Wijzigingsplan Buitengebied, Melkstraat ong. tussen 4 en 8, Alphen
Wijzigingsplan - gemeente West Maas en Waal
Vastgesteld op 03-10-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Bestemmingsplan Buitengebied West Maas en Waal:
Het bestemmingsplan ‘Bestemmingsplan West Maas en Waal correctie 2016’ NL.IMRO.0668.BUIcorrectie2016-BVA1, vastgesteld door de gemeenteraad van West Maas en Waal d.d. 20 oktober 2016 en het bestemmingsplan ‘Bestemmingsplan West Maas en Waal’ NL.IMRO.0668.BUIWestMenW-BOH1, vastgesteld door de gemeenteraad van West Maas en Waal d.d. 27 juni 2013.
1.2 het plan:
het wijzigingsplan ‘Buitengebied, Melkstraat ong. tussen 4 en 8, Alphen’ NL.IMRO.0668.BUIMelkstraat-WIV1van de gemeente West Maas en Waal.
1.3 Wijzigingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
Op het wijzigingsplan zijn verder de begrippen behorende bij het bestemmingsplan, zoals genoemd in lid 1.1 van toepassing.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt gemeten conform de regels in artikel 2 van het bestemmingsplan zoals genoemd in lid 1.1.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch – Oeverwal
De regels in artikel 4 van het bestemmingsplan, zoals genoemd in lid 1.1, zijn onverkort van toepassing.
Artikel 4 Wonen
De regels in artikel 21 van het bestemmingsplan, zoals genoemd in lid 1.1, zijn onverkort van toepassing, met dien verstande dat de regels als volgt worden aangevuld:
Lid 4.1 Bestemmingsomschrijving
- een omgevingsvergunning voor het bouwen mag:
- uitsluitend worden verleend als de het bouwplan voldoet aan de parkeernormen zoals beschreven in de ‘Nota Parkeren 2013’ van de gemeente West Maas en Waal;
- niet worden verleend alvorens minimaal 1.000 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aan de Molse Hoefweg 1 in Alphen zijn gesloopt.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Van Toepassing Verklaring
Op het wijzigingsplan zijn de algemene regels uit hoofdstuk 3 behorende bij het bestemmingsplan, zoals genoemd in lid 1.1, onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
Op het wijzigingsplan zijn de overgangsregels uit hoofdstuk 4 behorende bij het bestemmingsplan,
zoals genoemd in lid 1.1 onverkort van toepassing.
Artikel 7 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan Buitengebied, Melkstraat ong. tussen 4 en 8, Alphen van de gemeente West Maas en Waal.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Melkstraat in Alphen bevindt zich een perceel met een agrarische bestemming. Initiatiefnemer is voornemens deze grond te ontwikkelen ten behoeve van de bouw van een woning. In het huidige bestemmingsplan kent de planlocatie de bestemming ‘Agrarisch - Oeverwal’. Met de in de bestemming opgenomen wijzigingsbevoegdheid is het onder voorwaarden mogelijk de bestemming te wijzigen. De initiatiefnemer wil met dit wijzigingsplan gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid. Hiervoor zal hij ruim 1.000 m2 aan sloopmeters saneren. De gemeente West Maas en Waal heeft een principebesluit genomen om planologisch medewerking te verlenen aan de realisatie van het bouwplan. Voor de realisatie en toetsing van de wijziging is het voorliggende wijzigingsplan opgesteld.
1.2 Ligging En Begrenzing Planlocatie
De planlocatie is gelegen in het lint van de Melkstraat ongeveer tussen huisnummer 4 en 8 en ligt in het zuidwesten van Alphen in de Gemeente West Maas en Waal. Het plangebied ligt tussen woningen aan de noord, oost en westkant van het gebied. Verder oostelijk ligt de Kerkdijk, welke het land en de Maas van elkaar scheidt. Ten zuiden van de te bouwen woning ligt een onbebouwd agrarisch perceel. Het plangebied wordt ontsloten via de Melkstraat. Het perceel is 1.345 m2 en is kadastraal bekend als de gemeente Appeltern, sectie Q, perceel 752. Op onderstaande kaart is het plangebied aangeduid op een luchtfoto.
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0668.BUImelkstraat-WOH1/i_NL.IMRO.0668.BUImelkstraat-WOH1_afbeelding15.png)
Luchtfoto van het plangebied, gearceerd met rode stippellijn.
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0668.BUImelkstraat-WOH1/i_NL.IMRO.0668.BUImelkstraat-WOH1_afbeelding16.png)
Uitsnede kadastrale kaart van het plangebied.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Blijkens www.ruimtelijkeplannen.nl is het bestemmingsplan “Buitengebied West Maas en Waal” vastgesteld op 27 juni 2013, de laatste herziening ‘Buitengebied, West Maas en Waal correctie 2016’ van het geldende bestemmingsplan is vastgesteld op 20 oktober 2016. Op het perceel is de bestemming ‘Agrarisch – Oeverwal’ van toepassing. Voorts is de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie – verwachtingswaarde middel’ van toepassing. De bouw van een woning is binnen deze bestemming niet toegestaan.
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0668.BUImelkstraat-WOH1/i_NL.IMRO.0668.BUImelkstraat-WOH1_afbeelding17.png)
Uitsnede bestemmingsplan “Buitengebied West Maas en Waal” met aanduiding plangebied.
Wijzigingsbevoegdheid
Het wijzigen van de bestemming ‘Agrarisch – Oeverwal’ naar ‘Wonen’ (Art 4.8.3) is ingevolgde de wijzigingsbevoegdheid onder onderstaande voorwaarden mogelijk.
- De regeling voor functieverandering geldt niet alleen voor vrijgekomen legale agrarische bedrijfsgebouwen die minstens vijf jaar rechtmatig in agrarisch gebruik zijn geweest;
- Functieverandering mag niet leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende agrarische bedrijven.
