KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
Artikel 8 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Opzet Van Het Wijzigingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieu
4.2 Water
4.3 Ecologie
4.4 Verkeer
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Wijze Van Bestemmen
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
6.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Inrichtingsschets
Bijlage 1 Berekening Sloop En Herbouw
Bijlage 2 Voorlopig Ontwerp Nieuwbouw
Bijlage 3 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek En Asbest In Bodem
Bijlage 5 Nader Bodemonderzoek
Bijlage 6 Watertoets
Bijlage 7 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek

Buitengebied, Veerstraat 2 Dreumel

Wijzigingsplan - gemeente West Maas en Waal

Vastgesteld op 06-09-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het wijzigingsplan Buitengebied, Veerstraat 2 Dreumel met identificatienummer NL.IMRO.0668.WIJDREUveerstr2-WOH1 van de gemeente West Maas en Waal.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.

1.3 overige begrippen

op dit wijzigingsplan zijn de begrippen uit de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal" van de gemeente West Maas en Waal zoals vastgesteld op 27 juni 2013, van toepassing.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Op dit wijzigingsplan is de wijze van meten uit de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal" van de gemeente West Maas en Waal zoals vastgesteld op vastgesteld op 27 juni 2013, van toepassing.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

Ter plaatse van de voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn de 'Bestemmingsregels' van de bestemming "Bedrijf" uit de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal" van de gemeente West Maas en Waal, zoals vastgesteld op vastgesteld op 27 juni 2013, van toepassing, met dien verstande dat aan de tabel in 'Bijlage 2: Bedrijven (niet agrarisch)' een regel wordt toegevoegd:

Verbeelding Adres SBI-code Soort bedrijf Bedrijfscate-gorie Bebouwd oppervlak Woning oppervlak
Veerstraat 2 Dreumel 52109.b Opslag 2 ± 2250 m2 Geen bedrijfs-
woning

Aan de specifieke gebruiksregels wordt voor dit plan onder lid 7.5 toegevoegd:

7.5.1 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Als voorwaardelijke verplichting geldt dat binnen 1 jaar na ingebruikname van het gebouw de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels, is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

7.5.2 Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt specifiek voor dit plan begrepen:

  1. a. de opslag van giftige en/of brandgevaarlijke stoffen;
  2. b. het gebruik van de opslagunits als stallingsgarage;
  3. c. het gebruik van de opslagunits voor werkzaamheden of andere bedrijfsmatige activiteiten;
  4. d. het gebruik van het buitenterrein als parkeerruimte, uitgezonderd tijdens het halen en brengen van goederen;
  5. e. het halen en brengen van goederen met zware vrachtwagens.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

Ter plaatse van de voor "Waarde - Archeologie" aangewezen gronden zijn de 'bestemmingsregels' van de bestemming "waarde Archeologie" uit de regels van het bestemmingsplan Archeologie West Maas en Waal van de gemeente West Maas en Waal, zoals vastgesteld op vastgesteld op 3 december 2015 van toepassing.

De gebiedsaanduiding "overige zone - waarde archeologie 2" is van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Algemene Regels

Op dit wijzigingsplan zijn overeenkomstig van toepassing:

  1. 1. de algemene regels van het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal" van de gemeente West Maas en Waal, zoals vastgesteld op 27 juni 2013;
  2. 2. het bestemmingsplan "Archeologie West Maas en Waal" van de gemeente West Maas en Waal, zoals vastgesteld op 3 december 2015.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid onder artikel 7.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. Het eerste lid onder artikel 7.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 7.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 7.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het eerste lid onder artikel 7.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan 'Buitengebied, Buitengebied, Veerstraat 2 Dreumel' van de gemeente West Maas en Waal.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

Aan de Veerstraat 2 in Dreumel ligt een voormalige champignonkwekerij, waarvan de bedrijfsvoering in 2006 is beëindigd. Sindsdien worden de panden gebruikt voor kortdurende opslag en voor de bouw en stalling van carnavalswagens. De initiatiefnemer heeft de wens om het gebruik als opslagbedrijf te formaliseren. Eén van de twee panden zal worden gesloopt en worden vervangen door een kleiner gebouw.

Conform een wijzigingsbevoegdheid van het vigerende bestemmingsplan is het mogelijk om de agrarische bestemming om te zetten in een bedrijfsbestemming. Omdat het initiatief past op de locatie en voldoet aan de gestelde voorwaarden wordt er medewerking verleend aan de functieverandering.

