TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22b Dreumel, Polstraat ong.
Bestemmingsplan - gemeente West Maas en Waal
Vastgesteld op 10-10-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen
Artikel 1 Begrippen
1.1 Algemeen
Artikel 1.1 van het Omgevingsbesluit, artikel 1.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, artikel 1.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving en artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, zijn van overeenkomstige toepassing op dit omgevingsplan, tenzij in lid 1.2 daarvan is afgeweken.
1.2 Begripsbepalingen
Voor de toepassing van dit TAM-IMRO omgevingsplan gelden de volgende begripsbepalingen:
- a. De begripsbepalingen uit artikel 1.1 van het omgevingsplan van de gemeente West Maas en Waal;
- b. Omgevingsplan: het omgevingsplan van de gemeente West maas en Waal;
- c. Deel-omgevingsplan: dit TAM-omgevingsplan voor de locatie Polstraat ong. als vervat in hoofdstuk 22b. van het omgevingsplan;
- d. Bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Artikel 2 Toepassingsbereik
- a. Het besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder g, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid, is niet van toepassing;
- b. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk;
- c. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Polstraat ong. in Dreumel, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0668.DREPolstraatong-TOH1.
Artikel 3 Meet- En Rekenbepalingen
3.1 Meetbepalingen
Meetbepalingen die, op de dag van inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn opgenomen in artikel 22.24 van het omgevingsplan, zijn van toepassing op dit deel-omgevingsplan.
3.2 Aanvullende meetbepalingen
In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.24 gelden voor de toepassing van de regels in hoofdstuk 2 en 3 de volgende meetbepalingen:
- a. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn,
het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
- b. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
- c. uitzondering wijze van meten:
Bij toepassing van de meetbepalingen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilaster, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameborden, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Functies En Activiteiten
Artikel 4 Algemeen Gebruiksverbod
Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies.
Artikel 5 Wonen
5.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'Wonen'.
5.2 Functieomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen locatie heeft de volgende functies:
- a. wonen in woningen;
met de daarbij behorende gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, erven en tuinen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.
5.3 Beoordelingsregels bouwactiviteiten
5.4 Gebruiksactiviteit
5.5 Specifieke bouwregels
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Voorrangsregeling
De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2.
6.2 Toepassingsbereik
De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand NL.IMRO.0668.DREPolstraatong-TOH1 is aangewezen als Waarde - Archeologie 4.
6.3 Functieomschrijving
Een locatie die is aangewezen als Waarde - Archeologie heeft als functie het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
6.4 Bouwactiviteit
6.5 Omgevingsplanactiviteit voor werken en werkzaamheden
6.6 Vergunningvoorschriften
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
- a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Bestaande maten
In die gevallen dat bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten, inhoud van legale bouwwerken meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, gelden deze goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten of inhoud als maximum.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Verboden gebruik
Het is in ieder geval verboden om de gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van:
- a. staan- of ligplaats voor onderkomens;
- b. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- c. al dan niet tijdelijke buitenopslag voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen daarvan, indien deze opslag hoger is dan 3 meter of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
- d. stortplaats voor puin, zand en grind, grond, mest- of afvalstoffen;
- e. seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden;
- f. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten (zoals motorcross, quadrijden, modelvliegtuigen, etc.) anders dan de daarvoor door de gemeente aangewezen gronden.
9.2 Uitzondering van verboden gebruik
Het bepaalde in art. 9.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de functies of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Vrijwaringszone - dijk - 1
10.2 Vrijwaringszone - dijk - 2
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Algemeen
11.2 Bedrijf aan huis
Hoofdstuk 4 Overgangsregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.2 Overgangsrecht gebruik
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer heeft bij de gemeente West Maas en Waal een principeverzoek ingediend voor de realisatie van drie woningen op een ongenummerd perceel aan de Polstraat, naast nummer 28. Bij de toetsing van het principeverzoek bleek dat het bouwplan past binnen de vastgestelde kaders. Het omgevingsplan voorziet momenteel niet in woningen op de planlocatie. Voor een verdere realisatie van het plan is daarom een wijziging van het omgevingsplan nodig.
1.2 Ligging En Begrenzing Besluitgebied
Het perceel Polstraat naast 28 is gelegen in het buitengebied van Dreumel, gemeente West Maas en Waal. De dorpskern van Dreumel ligt op circa 800 meter ten zuiden van het plangebied. Kadastraal staat het perceel bekend als gemeente Dreumel, sectie G, nummer 2605.
Ligging in omgeving
Het werkingsgebied van deze wijziging van het omgevingsplan wordt alleen gevormd door het genoemde perceel.
1.3 Huidige Juridisch-planologische Situatie
Ter plaatse van het plangebied geldt het tijdelijke deel van het omgevingsplan van de gemeente West Maas en Waal. Het tijdelijk deel wordt gevormd door het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal', vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2013. Verder geldt ook het bestemmingsplan 'Archeologie West Maas en Waal', vastgesteld door de gemeenteraad op 3 december 2015
In het bestemmingsplan Buitengebied West Maas en Waal heeft het plangebied de bestemming Agrarisch - Oeverwal. Hiermee zijn deze gronden in hoofdzaak bestemd voor agrarische doeleinden en grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven met bijbehorende erven. Gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken ten dienste van deze bestemming mogen alleen in een bouwvlak worden gebouwd. Op het perceel is geen bouwvlak aanwezig, waardoor ook geen bouwwerken toegestaan zijn.
In het bestemmingsplan Archeologie West Maas en Waal heeft het plangebied de dubbelbestemming Waarde – Archeologie. Hiermee zijn deze gronden mede bestemd voor de bescherming van de verwachtte en reeds vastgestelde archeologische waarden. Met de gebiedsaanduiding waarde archeologie 4 is bepaalt dat bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 150 cm of/dan wel ophogen groter dan 1.000 m2 en hoger dan 70 cm alleen zijn toegestaan indien een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en/of een omgevingsvergunning voor het bouwen is verkregen.
Uitsnede plankaart met het plangebied globaal in rood omkaderd
1.4 Leeswijzer
Deze motivering vangt in hoofdstuk 2 aan met een beschrijving van het plan. In het daarop volgende hoofdstuk wordt het relevante beleidskader geschetst. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving. In hoofdstuk 6 en 7 wordt afgesloten met de (economische) uitvoerbaarheid en de procedure.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Dreumel, circa 800 meter ten noorden van de dorpskern. De omgeving van het plangebied is te typeren als een heideontginningslandschap. Het landschap heeft een blokvormige verkaveling met relatief grote percelen. Op de perceelsgrenzen zijn vaak elzen- en wilgensingels aanwezig, die het tot een halfopen landschap maken. De wegen zijn recht en lang en vaak voorzien van begeleidende beplanting. De erven staan verspreid in het landschap. Op circa 800 meter ten westen van het plangebied loopt de rivier de Waal. Ten noordwesten van het plangebied, naast de Waal, is de Vonkerplas gelegen.
