buitengebied
Bestemmingsplan - Gemeente Kapelle
Vastgesteld op 15-12-2009 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Kapelle.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0678.Buitengebied-OW01 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en / of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 afdekfolie
folie die op de bodem wordt aangebracht ter verbetering van de microklimatologische omstandigheden om de groei van gewassen onder de folie te bevorderen.
1.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen en / of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
- a. grondgebonden agrarisch bedrijf:
- 1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
- 2. bollenteelt: de teelt van bloembollen al dan niet in samenhang met de teelt van bolbloemen;
- 3. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- 4. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond waarvoor in de bedrijfsvoering de weidegang essentieel is, of waarvoor de gronden feitelijk en in overwegende mate voor voerteelt voor het veehouderijbedrijf worden gebruikt;
- 5. paardenfokkerij: het fokken van paarden en het houden van paarden ten behoeve van de vlees- en / of melkproductie;
- 6. sierteelt: de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
- b. niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
- 1. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
- 2. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen, paddenstoelen daaronder inbegrepen, in gebouwen;
- 3. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
- 4. bomenkwekerij: een bedrijf gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van bomen en andere beplanting al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
- c. aquacultuur: de teelt van (zout)watergebonden organismen waaronder begrepen planten, algen, weekdieren, scheldieren en vissen, nader te onderscheiden in:
- 1. aquacultuur in natuurlijke omstandigheden (niet in bassins of gebouwen);
- 2. aquacultuur in bassins;
- 3. aquacultuur in gebouwen;
1.9 agrarisch deskundige
De agrarische adviescommissie van de Vereniging van Zeeuwse Gemeenten, dan wel een andere door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijk deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het gebied van landbouw en tuinbouw.
1.10 hulp- en nevenbedrijf
een bedrijf gericht op het opslaan en leveren van goederen aan agrarische bedrijven en / of het opslaan en verwerken van producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven, waaronder niet begrepen mestverzamelsilo's met een regionale functie.
1.11 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.12 bassin voor aquacultuur
waterbassin als bouwwerk of ander werk, geen bouwwerk zijnde, buiten gebouwen, ten behoeve van aquacultuur.
1.13 bebouwing
een of meer gebouwen en / of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.14 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.15 bedrijfs- of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.16 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of (agrarisch)bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.17 bestaand gebruik
Het op het tijdstip van het inwerking treden van het plan bestaande gebruik.
1.18 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.19 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.20 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.21 boog- en gaaskassen
al dan niet verplaatsbare constructies, overtrokken met en omsloten door lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, ten behoeve van de teelt van tuinbouwgewassen, fruit of siergewassen.
1.22 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.23 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.24 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.26 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.28 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.29 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.30 containervelden
al dan niet verharde percelen voor de teelt van planten in potten.
1.31 cultuurhistorische waarde
- a. het cultuurpatroon van een gebied, dat kenmerkend is voor het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van de gronden gemaakt heeft, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de kavelindeling, de waterhuishouding, het bodemreliëf, de beplanting en de bebouwing;
- b. de aan een bouwwerk eigen zijnde waarde in verband met de herkenbaarheid van de in het verleden ontstane elementen van het bouwwerk in relatie tot de geschiedkundige ontwikkeling van het gebied; architectonische waarden worden hieronder mede begrepen.
1.32 dagrecreatie
vorm van recreatie waarbij het ruimtegebruik een kortstondig karakter heeft en gericht is op sport en spel, de beleving van en / of kennismaking met natuur, landschap en cultuur van het platteland, wandelend, per fiets, of te paard dan wel geconcentreerd is ter plaatse van een attractie.
1.33 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.34 dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
1.35 deskundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen aangaande een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening, zoals bijvoorbeeld een archeologisch deskundige, landschapsdeskundige, milieudeskundige en natuurdeskundige.
1.36 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.37 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.38 extensieve dagrecreatie
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
1.39 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.40 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.41 geluidhinderlijke inrichtingen
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
1.42 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.43 horecabedrijf
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en / of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.44 huishouden
de bewoning door een persoon of meerdere personen in de vorm van een vast samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur of een bijzondere woonvorm, van een woning.
1.45 kantoor(ruimte)
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.46 kamerverhuur
het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de kamerhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.
1.47 kampeermiddelen
- a. een tent, tentwagen, kampeerauto of (sta)caravan, dan wel
- b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning nodig is,
- c. één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.48 kassen
bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 meter of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.
1.49 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.50 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.
1.51 kleinschalige verblijfsrecratie
'kleinschalig kamperen' met gebruikmaking van voorzieningen in de vorm van kampeer / recreatiebedrijven of logies met ontbijt.
1.52 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.
1.53 leerwerkproject in de landbouw
praktijkopleiding in de landbouw gericht op een specifieke doelgroep die door deze opleiding de kans op werk vergroot.
1.54 logies
bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de betreffende personen het hoofdverblijf ter plaatse of elders hebben.
1.55 manege
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en / of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en / of pony's, horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.
1.56 maatschappelijke voorzieningen
(overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport , onderwijs en daarmee gelijk te stellen sectoren.
1.57 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.58 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.
1.59 nevenactiviteiten
activiteiten die in ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie op een bouwvlak.
1.60 niet-permanente verblijfsrecreatie
verblijfsrecreatie waarbij uitsluitend van seizoensgebonden standplaatsen kampeermiddelen gebruik wordt gemaakt, niet langer dan het zomerseizoen.
1.61 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.62 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.63 overkappingconstructies als teeltondersteunende voorziening
bouwwerken zonder wanden, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas ten behoeve van de bescherming van tuinbouwgewassen tegen neerslag of zonlicht.
1.64 paardenpension / -stalling
een bedrijf dat is gericht op het houden, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden, niet zijnde een paardenfokkerij.
1.65 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. voor een bouwwerk ter plaatse van de bestemming 'verkeer' met de aanduiding 'spoorweg' : 'bovenkant spoorstaaf'.
- c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van de weg (ter plaatse van de hoofdtoegang) + 15 cm;
- d. wanneer onduidelijkheid bestaat over het peil kunnen burgemeester en wethouder een peil aanwijzen.
1.66 permanente standplaats kampeermiddel
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende het gehele jaar.
1.67 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.68 restaurant
een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.
1.69 seksinrichting
het bedrijfsmatig -of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt- gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.
1.70 risicocontour
10-6 iso-risicocontour voor het individuele risico per jaar.
1.71 recreatiewoning
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt.
1.72 restaurant
een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.
1.73 seksinrichting
het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.
1.74 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' (bijlage 4)
de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' (bijlage 4) die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.75 Staat van Horeca-activiteiten (bijlage 5)
de Staat van Horeca-activiteiten (bijlage 5) die van deze regels deel uitmaakt.
1.76 stellingen
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarop planten worden geteeld ten behoeve van fruitteelt en de teelt van andere tuinbouwgewassen.
1.77 standplaats voor kampeermiddel
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.
1.78 stacaravan
een gebouw dat in zijn geheel kan worden verplaatst en is bestemd voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.79 teeltondersteunende voorzieningen
boog- en gaaskassen, hagelnetten, foliekassen en overkappingsconstructies als teeltondersteunende voorziening en stellingen ten behoeve van de bescherming van plantaardige agrarische teelten en / of de voorkweek van ten behoeve van het eigen bedrijf benodigd plantmateriaal en / of de voorkoming van verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van grondgebonden agrarische teelten.
1.80 toeristische standplaats kampeermiddelen
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende een beperkte periode van het jaar.
1.81 verblijfsmiddelen
voor verblijf geschikte (al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer- en vaartuigen, arken, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwerken en geen kampeermiddelen zijnde.
1.82 verkoopvloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.
1.83 verkoop eigen producten
het te koop aanbieden, verkopen en / of leveren van agrarische producten aan particulieren, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf zijn verwerkt of bewerkt.
1.84 voorgevel-/achtergevellijn
de op de verbeelding als zodanig aangegeven lijn die, in combinatie met de rechte lijnen die in het verlengde daarvan zijn te trekken, bij het bouwen aan de wegzijde (voorgevellijn) of aan de van de wegafgekeerde zijde (achtergevellijn) niet mag worden overschreden.
1.85 voorste perceelsgrens
de naar de weg gekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel naar de weg zijn gekeerd, wijzen burgemeester en wethouders een voorste perceelsgrens aan.
1.86 windturbine
een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties voor de waterhuishouding.
1.87 woning
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouden, niet zijnde een bijzondere woonvorm of kamerverhuur / logies voor meer dan drie personen inclusief de huishouding dan wel vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht
1.88 zomerseizoen
de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.
1.89 zorg- of woonzorgproject in de landbouw
agrarisch bedrijf waar mensen met een zorg- of hulpvraag een waardevolle dagtaak hebben.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 70%), wordt de goot of boeibord van de dakkapel als goothoogte aangemerkt.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de breedte, lengte of diepte van een gebouw:
Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en / of het hart van de scheidsmuren.
2.7 de bouwhoogte van een ander bouwwerk:
Tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het peil; bij constructies worden de werken in verticale stand meegerekend.
2.8 de afstanden:
Afstanden tussen bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. grondgebonden agrarische bedrijven;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bomenkwekerij': uitsluitend bomenkwekerij;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorisch waardevol': tevens voor behoud en herstel van een monument;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': tevens detailhandel ondergeschikt aan het kassenbedrijf tot een oppervlakte van ten hoogste 250 m² en ten dienste hiervan en ondergeschikt hieraan een ontvangstgebouw tot een oppervlakte van ten hoogste 200 m2 voor cursussen voor het ambtswerk (bloemschikken, bloembinden en daarmee vergelijkbare activiteiten), ondergeschikte en bijbehorende horeca zoals een lunchroom, koffiebar of tearoom met een oppervlakte van ten hoogste 50 m² alsmede een biomassaverbrandingsinstallatie met een oppervlakte van ten hoogste 300 m²;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw': uitsluitend een glastuinbouwbedrijf;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij': tevens een intensieve veehouderijbedrijf;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 1': tevens een agrarisch hulp- en nevenbedrijf;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 2': uitsluitend landschappelijke inpassing in de vorm van afschermende beplanting zoals bomen en struiken;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 3': tevens verkoop eigen agrarische producten en kleinhandelsfunctie voor andere agrarische producten (graan- en meelhandel);
- j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 4': tevens tijdelijke regenkappen gedurende de periode van 1 april tot 1 november;
- k. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – 5“: tevens aquacultuur;
- l. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – 6“: tevens landschappelijke inpassing ten behoeve van aquacultuur in de vorm van een groenwal langs de oostzijde met een hoogte van ten minste 4 meter en een houtwal langs de noord-, zuid- en westzijde met een hoogte van ten minste 4 meter;
- m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1': tevens een aannemersbedrijf;
- n. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van maatschappelijk - 1”: tevens een leerwerkproject;
- o. ter plaatse van de aanduiding 'silo': tevens één of meerdere silo's;
- p. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine': tevens een windturbine;
- q. ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij': tevens een zorgboerderij;
- r. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende recreatieve fiets-, wandel- en ruiterpaden en daarbij behorende voorzieningen;
- s. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, sloten en watergangen, natuurvriendelijke oevers, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Ontheffing van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende regels:
- a. opslag, anders dan opslag voor agrarische producten is buiten het bouwvlak, tot ten hoogste 1,5 meter toegestaan;
- b. teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend op een bouwvlak toegestaan;
- c. het gebruik van mestopslagruimten voor de handel is, anders dan voor het eigen agrarisch gebruik, niet toegestaan;
- d. op gronden buiten het bouwvlak is de opslag van mest, niet zijnde tijdelijke mestopslag, niet toegestaan;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 1' zijn mestverzamelsilo's niet toegestaan;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 2' is ten hoogste 6.000 m² verhard oppervlak toegestaan;
f1. ter plaats van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – 6” is uitsluitend landschappelijke inpassing toegestaan in de vorm van een grondwal met een hoogte van ten hoogste 1 meter;
f2. ter plaatse van de aanduidingen “glastuinbouw” en “detailhandel” is een waterbassin groter dan 1.500 m2 niet toegestaan.
