Buitengebied, Schepenstraat 2a Dreumel
Wijzigingsplan - gemeente West Maas en Waal
Vastgesteld op 17-01-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 wijzigingsplan:
het plan Buitengebied, Schepenstraat 2a Dreumel van de gemeente West Maas en Waal met identificatienummer NL.IMRO.0668.WIJDRESchepen2a-WOH1 van de gemeente West Maas en Waal;
1.2 verbeelding
de verbeelding van het wijzigingsplan.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Wijziging Van De Bestemming
2.1 De bestemming 'Bedrijf' wijzigt naar 'Wonen' en wordt weergegeven op de bij dit plan behorende verbeelding.
2.2 De regels van de volgende bestemmingsplannen zijn van toepassing op dit wijzigingsplan:
- a. 'Buitengebied West Maas en Waal', met identificatienummer NL.IMRO.0668.BUIWestMenW-VA01;
- b. 'Bestemmingsplan archeologie West Maas en Waal' met identificatienummer NL.IMRO.0668.WMWArcheo-BVA1;
- a. 'Buitengebied West Maas en Waal correctie 2014' met identificatienummer NL.IMRO.0668.BUIcorrectie2014-BVA1.
2.3 Ten behoeve van het voorliggende wijzigingsplan worden de regels van dit wijzigingsplan aangevuld met:
Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat binnen het plangebied in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien overeenkomstig de, bij aanvraag geldende, Nota Parkeren van de gemeente West Maas en Waal.
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 3 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het plan Buitengebied, Schepenstraat 2a Dreumel.
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Maas en Waal op ………………...
De burgemeester, De secretaris,
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het perceel Schepenstraat 2a in Dreumel heeft in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied WestMaasen Waal de bestemming 'Bedrijf' gekregen. Gebleken is dat dat deze bestemming niet overeenkomt met het feitelijk gebruik van de gronden en opstallen.
De gebouwen en de gronden worden sinds 2004 gebruikt voor een woonfunctie , zoals vastgelegd in het bestemmingsplan Buitengebied, Correctieve herziening 2004. In het (oude) bestemmingsplan Buitengebied integrale herziening (1997) had het perceel ook de bestemming 'Bedrijf'.
In de openbare procedure voor het bestemmingsplan Buitengebied West Maas en Waal is deze onvolkomenheid over de bestemming niet aan de orde gekomen. In het voorliggende bestemmingsplan wordt deze onvolkomenheid gecorrigeerd en krijgt het perceel een woonbestemming.
1.2 Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied bevindt zich ten noorden van Dreumel en bestaat uit één woning, met daarachter voormalige bedrijfs- en bijgebouwen. De locatie wordt aan de noord- , oost- en westzijde begrensd door agrarische gronden. Aan de zuidzijde grenst het perceel aan de Scheepenstraat. Op de volgende afbeelding is de globale ligging en de begrenzing van het plangebied aangeduid met een rode omlijning.
Onderstaande luchtfoto geeft een beeld van de ligging van het plangebied ten opzichte van het dorp Dreumel.
Globale ligging plangebied
1.3 Opzet Van Het Wijzigingsplan
Het wijzigingsplan bestaat uit de onderdelen toelichting, verbeelding en regels. De regels van het “Buitengebied West Maas en Waal” gelden ook voor dit wijzigingsplan.
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
Het plangebied maakt deel uit van het geldende bestemmingsplan “Buitengebied West Maas en Waal” zoals dat op 27 juni 2013 is vastgesteld door de raad van de gemeente West Maas en Waal. In dit bestemmingsplan is aan de gronden van het plangebied de bestemming “Bedrijf' toegekend. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor het uitoefenen van een bedrijf, gespecialiseerd in interieurprojecten. Op de volgende afbeelding is een deel van de verbeelding uit het geldende plan opgenomen.
In artikel 7.7.1 is de bevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen in een woonfunctie. Dit artikel biedt de wettelijke basis voor de wijziging van de bestemming.
Daarnaast zijn de volgende plannen ook van toepassing op het voorliggende plangebied:
- Buitengebied West Maas en Waal, correctie 2014, vastgesteld 2015-04-02.