Luchtfoto omgeving met het plangebied globaal in rood omkaderd
Het plangebied is gelegen aan Polstraat. Dit is een lokale weg die in het noordoosten aansluit op de Hogeweg en in het zuiden op de Wilhelminastraat.
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 2700 m2, en is ingericht als weiland. Het plangebied is verder onbebouwd. Het plangebied wordt omgeven door een bedrijf aan de zuidzijde en een aantal woningen aan de westzijde. De noord- en oostzijde betreffen landbouwgronden, net als het plangebied.
Luchtfoto met het plangebied globaal in rood omkaderd
2.2 Toekomstige Situatie
Initiatiefnemer is voornemens drie nieuwe woningen te bouwen in het plangebied. Hiervoor wordt het plangebied opgedeeld in drie percelen van circa 820, 970 en 910 m2. Op elk perceel wordt een woning gerealiseerd met een maximale inhoudsmaat van 650 m3. Bij elke woning komt een bijgebouw van circa 80 m2. De twee noordelijke woningen krijgen een gedeelte inrit. De zuidelijke woning krijgt een eigen oprit vanaf de Polstraat.
Op de middelste woning na staan alle nieuwe gebouwen haaks op de weg. De middelste woning volgt de lengterichting evenwijdig aan de Polstraat. De percelen worden gescheiden door een haag. Verder worden bomen geplant rond de perceelsranden van het plangebied. Hiermee zal dan ook sprake zijn van een goede landschappelijke inpassing. Naast de nieuwe landschappelijke inpassing is ook een beplantingsplan gemaakt. Hiervoor wordt verwezen naar Bijlage 1.
Inrichtingstekening
2.3 Strijdigheden Met Het (Tijdelijke) Omgevingsplan
Het (tijdelijke deel) van het omgevingsplan maakt het initiatief niet mogelijk. Binnen de agrarische bestemming zijn namelijk geen bouwwerken dan wel reguliere woningen toegestaan. Er zijn wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan opgenomen om een agrarisch bedrijf of een glastuinbouwbedrijf te wijzigen naar een woonfunctie. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn echter niet toereikend voor het initiatief, aangezien er geen sprake is van een agrarisch bedrijf of glastuinbouwbedrijf in het plangebied. Voor het initiatief is daarom een wijziging van het omgevingsplan nodig.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. In totaal zijn er 21 nationale belangen gevormd:
- 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
- 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
- 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
- 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
- 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
- 6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
- 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
- 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
- 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
- 10. Beperken van klimaatverandering.
- 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
- 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
- 13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
- 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
- 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
- 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
- 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
- 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
- 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
- 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
- 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.
Om ook daadwerkelijk uitvoering te geven aan de NOVI, is de Uitvoeringsagenda 2021-2024 opgesteld. Hierin zijn vier prioriteiten benoemd:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De NOVI is een permanent en aanpasbaar proces. Er wordt uitgegaan van een terugkerende cyclus van vier jaar. Jaarlijks, in het voorjaar, is er een nationale NOVI-conferentie over de voortgang van de uitvoering, nieuwe ontwikkelingen en inzichten. Ook wordt een tweejaarlijkse monitor uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving. Elke vier jaar vindt een uitgebreide beleidsevaluatie plaats, evenals een onderzoek naar de mening van burgers en wordt de NOVI zo nodig aangepast.
Toetsing
Uit de NOVI volgen geen uitgangspunten en/of randvoorwaarden voor de herontwikkeling van het plangebied. Met deze ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding.
3.1.2 Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan regels over omgevingswaarden, instructieregels, beoordelingsregels en regels voor monitoring. Het Bkl geldt voor het Rijk en decentrale overheden. De instructieregels voor een omgevingsplan staan in hoofdstuk 5 beschreven. In afdeling 5.1 staan de instructieregels voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Een evenwichtige toedeling van functies aan locaties houdt in dat er een balans is tussen verschillende functies die locaties binnen een gebied kunnen vervullen. Deze regels houden meer in dan alleen het bestemmen in een bestemmingsplan. Denk bij een functie bijvoorbeeld aan een netwerkfunctie (kabels en leidingen) of waterbergende functie (milieu).
De instructieregels uit afdeling 5.1 gaan over:
- waarborgen van de veiligheid (paragraaf 5.1.2)
- beschermen van de waterbelangen (paragraaf 5.1.3)
- beschermen van de gezondheid en van het milieu (paragraaf 5.1.4)
- beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5)
- behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6)
- behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7)
- bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8)
Afdeling 5.2 bevat instructieregels over de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Het gaat dan vooral om het voorkomen van belemmeringen van gebruik en beheer van spoorwegen en rijkswegen. Tot slot bevat afdeling 5.3 regels over ontheffing van instructieregels voor het omgevingsplan.
Toetsing
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de instructieregels en wordt het plan getoetst.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
Met de omgevingsvisie Gaaf Gelderland wil de provincie Gelderland in de toekomst gaaf houden. In deze omgevingsvisie wordt beschreven wat de provincie wil en moet veranderen en ontwikkelen om nu en in de toekomst prettig in de provincie te kunnen wonen, studeren en ontspannen. Samen met partners wordt elke dag gewerkt aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Er wordt gericht op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Aan de hand van 7 onderwerpen wordt hier richting aan gegeven:
- Energietransitie: van fossielvrij naar duurzaam.
- Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer.
- Circulaire economie: sluiten van kringlopen.
- Biodiversiteit: werken met de natuur.
- Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
- Economisch vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
- Woon- en leefklimaat: dynamisch, divers en duurzaam.
Dit plan voorziet in een functiewijziging en de realisatie van drie nieuwe woningen. Hiervoor zijn geen specifieke uitgangspunten genoemd in de omgevingsvisie. Dit plan is overeen c.q. niet in strijd met de Omgevingsvisie Gelderland.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
In de Omgevingsverordening Gelderland zijn regels opgenomen die door gemeenten meegenomen moeten worden bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Deze regels beschermen en waarborgen de belangen van de provincie. In de verordening zijn verschillende kaarten opgenomen. Hieronder worden de relevantie bepalingen voor het plangebied besproken.
Artikel 5.39 (beschermen landschap Gelderse streken: Land van Maas en Waal)
Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen de Gelderse streek Land van Maas en Waal bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling rekening gehouden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het landschap als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen landschap Gelderse streek Land van Maas en Waal.