- Nieuwe bebouwing wordt alleen toegestaan wanneer deze op een goede landschappelijke en stedenbouwkundige wijze kan worden ingepast in het buitengebied. Een goede landschappelijke inpassing door streekeigen beplanting moet zijn gewaarborgd door een door burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtingsplan;
- Bebouwing met monumentale of karakteristieke waarde mag volledig worden hergebruikt voor de nieuwe functie;
- De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- De initiatiefnemer heeft bij sloop van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen de keuze zijn bestaande woning uit te breiden, een extra woning te bouwen of nieuwe bijbehorende bouwwerken op te richten:
1. Bij sloop van alle agrarische bedrijfsgebouwen mag de (voormalige) bedrijfswoning tot maximaal 1.200 m3 worden uitgebreid. De toegestane inhoud van de uitbreiding is gerelateerd aan de totale oppervlakte van de gesloopte gebouwen, zoals vermeld in onderstaande tabel:
gesloopte oppervlakte bedrijfsgebouwen in m2 | extra uitbreiding woning in m3 |
0 -750 m2 | 0,5 m3 per gesloopte m2 |
>750 m2 | 0,35 m3 per gesloopte m2 |
2. Bij de bouw van een extra woning geldt dat de oppervlakte van de nieuwe woning maximaal 50% bedraagt van de oppervlakte van de gebouwen, die gesloopt mag worden om voor deze regeling in aanmerking te komen. De toegestane inhoud van de extra woning is gerelateerd aan de totale oppervlakte van de gesloopte gebouwen zoals vermeld in onderstaande tabel:
Gesloopte oppervlakte bedrijfsgebouwen in m2 | Volume extra woning in m3 |
0-1.000 m2 | Bouw extra woning niet mogelijk |
> 1.000 m2 | Bouw woning van maximaal 800 m3 |
3. Om bij de bouw van een extra woning voor saldering in aanmerking te komen gelden voor elk van de bij de saldering betrokken percelen de volgende voorwaarden:
-
-
- voor elk perceel geldt dat alle vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt met een minimum van 250 m2;
- de extra woning wordt gerealiseerd daar waar dat uit ruimtelijke oogpunt het meest passend is.
-
-
4. Bij sloop van alle vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen mag 60% van de gesloopte oppervlakte als bijbehorend bouwwerk van de bestaande bedrijfswoning worden teruggebouwd onder voorwaarde dat de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken (bestaand en nieuw) maximaal 200 m2 bedraagt;
- De bestemming 'Agrarisch - Oeverwal' van het bouwvlak vervalt;
- De regels van de bestemming 'Wonen' zijn overeenkomstig van toepassing.
1.4 Opzet Wijzigingsplan En Toelichting
Het wijzigingsplan ‘Buitengebied, Melkstraat ong. tussen 4 en 8, Alphen’ bestaat uit de volgende stukken:
- toelichting;
- verbeelding, schaal 1:1.000 (IDN nummer: NL.IMRO.0668.BUIMelkstraat-WIV1);
- planregels.
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het wijzigingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het wijzigingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
- Hoofdstuk 1 Inleiding;
- Hoofdstuk 2 Beschrijving van de huidige en gewenste situatie;
- Hoofdstuk 3 Beleidskader;
- Hoofdstuk 4 Beschrijving van de uitvoeringsaspecten;
- Hoofdstuk 5 Waterparagraaf;
- Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid;
- Hoofdstuk 7 Eindconclusie.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande En Toekomstige Situatie
2.1 Huidige Situatie
Historie
Het dorp Alphen is op de oeverwalgronden van de Maas gebouwd. Niet alleen de rivierlus, maar ook de strangen en de doorbraakgaten bewijzen dat het dorpsgebied onder hevige druk heeft gestaan van het grillige verloop van de rivier. De oudste kern van Alphen ligt nabij de rooms-katholieke kerk en de voormalige boerderij Het Hof. Bij een laatmiddeleeuwse overstroming is het oostelijke gedeelte van het dorp waarschijnlijk weggeslagen, want de Kerkdijk is schuin over de vroegmiddeleeuwse verkaveling teruggenomen. Met die verkaveling corresponderen nog de parallel aan elkaar lopende straten als de Kerkstraat, Schoolstraat en Melkstraat. Het gebied rondom de kerk is de laatste eeuwen stelselmatig verhoogd, waartoe de benodigde gronden aan de noordwestrand van het dorp werden uitgegraven. Op deze locatie bevindt zich nu de dorpsgracht.
Structuur
De structuur van Alphen wordt bepaald door de Dijkgraaf de Leeuwweg, de Molenstraat en de Kerkdijk/Greffelingsedijk. Dit zijn allen noord-zuidlopende wegen. Deze wegen vormen tezamen met de Kerkstraat en de Lindenlaan de hoofdwegenstructuur van Alphen. Alphen heeft zich in de loop der jaren in noordelijke richting uitgebreid met recentelijk de uitbreiding aan de noordzijde van de Heuvelstraat. Aan de noordoostkant bevinden zich de (kleinschalige) uitbreidingswijken die grenzen aan het open landschap. In de woonwijken zijn al verbindingen aanwezig voor mogelijke verdere uitbreidingen. Boomgaarden komen veelvuldig voor in de omgeving van Alphen en grenzen aan de kern. Aan de noord- en zuidkant vanuit het open landschap is zicht mogelijk op de dijk en de rivier de Maas. Bedrijvigheid bevindt zich hoofdzakelijk op bedrijventerrein de Zandkamp aan de Dijkgraaf de Leeuwweg.
Kwaliteiten
Karakteristiek voor Alphen zijn de lange linten die uitwaaien vanuit de historische kern richting het buitengebied. Met name aan de Greffelingsedijk is de oude lintbebouwing nog duidelijk zichtbaar. Rond de Rooms-katholieke kerk bevindt zich een kleinschalig historisch centrum met de kerk als beeldbepalende elementen. Ook een gedeelte van het pand van de Woningstichting aan de Kerkstraat is karakteristiek. De begrenzing van het dorp aan de Greffelingsedijk is historisch waardevol. Vanaf de dijk zijn er vele doorkijken richting de kern. Even buiten Alphen bevindt zich aan de zuidzijde de standerdmolen 'Tot voordeel en genoegen'. De molen vormt een opvallend herkenningspunt vanuit het open landschap en vanaf de dijk.