- g. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting in kassen is niet toegestaan, tenzij de kassen (gevel en dak) aan de binnenzijde volledig zijn afgeschermd tegen horizontale en verticale lichtuitstraling met dien verstande dat bij kassen ter plaatse van gronden niet gelegen aan de Kreekweg, de lichtuitstraling met ten minste 95% moet zijn gereduceerd op 10 meter van de kassen;
- h. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting in boog- en gaaskassen is niet toegestaan;
- i. het gebruik van de gronden voor een minicamping is niet toegestaan;
- j. containervelden zijn aansluitend aan het bouwvlak toegestaan, met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 2 ha;
- k. de oppervlakte van een zorgboerderij mag niet meer bedragen dan 250 m²;
- l. het gebruik van de gronden voor een windturbine is niet toegestaan, tenzij anders is aangegeven;
- m. het gebruik van de gronden voor rotorbladen bevestigd aan een windturbine is toegestaan;
- n. fruitteelt is ter plaatse van gronden die zijn gelegen binnen een afstand van 50 meter van woningen van derden, rond de woonkernen of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (minicampings daaronder inbegrepen) niet toegestaan;
- o. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is geen sprake van een zelfstandige activiteit, danwel een zelfstandige onderneming;
- p. het uitoefenen van detailhandel voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolge de voorschriften toegestaan, waaronder mede wordt verstaan detailhandel van in hoofdzaak eigen producten in gebouwen, is niet toegestaan ter plaatse van een oppervlakte van meer dan 100 m2.
3.5 Ontheffing van de gebruiksregels
3.6 Aanlegvergunning
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Agrarisch Met Landschapswaarden
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch met landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. grondgebonden agrarische bedrijven, waarbij rekening wordt gehouden met de bescherming en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden, bestaande uit de kenmerkende openheid zonder dan wel nagenoeg zonder boomgaarden;
- b. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende recreatieve fiets-, wandel- en ruiterpaden en daarbij behorende voorzieningen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, sloten en watergangen, natuurvriendelijke oevers, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Ontheffing van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende regels:
- a. de opslag van goederen, anders dan agrarische producten afkomstig van het eigen agrarisch bedrijf, buiten gebouwen, is niet toegestaan;
- b. teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend op een bouwvlak toegestaan;
- c. de opslag van dierlijke mest ten behoeve van handelsdoeleinden is niet toegestaan;
- d. op gronden buiten het bouwvlak is de opslag van mest, niet zijnde tijdelijke mestopslag, niet toegestaan;
- e. het gebruik van de gronden voor intensieve veehouder als hoofdtak is niet toegestaan;
- f. het gebruik van de gronden voor een minicamping is niet toegestaan;
- g. containervelden buiten het bouwvlak zijn niet toegestaan;
- h. het gebruik van waterbassins is niet toegestaan;
- i. paardenbakken zijn niet toegestaan;
- j. het uitoefenen van detailhandel voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolge de voorschriften toegestaan, waaronder mede wordt verstaan detailhandel van in hoofdzaak eigen producten in gebouwen, is niet toegestaan ter plaatse van een oppervlakte van meer dan 100 m2.
4.5 Ontheffing van de gebruiksregels
4.6 Aanlegvergunning (fruitteelt)
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Agrarisch Met Landschaps- En Natuurwaarden
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch met landschaps- en natuurwaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. grondgebonden agrarische bedrijven, waarbij rekening wordt gehouden met de bescherming en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden, bestaande uit de kenmerkende openheid zonder dan wel nagenoeg zonder boomgaarden en bebouwing;
- b. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende recreatieve fiets-, wandel- en ruiterpaden en daarbij behorende voorzieningen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, sloten en watergangen, natuurvriendelijke oevers, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende regels:
- a. de opslag van goederen, anders dan agrarische producten afkomstig van het eigen agrarisch bedrijf, buiten gebouwen, is niet toegestaan;
- b. de opslag van dierlijke mest ten behoeve van handelsdoeleinden is niet toegestaan;
- c. het gebruik van de gronden voor fruitteelt is niet toegestaan;
- d. het gebruik van de gronden voor houtteelt is niet toegestaan;
- e. het gebruik van de gronden voor een boomkwekerij is niet toegestaan;
- f. het gebruik van mestbassins is niet toegestaan;
- g. het gebruik van waterbassins is niet toegestaan;
- h. het gebruik van de gronden voor een minicamping is niet toegestaan;
- i. containervelden buiten het bouwvlak zijn niet toegestaan;
- j. paardenbakken zijn niet toegestaan;
- k. het uitoefenen van detailhandel voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolge de voorschriften toegestaan, waaronder mede wordt verstaan detailhandel van in hoofdzaak eigen producten in gebouwen, is niet toegestaan ter plaatse van een oppervlakte van meer dan 100 m2.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Agrarisch - Open Landschap
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch - Open landschap aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. grondgebonden agrarische bedrijven, waarbij rekening wordt gehouden met het open, onbebouwde karakter van het landschap;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bomenteelt': tevens een bomenteelt;
- c. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende recreatieve fiets-, wandel- en ruiterpaden en daarbij behorende voorzieningen;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, sloten en watergangen, natuurvriendelijke oevers, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Ontheffing van de bouwregels
6.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende regels:
- a. opslag, anders dan opslag voor agrarische producten is buiten het bouwvlak, is ten hoogste tot 1,5 meter toegestaan;
- b. teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend op een bouwvlak toegestaan;
- c. het gebruik van mestopslagruimten voor de handel is, anders dan voor het eigen agrarisch gebruik, niet toegestaan;
- d. op gronden buiten het bouwvlak is de opslag van mest, niet zijnde tijdelijke mestopslag, niet toegestaan;
- e. containervelden zijn aansluitend aan het bouwvlak toegestaan, met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 2 ha;
- f. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting in kassen is niet toegestaan, tenzij de kassen (gevel en dak) aan de binnenzijde volledig zijn afgeschermd tegen horizontale en verticale lichtuitstraling met dien verstande dat bij kassen ter plaatse van gronden niet gelegen aan de Kreekweg, de lichtuitstraling met ten minste 95% moet zijn gereduceerd op 10 meter van de kassen;
- g. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting in boog- en gaaskassen is niet toegestaan;
- h. het gebruik van de gronden voor een minicamping is niet toegestaan;
- i. fruitteelt is ter plaatse van gronden die zijn gelegen binnen een afstand van 50 meter van woningen van derden, rond de woonkernen of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (minicampings daaronder inbegrepen) niet toegestaan;
- j. het uitoefenen van detailhandel voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolge de voorschriften toegestaan, waaronder mede wordt verstaan detailhandel van in hoofdzaak eigen producten in gebouwen, is niet toegestaan ter plaatse van een oppervlakte van meer dan 100 m2.
6.5 Ontheffing van de gebruiksregels
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 7 Agrarisch - Parklandschap
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch - Parklandschap aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. grondgebonden agrarische bedrijven:
- b. het behoud en ontwikkeling van parklandschap;
- c. recreatief medegebruik;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'bomenkwekerij: uitsluitend bomenkwekerij, alsmede bijbehorende en ondergeschikte detailhandel tot een oppervlakte van ten hoogste 250 m²;
- e. verbrede plattelandsontwikkeling binnen het karakter van een parklandschap;
- f. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende recreatieve fiets-, wandel- en ruiterpaden en daarbij behorende voorzieningen;
- g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, sloten en watergangen, natuurvriendelijke oevers, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.3 Ontheffing van de bouwregels
7.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende regels:
- a. opslag, anders dan opslag voor agrarische producten is buiten het bouwvlak, is ten hoogste tot 1,5 meter toegestaan;
- b. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch, agrarisch hulp- en nevenbedrijf" zijn mestverzamelsilo's niet toegestaan;
- c. teeltondersteunende voorzieningen zijn ter plaatse van gronden zonder de aanduiding "boomkwekerij" uitsluitend op een bouwvlak toegestaan;
- d. fruitteelt is ter plaatse van gronden die zijn gelegen binnen een afstand van 50 meter van woningen van derden, of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (minicampings daaronder inbegrepen) niet toegestaan;
- e. het gebruik van mestopslagruimten voor de handel is, anders dan voor het eigen agrarisch gebruik, niet toegestaan;
- f. op gronden buiten het bouwvlak is de opslag van mest, niet zijnde tijdelijke mestopslag, niet toegestaan;
- g. containervelden zijn ter plaatse van gronden zonder de aanduiding "boomkwekerij" aansluitend aan het bouwvlak toegestaan, met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 2 ha;
- h. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting in kassen is niet toegestaan, tenzij de kassen (gevel en dak) aan de binnenzijde volledig zijn afgeschermd tegen horizontale en verticale lichtuitstraling;
- i. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting in boog- en gaaskassen is niet toegestaan met dien verstande dat bij kassen ter plaatse van gronden niet gelegen aan de Kreekweg, de lichtuitstraling met ten minste 95% moet zijn gereduceerd op 10 meter van de kassen;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch, landschappelijke inpassing' is ten hoogste 6.000 m² toegestaan;
- k. het gebruik van de gronden voor een minicamping is niet toegestaan;
- l. ter plaatse van de aanduiding “boomkwekerij” is een waterbassin groter dan 2.500 m2 niet toegestaan;
- m. het uitoefenen van detailhandel voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolge de voorschriften toegestaan, waaronder mede wordt verstaan detailhandel van in hoofdzaak eigen producten in gebouwen, is niet toegestaan ter plaatse van een oppervlakte van meer dan 100 m2.
7.5 Ontheffing van de gebruiksregels
7.6 Aanlegvergunning
7.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 8 Agrarisch - Windturbinepark
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch - Windturbinepark aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. grondgebonden agrarische activiteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine': een windturbine;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, sloten en watergangen, natuurvriendelijke oevers, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
8.2 Bouwregels
Artikel 9 Bedrijf
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven zoals aangegeven in bijlage 1;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': uitsluitend een nutsvoorziening;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'opslag': uitsluitend opslag;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2': uitsluitend een rioolwaterzuiveringbedrijf alsmede gronddepot;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine': tevens een windturbine;
- f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.3 Ontheffing van de bouwregels
9.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende regels:
- a. opslag van goederen en materialen op onbebouwde gronden is binnen 3 meter van de perceelsgrens niet toegestaan;
- b. de opslag en verkoop van vuurwerk zijn niet toegestaan;
- c. opslag van goederen en materialen op onbebouwde gronden is tot een gezamenlijke hoogte van ten hoogste 4 meter toegestaan;
- d. detailhandel en zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan, met uitzondering van detailhandel, zoals genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- e. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- f. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 10 Bedrijf - Haven
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf - Haven aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 3.2': uitsluitend bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein', van bijlage 4, alsmede:
- 1. kade- of havengebonden bedrijven;
- 2. bedrijven die overwegend diensten verlenen voor kade- en havengebonden bedrijven, voor zover deze voorkomen in de categorieën 2, 3.1 of 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten met uitzondering van geluidhinderlijke inrichtingen;
- 3. detailhandel en groothandel in scheepsbenodigdheden vanaf een drijvende constructie;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 3': uitsluitend een scheepswerf voor geluidhinderlijke inrichtingen voor zover valt in categorie 5.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- c. groenvoorzieningen;
- d. kaden met laad- en losfaciliteiten;
- e. ontsluitingswegen;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. een geluidsscherm met een bouwhoogte van niet meer dan 3,75 meter;
- h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, vaar- en waterwegen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.3 Ontheffing van de bouwregels
10.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende regels:
- a. opslag van goederen en materialen op onbebouwde gronden is binnen 3 meter van de perceelsgrens niet toegestaan;
- b. opslag van goederen en materialen op onbebouwde gronden is tot een gezamenlijke hoogte van ten hoogste 4 meter toegestaan;
- c. de opslag en verkoop van vuurwerk zijn niet toegestaan;
- d. detailhandel en zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan, met uitzondering van detailhandel, zoals genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'.
10.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 11 Bos
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor bos, water, alsmede voor bescherming en ontwikkeling van de actuele en potentiële landschappelijke waarden en extensief recreatief medegebruik.
11.2 Bouwregels
11.3 Aanlegvergunningen
Artikel 12 Detailhandel
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Detailhandel aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel en dienstverlening;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg': een verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
12.2 Bouwregels
12.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende regels:
- a. de opslag en verkoop van vuurwerk zijn niet toegestaan;
- b. detailhandel in volumineuze goederen en grootschalige detailhandel zijn niet toegestaan.
Artikel 13 Groen
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos;
- b. extensief recreatief medegebruik;
- c. geluidsafschermende voorzieningen;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. plantsoen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. wandel- en fietspaden;
- h. water.
13.2 Bouwregels
Artikel 14 Horeca
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 1': uitsluitend horecabedrijven tot en met categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten (bijlage 5);
a1.ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van horeca – 1”: tevens zalenverhuur tot en met categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
14.2 Bouwregels
14.3 Ontheffing van de bouwregels
14.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende regels:
- a. de opslag en verkoop van vuurwerk zijn niet toegestaan;
- b. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
- c. detailhandel in volumineuze goederen en grootschalige detailhandel zijn niet toegestaan.