Voor de streek Land van Maas en Waal zijn de volgende kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen benoemd:
Toetsing
De planlocatie ligt in het landelijk rivierengebied, ten oosten van de Waal. In de omgeving van de locatie komt voornamelijk kernkwaliteit 7, karakteristieke, kleinschalige oeverwallen met rijke afwisseling van boomgaarden, gras- en bouwlanden, buurtschappen, dorpen, verspreide bebouwing terug. Met dit plan wordt bijgedragen aan het bijbehorende ontwikkeldoel: de doorontwikkeling van de kleinschalige mix van onder andere wonen en werken. De overige kernkwaliteiten zijn niet specifiek aanwezig in of rondom het plangebied.
Artikel 5.64 (doorwerking regionale woonagenda)
- 1. Een omgevingsplan laat nieuwe woningen alleen toe als die ontwikkeling past binnen de regionale woonagenda.
- 2. Als een ontwikkeling niet past binnen de regionale woonagenda, kan een omgevingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda die ontwikkeling toch toelaten als:
- a. de gemeentebesturen in de regio in de gelegenheid zijn gesteld een zienswijze daarover naar voren te brengen; en
- b. Gedeputeerde Staten met deze ontwikkeling instemmen.
Toetsing
De colleges van de acht gemeenten binnen de regio Rivierenland hebben ingestemd met de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030. De regionale woonagenda vormt een belangrijk kader voor de ontwikkelingen van nieuwe woningen in de regio. In de woonagenda is het regionaal woningbouwprogramma opgenomen. In het woningbouwprogramma wordt gewerkt met een bandbreedte. In totaal bevat het woningbouwprogramma voor 2020-2030 van de Regio Rivierenland 7.900 - 12.550 woningen. Het deel van de gemeente West Maas en Waal bedraagt 450 - 850 woningen. Dit plan maakt de ontwikkeling mogelijk van één nieuwe woning en past binnen deze regionale afspraken.
Conclusie
Dit plan is in overeenstemming met de omgevingsverordening van de provincie Gelderland.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030
De colleges van de acht gemeenten binnen de regio Rivierenland hebben ingestemd met de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030. De regionale woonagenda vormt een belangrijk kader voor de ontwikkelingen van nieuwe woningen in de regio. In de woonagenda is het regionaal woningbouwprogramma opgenomen. In het woningbouwprogramma wordt gewerkt met een bandbreedte. In totaal bevat het woningbouwprogramma voor 2020-2030 van de Regio Rivierenland 7.900 - 12.550 woningen. Het deel van de gemeente West Maas en Waal bedraagt 450 - 850 woningen.
De opgave in de gemeente West Maas en Waal is relatief klein binnen de regio. De ligging nabij steden als Nijmegen en Den Bosch maken het wel een aantrekkelijke vestigingsgemeenten voor woningzoe- kenden van buiten de regio. West Maas en Waal zet sterk in op kwa- liteit en heeft aantal plannen die ook interessant zijn voor woning- zoekenden uit regio’s Nijmegen en Den Bosch.
Nieuwbouw van woningen moet bijdragen aan de visie en ambities van de gemeenten en aansluiten bij de lokale behoeften. De visie en ambitie van de gemeente West Maas en Waal is als volgt beschreven:
"Wonen in West Maas en Waal gaat primair over de bestaande woningvoorraad en de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving; nieuwbouw is hieraan ondergeschikt. Om onze kernen vitaal en leefbaar te houden is een goede kwa- liteit van de leefomgeving en de bestaande woningvoorraad van groot belang. Ook wil de gemeente slim gebruik maken van wat er al is. Nieuwe functies voor leegstaande gebouwen en vervanging van oudere woningen dragen bij aan verbetering van de kwaliteit van onze kernen.
De woningen die we toevoegen dienen dan ook primair bij te dragen aan de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van onze kernen. Onze structuurvisie Dorpen en de daarbij horende Dorpskwaliteitsplannen vormen daarvoor de basis. In de gemeentelijke woonvisie is verder opgenomen dat we blijven uitgaan van het principe “de juiste woning, op de juiste plaats, op het juiste moment”. Hiermee willen we vooral, maar niet uitsluitend, de lokale kwalitatieve vraag invullen. Dit principe is verder uitgewerkt in een toetsingskader woningbouw."
Toetsing
Dit plan voorziet in drie nieuwe, vrijstaande woningen. Hiervoor is reeds een principeverzoek bij de gemeente ingediend. Bij de toetsing bleek dat dit initiatief past binnen het Toetsingskader Woningbouw. De gemeente reserveert drie woningen voor dit bouwplan.
Conclusie
Dit plan is in overeenstemming c.q. niet in strijd met de regionale woonagenda.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Dorpen 2025
De Structuurvisie Dorpen 2025 is vastgesteld door de gemeenteraad op 30 april 2015. Deze structuurvisie vormt een strategisch beleidsdocument dat de ruimtelijke ontwikkeling van West Maas en Waal tot 2023 op hoofdlijnen bevat. Er worden afwegingen gemaakt met betrekking tot concrete ruimtelijke initiatieven en waar mogelijk worden er keuzes gemaakt.
In de Structuurvisie Dorpen worden de Polstraat, de Hogeweg en de Lageweg aangewezen als bebouwingslinten, waarvoor de volgende ruimtelijke opgave is beschreven:
De Polstraat, Hogeweg en Lageweg zijn de bebouwingslinten an de noordzijde van het dorp. Het landschap tussen de linten is afwisselend. De erven aan de linten bieden ruimte voor herontwikkeling en beperkte verdichting. Langs de Hogeweg kunnen nieuwe erven worden ontwikkeld met een woon- en/of werkfunctie of een recreatieve functie. Naast het versterken van het landschappelijk beeld van het weidegebied moeten de ontwikkelingen ook positieve bijdrage leveren aan de groenstructuur van de linten.
Toetsing
De structuurvisie biedt ruimte voor herontwikkeling en beperkte verdichting aan de Polstraat. Dit plan voorziet in drie nieuwe woonerven. Langs de Polstraat zijn bebouwde percelen schaars aanwezig. Met drie woningen betreft dit plan dan ook een beperkte verdichting.
3.4.2 Omgevingsvisie Buitengebied West Maas en Waal
De Omgevingsvisie Buitengebied West Maas en Waal is vastgesteld door de gemeenteraad op 9 december 2021. De is een eerste stap op weg naar één strategische, integrale lange termijnvisie voor de gehele fysieke leefomgeving van de gemeente. De omgevingsvisie komt (grotendeels) in de plaats van de structuurvisie buitengebied en geldt voor het grondgebied van West Maas en Waal exclusief de kernen (Alphen, Altforst, Appeltern, Beneden-Leeuwen, Boven-Leeuwen, Dreumel, Maasbommel, Wamel) en de recreatieconcentratiegebieden aan de Maas.