Plangebied
Het plangebied is een agrarisch perceel zonder bebouwing. Aan de Molse Hoefweg 1 in Alphen wordt daarnaast 1014 m2 aan sloopmeters gesaneerd.
2.2 Gewenste Situatie
In de nieuwe situatie wordt door middel van de wijzigingsbevoegdheid een woning mogelijk gemaakt op het plangebied. Dit wordt een nieuwe vrijstaande woning, welke qua uitstraling passend is in de omgeving. De ontsluiting vindt plaats via de Melkstraat.
De gemeente West Maas en Waal streeft naar inbreiding boven uitbreiding, met behoud van bestaande karakteristieken en waarden. Met dit plan wordt de planologisch-juridische mogelijkheid geboden tot het bouwen van één vrijstaande woning. De ontwikkeling sluit aan bij het karakter van het omliggende gebied. Dit komt tot uiting in de kleinschaligheid, de onderlinge afstanden en de bouwmassa van het plan.
Stedenbouwkundige onderbouwing
Voor de stedenbouwkundige toets is onder andere de ontwikkelingsvisie Wonen en Werken als kader gebruikt. Deze visie noemt het onder andere van belang om voor Alphen de karakteristieke dijkbebouwing en de historische linten zoveel mogelijk te handhaven. Ook de groene doorzichten vanaf de dijk op de kern en het open landschap zijn waardevol. Vanuit de kom is het behoud van een harmonische relatie met het landschap gewenst. De groene geledingszones aan de noord- en zuidkant van Alphen moeten open worden gehouden. In de visie is verder een aantal op het moment van het opstellen daarvan voorziene ontwikkelingslocaties (inbreiding) gedefinieerd. Het plangebied wordt niet expliciet genoemd als ontwikkelingslocatie. Bij dit plan is echter wel sprake van een inbreidingslocatie door invulling van een open plek langs de Melkstraat. Door invulling van de locatie is geen sprake van aantasting van het historisch lint van de Melkstraat, omdat de onbebouwde plek geen historische waarde heeft in de vorm van bijvoorbeeld een (voormalig) boerenerf. Verder heeft de nieuwbouw geen afwijkende bouwmassa en sluit het bouwplan wat architectuur betreft aan bij de eenvoudige bouwstijl van de overige woningen langs dit deel van de Melkstraat. Het plangebied maakt geen deel uit van de geledingszone ten zuiden van Alphen. Door de bebouwing op het ruime perceel te plaatsen blijven er zichtlijnen bestaan tussen de bebouwing naar het achtergelegen gebied. Tevens versterkt de bebouwing het karakter van het lint. De rooilijn van de nieuwbouw is op een zodanige wijze geprojecteerd dat rekening wordt gehouden met de verspringende rooilijnen langs het zuidelijk deel van de Melkstraat. De rooilijn zal gemiddeld worden tussen de rooilijn van de naastgelegen woningen. Daarbij sluit de bouwmassa die met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt aan bij het bebouwingsbeeld langs de Melkstraat. Het project is stedenbouwkundig verantwoord.
Bouwvoornemen
Het bouwvoornemen betreft de bouw van één vrijstaande woning. De woning is met de voorzijde georiënteerd op de Melkstraat. Op de navolgende afbeelding is de situatieschets van het bouwplan weergegeven. Hieruit is af te leiden dat de rooilijn van de nieuwbouw op een zodanige wijze is geprojecteerd dat rekening wordt gehouden met rooilijnen van de naastgelegen woningen.
Het woningtype aaneengebouwde woningen komt in de huidige situatie niet voor langs dit deel van de Melkstraat. De bebouwing bestaat hier uit vrij forse vrijstaande woningen en twee-aaneengebouwde woningen. De bestaande bebouwing is over het algemeen parallel op de Melkstraat geprojecteerd. Hierdoor ontstaan brede voorgevels. De geprojecteerde bebouwing in het plangebied sluit wat betreft het brede voorgevelbeeld aan bij de omliggende bebouwing, waaronder de woningen op de percelen Melkstraat 4 en 6. De nieuwbouw sluit wat betreft de goot- en bouwhoogte aan bij de omliggende bebouwing.
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0668.BUImelkstraat-WOH1/i_NL.IMRO.0668.BUImelkstraat-WOH1_afbeelding18.png)
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0668.BUImelkstraat-WOH1/i_NL.IMRO.0668.BUImelkstraat-WOH1_afbeelding19.png)
Gevelaanzicht gewenste woning.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.
Eén van de nationale belangen die de SVIR benoemt, is het belang van een ‘zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten’. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de Ladder voor Duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. In de toelichting van een bestemmingsplan dient bij een stedelijke ontwikkeling een toetsing plaats te vinden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. In onderhavige situatie is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Een verdere toets kan derhalve achterwege blijven.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
De provincie Gelderland heeft 9 juli 2014 de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De visie beschrijft hoe de provincie de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. Het is een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt en geen plan met exacte antwoorden. De provincie kiest er in deze visie voor om vooral opgaven en rollen te benoemen. De provincie onderscheidt voor zichzelf vier rollen: ondernemend, inspirerend, verbindend en normerend. De provincie heeft twee doelen gedefinieerd:
- een duurzame economische structuurversterking;
- het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.
Duurzame economische structuurversterking
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. De komende jaren staan niet zozeer in het teken van ‘groei’ maar meer in het kader van ‘beheer en ontwikkeling van het bestaande’. De versterking van de economie vergt een andere aanpak. De provincie richt zich met haar partners onder andere op:
- Kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
- Een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.
Daarnaast is de Gelderse ambitie om in 2020 een aandeel te hebben van 14% van de hernieuwbare energie en een energieneutraliteit in 2050. Naast de actieve duurzame energie door middel van wind- en zonenergie zal de Gelderse burger actief betrokken worden bij de energietransitie en over de veranderingen die nodig zijn.
Borgen van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving
Een aantrekkelijke leefomgeving kenmerkt zich door goede kwaliteit en beleving van landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving met robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en verder ontwikkelen van die kwaliteiten in Gelderland.
