Dreumel, Schepenstraat - Hogeweg
Bestemmingsplan - gemeente West Maas en Waal
Vastgesteld op 25-04-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Dreumel, Schepenstraat - Hogeweg met identificatienummer NL.IMRO.0668.DREHogeweg28-BVA1 van de gemeente West Maas en Waal;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aaneengebouwde woning
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde een gestapelde woning;
1.6 afhankelijke woonruimte
een onderdeel van het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.7 archeologische verwachting
een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachtingswaarde in verband met de in de ondergrond aangetroffen sporen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.8 archeologische waarde
een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel;
1.11 bed and breakfast
een activiteit ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is;
1.12 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.13 bedrijf aan huis
een bedrijf of het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, waaronder een kappersbedrijf, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel valt hier niet onder, met uitzondering van een internetwinkel voor zover geen sprake is van een afhaalmogelijkheid of van uitstalling van goederen ter plaatse;
1.14 beroep aan huis
een dienstverlenend beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk uitgeoefend wordt, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel valt hier niet onder.
1.15 bestaand
- bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;
1.16 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.19 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerken met een dak;
hieronder worden begrepen:
aanbouw:
een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag al dan niet met kap, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
aangebouwd bijbehorend bouwwerk:
een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag al dan niet met kap, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en niet in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
vrijstaand bijbehorend bouwwerk:
een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie) architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
1.20 bijgebouw
een vrijstaand danwel aangebouwd gebouw, behorend bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.21 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.23 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Bij woningen betreft dit het het gehele perceel inclusief voor- en zijtuinen;
1.24 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn toegelaten;
1.25 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.26 carport
een bouwwerk, al dan niet een gebouw zijnde, die dient voor de stalling van een (motor)voertuig;
1.27 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.29 hoofdgebouw
een gedeelte van een gebouw, exclusief bijbehorende bouwwerken, dat door zijn situering en/of afmetingen als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel is aan te merken;
1.30 huishouden
een persoon of groep van personen, die duurzaam een gemeenschappelijk huishouden voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling;
1.31 internetwinkel
een activiteit waarbij sprake is van een online etalage waarbij diensten en producten kunnen worden aangeschaft via het internet;
1.32 inwoning
het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat woningsplitsing en/of kamerbewoning niet toegestaan is;
1.33 kamerbewoning
onzelfstandige woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte;
1.34 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.35 meergeneratiewoning
meergeneratiewoning is een gebouw met geschakelde, zelfstandige of onzelfstandige wooneenheden, appartementen of huizen met inpandige verbinding voor ouderen of mensen met een handicap en hun familie, waarbij de familie mantelzorg verleent. De zorgvrager woont in een aparte wooneenheid, maar staat in directe verbinding met zijn of haar mantelzorger;
1.36 ondergronds bouwwerk
een gebouw, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden peil;
1.37 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten
1.38 peil
- voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- voor gebouwen in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.39 perceelgrens
een grenslijn tussen bouwpercelen onderling;
1.40 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.41 seksinrichting
een voor publiek toegankelijk, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoning van erotische-pornografische aard plaatsvindt. Hieronder wordt in elk geval verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.42 uitbouw
een bijbehorende bouwwerk dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw;
1.43 voorgevelrooilijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;
1.44 voorgevel
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.45 voorzieningen van openbaar nut
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.46 vrijstaande woning
een woning waarvan het hoofdgebouw vrijstaat van andere hoofdgebouwen;
1.47 wonen
het gehuisvest zijn in (een) woning(en);
1.48 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de bouwperceelsgrens:
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.2 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 horizontale diepte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voorgevel en de achtergevel;
2.5 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;
2.7 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplanting;
- c. paden;
- d. speelvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- e. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
- f. parkeervoorzieningen op maximaal 20% van het bestemmingsvlak.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. bermen en beplanting;
- e. straatmeubilair;
- f. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
- g. oeververbindingen (bruggen);
- h. terrassen;
- i. in- en uitritten.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. maximaal 40% van gebouwen tot een totale vloeroppervlakte van maximaal 80 m² mag worden ingericht ten dienste van een beroep aan huis;
- c. bijbehorende bouwwerken;
met de daarbij behorende gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, erven en tuinen.
5.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen gebouwen en andere bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
- a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- b. voor zover is aangegeven mogen uitsluitend de woningtypen worden gebouwd:
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand', voor vrijstaande woningen;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' voor aaneengebouwde woningen;
- c. per bouwvlak is maximaal 1 woning toegestaan;
- d. in afwijking van het bepaalde onder c geldt dat voor zover de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is opgenomen, het aantal woningen maximaal het ter plaatse aangegeven aantal bedraagt;
- e. bijgebouwen ten behoeve van woningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
- f. de nokrichting van de woningen mag uitsluitend parallel aan de Schepenstraat zijn;
- g. de maatvoering van de gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken binnen het bestemmingsvlak is als volgt:
Woning | maximaal |
goothoogte | 4 m |
bouwhoogte | 9 m |
inhoud | 650 m³ |
afstand zijdelingse perceelsgrenzen | 3 m |
Bijbehorende bouwwerken | maximaal |
goothoogte | 3 m |
bouwhoogte | 6 m |
afstand tot woning | 20 m |
gezamenlijk oppervlakte | 80 m² |
minimaal | |
3 m | |
Andere bouwwerken | maximaal |
de hoogte van andere bouwwerken vóór de naar de weg gekeerde gevel van de woning | 1 m |
de hoogte van andere bouwwerken achter de naar de weggekeerde gevel van de woning | 2,5 m |
- h. Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'tuin' gelden de volgende bepalingen:
- 1. op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'tuin' zijn uitsluitend uitbouwen toegestaan, met dien verstande dat deze niet toegestaan zijn aan de zijgevel;
- 2. de breedte van een uitbouw bedraagt aan de voorzijde maximaal 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw tot maximaal 3,5 m;
- 3. de maximale hoogte van een uitbouw bedraagt het vloerpeil van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
- 4. de maximale diepte van de uitbouw bedraagt 25% van de diepte van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'tuin', met een maximum van 1,5 m;
- 5. op een uitbouw is een afscheiding toegestaan met een hoogte van 1 m gemeten vanaf bovenkant uitbouw.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:
- a. dakvormen, dakhellingen en nokinrichtingen van de bebouwing;
- b. de (goot)hoogte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- c. de breedte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. de oriëntering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. de wijze van afdekking van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein;
De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de te verwachten en reeds vaststelde archeologische waarden.