Het buitengebied van West Maas en Waal is voor een belangrijk deel gevormd door de invloed van de rivieren op het landschap. Deze invloed heeft geleid tot de herkenbare opdeling in drie deelgebieden:
- Komgronden (inclusief rivierduin bij Altforst);
- Oeverwallen;
- Uiterwaarden.
De driedeling komt terug in de verschillende beleidsstukken, zoals de Structuurvisie Buitengebied 2020, het Landschapsontwikkelingsplan en het bestemmingsplan Buitengebied. De algemene strekking van het beleid voor het buitengebied is dat het onderscheid tussen komgronden, oeverwallen en uiterwaarden behouden moet blijven en waar mogelijk moet worden versterkt om zo de eigenheid en herkenbaarheid van het landschap te bewaren.
De oeverwallen zijn parallel aan de rivieren gelegen. Door hun hogere en droge ligging werd hier al vroeg landbouw bedreven en ontstonden verschillende bebouwingslinten en dorpskernen. Karakteristiek is het kleinschalig halfopen landschap, waar wonen, werken en agrarische activiteiten sterk met elkaar zijn verweven. Het huidig beleid ten aanzien van het landschap is gericht op het handhaven van kleinschalige landschapselementen en het behouden van de groene ruimten tussen de kernen.
Kenmerkend zijn de bosschages, waterpartijen en lanen als onderdeel van (voormalige) kastelen en landgoederen, de oude wielen en kolken die herinneren aan dijkdoorbraken en de vele boomgaarden. De dijken tussen de oeverwallen en de uiterwaarden vormen duidelijk herkenbare lijnen in het landschap. Ook de relaties met en de zichtlijnen naar het achterliggende landschap van de open komgronden zijn belangrijke kenmerken van de oeverwallen.
Landschappelijke waarden moeten behouden blijven en waar mogelijk versterkt. Dit betekent niet dat de oeverwallen op slot zitten. Het landschap moet mede worden ingezet om verrommeling te voorkomen. Het meer kleinschalige halfopen landschap van de oeverwallen, waarbij wonen, werken en agrarische activiteiten sterk met elkaar zijn verweven, biedt beperkt ruimte voor schaalvergroting. Functiemenging is op de oeverwallen toegestaan, omdat het de bestaande karakteristiek van de oeverwallen versterkt.
Toetsing
De Omgevingsvisie Buitengebied West Maas en Waal doet geen specifieke uitspraken over nieuwbouwwoningen in de oeverwallen. Wel is beschreven dat het meer kleinschalige halfopen landschap van de oeverwallen, waarbij wonen, werken en agrarische activiteiten sterk met elkaar zijn verweven, beperkte ruimte biedt voor schaalvergroting. Tevens is functiemenging toegestaan op de oeverwallen. Met dit plan wordt voorzien in drie nieuwe woningen, waarmee sprake is van functiemening.
Conclusie
Dit plan is in overeenstemming c.q. niet in strijd met de omgevingsvisie.
Hoofdstuk 4 Gevolgen Fysieke Leefomgeving
4.1 Milieueffectrapportage
Dit bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in bijlage V bij het Omgevingsbesluit. De milieueffecten zijn onderzocht in deze paragraaf. Daaruit volgt geen aanleiding om tot een vormvrije m.e.r.-beoordeling over te gaan.
4.2 Bodem
Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect bodem instructieregels (paragraaf 5.1.4.5) in het Bkl opgenomen. Het Rijk stelt instructieregels aan gemeenten voor het toelaten van een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie. De gemeente moet daarom regels voor het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem opnemen in het omgevingsplan. De gemeente zorgt ervoor dat nazorg en instandhouding van bodemmaatregelen na het saneren in het omgevingsplan komt. Het kan zowel gaan om een sanering die is uitgevoerd volgens paragraaf 4.121 van het Bal, een omgevingsplan, een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift. De gemeente neemt in het omgevingsplan een bodemfunctieklassenkaart op. Deze kaart geeft de bodemfunctieklassen van de landbodem van het gemeentelijk grondgebied weer. De bodemfunctieklasse beschrijft het gebruik van de bodem 3 klassen van bodemfuncties:
- landbouw en natuur
- wonen
- industrie
Bij de aanwijzing van deze klassen wordt rekening gehouden met de functie die in het omgevingsplan aan die locatie is toegedeeld. Bijvoorbeeld: wonen met tuin komt in de bodemfunctieklasse wonen.
Het bevoegd gezag gebruikt de bodemfunctieklassen voor het vaststellen van de toepassingseisen voor de milieubelastende activiteit toepassen van grond en baggerspecie. De bodemfunctieklassen zijn nader uitgewerkt in de Regeling bodemkwaliteit. De maximale waarden van deze bodemfunctieklassen zijn medebepalend voor de vraag aan welke kwaliteit de toe te passen grond of baggerspecie moet voldoen. Dit volgt uit artikel 5.89p van het Bkl.
Voor dit plan is door adviesbureau Montferland Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 bij deze motivering.
Tijdens het veldwerk is de opgeboorde grond zintuiglijk beoordeeld op de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging. Hierbij zijn geen indicaties waargenomen die hierop duiden. De aangetroffen licht verhoogde gehalten in de grond en in het grondwater vormen geen belemmering voor het toekomstige gebruik.
Uit de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat er op de locatie geen ernstige bodem- of grondwaterverontreinigingen aanwezig zijn. De vastgestelde waarden overschrijden enkel de achtergrond- en/ of streefwaarde, wat duidt op enkel lichte verontreinigingen.
De tevoren gestelde hypothese 'De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd' dient formeel gezien te worden verworpen. De verhogingen in de grond en in het grondwater zijn echter gering en kunnen als niet significant beschouwd worden.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingplanwijziging. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
De bodemkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van dit plan niet in de weg.
4.3 Geluid
Op basis van het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de planologische medewerking aan nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Er wordt onderscheid gemaakt tussen geluidbronnen met een basisgeluidemissie en geluidbronnen met een geluidproductieplafond als omgevingswaarde. De beoordeling van deze geluidbronnen bij gevoelige gebouwen ligt bij het bevoegd gezag.
Dit plan voorziet in een nieuwe geluidgevoelige functie: de nieuwe woningen. Het plangebied is gelegen binnen de invloedsfeer van de Polstraat. Op deze weg geldt een maximale snelheid van 30 km/u. Een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is daarom niet nodig.
Conclusie
Geluidhinder door wegverkeerslawaai staat de uitvoerbaarheid van dit plan niet in de weg.
4.4 Luchtkwaliteit
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn instructieregels opgenomen voor luchtkwaliteit. In paragraaf 5.1.4.1 Bkl zijn omgevingswaarden voor onder andere stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) opgenomen. Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- het project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.
