Wijzigingsplan 'Buitengebied, Zijvond 2a Dreumel'
Wijzigingsplan - gemeente West Maas en Waal
Vastgesteld op 21-04-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In de regels van dit plan wordt verstaan onder:
1.1 wijzigingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0668.WIJDREZijvond2a-WOH1 met bijbehorende regels.
1.2 verbeelding
de plankaart met daarop aangegeven het plangebied en de bestemmingen, met het nummer NL.IMRO.0668.WIJDREZijvond2a-WOH1 van het wijzigingsplan "Buitengebied, Zijvond 2a Dreumel" van de gemeente West Maas en Waal.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Van Toepassing Verklaring
De verbeelding behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal" van gemeente West Maas en Waal voor het perceel Zijvond 2a te Dreumel is als volgt gewijzigd, het bouwvlak is vergroot. Een en ander is aangegeven op de bij dit plan behorende verbeelding met nummer NL.IMRO.0668.WIJDREZijvond2a-WOH1.
2.1 Wijzigingsplan
Dit wijzigingsplan wijzigt het bestemmingsplan “Buitengebied West Maas en Waal” met identificatienummer NL.IMRO.0668.BUIWestMenW-VA01 van de gemeente West Maas en Waal.
2.2 Regels
De regels van het bestemmingsplan “Buitengebied West Maas en Waal”, zijn van toepassing op dit wijzigingsplan, met dien verstande dat:
- a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Agrarisch - Komgebied - mestopslag' uitsluitend voorzieningen voor mestopslag zijn toegestaan.
- b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Agrarisch - Komgebied - mestopslag' geen gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan, behoudens voorzieningen voor mestopslag.
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 3 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan "Buitengebied, Zijvond 2a Dreumel".
Aldus vastgesteld op: ......-......-............
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Plan
Voorliggend plan betreft een wijziging op het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal" van gemeente West Maas en Waal ten behoeve van uitbreiding van een intensieve varkenshouderij aan de Zijvond 2a te Dreumel.
In hoofdstuk 2 wordt het initiatief verder toegelicht en daar is ook een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen.
De voorgenomen ontwikkeling is noodzakelijk om een aantal redenen. Ontwikkelingen in de varkenshouderij volgen elkaar in hoog tempo op. Daarnaast vragen steeds strenger wordende eisen op het gebied van milieu en dierwelzijn om steeds grotere investeringen in het bedrijf. Om deze reden is het moeilijk voor een kleine onderneming om een gezonde concurrentiepositie in de markt te behouden en daarmee te kunnen blijven bestaan als een duurzame en volwaardige veehouderij. Om aan de noodzakelijke investeringen te kunnen voldoen is uitbreiding noodzakelijk om aanvullende inkomsten te genereren.
In het verleden is voor het bedrijf een MER procedure doorlopen om te komen tot een bedrijf van ongeveer 4000-4500 zeugen zonder biggenopfok op bovenstaande locatie. In het plan was een etagestal opgenomen. Tijdens het proces heeft de ondernemer beslist om toch maar in één laag te bouwen om de impact van de gebouwen in de omgeving te beperken en de uitbreiding in fases uit te kunnen voeren. Dit ook mede ingegeven door het feit dat het nieuwe ontwerp bestemmingsplan aangaf dat er ruimte was om te groeien naar 2 hectare, mits er geen etagestal gerealiseerd werd.
Fase 1 is inmiddels gerealiseerd en de nu wil de ondernemer de vergunningen voor fase 2 aan gaan vragen. Deze bestaat uit het intern verbouwen van de bestaande stal voor het houden van opfokzeugen naar het houden van kraamzeugen en een nieuwbouw van een stal voor zeugen, biggenplaatsen en vleesvarkens.
De gewenste uitbreiding van de initiatiefnemer past echter niet binnen het bestaande bouwvlak en is daarmee strijdig met de regels uit het vigerende bestemmingsplan. Echter, omdat het initiatief past op de locatie en gewenst is, wordt door de gemeente in principe medewerking verleend.
Middels voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking kan worden verleend op basis van onderzoeken en waarom dat kan in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
1.2 Plangebied
De planlocatie is gelegen aan de noordoost kant van Dreumel en wordt begrensd door de Zijvond, de Bemerdweg en het achterliggende agrarische landschap. De betreffende locatie is kadastraal bekend onder gemeente Dreumel, sectie L, nummers 141, 142, 143 en 144. In de volgende figuur is de topografische ligging van de planlocatie weergegeven.
Topografische kaart.
Bron: Topografische Dienst Kadaster.
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Op de planlocatie is het beleid uit het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal" van gemeente West Maas en Waal, vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2013, onverkort van toepassing. In dit bestemmingsplan is ook het beleid zoals gesteld in de Structuurvisie Buitengebied 2012 vertaald, waardoor in dit plan geen afzonderlijke toetsing meer zal plaatsvinden aan de structuurvisie.
Zoals te zien in de volgende figuur is de planlocatie aan de Zijvond 2a te Dreumel gelegen in een gebied met de bestemming 'Agrarisch - Komgebied' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Verwachtingswaarde middel'. Tevens is op de planlocatie de aanduiding 'bouwvlak' van toepassing.
Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan.
Bron: Gemeente West Maas en Waal; Ruimtelijkeplannen.nl.
In onderhavige situatie is sprake van uitbreiding van een intensieve veehouderij. De voorgenomen ontwikkeling kan mogelijk worden gemaakt met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid uit het vigerend bestemmingsplan. Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn voorschriften verbonden waaraan het plan moet voldoen. Deze voorschriften luiden als volgt:
"3.8.1 Vergroten agrarisch bouwvlak tot 2 ha
Burgemeester en wethouders kunnen het bouwvlak vergroten tot maximaal 2 ha onder de volgende voorwaarden:
- a. Het bouwvlak dient zó te worden vergroot dat de afstand tot de naastgelegen bedrijven niet wordt verkleind. De bebouwing dient, mede daarom, in de lengterichting haaks op de weg te worden geplaatst (tenzij een goede stedenbouwkundige inpassing vraagt om plaatsing parallel aan de weg);
- b. De economische noodzaak van de wijziging dient te worden aangetoond;
- c. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing gebaseerd op een door burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtingsplan. De stroken die nodig zijn voor de erfbeplanting ten behoeve van de landschappelijke inpassing worden niet meegerekend bij de nieuwe toegelaten oppervlakte;
- d. De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- e. Indien het bouwvlak in de EHS ligt mag de uitbreiding geen significant negatief effect hebben op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS."
Ad. a:
De afstand tot omliggende bedrijven zal met de voorgenomen ontwikkeling voor een klein deel worden verkleind. Echter is bij de voorgenomen ontwikkeling sprake van een dusdanig grote afstand tot omliggende bedrijven, waarmee dit geen belemmeringen vormt.
Ad. b:
Voorliggend plan betreft realisatie van een tweede fase van de voorgenomen bedrijfsontwikkeling. Deze tweede fase betreft een versterking van de bedrijfsvoering door groei van het bedrijf, waarmee het bedrijf als duurzaam en volwaardig bedrijf kan blijven bestaan. Zonder realisatie van de aangevraagde tweede fase is dit niet goed mogelijk.
Ad. c:
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Hiertoe is door de Stichting Landschapsbeheer Gelderland een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. Dit is nader uitgewerkt in de paragraaf "Landschappelijkeinpassing" (paragraaf 2.2.2). Gesteld kan worden dat sprake zal zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
Ad. d:
Zoals blijkt uit het hoofdstuk "Ruimtelijke- en Milieuaspecten" (hoofdstuk 4) worden de belangen van de in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig geschaad.
Ad. e:
De planlocatie is niet in de EHS gelegen.
Aan de voorschriften uit de wijzigingsbevoegdheid kan met de voorgenomen ontwikkeling worden voldaan. Hiermee kan toepassing worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid zoals gesteld in artikel 3.8.1 van het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal" van gemeente West Maas en Waal conform artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
1.4 Leeswijzer
Dit plan is als volgt opgebouwd:
- 1. Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en gewenste situatie en bevat een beschrijving van de situatie ter plaatse zoals momenteel bekend en de gewenste situatie ter plaatse na realisatie van de plannen van de initiatiefnemer.
- 2. Hoofdstuk 3 gaat in op de vigerende beleidskaders. Hierin worden de plannen van de initiatiefnemer getoetst aan het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie en de gemeente.
- 3. Hoofdstuk 4 gaat in op de toetsing van de plannen van de initiatiefnemer aan de aspecten milieu, ecologie, verkeer en parkeren, archeologie en cultuurhistorie en water. Hierin worden verschillende bureaustudies beschreven en, waar nodig, aanvullende onderzoeken uitgevoerd.