14.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 15 Maatschappelijk
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats': uitsluitend een begraafplaats;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': tevens het behoud van cultuurhistorische waarden;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
15.2 Bouwregels
15.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende regels:
- a. het gebruik van de gronden voor het plaatsen lichtmasten is niet toegestaan;
- b. opslag van goederen en materialen op onbebouwde gronden is niet toegestaan.
Artikel 16 Natuur
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
- b. extensieve dagrecreatie.
16.2 Bouwregels
16.3 Ontheffing van de bouwregels
16.4 Aanlegvergunningen
Artikel 17 Recreatie - Dagrecreatie
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Recreatie-Dagrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'manege': uitsluitend een manege;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'motorcrossterrein': uitsluitend een motorcrossterrein;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
17.2 Bouwregels
Artikel 18 Recreatie - Verblijfsrecreatie
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Recreatie-Verblijfsrecreatie (R-VR) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein': uitsluitend een kampeerterrein;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
18.2 Bouwregels
Artikel 19 Sport
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportactiviteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'sportveld': uitsluitend een of meerdere sportvelden;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'tennisbaan': uitsluitend een tennisbaan;
- d. de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
19.2 Bouwregels
Artikel 20 Tuin
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
20.2 Bouwregels
20.3 Ontheffing van de bouwregels
Artikel 21 Verkeer
21.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bermen, bermsloten, natuurvriendelijke oevers;
- b. wegen, fiets- en voetpaden;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom': een monumentale boom;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'spoorweg': een spoorweg;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1': een verkeersdepot;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 2': een verkeersondersteuningspunt;
- g. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende recreatieve fiets-, wandel- en ruiterpaden en daarbij behorende voorzieningen;
- h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, sloten en watergangen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen, geluidsafschermende voorzieningen en parkeervoorzieningen.
21.2 Bouwregels
21.3 Gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt tevens de volgende regel:
- a. het gebruik van de gronden voor rotorbladen van windturbines is toegestaan.
Artikel 22 Water
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bruggen;
- b. natuurvriendelijke oevers;
- c. oevers;
- d. wateraanvoer en -afvoer;
- e. waterberging;
- f. water voor de waterhuishouding;
- g. watergebonden recreatie;
- h. vaarwegen voor de beroeps- en recreatievaart.
22.2 Bouwregels
22.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende regels:
- a. het gebruik van bedrijfsgebouwen voor wonen en / of recreatiewoning is niet toegestaan;
- b. bedrijfsgebouwen staan ten dienste van de voor het waterbeheer gerelateerde activiteiten.
Artikel 23 Water - Deltawater
23.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor Water-Deltawater aangewezen gronden zijn, met inbegrip van de oevers, bestemd voor:
- a. waterhuishouding, waterkering en waterbeheersing, natuurvriendelijke oevers;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger': tevens een aanlegsteiger;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - 1': een scheepswraklocatie;
- d. behoud, herstel en / of ontwikkeling van de aanwezige natuurwaarden samenhangend met het deltawater;
- e. aan de natuurwaarden ondergeschikte gebruiksvormen, zoals extensieve dagrecreatie, beroepsvaart en -visserij.
23.2 Bouwregels
23.3 Aanlegvergunning
Artikel 24 Wonen
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in een woning met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorisch waardevol': tevens een monumentaal pand;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water.
24.2 Bouwregels
24.3 Ontheffing van de bouwregels
24.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende regels:
- a. logies zijn binnen het hoofdgebouw en binnen 15 meter van het hoofdgebouw, in aan-, uit- en bijgebouwen, toegestaan;
- b. logies zijn in het hoofdgebouw en in aan-, uit- en bijgebouwen toegestaan met een omvang tot ten hoogste 50 m², tenzij het vloeroppervlak meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw.
24.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 25 Waterstaatswerken
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaatswerken aangewezen gronden zijn bestemd voor de waterkering en de waterbeheersing door dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen voor de waterkering, alsmede voor de bestemming Verkeer, zoals aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.
25.2 Bouwregels
25.3 Aanlegvergunning
25.4 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 26 Waterstaatswerken - Beschermde Dijken
Bestemmingsomschrijving
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaatswerken - Beschermde Dijken aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud en /of herstel van de daaraan eigen landschappelijke en / of cultuurhistorische waarden, alsmede voor:
- a. grondgebonden agrarisch gebruik;
- b. groenvoorzieningen;
- c. verkeersdoeleinden, zoals aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.
26.2 Bouwregels
26.3 Aanlegvergunning
26.4 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 27 Leiding - Brandstof
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Brandstof aangewezen gronden zijn – bij wijze van dubbelbestemming – bestemd voor een kerosineleiding.
27.2 Bouwregels
27.3 Ontheffing bouwregels
27.4 Aanlegvergunning
Artikel 28 Leiding - Gas
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn – bij wijze van dubbelbestemming – bestemd voor een aardgastransportleiding van:
- a. 20 inch en maximaal 80 bar (vastgestelde bedrijfsdruk: 66,2 bar);
- b. 4 inch en maximaal 50 bar (vastgestelde bedrijfsdruk:40 bar);
en tevens een propeenleiding van 6 inch en maximaal 60 bar, met een veiligheidsgebied van 80 meter aan weerszijden.
28.2 Bouwregels
28.3 Ontheffing bouwregels
28.4 Aanlegvergunning
Artikel 29 Leiding - Leidingstrook
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Leidingstrook aangewezen gronden zijn – bij wijze van dubbelbestemming – bestemd voor: de aanleg en instandhouding van ondergrondse buisleidingen voor het transport van:
- a. ruwe olie (30 inch);
- b. diverse aardgasleidingen (10 inch, 100 bar) (4 inch, 80 bar) (6 inch, 80 bar) (30 inch 67 bar) (48 inch, 80-110 bar);
- c. drinkwaterleiding (36 inch);
- d. landbouwwaterleidng (28 inch);
- e. freshwaterleiding (28 inch);
zodanig dat is aangetoond dat de risicocontour en oriënterende waarde groepsrisico van de betreffende leidingen ligt binnen 110 meter van de bestemmingsgrens Leiding - Leidingstrook; wanneer op kortere afstand woonwijken of zogeheten bijzonder objecten categorie I (bejaardentehuizen, verpleeginrichtingen, scholen en winkelcentra, hotels en kantoorgebouwen voor meer dan 50 personen) aanwezig zijn, dan moet de veiligheidsafstand van de betreffende leidingen binnen die kortere afstand liggen.
29.2 Bouwregels
29.3 Ontheffing bouwregels
29.4 Aanlegvergunning
Artikel 30 Leiding - Hoogspanningsverbinding
30.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding-Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn - bij wijze van dubbelbestemming - tevens bestemd voor:
- a. een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 150 kV, met een beschermingszone van 30 meter;
- b. een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 380 kV, met een beschermingszone van 36 meter.
30.2 Bouwregels
30.3 Ontheffing van de bouwregel
30.4 Aanlegvergunning
Artikel 31 Leiding - Riool
31.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn – bij wijze van dubbelbestemming – bestemd voor een afvalwatertransportleiding.
31.2 Bouwregels
31.3 Ontheffing bouwregels
31.4 Aanlegvergunning
Artikel 32 Waarde - Archeologie
32.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn - bij wijze van dubbelbestemming - bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
32.2 Bouwregels
32.3 Aanlegvergunning
32.4 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 33 Waarde - Archeologie, Middelhoog En Hoge Verwachtingswaarden
33.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie, middelhoog en hoge verwachtingswaarden aangewezen gronden zijn - bij wijze van dubbelbestemming - bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
33.2 Bouwregels
33.3 Ontheffing van de bouwregels
33.4 Aanlegvergunning
33.5 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 34 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 35 Algemene Bouwregels
35.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, alsmede andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 meter bedraagt;
- c. de bouw van andere bouwwerken ten dienste van nutsvoorzieningen, mits deze voorzieningen van geringe horizontale en verticale afmetingen zijn en de bouwhoogte in ieder geval niet meer dan 10 meter; in afwijking van het in vorige zin bepaalde bedraagt de bouwhoogte van voorzieningen voor telecommunicatie ten behoeve van privé-gebruik maximaal 15 meter en voor gemeenschappelijk gebruik maximaal 30 meter;
- d. voor de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes ten dienste van nutsvoorzieningen; de inhoud van deze gebouwtjes bedraagt ten hoogste 50 m³ en de bouwhoogte ten hoogste 3 meter.
- e. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.
Artikel 36 Algemene Gebruiksregels
36.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- a. voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 1. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 37 Algemene Aanduidingsregels
37.1 Molenbiotoop
In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-molenbiotoop' de volgende regels:
- a. binnen een afstand van 100 meter tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht hoger dan het laagste punt van de verticaal staande wiek;
- b. binnen een afstand van 100 tot 400 meter tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf het laagste punt van de verticaal staande wiek;
- c. het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op:
- 1. een bouwwerk dat, gezien vanuit de molen, aan de achterzijde van bebouwing wordt opgericht en waarbij de hoogte en de breedte blijft binnen de hoogte en de breedte van de bestaande bebouwing waarachter het bedoelde bouwwerk wordt opgericht;
- 2. een bouwwerk ter vervanging van bestaande bebouwing en dat niet wordt vergroot;
- d. burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder a en b, indien toepassing van de afstands- en / of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden; alvorens ontheffing te verlenen vragen burgemeester en wethouders schriftelijk advies bij de molendeskundige (Vereniging Zeeuwse Molen).
37.2 Geluidszone Industrie
Met betrekking tot de 'geluidszone-industrie' geldt dat binnen deze zone geen nieuwe geluidsgevoelige objecten zijn toegestaan.
37.3 Wro-zone-wijzigingsgebied 1 - landschapscamping
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen ter plaatse van 'wijzigingsgebied 1' in de bestemming Recreatie-Verblijfsrecreatie met de aanduiding 'landschapscamping' en, in de bestemming Natuur met aanduiding 'landschapscamping' ten behoeve van het realiseren van een landschapscamping, met in achtneming van het volgende:
- a. het aantal standplaatsen bedraagt ten minste 10 en ten hoogste 60 niet-permanente standplaatsen;
- b. het aantal standplaatsen bedraagt ten hoogste 30 per ha;
- c. per standplaats wordt een oppervlak van ten minste 833 m² aan landschaps- en natuurwaarden gerealiseerd;
- d. het bij de landschapscamping behorende oppervlak bedraagt ten minste 2 ha, waarbij geldt dat de verhouding tussen de bij het agrarisch bedrijf behorende bouwgrond en de gronden van de landschapscamping ten minste 2:1 bedraagt;
- e. de inrichting van de landschapscamping past binnen de ruimtelijk-landschappelijke structuur van de omgeving;
- f. voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van de landschapscamping op het eigen terrein, waarbij geldt dat het aantal parkeerplaatsen ten minste 110% van het aantal standplaatsen bedraagt;
- g. aangetoond wordt dat de wijziging voldoet aan regelgeving inzake flora- en fauna, geluidhinder, milieuzonering van bedrijven, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit en waterhuishouding en wordt aangetoond dat sprake is van een behoefte aan de landschapscamping en economische uitvoerbaarheid;
- h. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
- i. wijziging wordt niet toegepast alvorens een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschaps- en natuurwaarden ter plaatse van de landschapscamping;
- j. indien burgemeester en wethouders toepassing geven aan deze bepaling moet de procedure worden gevolgd als omschreven in artikel 40.
37.4 Wro-zone-wijzigingsgebied 2 - nutsvoorziening realisering spaarbekken
(niet vastgesteld)
37.5 Wro-zone-wijzigingsgebied 3 - uitbreiding glastuinbouw
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch ter plaatse van 'wijzigingsgebied 3' wijzigen door toevoeging van de aanduiding 'glastuinbouw' en 'specifieke vorm van agrarisch, landschappelijke inpassing', met inachtneming van de volgende regels:
- a. de aanduidingen 'glastuinbouw en ''specifieke vorm van agrarisch, landschappelijke inpassing' worden vergelijkbaar met de bestemminglegging voor de aangrenzende gronden aan de noordkant van de Langeweg, waarbij het gaat om een goede landschappelijke inpassing van de randen rondom het gebied;
- b. de goothoogte bedraagt ten hoogste 7 meter;
- c. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9 meter;
- d. in het wijzigingsplan wordt tevens bijlage 1 gewijzigd door voor de bedoelde gronden “3 Kreekweg westzijde en oostzijde“ toe te voegen “3 en 4 Kreekweg westzijde en oostzijde”;
- e. per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan;
- f. wijziging wordt toegepast indien is aangetoond dat is voorzien in een adequate landschappelijke inpassing en is geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit; de breedte van de landschappelijke inpassing bedraagt ten minste 10 meter;
- g. wijziging leidt niet tot:
- 1. toepassing van assimilatiebelichting;
- 2. onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en niet-agrarische bedrijven;
- 3. negatieve effecten op de waterhuishouding; alvorens de ontheffing te verlenen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies het waterschap;
- 4. onevenredige schade aan infrastructuur; alvorens de ontheffing te verlenen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de wegbeheerder;
- h. indien burgemeester en wethouders toepassing geven aan deze bepaling moet de procedure worden gevolgd als omschreven in artikel 40.
