Industrieterrein Wamel (uitbreiding)
Bestemmingsplan - gemeente West Maas en Waal
Vastgesteld op 30-05-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Industrieterrein Wamel (uitbreiding) met identificatienummer NL.IMRO.0668.WAMIndustrieUitbr-BOH1 van de gemeente West Maas en Waal.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aaneengebouwde woning:
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde een gestapelde woning;
1.6 afhankelijke woonruimte:
een onderdeel van het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.7 antenne-installatie:
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingspercentage:
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel;
1.10 bed and breakfast:
een activiteit ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is;
1.11 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.12 bedrijf aan huis:
een bedrijf of het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, waaronder een kappersbedrijf, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel valt hier niet onder, met uitzondering van een internetwinkel voor zover geen sprake is van een afhaalmogelijkheid of van uitstalling van goederen ter plaatse;
1.13 beperkt kwetsbaar object
- a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
- b. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- c. kantoorgebouwen, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object, onder c, vallen;
- d. hotels en restaurants, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object, onder c, vallen;
- e. winkels, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object, onder c, vallen;
- f. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
- g. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object, onder d, vallen;
- h. bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object, onder c, vallen;
- i. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en:
- j. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
1.14 beroep aan huis:
een dienstverlenend beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk uitgeoefend wordt, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel valt hier niet onder, met uitzondering van een internetwinkel voor zover geen sprake is van opslag en verzending, een afhaalmogelijkheid of van uitstalling van goederen ter plaatse;
1.15 bedrijfswoning:
één woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming;
1.16 bedrijfsvloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;
1.17 bestaand:
- a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;
1.18 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.19 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.20 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerken met een dak;
hieronder worden begrepen:
aanbouw:
een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag al dan niet met kap, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
aangebouwd bijbehorend bouwwerk:
een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag al dan niet met kap, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en niet in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
vrijstaand bijbehorend bouwwerk:
een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie) architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.23 bouwlaag:
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en ruimte onder de kap;
1.24 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Bij woningen betreft dit het het gehele perceel inclusief voor- en zijtuinen;
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.26 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.27 carport:
een bouwwerk, al dan niet een gebouw zijnde, die dient voor de stalling van een (motor)voertuig;
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.29 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;
1.30 evenement:
een één of meerdaagse voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak;
1.31 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.32 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
1.33 gevellijn:
de als zodanig aangegeven lijn, waar ingevolge de regels een gevel van een gebouw op moet zijn georiënteerd;
1.34 grootschalige detailhandel:
detailhandel voor niet frequente, doelgerichte aankopen die vanwege aard en omvang van de producten en vanwege het benodigde vloeroppervlakte van minimaal 1.000 m2 per vestiging niet aan de Zandstraat inpasbaar is. Hierbij zijn uitsluitend de branches toegestaan zoals aangegeven in de bijlage;
1.35 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.36 horecabedrijf:
een bedrijf dat tot doel heeft het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van een zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening, niet zijnde coffeeshops;
1.37 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;
horeca, categorie 1:
een horecabedrijf, dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije drank worden verstrekt;
horeca, categorie 2:
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden.
Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood en broodjeszakenlunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant;
horeca, categorie 3:
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen.
Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar;
horeca, categorie 4:
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren.
Daaronder worden begrepen: discotheek/dancing, nacht-café en een zalencentrum (met nachtvergunning);
horeca, categorie 5:
een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf.
Daaronder worden begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers;
1.38 internetwinkel
een activiteit waarbij sprake is van een online etalage waarbij diensten en producten kunnen worden aangeschaft via het internet;
1.39 inwoning:
het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat woningsplitsing en/of kamerbewoning niet toegestaan is;
1.40 kamerbewoning:
het gebruik van een hoofdgebouw of met het hoofdgebouw verbonden bijbehorende bouwwerken door meer dan twee onzelfstandige huishoudens;
1.41 kantoor:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.42 kwetsbaar object
- a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen of woonwagens als bedoeld in het begrip beperkt kwetsbaar object, onder a;
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen, of;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object, of;
- 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en;
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
1.43 maatschappelijk:
het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening;
1.44 milieubelastende activiteiten met externe veiligheidsrisico's
activiteiten zoals opgenomen in bijlage VII uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl);
1.45 ondergronds bouwwerk:
een gebouw, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden peil;
1.46 ondersteunende horeca:
een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;
1.47 overige bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.48 overkapping:
een bijbehorend bouwwerk, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak;
1.49 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.50 peil:
- a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor gebouwen in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.51 perceelgrens:
een grenslijn tussen bouwpercelen onderling;
1.52 perifere detailhandel:
detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en detailhandel in ABC-goederen (auto's, boten en caravans), tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling (en uit dien hoofde niet binnen de aangewezen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden);
1.53 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.54 recreatie:
vrijetijdsbesteding die in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, trimmen, fietsen, paardrijden, vissen, zwemmen, roeien, kanoën, etc.;
1.55 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.56 streekwinkel:
detailhandel waar verkoop plaatsvindt van lokaal geproduceerde producten van grondstoffen die grotendeels uit de streek afkomstig zijn;
1.57 terras:
een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;
1.58 uitbouw:
een bijbehorende bouwwerk dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw;
1.59 voorgevellijn:
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;
1.60 voorzieningen van openbaar nut:
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.61 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, met dien verstande dat indien sprake is van kamerbewoning twee of meer onzelfstandige huishoudens zijn toegestaan;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de bouwperceelsgrens:
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.2 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 horizontale diepte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voorgevel en de achtergevel;
2.5 oppervlakte van een bouwwerk;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;
2.7 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorie 1 en 2 van de Lijst van bedrijven uit bijlage 1, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 1';
- b. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorie 1 t/m 3.1 van de Lijst van bedrijven uit bijlage 1, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 5';
- c. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorie 1 van de Lijst van bedrijven uit bijlage 1, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 6';
- d. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
- e. een internetwinkel met opslag en verzending;
met de daarbij behorende:
- f. wegen en paden;
- g. groenvoorzieningen;
- h. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
- i. parkeervoorzieningen;
- j. terreinen;
- k. evenementen, met dien verstande dat maximaal 4 evenementen per kalenderjaar zijn toegestaan met een duur per evenement van maximaal 7 dagen inclusief opbouwen en afbreken.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. geluidzoneringsplichtige activiteiten;
- b. wonen, met uitzondering van wonen zoals expliciet toegestaan in 3.1;
- c. detailhandel, met uitzondering van detailhandel zoals expliciet toegestaan in 3.1;
- d. milieubelastende activiteiten met externe veiligheidsrisico's;
- e. seksinrichtingen;
- f. opslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. bermen en beplanting;
- e. straatmeubilair;
- f. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
- g. oeververbindingen (bruggen);
- h. evenementen, met dien verstande dat maximaal 4 evenementen per kalenderjaar zijn toegestaan met een duur per evenement van maximaal 7 dagen inclusief opbouwen en afbreken;
- i. terrassen;
- j. in- en uitritten.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterberging;
- b. waterhuishouding;
- c. waterlopen en waterpartijen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. infiltratievoorzieningen;
- f. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 m bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
7.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
7.3 Bestaande afstanden en maten
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat nutsgebouwtjes, kunstobjecten, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje maximaal 50 m3 bedraagt en een maximale bouwhoogte van 3 m heeft;
- d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
- e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 m. Wat betreft zend- en ontvang- en/of sirenemasten gelden nog de volgende voorwaarden:
- 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
- buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
- binnen de bebouwde kom uitsluitend op bedrijventerreinen en sportparken;
- 2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
- op hoge gebouwen (minimale bouwhoogte 14 m); bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de monumentencommissie;
- tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.
- 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Algemene wijziging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. veranderen van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- b. veranderen van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.
De veranderingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Algemene regels van toepassing verkaard
De volgende bestemmingsplannen zijn overeenkomstig van toepassing op de gronden van het bestemmingsplan 'Industrieterrein Wamel (uitbreiding)':
- 1. Bestemmingsplan archeologie West Maas en Waal.