- Bestemmingsplan Archeologie West Maas en Waal vastgesteld 2015-12-03. De gronden zijn bestemd Waarde - Archeologie en met 'Gebiedsaanduiding overige zone - waarde archeologie 2' nader bepaald.
1.5 Leeswijzer
In de achtereenvolgende hoofdstukken van de toelichting komen de volgende onderwerpen aan de orde: De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader weergegeven, waarna in hoofdstuk 4 de haalbaarheid van het plan aangetoond voor wat betreft milieuaspecten, water, archeologie en flora en fauna. Hoofdstuk 5 bevat een toelichting op de juridische planopzet. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid (maatschappelijk en economisch) van het plan.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie En Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Het grondgebied van de gemeente West Maas en Waal wordt gekenmerkt door het karakteristieke rivierenlandschap met zijn rivieren, uiterwaarden, dijken, oeverwallen en komgebieden. Het plangebied is gelegen in het oeverwalgebied. Oeverwallen zijn gronden die door de afzetting van de rivier op het moment dat deze buiten haar oevers treedt hoger zijn gelegen. Vanwege de grondslag zijn de oeverwallen van oudsher zeer geschikt voor fruitteelt. Kenmerkend zijn dan ook de vele boomgaarden waarvan enkele zelfs nog met hoogstambomen. Bebouwing ontwikkelde zich langs de dijken en daarachter liggende wegen waardoor lintbebouwingen ontstonden. Deze oude lint- en dijkstructuren met karakteristieke bebouwing en zichtlijnen naar het achterliggende landschap vormen belangrijke ruimtelijke kenmerken die gewaarborgd moeten blijven. In dit gebied liggen verspreid veel kleine voormalige boerderijen die hun agrarische bedrijfsfunctie na de ruilverkaveling verloren en nu een woonbestemming hebben.
2.2 Planbeschrijving
Het plangebied met een oppervlakte van circa 981 m2 bestaat uit een drietal percelen G-710, G-1132 en G-2424. Aan de zuidzijde van de Schepenstraat tegenover het plangebied staan vrijstaande woningen. Ten oosten van het plangebied aan de zuid- en noordzijde van de Scheepenstraat zijn agrarische bedrijven gelegen. Andere functies in de directe omgeving zijn niet aanwezig.
Op de locatie is een woning met bijbehorende bouwwerken aanwezig. Gebruiksoppervlakte voor de woonfunctie bedraagt 416 m². De volgende foto geeft een beeld van het aanzicht van de huidige bebouwing binnen het plangebied.
foto bestaande woning
Rondom de woning zijn terrassen en bestrating aangelegd. De tuin is omzoomd door beukenhagen. De tuin is ingericht met gazon, terrassen, grindpaden en een rechthoekige vijver met een hardstenen rand. Op het achtererf staat een met stenen pannen gedekt tuinhuis.
Op het perceel is voldoende ruimte aanwezig om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2011)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en ook in het Barro opgenomen. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen.
Het voorliggende wijzigingsplan - waarbij sprake is van een functieverandering - wordt niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van ronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
In het voorliggende wijzigingsplan - waarbij sprake is van het herstellen van een onvolkomenheid - zijn geen nationale belangen in het geding.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie
Op 9 juli 2014 en 24 september 2014 stelden Provinciale Staten respectievelijk de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beiden op 18 oktober 2014 in werking getreden.
De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
- 1. een duurzame economische structuur;
- 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd. De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:
- sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
- een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.
Ook de provincie kent, evenals het rijk, een ladder voor duurzame verstedelijking. Voor nieuwe stedelijke functies in het buitengebied geldt dat deze afgewogen dienen te worden in het licht van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik vervangt het beleid van de woningbouwcontour en de zoekzones. Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
- 1. past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
- 2. hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
De rijksladder heeft betrekking op stedelijke ontwikkelingen. De provincie wil onderzoeken of de ladder ook voor landelijke functies kan worden uitgewerkt. Vooruitlopend daarop spreekt de provincie nu al van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik.