6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en /of een omgevingsvergunning voor het bouwen
6.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de gebieden waar artikel 6.1 betrekking op heeft te veranderen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis wenselijk is; of
- b. de oppervlaktes en / of de dieptes als genoemd in artikel 6.2.1 te veranderen en / of hier desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis wenselijk is.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 5
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de te verwachten en reeds vaststelde archeologische waarden.
7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en /of een omgevingsvergunning voor het bouwen
7.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de gebieden waar artikel 7.1 betrekking op heeft te veranderen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis wenselijk is; of
- b. de oppervlaktes en / of de dieptes als genoemd in artikel 7.2.1 te veranderen en / of hier desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis wenselijk is.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
9.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
9.3 Bestaande afstanden en maten
9.4 Parkeren
- a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan de Nota Parkeren en haar rechtsopvolgers.
- b. Een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan de Nota Parkeren en haar rechtsopvolgers, met dien verstande dat dit uitsluitend noodzakelijk is voor wat betreft de toename in de parkeerbehoefte.
- c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en b, mits:
- 1. het voldoen aan deze bepaling door bijzondere omstandigheden op zwaarwegende bezwaren stuit, of;
- 2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid of laad- of losruimte wordt voorzien.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat nutsgebouwtjes, kunstobjecten, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje maximaal 50 m³ bedraagt en een maximale bouwhoogte van 3 m heeft;
- d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
- e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 m. Wat betreft zend- en ontvang- en/of sirenemasten gelden nog de volgende voorwaarden:
- 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
- buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
- binnen de bebouwde kom uitsluitend op bedrijventerreinen en sportparken;
- 2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
- op hoge gebouwen (minimale bouwhoogte 14 m); bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zonodig in overleg met de monumentencommissie;
- tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.
- 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
10.2 Bed and Breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van ten behoeve van een Bed and Breakfast onder de volgende voorwaarden:
- a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
- b. bedoeld gebruik geen hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
- c. bedoeld gebruik geen belemmering voor de omliggende bedrijven mag opleveren;
- d. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
- e. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
- f. er mag geen duurzame ontwrichting van de evenwichtige opbouw van de voorzieningenstructuur ontstaan;
- g. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer;
- h. er dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
- i. de Bed and Breakfast-voorziening dient in bestaande bebouwing gerealiseerd te worden;
- j. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een Bed and Breakfast in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 60 m².
10.3 Kamerbewoning
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van ten behoeve van het toestaan van kamerbewoning, waarbij in een woning twee of meer onzelfstandige huishoudens zijn toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
- a. kamerbewoning enkel is toegestaan in een hoofdgebouw en wanneer het bestemmingsplan wonen toestaat;
- b. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw ten behoeve van kamerbewoning in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 80 m2;
- c. er dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Algemene wijziging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. veranderen van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- b. veranderen van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.
De veranderingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
- c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Dreumel, Schepenstraat - Hogeweg'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
De initiatiefnemer van voorliggend plan is voornemens zes woningen te realiseren op een perceel aan de Schepenstraat nabij de Hogeweg in het buitengebied van Dreumel. Het perceel kent een agrarische bestemming en is momenteel in gebruik als weiland bij de woning aan de Hogeweg 28.
De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Schepenstraat te Dreumel, kadastraal bekend gemeente Dreumel, sectie G, nr. 2743 en een gedeelte van 2744. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied bevindt zich even ten noorden van de kern Dreumel aan de Schepenstraat nabij de kruising met de Hogeweg. De omgeving betreft het buitengebied van Dreumel met verspreid enkele agrarische bedrijven in de laanboom/fruitteelt sector gecombineerd met voornamelijk burgerwoningen. De Schepenstraat betreft een rustige landbouwweg met aan de zuidzijde zogenoemde watersnoodwoningen. Deze woningen zijn cultureel erfgoed en bepalen het straatbeeld aan deze zijde. De noordelijke zijde van de straat is grotendeels onbebouwd. Op de hoek van deze twee straten staat een woning met aan de achterzijde een agrarisch perceel. Dit perceel is in gebruik als weiland en gedeeltelijk als buitenopslag en wordt omzoomd door een haag. Het plangebied omvat een gedeelte van dit agrarische perceel, aansluitend aan de gronden behorend bij de woning aan de Hogeweg 28. Op circa 500 meter afstand ten westen van het plangebied ligt de Vonkerplas en op bijna 1 km stroomt rivier de Waal. Navolgende afbeelding geeft de huidige situatie weer.
Luchtfoto met plangebied rood omlijnd (bron: PDOK viewer)
2.2 Toekomstige Situatie
Voorliggend initiatief maakt de bouw van zes woningen mogelijk. De stedenbouwkundige opzet refereert naar een agrarisch erf, waarbij de situering, goot- en nokhoogte en kaprichting van de nieuwe woningen verwijst naar schuren bij de hoofdbebouwing aan de Hogeweg 28.. Het programma bestaat uit drie vrijstaande woningen, waarvan één seniorenwoning. Daarnaast zijn er drie wooneenheden ingepast in één volume wat refereert naar een schuur aan het erf.