- 4. Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierin worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan getoetst.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt het voorgenomen initiatief behandeld.
2.1 Huidige Situatie
2.1.1 Gebiedsprofiel
De planlocatie is gelegen aan de Zijvond 2a te Dreumel en is gelegen in het landelijk gebied van gemeente West Maas en Waal.
Gemeente West Maas en Waal is een gemeente in Gelderland. De gemeente is in 1984 ontstaan bij de herindeling van de gemeenten Appeltern, Dreumel en Wamel. De gemeente is ook bekend als militair laagvlieggebied.
Dreumel is een dorp in het Land van Maas en Waal, gelegen aan de rivier de Waal tussen de dorpen Wamel en Heerewaarden. De eerste vermelding van Dreumel, toen Tremele geheten, dateert uit 893 n.Chr. wanneer de abdij Prüm een hof te Dreumel bezit.
Nabij Dreumel ligt het Driedijkenpunt. In 1781 vond een dijkdoorbraak plaats nabij Dreumel.
De omgeving van de planlocatie bestaat voornamelijk uit grasland en landbouwgrond. Nabij de planlocatie zijn enkele agrarische bedrijven gelegen. Daarnaast is nabij de planlocatie een gasleiding gelegen. Het dichtstbijzijnd gevoelig object (woning van derden) is gelegen op een afstand van ongeveer 442 meter (gemeten van bouwvlak tot bouwvlak).
2.1.2 Ruimtelijke structuur
De initiatiefnemer exploiteert twee bedrijven in Dreumel, één aan de Bemerdweg 9 te Dreumel en één aan de Zijvond 2a te Dreumel, welke milieutechnisch als één inrichting worden gezien. Planologisch is sprake van twee aparte bedrijven met elk een eigen bouwvlak. De initiatiefnemer is voornemens de locatie aan de Zijvond 2a uit te breiden. De locatie aan de Bemerdweg 9 blijft met de voorgenomen ontwikkeling ongemoeid.
De planlocatie bestaat in de huidige situatie uit een intensieve varkenshouderij waarop 757 kraamzeugen, 2.247 guste- en dragende zeugen, 29 dekberen, 1.470 opfokzeugen/vleesvarkens en 400 gespeende biggen worden gehouden volgens de huidige vergunning.
Ter plaatse zijn een bedrijfswoning, stallen en voorzieningen voor de opslag van mest (2.500 m3) aanwezig.
Het huidige bouwvlak ter plaatse is ongeveer 1,75 hectare hectare groot. In de volgende figuur is de huidige situatie in een situatietekening weergegeven.
Situatietekening huidige situatie.
Bron: DLV Bouw, Milieu en Techniek B.V..
2.2 Toekomstige Situatie
2.2.1 Ruimtelijke structuur
De initiatiefnemer is voornemens op de planlocatie het bedrijf uit te breiden met een nieuwe stal. Na realisatie van de plannen zullen 972 kraamzeugen, 2.873 guste- en dragende zeugen, 28 beren, 390 opfokzeugen en 720 vleesvarkens gehouden worden. Intern zal een en ander worden aangepast en worden geschoven met dieren. Tevens zal een nieuwe voorziening voor de opslag van mest en een voorziening voor de opslag van spuiwater worden opgericht.
In de gewenste situatie zal het volgende aan bebouwing en/of verharding worden opgericht:
Bebouwing
--------------------------------------------------
Nieuwe stal: 3.150 m2
Mestbassin: 960 m2
Spuiwaterbassin: 650 m2
--------------------------------------------------
Erfverharding: 90 m2
--------------------------------------------------
Totaal: 4.850 m2
De toename in verhard oppervlak bedraagt dus 4.850 m2.
In de volgende figuur is de gewenste situatie in een situatietekening weergegeven.
Gewenste situatie.
Bron: DLV Bouw, Milieu en Techniek B.V.
Het huidige bouwvlak is niet groot genoeg om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Hierdoor is het wenselijk het bouwvlak te vergroten. De gewenste omvang van het nieuwe bouwvlak bedraagt ongeveer 2 hectare.
De gemeente West Maas en Waal heeft als antwoord op het eerder ingediende principeverzoek ten behoeve van dit plan door middel van een brief (datum 7 januari 2014) aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de plannen van de initiatiefnemer, mits de ontwikkeling geen nadelige gevolgen heeft op de ruimtelijke, milieutechnische en landschappelijke aspecten. In dit plan wordt verder aangetoond of sprake is van eventuele nadelige gevolgen op de genoemde aspecten. Voor de brief van de gemeente met daarin het antwoord op het principeverzoek wordt verwezen naar bijlage 1 van dit plan.
2.2.2 Landschappelijke inpassing
Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet verloren gaat maar, als mogelijk, juist wordt versterkt. Tevens is vanuit het ruimtelijke beleid een zorgvuldige landschappelijke inpassing een vereiste.
Ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling is reeds sprake van een goede landschappelijke inpassing door middel van een rij knotessen aan de westzijde van het bedrijf, welke de nieuwe stal (deels) aan het zicht zullen onttrekken. Het bedrijf biedt, door middel van benutting en ligging van het bouwvlak, geen ruimte voor inpassing aan de wegzijde. Om de mestopslag en spuiwateropslag (deels) aan het zicht te onttrekken en in te passen in het landschap zal een nieuwe rij knotessen worden aangeplant aan de westzijde, nabij de bestaande rij knotessen. Een en ander is weergegeven in een schets zoals is gemaakt door de Stichting Landschapsbeheer Gelderland de volgende figuur.
Schets landschappelijke inpassing.
Bron: Stichting Landschapsbeheer Gelderland.
De Stichting Landschapsbeheer Gelderland heeft het voorstel uit voorgaande figuur aan de gemeente voorgelegd. De gemeente heeft aangegeven akkoord te zijn met het voorstel. Hiermee kan worden gesteld dat sprake zal zijn van een goede landschappelijke inpassing.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio’s rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.
Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven. Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder getoetst te worden aan het Barro. Verdere toetsing aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen.
In het Barro wordt een aantal projecten die van nationaal belang zijn genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen de een of meerdere van projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
In het Barro zijn dertien projecten van nationaal belang beschreven:
- Mainport ontwikkeling Rotterdam.
- Kustfundament.
- Grote rivieren.
- Waddenzee en Waddengebied.
- Defensie.
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
- Rijksvaarwegen.
- Hoofdwegen en hoofdspoorwegen.
- Ektriciteitsvoorziening.
- Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
- Ecologische hoofdstructuur.
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
- IJsselmeergebied.
Een ander belangrijk, nog niet geheel uitgewerkt, onderwerp van het Barro betreft “duurzame verstedelijking”. Hiervoor zullen mogelijk in de toekomst nog aanvullende regels volgen.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en “vermindering van de bestuurlijke drukte”. De bedoeling is duidelijk: belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Dat zal inderdaad wellicht leiden tot een versnelde uitvoering van de in het Barro opgenomen projecten.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren.
Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
Bij het Barro zijn kaarten opgenomen welke de genoemde projecten in beeld brengen. De planlocatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Streekplan 2005
Op 29 juni 2005 heeft provincie Gelderland het Streekplan 2005 vastgesteld. Het streekplan omvat de uitgangspunten ten aanzien van het ruimtelijk beleid voor een periode van tien jaar met een doorkijk naar de langere termijn. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren is het streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio's. De provincie wil sterker inzetten op regionale afstemming in ruimtelijke ontwikkeling. Daarom vraagt de provincie de samenwerkende overheden de diverse ruimtelijke opgaven in regionale plannen en programma's af te stemmen op de ruimtelijke structuur.
In het Streekplan Gelderland hebben Provinciale Staten de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen voor het provinciale grondgebied op hoofdlijnen vastgelegd. De hoofdlijnen van beleid zijn een resultaat van afweging van alle ruimtelijk relevante belangen zowel op rijks-, provinciaal als regionaal niveau.
Het grondgebied van provincie Gelderland is opgedeeld in verschillende soorten gebieden, waarvoor elk eigen beleidsuitgangspunten van toepassing zijn. Volgens de Streekplankaart van provincie Gelderland, zoals te zien in de volgende figuur, is de planlocatie gelegen in een gebied dat niet nader is aangemerkt.
Streekplan 2005 - Beleidskaart ruimtelijke structuur.
Bron: Provincie Gelderland.
Voor beleid ten aanzien van uitbreiding en ontwikkeling van intensieve veehouderij wordt aangesloten bij het Reconstructiebeleid van de provincie Gelderland. Voor gebieden buiten de Reconstructiegebieden, waaronder de gemeente West Maas en Waal, geldt dat nieuwvestiging niet is toegestaan. Uitbreiding en hervestiging wel.