De realisatie van deze twee doelstellingen betekenen onder andere:
- Ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
- Zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterken van de kwaliteit van het landschap.
Daarbij gaat de provincie voor een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen waar inwoners actief inzetten op hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.
Wonen in Rivierenland
In de Regionale Woonagenda agenderen partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen.
In Rivierenland zijn gemeenten en corporaties in 2013 met elkaar in gesprek gegaan over de handreiking die door de samenwerkende corporaties was opgesteld. In dat gesprek is onder meer 'wonen en zorg' aangewezen als prioriteit.
'Wonen en zorg' vormt een urgente opgave, mede vanwege de decentralisatie. Op regionaal niveau pakken partijen dit op. Daarnaast zijn gemeenten gestart met het monitoren van de woningmarkt. Goed inzicht in de ontwikkelingen op de regionale woningmarkt is een vereiste om het gesprek te kunnen voeren over de juiste dingen, namelijk over het benutten van de kansen en mogelijkheden in de bestaande woningvoorraad en over het toevoegen van de juiste woningen op de juiste plek op het juiste moment. Netwerken en het delen van inspiratie, kennis en goede voorbeelden zijn belangrijke elementen voor samenwerking tussen partijen. Dit krijgt steeds meer vorm in de regio.
De regio heeft op deze manier een start gemaakt met de Regionale Woonagenda. De provincie vindt het voor de hand liggen om bij de verschillende opgaven meer relevante partijen te betrekken. Gemeenten en corporaties willen bijvoorbeeld een regionale aanpak voor wonen en zorg vormgeven en daarbij zorgorganisaties betrekken. De provincie is daarbij een van de relevante partijen. De regio wil bovendien meer structuur brengen in de diverse overleggen om helder te maken waar en met wie de onderwerpen het beste op de agenda kunnen staan.
De rood-voor-rood regeling is in de provincie Gelderland ook van kracht om een vitaal platteland te organiseren. En is onderdeel van het beleidskader voor veranderd gebruik voor agrarische bebouwing.
Conclusie
Het initiatief sluit aan bij het beleid van de Provincie Gelderland doordat de woning mogelijk wordt gemaakt door de sloop van ruim 1.000 m2 aan vrijgekomen agrarische bebouwing.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan ‘Buitengebied West Maas en Waal’ kent voor het plangebied de bestemming ‘Agrarisch – Oeverwal’. De gewenste bestemming is een woonbestemming. Op dit moment is die niet aanwezig. In de bestemmingsregels is echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen:
Wijzigingsbevoegdheid
Het wijzigen van de bestemming ‘Agrarisch – Oeverwal’ naar ‘Wonen’ (Art 4.8.3) is ingevolgde de wijzigingsbevoegdheid onder onderstaande voorwaarden mogelijk.
- De regeling voor functieverandering geldt niet alleen voor vrijgekomen legale agrarische bedrijfsgebouwen die minstens vijf jaar rechtmatig in agrarisch gebruik zijn geweest;
- Functieverandering mag niet leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende agrarische bedrijven.
- Nieuwe bebouwing wordt alleen toegestaan wanneer deze op een goede landschappelijke en stedenbouwkundige wijze kan worden ingepast in het buitengebied. Een goede landschappelijke inpassing door streekeigen beplanting moet zijn gewaarborgd door een door burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtingsplan;
- Bebouwing met monumentale of karakteristieke waarde mag volledig worden hergebruikt voor de nieuwe functie;
- De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- De initiatiefnemer heeft bij sloop van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen de keuze zijn bestaande woning uit te breiden, een extra woning te bouwen of nieuwe bijbehorende bouwwerken op te richten:
1. Bij sloop van alle agrarische bedrijfsgebouwen mag de (voormalige) bedrijfswoning tot maximaal 1.200 m3 worden uitgebreid. De toegestane inhoud van de uitbreiding is gerelateerd aan de totale oppervlakte van de gesloopte gebouwen, zoals vermeld in onderstaande tabel:
gesloopte oppervlakte bedrijfsgebouwen in m2 | extra uitbreiding woning in m3 |
0 -750 m2 | 0,5 m3 per gesloopte m2 |
>750 m2 | 0,35 m3 per gesloopte m2 |
2. Bij de bouw van een extra woning geldt dat de oppervlakte van de nieuwe woning maximaal 50% bedraagt van de oppervlakte van de gebouwen, die gesloopt mag worden om voor deze regeling in aanmerking te komen. De toegestane inhoud van de extra woning is gerelateerd aan de totale oppervlakte van de gesloopte gebouwen zoals vermeld in onderstaande tabel:
Gesloopte oppervlakte bedrijfsgebouwen in m2 | Volume extra woning in m3 |
0-1.000 m2 | Bouw extra woning niet mogelijk |
> 1.000 m2 | Bouw woning van maximaal 800 m3 |
3. Om bij de bouw van een extra woning voor saldering in aanmerking te komen gelden voor elk van de bij de saldering betrokken percelen de volgende voorwaarden:
-
-
- voor elk perceel geldt dat alle vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt met een minimum van 250 m2;
- de extra woning wordt gerealiseerd daar waar dat uit ruimtelijke oogpunt het meest passend is.
-
-
4. Bij sloop van alle vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen mag 60% van de gesloopte oppervlakte als bijbehorend bouwwerk van de bestaande bedrijfswoning worden teruggebouwd onder voorwaarde dat de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken (bestaand en nieuw) maximaal 200 m2 bedraagt;
- De bestemming 'Agrarisch - Oeverwal' van het bouwvlak vervalt;
- De regels van de bestemming 'Wonen' zijn overeenkomstig van toepassing.
Ad a. Het perceel is 5 jaar legaal in gebruik geweest
Ad b. Geplande woning zal omliggende bedrijven niet (extra) beperken, nadere onderbouwing hiervan vind plaats in paragraaf 4.7 bedrijven en milieuzonering.
Ad c. woning zal passend worden ingepast in de omgeving.
Ad d. Op onderhavig perceel is geen rijks- en gemeentemonument aanwezig
Ad e. zie ad b.