1.2 Ligging Plangebied

Het initiatief is gelegen aan de Veerstraat ten westen van het buurtschap Oude Maasdijk, zuidelijk van de kern Dreumel. Bijgevoegde afbeelding toont globaal het plangebied. Het initiatief wordt nader beschreven in hoofdstuk 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.WIJDREUveerstr2-WOH1_0002.png"

Ligging van het plangebied

1.3 Opzet Van Het Wijzigingsplan

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. In de toelichting zijn de conclusies van de verschillende haalbaarheidsaspecten opgenomen. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het wijzigingsplan.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het Initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige Situatie

De Veerstraat is gelegen in het westen van het Land van Maas en Waal en vormt de verbinding tussen Oude Maasdijk en de (huidige) Maasdijk. Het plangebied ligt tegen de achtererven van de bebouwing aan de Oude Maasdijk, die als een lichte verhoging in het landschap zichtbaar is. De bebouwing langs de Oude Maasdijk is als vrij dicht bebouwingslint herkenbaar. Op en langs de Oude Maasdijk is veel opgaande beplanting aanwezig. Langs de Veerstraat liggen verspreid een aantal (voormalige) agrarische bedrijven en woningen. Ten zuiden van de Veerweg ligt voornamelijk agrarisch grasland. Het gebied ten noorden van de Veerweg is grotendeels voor fruitteelt in gebruik. In de directe omgeving van het plangebied is de oorspronkelijke openheid nog enigszins behouden gebleven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.WIJDREUveerstr2-WOH1_0003.png"

Luchtfoto van de voormalige champignonkwekerij

Het initiatief wordt gevormd door de voormalige champignonkwekerij Veerstraat 2. De bebouwing op de locatie bestaat uit een loods en een voormalige champignonschuur met aangebouwd kantoor. De bouwkundige staat van de champignonschuur is zeer matig. De bebouwing ligt op ongeveer 20 m van de weg. Een groot deel van de locatie is ingericht als verhard erf met een oprit van ca. 40 m breed aan de Veerstraat.

Op de locatie is geen woning aanwezig. De initiatiefnemer woont direct naast de locatie op Veerweg 4. Bijgevoegde luchtfoto geeft dit globaal aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.WIJDREUveerstr2-WOH1_0004.png"

De te slopen schuur met kantoorruimte

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.WIJDREUveerstr2-WOH1_0005.png"

Het erf met links de te slopen champignonschuur en achteraan de opslagloods

2.2 Toekomstige Situatie

De opzet van het erf blijft gehandhaafd, het bouwvolume wordt echter verkleind en er wordt een betere landschappelijke inpassing gerealiseerd. De industriële uitstraling wordt verminderd. In de toekomstige situatie vormen de bebouwing en het erf een besloten eenheid en behoudt het oostelijk deel van het perceel het open karakter. Bij de inrichting worden de bestaande doorkijk naar achteren en de openheid richting het zuiden behouden. Ook de zichtlijnen vanaf de Veerstraat naar de Oude Maasdijk blijven behouden. Het terrein wordt ontsloten via een inrit in het midden van het perceel. De bestaande verharding aan de oostzijde van de inrit wordt verwijderd en krijgt een groene inrichting.

De nieuwe loods zal als bedrijfsverzamelgebouw geschikt zijn om in delen te verhuren voor kortdurende of langdurende opslag voor bedrijven die elders gevestigd zijn, zoals ZZP'ers. De grote opslagloods blijft als zodanig in gebruik.

Een schets van de toekomstige situatie is opgenomen in bijlage 1 van de regels.

Bebouwing

De bedrijfsbebouwing blijft ruimtelijk gezien een compacte eenheid. Op de locatie zal het voorste gebouw, de voormalige champignonschuur met kantoor, worden gesloopt. Deze twee gebouwen hebben gezamenlijk een oppervlakte van 1.824 m². Op deze plek zal een kleinere loods worden teruggebouwd. De voorkant van deze loods is gericht op het oosten, net als in de oude situatie. De nieuwe loods zal zo geplaatst worden dat er meer manoeuvreerruimte ontstaat om ook aan de westzijde van de achterste loods te kunnen laden en lossen. De nieuwe loods staat verder naar achteren op het perceel, waardoor er meer ruimte ontstaat tussen het bedrijf en de woningen aan de Veerstraat.