37.6 Wro-zone-wijzigingsgebied 4 - aquacultuur
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch ter plaatse van "wijzigingsgebied 4" wijzigen door het toekennen van bouwvlakken uitsluitend voor de bouw van waterbassins voor aquacultuur, met inachtneming van de volgende regels:
- a. de hoogte van de waterbassins bedraagt ten hoogste 1 meter gemeten vanaf het bestaande maaiveld;
- b. wijziging wordt niet toegepast:
- 1. binnen een afstand van 100 meter rond kernen, bebouwingsconcentraties of verblijfsrecreatieterreinen;
- 2. binnen een afstand van 100 meter van gronden met de bestemming Natuur en / of natuurontwikkelingsgebieden;
- 3. wijziging voor een nieuw bouwvlak is uitsluitend toegestaan indien aangetoond is dat de agrarische gebouwen ten zuiden van de Langeweg, gelegen binnen het wijzigingsgebied, niet beschikbaar komen als agrarisch bedrijfscomplex voor aquacultuur; in dat geval is ten hoogste één nieuw bouwvlak ten noorden van de Langeweg toegestaan en ten hoogte één nieuw bouwvlak aan de zuidzijde van de Langeweg; de oppervlakte van een bouwvlak mag ten hoogste 1 ha bedragen; indien wijziging is of wordt toegepast voor meer dan 50% van het wijzigingsgebied, zijn geen nieuwe bouwvlakken meer toegestaan zonder dat het bestaande bouwvlak ook als agrarisch bedrijfscomplex voor aquacultuur wordt benut;
- c. wijziging wordt toegepast voor waterbassins die aansluiten op een bouwvlak;
- d. voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een met gras begroeide omwalling direct rondom de bassins, met een hoogte die ten minste gelijk is aan de hoogte van de bassins;
- e. wijziging wordt toegepast wanneer een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing, de breedte van de landschappelijke inpassing bedraagt ten minste 10 meter;
- f. wijziging wordt slechts toegepast ten behoeve van een reëel of volwaardig agrarisch bedrijf; alvorens de ontheffing te verlenen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
- g. wijziging leidt niet tot:
- 1. onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en niet-agrarische bedrijven;
- 2. onevenredige en versnippering van de agrarische gronden; alvorens ontheffing te verlenen vragen burgemeester en wethouders hierover advies aan een agrarisch deskundige;
- 3. negatieve effecten op de waterhuishouding; alvorens de ontheffing te verlenen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies het waterschap;
- 4. onevenredige schade aan infrastructuur; alvorens de wijziging toe te passen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de wegbeheerder;
- h. indien burgemeester en wethouders toepassing geven aan deze bepaling moet de procedure worden gevolgd als omschreven in artikel 40.
Artikel 38 Algemene Ontheffingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds ontheffing kan worden verleend - ontheffing verlenen van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
- c. ontheffing wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- d. Voor de bouw van gebouwen voor nutsvoorzieningen met een oppervlakte van ten hoogste 50 m² en een maximale bouwhoogte van ten hoogste 3 m, met dien verstande dat ter plaatse van de bestemming Waarden - Archeologie de bouw van gebouwen voor nutsvoorzieningen met een oppervlakte van ten hoogste 30 m² is toegestaan.
Artikel 39 Algemene Wijzigingsregels
39.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
39.2 Verkeer, Groen en Water
Burgemeester en wethouders kunnen bestemmingen wijzigen in de bestemmingen Verkeer, Groen en Water, met inachtneming van de volgende:
- a. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies;
- b. wijziging wordt toegepast nadat is gebleken dat de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de beoogde functie.
39.3 Waarde archeologie
39.4 Zendmasten
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor de plaatsing van zendmasten met inachtneming van de volgende regels:
- a. de hoogte van een zendmast mag niet meer bedragen dan strikt noodzakelijk en in ieder geval niet meer dan 40 meter;
- b. aangetoond dient te zijn dat het niet mogelijk is gebruik te maken van bestaande zendmasten / zendlocaties;
- c. de afstand tot de Oosterschelde en tot de Kapelse Moer moet ten minste 400 meter bedragen;
- d. zendmasten zijn niet toegestaan in de bestemming Agrarisch - Parklandschap en Natuur;
- e. zendmasten zijn uitsluitend toegestaan:
- 1. langs een rijksweg bij een viaduct of vergelijkbaar knooppunt van wegen of andere infrastructuur (bestemming Verkeer);
- 2. op windturbines (bestemming Windturbinepark) en hoogspanningsmasten (bestemming Leiding – Leidingstrook en Leiding - Hoogspanningsleiding);
- 3. wijziging mag niet leiden tot aantasting van verkeersveiligheid en de veiligheid op (Rijks)vaarwegen;
- f. burgemeester en wethouders winnen schriftelijk advies in bij de beheerder van de vaarwegen omtrent de onder e opgenomen voorwaarde.
39.5 Woonpercelen
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch (artikel 4 tot en met 8), de bestemming Wonen en de bestemming Tuin wijzigen ten behoeve van een betere situering van een burgerwoning, met inachtneming van de volgende regels:
- a. privaatrechtelijk dient te zijn vastgelegd dat de oorspronkelijke woning wordt afgebroken na realisering van de nieuwe woning;
- b. de verplaatsing van de bestaande burgerwoning door nieuwbouw van de burgerwoning is toegestaan over een afstand van ten hoogste 25 meter;
- c. de oppervlakte van het bouwvlak waarbinnen de woning moet worden gesitueerd, mag ten hoogste 750 m2 bedragen;
- d. de maximale inhoudsmaat zoals opgenomen in artikel 24 Wonen blijft onverkort van toepassing;
- e. er dient sprake te zijn van een verbetering van de stedenbouwkundige situatie; in ieder geval dient de ligging van de rooilijn voor de nieuwe woning te worden afgestemd op de rooilijnen van bestaande woningen langs de betreffende weg;
- f. de nieuwe woning dient gekenmerkt te worden door een hoogwaardige architectuur;
- g. wijziging leidt niet tot aanpassing van het bestaande stratenpatroon;
- h. wijziging leidt niet tot:
- 1. onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies;
- 2. milieuhygiënische belemmeringen;
- i. indien burgemeester en wethouders toepassing geven aan deze regels moet de procedure worden gevolgd als omschreven in artikel 40.
Artikel 40 Algemene Procedureregels
Indien in de bestemmingsregels naar deze regel is verwezen, is op de voorbereiding van een besluit tot ontheffing, uitwerking of wijziging van een bestemmingsplan de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.
Artikel 41 Overige Regels
41.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 42 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in:
- a. artikel 3, lid 3.6.1;
- b. artikel 4, lid 4.6.1;
- c. artikel 7, lid 7.6.1;
- d. artikel 11, lid 11.3.1;
- e. artikel 16, lid 16.4.1;
- f. artikel 23, lid 23.3.1;
- g. artikel 25, lid 25.3.1;
- h. artikel 26, lid 26.3.1;
- i. artikel 27, lid 27.4.1;
- j. artikel 28, lid 28.4.1;
- k. artikel 29, lid 29.4.1;
- l. artikel 30, lid 30.4.1;
- m. artikel 31, lid 31.4.1;
- n. artikel 32, lid 32.3.1;
- o. artikel 33, lid 33.4.1;
is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
Artikel 43 Overgangsrecht
43.1. Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
43.1 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 44 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied'.
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Overzicht Bedrijfsvloeroppervlakte
Bijlage 2 Positieve Lijst Van Nieuwe Economische Dragers
Bijlage 3 Realisering Parklandschap
Bijlage 4 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 5 Staat Van Horeca-activiteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Nieuw Bestemmingsplan Buitengebied
Het vigerende bestemmingsplan Buitengebied is vastgesteld op 21 november 1989. Bij besluit van 19 juni 1990 hebben Gedeputeerde Staten aan enkele onderdelen van het plan goedkeuring onthouden. In het Koninklijk Besluit van 27 augustus 1992 werd tevens aan enkele onderdelen van het plan goedkeuring onthouden. Aanpassing van dit plan aan de beslissing van de Kroon heeft in de 1e herziening plaatsgevonden. In een aantal wijzigingen zijn nadien de meest noodzakelijke aanpassingen geregeld.
Diverse redenen zijn aanleiding geweest voor een nieuw bestemmingsplan.
De huidige en toekomstige situatie van de landbouw rechtvaardigt verscherpte aandacht van het gemeentebestuur voor het bieden van zo ruim mogelijke ontwikkelingskansen voor deze sector, met name ook voor vernieuwende initiatieven.
Het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 (IOP) dat op 30 juni 2006 door Provinciale Staten is vastgesteld, moet in het bestemmingsplan voor het buitengebied worden geïmplementeerd.
De recreatieve ontwikkelingsmogelijkheden zoals opgenomen in de vigerende bestemmingsregelingen (Stormezandepolder, Haven- en Sluizencomplex) zijn benut. Het toenemende belang van de recreatieve waarde van het buitengebied vraagt eveneens om een actuele visie. Nadere afstemming met natuurwaarden, zoals van de Oosterschelde, is gewenst. De recreatieve ontwikkelingsmogelijkheden hebben met name betrekking op Wemeldinge en daarnaast op andere delen van de gemeente.
De nieuwe Wet ruimtelijke ordening is op 1 juli 2008 in werking getreden. Consequenties van de nieuwe wetgeving is het digitaliseren van vigerende bestemmingsplannen binnen 5 jaar, na de digitale verplichting voor nieuwe plannen op 1 juli 2009. Vanaf deze datum wordt ook de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening van kracht. Deze regeling bevat een Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2008) voor het opstellen bestemmingsplannen. Doel van deze regeling zijn eenduidige bestemmingsplannen en verbeteren van de leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de (eind)gebruikers.
In artikel 3.1 lid 2 Wro is vastgelegd dat bestemmingsplannen iedere tien jaar moeten worden herzien.
De algehele herziening van het bestemmingsplan Buitengebied maakt deel uit van de gemeentelijk actualiseringsoperatie.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Met betrekking tot de omvang van het plangebied wordt uitgegaan van het totale buitengebied van de gemeente Kapelle, dat wil zeggen zowel het landelijk gebied op het vasteland als het buitendijksgebied, met slikken en schorren van de Oosterschelde en de Westerschelde. Het plangebied Stormezandepolder en het plangebied Haven- en Sluizencomplex Wemeldinge blijven buiten het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied in verband met specifieke vraagstukken die voor die gebieden aan de orde zijn (recreatie, bedrijvigheid). Rond de kernen is gekozen voor een praktische plangrens waarbij het uitgangspunt is gehanteerd: agrarische gronden in het bestemmingsplan Buitengebied, woonfuncties en randzones in de bestemmingsplannen voor de kernen. De ligging en begrenzing van het plangebied zijn aangegeven op figuur 1.
Kenschets plangebied
De afwisseling van fruitboomgaarden en akkerbouwpercelen met incidenteel voorkomende veehouderijen kenmerken het buitengebied van Kapelle. Het gebied kan globaal worden onderscheiden in enkele deelgebieden.
- Gebied tussen Wemeldinge en Kapelle
Het gebied tussen Wemeldinge en Kapelle is een gebied waarin openheid en beslotenheid worden afgewisseld door de verspreid gelegen fruitboomgaarden. Opvallend zijn de vergezichten (openheid). De Wemeldingse Zandweg vormt een duidelijke basis, de centrale as van het deelgebied, van waaruit de bebouwing zich heeft ontwikkeld. Bebouwing komt incidenteel voor en is voornamelijk geconcentreerd aan de historische wegen. De begrenzing van het gebied wordt gevormd door de kern Kapelle, de Postweg, het Kanaal door Zuid-Beveland, de kern Wemeldinge, de Oosterschelde alsmede de Oude Waterleiding als grens met de gemeente Goes.
- Gebied tussen Kapelle en Goes
Het gebied tussen Kapelle en Goes staat onder druk van de stedelijke ontwikkelingen. De contouren van de kernen zijn hier ook duidelijk waarneembaar. Deze stedelijke druk komt voort uit de ligging, de kleinschaligheid en de inmiddels gerealiseerde niet-agrarische functies. De grotere mate van versnippering ten opzichte van het eerste gebied is bepalend voor deze druk. In het gebied tussen de kern Biezelinge en de rijksweg A58 is sprake van een vergelijkbare situatie.