Ad f. Aan de Molse Hoefweg 1 in Alphen wordt 1014 m2 aan sloopmeters gesaneerd. Deze zijn niet opgenomen in de verbeelding aangezien het bouwvlak van deze opstallen reeds uit de verbeelding van het geldende bestemmingsplan is gehaald. Zie onderstaande kaart met de locatie van de te slopen opstallen. Voordat gestart kan worden met de bouw van de woning, zal eerst de voormalig agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt worden.
Ad g. binnen het vigerend bestemmingsplan is er geen agrarisch bouwvlak meer aanwezig. De aanwezige schuren vallen onder het overgangsrecht. Er wordt reeds voldaan aan deze voorwaarde.
Ad h. de regels van dit wijzigingsplan worden opgesteld conform de bestemming ‘Wonen’.
Gezien het bovenstaande wordt voldaan aan de regels uit de wijzigingsbevoegdheid. Daarmee past het plan binnen het beleid van de gemeente West Maas en Waal.
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0668.BUImelkstraat-WOH1/i_NL.IMRO.0668.BUImelkstraat-WOH1_afbeelding20.png)
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
4.1 Flora En Fauna
4.1.1 Wettelijk kader
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998). Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden (voorheen geregeld in de flora- en faunawet). Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
NNN
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000-gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota’s en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
4.1.2 Effect te vergunnen activiteiten
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen in een beschermd natuurgebied. Het ligt op een afstand van meer dan 200 meter van het NNN gebied. Door de relatief geringe grootte van het plangebied ontbreekt een relatie met het NNN. Gezien het lokale karakter van de ingreep worden zowel directe als indirecte negatieve effecten op het NNN niet verwacht. Gebiedsbescherming is voor dit project niet aan de orde.
Soortenbescherming
Het veldbezoek is op 15 april 2017 door ecoloog T. D. Breur van Ecoresult uitgevoerd. De rapportage te vinden in bijlage 1 van de toelichting. Tijdens het bezoek zijn de aanwezige structuren, ecotopen en de flora en fauna geïnventariseerd. Aan de hand van het vooraf uitgevoerde literatuuronderzoek is middels een zogenaamde “expert judgement” een inschatting gemaakt van de (potentieel) aanwezige beschermde flora en fauna. Tijdens de quickscan is gekeken naar het mogelijk voorkomen van flora en fauna mede op basis van de fysieke eigenschappen van het plangebied. Naar aanleiding van het literatuuronderzoek en het veldbezoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Vogels
De bebouwing in het plangebied biedt geen potentie voor nestplaatsen of essentieel functioneel leefgebied van vogels met jaarrond beschermde verblijfplaatsen. Aanvullend (veld)onderzoek is niet nodig. De activiteiten kunnen worden uitgevoerd. Het aanvragen van een ontheffing Wet natuurbescherming is niet nodig. Wel is het noodzakelijk om te wachten met de werkzaamheden totdat de jongen van de soepgans het nest in het plangebied hebben verlaten. Dit zal naar verwachting uiterlijk in de week van mei 2017 zijn. Kans op andere broedvogels kan redelijkerwijs worden uitgesloten.
Vleermuizen
In het plangebied zijn geen potentieel geschikte voortplantingsplaatsen of vaste rust- en verblijfplaatsen of essentieel functioneel leefgebied van vleermuizen aangetroffen. Ook behoort het plangebied niet tot essentieel leefgebied. Aanvullend (veld)onderzoek is niet nodig. De activiteiten kunnen worden uitgevoerd. Het aanvragen van een ontheffing is niet nodig.
Overige habitatrichtlijnsoorten
Op basis van habitatvereisten is de aanwezigheid van overige habitatrichtlijnsoorten in het plangebied uit te sluiten. Aanvullend (veld)onderzoek is niet nodig. De activiteiten kunnen worden uitgevoerd. Het aanvragen van een ontheffing is niet nodig.
Verder is altijd de zorgplicht van toepassing, op basis waarvan door iedereen voldoende zorg in acht moet worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit kan bijvoorbeeld door buiten kwetsbare periodes (het voortplantings- en winterslaapseizoen) te starten met werkzaamheden en het gefaseerd werken om dieren de kans te geven om te vluchten. Vogels kunnen broeden binnen en in de omgeving van het plangebied. De kap van bomen of het verwijderen van struweel mag daarom niet worden uitgevoerd binnen het broedseizoen (globaal half maart tot half juli).
Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit initiatief.
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2.1 Cultuurhistorie
Het plangebied herbergt geen cultuurhistorische waarden waar in dit bestemmingsplan rekening mee gehouden moet worden. Door de positionering en bouwmassa van de nieuwe woning wordt rekening gehouden met het historische karakter van het deel van de Melkstraat waar het plangebied onderdeel van uitmaakt.
4.2.2 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op Archeologie en Monumentenzorg. Op basis van deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
Beoordeling
Door drs. J.H.F. Leuvering van Synthegra archeologie is een bureauonderzoek en een karterend booronderzoek uitgevoerd. Het veldwerk is uitgevoerd op 18 april 2017. De rapportage is als bijlage 2 toegevoegd aan de toelichting.
Aan de basis van boring 2 tot en met 5 is zand aangetroffen. De diepteligging van de top van het zand varieert sterk, namelijk van 320 cm beneden maaiveld in boring 3 tot 140 cm beneden maaiveld in boring 5. Het dieper gelegen zand is geïnterpreteerd als de Formatie van Kreftenheye, het ondieper gelegen zand is geïnterpreteerd als een beddingafzetting van een crevassegeul en wordt gerekend tot de Formatie van Echteld.
Ter plaatse van boring 1, 2 en 3 zijn twee pakketten zandige klei te onderscheiden, die van elkaar gescheiden zijn van een duidelijke laklaag. Deze laklaag is 15 à 25 cm dik en de top ligt op 150 à 185 cm beneden maaiveld. De twee pakketten zandige klei zijn geïnterpreteerd als oeverafzettingen. De bovenste van de twee is afgezet door de huidige Maas, de onderste door een voormalige rivierloop. In boring 4 en 5 is geen laklaag aangetroffen en is slechts één pakket oeverafzettingen te onderscheiden, die is afgezet door de Maas.