Het nieuwe bedrijfsgebouw krijgt een oppervlakte van 1.249 m². De goothoogte bedraagt 4 m aan de voorzijde en 3 m aan de achterzijde. De bouwhoogte van de loods is 6,5 m. Het achterdakvlak wordt voorzien van zonnepanelen. De tekeningen in bijlage 2 geven een impressie van de toekomstige bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.WIJDREUveerstr2-WOH1_0006.png"

Impressie van de nieuwe loods (ontwerp: Schreven ontwerp en bouwadvies)

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.WIJDREUveerstr2-WOH1_0007.png"

Schets van de toekomstige situatie

Gebruik

De bedrijfsgebouwen worden verhuurd als opslaglocatie. De nieuwe loods zal bestaan uit maximaal 9 units met circa 133 m² vloeroppervlak, elk met een eigen toegang. Desgewenst kunnen units worden samengevoegd. Een deel van de voorste unit zal als bergruimte dienen voor eigen gebruik en toegankelijk zijn vanuit de tuin van Veerstraat 4.

Verhuur vindt plaats onder de volgende voorwaarden:

  • geen opslag van giftige en/of brandgevaarlijke stoffen;
  • de units zijn niet bedoeld als stallingsgarage;
  • de units worden niet gebruikt voor werkzaamheden of andere bedrijfsmatige activiteiten;
  • er vindt geen verkoop van goederen plaats;
  • geen buitenopslag;
  • het buitenterrein is niet bestemd als parkeerruimte. Uiteraard kan er wel worden geparkeerd in de periodes als goederen worden gehaald en gebracht;
  • het halen en brengen van goederen gebeurt niet met zware vrachtwagens.

Landschappelijke inpassing

Het erf zal functioneel worden ingericht en compact gehouden. Het erf wordt aan de oostzijde ruimtelijk begrensd door een rij opgaande bomen. Tussen de nieuwe loods (die verder van de weg af ligt dan het bestaande gebouw) en de weg wordt een kleine boomgaard aangelegd, omzoomd voor een geschoren haag. Ook aan andere zijde van de inrit en aan de rand van perceel langs de weg staat deze geschoren haag. Via een doorgang in de haag blijft het achterliggende agrarisch perceel vanaf de Veerweg bereikbaar voor landbouwmachines. Het perceel vormt hiermee een samenhangende eenheid vanaf de weg gezien. Deze inrit is ook noodzakelijk om het achterliggende agrarisch perceel te bereiken. Om deze toegang te waarborgen is het niet mogelijk om de A-watergang, die ter hoogte van het plangebied grotendeels overkluisd is, open te leggen.

Het deel van het perceel ten oosten van het erf zal open blijven en als grasland worden beheerd. Aan de oostkant van dit perceel grenst het weiland direct aan de sloot om de openheid in dit deel en relatie met de Oude Maasdijk te benadrukken. Vooraan in het weiland wordt een solitaire boom aangeplant.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 1 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend initiatief betreft het vervangen en herbestemmen van voormalige agrarische bebouwing naar een bedrijvenbestemming, waarbij het totale volume aan bebouwing wordt verkleind. De nieuwe bestemming voorziet in een behoefte voor lokale en regionale ondernemers. Hergebruik van de bestaande gebouwen en locatie is ruimtelijk en economisch een duurzame oplossing. Verdere toetsing aan de ladder duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

De Omgevingsvisie zet in op duurzame economische structuurversterking én het borgen van de kwaliteit van de leefomgeving. De versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Bij nieuwe ontwikkelingen zet de provincie in op het waarborgen van en verder ontwikkelen van de bestaande kwaliteit waarbij recht wordt gedaan aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek.

De Omgevingsverordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Er is sprake van een initiatief tot functieverandering van agrarische bebouwing naar bedrijfsbebouwing. Het totale oppervlakte bedrijfsgebouwen zal worden verminderd. De ontwikkeling is niet strijdig met de Omgevingsvisie en -verordening. Het provinciaal beleid staat uitvoering van het initiatief niet in de weg.