Een project of activiteit draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 µg/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties. Dit volgt uit artikel 5.53 en 5.54 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Er zijn 2 mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
- 1. Motiveren dat het project binnen de getalsmatige grenzen van een aangewezen categorie blijft. Onder deze standaardgevallen NIBM vallen kantoren, woonwijken en het telen van gewassen. Dit moet dan wel onder een bepaalde omvang blijven (artikel 5.54 Bkl). Valt een project binnen een genoemde categorie, maar niet binnen de gestelde grenzen? Het is dan mogelijk om alsnog via detailberekeningen aannemelijk te maken dat de 3%-grens niet wordt overschreden.
- 2. Op een andere manier aannemelijk maken dat een project de 3%-grens niet overschrijdt. Soms kan een kwalitatieve beschrijving voldoende zijn. Veel mensen bepalen met de NIBM-tool (Excelapplicatie) op een eenvoudige en snelle manier of een project in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Soms zijn detailberekeningen nodig als aanvulling op de NIBM-tool. Dit hangt af van de uitkomst van de NIBM-tool.
Een van de standaardgevallen NIBM is 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg. Deze wijziging van het omgevingsplan voorziet in de realisatie van drie nieuwe woningen. Daarmee valt dit onder de Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)', namelijk in de categorie '1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg'. Daarom is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
4.5 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Dit plan voorziet in drie nieuwe woningen. Daarmee is alleen sprake van inwaartse zonering.
Aan de Polstraat 28 is een caravanstalling aanwezig. Hiervoor geldt milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter. Dit bedrijf ligt op ruim 30 meter tot aan de nieuwe woonbestemming. Er wordt dus aan de richtafstand voldaan.
Aan de Hogeweg 13 is een fruitteeltbedrijf aanwezig. Hiervoor geldt milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter. Dit bedrijf ligt op meer dan 70 meter van het plangebied. Verder is aan de oostzijde van het plangebied een boomgaard aanwezig die bij het fruitteeltbedrijf hoort. Hiervoor geldt een spuitzonering van 50 meter. De nieuwe woonbestemming is op meer dan 50 meter vanaf deze boomgaard gelegen. Een spuitzone-onderzoek is daarom niet nodig.
Aan de Hogeweg 15 is een intensieve veehouderij (melkvee) aanwezig. Hiervoor geldt milieucategorie 3.2, met een richafstand van 30 meter voor stof en geluid. Voor het geuraspect wordt verwezen naar paragraaf . Dit bedrijf ligt op ruim 130 meter van de dichtstbijzijnde geprojecteerde nieuwe woning. Planologisch zijn ook andere vormen van intensieve veehouderijen mogelijk op deze locatie. Dit plan zorgt echter niet voor een verdere beperking van de gebruiksmogelijkheden van dit perceel. Woningen van derden zijn namelijk al aanwezig op kortere afstand tot dit perceel.
Overige milieubelastende functies zijn op ruimere afstand gelegen.
Conclusie
Milieuzoneringen vormen geen belemmering voor onderhavig plan. In de nieuwe situatie zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.6 Geur
Veehouderijen veroorzaken geur door bijvoorbeeld de dierenverblijven, mestbassins, mestverwerking, productie en opslag van voer. Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt daarom ook gezondheidsrisico's met zich mee. Geurhinder kan leiden tot lichamelijke klachten, zoals hoofdpijn, misselijkheid, verstoorde ademhaling en verstoorde hartslag. Daarnaast kan geurhinder leiden tot psychische klachten, bijvoorbeeld spanningen, structurele onvrede over het woon- en leefklimaat en vermindering van activiteiten buitenshuis. Vanwege de geurbelasting op een gebied kan het woon- en leefklimaat onvoldoende zijn om bijvoorbeeld woningbouw te realiseren. Geur van veehouderijen heeft dus gevolgen voor het leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.
Zoals benoemd in paragraaf 4.5, is aan de Hogeweg 15 een intensieve veehouderij aanwezig. Voor het geuraspect volgt de aan te houden vaste afstand van 50 meter uit de Wet geurhinder en veehouderij. Dit bedrijf ligt op ruim 130 meter van de dichtstbijzijnde geprojecteerde nieuwe woning. Planologisch zijn ook andere vormen van intensieve veehouderijen mogelijk op deze locatie. Dit plan zorgt echter niet voor een verdere beperking van de gebruiksmogelijkheden van dit perceel. Woningen van derden zijn namelijk al aanwezig op kortere afstand tot dit perceel.
Geurhinder staat de uitvoerbaarheid van dit plan niet in de weg.
4.7 Spuitzonering
Aan de Hogeweg 13 is een fruitteeltbedrijf aanwezig. Een van de boomgaarden grenst aan ten oosten van het plangebied. Hiervoor geldt een spuitzonering van 50 meter. De nieuwe woonbestemming is op meer dan 50 meter vanaf deze boomgaard gelegen. Een spuitzone-onderzoek is daarom niet nodig.
4.8 Omgevingsveiligheid
De instructieregels voor externe veiligheid zijn opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Bkl. In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico en de aandachtsgebieden. Het gaat om de volgende soorten activiteiten:
- activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven. Dit zijn verschillende milieubelastende activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
- het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor)
- buisleidingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Bal
- windturbines die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Bal
Kwetsbare gebouwen en locaties
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan 3 categorieën 'gebouwen en locaties' waarvoor de regels bescherming bieden: zeer kwetsbaar, kwetsbaar en beperkt kwetsbaar. De gemeente moet regels opnemen in het omgevingsplan om deze gebouwen en locaties te beschermen vanwege externe veiligheidsrisico's.
Plaatsgebonden risico
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan instructieregels over het plaatsgebonden risico voor het omgevingsplan. Gemeenten moeten in hun omgevingsplan een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht nemen. Dit is een grenswaarde van 1 op de 1.000.000 per jaar. Dit geldt voor zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare gebouwen en locaties. De waarden voor het plaatsgebonden risico worden ruimtelijk vertaald in afstanden tot gebouwen en locaties. (Zeer) kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties mogen niet binnen de PR-10-6-contour van een activiteit komen. In acht nemen van de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico betekent dat de gemeente alleen van de grenswaarde mag afwijken onder de voorwaarden die in het Bkl staan. Voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties moeten gemeenten rekening houden met een standaardwaarde voor het plaatsgebonden risico. De standaardwaarde is 1 op de 1.000.000 per jaar.
