosten die gemaakt moeten worden voor het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Hiermee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld.
6.2 Overleg
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Gasunie
Gasunie heeft aangegeven akkoord te zijn met het bestemmingsplan.
Waterschap Rivierenland
Op 11 november 2022 heeft het waterschap gereageerd in het kader van het vooroverleg en de volgende twee opmerkingen geplaatst en aangegeven nog niet akkoord te zijn.
Watercompensatie
We vragen u in de toelichting aan te geven hoe de afwatering van het (hemel)water van de oude situatie was ingericht. Dit kan van invloed zijn op de compensatie.
Ontsluiting
In de toelichting wordt gesproken over het realiseren van een nieuwe ontsluiting van perceel sectie N nr. 285. Dammen met duikers worden alleen toegestaan wanneer de noodzaak hiervan kan worden aangetoond. Aangezien dit perceel al een bestaande ontsluiting heeft op de Van Heemstraweg aan de westkant van het perceel, willen we van u vragen te onderzoeken of het mogelijk is om bij de inrichting gebruik te maken van de bestaande ontsluiting zoals dit ook ingetekend is bij het oostelijk gelegen perceel.
Reactie gemeente
Watercompensatie
In de toelichting is nader gespecificeerd dat de regenpijpen van de gesloopte bebouwing al waren afgekoppeld en dat het hemelwater vanaf de nieuwe woningen net als in deze oude situatie kan afstromen richting de A-watergang centraal door het plangebied, de A-watergang langs de Van Heemstraweg en de A-watergang net ten westen van het plangebied. Gezien de vermindering van verhard oppervlakte in de nieuwe situatie zal dit een verbetering zijn ten opzichte van de oude situatie.
Ontsluiting
Er heeft nadere afstemming plaatsgevonden met het waterschap waarin de noodzaak voor een extra overkluizing over de bestaande A-watergang nader is onderbouwd:
"De belangrijkste reden waarom in het ontwerp gekozen is voor een nieuwe overkluizing is de wens van de gemeente om twee naast elkaar gelegen percelen gezamenlijk (met één gecombineerde uitrit op de openbare weg) te ontsluiten en het verhard oppervlak benodigd voor deze ontsluiting zo beperkt mogelijk te houden. Om die reden willen we juist geen gebruik maken van de bestaande dam. Die overkluizing is in onze ogen bedoeld om het achterliggende agrarische perceel te ontsluiten (t.b.v. de agrarisch bedrijfsmatige functie) en niet ten behoeve van de nieuwe woonfunctie. Bovendien komt er los van de in onze ogen ongewenste functiemenging (burgerwonen en agrarisch) dan een behoorlijke lengte aan verhard oppervlak bij ter ontsluiting van beide woonpercelen. Dit past in onze ogen niet bij het zo klimaatbestendig mogelijk inrichten van beide nieuwe woonpercelen.
Door de duiker breed genoeg te maken blijft de doorstroming gegarandeerd en voorkomen we opstuwing. De lengte mag volgens de regels van het waterschap maximaal 10 m bedragen voor een huiskavel (in dit geval twee woonpercelen met één gecombineerde inrit). De civiele adviseur van de initiatiefnemer geeft aan dat de doorstroming van de A-watergang niet beperkt zou worden bij het inzetten van een duiker met een inwendige diameter van 800 mm. Wij stellen daarom voor om ter plaatse een dergelijke voorziening aan te leggen."
In reactie op dit voorstel geeft het waterschap op 15 december 2022 aan dat zij de visie op "het aanleggen van een nieuwe duiker om een gezamenlijke ontsluiting te realiseren" begrijpen. Ze geven aan dat hun opmerking op dit punt voldoende is beantwoord.
Wel geeft het waterschap aan dat hun beleid vaste regels kent omtrent het aanleggen van duikers in haar watersysteem. Een duiker in een A-watergang moet een minimale inwendige diameter hebben van 1.000 mm. De uiteindelijke grootte van de duiker wordt bij de vergunningverlening getoetst.
De initiatiefnemer heeft in reactie hierop aangegeven een duiker te zullen aanleggen van 1.000 mm om daarmee te voldoen aan de regels van het waterschap.
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Inspraak
In het kader van de beoogde ontwikkeling heeft de initiatiefnemer met omwonenden gesproken.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 9 februari 2023 tot en met woensdag 22 maart 2023 (gedurende 6 weken) ter visie gelegen. Er zijn tijdens deze periode geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Landschappelijke inpassing
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 2 Aanvullend Bodemonderzoek Juli 2022
Bijlage 2 Aanvullend bodemonderzoek juli 2022
Bijlage 3 Aanvullend Bodemonderzoek November 2022
Bijlage 3 Aanvullend bodemonderzoek november 2022
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 5 Onderzoek Bedrijven En Milieuzonering
Bijlage 5 Onderzoek bedrijven en milieuzonering
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 6 Akoestisch onderzoek industrielawaai
Bijlage 7 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 7 Quickscan Wet natuurbescherming
Bijlage 8 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 8 Stikstofdepositieonderzoek