3.3 Regionaal Beleid

Beleidskader hergebruik VAB in het buitengebied Regio Rivierenland

Het beleid voor vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing (VAB) is door de samenwerkende
gemeenten in de regio Rivierenland opgesteld en is onder andere van kracht in het buitengebied van de gemeente West Maas en Waal. Vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing kan worden hergebruikt voor woondoeleinden of verscheidene bedrijfsmatige doeleinden. Daarnaast worden mogelijkheden geboden voor sloop van de vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing en vervangende nieuwbouw.

Door hergebruik en functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied willen de samenwerkende gemeenten de vitaliteit en de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied behouden en vergroten, zonder daarbij de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te beperken. Het regionale beleid voor vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing is uitgewerkt in het bestemmingsplan.


Planspecifiek

Voorliggend plan sluit aan bij de doelstellingen, zoals opgenomen in het regionale beleidskader voor hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing.

3.4 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Buitengebied 2020

De gemeente West Maas en Waal beschikt over een Structuurvisie Buitengebied, vastgesteld door de gemeenteraad op 25 februari 2010. De structuurvisie bevat een brede visie op de toekomst van de gemeente en bevat een toetsingskader voor ruimtelijke initiatieven. Het hoofddoel van de structuurvisie is het realiseren van een leefbaar en economisch goed functionerend buitengebied, dat recht doet aan en respect heeft voor de landschappelijke kwaliteiten en karakteristieke identiteit van het rivierengebied.

De structuurvisie beschrijft in 4.2.2 de karakteristiek en ontwikkelingsmogelijkheden van de kleinschalige oeverwal waarin het plangebied gelegen is. In dit gebied zijn wonen, werken en agrarische activiteiten sterk met elkaar verweven. Behouden en versterking van mozaïekachtige karakter door de afwisseling van functies en de landschappelijke waarden zijn belangrijke uitgangspunten voor nieuwe ontwikkelingen. Voor de oeverwal zijn beperkt mogelijkheden voor schaalvergroting. Het omzetten van een agrarisch bouwperceel naar bedrijf behoort tot de mogelijkheden. Hiervoor geldt het gemeentelijk VAB-beleid.

Planspecifiek

Het gebied Veerstraat en omgeving heeft op de functiekaart van de Structuurvisie de aanduiding "behoud en versterking kleinschaligheid oeverwal" waar door middel van functiemenging versterken van landschap en behoud cultuurhistorische waarden wordt nagestreefd. Op de locatie vraagt de "natuurlijke overgang landschap-kern" specifieke aandacht.

Het voorliggende plan voorziet in de functiewijziging van een agrarische bestemming naar een bedrijfsbestemming. Het initiatief draagt daarmee bij aan de hoofddoelstelling van de structuurvisie, namelijk het realiseren van een leefbaar en economisch goed functionerend buitengebied. Ten behoeve van een goede ruimtelijke inrichting is voor het initiatief een landschappelijk inpassingsplan gemaakt.

Bestemmingsplan

Voor het plangebied gelden het bestemmingsplan “Buitengebied West Maas en Waal” (vastgesteld 27 juni 2013), het bestemmingsplan Archeologie West Maas en Waal (vastgesteld op 3 december 2015) en de bestemmingsplannen “Buitengebied West Maas en Waal correctie 2014”, “Buitengebied West Maas en Waal correctie 2016” De correcties hebben geen directe werking voor het initiatief.

Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch - Oeverwal' en de dubbelbestemming "Waarde archeologie", gericht op bescherming van de verwachte en reeds vastgestelde archeologische waarden. De gebiedsaanduiding "overige zone - waarde archeologie 2" is van toepassing: bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm zijn omgevingsvergunningsplichtig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.WIJDREUveerstr2-WOH1_0008.png"Uitsnede uit bestemmingsplan Buitengebied West Maas en Waal (vastgesteld d.d. 27-06-2013, onherroepelijk d.d. 09-07-2014)

Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4.8.5 van het vigerende bestemmingsplan beschrijft dat Burgemeester en wethouders de bestemming 'Agrarisch - Oeverwal' van een bouwvlak kunnen wijzigen in 'Bedrijf'. Er worden hiervoor een aantal voorwaarden genoemd. De volgende voorwaarden zijn voor dit initiatief van toepassing:

  1. a. De regeling voor functieverandering geldt niet alleen voor recent vrijgekomen legale agrarische bedrijfsgebouwen maar ook voor eerder vrijgekomen legale agrarische bedrijfsgebouwen (al dan niet met een woonbestemming) en minstens vijf jaar rechtmatig in agrarisch gebruik zijn geweest;
  2. b. Functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen mag niet leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende agrarische bedrijven.
  3. c. Bij functieverandering moet de bestaande infrastructuur toereikend zijn voor de nieuwe functie; nieuwe functies mogen geen grote verkeersaantrekkende werking hebben;
  4. d. Nieuwe bebouwing wordt alleen toegestaan wanneer deze op een goede landschappelijke en stedenbouwkundige wijze kan worden ingepast in het buitengebied;
  5. e. Een goede landschappelijke inpassing door streekeigen beplanting moet zijn gewaarborgd door een door burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtingsplan.;
  6. f. Buitenopslag van goederen en stalling buiten is niet toegestaan;
  7. g. De vestiging van bepaalde typen bedrijvigheid wordt alleen toelaatbaar geacht wanneer een deel van de vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. De hoeveelheid te slopen bedrijfsgebouwen is afhankelijk van de functie van het bedrijf dat zich er wil vestigen;
  8. h. De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;

Planspecifiek

ad. a. Het bedrijf is 5 jaar legaal in gebruik geweest.

ad. b. In paragraaf 4.1 wordt aangetoond dat de functieverandering niet leidt tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende agrarische bedrijven.

ad. c. In paragraaf 4.4 wordt aangetoond dat parkeren en de verkeerssituatie geen belemmeringen opleveren.

ad. d. Het voorliggend plan voorziet in functieverandering en sloop en gedeeltelijke herbouw. Het plan voorziet in goede stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing, zoals uitgewerkt in paragraaf 2.2.

ad. e. Voor de landschappelijke inpassing wordt streekeigen beplanting gebruikt. Het inrichtingsplan wordt als voorwaardelijke verplichting opgenomen in dit wijzigingsplan.

ad. f. Er is geen sprake van buitenopslag.

ad. g. Er mag voor opslag 500 m2 + 75% van de overtollige opstallen worden gebruikt. Op de locatie is nu 2.799 m² bebouwing aanwezig (achterste loods 975 m², te slopen gebouw 1.824 m²). De nieuwe schuur krijgt een oppervlakte van 1.249 m². Hiermee wordt voldaan aan de sloopeisen. Een berekening hiervan is opgenomen in bijlage 1.

ad. h. In de paragrafen 4.1 t/m 4.5 wordt aangetoond dat de aanwezige functies en waarden niet onevenredig worden geschaad.

Het initiatief voldoet daarmee aan alle voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid ex art. 4.8.5.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Het initiatief betreft een functieverandering van agrarische bebouwing naar opslagbedrijf. De opslagloodsen zijn geen verblijfplaatsen waar dagelijks langer dan 2 uur mensen verblijven.

Er is een vooronderzoek uitgevoerd naar het historisch en huidig gebruik van de locatie. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 3. Vanwege de aanwezigheid van een boomgaard in het verleden (tot 1976) en een champignonkwekerij kan er sprake zijn geweest van bodembedreigende activiteiten. Op basis van deze conclusies is een aantal deellocaties geïdentificeerd en is een verkennend en nader bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem uitgevoerd. Deze rapporten zijn eveneens als bijlagen opgenomen (zie bijlage 4 en 5).

De conclusies zijn:

  • Er is een sterke verontreiniging met formaldehyde aangetroffen. Door middel van het uitgevoerd nader onderzoek is inzicht verkregen in de aard en omvang van de verontreiniging. Deze bevindt zich waarschijnlijk onder de betonverharding. Ter plaatse van de geplande nieuwbouw zijn geen verontreinigingen aangetroffen.
  • De boven- en ondergrond en het grondwater zijn niet verontreinigd met minerale olie of aromaten als gevolg van een dieseltank.
  • Er is geen verontreiniging met asbest aangetroffen.

Er is sprake van een ernstige bodemverontreiniging, maar niet spoedeisend. De situatie is geen belemmering voor een bestemmingswijziging naar een opslagbedrijf. Er zijn geen onaanvaardbare risico's en er is ook geen sanering nodig (besluit provincie Gelderland d.d. 2 juni 2022).

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodemkwaliteit.