Zie voor de toetsing de Ladder voor duurzame verstedelijking in 3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.2.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland
De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Eén en ander volgens door de gemeenten/regio's nader uit te werken beleidskaders.
In het voorliggende wijzigingsplan - waarbij sprake is van het herstellen van een onvolkomenheid - zijn geen provinciale belangen in het geding.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Buitengebied 2020
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in ons land van kracht geworden. Voor gemeenten betekent dat, dat zij een structuurvisie moeten opstellen. De gemeente West Maas en Waal heeft voor wat betreft haar buitengebied in 2010 aan die verplichting voldaan door het opstellen van de ´Structuurvisie Buitengebied 2020´.
Deze structuurvisie bevat een brede visie op de toekomst van het buitengebied en vormt het beleidskader voor alle ruimtelijke ontwikkelingen. De visie bestaat uit twee delen. Het eerste deel gaat in op de noodzakelijke inventarisatie en analyse van het plangebied, terwijl het tweede deel de daadwerkelijke visie voor de toekomst op het plangebied omschrijft.
3.3.2 Besluit tot inperking VAB-beleid en intrekking Beleidsnota Kleinschalige Woningbouw (2011)
Het regionale VAB-beleid uit 2007 (zie paragraaf 3.4) biedt voor de regionale gemeenten een 'algemeen' beleidskader. Het gemeentelijke VAB-beleid is daarop geënt. Daar waar nodig en gewenst kan dit door de deelnemende gemeenten worden bijgesteld. Randvoorwaarde is dat deze bijstelling niet leidt tot ruimere bouwmogelijkheden in termen van aantallen woningen of de omvang van de nieuwbouw.
Begin 2011 werd duidelijk dat de economische recessie en de inzakkende woningbouwmarkt het noodzakelijk maakten om het gemeentelijke woningbouwprogramma naar beneden bij te stellen. Een en ander had ook gevolgen voor het gemeentelijke VAB-beleid zoals dat tot dan toe had gegolden.
Besloten is om de mogelijkheid van het bouwen van 2 nieuwe woningen binnen het VAB-beleid in ruil voor de sloop van meer dan 2500 m2 terug te brengen naar de mogelijkheid om slechts 1 nieuwe woning terug te bouwen. Verder werd besloten dat er geen woongebouwen meer konden worden gebouwd met daarin meerdere wooneenheden.
Door het terugbrengen van voornoemde mogelijkheden binnen het VAB beleid werd ook deels gehoor gegeven aan de dwingende oproep van de provincie tot een beleidswijziging.
In het voorliggende wijzigingsplan - waarbij sprake is van het herstellen van een onvolkomenheid - is niet in strijd met het gemeentelijk beleid.
Conclusie
Het wijzigingsplan - waarbij sprake is van een functiewijziging - is in overeenstemming met het ruimtelijk beleid op zowel provinciaal als regionaal en gemeentelijk niveau. Het belangrijkste toetsingskader vormt het vigerende bestemmingsplan, waarvan dit wijzigingsplan na vaststelling een onderdeel is. Het plan voldoet aan alle eisen die voor de wijzigingsbevoegdheid in het basisplan, "Buitengebied West Maas en Waal", gelden.
Hoofdstuk 4 Onderzoeken En Verantwoording
4.1 Milieu Algemeen
Om de milieukwaliteit te beschermen en om conflictsituaties met functies in de omgeving te voorkomen moet in het bestemmingsplan aandacht besteed worden aan de diverse milieuaspecten. Voor dit bestemmingsplan zijn daarbij relevant:
- Bodem
- Externe veiligheid
- Luchtkwaliteit
- Geluid
- Geur
4.2 Bodem
Beleid
Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.
Het bestemmingsplan buitengebied biedt de ruimte om middels een aparte procedure bestemmingen van gronden te wijzigen of bestaande grenzen van bestemmingen of bouwvlakken te overschrijden. Zo bestaat de mogelijkheid om gronden en gebouwen die voorheen voor bedrijfsdoeleinden werden gebruikt een woonbestemming te geven. In dat geval dient vóór het verlenen van de betreffende omgevingsvergunning of de vaststelling van het betreffende bestemmingsplan een reëel beeld aanwezig te zijn van de bodemkwaliteit.