Aandachtsgebieden
Het werken met aandachtsgebieden voor externe veiligheidsrisico's is een nieuwe manier van omgaan met het groepsrisico. Aandachtsgebieden zijn gebieden die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen, onvoldoende beschermd kunnen zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Dat betekent dat zich binnen dat gebied bij een ongeval met gevaarlijke stoffen levensbedreigende gevaren voor personen in gebouwen kunnen voordoen. Ook al is de kans daarop klein. Het aandachtsgebied vormt een instrument om het gesprek over veiligheid en bescherming door het treffen van maatregelen te starten. Er is een onderscheid tussen drie soorten gevaren: warmtestraling (brand), overdruk (explosie) en concentratie giftige stoffen in de lucht (gifwolk). Daarmee zijn er ook drie typen aandachtsgebieden:
- brandaandachtsgebied
- explosieaandachtsgebied
- gifwolkaandachtsgebied
De gemeente moet in het omgevingsplan binnen deze aandachtsgebieden rekening houden met het groepsrisico. Hierbij gaat het om de kans per jaar dat tien of meer personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een aandachtsgebied. Dit staat in het eerste lid van artikel 5.15 van het Bkl.
Uitsnede risicokaart met de locatie van het plangebied in de oranje cirkel aangeduid
Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat aan de Hogeweg 13 een propaantank aanwezig is. De afstand van de risicocontour van deze opslag bedraagt 40 meter. Het plangebied ligt hier ruim buiten. Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt verder dat het plangebied niet ligt binnen veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen of het invloedsgebied van Bevi-inrichtingen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege risicovolle inrichtingen.
Binnen de beoogde bestemming Wonen passen geen risicovolle bedrijven en activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving.
Transport gevaarlijke stoffen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt verder dat het aspect externe veiligheid wel relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied enbuiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
- de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
- de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt)nkwetsbare objecten binnen het plangebied.
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen.
Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 9 augustus 2022 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "zeer kwetsbaar gebouw", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied.
De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NLalert.
Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dat advies tijdig op te volgen en aan de verplichting te voldoen.
Buisleidingen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt tenslotte dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er vanuit het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute.
Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.
4.9 Water
Bij het vaststellen van omgevingsplannen moeten gemeenten rekening houden met waterbelangen. Met ingang van de Omgevingswet vervangt het begrip 'weging van het waterbelang' de term watertoets. De weging van het waterbelang geldt bij het vaststellen van het omgevingsplan. Dit volgt uit artikel 5.37 van het Bkl. Daarnaast kan de weging van het waterbelang ook nodig zijn bij andere instrumenten. De gemeente moet de opvattingen van de waterbeheerder betrekken bij het omgevingsplan. Dit geldt in het algemeen voor alle waterbelangen. Voorbeelden zijn:
- watercompensatie in verband met toenemende verharding
- bebouwing niet wenselijk in verband met waterwinning
Voor dit plan is een digitale watertoets uitgevoerd. Het resultaat hiervan is opgenomen als Bijlage 5.
Waterberging
Met dit plan neemt het totale verhardingsoppervlak op het plangebied toe met circa 850 m2. Vanwege de omvang van het plan zijn compenserende maatregelen voor waterberging nodig. Op eigen terrein zal een waterberging gerealiseerd worden. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning zal dit nader uitgewerkt worden.
Oppervlaktewater
In het plangebied en de omgeving is geen grondwateroverlast bekend. Direct naast het plangebied ligt een B-watergang, die evenwijdig aan de Polstraat loopt. De afwatering van het perceel en ook de zoneringen van de B-watergang (1 meter beschermingszone) vallen binnen het plangebied. De toegang tot de percelen over de watergang zal verplaatst worden. Verder wijzigt dit plan niets aan de watergang.
Waterkering
De locatie is deels gelegen in de beschermingszone en grotendeels in de buitenbeschermingszone van de waterkering. De gebiedsaanduidingen ''vrijwaringszone - dijk - 1' en 'vrijwaringszone - dijk - 2' zijn opgenomen ter bescherming van de waterkering.
Grondwater
Volgens de kaarten van het waterschap is de locatie een kwelgevoelig gebied. De gemiddelde hoogste grondwaterstand is ter plaatse ongeveer 1 meter onder het maaiveld. Vanwege de hoge grondwaterstand en kwel is het infiltreren van hemelwater in de bodem niet wenselijk. Daarom wordt het hemelwater oppervlakkig afgevoerd richting de sloot bij de greppel langs de weg, de B-watergang. Bij de bouw van de woningen worden geen uitlogende materialen, zoals koper of zink, gebruikt.
De nieuwe woningen worden boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand gebouwd. Voor een woning met kruipruimte geldt volgens de ontwateringsnormen en droogleggingseisen van het waterschap, bij een T=1 bui, een norm van 0,9 meter voor ontwatering ten opzichte van het bouwpeil. De grondwaterstand is ter plaatse ongeveer 1 meter onder het maaiveld. Daarmee kunnen de woningen dus met een droge kruipruimte gerealiseerd worden. Mocht blijken dat de grondwaterstand toch hoger is, dan zullen de woningen enkele decimeters hoger gebouwd worden om ervoor te zorgen dat de kruipruimtes droog blijven.
Vuilwaterafvoer
De vuilwaterafvoer van de nieuwe woningen zal aangesloten worden op het bestaande gemeentelijke rioleringssysteem.
Klimaatadaptatie
Voor dit plan is als volgt rekening gehouden met klimaatadaptatie. Ten opzichte van een eerdere versie van het plan is het totale verhardingsoppervlak afgenomen met circa 200 m2. Daarnaast wordt gekeken of de verharding uit te voeren is als klimaatadaptieve verharding, bijvoorbeeld halfverharding. Met het inrichtingsplan worden een aantal bomen toegevoegd, wat zorgt voor schaduw. Tot slot wordt de hemelwaterafvoer niet aangesloten op het riool.
Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.
4.10 Natuur
Per 1 januari 2024 is de Wet natuurbescherming opgegaan in de Omgevingswet. De Omgevingswet regelt het belang van natuur als onderdeel van de fysieke leefomgeving. De wet waarborgt het welzijn van de mens, verbetert de bescherming van natuurkwaliteiten en breidt deze zo nodig uit.
Voor dit plan is door adviesbureau Baecx een quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd. Deze quickscan is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting. Hierna worden de uitkomsten kort besproken.
Soortenbescherming
Flora
Het plangebied is potentieel geschikt als habitat voor de brede wolfsmelk. Binnen het plangebied zijn geen waarnemingen gedaan van de brede wolfsmelk.
Binnen het plangebied zijn geen waarnemingen gedaan van de drijvende waterweegbree. Het plangebied is niet geschikt als habitat voor de drijvende waterweegbree.
Fauna
Binnen het plangebied zijn geen waarnemingen gedaan van vleermuizen. Nader onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Binnen het plangebied zijn geen waarnemingen gedaan van dassen en/of dassenburchten. Het plangebied is wel potentieel geschikt als habitat voor dassen. Deze situatie rondom het plangebied blijft gehandhaafd na uitvoering van de werkzaamheden. Het is niet aannemelijk dat zich dassen bevinden binnen de invloedsfeer van het plangebied.