4.1.2 Lucht

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief voor functieverandering naar opslagbedrijf van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

De voorgenomen ontwikkeling betreft geen geluidgevoelige functie. Voor de eventuele effecten van het bedrijf op de omgeving wordt verwezen naar paragraaf 4.1.5.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren. Het toetsingskader voor niet-vergunningplichtige bedrijven is sinds 10-01-2013 het Activiteitenbesluit milieubeheer.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

Een opslagbedrijf is geen geurgevoelig object. Nader onderzoek in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij kan achterwege blijven. Geconcludeerd kan worden dat het initiatief uitvoerbaar is met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

In- en uitwaartse zonering

Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende functie (een bedrijf of bedrijventerrein) met als doel milieugevoelige functies uit de omgeving te weren. Bij inwaartse zonering wordt vanuit de milieugevoelige functie (bijvoorbeeld een woongebied) een bufferzone gecreëerd.

Gemengd gebied

In de VNG-brochure wordt het begrip Gemengd gebied gebruikt om richtafstanden tussen een bedrijventerrein of bedrijfslocatie en een gebied met een variatie aan functies weer te geven. Gemengd gebied wordt gedefinieerd als “een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied gezien worden. Daarnaast gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.” In de VNG-brochure is vermeld dat de voor gemengd gebied geldende richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verlaagd indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied. Hierbij is het van belang dat het om feitelijke menging van functies gaat, dus niets slechts een beleidsvoornemen tot gemengd gebied.

Planspecifiek

Het initiatief valt in de categorie 'opslagbedrijf'. Volgens de VNG normering moet een afstand van 30 meter in verband met geluid aangehouden worden. Aan deze richtafstand wordt niet voldaan. De nieuwe loods staat op 20 meter van de naastgelegen woning. Daarnaast bevindt zich tegenover de toegang naar het terrein ook een woning.

Om te onderzoeken welke geluidbelasting ontstaat op de omgeving als gevolg van een opslagbedrijf aan de Veerstraat 2 is een akoestisch onderzoek uitgevoerd aan de hand van een rekenmodel, zie bijlage 8.

De bedrijfsgebouwen worden gebruikt voor kortdurende of langdurige opslag van goederen voor bedrijven die elders gevestigd zijn, zoals zzp-ers. Het bedrijfsverkeer zal bestaan uit lichte vrachtwagens en personenauto's. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten gevolge van de activiteiten bij het bedrijf hooguit 31 dB(A) overdag, 30 dB(A) in de avond en 24 dB(A) in nacht bedraagt.

De gemiddelde geluidbelasting ligt aanzienlijk lager dan de grenswaarden uit de VNG-brochure. Ook de maximale geluidniveaus t.g.v. arriverende en vertrekkende personenauto’s en kleine vrachtwagens liggen lager dan de voorkeursgrenswaarden. Daarmee lijkt de inrichting akoestisch inpasbaar in de omgeving.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering en geluid.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan. Voor inrichtingen geldt dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.WIJDREUveerstr2-WOH1_0009.png"

Uitsnede Risicokaart

De bovenstaande uitsnede van Risicokaart.nl geeft een beeld van de ligging en spreiding van de verschillende risicobronnen in de nabijheid van het plangebied. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor en de weg, maar wel binnen het toxisch invloedgebied van de Waal. Hiervoor geldt een beperkte verantwoordingsplicht. Deze is hieronder opgenomen.

In de omgeving bevindt zich voorts een inrichting voor opslag van gevaarlijke stoffen. De afstand tot deze locatie bedraagt echter meer dan 230 meter en ligt ruim buiten de risicocontouren. Daarmee vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor uitvoerbaarheid van de functiewijziging. Dat voor het gebied een kleine kans op overstroming geldt, is voor de uitvoerbaarheid van niet initiatief niet relevant.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Uit de Risicokaart blijkt dat op ca. 850 meter van de locatie een buisleiding (gas) ligt. Deze buisleiding heeft een druk van 66 bar en een diameter van 42 inch. Het plangebied ligt hiermee buiten het invloedsgebied van de gasleiding (540 m) en ruimschoots buiten de 100% letaliteitsgrens van het maatgevende ongevalscenario (200 m). Vanwege de ligging van het plangebied buiten het invloedsgebied van de leiding, wordt op dit aspect van externe veiligheid niet dieper ingegaan.

Verantwoording "toxisch scenario" vanwege vervoer van gevaarlijke stoffen

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied bij een zwaar ongeval met toxische stoffen op deze transportroute(s). Het plangebied ligt echter buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones), een plasbrandaandachtsgebied en een veiligheidszone.