10.2 Parkeren, laden en lossen
- a. Bij het gebruik/het (ver)bouwen van een gebouw of bij het gebruik van een terrein moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate worden voorzien in parkeerruimte, conform de geldende Nota Parkeren van de gemeente West Maas en Waal, op eigen terrein in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw danwel bij die functie behoort.
- b. De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare (personen)auto's.
- c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- d. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en c:
- 1. indien het voldoen aan deze regels op overwegende bezwaren stuit;
- 2. of voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimtem, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid onder artikel 11.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- 3. Het eerste lid onder artikel 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 11.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 11.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- 4. Het eerste lid onder artikel 11.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Industrieterrein Wamel (uitbreiding)'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
De initiatiefnemer heeft het voornemen om bestaande landbouwgrond aan de Van Heemstraweg in Wamel te ontwikkelen tot bedrijfslocatie. Het bedrijventerrein Wamel-Oost wordt daartoe beperkt uitgebreid in oostelijke richting. De ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Van Heemstraweg aan de oostkant van Wamel, gemeente West Maas en Waal. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
De ligging van het plangebied (rode kader) en de omgeving (bron: Openstraatmaps.nl)
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
2.1 Huidige Situatie
Aan de Van Heemstraweg aan de oostkant van Wamel liggen twee landbouwpercelen die gezamenlijk het plangebied vormen. De percelen zijn in gebruik ten behoeve van de akkerbouw. Tot voor kort hebben er kassen gestaan. Het plangebied ligt op de overgang tussen bedrijventerrein Wamel-Oost (westkant) en het aangrenzende buitengebied van Wamel (zuidoostkant). Bedrijventerrein Wamel-Oost is een kleinschalig bedrijventerrein, ingeklemd tussen de Hogeweg aan de noordkant en de Van Heemstraweg (N322) aan de zuidkant. Op het bedrijventerrein zijn enkele bedrijven, een binnenspeeltuin en een overdekte markt gevestigd. Het bedrijventerrein heeft een duidelijke stedenbouwkundige opzet met kleinschalige bebouwing aan de twee aangrenzende wegen en grotere bedrijfsgebouwen op de daarachter gelegen percelen. Via de Van Heemstraweg (N322) en daaropvolgend de Prins Willem Alexanderbrug (N323) is er een snelle verbinding naar de A15. Het bedrijventerrein wordt daarmee optimaal ontsloten op het landelijke wegennet.
Het plangebied heeft een oppervlak van ca 1,4 ha en bestaat uit de percelen kadastraal bekend als WML00-M-927 en WML00-M-259. Direct ten zuiden van het plangebied staan twee vrijstaande woningen die via een gezamenlijke inrit worden ontsloten op de Van Heemstraweg. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de bestaande situatie.
Luchtfoto van het plangebied (rode kader) (bron afbeelding: googlemaps.nl)
Aanzicht op het plangebied vanaf de Van Heemstraweg met links de twee woonpercelen die aan het plangebied grenzen (bron: googlestreetview)
2.2 Toekomstige Situatie
Het voornemen is om het plangebied te ontwikkelen tot bedrijfslocatie. Bedrijventerrein Wamel-Oost wordt daarmee beperkt uitgebreid in oostelijke richting. De nieuwe bedrijfslocatie maakt de uitbreiding mogelijk van het bestaande bedrijf Van Tiem Elektro. Dat bedrijf is gevestigd op de bedrijfslocatie direct ten westen van het plangebied. Voor de inrichting van de nieuwe bedrijfslocatie wordt aangesloten bij de stedenbouwkundige opzet van het bestaande bedrijventerrein. Voor het plan is een schetsboek gemaakt (zie bijlage 1). Het plan wordt in het vervolg van deze paragraaf nader toegelicht.
Schetsontwerp van de nieuwe bedrijfslocatie (bron: Schetsboek Wamel-Oost, Buro SRO)
Voorgaande uitsnede van het schetsontwerp geeft een indicatie van de toekomstige perceelsindeling.
De bedrijfsgebouwen zijn centraal op het bedrijfsperceel voorzien, in lijn met de bestaande stedenbouwkundige opzet van het bedrijventerrein. Via het bouwvlak is geborgd dat de gebouwen niet te dicht op de twee woonpercelen aan de Van Heemstraaweg kunnen worden gebouwd. Aansluitend op de grotere bedrijfsgebouwen is aan de zuidoostkant van de bedrijfslocatie een gebouw voorzien waarbinnen de kantoren worden gevestigd. Dit kantoorgedeelte krijgt vanwege de situering langs de Van Heemstraweg een aansprekender aanzien en een afwijkende bouwvorm met een afwijkende toegestane bouwhoogte van 12 m. Voor de rest van de bedrijfsgebouwen geldt een maximale bouwhoogte van 10 m.
In voorliggend plan is geborgd dat toekomstige bedrijfsactiviteiten geen milieuhinder veroorzaken op de twee nabijgelegen woningen. Nabij de woningen zijn alleen bedrijfsactiviteiten toegestaan met een zeer beperkt milieueffect op de omgeving. Verder van de woningen af zijn meer bedrijfsactiviteiten toegestaan. In paragraaf 4.1.5 Milieuzonering is nader gemotiveerd dat een goed woon- en leefklimaat van de twee nabijgelegen woningen is geborgd. In paragraaf 5.2 Wijze van bestemmen is nader toegelicht op welke wijze dit planologisch is geborgd in voorliggend bestemmingsplan.
De nieuwe bedrijfslocatie binnen het plangebied wordt aan de noordkant ontsloten op het bestaande wegennet van bedrijventerrein Wamel-Oost. De nieuwe zijweg van de Industriestraat wordt daartoe in oostelijke richting verlengd tot ver binnen het plangebied. Een ontsluiting aan de noordkant brengt verschillende voordelen met zich mee. Er is geen nieuwe hoofdontsluiting nodig op de Van Heemstraweg, wat de doorstroming van deze weg ten goede komt. Ook vinden er geen verkeersbewegingen van bedrijfsvoertuigen plaats in de nabijheid van de twee woningen, waarmee hinder wordt voorkomen. Aan de zuidkant van het plangebied wordt er een secundaire ontsluiting voor langzaam verkeer aangelegd die in verbinding staat met het fietspad langs de Van Heemstraweg. Meer over het aspect verkeer en parkeren volgt in paragraaf 4.5. De toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door een uitbreiding van het bestaande watersysteem van bedrijventerrein Wamel-Oost. Aan de noord- en oostkant van het plangebied worden nieuwe watergangen aangelegd die voorzien in een toename van ca 1500 m² netto wateroppervlak (zie verder 4.2). De oevers van de watergangen worden op een ecologische en groene manier ingericht. Bedrijventerrein Wamel-Oost wordt daarmee op een fraaie wijze afgerond, waarbij er sprake is van een natuurlijke overgang naar het aangrenzende buitengebied.
2.3 Duurzame Stedenbouw
Duurzaamheid
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
Het thema duurzaamheid is geïntegreerd in de planuitwerking van voorliggend initiatief. Om de toename van verhard oppervlak te compenseren voorziet voorliggend plan in een aanzienlijke toename van wateroppervlak. Aan de randen van de bedrijfslocatie worden daartoe watergangen aangelegd. De aanleg van de watergangen wordt mede aangegrepen om bedrijventerrein Wamel-Oost op een natuurlijke manier te begrenzen. Aan de oostrand van de locatie komt hoge beplanting. Weggebruikers die Wamel vanuit het oosten naderen kijken straks, anders dan nu, tegen een fraaie groene en natuurlijke begrenzing van het bedrijventerrein. De hoge beplanting heeft als bijkomend voordeel dat schaduwwerking zorgt voor een verkoelend effect tijdens warme dagen. In paragraaf 4.4 is nader ingegaan op de relatie tussen het initiatief en de actuele thema's met betrekking tot klimaatadaptatie. De groene inpassing aan de oostkant komt ook het verblijfsklimaat van de nieuwe bedrijfslocatie ten goede. De watergangen worden op een ecologisch waardevolle manier ingericht, waardoor nieuwe schuil- en verblijfplaatsen ontstaan voor dieren en geschikt habitat ontstaat waar nieuwe planten zich kunnen vestigen. Anders dan de huidige functie van het plangebied als akkerbouwgrond komt de nieuwe inrichting daarmee ten goede aan de biodiversiteit. Op de daken van de nieuwe bedrijfsgebouwen zijn er mogelijkheden voor het plaatsen van zonnepanelen, of de gebouwen kunnen worden afgewerkt met sedumdaken.