Navolgende afbeelding geeft een impressie van de toekomstige situatie weer. Zie eveneens bijlage 1.
Toekomstige situatie perceel aan de Schepenstraat (bron: Buro SRO)
De bestaande haag rond het plangebied wordt uitgebreid rondom de woningen en wordt doorgezet in de noordoostelijke hoek van het plangebied in de vorm van een houtsingel/bosje met streekeigen boomsoorten. Aan de zijde van de Schepenstraat wordt de bestaande sloot verbreed ten behoeve van waterberging (meer over waterberging in paragraaf 4.2). Daarnaast wordt er centraal een groene ruimte aangelegd, dat als gebruiksgroen en tegelijkertijd als wadi wordt gebruikt.
Het erf waaraan de zes woningen zijn gelegen wordt met een eigen inrit ontsloten op de Schepenstraat. Op de individuele kavels is ruimte om te parkeren. Daarnaast worden er vier parkeerplaatsen (halfverhard) gerealiseerd in de openbare ruimte centraal in het plangebied. Meer over het aspect parkeren in paragraaf 4.4.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI en het Barro. De ontwikkeling raakt daarmee niet aan één of meerdere aspecten met een nationaal ruimtelijk belang.
Ladder duurzame verstedelijking
Dit plan voorziet in het mogelijk maken van zes woningen binnen het plangebied. Uit jurisprudentie blijkt dat pas van een stedelijke ontwikkeling sprake is als woningbouwprojecten voorzien in 12 nieuwe woningen of meer. Voorliggend plan blijft hier qua aantal onder, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en een verdere toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.
Voorliggend initiatief past binnen het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
- Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
- Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
- Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
- Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
- Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
- Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
- Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.
Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Klimaatadaptatie
De provinciale omgevingsverordening die op 1 februari 2022 van kracht is geworden bevat de instructieregel klimaatadaptie (2.65b). Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet op basis van deze instructieregel de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In die beschrijving moeten in ieder geval de volgende aspecten worden betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. In paragraaf 4.6 is invulling gegeven aan de wijze waarop in dit plan is omgegaan met het voorkomen en/of beperken van de risico's van klimaatverandering.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief omvat de realisatie van zes woningen. Op deze manier wordt invulling gegeven aan de woningbehoefte van de gemeente West Maas en Waal en wordt geanticipeerd op de ontwikkelingen van de woningmarkt. De woningen zijn landschappelijk ingepast en sluiten qua verschijningsvorm aan bij de woningen in de omgeving. Door te bouwen voor starters en senioren wordt aan gesloten bij de diversiteit van de woningvraag. De provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening stellen geen specifieke eisen aan voorliggende locatie. Geconcludeerd wordt dat het initiatief uitvoerbaar is vanuit het provinciale beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Buitengebied
De gemeenteraad heeft de Omgevingsvisie Buitengebied op 09 december 2021 vastgesteld. Dit is een strategische, integrale langetermijnvisie voor de gehele fysieke leefomgeving van de gemeente. Het bestaande beleid, zoals verwoord in onder meer de Structuurvisie Buitengebied 2020 (uit 2010), het Landschapsontwikkelingsplan (uit 2011) en de toelichting van het bestemmingsplan Buitengebied (uit 2014) vormen een belangrijk vertrekpunt voor het beleid.
Het beleid kent zowel een gebiedsgerichte als een thematische invalshoek. De gebiedsgerichte aanpak biedt de mogelijkheid om vanuit kwaliteiten en waarden van gebieden naar de toekomst te kijken. Het buitengebied is opgedeeld in drie deelgebieden: komgronden, oeverwallen en uiterwaarden.
De zes belangrijkste thema's uit de Omgevingsvisie zijn: agrarische bedrijvigheid, natuur en landschap, water en klimaatadaptatie, energietransitie, gezondheid en cultuurhistorie. Daarnaast zijn er ook andere thema's, zoals wonen en recreatie.
Het plangebied ligt op een oeverwal. Karakteristiek is het kleinschalig halfopen landschap, waar wonen, werken en agrarische activiteiten sterk met elkaar zijn verweven. Het mozaïekachtige karakter van het landschap, de afwisseling van verschillende functies, open weides, boomgaarden en bebouwing vormt de ruimtelijke basis voor ontwikkelingen. Nieuwe ontwikkelingen dienen binnen deze karakteristiek te passen en deze te versterken. De verschillende landschapselementen dienen zoveel mogelijk behouden te worden.
Met betrekking tot wonen op de oeverwal wordt in de structuurvisie aangegeven dat het omzetten van een agrarisch bouwperceel/bedrijfsperceel naar wonen passend is. Wel dient met de volgende voorwaarden rekening gehouden te worden:
- de woning dient qua aard en schaal passend te zijn in het landschap;
- sloop van de vrijgekomen (agrarische) bedrijfsbebouwing, met uitzondering van monumentale of beeldbepalende bebouwing;
- nieuwbouw in principe op de plaats van het voormalige hoofdgebouw;
- hiervan mag afgeweken worden als daar zwaarwegende stedenbouwkundige of landschappelijke redenen voor zijn;
- landschappelijke inpassing van de nieuwe woning.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief omvat de realisatie van zes woningen. Hiertoe wordt een agrarisch perceel herbestemd naar wonen wat als passend wordt beschouwd in het kader van de Omgevingsvisie. De nieuwe woningen zijn zorgvuldig landschappelijk ingepast (zie nadere toelichting paragraaf 2.2) en sluiten door de compacte erfopzet qua aard en schaal aan bij de woonpercelen in de directe omgeving.
Het initiatief past binnen de Omgevingsvisie Buitengebied.