Samengevat kan uitbreiding van intensieve veehouderijen worden toegestaan, mits geen sprake is van aantasting van aanwezige waarden. In het hoofdstuk "Ruimtelijke- enMilieuaspecten" (hoofdstuk 4) is aangetoond dat geen aanwezige waarden onevenredig worden aangetast. Uitbreiding van een intensieve veehouderij kan daarmee mogelijk gemaakt worden. Hierbij geeft de provincie gemeenten de uitvoering van nadere regels in handen.
Vanuit het beleid in het Streekplan 2005 van provincie Gelderland gelden geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling. Verdere toetsing dient aan overig beleid plaats te vinden.
3.2.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland
In samenhang met het Streekplan 2005 heeft de provincie Gelderland op 27 juni 2012 de (herziene) Ruimtelijke Verordening vastgesteld. In de Ruimtelijke Verordening is het beleid uit het streekplan juridisch verankerd in regels.
In de verordening zijn ten aanzien van uitbreiding van agrarische bedrijven, glastuinbouw uitgezonderd, geen specifieke bepalingen opgenomen. De provincie geeft hierbij het beleid uit handen aan gemeenten. Verdere toetsing dient dan ook aan gemeentelijk beleid plaats te vinden.
3.2.3 (Ontwerp) Omgevingsvisie Gelderland
Provincie Gelderland is momenteel bezig met een nieuwe Omgevingsvisie. Op 26 april 2013 is het ontwerp hiervan gepubliceerd. In de nieuwe Omgevingsvisie worden de 5 bestaande plannen, waaronder het Streekplan 2005, en bijbehorende verordeningen gebundeld in één Omgevingsvisie en één Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie is een eerste stap van de provincie om samen te werken aan de opgaven van de provincie en haar partners. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de Omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Een voorbeeld is de samenwerking met de drie waterschappen.
De Omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. Het is een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt, geen plan met exacte antwoorden. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vooral opgaven en rollen te benoemen. Omstandigheden veranderen, waarbij nieuwe ontwikkelingen en kansen zich kunnen voordoen. De provincie wil daarop inspelen en nodigt partijen daarom uit om mee te denken en te werken. De provincie wordt pragmatischer, nodigt uit en kiest voor dynamiek.
De provincie onderscheidt voor zichzelf vier rollen: ondernemend, inspirerend, verbindend en normerend. In de Omgevingsvisie komen deze rollen per beleidsthema in verschillende mengvormen voor. De exacte invulling van deze globale rollen vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's. De provincie zal de invulling van deze rollen per thema in de toekomst mogelijk verder duiden in de Omgevingsvisie. Zij nodigt u uit om hierin mee te denken. Te beginnen bij de fase van tervisielegging.
Ten aanzien van het platteland heeft de provincie de volgende doelstelling:
"een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan."
Hierbij is een nauwe samenhang tussen de stad en het platteland uitdrukkelijk van belang.
Het beleid in de Omgevingsvisie is opgedeeld in verschillende deelgebieden. Elk deelgebied heeft namelijk een eigen kenmerkende structuur en uitstraling. De planlocatie is gelegen in het deelgebied Rivierenland.
Rivierenland wordt gekenmerkt door een groen open gebied omzoomd door rivieren. De provincie streeft hierbij naar het benutten van de centrale ligging van het gebied, versterking en innovatie van fruit-, champignons-, glastuinbouw en laanboomteeltsectoren, het tot de top 5 van de Europese tuinbouwregio's behoren, ontwikkeling van recreatieve mogelijkheden en schaalvergroting agrarische sector.
De agrarische sector is ingedeeld in 3 categorieën, namelijk:
- 1. Grondgebonden landbouw (met name melkveehouderijen);
- 2. Niet-grondgebonden landbouw (met name varkens- en pluimveehouderijen);
- 3. Tuinbouw.
De bedrijfsvoering van de initiatiefnemer is onder te verdelen in de categorie "niet-grondgebonden landbouw". Ten aanzien hiervan wordt in de Omgevingsvisie het volgende gesteld:
"Doel van de provincie is om de randvoorwaarden te creëren voor duurzame niet-grondgebonden landbouw. Daarbij gaat het om maatschappelijk verantwoord ondernemen. De ontwikkelingsmogelijkheden van een bedrijf hangen in de eerste plaats af van de bedrijfslocatie. In Gelderland behoort het grootste deel van de intensieve veehouderij tot de niet-grondgebonden landbouw. Specifiek voor de niet-grondgebonden landbouw blijft de Reconstructiezonering op hoofdlijnen gehandhaafd:
- extensiveringszones,
- landbouwontwikkelingsgebieden,
- verwevingsgebieden.
De provincie stimuleert een niet-grondgebonden veehouderijsector die duurzamer wenst te produceren. Het zoneringsbeleid wordt geactualiseerd:
- er is geen ruimte voor nieuwvestiging van niet-grondgebonden veehouderijbedrijven; in landbouwontwikkelingsgebieden is een afronding van de lopende verplaatsingsgevallen aan de orde,
- in de extensiveringszones blijft het beleid gericht op een verminderde ammoniakemissie; voor bestaande perspectiefvolle niet-grondgebonden bedrijven kan ontwikkelingsruimte worden geboden voor zover dit past binnen het generieke en regiospecifieke stikstofbeleid,
- er is ruimte voor bestaande bedrijven om te groeien tot boven de basisnorm voor bouwpercelen. Aan deze 'extra' ruimte zijn wel duurzaamheidseisen verbonden. De basisnorm is:
- 1. 1 hectare in verwevingsgebied;
- 2. 1,5 hectare in landbouwontwikkelingsgebied.
De groei moeten de ondernemers 'verdienen.' De groeipotentie van een bedrijf wordt meer afhankelijk van de plek en minder van de zone waarin het bedrijf ligt. Met deze wijzigingen sorteert de provincie voor op de toekomst waarin de verschillen tussen de aanpak van extensiverings-, verwevings- en landbouwontwikkelingsgebied verdwijnen.
De provincie stimuleert bedrijven om stappen te zetten die verder gaan dan wat de wet vraagt. Dat in ruil voor extra ontwikkelingsruimte. Bedrijven kunnen de 'plus' behalen op vier aspecten: milieu, dierwelzijn, volksgezondheid en ruimtelijke kwaliteit. De provincie gaat dit niet kwantificeren in een puntensysteem. Zo wordt niet het gewenste maatwerk bereikt. Door rekening te houden met gebiedskwaliteiten (landschappelijke bijvoorbeeld) en met de wensen van omwonenden kan de ondernemer juist op die aspecten extra maatregelen nemen.
Dit vraagt een andere werkwijze van de gemeente dan tot dusverre bij vergunningverlening. Het recent gepubliceerde advies van de Gezondheidsraad legt ook een grotere kwalitatieve beoordelingsrol bij ondernemer en gemeente. De provincie ondersteunt gemeenten om deze nieuwe rol zo goed mogelijk te nemen. De provincie stimuleert verduurzaming actief door kennis te helpen ontwikkelen en via proefopstellingen en praktijkpilots uit te voeren."
Zoals te zien in de volgende figuur is de planlocatie gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'verwevingsgebied'.
(Ontwerp) Omgevingsvisie - Kaart landbouw.
Bron: Provincie Gelderland; Ruimtelijkeplannen.nl.
In een verwevingsgebied geldt een basisnorm van 1 hectare. Meer ontwikkelruimte is mogelijk, mits wordt geïnvesteerd in verduurzaming van de bedrijfsvoering. Hierbij is maatwerk in overleg met gemeente en de omgeving noodzakelijk.
Het beleid uit de Omgevingsvisie en richtlijnen voor maatwerk zijn nader doorvertaald in de (ontwerp) Omgevingsverordening. Verdere toetsing dient dan ook aan de (ontwerp) Omgevingsverordening Gelderland plaats te vinden.
3.2.4 (Ontwerp) Omgevingsverordening Gelderland
Tezamen met de (ontwerp) Omgevingsvisie heeft de provincie Gelderland de (ontwerp) Omgevingsverordening opgesteld. De Omgevignsverordening is de juridische verankering van het beleid in de Omgevingsvisie.
Ten aanzien van uitbreiding van niet-grondgebonden agrarische activiteiten (waaronder ook intensieve veehouderij) stelt de provincie het volgende in de Omgevingsverordening:
"Artikel 2.5.11.3 Omvang bouwblok niet-grondgebonden productietak
Lid 1
In bestemmingsplannen die betrekking hebben op een of meer verwevingsgebieden kan aan een agrarisch bedrijf ten behoeve van de niet-grondgebonden productietak een bouwperceel worden toegekend met een kavelgrootte van ten hoogste 1,0 hectare.