Conclusie
In het voorliggende wijzigingsplan - waarbij sprake is van het herstellen van een onvolkomenheid - en het huidige gebruik van de bestaande gronden en opstallen niet veranderd is daarom geen bodemonderzoek vereist. De gronden en opstallen zijn al sinds 2004 legaal in gebruik voor een woonfunctie.
4.3 Externe Veiligheid
Beleid
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving. Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Op inrichtingen en transport is verschillende wet- en regelgeving van toepassing.
In het buitengebied liggen bij diverse agrarische bedrijven propaantanks. De veiligheidsafstanden rondom propaantanks met een maximale inhoud van 13 m3 zijn geregeld in paragraaf 3.3.4 van het Besluit voor algemene regels inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). In de bijbehorende artikelen zijn veiligheidsafstanden opgenomen die in acht genomen moeten worden genomen bij het bepalen van voldoende afstand tussen deze tanks en (beperkt) kwetsbare objecten in de directe omgeving, zoals woningen. Bij inrichtingen met grotere propaantanks worden de veiligheidsafstanden middels de milieuvergunning geregeld.
De onderstaande uitsnede uit de Risicoatlas van de provincie Gelderland geeft een beeld van de ligging en spreiding van de verschillende risicobronnen in de nabijheid van het plangebied. Voor het perceel Hogeweg 13 is aangegeven dat er een propaangastank (rode bol binnen rode rechthoek) aanwezig is.
Bij een inhoud groter dan 5 m3 tot en met 13 m3 geldt een afstand van 15 (bij 5 of minder bevoorradingen per jaar) of een afstand van 25 meter (bij meer dan 5 bevoorradingen per jaar).
De afstand tot het plangebied bedraagt circa dan 210 meter.
Andere risicobronnen zijn niet aanwezig in de omgeving van het plangebied.
Conclusie
Er zijn dus geen belemmeringen voor de uitvoering van het wijzigingsplan.
Overzicht risicobron externe veiligheid (uitsnede van Risicokaart provincie Gelderland)
4.4 Luchtkwaliteit
Beleid
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit´. Dit is een implementatie van de Europese Kaderrichtlijn luchtkwaliteit en de vier dochterrichtlijnen waarin onder andere grenswaarden voor de luchtkwaliteit ter bescherming van mens en milieu zijn vastgesteld. Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.
De 'Wet luchtkwaliteit' bevat een gebiedsgerichte aanpak via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit ( NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Projecten die 'niet in betekenende mate' leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet langer afzonderlijk te worden getoetst op de grenswaarde, tenzij een dreigende overschrijding van één of meer grenswaarden te verwachten is.
Conclusie
In het voorliggende wijzigingsplan wordt een onvolkomenheid gerepareerd. De gevolgen hiervan voor de luchtkwaliteit zijn neutraal waardoor het bestaande woon- en leefklimaat onveranderd blijft. De gronden en opstallen zijn al sinds 2004 legaal in gebruik voor een woonfunctie.
4.5 Geluid
Beleid
Voor geluidhinder is de Wet geluidhinder (wegverkeerslawaai en industrielawaai) een belangrijke wet. Deze wet is onlangs herzien. De Wet geluidhinder bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis. Voor geluid moeten voor locaties waar extra woningen gebouwd kunnen worden te zijner tijd een akoestische motivering, en indien van toepassing, een akoestisch onderzoek worden verricht.
Conclusie
In het voorliggende wijzigingsplan is uitsluitend sprake van een verandering van de bestemming waarbij de woonfunctie gehandhaafd blijft op dezelfde plek. Een akoestisch onderzoek vanwege de geluidsbelasting tengevolge van het wegverkeer is daarom niet noodzakelijk.
4.6 Geur
Beleid
Voor een goede afstemming van woonfuncties in het buitengebied is een goed geurbeleid onontbeerlijk. De regels voor de geurhinder van de veehouderijbedrijven zijn vastgelegd in de 'Wet geurhinder en veehouderij'. De belangrijkste regels uit deze wet waarmee in de gemeente rekening gehouden moet worden zijn, vrij samengevat, de volgende.