3.3.2 Structuurvisie dorpen 2025
De Structuurvisie vormt het strategisch beleidsdocument dat de ruimtelijke ontwikkeling van West Maas en Waal tot 2023 op hoofdlijnen bevat. Centraal thema in de visie is de leefbaarheid in de dorpen. De komende jaren leiden sociale en economische ontwikkelingen tot veel veranderingen in de dorpen en in de relatie tussen de dorpen. Als uitwerking van de Visie Leefbaarheid Kernen 2030 wordt in de Structuurvisie voor de komende tien jaar aangegeven waarin moet worden geïnvesteerd. Er wordt ruimte geboden voor initiatieven die de identiteit en kwaliteit van de dorpen versterken.
De verwachting is dat er tussen 2010 en 2020 845 woningen bij moeten komen, waarbij rekening is gehouden met bijzondere factoren. De ontwikkelingen worden geconcentreerd in en om de kernen. Op rijks- en provinciaal niveau heeft inbreiding de voorkeur boven uitbreiding van de dorpen. Inbreiding kan echter alleen onder de voorwaarde dat dit niet ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit. Uitbreiding wordt echter niet uitgesloten. In de periode tot 2030 zal inbreiding vooral plaatsvinden in de vorm van herontwikkeling. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om oude woningen of om andere vrijkomende functies zoals bedrijfsgebouwen en voorzieningen. Door herontwikkeling hiervan wordt de aanwezige ruimte optimaal benut, worden verpaupering en leegstand tegengegaan en kan een structurele versterking van het dorp plaatsvinden. Mede hierdoor blijft de leefbaarheid in de dorpen behouden.
In de Structuurvisie zijn ontwikkelingsplannen voor de verschillende dorpen opgenomen. Voor de kern Dreumel wordt ingezet op versterking van de bestaande opbouw van de kern die wordt gekenmerkt door een open en groen karakter, hoofdzakelijk vrijstaande bebouwing aan de linten en groene binnengebieden. De structuurvisie biedt daarnaast ruimte voor het ontwikkelen van erven langs de bebouwingslinten Polstraat, Hogeweg en Lageweg aan de noordzijde van het dorp. De erven aan de linten bieden ruimte voor herontwikkeling en beperkte verdichting. Langs de Hogeweg kunnen nieuwe erven worden ontwikkeld met een woon- en/of werkfunctie of een recreatieve functie. Naast het versterken van het landschappelijk beeld van het weidegebied moeten de ontwikkelingen ook positieve bijdrage leveren aan de groenstructuur van de linten.
Planspecifiek
In de Structuurvisie dorpen 2025 is voor de gemeente West Maas en Waal een behoefte van 845 woningen geraamd. De realisatie van zes woningen past binnen deze behoefte. Het plan betreft een uitbreiding van Dreumel langs de Hogeweg, waarlangs op kleine schaal het toevoegen van nieuwe erven en beperkte verdichting is toegestaan. Door de nieuwe woningen te clusteren als een erf achter de woning aan de Hogeweg 28 ontstaat bebouwing in de 2e linie van het erf Hogeweg 28. Daarmee geeft het plan invulling aan het beleid uit de Structuurvisie Dorpen 2025. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de structuurvisie ter plaatse van het plangebied.
Uitsnede Structuurvisie Dorpen 2025, plangebied rood omcirkeld.
3.3.3 Dorpskwaliteitsplan West Maas en Waal en dorpspaspoort Dreumel
Zoals ook in de Structuurvisie Dorpen 2025 is aangegeven bieden de linten zoals de Hogeweg mogelijkheden voor herontwikkeling en verdichting van erven. De toevoeging van kleinschalige ontwikkelingen
in de vorm van erven is bij alle linten goed denkbaar. Onder een "erf" wordt hier verstaan: een duidelijk in vormgeving en positionering bij elkaar horende groep gebouwen in een landelijke context of aan de rand van het dorp. De beleving en zichtbaarheid van het open landschap is belangrijk. De ontwikkeling van een "erf met hoofdwoningen in de eerste lijn en een klein buurtje daar achter, uit het zicht van de openbare weg" wordt aangegeven als mogelijke ontwikkelingen. Bebouwing achter de hoofdwoning dienen de uitstraling van
"bijgebouwen", bijvoorbeeld schuurwoningen te hebben. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het dorpspaspoort Dreumel ter hoogte van het plangebied.
Uitsnede dorppaspoort Dreumel, plangebied rood omcirkeld
Planspecifiek
De voorgestelde zes woningen worden gerealiseerd in een erfopzet dicht tegen het perceel aan de Hogeweg. Door de woningen in de tweede lijn van de Hogeweg te realiseren in de gewenste maat en schaal van schuurwoningen wordt voldaan aan de spelregels van het dorpspaspoort. De clustering van de bebouwing zorgt daarbij voor het behoud van het open en groene landschap.
3.3.4 Woonvisie 2022 - 2026
Het woningbouwprogramma van de gemeente West Maas en Waal is met omliggende gemeenten afgestemd in de 'Regionale woningbouwagenda Rivierenland 2020-2030'. Hierin zijn afspraken gemaakt over de kwantitatieve en de kwalitatieve nieuwbouwopgave. Regionale afstemming moet zorgen voor voldoende woningen, voor de juiste doelgroepen en op de goede plek.
In de Woonvisie staan vier thema's centraal:
- aandacht voor kwaliteit
- onbezorgd wonen
- goed wonen voor alle doelgroepen
- toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad
Voor de gemeente West Maas en Waal is de woningbehoefte tussen 2021 en 2030 geraamd op minimaal 870 extra woningen.