- De Kapelse Moer
De Kapelse Moer is een uiterst belangrijk natuurgebied waarbij de landschappelijke openheid ook beeldbepalend is. Dit is ook grotendeels nog het beeld van het gebied tot aan de kern Kapelle. De toekomstige invulling van deze buffer vraagt met name specifieke aandacht, gericht op een (meer) duurzame functie als antwoord op eventuele stedelijke druk (bos-, boomgaardontwikkelingen of behoud openheid).
- Gebied ten zuiden van de rijksweg A58
Het gebied ten zuiden van rijksweg A58 heeft kenmerken vergelijkbaar met de andere gebieden, hoewel het kleinschaliger is en sprake is van minder stedelijke druk. Dit is het beeld nabij Vierwegen en Eversdijk alsmede in de omgeving van Schore. Nabij Schore is overigens een vraagstuk omtrent landgoederen actueel.
- Willem-Annapolder
De Willem-Annapolder was van oorsprong een open, grootschalige polder met aan de randen fruitboomgaarden. Er heeft een transformatie plaatsgevonden door het glastuinbouwproject. Tevens zorgen de rioolwaterzuivering en het windturbinepark voor een bijzonder karakter in het westelijk deel van deze polder. In de oostelijke helft is nog wel sprake van grootschaligheid, duidelijk anders dan voorheen.
Verspreid in het plangebied komen zeer fraaie bospercelen en boerderijen (zoals in Eversdijk) voor.
1.3 Aanpak En Bestemmingsmethodiek
Beleids- en ontwikkelingsgerichte aanpak
De genoemde aanleidingen voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan Buitengebied maken duidelijk dat er hogere eisen worden gesteld aan het bestemmingsplan dan voorheen het geval was. Het instrument bestemmingsplan Buitengebied is belangrijker maar ook ingewikkelder geworden. De toekomstmogelijkheden, die door steeds meer factoren worden beïnvloed, komen meer centraal te staan. Eén en ander verlangt een beleids- en ontwikkelingsgericht plan. Dat wil zeggen een bestemmingsplan dat naast een adequate en flexibele regeling van de feitelijke situatie ook gericht is op het oplossen van specifieke en actuele planologische problemen en vraagstukken in het plangebied en het benutten van "eigen" kansen en mogelijkheden. Met andere woorden geen bestemmingsplan dat uitsluitend de huidige situatie vastlegt (behoud en bescherming, tegengaan ongewenste ontwikkelingen, vastleggen van een "eindbeeld") maar een bestemmingsplan dat vooral ook een beleids- en toetsingskader biedt voor sturing van gewenste ontwikkelingen en veel meer een (gewenst) ruimtelijk proces aangeeft.
Van belang daarbij is ook dat aandacht geschonken wordt aan de vertaling van het beleid in een handhaafbare regeling.
Bestemmingsmethodiek
Voor het nieuw op te stellen plan is naar een planopzet gezocht waarbij de ontwikkelingsdimensie van het beleid goed tot uitdrukking komt. Hierbij is rekening gehouden met de reikwijdte van het bestemmingsplaninstrumentarium ("wat kan en moet geregeld worden"). Verder zijn relaties gelegd met uitvoering en handhaving van beleid en afstemming op ander relevant instrumentarium.
Deze aanpak leidt tot een bestemmingsmethodiek waarbij enerzijds het bestaande gebruik wordt vastgelegd (bestemmingen op perceelsniveau: bestemming van de huidige gebruiksvormen en de mate waarin deze zich rechtstreeks kunnen ontwikkelen) en anderzijds de ontwikkelingsmogelijkheden worden aangegeven voor bestaande en nieuwe functies en onderscheiden deelgebieden (bestemmingen op gebiedsniveau: toetsingskader voor toekomstige ontwikkelingen en functieveranderingen). Deze laatste ontwikkelingen worden voornamelijk mogelijk gemaakt door middel van ontheffingen (voorheen vrijstellingen) en wijzigingsbevoegdheden waaraan voorwaarden zijn verbonden die overeenkomen met de kenmerken in de onderscheiden gebieden, zoals randzones.
1.4 Communicatie En Draagvlak
Een bestemmingsplan is meer dan verbeelding met regels en een toelichting. Beleidsvorming, besluitvorming en draagvlak voor uitvoering zijn essentieel bij het opstellen van een bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan moet een bijdrage leveren aan versteviging van draagvlak bij bestuurders, instanties en (vooral) gebruikers van het buitengebied. Bij voldoende draagvlak kan het beleid beter uitgevoerd worden en is het perspectief van op een duurzaam behoud van kwaliteiten en ontwikkelingsmogelijkheden het grootst.
Bij de voorbereiding van planopgave en werkproces is het belang van dit aspect uitdrukkelijk naar voren gekomen. Door het gemeentebestuur is ook gekozen voor een open planproces waarbij vanaf de start de gebruikers bij de planontwikkeling zijn betrokken. Aan het begin van planproces / -procedure is in 2004 overleg gevoerd met de ZLTO, Waterschap Zeeuwse Eilanden, Zeeuwse Milieufederatie, Recron en de Provincie Zeeland.
1.5 Onderbouwing Van Beleid
Een zorgvuldige en heldere onderbouwing van het bestemmingsplan is van belang voor toegankelijkheid van beleid (draagvlak) en handhaafbaarheid van regelgeving. Een logische en systematische indeling draagt daar toe bij en met het oog daarop is gekozen voor de volgende opbouw van de plantoelichting.
Positionering
Hoofdstuk 1
- aanleiding voor het nieuwe bestemmingsplan;
- plangebied: begrenzing deelgebieden en gebiedskarakteristiek;
- aanpak en daarop afgestemde bestemmingsmethodiek;
- communicatie met doelgroepen (klankbordgroep).
Inventarisatie en analyse
Hoofdstuk 2
- beleidskader.
Hoofdstuk 3
- resultaten van onderzoek en analyse per sector: beschrijving, waardering, ontwikkelingsperspectief en bouwstenen voor beleid.
Beleid
Hoofdstuk 4
- beleidsvisie: wijze waarop het gemeentebestuur invulling geeft aan beleidskader, waarderingen en ontwikkelingsperspectieven: afwegen, afstemmen en keuzen maken en vertaling in een ruimtelijke zonering;
- gebiedsgerichte uitwerking van de beleidsvisie; voor de onderscheiden deelgebieden wordt ingegaan op ligging, huidig gebruik, gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden en (accenten van) bestemmingsregeling.
Bestemmingsregeling
Hoofdstuk 5
- planvorm (globaliteit, flexibiliteit), bestemmingsmethodiek (genoemde drie lagen) en bestemmingsregeling (toelichting op voorschriften en verbeelding).
Hoofdstuk 6
- economische uitvoerbaarheid;
- handhaving: wijze waarop het plan zal worden uitgevoerd, toegepast en gehandhaafd.
Procedure
Hoofdstuk 7
- overleg en inspraak: vermelding van de resultaten van het doorlopen van het voorontwerp van de wettelijk voorgeschreven overleg- en inspraakprocedure.
Figuur 1 Ligging en begrenzing plangebied
Hoofdstuk 2 Beleidskader
Met het bestemmingsplan wordt mede uitvoering gegeven aan het door het rijk en provincie ontwikkelde beleid voor het buitengebied. Dat beleidskader is vervat in een groot aantal documenten (nota's structuurschema's, plannen en wetten). Dit hoofdstuk volstaat met een samenvatting van het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In bijlage 2 is een uitvoeriger overzicht van het relevante beleidskader weergegeven.
2.1 Rijksbeleid
Nota Ruimte (Ministerie VROM, 2004)
De Nota Ruimte bevat de visie van het Kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota is gericht op het beleid van de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. De bij de nota horende uitvoeringsagenda biedt inzicht in de belangrijkste bij het beleid horende ruimtelijke investeringen en uitvoeringsacties. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. De volgende beleidslijnen zijn in de Nota Ruimte opgenomen.
- Meer kansen voor het buitengebied
Het economisch draagvlak en de vitaliteit van de meer landelijke gebieden staan onder druk. Om daarin verlichting te brengen, wil het kabinet de mogelijkheden voor hergebruik en nieuwbouw in het buitengebied verruimen.
- Optimale benutting van de bestaande bebouwing en ruimte voor nieuwbouw
De komende jaren zal het aantal vrijkomende gebouwen in het buitengebied blijven stijgen. Tot vrijkomende bebouwing wordt niet alleen de agrarische bebouwing gerekend. Het kan om allerlei soorten bebouwing gaan, zoals zorginstellingen of kazernes die hun oorspronkelijke functie verliezen. Er is inmiddels een groot aantal provincies dat beleidsregels heeft opgesteld omtrent bebouwing in het buitengebied. Het ruimtelijk beleid levert een belangrijke bijdrage aan zowel de landschappelijke kwaliteit van het buitengebied als aan vergroting van de mogelijkheden om er te wonen, werken en te recreëren.
- Ruimtelijk kader voor recreatiewoningen
Vanwege het karakter van het huidige gebruik van recreatiewoningen wordt het ruimtelijk beleidskader voor nieuwe recreatiewoningen gelijk getrokken met reguliere woningen.
- Ruimte voor hergebruik van bebouwing en nieuwbouw in het buitengebied
Het economisch draagvlak en de vitaliteit van de meer landelijke gebieden staan onder druk. Om deze te vergroten, wil het kabinet de mogelijkheden voor zowel hergebruik, als (vervangende) nieuwbouw in het buitengebied verruimen, gekoppeld aan ontwikkeling van de landschappelijke kwaliteit en realisatie van bijvoorbeeld nieuwe natuurgebieden of extra capaciteit voor waterberging. Het kabinet noemt daarvoor in dit hoofdstuk een aantal criteria.
- Duurzame en vitale landbouw
Het Nederlandse agrocomplex heeft zich sterk ontwikkeld. Het kabinet wil dat de gebieden waar deze bedrijvigheid zich in hoofdzaak concentreert (de "greenports"), deze functie ook op lange termijn kunnen blijven vervullen zodat ze daarmee hun sterke positie op de wereldmarkt kunnen behouden. Het kabinet streeft voor de niet-grondgebonden en / of kapitaalsintensieve landbouw naar bundeling. Van de provincies wordt verwacht dat zij in hun ruimtelijke plannen meer mogelijkheden voor een bredere bedrijfsvoering creëren en rekening houden met de eisen die de wereldmarkt stelt aan agrarische bedrijven.
- Toeristisch-recreatief gebruik van de groene ruimte
Het huidige aanbod van toeristisch-recreatieve voorzieningen voldoet, zowel kwalitatief als kwantitatief, onvoldoende aan de recreatiewensen van onze samenleving. De recreatiesector moet de ruimte krijgen om te kunnen anticiperen op de veranderende behoefte van de samenleving en om zich tot een economische drager van (delen) van het platteland te ontwikkelen. Het rijk zal zowel de aanpassing als omvorming van recreatiebedrijven in kwetsbare gebieden procesmatig faciliteren. Specifieke aandacht vragen de EHS-gebieden en de Vogel- en Habitatrichtlijnen.
- Water en groene ruimte
Het nationaal ruimtelijk beleid voor water en groene ruimte richt zich op borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit, en van bijzondere, ook internationaal erkende, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Tevens is borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit van groot belang. Provincies en gemeenten zijn in belangrijke mate verantwoordelijk voor de vormgeving en realisering van het ruimtelijk beleid in het buitengebied.
- Borging en ontwikkeling van natuurwaarden
Het rijk heeft een resultaatverantwoordelijkheid voor de borging en (waar nodig) ontwikkeling van (inter)nationale natuurlijke waarden. Deze waarden bevinden zich in Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, natuurbeschermingswetgebieden (NB-wet-gebieden) en in de Ecologische Hoofdstructuur. Aanleg van een aantal robuuste ecologische verbindingen tussen grotere natuurgebieden is nodig om de samenhang van de Ecologische Hoofdstructuur te bevorderen.
- Natuur: bescherming van natuurgebieden
Rijk, provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken van de volgende gebieden: de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden (inclusief de schorren en slikken), de Natuurbeschermingswetgebieden en de Ecologische Hoofdstructuur (inclusief de robuuste verbindingen). Bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de daarbuiten gelegen kleinere natuurgebieden en leefgebieden van in (inter)nationaal verband beschermde soorten is de verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten. Het rijk faciliteert provincies hierbij met wet- en regelgeving en inzet van deskundigheid, stimuleert en ziet er op toe dat provincies en gemeenten hun verantwoordelijkheid op zich nemen.
Tevens houden provincies en gemeenten in hun ruimtelijke besluiten rekening met het zoneringsstelsel zoals dat voortvloeit uit de Wet ammoniak en veehouderij.