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute(s) en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 30 juli 2018 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21eeeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Langs het perceel ligt een A-watergang. Ter hoogte van het plangebied is deze grotendeels overkluisd. De bestaande inrit wordt versmald. Daarnaast dient ook de toegang van het naastgelegen en achtergelegen agrarische perceel verzekerd te zijn. Het is onwenselijk om bedrijfsverkeer en agrarisch verkeer te mengen. Oostelijk van de bedrijfsinrit is daarom een tweede inrit gewenst naar het agrarische perceel. In overleg met het waterschap zal bekeken worden of het mogelijk en zinvol is om een deel van de A-watergang weer open te maken. Dit zal t.z.t. tijdens de vergunningaanvraag in het kader van de Waterwet worden geregeld.

Per saldo neemt als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling het verhard oppervlak af. Dat heeft een gunstig effect op de waterhuishouding. Het hemelwater dat op de nieuwbouw en de verharding terecht komt zal worden afgevoerd naar een van de A-watergangen langs het plangebied.

Voor het plan is de digitale watertoets doorlopen. Het waterschap geeft aan Voor het plan wordt de normale watertoetsprocedure gevolgd. Een A-watergang grenst aan het plangebied. Deze heeft een beschermingszone van 4 meter die tot over het plangebied reikt. Zoals hiervoor is omschreven zal in overleg met het waterschap wordt bezien of een deel van de overkluizing kan worden verwijderd. Een samenvatting van de digitale watertoets is opgenomen in bijlage 6.

Geconcludeerd wordt dat het plan uitvoerbaar is voor het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Ten behoeve van het plan is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 7. Uit dit onderzoek blijkt dat de planlocatie aannemelijk geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. De planlocatie heeft (mogelijk) een functie voor algemeen voorkomende planten, zoogdieren, amfibieën, insecten en vogels. De bomen en struiken op de planlocatie zijn geschikt als broedlocatie voor algemene broedvogels. Gedurende de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met foeragerende vleermuizen.

De planlocatie maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied en het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake.

De conclusie is dat de beoogde sloop van de schuur en nieuwbouw van een bedrijfspand niet leidt tot aantasting van beschermde gebieden en beschermde natuurwaarden. Het plan is daarmee uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Het perceel is ontsloten via de Veerstraat. Met de functieverandering zal het aantal bedrijfsmatige verkeersbewegingen toenemen. In het akoestisch rekenmodel (zie bijlage 8) is rekening gehouden met 80 verkeersbewegingen per dag. Om de Oude Maasdijk niet extra te belasten en gelet op de staat van deze weg, zal de aanrijroute naar het bedrijf via de Maasdijk verlopen. Deze weg heeft voldoende capaciteit om de extra verkeersbewegingen te verwerken.

In de Nota Parkeren van de gemeente West Maas en Waal wordt een parkeernorm gegeven voor het aantal parkeerplaatsen bij een loods/opslag (1,05 pp per 100 m2). Op basis van deze norm dient er ruimte te zijn voor 1,05 * 2.224/100 = 24 parkeerplaatsen.

Hoewel de verwachting is dat, gelet op het toekomstige gebruik, in de praktijk niet gelijktijdig zoveel auto's aanwezig zullen zijn, is uit onderstaande tekening af te leiden dat hiervoor voldoende ruimte aanwezig is. Gebruikers komen hier om te laden/lossen en zijn niet voor lange tijd aanwezig. Het laden en lossen zullen zij zo dicht mogelijk bij de unit doen. In de grote loods gebeurt dit ook in de loods zelf.

De bestaande loods in het plangebied heeft een grote overkapping waar voertuigen in kunnen rijden en tijdelijk kunnen parkeren om te laden en lossen. De nieuwe loods zal bestaan uit maximaal 9 units die eventueel kunnen worden samengevoegd. Het maximaal aantal huurders voor de nieuwe loods is dus 9. Zij zullen op verschillende tijden aanwezig zijn waarbij sprake zal zijn van kortdurend parkeren voor het halen en brengen van goederen. Voor elke unit kunnen twee auto's worden geparkeerd. Op eigen terrein is derhalve genoeg ruimte om het tijdelijk parkeren tijdens het laden en lossen voor gebruikers op te lossen. In de regels is tevens opgenomen dat het buitenterrein niet mag worden gebruikt als parkeerruimte, maar uitsluitend voor het halen en brengen van goederen. Er worden geen parkeervakken aangelegd.