Wat betreft de kwalitatieve behoefte wordt in de Woonvisie van de gemeente West Maas en Waal beschreven dat veranderingen in de bevolkingssamenstelling leiden tot een andere vraag naar woningen. Er is meer behoefte aan woningen die (ook) geschikt zijn voor ouderen en aan woningen die geschikt zijn voor een- en tweepersoonshuishoudens. Uit de Woonvisie blijkt tevens dat men graag in een grondgebonden woning woont. West Maas en Waal is een echte 'gezinsgemeente', en wil ook voorzien in de behoefte van mensen van buitenaf die de dorpen een impuls geven en zorgen voor extra draagvlak voor voorzieningen en verenigingen. Er is vooral behoefte aan woningen voor de doelgroepen middeninkomens, statushouders en kleine huishoudens en in de prijsklasse betaalbare huur of koop en middeldure huur.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief omvat de realisatie van zes woningen die deels geschikt zijn voor starters en senioren. Hiermee wordt voldaan aan de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte van de gemeente West Maas en Waal en aangesloten bij de Woonvisie.
3.3.5 Toetsingskader woningbouw 2020
De gemeente West Maas en Waal heeft in de woonvisie opgenomen dat er bij de ontwikkeling van woningen wordt uitgegaan van de "de juiste woning, op de juiste plaats, op het juiste moment”. In het Toetsingskader woningbouw 2020 is opgesteld met als basis de uitgangspunten van de woonvisie, de Structuurvisie Dorpen en de daarbij horende Dorpskwaliteitsplannen.
Woningbouwinitiatieven worden beoordeeld op de kwalitatieve bijdrage die ze leveren aan de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van de kernen. Eens per twee jaar wordt een afweging gemaakt welke ingediende initiatieven gehonoreerd kunnen worden.
Initiatieven worden getoetst op 5 criteria:
- 1. de volkshuisvestelijke bijdrage (doelgroep, prijsklasse, diversiteit)
- 2. oplossing van een ruimtelijk knelpunt
- 3. hergebruik van bestaand vastgoed
- 4. multifunctionaliteit (toevoegen van andere functies dan wonen)
- 5. voldoen aan de vraag naar woningen in de kern
Een initiatief dient minimaal 9 punten te scoren.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief is beoordeeld aan de hand van het toetsingskader woningbouw. Het plan past binnen het SV Dorpen (zie paragraaf 3.3.2) door het realiseren van woningen aan de Hoge weg/Schepenstraat en voorziet o.a. in woningen voor starters en senioren. Het plan heeft 15 punten gescoord waarmee het initiatief voldoende punten gescoord om medewerking te krijgen van de gemeente.
3.3.6 Landschapsontwikkelingsplan West Maas en Waal
De gemeente West Maas en Waal heeft in 2011 het Landschapsontwikkelingsplan vastgesteld. De doelen ten aanzien van de ruimtelijke, maar vooral ook landschappelijke, ontwikkeling zijn hierin vastgelegd. Uitgangspunt is dat het karakteristieke onderscheid tussen komgronden, oeverwallen en uiterwaarden behouden moet blijven en waar mogelijk versterkt om zo de eigenheid en leesbaarheid van het landschap te bewaren.
De druk op het landschap is groot. Toch zal het landschap moeten worden ingezet om de kwaliteiten van het rivierengebied waar mogelijk te versterken. Er moet kunnen worden ingespeeld op nieuwe vragen, zoals klimaatadaptatie, het energievraagstuk en het vergoten van de biodiversiteit en veranderende behoeftes (onder meer schaalvergroting van agrarische bedrijven) in het buitengebied. Dit vraagt om spelregels waarmee sturing kan worden gegeven aan de gewenste ontwikkelingsrichting van natuur en landschap.
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich op een plek waar de kleinschaligheid van de oeverwal dient te worden behouden en versterkt d.m.v. functiemenging, versterken van het landschap en behoud van de cultuurhistorische waarden. De landschappelijke waarden blijven behouden doordat de stedenbouwkundige opzet van het initiatief refereert naar een agrarisch erf. De bestaande haag rond het plangebied wordt uitgebreid rondom de woningen en wordt doorgezet in de noordoostelijke hoek van het plangebied in de vorm van een houtsingel/bosje met streekeigen boomsoorten als Gewone es, Iep, Linde, Eik, Paardenkastanje, Zoete kers, Ruwe berk en struiksoorten als: Egelantier, Vlier, Meidoorn, Hazelaar, Ribes, Kardinaalsmuts. Soorten die geschikt zijn ter plaatse van de lage haag als perceelafscheiding zijn o.a. veldesdoorn en meidoorn. De solitaire boom aan het erf kan een eik, beuk, linde of paardenkastanje zijn. Deze soorten passen qua eigenschappen goed in het deelgebied 'Oeverwal'.
De genoemde soorten zijn opgenomen in het schetsontwerp in bijlage 1 van de regels en zijn voorwaardelijk verplicht gesteld. Hierdoor wordt aangesloten op het landschapsontwikkelingsplan van de gemeente West Maas en Waal.
3.3.7 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal', vastgesteld door de gemeenteraad op 9 juli 2014. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch - Oeverwal' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - verwachtingswaarde Middel'. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied West Maas en Waal' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Tevens geldt het 'Bestemmingsplan archeologie West Maas en Waal', vastgesteld op 3 december 2015. Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met de gebiedsaanduidingen 'overige zone - waarde archeologie 2' en 'overige zone - waarde archeologie 5'.