In geen van de boringen zijn indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. De kans dat binnen het plangebied een archeologische vindplaats aanwezig is, wordt daarom klein geacht.
De verwachting is dat binnen het plangebied geen archeologische resten in situ aanwezig zijn, waardoor ook geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied.
Het is niet uit te sluiten dat binnen het van professioneel archeologisch onderzoek vrijgestelde plangebied, ondanks de wettelijke vrijstelling, toch relevante archeologische sporen en vondsten in de bodem verborgen zijn en dat deze in de uitvoeringsfase van de graafwerkzaamheden aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke meldingsplicht op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet. Deze meldingsplicht is van toepassing binnen het bestemmingsplan.
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd.
4.3 Verkeer En Parkeren
4.3.1 Verkeer
De locatie aan de Melkstraat wordt ontsloten via een inrit aan de Melkstraat. De verkeersbewegingen zullen toenemen ten op zichte van de huidige situatie, daar de huidige situatie geen verkeersaantrekkende werking heeft. De verkeersaantrekkende werking van de toe te voegen vrijstaande woning, is te bepalen aan de hand van kencijfers van CROW in publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. Hierbij is rekening gehouden met de kencijfers behorende bij ‘niet stedelijk’ en ‘rest bebouwde kom’. Dit zal volgens de kencijfers leiden tot een maximale aantrekkende werking van 9 voertuigbewegingen per etmaal. De extra verkeersbewegingen zullen niet leiden tot een verstoring van de verkeersafwikkeling rondom het plangebied. De nieuw aan te leggen inrit ten behoeve van de woning zal gaan voldoen aan het Toetsingskader inritten van de gemeente West Maas en Waal, dit houdt onder andere in dat er een watervergunning wordt aangevraagd bij de waterbeheerder voor de aanleg van een duiker.
4.3.2 Parkeren
Voor de parkeernormen heeft de gemeente West Maas en Waal een parkeernota opgesteld. De ‘Nota Parkeren 2013’ stelt dat voor een woning buiten het centrum een parkeernorm van 1,9 wordt aangehouden. Het parkeren zal volledig op eigen terrein worden opgelost. Hier is op de kavel in voldoende mate ruimte voor beschikbaar. Voorts wordt één en ander in de regels geborgd door op te nemen dat in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien aan de hand van de Nota parkeernormen en dat de parkeervoorzieningen in stand dienen te worden gehouden.
4.3.3 Conclusie
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen.
4.4 Luchtkwaliteit
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van NIBM, zijn vastgelegd in de AMvB-NIBM. In de AMvB-NIBM is vastgelegd dat een verslechtering van 3% van de luchtkwaliteit (c.q. een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ kan worden beschouwd.
Initiatief is NIBM
Zoals reeds is vastgesteld zal het aantal voertuigbewegingen met voorliggend plan, als gevolg van de realisatie van drie vrijstaande woningen, met maximaal 9 motorvoertuigen per etmaal toenemen. Om voor kleine projecten te kunnen bepalen of het project als 'niet in betekenende mate' beschouwd mag worden, heeft het toenmalige ministerie van VROM in de NIBM-tool (en handleiding) gepubliceerd op de website van InfoMil (www.infomil.nl). De invoer van de maximaal te verwachten toename van verkeersbewegingen in de NIBM-tool leidt tot de conclusie dat het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
Conclusie
Uit het vorenstaande blijkt dat onderhavig project valt binnen de begrenzing van ‘niet in betekende mate’ (NIBM). Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
4.5 Bodemkwaliteit
In de Woningwet (Ww) is bepaald dat door de gemeenteraad in de bouwverordening regels moeten worden opgenomen om het bouwen op verontreinigde bodem te voorkomen. Deze regels hebben onder andere betrekking op het uitvoeren van een (bodem)onderzoek naar de aard en schaal van de verontreiniging van de bodem.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht moet worden verkregen over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht moet worden verkregen in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is een onderdeel van de onderzoeksverplichting van het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet voorkomen worden dat gronden waarvan bekend is dat de milieuhygiënische kwaliteit onvoldoende is, worden bestemd met een bestemming die daarvoor gevoelig is.
Onderzoek
Op 31 maart 2017 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Vink Milieutechnisch Adviesbureau, rapportage is te vinden in bijlage 3 van de toelichting. Zij hebben geconstateerd dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor verlening van een omgevingsvergunning (bouwen). Tijdens het onderzoek zijn licht verhoogde waarden van zink in de bovengrond aangetroffen en barium in het grondwater. De aangetoonde lichte verontreinigingen zijn niet verontrustend en geven geen aanleiding tot nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische bodemkwaliteit is afdoende bekend.
Conclusie
De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Enkele bodemdepots op het perceel zijn niet nader onderzocht, wanneer deze worden afgevoerd van het plangebied dient wel een onderzoek uitgevoerd te worden naar de kwaliteit van deze depots om ze naar een juiste bestemming te kunnen afvoeren.
4.6 Geluidhinder
4.6.1 Verkeerslawaai
Voorliggend bestemmingsplan biedt op het perceel aan de Melkstraat in Alphen de mogelijkheid tot het realiseren van een vrijstaande woningen. De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwd een woning als een zogenaamd geluidsgevoelig object. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de wet geluidhinder dient plaats te vinden.
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Bij woningbouw binnen deze zones dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Een uitzondering hierop zijn de wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een snelheidregiem van maximaal 30 km/h geldt.
Onderzoek / beoordeling
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Molenweg (50 km/u), en met voorgenomen ontwikkeling worden planologisch gezien nieuwe geluidsgevoelige functies in het kader van de wet geluidhinder mogelijk gemaakt. Een akoestisch onderzoek is in dat kader dan ook noodzakelijk. Om de exacte geluidsbelasting, na aftrek artikel 110g Wet geluidhinder, op de nieuwe gevels te berekenen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door SPAingenieurs (bijlage 4).