Een nadere uitwerking van de inrichting van het plangebied en de toepassing van duurzame technieken volgt tijdens de omgevingsvergunningfase voor het bouwen.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen gebieden van de NOVI en het Barro. Het initiatief raakt daarmee op voorhand niet aan één of meerdere aspecten met een nationaal ruimtelijk belang.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend initiatief maakt een nieuwe stedelijke functie mogelijk binnen het plangebied. Ook heeft het plan tot gevolg dat het bebouwd oppervlak toeneemt met meer dan 500 m² aan bebouwing. De ladder voor duurzame verstedelijking dient daarom te worden doorlopen.
In de ARPW 2019-2024 is het plangebied opgenomen in het overzicht met zachte plannen, zie ook navolgende tabel.
Bron: tabel 7 uit de ARPW 2019 - 2024, Regio Rivierenland. Stec Groep 15 februari 2023
De locatie 'Industrieterrein Wamel' heeft in de ARPW 2019-2024 een oranje status gekregen. Bijbehorend actiepunt geeft aan dat indien bij de 'groen' genoemde punten succesvol zijn afgewogen, het plan een groene status krijgt. De drie voorwaarden voor een groene status zijn opgenomen in volgende tabel.
Bron: tabel 6 uit de ARPW 2019 - 2024, Regio Rivierenland. Stec Groep 15 februari 2023
In navolgende opsomming is voorliggend initiatief getoetst aan de drie voorwaarden.
1. Plan voorziet in aantoonbare behoefte
Voor het aantonen van de behoefte is een separate 'Ladder voor duurzame verstedelijking' doorlopen. Het rapport is toegevoegd als bijlage 2. De belangrijkste conclusie van het rapport is dat de verschillende stappen van de ladder succesvol zijn doorlopen. Uit de toetsing blijkt dat er voldoende behoefte naar de ontwikkeling bestaat en er geen andere reële opties voorhanden zijn voor het plan.
2. Locatie is bekend en stuit niet op (grote) RO-bezwaren
De aantoonbare uitbreidingsbehoefte gaat samen met een specifieke locatie die in deze behoefte kan voorzien. Het plangebied heeft in de bestaande situatie een agrarische functie. Het bevoegd gezag is vanaf het begin van het proces betrokken geweest bij de planologische procedure. Na het principeakkoord is gestart met de concretisering van het planvoornemen door de start van de bestemmingsplanfase. In voorliggend document wordt onder andere aan de hand van een beleidsanalyse en de behandeling van verschillende uitvoerbaarheidsaspecten geconcludeerd dat het plan passend is binnen beleid en tevens geen noemenswaardige milieueffecten tot gevolg heeft. Er bestaan geen RO-bezwaren.
3. Plan is regionaal afgestemd
Voorliggend plan is reeds behandeld door het Regionaal Acquisitie Platform van Regio Rivierenland' en vervolgens besproken in het 'speerpuntberaad Economie' en bij het Algemeen Bestuur van Regio Rivierenland. De uitkomst is positief, voorliggend plan is succesvol regionaal afgestemd.
Eindconclusie Ladder duurzame verstedelijking
Het initiatief voldoet aan alle drie de voorwaarden. Het plan is succesvol regionaal afgestemd. De uitkomst van de regionale afstemming is dat de oranje status van het plan wordt omgezet naar een groene status. De ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee succesvol doorlopen.
Conclusie
Het initiatief past binnen het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is in februari 2022 voor het laatst geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
- Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
- Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
- Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
- Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
- Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
- Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
- Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.
Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Uitsnede van de waterkaart uit de Omgevingsverordening Gelderland (bron: ruimtelijkeplannen, Omgevingsverordening Gelderland).
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen een intrekgebied. In de omgevingsverordening is in artikel 2.38 bepaald dat bestemmingsplannen voor gronden binnen intrekgebieden de winning van fossiele energie niet mogelijk maken. Voorliggend initiatief maakt de winning van fossiele energie niet mogelijk. Het bepaalde in artikel 2.38 staat voorliggend initiatief niet in de weg. Op grond van het bepaalde in artikel 2.65b is in paragraaf 4.4 een paragraaf klimaatadaptatie uitgewerkt. In de omgevingsvisie en omgevingsverordening Gelderland zijn ter plaatse van het plangebied geen specifieke beleidsuitgangspunten of regels gesteld.
Het initiatief past binnen het provinciale beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Buitengebied West Maas en Waal
Op 9 december 2021 heeft de gemeente West Maas en Waal de Omgevingsvisie Buitengebied West Maas en Waal vastgesteld. De ‘Omgevingsvisie Buitengebied West Maas en Waal’ is een eerste stap op weg naar één strategische, integrale lange termijnvisie voor de gehele fysieke leefomgeving van de gemeente. De omgevingsvisie komt (grotendeels) in de plaats van de structuurvisie buitengebied en geldt voor het grondgebied van West Maas en Waal exclusief de kernen (Alphen, Altforst, Appeltern, Beneden-Leeuwen, Boven-Leeuwen, Dreumel, Maasbommel, Wamel) en de recreatieconcentratiegebieden aan de Maas.
Planspecifiek
In de huidige versie van de omgevingsvisie heeft de gemeente nog geen beleid opgenomen over het thema 'werken / bedrijventerreinen'. Een nadere toetsing van voorliggend initiatief aan het gemeentelijk beleid op het onderdeel 'werken / bedrijventerreinen' is uitgewerkt in navolgende subparagraaf 'Structuurvisie Dorpen2025'.
3.3.2 Structuurvisie Dorpen 2025
De Structuurvisie Dorpen 2025 vormt het strategisch beleidsdocument dat de ruimtelijke ontwikkeling van West Maas en Waal tot 2023 op hoofdlijnen bevat. Centraal thema in de visie is de leefbaarheid in de dorpen. De komende jaren leiden sociale en economische ontwikkelingen tot veel veranderingen in de dorpen en in de relatie tussen de dorpen. Als uitwerking van de Visie Leefbaarheid Kernen 2030 wordt in de Structuurvisie voor de komende tien jaar aangegeven waarin moet worden geïnvesteerd. Er wordt ruimte geboden voor initiatieven die de identiteit en kwaliteit van de dorpen versterken.
De bevolking vergrijst en ontgroent, de rol van de overheid wijzigt, en op verschillende plekken ontstaat leegstand. Een goed voorzieningenniveau, passende zorg, een gezond verenigingsleven en het benutten van de kansen voor toerisme en recreatie moeten van West Maas en Waal een aantrekkelijke gemeente maken.
Bedrijventerreinen
Huidige situatie
De meeste bedrijven zijn gevestigd in de dorpen aan de Waalzijde. Deze bedrijven zorgen voor veel werkgelegenheid in de hele gemeente. De grootste concentratie van bedrijventerreinen ligt in Beneden-Leeuwen en Boven-Leeuwen, maar ook Dreumel, Wamel, Alphen en Maasbommel hebben een bedrijventerrein. In de dorpen aan de Maaszijde is toerisme en recreatie een belangrijke economische kracht. De ontwikkelingsmogelijkheden voor recreatie en toerisme zijn uitgewerkt in het hoofdstuk Recreatie.
Om overaanbod te voorkomen heeft de gemeente West Maas en Waal met regio Rivierenland afspraken gemaakt over de te ontwikkelen bedrijventerreinen. Dit heeft geresulteerd in de 'Actualisatie Regionaal Programma Werklocaties 2019-2024' (ARPW 2019-2024), zie verder ook 3.1.