Strijdigheid met het bestemmingsplan
Voorliggend plan voorziet in de realisering van zes woningen. Het realiseren van woningen binnen de bestemming 'Agrarisch - Oeverwal' is niet toegestaan, waarmee het plan strijdig is met het geldende bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 2. In de rapportage wordt geconcludeerd dat er een (zeer) licht verhoogd nikkelgehalte in de ondergrond aanwezig is. Het aangetoonde nikkelgehalte in de ondergrond is echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt wordt het terrein geschikt geacht voor de huidige en de toekomstige bestemming.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
4.1.2 Lucht
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de Atlas Leefomgeving (www.atlasleefomgeving.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (fijnstof) | PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |||
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 12,7 µg/m3 | 15,8 µg/m3 | 8,9 µg/m3 | ||
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatie
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (ontwikkeling zes woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
- woningen;
- geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Het plangebied ligt aan de Schepenstraat en Hogeweg in de bebouwde kom van Dreumel. Industrielawaai en spoorweglawaai zijn hier niet aan de orde. Wat betreft wegverkeerslawaai ligt het plangebied in een 30 km zone. Dergelijke wegen hebben volgens artikel 74 lid 2 van de Wgh geen onderzoekszone en zijn daarmee niet onderzoeksplichtig. Aangezien er sprake is van een smalle en rustige weg zonder veel (vracht)verkeer kan ook aangenomen worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
4.1.4 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet in de oprichting van woningen, die aangemerkt kunnen worden als geurgevoelig object.
Achtergrondbelasting
Op onderstaande kaart is de achtergrondbelasting van geur weergegeven, gebaseerd op de vergunde situatie. Deze kaart is afkomstig uit de milieueffectrapportage die is opgesteld voor het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal" (2012). Uit de kaart blijkt dat de milieukwaliteit in relatie tot geur ter hoogte van het plangebied goed is (witte cirkel). Op grond van het Besluit emissiearme huisvesting (opvolger van het Besluit huisvesting dat reeds in 2008 van kracht werd) gelden er maximale emissiewaarden voor ammoniak en fijnstof. Uitbreiding van bedrijven is alleen mogelijk als de ammoniak emissie per saldo niet toeneemt. Bovendien ligt de locatie dicht bij de bebouwde kom van Dreumel, waardoor het voor agrarische bedrijven al lastig is om daar uit te breiden gezien de grote hoeveelheid woningen in deze omgeving. Gelet op de omvang en afstand tot veehouderijen in de omgeving is het aannemelijk dat er ter plaatse van het plangebied sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Achtergrondbelasting vergunde situatie gemeente West Maas en Waal. Bron: Plan MER Bestemmingsplan Buitengebied West Maas en Waal
Voorgrondbelasting
In de omgeving liggen op enige afstand van het plangebied een aantal agrarische bedrijven. Ten noorden van het plangebied zijn een aantal glastuinbouwbedrijven gevestigd. Hierbij is geen sprake van geurhinder. Aan de Hogeweg 15 is een intensieve veehouderij toegestaan in het geldende bestemmingsplan. Dit bedrijf dient reeds rekening te houden met de woningen die dichter zijn gelegen dan het plangebied, waardoor op voorhand kan worden gesteld dat het bedrijf niet wordt belemmerd in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden door de ontwikkeling van de nieuwe woningen. Overige veehouderijen liggen op een veel grotere afstand van het plangebied. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er ter plaatse van het plangebied geen sprake zal zijn van geuroverlast.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
4.1.5 Milieuzonering
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
In de omgeving liggen op meer dan 100 m ten noorden van het plangebied enkele glastuinbouw bedrijven en op circa 60 m afstand zijn teeltgronden aanwezig. De bedrijfsgebouwen van de intensieve veehouderij aan de Hogeweg 15 ligt op een afstand van circa 60 m. De richtafstand van deze bedrijven is 30 m ten aanzien van geluid en stof (geur is reeds behandeld in paragraaf 4.1.4), waarmee de nieuwe woningen zich op ruim voldoende afstand bevinden. Daarnaast zal onderhavig plan de bedrijfsvoering en ontwikkelmogelijkheden van omliggende bedrijven niet extra belemmeren omdat deze bedrijven reeds rekening moeten houden met de aanwezigheid van reeds bestaande nabij gelegen woningen.
Tegenover de planlocatie is een kleinschalige, hobbymatige boomgaard aanwezig die behoord bij een burgerwoning aan de Schepenstraat 11. Deze boomgaard wordt niet bedrijfsmatig bespoten waardoor er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van voorliggend plangebied.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
4.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van kwetsbare objecten (zes woningen) waardoor het van belang is om te kijken naar de mogelijke effecten vanuit externe veiligheid. Via de website atlasleefomgeving.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website. Het plangebied is hier globaal aangegeven met de blauwe cirkel.
Uitsnede risicokaart, plangebied blauw omcirkeld (bron: atlasleefomgeving.nl)
Uit voorgaande kaart blijkt dat het plangebied op ruime afstand ligt van omliggende inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes.
Propaantank
Op circa 140 m bevindt zich een bovengrondse propaantank. Voorliggend plangebied ligt ruim buiten het bijbehorende explosieaandachtsgebied van deze tank. Een nadere toetsing ten aanzien van de propaantank is niet aan de orde.
Aardgastransportleidingen
Ten oosten van het plangebied op circa 790 m ligt een hogedruk aardgastransportleiding. Het plangebied ligt buiten de zone van het plaatsgebonden risico. Op de risicokaart is vastgelegd dat er sprake is van een buisleiding (aardgas) met een diameter van 114 mm en een maximale werkdruk van 40 bar, met een bijbehorende toetsafstand van 45 m. De woningen ligt op een afstand van circa 790 m en daarmee buiten de 1% letaliteitsgrens.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op circa 1 km stroomt rivier de Waal. Daarmee is het aspect externe veiligheid relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in ieder geval worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
- de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
- de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 30 oktober 2023 aangegeven dat in dit geval onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "zeer kwetsbaar gebouw", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NLalert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er in plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
4.2 Water
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21eeeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Waterschap Rivierenland
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken: met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.
Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperken tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.
Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.
Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is.