Uit het onderzoek blijkt dat de nieuwe woning een geluidbelasting zal ondervinden van maximaal:
- 30 dB ten gevolge van het verkeer op de Molendijk (gezoneerde weg). Dit is ruim lager dan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Deze wet vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van de nieuwe woning.
- 41 dB tengevolge van het verkeer op één van de 30 km/uur wegen. Dit is ruim lager dan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur wegen aanvaardbaar is.
De gecumuleerde geluidbelasting, ten gevolge van alle wegen bedraagt maximaal 46 dB. Hieruit volgt dat de karakteristieke geluidwering van de verblijfsgebieden minimaal 20 dB moet bedragen (de ondergrens). Normaliter wordt met moderne standaard bouwmaterialen (dubbele beglazing, geïsoleerd dak, normale ventilatie voorzieningen) voldaan aan de minimale geluidwering van de gevels.
4.6.2 Spoorwegverkeerslawaai
Gebleken is dat onderhavige planontwikkeling niet gelegen is binnen de wettelijke zone van een spoorweg.
4.6.3 Industrielawaai
Gebleken is dat onderhavige planontwikkeling niet gelegen is binnen de wettelijke zone van een industrieterrein.
4.6.4 Conclusie
Geconcludeerd kan dan ook worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor voorgenomen initiatief.
4.7 Geurhinder
Geurhinder ontstaat bij agrarische bedrijven en wordt beoordeeld met de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De gemeente West Maas en Waal is niet gelegen in een concentratiegebied zoals bedoeld in het reconstructieplan. Op 1 juli 2010 is de gemeentelijke geurverordening ingevolge de Wgv vastgesteld. In deze geurverordening zijn voor verschillende gebieden in de gemeente andere normen vastgesteld vergeleken met de wettelijke normen.
Omgekeerde werking
De Wgv schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de ´omgekeerde werking´ genoemd.
De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder.
Voor wat betreft geurhinder van veehouderij betekent dit dat de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen:
- is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd?;
- wordt overigens niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad?
Volgens bestaande jurisprudentie geldt dat bouwen binnen bestaande stankcirkels niet toelaatbaar is. Als binnen de geurcontour al geurgevoelige objecten liggen, wordt de veehouderij niet in alle gevallen in zijn belangen geschaad door nieuwbouw binnen de contour. Als de veehouderij niet in zijn belangen wordt geschaad en tevens een goed woon- en verblijfsklimaat kan worden gegarandeerd, is het toelaatbaar om binnen de contour van de geldende norm geurgevoelige objecten te bouwen. Uitzondering hierop is een reeds overbelast situatie. In een overbelaste situatie zijn nieuwe geurgevoelige objecten binnen de contouren toegestaan voor zover deze geen verdergaande beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf tot gevolg hebben dan de reeds bestaande beperkingen die andere geurgevoelige objecten binnen de contour al met zich brengen. De geurbelasting op de nieuwbouw mag dus niet hoger zijn dan de geurbelasting op de bestaande geurgevoelige objecten.
4.7.1 Beoordeling
In de omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gelegen. Het dichtstbijzijnde bedrijf waar dieren met een vaste afstand worden gehouden is een paardenhouderij aan de Molenstraat 16 te Alphen. Voor het houden van paarden geldt een vaste afstand van 100 meter voor woningen binnen de bebouwde kom (categorie I en II). Aan deze afstand wordt voldaan.
4.7.2 Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit initiatief.
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
4.8.1 Wettelijk kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied’. De omgeving van het plangebied kan, gelet op de omliggende functies het beste worden aangemerkt als een ‘rustige woonwijk’.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Richtafstanden en omgevingstype
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
4.8.2 Onderzoek / beoordeling
Het meest nabij gelegen bedrijf betreft een akkerbouwbedrijf op het perceel Molenstraat 1, deze wordt ingeschaald als categorie 2 bedrijf. De dichtstbijzijnde bedrijfsbebouwing ligt op circa 75 meter afstand. Voor een voldoende woon en leefklimaat moet volgens de bovenstaande tabel een afstand van 30 meter worden aangehouden. Planologisch wordt het akkerbouwbedrijf beperkt in zijn verdere uitbereiden door reeds bestaande woningen die dichterbij gelegen zijn dan het onderhavige plangebied. Daaruit vloeit tevens voort dat de nieuwe woning de mogelijkheden van het akkerbouwbedrijf niet meer zal inperken dan reeds het geval is. Andere bestaande woningen zijn hiervoor maatgevend.
Overige bedrijven in de omgeving liggen op een grotere afstand en zijn niet van invloed op het plangebied.
4.8.3 Conclusie
Vanuit het oogpunt van milieuzonering bestaat er geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat het initiatief in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
4.9 Externe Veiligheid
4.9.1 Wettelijk kader
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
4.9.2 Onderzoek / beoordeling
Een woning betreft een kwetsbaar object, zodat de nieuwbouw getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0668.BUImelkstraat-WOH1/i_NL.IMRO.0668.BUImelkstraat-WOH1_afbeelding21.png)
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid alleen relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Maas. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
- de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
- de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen.
Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 16 mei 2017 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
4.9.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Maas. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er in het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.
4.10 Kabels En Leidingen
Uit de toelichting en verbeelding van het bestemmingsplan “Buitengebied West Maas en Waal” is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
4.11 Water
4.11.1 Inleiding
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
4.11.2 Beleidskader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KWR) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
Waterwet
De Waterwet inwerking getreden 22 december 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet vervangt de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland, met uitzondering van de Waterschapswet.
Nationaal Waterplan 2016-2021
De Waterwet schrijft voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Waterschap Rivierenland
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 “Koers houden, kansen benutten” bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
4.12 Beoordeling
Voor onderhavig plan is de watertoets uitgevoerd via de Digitale Watertoets. Het plangebied ligt in de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering. Tevens ligt het plangebied binnen een beschermingszone van een A-watergang en een B-watergang of een beschermingszone van een B-watergang. Binnen het plangebied ligt geen A-watergang. Lang het plangebied ligt een A-watergangen aan de noord-oost en zuid-oost zijde van het perceel. Tevens ligt er een B-watergang aan de zuid-west zijde van het terrein. Op basis van het voorgaande kan de normale procedure worden gevolgd. De rapportage digitale watertoets is als bijlage 5 opgenomen bij deze toelichting.