Lid 2
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan in een bestemmingsplan een bouwperceel in een verwevingsgebied worden toegestaan met een oppervlakte groter dan 1 hectare indien:
- 1. aan de uitbreiding een ondernemingsplan ten grondslag ligt;
- 2. de uitbreiding ruimtelijk aanvaardbaar is en voorziet in een goede landschappelijke inpassing;
- 3. de uitbreiding bijdraagt aan verbetering van dierenwelzijn;
- 4. de uitbreiding bijdraagt aan een vermindering van de milieubelasting; en
- 5. de uitbreiding bijdraagt aan de verbetering van de volksgezondheid."
Ad. 1:
De initiatiefnemer heeft de plannen aan de gemeente voorgelegd. Een beknopte omschrijving van het bedrijfsplan van de initiatiefnemer is als volgt:
"Het bedrijf van de initiatiefnemer bestaat uit een zeugenhouderij aan de Zijvond 2A en aan de Bemerdweg 9. Op de Zijvond zijn de zeugen gehuisvest en op de Bemerdweg de biggen na spenen. Uiteindelijk worden de biggen afgezet naar bedrijven die de biggen tot slachtrijp afmesten in binnen- en buitenland.
De varkenshouderij kenmerkt zich door steeds hogere milieukosten en daardoor smallere marges waardoor schaalvergroting voor de toekomst noodzakelijk is. Daarnaast is de initiatiefnemer er van overtuigd dat schaalvergroting voordelen biedt op efficiency.
Het bedrijf heeft na uitbreiding ongeveer 8 arbeidskrachten aan het werk.
In het verleden is voor het bedrijf een MER procedure doorlopen om te komen tot een bedrijf van ongeveer 4000-4500 zeugen zonder biggenopfok op bovenstaande locatie. In het plan was een etagestal opgenomen. Tijdens het proces heeft de ondernemer beslist om toch maar in een laag te bouwen om de impact van de gebouwen in de omgeving te beperken en de uitbreiding in fases uit te kunnen voeren. Dit ook mede ingegeven door het feit dat het nieuwe ontwerp bestemmingsplan aangaf dat er ruimte was om te groeien naar 2 hectare, mits er geen etagestal gerealiseerd werd.
Fase 1 is inmiddels gerealiseerd en de nu wil de ondernemer de vergunningen voor fase 2 aan gaan vragen. Deze bestaat uit het intern verbouwen van de bestaande stal van opfokzeugen naar 215 kraamzeugen en nieuwbouw voor 675 zeugen, 432 biggenplaatsen en 600 vleesvarkens middels een nieuwe stal van ongeveer 26 meter breed en 120 meter lang."
Daarnaast is voor de gewenste bedrijfssituatie (na uitbreiding) een rapportage van de Nederlandse Standaard Opbrengst (NSO) van het bedrijf gemaakt met behulp van de rekentool van LEI Wageningen UR. Hiervoor wordt verwezen naar bijlage 2 van dit plan.
Ad. 2:
Om te voorzien in een goede (of zorgvuldige) landschappelijke inpassing is door de Stichting Landschapsbeheer Gelderland een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. Dit is nader uitgewerkt in de paragraaf "Landschappelijke inpassing" (paragraaf 2.2.2).
Ad. 3:
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voldaan aan de reeds geldende welzijnseisen. In de huidige opzet hebben de dieren minder ruimte. Met de voorgenomen ontwikkeling is dus sprake van een verbeterde situatie op het gebied van dierwelzijn.
Ad. 4:
Er is sprake van een verminderde milieubelasting. Er is immers sprake van een daling van de emissie op het gebied van geur en ammoniak. Dit is nader aangetoond in het hoofdstuk "Ruimtelijke- en Milieuaspecten" (hoofdstuk 4).
Ad. 5:
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt de nieuwe stal voorzien van een luchtwasser, waarmee de uitstoot van mogelijk schadelijke stoffen wordt verminderd. Hiermee is sprake van een verbetering van de volksgezondheid.
Aan de gestelde voorwaarden uit de (ontwerp) Omgevingsverordening Gelderland kan met de voorgenomen ontwikkeling worden voldaan.
In artikel 8.1 van de Omgevingsverordening is overgangsrecht opgenomen voor "bestaand recht". In dit artikel wordt onder bestaand recht mede verstaan een bestemmingsplan, inclusief wijzigings-, vrijstellings- en afwijkingsbevoegdheden dat onherroepelijk is of waarvan het ontwerp reeds ter inzage heeft gelegen voor inwerkingtreding van de verordening. Het vigerend bestemmingsplan van de gemeente West Maas en Waal valt onder dit overgangsrecht, waarmee ook de wijzigingsbevoegdheid voor een bouwvlak tot 2 hectare. Hiermee is de voorgenomen ontwikkeling te scharen onder het overgangsrecht uit de verordening en hoeft derhalve niet aan de bovenstaande bepalingen te worden getoetst.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Welstandsnota
De gemeente West Maas en Waal heeft haar welstandsbeleid vastgelegd in een welstandsnota. In juni 2012 is het welstandsbeleid geactualiseerd in een nieuwe welstandsnota. De welstandsnota is opgesteld vanuit de overtuiging dat de gemeente, ondernemers en inwoners het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dienen te behartigen. De verschijningsvorm van een bouwwerk is geen zaak van de eigenaar van het bouwwerk alleen. Elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Het welstandsbeleid is bedoeld om in alle openheid een bijdrage te leveren aan de schoonheid en de aantrekkelijkheid van de gemeente.
De nota maakt onderscheid tussen algemene (voor het gehele grondgebied geldende) welstandscriteria en gebiedsgerichte (voor bepaalde gebieden geldende) welstandscriteria. Hiertoe heeft de gemeente onderscheid gemaakt in gebieden met verschillende welstandsniveaus, waarop verschillende criteria van toepassing zijn.
De planlocatie is gelegen in het buitengebied in een zogenaamd 'agrarisch landschap'. Hierop is welstandsniveau 3 van toepassing. Gebieden met welstandsniveau 3 zijn gebieden die om een normale en zorgvuldige afstemming vragen van nieuwe bouwkundige ingrepen. Deze gebieden kunnen afwijkingen van de bestaande ruimtelijke structuur en ingrepen in de architectuur van de gebouwen zonder al te veel problemen verdragen. De gemeente stelt geen specifieke eisen aan de ruimtelijke kwaliteit en de welstandsbeoordeling heeft als uitgangspunt het handhaven van de basiskwaliteit.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal de basiskwaliteit gehandhaafd blijven, waarmee geen sprake is van strijdigheid met het welstandsbeleid zoals is verwoord in de Welstandsnota van gemeente West Maas en Waal.
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Milieuaspecten
De uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Van de ruimtelijke- en milieuaspecten wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid worden in het volgende hoofdstuk behandeld. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van het plan inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat.
Hierbij dient eerst inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging. De gronden waarop de voorgenomen ontwikkeling plaatsvindt is in gebruik als grasland en landbouwgrond. Uit ervaring blijkt dat deze gronden nagenoeg altijd schoon zijn, mits geen boomgaarden aanwezig zijn geweest en geen bestrijdingsmiddelen en/of schadelijke stoffen zijn gebruikt in de bedrijfsvoering. In onderhavig geval is geen sprake van bestrijdingsmiddelen, schadelijke stoffen en/of aanwezige boomgaarden, ook niet in het verleden. Tevens zijn op de locatie, zowel in de huidige situatie als in het verleden, geen bodemverontreinigende activiteiten bekend. Hiermee kan worden aangenomen dat de locatie waarschijnlijk schoon is, waarmee geen sprake is van een verwachtte verontreiniging.
Dit is echter vooral van belang bij bestemmings- en/of functiewijzigingen die inrichtingen mogelijk maken waarbij gedurende een groot deel van de dag mensen aanwezig zullen zijn. In dergelijke gevallen dient middels een bodemonderzoek te worden aangetoond of de bodem ter plaatse dusdanig verontreinigd is dat dit risico's voor de gezondheid met zich meebrengt en daarmee dus de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in de weg staat.
In onderhavig geval is geen sprake van een bestemmings- en/of functiewijziging die een inrichting mogelijk maakt waarin gedurende een groot deel van de dag mensen aanwezig zullen zijn. Hiermee zijn geen risico's te verwachten voor de gezondheid en staat de bodemgesteldheid de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
De grond bestaat uit een zand/klei laag met daarboven een humusrijke laag. Bij het realiseren van de kelder voor de mestopslag komt er klei/zand vrij en humusrijke grond. Het overblijvende zand/klei wordt na de bouw verdeeld rondom het bouwperceel. Er vindt geen afvoer plaats.
De volgende bodembeschermende voorzieningen zijn getroffen:
- Vloeistofkerende vloer in de productieruimte en de mestopslagruimte.