Binnen het plangebied zijn geen waarnemingen gedaan van eekhoorns en/of verblijfplaatsen. Het plangebied is niet geschikt als habitat voor eekhoorns.
Binnen het plangebied zijn geen waarnemingen gedaan van kamsalamanders en/of verblijfsplaatsen. Het plangebied is niet geschikt als habitat voor kamsalamanders.
Binnen het plangebied zijn geen waarnemingen gedaan van de bevers. Het plangebied is niet geschikt als verblijfsplaats voor de bever.
Er zijn binnen het plangebied geen overige relevante waarnemingen gedaan van (beschermde) vogels, insecten, amfibieën, reptielen, vissen en grondgebonden zoogdieren.
Te allen tijde is de zorgplicht van toepassing. Verstorende werkzaamheden dienen zo beperkt mogelijk gehouden te worden. Zodra er ook werkzaamheden buiten de reikwijdte van dit onderzoek plaatsvinden, dient een aanvullende quickscan uitgevoerd te worden.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Gelders Natuurnetwerk, de Groene Ontwikkelingszone of de Natte Landnatuur. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Een Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk. De effecten van stikstofemissie dienen wel inzichtelijk gemaakt te worden.
Voor dit plan is door Teus' Advies een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 4 bij deze toelichting. Uit de berekening blijkt dat de aanleg- en gebruiksfase niet leidt tot een relevante toename van stikstofdepositie. Uit de berekeningen volgen geen toenames die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar. Er zijn geen negatieve effecten aan de orde door stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Het project is niet vergunningplichtig op grond van de Omgevingswet (onderdeel gebiedsbescherming).
4.11 Archeologie
De gemeente moet bij het vaststellen van het omgevingsplan rekening houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed. Hieronder vallen ook bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Dit staat in artikel 5.130 lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De gemeente kan in het belang van archeologische monumentenzorg regels stellen in het omgevingsplan over archeologisch onderzoek.
Op de Archeologische Beleidsadvieskaart van de gemeente West Maas en Waal is het plangebied gelegen in een gebied aangeduid met 'Waarde Archeologie 3' en 'Waarde Archeologie 4'. De nieuwe woningen en bijgebouwen worden echter gebouwd in het gebied 'Waarde Archeologie 4'. Het beleid hiervoor is dat een archeologisch onderzoek nodig is bij ontwikkelingen groter dan 1000 m2 en dieper dan 150 cm onder het maaiveld. Dit plan voorziet in nieuwe bouwwerken met een totale oppervlakte van circa 600 m2. Daarmee wordt de ondergrens niet overschreden. Een archeologisch onderzoek is niet nodig.
4.12 Cultuurhistorie
Op de cultuurhistorische kaart van de provincie Gelderland zijn er geen cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken aanwezig in het plangebied. Wel is er sprake van een cultuurlandschappelijke karakteristiek, namelijk: het vanouds open onbebouwde lage gebied tussen de Polstraat en de Hogeweg. De erg diepe kavels met windsingels conflicteren met deze te koesteren openheid.
In het dorpspaspoort Dreumel, behorende bij het Dorpskwaliteitsplan West Maas en Waal, is de Polstraat als bebouwingslint aangewezen. Voor kleinschalige ontwikkelingen is hier het volgende over geschreven:
Op de dorpskwaliteitskaart worden de drie bebouwingslinten getypeerd als een landelijk lint met verspreid daarlangs enkele (agrarische) erven. Dichter bij de kern liggen de erven dichter bij elkaar en zijn de landschappelijke openingen relatief klein. Verder buiten de kern, liggen de erven verder uit elkaar en zijn er meer zichtlijnen naar het landschap. De toevoeging van kleinschalige ontwikkelingen in de vorm van erven is bij alle linten goed denkbaar. Onder een "erf" wordt hier verstaan: een duidelijk in vormgeving en positionering bij elkaar horende groep gebouwen in een landelijke context of aan de rand van het dorp. Met name dichter bij de dorpskern is verdichting een goede mogelijkheid, mits er voldoende zichtlijnen op het landschap blijven bestaan. De beleving en zichtbaarheid van het open landschap is belangrijk.
Voor deze ontwikkelingen zijn de volgende spelregels benoemd:
- Behoud de drie bebouwingslinten als groene entrees naar het dorp.
- Zorg ervoor dat nieuwe bebouwing in eerste instantie direct aan de weg staat, net zoals de bestaande bebouwing.
- Zorg direct aan de weg voor een dorpse korrelgrootte: vrijstaande woningen of twee-onder-een-kapwoningen zijn hier passend.
- Oriënteer deze woningen op de weg.
- Achter de eerstelijnsbebouwing zou een verdere uitbreiding in de vorm van woningbouw of bedrijvigheid aan huis kunnen plaatsvinden, bijvoorbeeld in de vorm van een erf of een klein buurtje dat zich uit het zicht van de weg bevindt.
- Zorg voor een groene uitstraling van het nieuwe erf/buurtje en voor groene erfafscheidingen naar alle zijden.
- Sluit qua bouwhoogtes en kapvorm aan bij de omliggende bebouwing. Bouw maximaal twee lagen hoog met kap.
- Moderne erfwoningen zijn goed denkbaar, mits ze een landelijke uitstraling hebben.
- Bebouwing achter de hoofdwoning hebben de uitstraling van "bijgebouwen", bijvoorbeeld schuurwoningen.
Conclusie
Bij het ontwerp van de landschappelijke inpassing en de woningen is rekening gehouden met de genoemde spelregels. Daarmee worden de cultuurlandschappelijke karakteristieken voldoende beschermd.
4.13 Verkeer En Parkeren
De gemeenteraad van West Maas en Waal heeft op 24 januari 2019 de Nota Parkeren 2019 vastgesteld. Hierin zijn de parkeernormen beschreven waaraan de nieuwe ontwikkeling moet voldoen. Voor de functie wonen bedraagt de parkeernorm voor woningen in de rest bebouwde kom, waaronder ook het buitengebied verstaan wordt, 2,3 parkeerplaatsen per woning. Zoals op onderstaande tekening te zien is, zijn er per woning 2/3 parkeerplaatsen ingetekend. Er wordt dus aan de parkeernorm voldaan.
Daarnaast is er ook een parkeernorm voor fietsparkeren. Deze norm bedraagt 1 per kamer. Onduidelijk is hoeveel kamers er precies in de nieuwe woningen komen, maar de percelen zijn ruim genoeg om voldoende fietsen te kunnen parkeren.