- Afwegingskader VHR-, NB-wet en EHS-gebieden
In zijn algemeenheid is het ruimtelijk beleid voor de VHR-, NB-wet- en EHS-gebieden gericht op het behoud, herstel en de ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied. De bescherming van de wezenlijke kenmerken en waarden vindt plaats door toepassing van een specifiek afwegingskader, het zogenoemde "nee, tenzij"-regime.
Beheerplan voor de Rijkswateren (Ministerie VROM - 2004 - 2008)
Het beheerplan voor de Rijkswateren geeft een praktische invulling van de beschreven nota's. In dit beheersplan worden rijksdoelstellingen vertaald naar een programma voor beheer en onderhoud van Rijkswateren. In dit document is tevens een vertaalslag gemaakt in beschikbaar budget en prioriteiten. Voor het bestemmingsplan Buitengebied staat in het programma het herstel van steenbekleding aan de Oosterschelde en Westerschelde beschreven. In bijlage 2 is een uitvoerigere beschrijving opgenomen.
2.2 Provinciaal En Waterschapsbeleid
Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 (Provincie Zeeland, 2006)
Provinciale Staten van Zeeland hebben het integraal Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 (IOP) op 30 juni 2006 vastgesteld. In de visie van de provincie heeft de landbouw de potentie in zich om ook op langere termijn de beeldbepalende positie in het Zeeuwse platteland te behouden. Dit is noodzakelijk om, in het kader van Duurzaam Ontwikkelen, de vitaliteit en kwaliteit van het landelijk gebied te behouden. Eerste doelstelling in het omgevingsbeleid is dan ook het in stand houden en ruimte bieden voor de agrarische productiefunctie.
De concurrentiekracht van de marktgerichte landbouw staat echter onder druk. Er is behoefte aan meer flexibiliteit om in te kunnen spelen op kansrijke ontwikkelingen. In het IOP wordt deze flexibiliteit geboden. Een ruimtelijke zonering voor verbrede en marktgerichte landbouw past daar niet bij. Het belang van de agribusiness wordt onderstreept, want als het gaat om de marktgerichte landbouw, zal vanuit de keten en de agribusiness een belangrijke impuls voor vernieuwing gegeven moeten worden. Waar mogelijk zal de provincie dergelijke ontwikkelingen fysiekruimtelijk en voorwaardenscheppend ondersteunen, zowel voor de marktgerichte als de verbrede landbouw. Dat geldt ook voor nieuwe typisch Zeeuwse kansen zoals de aquacultuur en de inplaatsing van kansrijke sectoren als glastuinbouw. Voor niet-grondgebonden landbouw is concentratie uitgangspunt.
Tweede doelstelling van het IOP is het streven naar een multifunctioneel platteland. Het platteland, heeft de specifieke Zeeuwse kwaliteiten van rust en openheid. Dit zijn belangrijke waarden voor verdere ontwikkeling van de provincie. Ontwikkelingen op het platteland moeten dan ook worden afgestemd op deze multifunctionele doelstelling. Thema's als vergroten toegankelijkheid en groenblauwe dooradering van het landschap zijn speerpunten voor de provincie.
Figuur 2 Fragment Omgevingsplan Zeeland
Waterbeheerplan 2002-2007 (Waterschap Zeeuwse Eilanden, 2002)
Waterschap Zeeuwse Eilanden is verantwoordelijk voor het beheer van oppervlaktewater in het plangebied. Het beheer betreft zowel het kwantiteits- als het kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater. Doel van het waterbeheer is het bereiken en instandhouden van een goede toestand van de watersystemen.
In het beheersplan is een optimale toestand van de watersystemen uitgewerkt in streefbeelden. Er zijn streefbeelden opgesteld voor stadswateren, welen en drinkpoelen, natte duinvalleien, natte inlagen, waterlopen kreken (niet doorvoerend, waterlopen (doorvoerend), kanalen, waterlopen en kreken (doorvoerend met ecologische potentie) en zwemwater.
Voor acht gebieden, waaronder afvoergebied Dekker (inclusief afvoergebied Postweg) wordt in de planperiode een plan van aanpak opgesteld om te komen tot een gebiedgerichte aanpak. Voor het afvoergebied Dekker + de Postweg zullen de volgende uit te voeren maatregelen plaatsvinden: beschermen landbouw, water voor natuur, verbeteren afvoer en algemene maatregelen.
Waterkeringbeheersplan 2002-2007 (Waterschap Zeeuwse Eilanden, 2002)
Het waterkeringbeheersplan vormt voor het waterschap het instrument voor het vastleggen van kaders waarbinnen een samenhangend, systematisch en doelmatig beleid en beheer kan worden uitgevoerd dat is afgestemd op ander relevante beleidsvelden. Voor derden die op één of andere wijze betrokken zijn bij het beheer van waterkeringen biedt het plan inzicht in de wijze waarop het waterschap invulling geeft aan de waterkeringszorg in de planperiode. Het waterkeringbeheerplan vormt met de beheerplannen van de andere beheerders in Zeeland (waterschap Zeeuws-Vlaanderen en Rijkswaterstaat directie Zeeland) én het door het Zeeuws Overlegorgaan Waterkeringen opgestelde beleidsplan een geheel. Het gaat daarbij om onderwerpen als andere oplossingen voor het beveiligen van waterkeringen voor natuur en recreatie. De uitwerking ervan vindt plaats in de beheerplannen.
2.3 Gemeentelijk Beleid
De vertaling van het beleid van hogere overheden in gemeentelijk beleid voor het plangebied, vindt in hoofdstuk 3 (inventarisatie en analyse) en in hoofdstuk 4 (beleidsvisie) plaats. Het betreft onder meer het beleid inzake landbouw, landschap, ecologie en milieu. De integrale beleidsafweging is in de vorm van de gemeentelijke beleidsvisie weergegeven.
Ontwikkelingsperspectief recreatie (2005)
De toeristisch-recreatieve betekenis van de gemeente Kapelle is in de afgelopen jaren toegenomen. Wemeldinge vervult daarin een centrale rol. Gezien de ligging aan de Oosterschelde en de gerealiseerde kanaalwerkzaamheden hebben geleid tot ontwikkelingen die een grote bijdrage hebben geleverd aan de versterking en verbreding van de toeristisch-recreatieve functie en positie van Wemeldinge zelf en van de gemeente Kapelle.
Feitelijke ontwikkelingen, het IOP Zeeland en initiatieven laten zien dat er sprake is van aandacht (vanuit markt en beleid) voor toerisme en recreatie in en rond Wemeldinge en dat er ook verwachtingen bestaan ten aanzien van kansen en ontwikkelingen voor verdere toeristisch-recreatieve ontwikkeling van Wemeldinge. Deze motieven geven aan dat er behoefte bestaat aan een recreatievisie, met belangrijke aandacht voor Wemeldinge. Deze visie dient enerzijds goed in beeld te brengen het huidige toeristisch-recreatief product Wemeldinge en anderzijds van daaruit de verdere ontwikkelingsmogelijkheden aan te geven.
De gemeente Kapelle kiest voor kwaliteitsverbetering, productdifferentiatie en uitbreiding van de toeristisch-recreatieve sector in Wemeldinge. De ondernemers krijgen ruimte voor hun initiatieven om de mogelijkheden en kansen die er liggen, de komende jaren te benutten. Dit kan resulteren in betere en grotere recreatiebedrijven en mogelijk zelfs in verplaatsing van bedrijven. Een tweede pijler van het ontwikkelingsperspectief voor Wemeldinge is het realiseren van voorzieningen voor de duiksport: een duikpaviljoen, parkeerruimte en verblijfsaccommodatie.
Elders in de gemeente Kapelle wordt het toeristisch-recreatief profiel versterkt door de bestaande voorzieningen te verbeteren. Dit ligt meer in de sfeer van bewegwijzering en enkele ondersteunende voorzieningen zoals rustplaatsen en dergelijke.
Woningbouwontwikkelingen (2002)
De gemeente Kapelle heeft altijd als doelstelling gehad het bieden van gevarieerde en aantrekkelijke woonmilieus. In de laatste decennia heeft dit geresulteerd in uitbreiding van de kernen die waren afgestemd op de woonwensen in de afzonderlijke perioden. Voor de toekomst blijft het streven gericht op behoud van het dorpse karakter. Daarbij zullen de nieuwe ontwikkelingen het dorpse karakter moeten blijven accentueren. In de woonomgeving zal de nabijheid van het landelijk gebied duidelijk waarneembaar zijn.
Hiervoor is de notitie Woningbouwontwikkelingen opgesteld. In de notitie wordt ten opzichte tot het vigerende beleid, een sterker accent gelegd op herstructurerings- en inbreidingslocaties alsmede de uitbreidingslocatie Zuidhoek.
Verevening
Door toepassen van het vereveningsprincipe kunnen meer ontwikkelingsmogelijkheden worden gecreëerd (zie bijlage 2; B2.2). De gelijktijdige investering in de omgevingskwaliteit of in de ruimtelijke kwaliteit is voorwaarde voor het bieden van de gewenste (economische) ontwikkelingsmogelijkheden. In aanvulling op regeling in het kader van het bestemmingsplan is een privaatrechtelijke overeenkomst een middel om aan deze voorwaarde te voldoen. Verevening is aanvullend op het in het plan geschetste afwegingskader voor inpasbaarheid van nieuwe ontwikkelingen. Er zijn twee hoofdvormen van verevening:
- verevening in omgevingskwaliteit (natuur, landschap, water, milieu, cultuurhistorie) en publieke voorzieningen (onder andere verbeteren toegankelijkheid platteland);
- ruimte voor ruimte.
De gemeente Kapelle sluit bij verevening aan bij de provinciale 'Handreiking verevening' wat betreft onder meer locaties, het proces en het sluiten van een overeenkomst.
Hoofdstuk 3 Inventarisatie En Analyse Van Functies En Ontwikkelingen
Ten behoeve van het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan Buitengebied heeft een uitvoerige inventarisatie en analyse van het plangebied plaatsgevonden. De inventarisatie en analyses zijn gericht op de abiotische situatie (bodem en water) en op de (huidige) functies in het plangebied: landbouw, landschap en natuur, ecologie, recreatie, wonen, toerisme en recreatie, wegen en verkeer, buisleidingen, niet-agrarische bedrijven, windenergie en zendmasten, waterkeringen en visserij.
Deze analyses beperken zich niet alleen tot de bestaande situaties, maar gaan ook in op de te verwachten sectorale ontwikkelingen, mede in relatie tot doorwerking van beleidskader en op de mogelijke ruimtelijke gevolgen daarvan, en op het sectorale (ongewogen) streefbeeld per functie. Op deze wijze wordt per functie / sector een beeld gegeven van relevante omstandigheden, ontwikkelingen en aanbevelingen. Gelet op het grote belang van afstemming tussen ruimtelijk beleid en milieubeleid is de inventarisatie afgerond met het in beeld brengen van de voor het buitengebied van Kapelle relevante milieuaspecten / milieuthema's (verstoring, verzuring, vermesting, verspreiding).
3.1 Bodem En Water
Bodem
Ontstaansgeschiedenis
Rond het begin van de jaartelling bestond het huidige Zeeland grotendeels uit veen bedekt met moerasbos. Ter plaatse van de huidige duinen lager toendertijd strandwallen. De veengebieden werden doorsneden met veenriviertjes. Het veen had zich ontwikkeld op een dikke laag klei die daar in de loop der eeuwen door de zee was afgezet. De klei is afgezet op een dik zandpakket dat daar gedurende de ijstijd door de wind is neergelegd.
Rond 350 jaar na Chr. werden de strandwallen in het westen door zware stormvloeden doorbroken, waardoor de zee het veengebied binnendrong. Grote bressen ontstonden in het veen en ook de klei en zandlagen werden aangetast. Door getijdenwerking werden veen, klei en zand afgevoerd en ontstonden brede getijdengeulen. Hierdoor ontstonden grote veeneilanden, met daarop sterk vertakte geulenstelsels.
Eeuwenlang hadden eb en vloed vrij spel, maar geleidelijk aan herstelde de strandwallen zich en nam de invloed van zee af. Veel van de geulen werden door sedimentatie van zand en klei smaller en ondieper en zijn dichtgeslibd. Uiteindelijk beleven alleen de breedste geulen waaronder Ooster- en Westerschelde over. Op de overgebleven veenpakketten werd een dun laagje klei afgezet.
Zo ontstond een landschap met hoger gelegen zandige kreekruggen en lager gelegen natte poelgronden. De poelgronden bestaan uit veengronden met daarop een kleilaag. Doordat de veengronden meer inklonken dan de kreekruggen, kwamen deze relatief steeds lager te liggen.