Visie
Er blijft binnen de gemeente ontwikkelcapaciteit nodig en het aantrekken van nieuwe bedrijven staat hoog op de agenda. Naast de verkoop van beschikbare kavels en de ontwikkeling van nieuwe terreinen is een aantal bedrijventerreinen verouderd of gaat de komende jaren verouderen. Ten behoeve van de leefbaarheid op deze terreinen en de versterking van de concurrentiepositie moeten zij in de toekomst worden gerevitaliseerd en/
of herontwikkeld. Dit biedt kansen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid, beheer en parkmanagement. Daarnaast kan dit leiden tot ontwikkelcapaciteit, waardoor de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen kleiner wordt. Het is hierbij de uitdaging is om de bestaande bedrijventerreinen te vernieuwen en verdichten, waarbij aandacht is voor de landschappelijke inpassing. Per locatie en per dorp moet een zorgvuldige afweging worden gemaakt op welke wijze de leefbaarheid en de herkenbaarheid van het dorp en het bedrijventerrein kunnen worden behouden en vergroot. Ontsluiting via woongebieden is ongewenst. Ten behoeve van de leefbaarheid moet hinder van bedrijven binnen de toelaatbare grenzen blijven.
Uitsnede van de kaart 'Werken' waarop de ligging van het plangebied is aangegeven met de rode pijl (bron: Structuurvisie Dorpen 2025)
Planspecifiek
De gemeente West Maas en Waal heeft de gronden van het plangebied aangewezen als geschikt gebied voor de functie 'bedrijventerreinen' (zie voorgaande kaartuitsnede uit de visie, waarop het plangebied is aangeduid met de rode pijl). Specifiek voor Wamel is de ruimtelijke opgave vastgesteld die bestaat uit het landschappelijk inpassen van het bestaande bedrijventerrein. En het onderzoeken van de mogelijkheden van herstructurering en intensivering van het terrein voor toekomstige vraag naar bedrijfskavels. Voorliggend initiatief speelt direct in op beide ruimtelijke opgaven. Vanuit de vraag naar ontwikkelruimte van de initiatiefnemer wordt het bedrijventerrein door voorliggend initiatief beperkt uitgebreid. Voorliggend plan wordt aangegrepen om de oostkant van het bedrijventerrein landschappelijk in te passen. In navolgende subparagraaf Dorpskwaliteitsplan & Dorpspaspoort Wamel wordt nader gemotiveerd dat de beoogde inpassing past binnen de gestelde spelregels van de gemeente met betrekking tot de landschappelijke inpassing.
Het initiatief past binnen de Structuurvisie Dorpen 2025.
3.3.3 Dorpskwaliteitsplan & Dorpspaspoort Wamel
In de Structuurvisie zijn ontwikkelingsplannen voor de verschillende dorpen opgenomen. Onderdeel daarvan is het Dorpspaspoort, dat voor elke kern de typisch ruimtelijke kenmerken aangeeft. Het dorpspaspoort van Wamel is uitgewerkt in het Dorpskwaliteitsplan. Dijken, afwisselende dorpslinten en historische straatjes zijn structuurdragers van het dorp. Daarnaast zijn er ruimtelijke opgaven. Voor Wamel worden negen ruimtelijke uitwerkingen benoemd:
- 1. Dorpsstraat als centrale drager
- 2. Varkensmarkt en omgeving
- 3. Achtertuinen van Wamel
- 4. Ommetje door de uiterwaarden
- 5. Woningbouw
- 6. Herbestemming/herontwikkeling
- 7. Sociale woningbouwcomplexen
- 8. Zuidelijke dorpsrand
- 9. Revitalisering en herstructurering bedrijventerrein.
Uitsnede van de dorpskwaliteitskaart van Wamel (bron: Dorpspaspoort Wamel)
Revitalisering en herstructurering bedrijventerrein
Het ruime aanbod aan bedrijven aan de oostkant van het dorp is een kwaliteit van Wamel. Er is een variatie aan grote en kleine bedrijven, bedrijven aan huis en agrarische bedrijven. Met een paar spelregels voor de inrichting van het eigen terrein en een eenduidig ingerichte openbare ruimte krijgt het bedrijventerrein een facelift en kunnen individuele bedrijven verschillend blijven. Bij nieuwe ontwikkelingen van het bedrijventerrein is het belangrijk om langs de Hogeweg en de Sterkenburg het kleinschalige karakter verder te versterken en om grotere ontwikkelingen langs de Van Heemstraweg of de Industriestraat te situeren. De bouwhoogtes moeten aansluiten bij de directe omgeving. Aan de oostzijde grenst het aan het landelijk gebied. De overgangen van dorp naar landschap zijn bij een bedrijventerrein vaak kwetsbaar.
Spelregels Revitalisering en herstructurering bedrijventerrein:
- Koester de Hogeweg als "dorpslint" met de dorpse, vrijstaande woningen.
- Sluit aan de Sterkenburg aan bij de aanwezige kleinschalige bebouwing.
- Situeer grotere bedrijfspanden bij voorkeur aan de Van Heemstraweg.
- Zorg ervoor dat deze een representatieve gevel aan de Van Heemstraweg krijgen.
- Realiseer bij voorkeur geen nieuwe in- en uitritten aan de Van Heemstraweg, zodat de doorlopende groene rand langs de Van Heemstraweg niet doorbroken hoeft te worden. Zorg er - bij eventuele uitbreiding van het bedrijventerrein - voor dat er een stedenbouwkundig accent op de hoek Van Heemstraweg / Nieuwe Weg wordt geplaatst.
- Plaats nieuwe bebouwing in de reeds aanwezige verkavelingsrichting.
Spelregels landschappelijke inpassing
- Pas de woonbuurten en het bedrijventerrein op een landschappelijke manier in door het planten van meer bomen langs de Van Heemstraweg.
- Gebruik boomsoorten die gebiedseigen zijn. Enkele voorbeelden zijn: Gewone Es, Veldiep, Zwarte els, Schietwilg of Zomereik
- Geef erfafscheidingen indien mogelijk een eenduidig karakter. Denk bijvoorbeeld aan begroeide schermen.
Planspecifiek
De spelregels voor de revitalisering en herstructurering bedrijventerreinen en spelregels landschappelijke inpassing staan aan de basis van de toekomstige inrichting van de nieuwe bedrijfslocatie. Binnen de nieuwe bedrijfslocatie kunnen nieuwe grote bedrijfsgebouwen worden ontwikkeld aan de Van Heemstraweg. De maximale bouwhoogtes van de nieuwe bedrijfsgebouwen zijn vergelijkbaar met de hoogtes van aangrenzende bebouwing op het bedrijventerrein. Er komt in lijn met de spelregels geen nieuwe ontsluiting op de Van Heemstraweg. Aan de oostkant van de bedrijfslocatie wordt bedrijventerrein Wamel-Oost landschappelijk ingepast door een combinatie van hoog opgaand groen en ecologisch waardevolle watergangen. De groene inpassing loopt door tot aan de Van Heemstraweg, waarmee de inpassing aansluit op de spelregel om de Van Heemstraweg met bomen te vergroenen. Tevens is op het schetsontwerp uit paragraaf 2.2 inzichtelijk gemaakt dat er mogelijkheden zijn om rondom de nieuwe bedrijfsgebouwen groen toe te voegen in de vorm van grasplantsoenen en bomen en hagen langs de parkeerplaatsen. De boomsoorten die in het schetsonwerp zijn uitgewerkt en opgenomen in de legenda zijn, in lijn met de spelregels uit het dorpspaspoort, afgestemd op de inheemse soorten uit het dorpspastoor, te weten Gewone Es, Veldiep, Zwarte els, Schietwilg of Zomereik. Het toevoegen van bomen draagt bij aan een aangenaam werk- en verblijfsklimaat, zeker op zeer warme dagen. Daarmee speelt het plan in op het voorkomen van hittestress.
De exacte inrichting van het plangebied staat in dit stadium van de ontwikkeling nog niet vast. Een inrichting op hoofdlijnen met een eerste uitwerking van de groene inpassing is uitgewerkt in het schetsboek uit bijlage 1. Bij de concrete uitwerking en inrichting van de bedrijfslocatie worden de spelregels met betrekking tot landschappelijke inpassing en plantkeuzes uit het dorpspaspoort Wamel in acht genomen.
Het initiatief past binnen het Dorpskwaliteitsplan en het Dorpspaspoort Wamel.
3.3.4 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal', vastgesteld door de gemeente West Maas en Waal op 09 september 2014. In 2015 en 2016 zijn er twee bestemmingsplannen met correcties vastgesteld, zonder gevolgen voor de vigerende planologische situatie ter plaatse van het plangebied. Navolgende afbeelding toont deze vigerende planologische situatie.
Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Binnen het plangebied geldt de enkelbestemming 'Agrarisch - Oeverwal', zonder bouwvlak. Verder geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Verwachtingswaarde Middel'.
In navolging van het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal' geldt voor het hele grondgebied van de gemeente West Maas en Waal het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Archeologie West Maas en Waal'. Daarin zijn ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - waarde archeologie 2' opgenomen. Deze aanduidingen vervangen de archeologische waardenaanduidingen uit de oudere bestemmingsplannen.
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
Binnen gronden met de bestemming 'Agrarisch - Oeverwal' is de oprichting en ingebruikname van een bedrijfslocatie niet toegestaan. Het initiatief is daarmee in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van voorliggend initiatief zijn (aanvullende) verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd. De onderzoeken zijn toegevoegd als bijlagen bij de toelichting (perceel 259 bijlage 3, perceel 927 bijlage 4) en bijlage 5 (dit is een aanvullend verkennend onderzoek voor de locatie Van Heemstraweg 104, waar onderzoek is gedaan naar een gedempte sloot en een verkennend bodemasbestonderzoek NEN 5707 is uitgevoerd).
De belangrijkste conclusie voor het hele onderzoeksgebied luidt dat er geen verontreinigingen, asbest en verhoogde gehaltes zijn aangetroffen. Nader bodemonderzoek is niet aan de orde. De aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen planontwikkeling.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
4.1.2 Lucht
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15559772 (aan de Van Heemstraweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (fijnstof) | PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 15,4 µg/m3 | 16,1 µg/m3 | 9,1 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Vanwege de ontwikkeling van de nieuwe bedrijfslocatie neemt het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied toe. Het aantal verkeersbewegingen neemt toe met ca 440 verkeersbewegingen per dag (zie verder 4.5 Verkeer). Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
- woningen;
- geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Een bedrijf is niet aan te merken als een geluidgevoelig object zoals bedoeld in de Wgh. Geluidsbronnen uit de omgeving zorgen daarmee op voorhand niet voor geluidhinder binnen de nieuwe bedrijfslocatie. Voorliggend initiatief voorziet bovendien niet in de ontwikkeling van geluidbronnen die in het kader van de Wgh mogelijk voor geluidhinder op de omgeving kunnen zorgen. In paragraaf 4.1.5 Milieuzonering is nader onderbouwd dat de toekomstige bedrijfsactiviteiten ook niet voor geluidhinder zorgen op de twee aangrenzende woningen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
4.1.4 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Planspecifiek
Een bedrijf is niet aan te merken als een geurgevoelig object zoals bedoeld in de Wgv. Agrarische bedrijven uit de omgeving zorgen daarmee op voorhand niet voor geurhinder binnen de nieuwe bedrijfslocatie. Voorliggend initiatief maakt bovendien geen agrarische bedrijfsactiviteiten mogelijk, waardoor geurhinder van de toekomstige bedrijven binnen het plangebied op de omgeving ook uitgesloten kan worden.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
4.1.5 Milieuzonering
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in de bestaande situatie op de grens van bedrijventerrein Wamel-Oost en het buitengebied van Wamel. In de omgeving zijn verschillende functies aanwezig, waaronder de bedrijven van het bedrijventerrein, een overdekte markt, een binnenspeeltuin, enkele agrarische bedrijven en reguliere woningen. Het gebied is aan te merken als een gemengd gebied. In het kader van milieuzonering kan daarom getoetst worden aan de richtafstanden van één lagere milieucategorie op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.
Milieueffect van de nieuwe bedrijfslocatie op de omgeving
Direct ten zuiden van het plangebied liggen aan de Van Heemstraweg 102 en 104 twee vrijstaande woningen.
De toekomstige toegestane bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied zijn op basis van de richtafstanden van een gemengd gebied onderverdeeld in drie zones. In de zone direct grenzend aan de woonpercelen zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 1 toegestaan (richtafstand 0 m), in de middelste zone bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2.1 (richtafstand 10 m) en in de zone die het verst van de woningen afligt milieucategorie 3.1 (richtafstand 30 m). Deze drie zones zijn in de regels en verbeelding van voorliggend bestemmingsplan planologisch geborgd. Daarmee is zeker gesteld dat de toekomstige bedrijfsactiviteiten geen milieuhinder veroorzaken op de woningen en een goed woon- en leefklimaat zeker is gesteld. In de nabije omgeving van het plangebied liggen geen andere milieugevoelige objecten. De toekomstige bedrijfsactiviteiten zorgen niet voor milieuhinder.
Milieueffect van de omgeving op de nieuwe bedrijfslocatie
Een bedrijfslocatie is niet aan te merken als een milieugevoelig object. Op voorhand kan worden gesteld dat bedrijfsactiviteiten in de omgeving geen milieuhinder veroorzaken binnen het plangebied.
Conclusie
Het bestemmingsplan is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
4.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan maakt de oprichting van enkele bedrijfsgebouwen mogelijk. Bedrijfsgebouwen zoals die binnen het plangebied zijn voorzien, zijn aan te merken als beperkt kwetsbare objecten. In het kader van externe veiligheid is daarom bekeken of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van de risicokaart.
Uitsnede van de risicokaart met het plangebied ter plaatse van de zwarte pijl (bron: www.risicokaart.nl)
Risicovolle transportroutes
Hogedruk aardgastransportleidingen
Op ca 400 m ten zuiden van het plangebied ligt een hogedruk aardgastransportleiding. Het gaat om een leiding van de Nederlandse Gasunie. In het kader van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen' is reeds beoordeeld dat er buiten deze leiding geen contour voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar ligt. De grenswaarde en richtwaarde van het plaatsgebonden risico wordt daarmee op voorhand niet overschreden.
De leiding heeft een diameter van 12 inch en een ontwerpdruk van 40 bar. De 1% letaliteitsgrens (9,8 kW/M2 contour) van deze leiding ligt op 140 meter. Dit betekent dat het plangebied buiten het invloedsgebied voor het groepsrisico van deze hogedruk aardgastransportleiding ligt. De 100% letaliteitsgrens ligt op 70 meter afstand van de leiding. Ook in het kader van het groepsrisico vormt de leiding daarmee geen risico voor het plangebied.
Basisnetroute water: corridor Rotterdam - Duitsland & basisnetroute spoor: de Betuweroute
Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van de basisnetroute water, namelijk de corridor Rotterdam - Duitsland over de Waal. Tevens ligt het plangebied geheel binnen het grote invloedsgebied van de Betuweroute. Binnen deze invloedsgebieden is een gifwolkscenario denkbaar als een ongeval plaatsvindt met het vervoer van gevaarlijke stoffen (GT3 = Gas Toxic). Het plangebied ligt op circa 990 meter afstand van de corridor de Waal. Binnen 200 meter van de corridor dient de hoogte van het groepsrisico beschouwd en verantwoord te worden (Besluit externe veiligheid transportroutes, art. 8). Dit is niet aan de orde, wat maakt dat enkel een beperkte verantwoordingsplicht geldt (Bevt, art. 7), waarbij de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beschouwd moeten worden. Vawege de ruimte afstand van ca 3,3 km tussen het plangebied en de Betuweroute kan ook voor deze risicobron volstaan worden met navolgende beperkte verantwoording.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een gifwolk zal de brandweer voornamelijk inzetten op de evacuatie van aanwezigen in het
bron- en effectgebied. Daarnaast zal ook getracht worden om uitbreiding van de gifwolk te voorkomen en de effecten te beperken, door de omgeving af te schermen. Het is belangrijk dat de bereikbaarheid van hulpdiensten en de bluswatervoorzieningen op orde zijn.
Mogelijkheden voor zelfredzaamheid:
Het handelingsperspectief bij een gifwolk, voor aanwezigen binnen het bron- en effectgebied, is binnen blijven (schuilen), naar de bovenste bouwlaag gaan, ramen en deuren sluiten en de ventilatie afschakelen.