- Overkappingen.
- Vloeistofkerende opvangbakken of lekbakken.
Hiermee zal geen sprake zijn van vochtoverlast in de kelders en zal geen sprake zijn van het lekken van schadelijke stoffen in de bodem.
4.1.2 Milieuzonering
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en –gevoelige functies dient twee doelen:
- 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
- 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
4.1.3 Geur
De Wet geurhinder veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Het tijdstip van inwerkingtreding van de wet is vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 12 december 2006. Op 18 december 2006 is de Wet geurhinder en veehouderij gepubliceerd.
De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij.
Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. Hiervoor dienen de minimale afstanden van 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom, en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom te worden aangehouden.
Bij gemeentelijke verordening kunnen gemeenten afwijken van de wettelijke normen. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel V-Stacks gebied.
Uit de V-stacks berekening, waarvoor wordt verwezen naar bijlage 3 van dit plan, blijkt dat aan de normen van het geurbeleid wordt voldaan. Hierin is ook de locatie Bemerdweg 9 meegenomen.
De gemeente heeft echter ook verzocht een omgevingstoets omgekeerde werking met betrekking tot de geurbelasting uit te voeren voor de uitbreiding van het bedrijf aan de Zijvond 2a te Dreumel. De omgevingstoets is uitgevoerd om de verandering van de geurbelasting door de uitbreiding van het bedrijf in kaart te brengen. Hiervoor is het geurverspreidingsmodel “V-stacks vergunningen versie V2010.1” gebruikt.
Uit de rapportage blijkt dat er sprake is van 4 overbelaste geurgevoelige objecten in de vigerende situatie en dat er nog maar 2 overbelaste geurgevoelige objecten zijn in de nieuwe situatie. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 4.
Verder blijkt dat er sprake is van een afname van de geurbelasting op alle omliggende gevoelige objecten, waardoor de omliggende objecten niet in hun uitbreidingsmogelijkheden worden geschaad door onderhavige ontwikkeling.
Concluderend kan worden gesteld dat er sprake is van een verbetering in de nieuwe situatie ten opzichte van de vigerende situatie.
Bij berekening van de geurbelasting van de nieuwe situatie (ook de omgekeerde werking) is gebruik gemaakt van het programma V-stacks vergunning en niet van het programma V-stacks gebied. V-stacks gebied wordt gebruikt bij het vaststellen van het woon- en leefklimaat in een gebied op basis van de achtergrondconcentratie. Dit is, ook volgens de handreiking Geurhinder en veehouderij (en de bijlagen daarbij), alleen nodig bij het vaststellen van een gemeentelijke gebiedsvisie of voor het vaststellen van andere geurnormen dan gesteld in de Wet geurhinder en veehouderij (bij een geurverordening). De gemeente West Maas en Waal heeft al een gebiedsvisie opgesteld voor de ter plaatse geldende geurverordening waaruit het woon- en leefklimaat ter plaatse al is af te lezen. Een V-stacks gebied berekening om te bepalen wat het woon- en leefklimaat ter plaatse is, is daarmee niet meer noodzakelijk.
Wel dient nog te worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat ter plaatse niet verslechtert. Volgens gegevens uit de geurverordening van de gemeente West Maas en Waal is er in de bestaande situatie sprake van een matig tot tamelijk slecht leefklimaat op de geurgevoelige objecten in de directe omgeving van Zijvond 2a en de Bemerdweg 9.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal de voorgrondbelasting (zoals is berekend met V-stacks vergunning) echter op alle omliggende gevoelige objecten afnemen. Als de voorgrondbelasting afneemt kan geen sprake zijn van een toename van de achtergrondbelasting. Gezien de voor- en achtergrondbelasting in het gebied niet zullen toenemen is ook geen sprake van een verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse. Het opnieuw vaststellen van het woon- en leefklimaat met V-stacks gebied wordt daarmee niet noodzakelijk geacht.
Uit onderzoek van Praktijkcentrum Sterksel blijkt dat bepaalde vochtrijke diervoeders wel een hogere geurconcentratie en -beleving hebben dan droogvoer, maar dit heeft geen effect op de geuremissie uit stallen. Er zijn daarom geen redenen om de geuremissie van varkensbedrijven die brijvoer (al of niet met bijproducten) verstrekken anders te behandelen dan varkensbedrijven die droogvoer gebruiken. De dichtstbijzijnde woning ligt op grote afstand van het bedrijf, namelijk op een afstand van 600 meter van de voerkeuken/opslag van bijproducten en de brijvoeders/bijproducten worden in goed afgesloten opslagen bewaard, zodat onaanvaardbare geurhinder onwaarschijnlijk is.
Hiermee kan worden geconcludeerd dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van een onevenredige geurhinder aan de omgeving.
4.1.4 Luchtkwaliteit
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. De wet vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Met name paragraaf 5.2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3 (µg/m3) voor fijn stof en stikstofoxiden (NO2).
Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.
4.1.5 Geluid
De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:
- 1. Woningen.
- 2. Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
- 3. Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.
Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Het aantal verkeersbewegingen zal bij de voorgenomen ontwikkeling niet in onevenredige mate toenemen. Dit is nader uitgewerkt in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.3.2). Tevens is een goede ontsluiting aan de Zijvond gerealiseerd, waarbij op eigen terrein voldoende gelegenheid is om te keren en parkeren. Hiermee zal de geluidbelasting die wordt veroorzaakt door vrachtverkeer niet verder toenemen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen geluidoverlast veroorzakende inrichtingen opgericht. Hiermee is geen sprake van een toename van het eventueel veroorzaakte industrielawaai van de planlocatie aan de omgeving.
Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen geluidgevoelige objecten opgericht. Hiermee kan verdere toetsing achterwege blijven.
4.1.6 Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn standaard afstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grenswaarden van het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en nabij gelegen, al dan niet geprojecteerde, (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2 lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
4.1.7 Directe ammoniakschade
Bij een intensief varkens- of pluimveebedrijf kan sprake zijn van directe ammoniakschade. Dit is de schade die ammoniak uit de stallen van dergelijke bedrijven kan veroorzaken aan gewassen die verbouwd worden nabij de stal.
In het Activiteitenbesluit is ammoniakschade echter niet opgenomen omdat dit wordt gezien als bedrijfsschade in plaats van als milieuschade. Het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek heeft in 1981 het rapport “Stallucht en Planten” opgesteld. Hierin worden de gevolgen van ammoniak uit dergelijke bedrijven op verschillende gevoelige planten en/of bomen uiteengezet. In dit rapport zijn richtafstanden opgenomen tussen de stallen en gevoelige planten en/of bomen. Indien gewenst kan in een bestemmingsplan, wijzigingsplan of ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning rekening gehouden worden met de in het rapport genoemde afstanden tussen bedrijfsmatige boomkwekerijen en de stallen.
In 1996 is het rapport aangevuld met het rapport "Effecten van ammoniak op planten in de directe omgeving van stallen, update van een risicoschatting" van het Instituut AB-DLO van het Ministerie van LNV. In november 1998 is door middel van een mailing aan de Nederlandse gemeenten algemene bekendheid aan dit rapport gegeven. Tevens is de bijbehorende notitie "Risico van gewasschade in de directe omgeving van ammoniakbronnen” van AB-DLO van 23 juli 1997 bekend gemaakt. De vraag is, in hoeverre ook dit rapport en deze notitie bij de beoordeling van directe ammoniakschade afkomstig van een vergunningplichtige inrichting betrokken dient te worden.
Hierover heeft de Raad van Staten een uitspraak gedaan waaruit blijkt dat deze notitie bij beoordeling van plannen ten behoeve van een varkens- en/of pluimveebedrijf niet gehanteerd hoeft te worden. De richtafstanden uit het rapport “Stallucht en Planten” kunnen echter toegepast worden.
Het rapport 'Stallucht en Planten” geeft richtafstanden van 50 meter tussen stallen en gevoelige planten en bomen (zoals coniferen) en 25 meter tussen stallen en minder gevoelige planten en bomen.
Nabij de planlocatie zijn geen bedrijfsmatige boomkwekerijen gelegen welke directe ammoniakschade zouden kunnen ondervinden van het bedrijf van de initiatiefnemer. Hiermee zal geen sprake zijn van directe ammoniakschade.
4.1.8 Voortoets MER-beoordeling
4.2 Ecologie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
4.2.1 Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten en het Verdrag van Ramsar verwerkt. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- 1. Natura 2000 gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden).
- 2. Beschermde Natuurmonumenten.
- 3. Wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) die in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- 1. Vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden.
- 2. Verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden.