Uit deze vuistregel volgt de volgende berekening:
Benodigde compensatie = Toename verhard opp (in m²) * 0,0436
Beleid gemeente West Maas en Waal
Vanuit de gemeente West Maas en Waal geldt dat iedere terreineigenaar verantwoordelijk is voor het verwerken van het hemelwater op het eigen terrein. De gemeente hanteert de onderstaande voorkeursvolgorde voor het verwerken van het hemelwater:
- 1. Besparen;
- 2. Vasthouden;
- 3. Bergen;
- 4. Aanpassen;
- 5. Afvoeren.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
- de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
- de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.
Planspecifiek
Digitale watertoets
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat van de watertoets is opgenomen in bijlage 3. Hieruit blijkt dat er een c-watergang in het plangebied ligt. Er liggen echter geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied.
Nadere watertoets
In het kader van voorliggende ontwikkeling is een nadere watertoets uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is opgenomen in bijlage 4. In het onderzoek komen de volgende conclusies naar voren:
Het plangebied is gelegen binnen een intrekgebied. Grenzend aan het plangebied is in het zuiden een C-watergang gelegen met een breedte van circa 1,5 m van insteek tot insteek. Bij werkzaamheden dieper dan circa 0,5 m-mv (GHG) is waarschijnlijk bemaling nodig. Gezien de aanwezigheid van een kleiige deklaag is het risico op opbarsten aanwezig. Aangezien de grondwaterstand relatief ondiep is en de bovengrond uit klei bestaat, is zonder het treffen van maatregelen, grondwateroverlast in de toekomstige situatie reëel. Op basis van de bodemopbouw en de grondwaterstand is infiltreren in de bovenste meters van de bodem niet kansrijk.
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels onverhard. In de noordoostelijk hoek is 410 m² verhard en in gebruikt als opslagplaats. In de toekomstige situatie bedraagt het verharde oppervlak circa 1.930 m², waarmee door de herontwikkeling het verharde oppervlak toeneemt met circa 1.505 m². Om de huidige afvoersituatie ter plaatse van het plangebied niet te verslechteren wordt voor de toename van verhard oppervlak watercompensatie gerealiseerd. Waterberging wordt gerealiseerd door het realiseren van een landschappelijke verlaging (wadi ten zuiden van de openbare parkeerplaatsen) en het vergroten van het profiel van het oppervlaktewaterlichaam (c-watergang) ten zuiden van het plangebied. In het onderzoek is de exacte maatvoering van de te nemen maatregelen opgenomen.
Om vervuiling van het hemelwater te beperken, wordt geadviseerd het gebruik van uitlogende bouwmaterialen te voorkomen conform beleid gemeente en waterschap. Het vuilwater afvoer wordt aangesloten op de bestaande riolering.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
4.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of Gelders Natuurnetwerk. Op navolgende afbeelding is te zien dat de planlocatie is gelegen op een afstand van circa 360 m tot het Natura 2000-gebied 'Rijntakken'.
Ligging plangebied (rood omcirkeld) ten opzichte van Natura 2000-gebied Rijntakken (bron: https://www.natura2000.nl/gebieden)
Voorliggend initiatief betreft de realisatie van zes woningen. Ten behoeve van de Wet natuurbescherming is een voortoets stikstof uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is opgenomen in bijlage 5. Geconcludeerd wordt dat als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied de stikstofdepositie op (bijna) overbelaste hexagonen van de Natura 2000 in zowel de gebruiksfase als de aanlegfase niet toe neemt ten opzichte van de referentiesituatie. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.
Soortenbescherming
In het kader van voorliggend initiatief is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (voor een enigszins afwijkend ontwerp, maar wel dezelfde locatie). De onderzoeksrapportage is toegevoegd in bijlage 6. In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat de planlocatie geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor soorten welke niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) en/of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli). Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De te treffen maatregelen zijn op genomen in de rapportage op pagina 21. Geconcludeerd wordt dat de realisatie van 6 woningen aan de Schepenstraat ong. te Dreumel uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro).
4.4 Verkeer
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Verkeer
De verkeersaantrekkende werking neemt door voorliggend plan (planologisch) beperkt toe. De drie rijwoningen kennen een maximale verkeersgeneratie van maximaal 7,8 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning, de drie vrijstaande woningen 8,6 per woning. De totale verkeersgeneratie van het initiatief omvat daarmee circa 49,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Het verkeer wat de voorgaande agrarische functie met zich mee bracht komt te vervallen, waarmee de toename aan verkeer in de praktijk lager zal liggen. Het perceel wordt via een inrit ontsloten op de Schepenstraat, een weg die hoofdzakelijk door bestemmingsverkeer wordt gebruikt. Deze weg sluit aan op de Hogeweg aan de westzijde en de Lageweg aan de oostzijde, die de toename aan verkeersbewegingen goed kunnen verwerken.
Parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de Nota Parkeren 2019 van de gemeente West Maas en Waal. Voor een woning in de 'rest bebouwde kom (gelijk voor het buitengebied)' geldt een parkeernorm van 1,5 pp/seniorenwoning. Voor overige woningen in dit gebied geldt een parkeernorm van 2,3 pp/woning. Hiermee komt de parkeerbehoefte voor het initiatief op basis van 1 seniorenwoning en 5 reguliere woningen (o.a. starterswoningen) uit op 13 parkeerplaatsen. Bij 5 van de 6 woningen is op eigen terrein ruimte om minimaal twee auto's te parkeren, één woning heeft geen mogelijkheid tot parkeren op eigen terrein. In de openbare ruimte zijn binnen de erfopzet vier parkeerplaatsen geprojecteerd. Daarmee is er voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor de nieuwe woningen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer en parkeren.