De brandweer Gelderland-Zuid heeft op 13 maart 2023 advies uitgebracht met betrekking tot oplossingsrichtingen voor de benodigde bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid. Deze oplossingsrichtingen zijn uitgewerkt in het advies uit bijlage 6. De uitgangspunten met betrekking tot bluswatervoorzieningen en wegbreedtes worden door de initiatiefnemer meegenomen bij de concrete uitwerking van de inrichting van het plangebied. Een volledige uitwerking van het plan waaronder een inrichtingstekening maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunningfase.
Omgekeerde werking
Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in de nieuwvestiging van een Bevi-inrichting binnen de bedrijfslocatie. Op voorhand kan worden geconcludeerd dat de toekomstige bedrijfsactiviteiten in het kader van externe veiligheid geen risico vormen op (beperkt) kwetsbare objecten uit de omgeving.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar in het kader van externe veiligheid.
4.1.7 Milieueffectrapportage
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
- in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
- een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
- op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.
M.e.r.-beoordeling
Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
- als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
- als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.
Planspecifiek
Het onderhavige plan behelst de oprichting van een nieuwe bedrijfslocatie met een maximaal netto bedrijfsoppervlak van ca 1,4 ha. Het initiatief blijft daarmee (ver) onder de drempel van 75 hectare of meer uit bijlage D11.3 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein'. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgesteld en toegevoegd als bijlage 7. De belangrijkste conclusie is dat belangrijke milieugevolgen kan worden uitgesloten. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.
4.2 Water
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21eeeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Waterschap Rivierenland
Met ingang van 22 december 2021 is het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken. Verbinden. Vergroenen' bepalend voor het waterbeleid. In dit Waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap wat het in de planperiode tot 2027 wil bereiken. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.
Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperken tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.
Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.
Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt (T=10+10%). Dit is een regenbui die eenmaal per 10 jaar optreedt met 10% opslag vanwege klimaatsverandering. Het waterpeil mag in principe 0,3 meter stijgen. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is. Deze vuistregel geldt alleen bij waterberging in open water. Voor watercompensatie in kunstmatige voorzieningen, zoals wadi's en kratten, geldt als vuistregel dat er 664 m3 waterberging nodig is per hectare verharding.
Uit vuistregel voor T=10+10% volgt de volgende berekening:
Benodigde compensatie (open water) = Toename verhard opp (in m²) * 0,0436
Benodigde compensatie (wadi's) = Toename verhard opp (in m²) * 0,0664
Bij een bui die eenmaal in de 100 jaar voor komt (T=100+10%) mag het waterpeil stijgen tot maaiveldhoogte.
Beleid Gemeente West Maas en Waal
De gemeente volgt het beleid van Waterschap Rivierenland. Daarnaast stellen zij het volgende:
- Binnen een plan mag er tot een maximum van 500 m2 verhard mag worden om géén compensatieverplichting te krijgen (eenmalige vrijstelling).
- In alle andere gevallen moet in open water gecompenseerd worden. Daarbij geldt uiteraard: hoe minder verharding hoe minder compenseren. Bij het toekennen van de bestemming Wonen geldt altijd dat uitgegaan wordt van 70% verharding bij vrijstaande woningen (80% bij 2-onder-1 kap en 90% bij rijtjes).
- Per 8 december 2022 worden plannen langs de meetlat van het beeldkwaliteitsplan klimaatadaptatie gelegd.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
- de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
- de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.
Planspecifiek
Vanwege de ontwikkeling van het plangebied tot bedrijfslocatie neemt het verhard oppervlak binnen het plangebied toe. In het kader van voorliggend initiatief zullen compensatiemaatregelen worden getroffen om het verhard oppervlak te compenseren. Ook is waterschap Rivierenland via de digitale watertoets op de hoogte gebracht van voorliggend initiatief. De belangrijkste waterhuishoudkundige aspecten worden in het vervolg van voorliggende paragraaf uitgewerkt.
Hemelwater
Benodigde waterberging
Vanuit het gemeentelijk waterbeleid dient hemelwater op eigen terrein geborgd te worden. Het plan voorziet hierin. Om te bepalen of en hoeveel hemelwaterberging er gerealiseerd dient te worden, is het nodig om de toename van het verhard oppervlak te bepalen. Op grond van de normen van waterschap Rivierenland zijn er enkele uitgangspunten die aan de basis staan van de waterbergingsberekening. De uitgangspunten zijn:
- Voor het bestemmingsvlak 'Bedrijventerrein' dient er uit te worden gegaan van een verhardingspercentage van 90%;
- De bergingsbehoefte dient gebaseerd te zijn op het toekomstig verhard oppervlak. Eventueel bestaand verhard oppervlak mag niet van het toekomstig verhard oppervlak worden afgetrokken.
In de toekomstige situatie is het verhard oppervlak als volgt opgebouwd:
- 'Bedrijventerrein': 11.000 m² * 0,9 = 9900 m²;
- 'Ontsluitingsweg noordkant: 650 m²*100% = 650 m².
In de toekomstige situatie is het verhard oppervlakte als volgt opgebouwd:
9900 m² + 650 m² = 10.550 m².
De benodigde compensatie is als volgt:
Benodigde compensatie = 10.550 m² * 0,0436 = ca 460 m³.
Te realiseren waterberging
Bij de aanvraag van de vergunning voor het bouwen is pas bekend hoeveel verhard oppervlakte er daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Mede daarom betreft de in deze paragraaf berekende waterberging een schatting, op basis waarvan geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan met betrekking tot water uitvoerbaar is. Om de wateropgave in te vullen is er bij voorliggend plan voor gekozen om nieuwe watergangen aan te leggen aan de noord- en oostkant van de nieuwe bedrijfslocatie. De watergangen krijgen een totaal maximaal netto wateroppervlak van 1.550 m². Voor het bepalen van de inhoud van de watergangen is gerekend met een peilstijging van 0,3 m. De totale inhoud van de watergangen komt daarmee uit op 465 m³. De toename van verhard wordt daarmee in voldoende mate gecompenseerd. Aangezien er voldoende mogelijkheden zijn om op eigen terrein in de benodigde waterberging te voorzien, wordt het plan uitvoerbaar geacht. Door de nieuwe watergangen op de verbeelding van voorliggend plan te bestemmen met de bestemming 'Water' is planologisch geborgd dat er voldoende ruimte beschikbaar is voor de compensatieopgave. De concrete uitwerking van de waterberging wordt opgenomen bij de definitieve aanvraag van de omgevingsvergunning.
Beleidsplan Water en Riolering
In het beleidsplan Water en Riolering heeft de gemeente verschillende ontwikkelingsdoelstellingen geformuleerd voor verschillende thema's waaronder het thema 'hemelwater'. Het thema 'hemelwater' heeft blijvend aandacht nodig. Bij elke nieuwe ingreep in de leefomgeving wordt bekeken hoe water zoveel als mogelijk in de voorkeursvolgorde wordt verwerkt. Uitgangspunt daarbij is dat zo mogelijk wordt gekozen voor een natuurlijke en bovengrondse verwerking (zoals vasthouden in een retentie of afvoer naar oppervlaktewater). Vanwege de nabijheid van bestaande watergangen en de voorkeur van de gemeente voor de afvoer naar oppervlaktewater is het waterbergingssysteem van de nieuwe bedrijfslocatie gericht op afvoer naar oppervlaktewater. Daartoe worden bestaande watergangen aan de noordkant en zuidkant van de bedrijfslocatie met elkaar verbonden door een nieuwe watergang aan de oostkant. Deze nieuwe watergang wordt begeleid door een ecologische oever. Het initiatief sluit daarmee aan op de doelstelling uit het beleidsplan om hemelwater op een natuurlijke en bovengrondse manier te verwerken. In de notitie 'regenwater aansluiting bij nieuwbouw' benadrukt de gemeente verder het belang van een gescheiden stelsel. Het afvalwater afkomstig van de nieuwe activiteiten zal daarom worden verwerkt op het riool, hemelwater op het oppervlaktewater.
Overige waterhuishoudkundige aspecten
Aan de noord- en zuidkant van het plangebied liggen watergangen, waaronder een A-watergang. De nieuwe watergangen binnen het plangebied worden op deze bestaande watergangen aangesloten. In het plan is er rekening mee gehouden dat langs deze watergangen een 4 m brede onderhoudsstrook aanwezig is. In het vervolg van de ontwikkeling wordt waterschap Rivierenland betrokken bij de uitwerking van voorliggend initiatief en er wordt een watervergunning aangevraagd. Voor de afvoer van afvalwater krijgen de nieuwe bedrijfsgebouwen een aansluiting op het bestaande riool. Tijdens de bouw worden geen uitloogbare materialen gebruikt.
Watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Rivierenland. Het waterschap is via de digitale watertoets op de hoogte gebracht, zie bijlage 8. Het waterschap heeft aangegeven dat mede vanwege de aanwezigheid van de A-watergang en de toename van het verhard oppervlak, dat de normale procedure van toepassing is. Het waterschap zal daarom worden betrokken bij de verdere uitwerking van voorliggend initiatief.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
4.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Op ca 640 m ten noorden van het plangebied ligt Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Vanwege deze ruime afstand kunnen negatieve effecten in het kader van trilling, geluid en lichthinder op voorhand worden uitgesloten. Om te kunnen bepalen of er (negatieve) effecten optreden vanuit het aspect stikstofdepositie, is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd, zie bijlage 9. De belangrijkste conclusie is dat als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied waarvoor de berekeningen zijn uitgevoerd, de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase niet toeneemt. Omdat in dit project de stikstofdepositie wordt vergeleken de stikstofdepositie van het bestaande gebruik, wordt er intern gesaldeerd. Daarom is het aanvragen van een Wnb-vergunning niet nodig voor dit project. Voorliggend initiatief heeft geen negatief effect ten aanzien van gebiedsbescherming.
Soortenbescherming
Om de gevolgen van soortenbescherming te beoordelen is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd, zie bijlage 10. De belangrijkste conclusie is dat voorliggend initiatief niet leidt tot een overtreding van de verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming in het kader van de Wet natuurbescherming. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden zal de algemene zorgplicht in acht worden genomen. Voorliggend initiatief heeft geen negatief effect ten aanzien van soortenbescherming.
Voorliggend initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.
4.4 Klimaatadaptatie
Het klimaat verandert en steeds vaker worden we geconfronteerd met de gevolgen, zoals hitte, droogte, extreme neerslag en overstromingen.
Klimaatverandering is in een vergaand stadium en de effecten en risico’s voor onze samenleving worden steeds groter. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen, zodat de opwarming beperkt blijft. Aan de andere kant is het noodzakelijk om ons als samenleving aan te passen en voor te bereiden op de reeds ingezette klimaatveranderingen en de gevolgen daarvan. Niet alleen om schade te beperken, maar ook om kansen te benutten.
De nationale opgave voor klimaatadaptatie is beschreven in het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie met daarin een prominente rol voor gemeenten. Lokale gevoeligheden voor klimaatverandering moeten in kaart worden gebracht en als integraal onderdeel van beleid daadkrachtig worden aangepakt. Daarbij is het van belang zowel te kijken naar aanpassingen aan de bestaande openbare ruimte als naar nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Zeven gemeenten in het Rijk van Nijmegen en het Land van Maas en Waal hebben samen met het waterschap Rivierenland en de provincie Gelderland de Regionale Adaptatie Strategie (RAS) opgesteld. Om de ambities uit het RAS te realiseren heeft de gemeente het 'Uitvoeringsprogramma 2020 -2023' voor een klimaatbestendig West Maas en Waal opgesteld en een 'Beeldkwaliteitsplan Klimaatadaptatie'.
Planspecifiek
Op basis van de klimaateffectatlas en de kaarten in het gemeentelijke Beeldkwaliteitsplan klimaatadaptatie is in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen in het plangebied als gevolg van klimaatverandering.
- Wateroverlast. Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel wateroverlast is op te maken dat er op enkele plaatsen binnen het plangebied enige plasvorming verwacht wordt na een korte of lange bui. In het plangebied worden voldoende bergingsmogelijkheden gerealiseerd om het hemelwater op te vangen (zie paragraaf 4.2). Overtollig oppervlaktewater zal worden afgevoerd naar bestaande en nieuwe watergangen aan de randen van het bedrijfsperceel. Van wateroverlast zal naar verwachting derhalve geen sprake zijn.
- Hittestress. Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel 'hitte' is op te maken dat er binnen het plangebied en in de omgeving geen risico's zijn voor de opwarming van oppervlaktewater. Ook zijn er geen problemen te verwachten op het gebied van een stedelijk hitte eiland effect. De temperatuur kan op warme dagen kan beperkt hoger zijn tot maximaal 0,6 graad. Dit is naar waarschijnlijkheid gebaseerd op de huidige onbebouwde situatie. De geplande nieuwbouw is goed geïsoleerd conform de huidige normen, waarmee de gebouwen ook minder gevoelig zijn voor opwarming. Daarnaast komen er langs de randen van het bedrijfsperceel groenstroken met bomen die zorgen voor schaduwwerking. Dit heeft een verkoelend effect op het geheel.
- Droogte. Het plangebied ligt volgens het Beeldkwaliteitsplan niet in een gebied met >150 mm vochttekort in een extreem droog jaar. Er worden in deze omgeving nu en in de toekomst geen tekorten verwacht aan oppervlaktewater. Door het hemelwater binnen het plangebied te bergen en te laten infiltreren blijft het hemelwater ook in het gebied zelf, zoals dat in feite in de huidige (onbebouwde) situatie ook is. Het plangebied ligt niet in een gebied waar een grotere kans op natuurbranden is bij langdurige droogte.
- Overstroming. Uit de kaartbeelden blijkt dat de overstromingskans klein is (kans van 1:300 tot 1:3000 per jaar). Het risico is daarmee niet groter dan dat in nagenoeg de gehele gemeente West Maas en Waal.
Klimaatadaptatie per deelgebied, bedrijventerreinen
In de gemeente West Maas en Waal zijn zes grotere bedrijventerreinen aanwezig, waaronder bedrijventerrein Wamel-Oost. De meeste en grootste van deze terreinen bevinden zich in en tussen de Waallinten. De grootste problemen waar de bedrijventerreinen mee te maken hebben, zijn hittestress, slechte aansluiting op bebouwd gebied, slechte aansluiting op agrarisch landschap, enkelvoudig ruimtegebruik en overmatige verharding. In het Beeldkwaliteitsplan Klimaatadaptatie van de gemeente West Maas en Waal zijn voor verschillende deelgebieden transformatiemogelijkheden uitgewerkt. Zo ook voor het deelgebied 'bedrijventerreinen'. Op bedrijventerreinen liggen veel kansen voor groen zowel in de openbare ruimte als bij gebouwen. Dit draagt niet alleen bij aan klimaatadaptatie, maar vergroot ook de uitstraling van het bedrijventerrein. Bij het vergroten van groenoppervlak kan ook bodemstructuurverbetering worden toegepast. Waar al water aanwezig is, kunnen natuurvriendelijke oevers een meekoppelkans vormen voor biodiversiteit. Groene daken en halfverharding dragen bij aan de verkoeling van de bedrijventerreinen.
Voorliggend initiatief biedt op verschillende manieren antwoord op de in de klimaatadaptatie geconstateerde problemen van bedrijventerrein. Tevens speelt het initiatief in op de kansen die op de bedrijventerreinen liggen. Het plangebied vormt straks de oostelijke afronding van bedrijventerrein Wamel-Oost en vormt daarmee ook de overgang naar het aangrenzende buitengebied. Om de verbinding met het buitengebied te maken worden de noordelijke- en oostelijke rand van de bedrijfslocatie op een natuurlijke manier ingericht. Dit uit zich in een verbreding van bestaande watergangen (noordkant) en de aanleg van een nieuwe watergang (oostkant). De oostelijke, nieuwe, watergang wordt begeleid door een ecologische oever en een groenstrook met ruimte voor bomen, zie verder ook de ideeën uit het schetsboek uit bijlage 1. Door de uitbreiding van het waterstelsel ontstaan er extra waterbergingsmogelijkheden die nodig zijn om de toename van verharding te compenseren. De groenzone aan de oostkant wordt het bedrijventerrein op een natuurlijke manier begrensd en is er sprake van een fraaie, en gewenste, natuurlijke overgang naar het buitengebied met bijkomstige positieve effecten voor de biodiversiteit en schaduwwerking door de nieuwe bomen. Bij de uitwerking van het plan worden de mogelijkheden bekeken voor de toepassing van duurzame technieken. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het plaatsen van zonnepanelen op de daken van de nieuwe bedrijfsgebouwen. Een inrichtingsplan en de toepassing van duurzame technieken wordt uitgewerkt in het kader van de omgevingsvergunningfase.