Voor een groot aantal diersoorten die in veehouderijbedrijven worden gehouden zijn geuremissiefactoren vastgesteld. Deze factoren zijn vastgelegd in een aparte ministeriële regeling die aan deze wet gekoppeld is. Op basis daarvan kan de geuremissie van het veehouderijbedrijf worden berekend.
De gemeente heeft in de geurverordening (vastgesteld op 1 juli 2010) normen voor de geurbelasting op de woningen in de verschillende deelgebieden gedifferentieerd. Dit geldt alleen voor veehouderijen waar dieren worden gehouden waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld. De mogelijke geurbelasting van woningen en andere geurgevoelige objecten mag in het komgebied groter zijn dan elders in de gemeente. De reden is dat het ruimtelijke beleid voor het komgebied erop gericht is om de productieomstandigheden voor agrariërs zo gunstig mogelijk te maken. Een tweede reden is dat in het komgebied relatief minder geurgevoelige objecten voorkomen dan elders in het plangebied.
Deze geurnormen gelden niet voor bedrijfswoningen van andere veehouderijen en voor woningen die vanaf 19 maart 2000 de functie van agrarische bedrijfswoning hebben verloren. Voor deze laatste categorieën geldt een soepeler norm, namelijk de eis dat minimaal 50 meter afstand bewaard moet worden tussen deze woningen en een nabijgelegen veehouderij.
De vermelde geurnormen gelden niet voor veehouderijbedrijven waar dieren worden gehouden waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld. Ten aanzien van deze bedrijven geldt dat de afstand tussen deze bedrijven en woningen in het buitengebied niet minder mag bedragen dan 50 meter. Indien deze woningen deel uitmaken van de bebouwde kom dan bedraagt deze afstand minimaal 100 meter.
Het plan voorziet in het corrigeren van een bestemming 'Bedrijf' naar een woonfunctie. In de directe nabijheid van het plangebied zijn 2 agrarische bedrijven gevestigd. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf ten noordoosten van het plangebied is gelegen op een afstand van circa 60 meter. Realisatie van het plan moet en mag geen belemmering vormen voor het gebruik en de functies van omliggende gronden en agrarische bedrijven. Ook de toekomstige functie moet en mag geen hinder ondervinden van het gebruik en de functies van omliggende gronden en bedrijven. Ingevolge de Wet geurhinder en veehouderij en Verordening Geurhinder en Veehouderij van de gemeente West Maas en Waal geldt voor de burgerwoning in het plangebied een aan te houden afstand van 50 m tot omliggende veehouderijen. Aan deze afstand van 50 m wordt voldaan.
Naast de vaste afstanden die gelden voor veehouderijen gelden voor bepaalde diercategorieën ook maximale geurnormen. Deze dienen berekend te worden.
Conclusie
In het voorliggende wijzigingsplan dat voorziet in een correctie waarbij de bestaande legale woonfunctie - die gedurende een ononderbroken periode van 14 jaar heeft plaatsgevonden - mag worden voortgezet. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
De gronden en opstallen zijn al sinds 2004 legaal in gebruik voor een woonfunctie. Het aantal potentieel gehinderden blijft onveranderd.
4.7 Archeologie
Beleid
Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het onderhavig plan te betrekken.
Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
Onderhavig plan voorziet niet in ingrepen in de ondergrond. De bestaande gebouwen behouden hun huidige functie.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.8 Watertoets
Beleid
Sinds juli 2003 is de watertoets wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het besluit verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van alle ruimtelijke plannen.
Dit houdt in dat, afgezien van het watertoetsproces dat voor het bestemmingsplan buitengebied wordt doorlopen, voor afwijkings-/wijzigingsbevoegdheden van het bestemmingsplan buitengebied ook waterhuishoudkundige belangen meegewogen worden - indien en voor zover - die een rol kunnen spelen.