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
De locatie van het initiatief betreft geen cultuurhistorische waardevol gebied. Aan de overzijde van de Schepenstraat bevindt zich echter een bestaand lint van watersnoodhuizen. Deze woningen staan dwars op de Hogeweg, hebben een seriematig karakter en zijn in een strakke rooilijn geplaatst. De watersnoodhuizen vertegenwoordigen een sterke cultuurhistorische waarde. Voorliggend initiatief heeft geen invloed op de cultuurhistorische waarden van deze woningen. Door de nieuwe woningen te clusteren als een erf achter de woning aan de Hogeweg 28 ontstaat bebouwing in de 2e linie van het erf Hogeweg 28.
Archeologie
Binnen het 'Bestemmingsplan archeologie West Maas en Waal' geldt voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met de gebiedsaanduidingen 'overige zone - waarde archeologie 2' en 'overige zone - waarde archeologie 5'. Binnen de 'overige zone - waarde archeologie 2' geldt een vrijstellingsgrens van 500 m² voor grondroerende werkzaamheden, binnen de 'overige zone - waarde archeologie 5' is archeologisch onderzoek vereist vanaf 5.000 m². Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden worden in voorliggend plan de archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 5' opgenomen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning is de daadwerkelijke omvang van de bodemingrepen bekend en wordt indien nodig een archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect cultuurhistorie en archeologie.
4.6 Klimaatadaptatie
Het klimaat verandert en steeds vaker worden we geconfronteerd met de gevolgen, zoals hitte, droogte, extreme neerslag en overstromingen.
Klimaatverandering is in een vergaand stadium en de effecten en risico’s voor onze samenleving worden steeds groter. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen, zodat de opwarming beperkt blijft. Aan de andere kant is het noodzakelijk om ons als samenleving aan te passen en voor te bereiden op de reeds ingezette klimaatveranderingen en de gevolgen daarvan. Niet alleen om schade te beperken, maar ook om kansen te benutten.
De nationale opgave voor klimaatadaptatie is beschreven in het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie met daarin een prominente rol voor gemeenten. Lokale gevoeligheden voor klimaatverandering moeten in kaart worden gebracht en als integraal onderdeel van beleid daadkrachtig worden aangepakt. Daarbij is het van belang zowel te kijken naar aanpassingen aan de bestaande openbare ruimte als naar nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Planspecifiek
Op basis van de klimaateffectatlas is in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen in het plangebied als gevolg van klimaatverandering.
Wateroverlast
Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel wateroverlast is op te maken dat ter plaatse van het plangebied van het plangebied een toename van het aantal zeer natte dagen verwacht wordt. Gemiddeld neemt de jaarlijkse neerslag neemt toe, echter neemt de hoeveelheid neerslag in de zomer naar verwachting af. Veel en langdurige regenval kan leiden tot wateroverlast in een gebied. Voorliggend plangebied wordt in de toekomstige situatie gedeeltelijk verhard. Rond de woningen en ter plaatse van de verbrede watergang, waterberging en landschappelijke inpassingsmaatregelen is voldoende ruimte om het hemelwater in de bodem te laten infiltreren.
Hittestress
Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel hittestress is op te maken dat binnen het plangebied meer tropische dagen en langere hitte verwacht kan worden. De geplande nieuwbouw is goed geïsoleerd conform de huidige normen. Daarmee voldoen de woningen aan de toegenomen koelbehoefte die kan ontstaan als een gevolg van hittestress. Daarbij kan het plangebied rondom de woningen zo groen mogelijk worden ingericht en met zo min mogelijk verharding, ter voorkoming van hittestress.
Droogte
De bijbehorende kaartbeelden laten wat betreft droogte zien dat het plangebied een hoger neerslagtekort verwacht kan worden. Dit heeft gevolgen voor de grondwaterstanden en droogtegevoeligheid van het gebied. Door het hemelwater binnen het plangebied te bergen en te laten infiltreren blijft het hemelwater ook in het gebied zelf. Door de ligging van het plangebied tegen de kern van Dreumel bevindt het perceel zich niet in een gebied waar een grotere kans op natuurbranden is bij langdurige droogte.
Overstroming
De bijbehorende kaartbeelden laten zien dat het plangebied in de directe nabijheid van het grote water de Waal ligt. Mocht ergens de dijk van de Waal bezwijken dan is er slechts een kleine kans (1/300 tot 1/3.000 per jaar) dat het plangebied overstroomt.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect klimaatadaptatie.
4.7 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
- Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
- Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
- Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
- Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.
5.2 Wijze Van Bestemmen
De systematiek en de regels van het voorliggend bestemmingsplan zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal'. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Groen
Deze gronden zijn mede bestemd ten behoeve van groenvoorzieningen, bermen en beplantingen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen van openbaar nut.
Wonen
Ter plaatse van de bestemming 'Wonen' worden zes woningen gerealiseerd met de daarbij behorende bijgebouwen. Aan de bebouwing zijn maximale inhoudsmaten, een maximale goot- en bouwhoogte, maximum aantal wooneenheden en typologieën ('aaneengebouwd' en 'vrijstaand') gekoppeld. Bijgebouwen zijn toegestaan in daarvoor aangemerkte zone. Verder is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de uitvoering en de instandhouding van de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in de bijlage bij de regels.
Verkeer - Verblijfsgebied
Deze gronden zijn mede bestemd ten behoeve van de ontsluiting van het plangebied.
Waarde - Archeologie 2
Deze dubbelbestemming geldt voor een groot deel van het plangebied om de archeologische waarden in de bodem te beschermen.
Waarde - Archeologie 5
Deze dubbelbestemming geldt voor een deel van het plangebied om de archeologische waarden in de bodem te beschermen.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie, omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang. Het plan is toegezonden naar de relevante belanghebbende instanties.
6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro
Voor dit plan is geen formele inspraakprocedure georganiseerd. Het bestemmingsplan is direct als ontwerp ter inzage gelegd. De omwonenden zijn over het plan geïnformeerd.
6.4 Verslag Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 28 december 2023 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.