In deze buitenbeschermingszone zijn de volgende zaken niet toegestaan zonder vergunning; afgravingen en seismische onderzoeken, werken met een overdruk van 10 bar en explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen. Onder de noemer afgravingen worden diepe ontgravingen verstaan en daaronder valt ook ondergronds bouwen. Uitgangspunt hierbij is dat de ontgrondingen geen nadelige invloed mogen hebben op de functie van de waterkering, alsmede de waterhuishouding. Tevens wordt deze beschermingszone gebruikt als onderhoudsstrook van de watergangen. Een A-water kent een beschermingszone aan beide zijden, het waterschap maakt hiervan gebruik voor het maaisel uit het water of het rijden daarop. Hiervoor zullen binnen de eerste 4 meter uit de insteek van het A-water geen objecten worden aangebracht. Voor de aanleg van de inrit met dam en duiker, is een vergunning aangevraagd bij het waterschap. Hierin is tevens afgesproken de onderhoudsstrook van het A-water vrij te houden.
Met onderhavig initiatief vindt geen aanpassing van de bestaande watergangen plaats. Het plan wijzigt niets aan de toegankelijkheid van de B-watergangen. Ook na de planologische wijziging blijft de watergang goed toegankelijk voor het onderhoud en beheer. Onderhoud van de aangrenzende helft van de B-watergang komt voor rekening van de nieuwe perceeleigenaar. Voor B-watergangen is de strook 1 meter breed. De beschermingszone van de watergangen wordt niet bestemd. Tevens worden de B-watergangen niet opgenomen in de verbeelding.
Om problemen met het grondwater te voorkomen adviseert het waterschap om een onderzoek uit te voeren ter bepaling van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Dit onderzoek wordt uitgevoerd in verband met het nader bepalen van eventuele maatregelen bij de bouwaanvraag. Ten aanzien van onderhavig bouwplan kan zal er bij mogelijke ophoging van het maaiveld worden gesteld dat er wat betreft de hoogte van het perceel een geleidelijke overgang moet plaatsvinden ten opzichte van de omliggende percelen.
Met het beoogde initiatief zal het verhard oppervlak in het plangebied toenemen ten opzichte van de bestaande situatie. Voor onderhavig initiatief wordt een woning gebouwd van ca. 120 m2, wanneer daarbij een schuur, oprit en terras wordt gerealiseerd blijft de nieuwe verharding ruim onder de 500 m2. Daarbij wordt opgemerkt dat het initiatief mogelijk is gemaakt met de ruimte-voor-ruimte regeling en dan in het kader daarvan elders ruim 1000 m2 wordt gesloopt.
Bij toename van het bestaande verhard oppervlak dient het overtollige water overeenkomstig de richtlijnen van het Waterschap als volgt verwerkt te worden:
- benutting;
- infiltratie in de bodem;
- lozing op het oppervlaktewater;
- lozing op het riool (waarbij het schone regenwater niet op de vuilwaterriolering geloosd mag worden.
Op basis van de Keur van het Waterschap Rivierenland is het verboden zonder vergunning van het Waterschap water afkomstig van een uitbreiding van verhard oppervlak te lozen op watergangen, indien de uitbreiding groter of gelijk is aan 500 m2 in het bestaand stedelijk gebied.
Het streven van de initiatiefnemers en het Waterschap is dat een eventuele vergroting van het verhard oppervlak niet leidt tot een onevenredige aantasting van de waterhuishouding en waterkwaliteit.
Bij nieuwbouwprojecten dient de regenwaterriolering te worden aangelegd met inachtneming van de uitgangspunten van het duurzaam omgaan met regenwater. De vuil- en regenwaterriolering worden volgens dit principe gescheiden. Het hemelwater van het verhard oppervlak dient zo veel mogelijk op eigen terrein te worden verwerkt voordat het wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater in de directe omgeving van het plangebied (afkoppelen). Het afvalwater van de nieuwbouw wordt direct op de bestaande riolering aangesloten overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Bij de nieuwbouw wordt geen gebruik gemaakt van uitloogbare bouwmetalen.
4.12.1 Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
Het wijzigingsplan is opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
Het wijzigingsplan maakt, na vaststelling, integraal onderdeel uit van het bestemmingsplan ‘Buitengebied West Maas en Waal’. Alle algemene bepalingen en bestemmingen die op het bestemmingsplan van toepassing zijn, gelden ook voor het voorliggende wijzigingsplan.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Ten behoeve van de ontwikkeling is een planschaderisicoanalyse opgesteld om inzicht te krijgen in de mogelijke planschade. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
7.1 Inspraak En Vooroverleg
In het kader van de overlegverplichting ex artikel 3.1.1 Bro dient een bestemmingsplan te worden voorgelegd aan betrokken gemeenten en waterschappen en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke mogelijk in het plan in het geding zijn.
Het bestemmingsplan zal ten minste worden voorgelegd aan het Waterschap Rivierenland. De opmerkingen van het waterschap zullen worden afgewogen en waar nodig verwerkt, alvorens het plan wordt vastgesteld.
Het bestemmingsplan dient maatschappelijk draagvlak te hebben onder de inwoners van Alphen en andere belanghebbenden.
Het ontwerpwijzigingsplan ‘Buitengebied, Melkstraat ong. tussen 4 en 8, Alphen’, heeft zes weken ter inzage gelegen vanaf 20 juli 2017. Digitaal was het plan in te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl (NL.IMRO.0668.BUImelkstraat-WIO1). Een analoog exemplaar lag in dezelfde periode ter visie op het gemeentehuis van West Maas en Waal. Het plan is gepubliceerd in de Staatscourant, en op de gemeentelijke website.
Er is één zienswijze op het ontwerpwijzigingsplan ingediend, binnen de termijn van ter visielegging. Deze zienswijze zijn verwerkt in het wijzigingsplan. De zienswijzen hebben niet geleid tot wijzigingen in het plan.