Het doel van de watertoets is dat water een volwaardige rol speelt in ruimtelijke plannen. Het middel dat de watertoets daarvoor gebruikt, is het zo vroeg mogelijk betrekken van de waterbeheerder bij een nieuw ruimtelijk plan. De watertoets betekent vooral meedenken vooraf. Eerste aanspreekpunt voor de gemeente is in principe het waterschap.
In de waterparagraaf wordt beschreven:
- de doorwerking van de wateraspecten in de locatiekeuze, het ontwerp, de (her)inrichting en het beheer van het gebied;
- de wijze waarop de inbreng en het advies van de waterbeheerders is meegenomen;
- de invulling van eventuele mitigatie, compensatie van waterhuishoudkundige effecten;
- de afspraken over de financiering en de uitvoering van de plannen;
- de wijze waarop water doorwerkt in het ruimtelijk plan (water als onderdeel van bestemming in verbeelding, regels en toelichting).
In het voorliggende plan is er alleen sprake van een functiewijziging tengevolge van een onvolkomenheid. Onderhavig plan voorziet niet in nieuwbouw van gebouwen of toename van het verhard oppervlak. De verwachting is dat de functiewijziging geen negatieve gevolgen zal hebben voor de waterhuishouding binnen en rondom het plangebied.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
Hoofdstuk 5 Juridische Opzet
Het voorliggende wijzigingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. De regels bestaan uit drie artikelen. Artikelen 1 en 3 betreffen begrippen en een slotregel. De materiële bepalingen van dit plan zijn opgenomen in artikel 2 Wijziging van de bestemming.
Artikel 2 Wijziging bestemming
Artikel 2.1. Dit artikel bevat de reikwijdte van het wijzigingsplan. Het wijzigingsplan heeft betrekking op de gronden, zoals opgenomen op de wijzigingsverbeelding. De oorspronkelijke bestemming van deze gronden, 'Bedrijf' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen'.
Artikel 2.2. In dit artikel wordt aangegeven dat de regels van het basisplan alsmede van het correctieplan en het bestemmingsplan 'Archeologie' van toepassing zijn op de bestemmingen, zoals opgenomen in het wijzigingsplan.
Analoge/digitale verbeelding
Bij dit plan hoort één analoge/digitale verbeelding. De verbeelding is eenvoudig van opzet. De gronden van het voormalige bedrijf worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen'.
Regels
De regels bestaan uit een verwijzing naar regels van geldende bestemmingsplan Buitengebied West Maas en Waal.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Inspraak En Overleg
Vanwege de beperkte ruimtelijke effecten en het ontbreken van bovengemeentelijke belangen bij dit wijzigingsplan wordt afgezien van het bieden van inspraak en overleg.
6.2 Procedure
Het ontwerpbesluit met het daarbij behorende ontwerpbestemmingsplan wordt na publicatie in onder andere het huis-aan-huisblad gedurende zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze termijn kunnen door een ieder zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend. In de publicatie wordt aangegeven op welke wijze dat kan worden gedaan.
6.3 Economische Uitvoerbaarheid
Indien een bestemmingsplan/wijzigingsplan een mogelijkheid tot het realiseren van een bouwplan kent, moet er ingevolge de Wro een exploitatieplan opgesteld worden indien:
- 1. er sprake is van verhaalbare kosten in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening;
- 2. de verhaalbare kosten niet op een andere wijze verzekerd zijn (bijvoorbeeld door middel van het sluiten van een anterieure overeenkomst);
- 3. het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, door de gemeente noodzakelijk wordt geacht;
- 4. het bepalen van een tijdvak en fasering voor de uit te voeren bouwwerkzaamheden door de gemeente noodzakelijk wordt geacht.
De ontwikkeling van voorliggend wijzigingsplan betreft een particulier initiatief dat op private gronden plaatsvindt. De gemeente neemt niet deel aan de ontwikkeling van het initiatief. De gemeente verzorgt voor de initiatiefnemer de planologische procedure om de onvolkomenheid te herstellen. De economische uitvoerbaarheid van het voorliggende wijzigingsplan is daarom niet in het geding.