Ondertussen raakten de hogere delen van het gebied geleidelijk bewoond. Om zich te beschermen tegen de vloed werden woonplaatsen kunstmatig opgehoogd. Hiermee kwamen dorpen en boerderijen op terpen te liggen. Na de zware overstroming van 1134 is men begonnen met de bedijking van de woonbebouwing. De bewoning nam toe evenals het aandeel bedijkte gronden (het oude land genoemd). Echter bij de grote stormenvloeden in de 16e eeuw (waaronder de Sint Felixvloed van 1530) ging veel van dit oude land verloren, waarbij tientallen dorpen in de golven verdwenen.
Met de bedijking die daarna plaatsvonden kreeg het gebied zijn huidige vorm. De oudste polder is de Breede Watering Bewesten Yerseke, welke na 1530 is bedijkt. De Stormezandepolder is pas vanaf 1809 definitief bedijkt.
Bodemopbouw
De ontstaansgeschiedenis is duidelijk waarneembaar in bodemopbouw en de maaiveldhoogten. Langs het kanaal (onder andere Kapelsche Moer) liggen de veenrijke bodems. Hier komen de laagste maaiveldhoogten voor (tussen 1 en 1, 5 m –NAP). Op de lijn Wemeldinge, Kapelle, Goes komen kreekruggronden (schorgronden met zand en licht klei) voor. Niet voor niets zijn dit de hoogst gelegen (tussen NAP en 1 m +NAP) en ook droogste gronden in het plangebied. De overige gronden zijn de poelgronden (schorgronden met zware klei). De maaiveldhoogte in deze gebieden ligt tussen de 0,5 en 1,0 m -NAP).
Water huidige situatie
Waterbeheer en watertoets
Rijkswaterstaat is voor de rijkswateren belast met de zorg voor de waterkwaliteit en –kwantiteit. Het Waterschap Zeeuwse Eilanden is belast met de zorg voor de waterhuishouding in Kapelle beheersgebied, met uitzondering van de rijkswateren. Het gaat hierbij om een samenhangend waterkwantiteits- en kwaliteitsbeheer van de oppervlaktewateren en het beheer van de waterkeringen.
Voor een goede afstemming tussen ruimtelijke planvorming en waterbeheer dient voor ruimtelijke plannen de watertoets te worden doorlopen. Overleg met de waterbeheerders maakt hier onderdeel van uit. Bij het tot stand komen van dit plan is overleg gepleegd met het Waterschap.
Waterbeheersing
Het plangebied is aan drie kanten begrensd door buitenwater: in het noorden door de Oosterschelde, in het oosten aan het Kanaal door Zuid-Beveland en in het zuiden door de Westerschelde. De dijken (primaire waterkering) langs de beide Scheldes en het Kanaal beschermen het gebied tegen overstroming door buitenwater. De dijken langs het Kanaal door Zuid-Beveland zijn eveneens primaire waterkeringen.
Voor een goede waterbeheersing van de binnendijkse gronden ligt het plangebied in drie verschillende afvoergebieden: afvoergebied Dekker, onderbemaling Postweg en afvoergebied Maelstede. Via een stelsel van hoofdwatergangen wordt overtollig water uit deze gebieden afgevoerd en met behulp van gemalen op de Oosterschelde of Westerschelde uitgeslagen. Overtollig water uit onderbemaling Postweg wordt met het gemaal ter hoogte van de Postweg afgevoerd naar bemalingsgebied Dekker. Vanuit bemalingsgebied Dekker wordt overtollig water bij het gemaal aan de Steldijk uitgelagen op de Oosterschelde. Overtollig water in bemalingsgebied Maelstede wordt via het gemaal aan de Heer Jansdijk uitgeslagen op de Westerschelde. Met behulp van een netwerk aan kavelsloten wordt de ont- en afwatering op detailniveau geregeld.
Het waterbeheer, de streefpeilen, zijn afgestemd op de grondgebuiksfuncties die in het provinciaal waterhuishoudingsplan aan de het gebied zijn toegekend. Voor het grootste deel gaat het hierbij om de functie landbouw (inclusief fruitteelt). De Kapelsche Moer, het Kapelse Bos en de zone langs de Oosterschelde hebben een natuurfunctie.
Bij de hevige neerslag in september 1998 trad op diverse plaatsen, met name de laagst gelegen locaties, wateroverlast op. Bij de evaluatie hiernaar bleek onder meer dat de stuw aan de Kuiterswegeling te snel onder liep, waardoor lager gelegen gebieden onderliepen. Daarnaast bleek ook dat de afvoer rondom de kernen Schore, Hansweert en Wemeldinge te traag verliep. Voorts bleek de gemaalcapaciteit van de onderbemaling aan de Postweg in combinatie met de stuw daarachter onvoldoende.
Berekeningen in het kader van de deelstroomgebiedvisie geven aan dat voor een goede opvang en verwerking van hemelwater – rekening houdend met klimaatveranderingen – in het buitengebied van Kapelle op termijn circa 9 ha extra ruimte nodig is voor waterberging.
Waterkwaliteit
Het oppervlaktewater in het bemalingsgebied Dekker en de onderbemaling Postman wordt getypeerd als brak (>1000 mg / Cl). Voor bemalingsgebied Maelstede zijn onvoldoende gegevens over het zoutgehalte beschikbaar.
Grondwater
Het grondwater in het gebied is overwegend zout. Onder de kreekruggen is een zoetwaterlens aanwezig. De kreekruggen liggen in een gebied dat loopt vanaf Wemeldinge naar Kapelle-Biezelinge-Eversdijk en vanaf Kapelle naar het westen tot Goes en van Goes in zuidelijke richting naar 's-Gravenpolder. Het zoete water uit deze kreeksystemen wordt gebruikt voor industriële en landbouwkundige doeleinden (met name de fruitteelt). In de zone langs het Kanaal treedt veel kwel op vanuit het Kanaal. Op de kreekruggen infiltreert hemelwater in de bodem. In de poelgronden treedt in beperkte mate kwel op.
Water toekomstige ontwikkelingen
Gebiedsgerichte aanpak Maelstede-Dekker
Conform het nationaal bestuursakkoord water moet voor 2015 het watersysteem op orde zijn, waarmee invulling wordt gegeven aan de wateropgave. Bestrijding van wateroverlast bij extreme neerlag speelt hierbij een grote rol. Het Waterschap Zeeuwse Eilanden is gestart met de gebiedsgerichte aanpak Maelstede-Dekker. Hierbij wordt nagegaan of het watersysteem op orde is. In de gebiedsgerichte aanpak wordt een integrale systeemanalyse uitgevoerd.
Geconstateerd is dat het huidige afvalwatersysteem zowel kwantitatief als kwalitatief niet voldoet aan de eisen die voortvloeien uit het WB 21e eeuw en de Kader Richtlijn Water. Om het systeem op orde te brengen wordt een mix van aan elkaar gerelateerde maatregelen voorgesteld: vasthouden van water (stuwen), bergen van water (natuurvriendelijke oevers en natuurgebieden) en afvoeren (extra capaciteit van gemaal Maelstede en gemaal De Poel). Door de berging aan te brengen in de KRW-waterlichamen en de aanleg van vispassages bij de aan te passen gemalen en stuwen gaan verbeteringen in kwaliteit en kwantiteit samen op. Het systeem is daarnaast nog extra robuust te maken door gebieden Maelstede en Dekker te koppelen. Voor onderbemalingsgebied Postweg worden de mogelijkheden voor een nieuw gemaal naar de Westerschelde of het Kanaal door Zuid-Beveland nader onderzocht.
Afstemming met water bij ruimtelijke ontwikkelingen
De maatregelen om het watersysteem op orde te brengen komen beschikbaar uit bovengenoemde gebiedsgerichte aanpak. Vooruitlopend op de resultaten hiervan is het wel van belang dat bij concrete ruimte ontwikkelingen rekening wordt gehouden met de waterbelangen:
- demping van water dient in hetzelfde peilgebied te worden gecompenseerd;
- substantiële toename van verharding moet worden gecompenseerd met extra open water;
- met name in de laaggelegen delen is extra open water gewenst;
- een natuurvriendelijk ingerichte oever heeft een positief effect op de waterkwaliteit
- natuurvriendelijke oevers kunnen tevens bijdrage in meer waterberging.
3.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Ruimtelijk beleid en archeologie
In aansluiting op het verdrag van Malta streeft de provincie Zeeland naar een versterking van de relatie ruimtelijke ordening en archeologie. Concreet betekent dit dat de bescherming van het archeologisch erfgoed vastgelegd dient te worden en dat bij ruimtelijke afwegingen rekening gehouden wordt met archeologische waarden.
Ter effectuering van dit beleid zijn de Archeologische Monumenten Kaart Zeeland (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW), door Gedeputeerde Staten in mei 2001 vastgesteld als toetsingskader bij de beoordeling van ruimtelijke plannen en projecten. Op de AMK staan alle thans bekende terreinen in Zeeland die van een vastgestelde archeologische waarde of van archeologische betekenis zijn. De IKAW geeft de gebieden aan waar sprake is van een trefkans of verwachtingswaarde op aanwezigheid van archeologische resten in de bodem.
In het plangebied komt een aantal specifieke cultuurhistorische kenmerken voor. Deze zijn onderverdeeld in:
- archeologische elementen;
- historisch-geografische elementen en patronen;
- cultuurhistorische kenmerkende gebouwen.
Archeologische elementen
De archeologische elementen die in het plangebied voorkomen zijn, op grond van de gegevens van de AMK en de IKAW te onderscheiden in archeologische monumenten en gebieden van een bepaalde archeologische trefkans:
- terreinen van zeer hoge archeologische waarde aangewezen als wettelijk beschermde archeologische monumenten; opgenomen in lijst van onroerende archeologische monumenten die ingevolge artikel 6 van de Monumentenwet beschermd zijn;
- een terrein en twee delen van terreinen van hoge archeologische waarde;
- een terrein van hoge archeologische waarde;
- gebieden van hoge, middelhoge, lage en zeer lage archeologische trefkans op land (IKAW).
Hierna zijn de relevante gebieden vermeld. Daarnaast bevinden zich volgens de AMK nog twee onderwaterobjecten (scheepswrakken) in het plangebied en volgens nationale archeologische database Archis in het plangebied tenminste 5 niet nader aangeduide bekende archeologische vindplaatsen, welke alle in het kader van ontwikkelende planvorming in aanmerking komen voor nader (voor)onderzoek.
Terrein van zeer hoge archeologische waarde en beschermde archeologische monumenten
- 1. Biezelinge-Kloosterhoek; Biezelinge –Oost, AMK-monument 661: terrein ten noorden van de spoorbaan. Hier bevinden zich de vermoedelijke overblijfselen van het klooster Jeruzalem dat dateert uit de late middeleeuwen;
- 2. Kapelle-Abbekinderen, AMK-monument 659: terrein nabij Abbekinderen. Dit terrein in de nabijheid van het Abbekindersebos bevat vermoedelijk funderingen van een kasteel uit de late middeleeuwen (slot Smallegange).
- 3. Biezelinge-Eversdijk, AMK-monument 2422: verhoogd terrein waarin vermoedelijk de resten van een kapel en kerkhof uit de late middeleeuwen gelegen zijn.
(Delen van) Terreinen van hoge archeologische waarde
- 4. Wemeldinge Lerkenhoek, AMK-monument 13786: in dit terrein bevinden zich vermoedelijk overblijfselen van een Johannieter commanderij (St. Jansheerenhuis);
- 5. westelijk deel van Wemeldinge-Wemeldinge, AMK-monument 13453: waarin de resten van de historische dorpskern van Wemeldinge;
- 6. noordwestelijk en noordelijk deel van Schore-Schore, AMK-monument 13454: waarin de resten van de historische dorpskern van Schore.
Terreinen van archeologische waarde
- 7. 's-Gravenpolder-Spaanweg, AMK-monument 13795: waarin resten van laat middeleeuwse moernering.
IKAW-gebieden
- 8. Binnen het plangebied bevinden zich gebieden die op de IKAW zijn aangegeven als gebieden van een hoge en middelhoge archeologische trefkans, dat wil zeggen dat in die gebieden van een hoge of middelhoge verwachting bestaat voor het aantreffen van archeologische vindplaatsen.
Historisch-geografische elementen en patronen
Binnen het plangebied zijn de volgende historisch-geografische elementen en patronen te onderscheiden:
- 1. middeleeuwse blokverkaveling: deze zijn terug te vinden in de Kapelse Moer, het Kapelse Bos en enkele verspreid voorkomende percelen;
- 2. middeleeuwse nederzettingen: Eversdijk is in aanzet een ringdorp maar heeft zich nooit verder ontwikkeld;
- 3. dijken: de binnendijk langs de inlagen in het noorden van de gemeente en de dijk langs de Willem-Annapolder in het zuiden, herinneren aan de ontstaansgeschiedenis van de in één keer bedijkte grote polder de Breede Watering te westen van Yerseke;
- 4. inlagen: de inlagen langs de Oosterschelde herinneren aan de strijd tegen de zee;
- 5. het beschermde dorpsgezicht van Wemeldinge: het silhouet van Wemeldinge is in de wijde omgeving zichtbaar;
- 6. Zwarteweel / Linge: ten zuiden van Biezelinge herinnert de herkenbare loop aan de vroegere waterverbinding met de Westerschelde;
- 7. weel: ten oosten van Eversdijk herinnert een klein rond water aan een vroegere kreek;
- 8. drinkputten: deze komen voor in oude graslanden op de kleinere kreekruggen;
- 9. Hollestellen aan de Oude Polderweg.