- 3. Verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Daarnaast is het bij uitbreiding van agrarische bedrijven van belang te kijken naar de invloed op mogelijke (zeer) kwetsbare gebieden in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij, de zogenaamde Wav-gebieden. Dit zijn voor verzuring gevoelige gebieden waarbij toename van de uitstoot van ammoniak op deze gebieden kan leiden tot een onevenredige aantasting ervan.
4.2.2 Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Voor de soortenbescherming geldt dat deze voor elk plangebied geldt. In elk gebied kunnen bijzondere soorten voorkomen en/of elk plangebied kan geschikt zijn voor deze soorten. Voor alle aanwezige flora en fauna geldt de zorgplicht ex artikel 2 van de Flora- en faunawet, die van toepassing is op zowel beschermde als onbeschermde dier- en plantensoorten. Op grond hiervan dient men zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te handelen op een wijze waarop nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan worden gemaakt. Hierbij kan worden gedacht aan het tijdig maaien van taluds en het uitvoeren van (graaf)werkzaamheden buiten het broedseizoen. Bij realisatie van dit project zal deze zorgplicht in acht worden genomen.
In het kader van de soortenbescherming dient beoordeeld te worden wat via het ruimtelijke project wordt toegelaten in aanvulling op wat al mogelijk is. Zo is sloop van bebouwing of het verrichten van werken (maaien, kappen etc.) vaak ook al mogelijk zonder een ruimtelijk besluit in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee wordt voorliggend plan echter niet ontslagen van een integrale blik op het totale project: dus inclusief ingrepen die ook zonder het beoogde Wro-besluit mogelijk zijn.
De Flora- en faunawet maakt onderscheid in verschillende categorieën waarin de beschermde soorten flora en fauna zijn onderverdeeld.
Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende categorieën:
- Soorten van lijst 1 van de Flora- en faunawet.
- Soorten van lijst 2 en/of 3 van de Flora- en faunawet.
- Soorten van de Rode Lijst van het ministerie van EL&I.
Voor mogelijk voorkomende soorten die op lijst 1 van de Flora- en faunawet staan geldt een vrijstelling. Bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.
Voor mogelijk voorkomende soorten die op lijst 2 en/of 3 van de flora- en faunawet staan geldt dat deze ontheffingsplichtig zijn. Het is echter niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen wanneer mitigerende en compenserende maatregelen worden getroffen. Dit houdt in dat maatregelen moeten worden getroffen om mogelijke schade te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken.
Voor mogelijk voorkomende soorten die op de rode lijst van het Ministerie van EL&I staan geldt dat deze soorten, zolang zij niet in een van de andere bijlagen uit de Flora- en faunawet (inclusief vogel- en habitatrichtlijn), geen juridische bescherming genieten en dat geen ontheffing nodig is.
Daarnaast zijn voor vogels richtlijnen opgenomen vanuit de Vogelrichtlijn. Alle vogels zijn namelijk beschermd in het kader van de vogelrichtlijn. Werkzaamheden in en in de omgeving van het plangebied tijdens de broedtijd (15 maart -15 juli) zullen sterke negatieve effecten hebben op de meeste vogelsoorten door vernietiging van broedplaatsen en verstoring van reproductie. Werkzaamheden in deze periode zijn dan ook niet toegestaan. Indien broedvogels binnen het broedseizoen worden verstoord, wordt wettelijk gezien geen ontheffing verleend. Buiten het broedseizoen kan wel ontheffing worden verleend.
Tevens zijn voor enkele soorten richtlijnen opgenomen vanuit de Habitatrichtlijn. Voor deze soorten zijn beschermde gebieden aangewezen (Natura 2000). Bescherming van deze soorten vindt plaats door de gebiedsbescherming.
De grond op de planlocatie bestaat voornamelijk uit grasland en bouwland en is regelmatig in beroering (bemesten, ploegen, zaaien, chemische en mechanische onkruidbestrijding en oogsten). Hiermee is het aannemelijk dat zich binnen het plangebied geen beschermde soorten planten bevinden. Hiermee kan worden aangenomen dat met de voorgenomen ontwikkeling geen bedreigde soorten planten worden aangetast.
Binnen het plangebied is onvoldoende gelegenheid voor dieren om zich te verschuilen en zijn onvoldoende voedselbronnen aanwezig. Hiermee is het aannemelijk dat zich binnen het plangebied geen beschermde diersoorten zullen bevinden. Hierdoor kan worden aangenomen dat met de voorgenomen ontwikkeling geen beschermde diersoorten worden aangetast.
Binnen het plangebied zijn geen broedplaatsen van vogels aanwezig. Om te voorkomen dat mogelijk toekomstige broedplaatsen worden aangetast dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. De werkzaamheden zullen dan ook buiten het broedseizoen plaatsvinden, waarmee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen vogels en broedplaatsen worden aangetast.
4.3 Verkeer En Parkeren
Een onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeers- en infrastructuur. Hierbij is het van belang of de voorgenomen ontwikkeling grote veranderingen ten aanzien van verkeer en infrastructuur teweeg brengt.
4.3.1 Ontsluiting
Een goede ontsluiting is gerealiseerd op de Zijvond. De planlocatie is voorzien van meerdere inritten welke aansluiten op de Zijvond. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om het bedrijf te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de de openbare weg zal plaatsvinden.
Op het terrein zelf is voldoende gelegenheid voor personenauto's en vrachtwagens om te keren. Hierbij hoeft niet op de openbare weg alsnog gekeerd te worden, waardoor geen achteruit rijdende personenauto's en/of vrachtwagens de openbare weg op hoeven rijden. Dit bevordert de verkeersveiligheid.
4.3.2 Verkeersbewegingen
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van uitbreiding van een intensieve varkenshouderij. De voorgenomen uitbreiding zal gepaard gaan met een toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar de planlocatie.
In de totale aangevraagde bedrijfssituatie is sprake van ongeveer 26 verkeersbewegingen met vrachtverkeer per week en ongeveer 140 verkeersbewegingen van personen- en bestelauto's per week. Dit is inclusief de toename van de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een toename van 2-3% van het aantal verkeersbewegingen per week. Dit staat gelijk aan een maximale toename van ongeveer 1 vrachtwagen en 4 personen- en/of bestelauto's per week. Dit is een toename van maximaal 5, waarmee geen sprake is van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen.
4.3.3 Infrastructuur
Een nieuwe ontwikkeling mag geen nadelige gevolgen hebben op de bestaande infrastructuur. Hierbij is het van belang de bestaande infrastructuur zoveel mogelijk te behouden en, waar mogelijk, te versterken.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Hierbij zal rekening worden gehouden met de capaciteit van de ontsluitingsweg, zodat geen situatie ontstaat waarbij meer verkeer over de ontsluitingsweg rijdt dan dat deze kan verwerken.
Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van aantasting van de bestaande infrastructuur.
4.3.4 Parkeren
In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van de plannen geheel op eigen terrein plaatsvindt. Ook na realisatie van de plannen zal er op eigen terrein voldoende gelegenheid zijn voor zowel vracht- als personenauto's om te kunnen parkeren. Hiermee zal parkeren, ook na realisatie van de plannen, geheel op eigen terrein plaatsvinden.
4.4 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4.1 Archeologie
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
De gemeente West Maas en Waal heeft een eigen archeologiebeleid vastgesteld. Dit archeologiebeleid is vertaald in het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal". Hierin zijn voor de archeologische verwachtingswaarden in de gemeente dubbelbestemmingen in het plan opgenomen waarin aanvullende regels op het gebied van archeologie worden gesteld.
De planlocatie is gelegen in een gebied met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - Verwachtingswaarde Middel" gelegen. In deze dubbelbestemming stelt de gemeente dat voor ingrepen van meer dan 2.000 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld een aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het oprichten van een nieuwe stal van 3.150 m2, waarmee sprake is van een ontwikkeling van meer dan 2.000 m2. Daarnaast zal de stal worden onderkelderd, waarmee eveneens sprake is van een ontwikkeling dieper dan 30 cm onder maaiveld. Echter is, zoals te zien in de volgende figuur, slechts een deel van de locatie waarop de nieuwe stal zal worden gebouwd gelegen in de betreffende dubbelbestemming. Het betreft hier ongeveer de helft van het gebied waarop de stal zal worden gebouwd.
Archeologische dubbelbestemming met gewenste situatie.
Bron: Gemeente West Maas en Waal; Ruimtelijkeplannen.nl; DLV Bouw, Milieu en Techniek B.V..