4.5 Verkeer
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Verkeersbewegingen
Met betrekking tot het beoogde initiatief is het van belang te kijken naar de verwachte toename van het aantal verkeersbewegingen. Voor het bepalen van de extra verkeersbewegingen is gebruik gemaakt van de publicatie 381: 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW. In deze publicatie geldt als uitgangspunt bij een arbeidsintensief / bezoekersextensief bedrijf max. 10,9 motorvoertuigbewegingen per 100 m² bvo in rest bebouwde kom van niet stedelijk gebied. Het plan gaat uit van 4.016 m² bedrijfsbebouwing waardoor het aantal verkeersbewegingen in de toekomstige situatie circa 438 zal bedragen. De hoeveelheid middelzwaar en zwaar vrachtverkeer zijn beiden ingeschat op 20% van het toekomstig aantal verkeerbewegingen. Bedrijventerrein Wamel-Oost kent een optimale ontsluiting op enkele provinciale wegen en rijksweg A15 in de nabije omgeving. Deze wegen kunnen de verwachte toename van het aantal verkeersbewegingen goed aan.
Ontsluiting
De nieuwe bedrijfslocatie binnen het plangebied wordt aan de noordkant ontsloten voor gemotoriseerd verkeer. Dit wordt de primaire ontsluiting van het plangebied. Daartoe wordt de bestaande zijweg van de Industriestraat in oostelijke richting verlengd tot ver binnen het plangebied. De nieuwe bedrijfslocatie wordt daarmee optimaal ontsloten op het bestaande wegennet van het bedrijventerrein en de wegen in de omgeving. Aan de zuidkant van het plangebied wordt er een secundaire ontsluiting voor langzaam verkeer aangelegd die in verbinding staat met het fietspad langs de Van Heemstraweg. Het deel van het plangebied tussen de zuidelijke grens van het bouwvlak en de twee woonpercelen blijft vrij van bebouwing. Zo is geborgd dat het plangebied ook via de zuidwestkant bereikbaar is. Dit is vooral van belang in geval van calamiteiten. Door de bebouwingsvrije strook wordt hulpdiensten de gelegenheid geboden om via de Industriestraat en vervolgens via de zuidkant van de aangrenzende bedrijfslocatie op een alternatieve route snel naar het plangebied te rijden.
Parkeren
Rondom de bedrijfsgebouwen worden op eigen terrein parkeerplaatsen aangelegd om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte van werknemers en klanten. De gemeente West Maas en Waal heeft een eigen Nota parkeren 2019. De parkeernormen uit de nota zijn gebaseerd op de parkeerkencijfers uit CROW-publicatie 381:Toekomstbestendig parkeren (rest bebouwde kom). Voor een bedrijf van het type 'Bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief' hanteert de gemeente een norm van 1,05 parkeerplaats per 100 m² BVO. Voorliggend initiatief voorziet in de oprichting van ca 4.016 m² BVO. De totale parkeerbehoefte komt daarmee uit op afgerond 43 parkeerplaatsen. Op het schetsontwerp uit paragraaf 2.2 is inzichtelijk gemaakt dat er binnen het toekomstige bedrijfsperceel voldoende ruimte beschikbaar is om de parkeerbehoefte geheel binnen eigen terrein op te vangen.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
4.6 Cultuurhistorie En Archeologie
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen cultuurhistorisch waardevolle elementen of objecten, zoals (rijks)monumenten. Ook ligt het plangebied niet in een landschap dat vanuit cultuurhistorisch oogpunt bescherming geniet. Voorliggend initiatief heeft op voorhand geen negatief effect ten aanzien van het aspect cultuurhistorie.
Archeologie
Vanwege de beoogde grondwerkzaamheden tijdens de oprichting van de bedrijfslocatie is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 11. Het belangrijkste advies is dat aanvullend onderzoek nodig is en dat daartoe eerst een PvE dient te worden ingediend bij het bevoegd gezag. Met inachtneming van het selectiebesluit en het uitvoeren van de mogelijke vervolgstappen kan worden gesteld dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is vanuit het aspect archeologie. Omdat de gronden van het plangebied nog niet kunnen worden vrijgegeven is in voorliggend bestemmingsplan het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan archeologie West Maas en Waal' van toepassing verklaard.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.
4.7 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
- Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
- Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
- Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
- Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.
5.2 Wijze Van Bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan sluit qua systematiek aan op het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen' van het aangrenzende bestaande bedrijventerrein van Wamel. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
- Bedrijventerrein. Voorliggend bestemmingsplan maakt de oprichting van nieuwe bedrijfsgebouwen mogelijk. Bedrijfsgebouwen / hoofdgebouwen dienen te worden opgericht ter plaatse van de daarvoor opgenomen bouwvlakken. De maximum toegestane bouw- en goothoogtes van de bedrijfsgebouwen zijn op de verbeelding via maatvoeringsaanduidingen aangeduid. Het maximum bebouwd oppervlak binnen het bouwvlak is begrensd via een bebouwingspercentage van 70%. In de regels is bepaald dat bedrijfsgebouwen aan één zijde tot op de perceelsgrens gebouwd mogen worden. Dit maakt het mogelijk om de nieuwe bedrijfslocatie fysiek te verbinden met de bestaande bedrijfslocatie ten westen van het plangebied. Ter bescherming van het woon- en leefklimaat van aangrenzende woningen is binnen de bestemming via functieaanduidingen een categorisering aangebracht van bedrijfsactiviteiten met verschillende toegestane milieucategorieën ,zie verder 4.1.5.
- Verkeer - Verblijfsgebied. De nieuwe bedrijfslocatie binnen het plangebied krijgt aan de noordkant een ontsluiting op het wegennet van het bestaande bedrijventerrein. De huidige ontsluiting op de Industriestraat wordt in oostelijke richting doorgetrokken tot binnen het plangebied. Deze hoofdontsluiting aan de noordkant van het plangebied krijgt de bestemming 'Verkeer'.
- Water. Om de toename van het verhard oppervlak te compenseren worden er aan de noord- en oostkant van het plangebied nieuwe watergangen aangelegd. Om te borgen dat deze gronden niet voor andere doeleinden in gebruik kunnen worden genomen, krijgen deze gronden de bestemming 'Water'.
Het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan archeologie West Maas en Waal' is van toepassing verklaard.
Dit plan kent geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Voorliggend bestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg toegezonden aan de relevante instanties.
6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro
Er is in het kader van voorliggend bestemmingsplan geen sprake van een formele inspraakprocedure. Het bestemmingsplan wordt direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. De initiatiefnemer brengt bedrijven en bewoners uit de omgeving persoonlijk op de hoogte van de ontwikkeling.
6.4 Verslag Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 28 december 2023 tot en met 7 februari 2024 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is er één zienswijze ingediend. De behandeling van deze zienswijze is opgenomen in de Nota beantwoording zienswijze (bijlage 12). De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassingen aan het bestemmingsplan. Ook ambtshalve zijn er geen aanpassingen gedaan aan het bestemmingsplan.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijven
Bijlage 1 Schetsboek Wamel-oost
Bijlage 1 Schetsboek Wamel-Oost
Bijlage 2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
Bijlage 2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek Heemstraweg 102
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek Heemstraweg 102
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek Heemstraweg 104
Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek Heemstraweg 104
Bijlage 5 Aanvullend Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Aanvullend verkennend bodemonderzoek
Bijlage 6 Advies Brandweer Gelderland-zuid Ev
Bijlage 6 Advies brandweer Gelderland-Zuid EV
Bijlage 7 Vormvrije M.e.r-notitie
Bijlage 7 Vormvrije m.e.r-notitie
Bijlage 8 Watertoets
Bijlage 9 Voortoets Stikstofdepositie
Bijlage 9 Voortoets stikstofdepositie
Bijlage 10 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 10 Quickscan Flora en Fauna
Bijlage 11 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 11 Archeologisch onderzoek