Op basis van CROW-publicatie 381 is een inschatting te maken van de te verwachten verkeersgeneratie. Voor een vrijstaand koophuis in het buitengebied bedraagt het maximale kengetal 8,6 verkeersbewegingen per etmaal. De te verwachten totale verkeersgeneratie komt in de nieuwe situatie neer op afgerond 26 verkeersbewegingen per etmaal. Deze relatief beperkte toename is eenvoudig op te vangen binnen de bestaande capaciteit van de Polstraat en andere omliggende wegen.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Wijziging Omgevingsplan
5.1.1 Omgevingsplan van rechtswege
Op 1 januari 2024 is het omgevingsplan van rechtswege ontstaan. Dit omgevingsplan bestaat uit alle ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen en wijzigingsplannen, en uit de Bruidsschat die de gemeente van het Rijk heeft ontvangen. In de Bruidsschat zitten onder andere regels voor milieubelastende activiteiten en bouwactiviteiten. Ook twee bodemkaarten en de hogere waarde besluiten maken deel uit van het omgevingsplan van rechtswege. Gemeenten krijgen tot 1 januari 2032 de tijd om het omgevingsplan van rechtswege en andere regels over de fysieke leefomgeving om te zetten naar een nieuw omgevingsplan. Op grond van artikel 2.4 en 22.6 van de Omgevingswet kan de gemeenteraad het omgevingsplan van rechtswege (laten) wijzigen.
5.1.2 Toepassing TAM-IMRO
De Omgevingswet integreert wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Het DSO ondersteunt bij de uitvoering van de wet en bestaat uit lokale systemen van overheden en de landelijke voorziening (DSO-LV), zoals Regels op de kaart en het Omgevingsloket. Er zijn tijdelijke alternatieve maatregelen (TAMs) ontwikkeld voor organisaties die nog geen gebruik kunnen maken van lokale of landelijke onderdelen van het DSO. Een van deze TAMs is TAM-IMRO. Bij TAM-IMRO wordt het omgevingsplan gewijzigd via de - onder de Wet ruimtelijke ordening gebruikte - IMRO-standaard (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de voorziening ruimtelijkeplannen.nl.
Het gebruik van TAM-IMRO is toegestaan tot en met 31 december 2024. Als het ontwerp van een TAM-IMRO omgevingsplan uiterlijk 31 december 2024 ter inzage is gelegd, mag het ook na 1 januari 2025 worden afgemaakt met TAM-IMRO. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Klimaat geeft aan dat TAM-IMRO plannen uiterlijk voor 1 januari 2032 moeten worden omgezet naar de nieuwe Standaard officiële publicaties (STOP) met de bijbehorende Toepassingsprofielen omgevingsdocumenten (TPOD).
5.1.3 Werkingsgebied
De regels in dit TAM-IMRO omgevingsplan zijn van toepassing op de locatie Polstraat baast 28, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0668.DREPolstraatong-TOH1 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.
5.1.4 Overzicht wijzigingen
Dit TAM-omgevingsplan wijzigt de volgende planregels van het omgevingsplan:
Aan de verbeelding wordt ter plaatse van het werkingsgebied nieuwe bouwvlakken en de functie wonen toegekend.
5.2 Artikelsgewijze Toelichting Functies
Artikel 3 Wonen
Met artikel 3 is de functie Wonen toegekend aan de locatie. Hiermee wordt voorzien in de nieuwe woningen op het perceel. Per bestemmingsvlak is 1 woning toegestaan, met een maximale inhoudsmaat van 650 m3. Voor de bijbehorende bouwwerken geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 6 meter. De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 80 m2.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
Met het paraplubestemmingsplan Archeologie West Maas en Waal is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - waarde archeologie 4' toegekend. Hiermee zijn deze gronden, naast voor de andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Economische uitvoerbaarheid
In deze motivering is onderbouwd dat deze wijziging van het omgevingsplan een evenwichtige toedeling van functies aan de locatie wordt bereikt en dat de toegekende functie binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd. Zodoende kan aangenomen worden dat het project economisch uitvoerbaar is.
Kostenverhaal
Op grond van artikel 13.11 Omgevingswet is de gemeente verplicht kosten te verhalen, indien sprake is van een of meerdere aangewezen bouwactiviteiten uit artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit. Dit houdt in dat de gemeenteraad kostenverhaalsregels dient vast te stellen in het omgevingsplan, tenzij middels onder andere een anterieure overeenkomst de kosten die het vanwege artikel 8.15 Omgevingsbesluit maakt, op andere wijze verzekerd zijn of vrijstelling wordt verleend voor de kosten in de gevallen genoemd in artikel 8.14 Omgevingsbesluit.
Met de initiatiefnemer wordt een overeenkomst gesloten. Hierin is geregeld dat alle kosten die samenhangen met het deze wijziging voor rekening komen van initiatiefnemer. Deze wijziging van het omgevingsplan heeft voor de gemeente geen financiële gevolgen.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Participatie
De buurtbewoners zijn geïnformeerd over het initiatief. Het gaat om de bewoners van de Polstraat 28, 31, 35, 37 en de Waaldijk 39 en 40. Hieruit zijn geen bezwaren naar voren gekomen. Enkel de bewoners van de Waaldijk 40 zien liever dat de gronden als agrarisch in gebruik blijven. Dat heeft echter niet tot aanpassing van het plan geleid.
6.2.2 Overlegpartners
Het concept van deze wijziging van het omgevingsplan zal toegezonden worden aan de provincie Gelderland in het kader van kennisgeving en participatie volgens artikel 10.2 van het Omgevingsbesluit. Daarnaast wordt dit concept toegezonden aan de Omgevingsdienst Rivierenland. Dit concept is niet toegezonden aan de Rijksoverheid, aangezien er geen nationale belangen in het geding zijn.
6.3 Zienswijzen
Het ontwerp van deze wijziging van het omgevingsplan heeft van P.M. tot en met P.M. ter inzage gelegen. Toen zijn P.M. zienswijzen ingediend.
Hoofdstuk 7 Evenwichtige Toedeling Van Functies Aan Locaties
Voor de gewenste ontwikkeling aan de Polstraat, naast nummer 28, is een wijziging van het omgevingsplan nodig. Volgens artikel 4.1, eerste lid, van de Omgevingswet moeten gemeenten ervoor zorgen dat het omgevingsplan leidt tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Vanuit het ruimtelijke beleid zijn geen belemmering voor de nieuwe woningen. Uit de uitgevoerde beschouwing blijkt dat er geen relevante aspecten zijn die de uitvoerbaarheid van het project verhinderen. Daarom is het project in overeenstemming met een evenwichtige toedeling aan functies.
Bijlage 1 Inrichtings- En Beplantingsplan
Bijlage 1 Inrichtings- en beplantingsplan
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 3 Natuurtoets
Bijlage 4 Stikstofdepositie-onderzoek
Bijlage 4 Stikstofdepositie-onderzoek