Gezien slechts ongeveer de helft van de nieuw te bouwen stal in de betreffende dubbelbestemming komt te liggen is geen sprake van een ontwikkeling van meer dan 2.000 m2 binnen de betreffende dubbelbestemming. De uitbreiding van de mestopslag en de spuiwateropslag komen op het maaiveld (met opstaande randen) te liggen, waarmee geen sprake is van een ontwikkeling van meer dan 30 cm onder maaiveld. Hiermee wordt aan de vrijstellingsvoorwaarden voor onderzoek voldaan, waarmee aanvullend onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Hiermee is het niet aannemelijk dat met de voorgenomen ontwikkeling archeologische waarden zullen worden geschaad.
4.4.2 Cultuurhistorie
4.4.3 Aardkundige waarden
Het doel van het beleid met betrekking tot aardkundige waarden is om de ontstaansgeschiedenis van het aardoppervlak zichtbaar, beleefbaar en begrijpelijk te houden. Om aardkundige waarden te beschermen zijn aardkundig waardevolle gebieden aangewezen.
De planlocatie is niet in een aardkundig waardevol gebied gelegen.
Gezien de planlocatie niet in een aardkundig waardevol gebied is gelegen zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen aardkundige waarden worden aangetast.
Wel is de locatie in een wederopbouwgebied gelegen. Dit is reeds behandeld in de paragraaf "Wederopbouwgebied" (paragraaf 4.4.2.2). Het wederopbouwgebied zal met de voorgenomen ontwikkeling niet onevenredig worden aangetast.
4.5 Wateraspecten
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.5.1 Waterparagraaf
Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel voor ruimtelijke plannen van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. De watertoets is verankerd in de Waterwet (Wtw). Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening.
In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wtw. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) zullen ook de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterkwaliteit en verdroging bezien worden.
4.5.2 Waterbeleid
De locatie valt binnen het werkgebied van waterschap Rivierenland.
Waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor, en werkt voortvarend aan, een duurzaam waterbeheer voor een veilig en leefbaar rivierenland. Dit is de missie van Waterschap Rivierenland. De visie van Waterschap Rivierenland bestaat concreet uit een missie, een aantal kernwaarden en een toekomstbeeld.
Voor allerlei zaken die worden uitgevoerd rondom huis, tuin, erf of bedrijf krijgt men te maken met regels van de overheid. Voor bijvoorbeeld het bouwen van een huis of het slopen daarvan, dan is toestemming nodig van de gemeente. In bepaalde situaties gelden ook regels van het waterschap. Waterschap Rivierenland mag zijn taken onder andere uitvoeren op grond van een wet (verordening) genaamd: de Keur Waterschap Rivierenland 2009, verder aangehaald als "Keur". Hierin staat wat er gedaan moet worden (geboden) en wat er niet mag (verboden) bij een watergang of bij een waterkering (dijken e.d.).
In de geboden staat voorgeschreven wat gedaan moet worden om te zorgen dat de watergangen en waterkeringen in stand blijven. Hierin is opgenomen dat voor B-watergangen een beschermingszone geldt van 1 meter aan weerszijden van de betreffende watergang die obstakelvrij moet blijven. In de verboden staan die zaken welke in principe onwenselijk zijn voor de constructie of de functie van watergangen of waterkeringen. Verder staan er in de Keur ook regels die gaan over onderhoudsverplichtingen voor aanwonenden langs watergangen en waterkeringen.
Voor bepaalde activiteiten vlakbij een watergang of waterkering die weinig invloed hebben zijn algemene regels opgesteld. Voldoen de uit te voeren activiteiten aan de voorwaarden in de algemene regels, is geen watervergunning nodig. Dit houdt in dat de uit te voeren activiteit alleen schriftelijk moet worden 'gemeld' bij het waterschap, waarna men een toestemmingsbrief ontvangt.
Voor alle uit te voeren activiteiten die niet voldoen aan de algemene regels, kan een watervergunning worden aangevraagd. Omdat het over een verbod gaat, wil het waterschap deze activiteiten eigenlijk niet. Daarom zal de aanvrager duidelijk moeten maken waarom de activiteit voor hem van belang is. Als dat belang niet duidelijk is, of het waterschap vindt het belang niet groot genoeg ten opzichte van het belang van het waterschap of derden (buren e.d.), zal een aanvraag voor een watervergunning worden geweigerd. De Waterwet stelt in dit verband dat een besluit op grond van de Keur het zogenaamde 'nee-tenzij' principe kent.
Waterschap Rivierenland heeft een openbare taak. Deze komt onder andere voort uit de toepassing van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 en de legger, en richt zich vooral op de bescherming en instandhouding van de bestaande waterstaatswerken (wateren en waterkeringen). De Keur verbiedt allerlei werken en handelingen die waterstaatswerken nadelig kunnen beïnvloeden. Voor werken en handelingen die meestal onder voorschriften- toch kunnen worden toegelaten kent de Keur een watervergunningsmogelijkheid.
Het waterschap heeft twee belangrijke hoofdtaken:
- zorg voor de waterkerende functie en daarmee voor de veiligheid van het gehele beheergebied;
- zorg voor het watersysteem, zowel kwalitatief als kwantitatief.
Voor beide taken geeft het waterschap daarbij uitvoering aan wet- en regelgeving van rijk en provincies. Beleidsregels hebben zowel externe als interne werking. Beleidsregels zijn in principe ook voor het opstellen van een watertoetsadvies richtinggevend. Als daarom voor nieuw stedelijk gebied een positief watertoetsadvies is afgegeven, wordt de aanvraag om watervergunning in principe vooral aan dat advies getoetst. In veel gevallen zal dat tot een vlotte watervergunningsprocedure kunnen leiden.
Met het waterbeleid stelt het waterschap de volgende doelen:
- beschermen van de functie van watergangen;
- beschermen van het watersysteem.
Om deze doelen na te streven heeft het waterschap beleidsregels in de Keur vastgesteld. Als de berging als gevolg van de werkzaamheden minder wordt, moet hiervoor worden gecompenseerd. Dat betekent dat binnen hetzelfde peilvak, zo dicht mogelijk bij de ingreep, eenzelfde hoeveelheid waterberging gegraven moet worden. Dit geldt voor alle ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Hierbij hanteert het waterschap de volgende normen:
- Stenen bebouwing: 436 m3 per hectare.
- Kassen/glastuinbouw: 580 m3 per hectare.
- Maximale peilstijging oppervlaktewater: 0,3 meter.
- Maximale berging in bassin: 75%.
Hierbij geldt een eenmalige vrijstelling tot een verhard oppervlak van 1.500 m2 in het landelijk gebied.
Bij nieuwe ontwikkelingen waarbij sprake is van een toename aan verhard oppervlak is een watertoets vereist. Middels een watertoets moet worden aangetoond dat hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld. De hierop volgende paragrafen dienen ter verantwoording van de voorgenomen ontwikkeling op het gebied van de waterhuishouding (watertoets). Hierbij zullen deze normen worden gehanteerd.
4.5.3 Aandachtsgebieden
Zoals te zien in de volgende figuren zijn nabij de planlocatie watergangen gelegen. Het betreft A-watergangen en B-watergangen.
Figuur aanduiding A-Watergangen.
Bron: Waterschap Rivierenland.
Figuur aanduiding B-Watergangen (in fase 1 gedempte watergangen weergegeven in rood).
Bron: Waterschap Rivierenland.
Zoals te zien in de eerste van de twee voorgaande figuren zijn de A-watergangen gelegen tussen de weg (Beemerdweg en een stukje Zijvond) en de planlocatie. Aan deze zijden, ook niet in de opgenomen beschermingszone, zullen geen ontwikkelingen plaatsvinden. Hiermee zal de ligging nabij de A-watergangen niet voor belemmeringen zorgen.
Zoals te zien in de tweede van de twee voorgaande figuren zijn nabij de locatie enkele B-watergangen gelegen. Twee van deze watergangen zijn echter in de eerste fase van de planontwikkeling gedempt en zijn reeds gecompenseerd met de aanleg en/of verbreding van watergangen elders. Aanvullende compensatie of het dempen van watergangen is daarmee niet nodig. De voorgenomen ontwikkeling zal geen invloed hebben op de overige B-watergangen en/of de beschermingszone daarvan.
Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunning -en of meldingsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud. Een onderhoudsstrook is een obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Voor A-watergangen is die strook 4 meter breed, gemeten uit de insteek. Voor B-watergangen is de strook 1 meter breed. C-watergangen hebben geen beschermingszone.
Op de Verbeelding van het bestemmingsplan worden A-watergangen opgenomen met de bestemming Water. De beschermingszone van de watergangen wordt niet bestemd.
4.5.4 Referentiesituatie
Het plangebied bevindt zich aan de Zijvond 2a te Dreumel en heeft de bestemming 'Agrarisch'. Ter plaatse is een intensieve varkenshouderij aanwezig. De planlocatie is gelegen in het landelijk gebied van de gemeente West Maas en Waal en bestaat voornamelijk uit een agrarisch erf, grasland en (land)bouwgrond.