De bestaande inrit van het perceel wordt versmald tot circa 11 meter breed. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het inrichtingsplan met draaicirkels weergegeven. Hierop is te zien dat de inrit breed genoeg is om vrachtverkeer te laten in- en uitdraaien. Tevens is te zien dat er voldoende ruimte is voor (vracht)verkeer om te passeren wanneer er voertuigen bij de loods aan het laden en lossen zijn. Het halen en brengen van goederen met zware vrachtwagens wordt in de regels uitgesloten. In de praktijk zal hier vooral met personenwagens, bestelbusjes en incidenteel lichte vrachtwagens worden gereden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.WIJDREUveerstr2-WOH1_0010.png"

Uitsnede inrichtingsplan met draaicirkels

Geconcludeerd wordt dat het plan uitvoerbaar is voor het onderdeel verkeer en parkeren.

4.5 Cultuurhistorie En Archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied heeft geen bijzondere aanduiding in het kader van behoud van cultuurhistorische waarden. Het inrichtingsplan voorziet in een landschappelijke inpassing die aansluit bij de cultuurhistorische waarden van het gebied en gebruik maakt van streekeigen beplanting.

Archeologie

De gemeente West Maas en Waal heeft een bestemmingsplan Archeologie. Het grootste deel van het perceel heeft een archeologische verwachting, waarde 2. Bodemingrepen groter dan 500m2 en dieper dan 40 cm zijn omgevingsvergunningsplichtig.

De nieuwe loods wordt grotendeels gebouwd op de plek van de te slopen champignonschuur. Bij de aanvraag bouwvergunning zal worden getoetst of er nader archeologisch onderzoek nodig is. Dit wordt onder meer bepaald door de constructie van de toekomstige loods en in hoeverre hiervoor bodemingrepen nodig zijn. Voor het plangebied blijft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van toepassing.

Het initiatief is uitvoerbaar voor het aspect cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een realisatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de realisatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Deze overeenkomst zal als een separate rapportage worden opgenomen. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze Van Bestemmen

Voorliggend wijzigingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Bedrijf - opslag: deze bestemming ligt op het bebouwde gedeelte van het perceel. Hierin is ook een voorwaardelijke verplichting voor de realisatie van het inrichtingsplan opgenomen. De bestemming 'Agrarisch - overwal' die hier oorspronkelijk op lag, is vervallen.
  • Waarde Archeologie 2.

Het oostelijk deel van de locatie behoudt de huidige bestemming 'Agrarisch - Oeverwal' en is daarom niet in dit wijzigingsplan opgenomen.

Er is voor gekozen om geen nieuwe regeling op te stellen maar rechtstreeks te verwijzen naar de bestaande regels van het moederplan, het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal".

Tevens wordt het bestemmingsplan "Archeologie West Maas en Waal" van toepassing verklaard.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3. van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

Overleg

In onderhavig plan is er geen waterschaps- of provinciaal belang in het geding. Het plan voldoet aan de wijzigingsregels uit het vigerende bestemmingsplan, waardoor deze mogelijkheden reeds in het kader van dat bestemmingsplan zijn afgestemd met deze partijen.

Inspraak

Aangezien er gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan en gelet op de beperkte impact van het plan, wordt er geen inspraakperiode georganiseerd. Het plan gaat direct als ontwerp ter inzage. De initiatiefnemer heeft omwonenden op de hoogte gesteld van het plan.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemming heeft vanaf 24 oktober tot en met 04 december 2019 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Inrichtingsschets

Bijlage 1 Inrichtingsschets

Bijlage 1 Berekening Sloop En Herbouw

Bijlage 1 Berekening sloop en herbouw

Bijlage 2 Voorlopig Ontwerp Nieuwbouw

Bijlage 2 Voorlopig ontwerp nieuwbouw

Bijlage 3 Historisch Bodemonderzoek

Bijlage 3 Historisch bodemonderzoek

Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek En Asbest In Bodem

Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek en asbest in bodem

Bijlage 5 Nader Bodemonderzoek

Bijlage 5 Nader bodemonderzoek

Bijlage 6 Watertoets

Bijlage 6 Watertoets

Bijlage 7 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 7 Ecologisch onderzoek

Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 8 Akoestisch onderzoek