4.5.5 Voorgenomen activiteit
De voorgenomen ontwikkeling realiseert een nieuwe stal en een uitbreiding van de mest- en spuiwateropslag aan de Zijvond 2a te Dreumel. Hierbij zal 4.760 m2 aan nieuw verhard oppervlak, zijnde dakoppervlak worden opgericht. Tevens zal nog eens 90 m2 aan erfverharding worden aangelegd.
De totale toename van het verharde oppervlak ter plaatse bedraagt dus 4.850 m2.
4.5.6 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang (waterbergingscompensatie).
De benodigde ruimte voor compenserende waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging.
Bij de keuze van het soort bergingsvoorziening hanteert het waterschap de trits vasthouden-bergen-afvoeren uit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
In aansluiting hierop hanteert het waterschap de volgende voorkeursvolgorden:
- 1. Afkoppelen van schoon hemelwater zodat dit niet in het vuilwaterriool komt en waardoor het vuile water geconcentreerder wordt waardoor verwerking ervan beter verlopen kan.
- 2. Opvangen en vasthouden van gebiedseigen water. Dit door middel van infiltratie in de bodem in het plangebied (als dat kan) of anders infiltratie in de omgeving en/of het 'getrapt' afvoeren via opvangbekkens naar het oppervlaktewater.
- 3. Goed zorgen voor (de mogelijkheden voor) waterinfrastructuur zoals dijken langs de kust, rivieren en andere waterwegen.
In de nieuwe situatie zal worden voldaan aan de volgende eisen:
- Hydrologisch neutraal bouwen.
- Afvoer vanuit het gebied neemt niet toe (maximale toegestane afvoer op basis van de landelijke afvoer van 1,5 L/s/ha).
- Voldoet aan een regenbui T=10+10% en T=100+10%.
Uit de grondwaterkaarten van Alterra Wageningen UR kan worden geconcludeerd dat op basis van de ondiepe grondwaterstand in het plangebied, zoals weergegeven in de volgende figuur, en de doorlatendheid van de bodem, infiltratie van hemelwater geen mogelijkheden biedt. Voorwaarde voor infiltratie is dat de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) niet hoger komt dan 50 centimeter onder maaiveld (cm-mv). De daadwerkelijke GHG ter plaatse bedraagt 25-40 cm-mv. Hierdoor is infiltratie in de bodem niet mogelijk.
Grondwaterstanden.
Bron: Alterra Wageningen UR.
De benodigde ruimte voor compenserende waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak, de maximaal toelaatbare peilstijging en het infiltratievermogen van de bodem. Met behulp van de normen van Waterschap Rivierenland is de benodigde capaciteit aan waterberging als volgt berekend:
Toename dakoppervlak (stal): 3.150 m2
Toename verhard oppervlak (uitbreiding mest- en spuiwateropslag): 1.610 m2
Toename erfverharding: 90 m2
Totale toename verharding: 4.850 m2
De norm van het waterschap hierbij is dat 436 m3 aan compensatie nodig is per hectare. Deze aanvraag (waarop dit plan betrekking heeft) betreft een tweede fase van de totale bedrijfsontwikkeling. In de eerste fase is ook de aanvraag voor de compenserende waterberging gedaan. Hierin is de vrijstelling van 1.500 m2 al meegenomen en kan in deze aanvraag niet meer worden toegepast.
In de eerste fase is voor de locatie Zijvond 2a een aanvraag voor compensatie waterberging gedaan voor 12.700 m2. Hierbij is rekening gehouden met de totale bedrijfssituatie na realisatie van beide fasen. In de eerste fase van de bedrijfsontwikkeling is 7.000 m2 vergund en gebouwd. Voor de gebouwde 7.000 m2 is de compensatie reeds gerealiseerd. Er is met het waterschap afgesproken dat de compensatie voor de overige 5.700 m2 in deze tweede fase (bij vergunningverlening) zal worden gecompenseerd.
Deze aanvraag betreft fase 2 van de voorgenomen plannen en realiseert een toename van het oppervlak met 4.850 m2. Voor fase 2 is een compensatie van 211,46 m3 nodig (4.850/10.000 * 436 = 211,46). Dit is afgerond 212 m3. Binnen het peilgebied van het waterschap geldt een maximale peilstijging van 30 cm. Dit betekent dat de effectieve berging van een voorziening niet dieper mag liggen dan 30 cm.
Aan de hand hiervan kan een minimale oppervlaktemaat worden berekend. Bij een maximale peilstijging van 30 cm is een oppervlakte aan waterberging van 707 m2 (212 / 0,3) op de waterlijn (het zomerpeil) noodzakelijk.
De noodzakelijke compensatie zal plaatsvinden door middel van waterberging in het plangebied. Dit is nader uitgewerkt in de paragraaf "Waterberging" (paragraaf 4.5.8).
4.5.7 Schoon inrichten
Om negatieve effecten op de huidige goede waterkwaliteit te voorkomen en waterbesparing te bereiken wordt/worden:
- zoveel mogelijk maatregelen getroffen om het waterverbruik zo gering mogelijk te laten zijn en verontreiniging van het regenwater en oppervlaktewater te voorkomen;
- duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast;
- een bergingsvoorziening gerealiseerd.
De locatie is voorzien van riolering, waar het afvalwater van de bedrijfswoning op wordt geloosd.
Het bedrijfsafvalwater (afvalwater, reinigingswater stallen en het bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard) wordt opgevangen in de binnen de inrichting aanwezige mestkelders onder de stallen. De mestkelders beschikken over voldoende capaciteit hiervoor. In de voorgenomen activiteit wordt geen afvalwater geloosd. Al het opgevangen afvalwater wordt tegelijk met de mest afgevoerd en verwerkt.
De mest- en spuiwateropslagen worden afgedekt met folie (foliebassins), waarbij het hemelwater op het afdekfolie wordt opgevangen. Om te voorkomen dat het gewicht van het hemelwater op het afdekfolie het folie naar beneden de opslagen in trekt wordt het hemelwater van het afdekfolie weggepompt. Hierbij komt het hemelwater niet in aanraking met de mest en/of het spuiwater en is geen sprake van lozing van verontreinigd (hemel)water.
4.5.8 Waterberging
Zoals aangetoond in de paragraaf "Waterbeleid" (paragraaf 4.5.2) is de locatie niet in een gebied gelegen waar problematiek speelt rondom water. Hiermee worden geen belemmeringen verwacht voor realisatie van waterberging. Om hydrologisch neutraal te bouwen en versnelde afvoer te voorkomen, wordt waterberging toegepast.
Zoals blijkt uit de gegevens uit de paragraaf "Hydrologisch neutraal ontwikkelen" (paragraaf 4.5.6) is voor de berging van het water een compensatie nodig van ten minste 212 m3 (707 m2).
Bij de eerste fase is een aanvraag gedaan voor 12.700 m2, waarbij de noodzakelijke compensatie is besproken en vastgelegd met het waterschap. Voor de reeds vergunde en gebouwde 7.000 m2 is de compensatie gerealiseerd. Voor de overige 5.700 m2 wordt dit in deze fase (bij vergunningverlening) gerealiseerd. Gezien is afgesproken te compenseren voor 5.700 m2 wordt hiermee ruim voldoende gecompenseerd voor een toename van 4.850 m2. In bijlage 7 is een overzicht opgenomen van de te realiseren en de reeds gerealiseerde waterberging. Hierbij is in een overzichtskaart aangegeven waar gecompenseerd is/wordt en zijn doorsnedes van de huidige, gedempte en verbreedde en te verbreden watergangen opgenomen.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een nieuw ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het plan. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van plankosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van afdeling '6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- 2. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Het bouwplan is een bij een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) aangewezen bouwplan ex artikel 6.12 Wro. Hierin is het onderdeel grondexploitatie opgenomen. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt naast dit plan een anterieure overeenkomst gesloten met betrekking tot hetgeen voortvloeit uit dit onderdeel van de Wro. In deze overeenkomst is opgenomen dat alle gemaakte kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de wijzigingsprocedure voor rekening van de initiatiefnemer zijn. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente West Maas en Waal.
Verder zal ook eventuele planschade in de overeenkomst worden geregeld. Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderzijds verzekerd, waarmee geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld. Hiermee kan worden gesteld dat het plan financieel haalbaar wordt geacht.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het voorliggend plan betreft een wijziging op het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal" van gemeente West Maas en Waal en wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het kader van deze procedure wordt eenieder tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Wanneer het plan ter inzage ligt wordt gepubliceerd in de gemeentelijke bladen, op de gemeentelijke website en in de digitale Staatscourant. Tevens wordt het plan voor eenieder digitaal raadpleegbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.