Cultuurhistorische kenmerkende gebouwen
Verschillende panden zijn door hun cultuurhistorische en architectonische waarden van bijzondere betekenis. Zij vallen op door verschijningsvorm en plaats. In de bouwstijl verwijzen deze panden naar bepaalde perioden uit het verleden en vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis. Een aantal van deze panden komt voor op de lijst van beschermde monumenten en vindt bescherming in het kader van de Monumentenwet. De overige panden komen op genoemde lijst niet voor maar bezitten door hoofdvormen en / of onderdelen dusdanig waardevolle elementen dat een nadere bescherming aanbeveling verdient.
3.3 Landbouw
In deze paragraaf wordt de structuur van de agrarische sector in de gemeente Kapelle beschreven. Daarbij wordt de huidige situatie geanalyseerd, gevolgd door een beschrijving van het ontwikkelingsperspectief. Daaruit vloeit een sectoraal wensbeeld voort ten behoeve van een integrale beleidsafweging voor het bestemmingsplan. De beschrijving is gebaseerd op een aantal bronnen: de landbouwstatistieken van het CBS voor de jaren 1991-2003 en de provinciale beleidsnota's. De cijfers van het CBS hebben betrekking op alle bedrijven waarvan het bedrijfscentrum in de gemeente Kapelle is gevestigd.
3.3.1 Huidige situatie
Grondgebruik en productie-inrichtingen
De totale oppervlakte aan cultuurgrond van de gemeente Kapelle bedroeg in 2005 circa 2.838 hectare. Sinds 1999 is er sprake van een afname van de totale oppervlakte cultuurgrond 4,7% (Zeeland – 6,8%). Het aantal agrarische bedrijven nam tussen 1999 en 2005 af met 35 bedrijven (22,2%). Deze afname is iets lager dan die voor de gehele provincie Zeeland (16%). Het agrarisch grondgebruik in de gemeente Kapelle is als volgt verdeeld naar bedrijfstype.
Tabel 1 Bedrijven en oppervlakte cultuurgrond naar hoofdbedrijfstype (alle beroepen)
hoofdbedrijfstype | aantal bedrijven (hoofd- en nevenactiviteit | % | oppervlakte cultuurgrond (ha) | % |
Akkerbouwbedrijven | 38 | 30,9 | 1.257 | 44,3 |
Tuinbouwbedrijven / blijvende teeltbedrijven | 65 | 52,8 | 776 | 27,4 |
Blijvende teeltbedrijven | 0 | 0 | 0 | 0 |
Graasdierbedrijven | 7 | 5,7 | 205 | 7,2 |
Hokdierbedrijven | 1 | 0,8 | 0 | 0 |
Gewassencombinaties | 12 | 3,8 | 600 | 21,1 |
Totaal | 161 | 100 | 2.838 | 100 |
bron: CBS, landbouwtelling 2005.
De agrarische sector in Kapelle kenmerkt zich door een sterke gerichtheid op de akkerbouw- en tuinbouwbedrijven. Meer dan de helft (52,8%) van het aantal aanwezige landbouwbedrijven was (in 2005) als tuinbouwbedrijf geregistreerd. Desondanks is slechts circa 27% van het totale landbouwareaal in gebruik als tuinbouwgrond. Bijna 50% van het totale landbouwareaal is daarentegen in gebruik als akkerbouwgrond. Het aandeel tuinbouw- en akkerbouwgrond wijkt echter aanzienlijk af van hetgeen in de provincie Zeeland aanwezig is: tuinbouwgrond 6% en akkerbouwgrond 80%.
In het jaar 2005 waren de belangrijkste akkerbouwgewassen in het plangebied granen (42% van het akkerbouwareaal) en knol- en wortelgewassen (34%) en groenvoedergewassen (11%). De belangrijkste tuinbouwgewassen waren peren (49%) en appelen (35%). Het tuinbouwareaal en daarmee het aandeel tuinbouw in het totale agrarische grondgebruik is in de periode 1999 tot en met 2005 met bijna 3,3% afgenomen. Het akkerbouwareaal en daarmee het aandeel akkerbouw in het totale agrarische grondgebruik is met ruim 12% afgenomen.
Bedrijven en bedrijfsgroottestructuur
De gemiddelde bedrijfsoppervlakte van alle agrarische bedrijven in Kapelle lag in 2005 op circa 23 hectare en bevond zich daarmee aanzienlijk onder het Zeeuwse gemiddelde van 30 hectare Sinds 1999 is het gemiddelde bedrijfsoppervlak met 21% gestegen.
De gemiddelde omvang van akkerbouwbedrijven in de gemeente Kapelle (zie tabel 2) bedroeg in 2005 ruim 33 hectare. De gemiddelde omvang van landbouwbedrijven in de gemeente Kapelle bedroeg in 2005 ruim 11 ha.
Tabel 2 Gemiddelde bedrijfsoppervlakte cultuurgrond naar hoofdbedrijfstype (alle beroepen)
hoofdbedrijfstype | gemiddeld aantal ha per (hoofd- en nevenactiviteit) |
Akkerbouwbedrijven | 33 |
Tuinbouwbedrijven | 12 |
Graasdierbedrijven | 29 |
Hokdierbedrijven | 0 |
Combinaties | 50 |
Alle hoofdbedrijfstypen | 28 |
bron: CBS, landbouwtelling 2005.
De omvang van een agrarisch bedrijf of een afzonderlijke productie-inrichting kan ook worden uitgedrukt in een economische eenheid. Voor een betere aansluiting op de EG-standaard is het systeem van standaardbedrijfseenheden (sbe) dat hiervoor werd gebruikt met ingang van 1986 vervangen door het systeem van de Nederlandse grootte eenheid (n.g.e.). Op basis van het aantal n.g.e. kan inzicht worden verkregen in de bedrijfseconomische situatie van de agrarische bedrijven.
Hierbij wordt de volgende categorie-indeling gehanteerd:
< 32 n.g.e. - klein bedrijf;
32 - 50 n.g.e. - middelklein bedrijf;
50 - 70 n.g.e. - middelgroot bedrijf;
> 70 n.g.e. - groot bedrijf.
Voor de kleine en middelkleine bedrijven (< 50 n.g.e.) geldt in het algemeen dat de omvang ontoereikend moet worden geacht voor het voeren van een volwaardig agrarisch bedrijf. Voor de middelgrote bedrijven (50-70 n.g.e.) is deze basis wel aanwezig mits wordt doorgegaan met investeren en ontwikkelen. De grote bedrijven (> 70 n.g.e.) zijn op grond van hun huidige bedrijfseconomisch niveau zonder voorbehoud aan te merken als volwaardige, perspectiefrijke bedrijven. Aldus kan een beeld worden verkregen van de levensvatbaarheid van agrarische bedrijven in de gemeente Kapelle.
De aangegeven normen betreffen overigens gemiddelde standaardnormen. Op individueel bedrijfsniveau kan door bijzondere omstandigheden sprake zijn van een afwijkende situatie, waarbij ondanks een betrekkelijk lage bedrijfsomvang in n.g.e.'s, toch een redelijk inkomen kan worden behaald. De mate waarin arbeid en kapitaal worden ingezet en de verhouding daartussen, zijn in dat licht van groot belang. In het algemeen geeft de bedrijfsomvang in n.g.e.'s echter een goede indicatie van de economische perspectieven.
Uit gegevens van de productieomvang van het CBS kan op basis van de algemene normen een indruk worden verkregen van de levensvatbaarheid van agrarische bedrijven in de gemeente Kapelle.
Tabel 3 Bedrijfsomvang in n.g.e. in de gemeente Kapelle (alle bedrijven)
alle bedrijven | aantal bedrijven | bedrijfsomvang in n.g.e. | |||
< 32 | 32-50 | 50-70 | > 70 | ||
Totaal | 123 | 53 | 9 | 12 | 49 |
Procentueel | 100% | 43% | 7% | 10% | 40% |
bron: CBS, landbouwtelling 2005.
Uit tabel 3 kan worden geconcludeerd dat 50% van de agrarische hoofdberoepsbedrijven in Kapelle op grond van bedrijfseconomische maatstaven kan worden aangemerkt als perspectiefrijk. Deze groep zal zich wel moeten kunnen blijven ontwikkelen om dit perspectief te behouden. De overige 50% van de agrarische hoofdberoepsbedrijven heeft op dit moment duidelijk minder perspectief op een duurzaam voortbestaan. Zij kunnen nu volgens de algemene normen niet worden aangemerkt als een volwaardig bedrijf en zullen geducht moeten investeren om weer uit te groeien tot een volwaardig agrarisch bedrijf. Een alternatief kan zijn om de economische basis van het bedrijf te verbreden met niet-agrarische nevenactiviteiten of een ander neven- of hoofdberoep buiten de landbouw te zoeken. In het laatste geval kan het agrarisch bedrijf als nevenberoepsbedrijf worden voortgezet of worden verkocht.
Nevenberoeps- en deeltijdagrariërs
In het plangebied bevinden zich 20 nevenberoepsbedrijven, waarvan 9 in de akkerbouw, 9 in de tuinbouw en 2 in de graasdierhouderij. De bedrijfshoofden op deze bedrijven besteden het grootste deel van hun tijd aan een beroep buiten de landbouw. De gemiddelde (economische) omvang van deze bedrijven is over het algemeen laag, voor alle sectoren onder de volwaardigheidsgrens van 50 n.g.e. Nog sterker dan bij de hoofdberoepsbedrijven geldt voor deze categorie bedrijven dat hun toekomst moeilijk te voorspellen is op basis van de zojuist genoemde cijfers. Zij zijn immers niet alleen afhankelijk van de inkomsten uit het agrarisch bedrijf. Op grond van de beschikbare gegevens blijkt dat sinds 1996 in absolute zin sprake is van een afname van het aantal nevenberoepsbedrijven (26 nevenberoepsbedrijven in 1996). Dit beeld is gelijk aan de Zeeuwse tendens over dezelfde periode.
Milieuaspecten landbouw
Veehouderij
Binnen de landbouw zijn belangrijke ontwikkelingen in gang gezet, met name als gevolg van de milieuregelgeving. De agrarische sector heeft hiertoe reeds forse inspanningen geleverd. Deze ontwikkelingen zullen de milieubelasting door de landbouw aanzienlijk terugbrengen. De landbouw levert echter nog steeds een bijdrage aan de nitraat- en fosfaatbelasting (vermesting) in het plangebied. Om een evenwichtsbemesting te realiseren worden de gebruiksnormen de komende jaren teruggebracht tot het niveau van evenwichtsbemesting.
Op de relevante milieuwetgeving wordt in hoofdstuk 4 nader ingegaan.
Tuinbouw, akkerbouw en fruitteelt
In het plangebied zijn naast akkerbouwbedrijven tevens enkele tuinbouwbedrijven en fruitteeltbedrijven aanwezig. Voor de vollegrondstuinbouw en akkerbouw bestaan nog geen landelijke beleidsrichtlijnen met betrekking tot aan te houden afstanden tussen teeltgronden en gevoelige bestemmingen vanwege het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Voor fruitteelt wordt op basis van jurisprudentie een richtafstand van 50 m gehanteerd.
In de Willem-Annapolder is grootschalige vestiging van glastuinbouw aanwezig. Rondom Kapelle en Eversdijk komen kleinere bedrijven voor. In het Besluit tuinbouwbedrijven met bedekte teelt milieubeheer worden met name vanwege lokale luchtverontreiniging afstandsnormen vermeld die aangehouden dienen te worden tussen kassen en woningen van derden. Het beleid van de provincie Zeeland is erop gericht om deze afstandsnormen zoveel mogelijk aan te houden. In tabel 4 worden de afstandsnormen vermeld.
Tabel 4 Afstandsnormen glastuinbouw
ontwikkelingsinrichting | aaneengesloten woonbebouwing | niet-aaneengesloten woonbebouwing |
nieuw bedrijf à bestaande woning(en) | }}}}50 m | 25 m |
nieuwe woning(en) à bestaand bedrijf | 50 m | 25 m |
uitbreiding bedrijf à bestaande woning(en) | 25 m | 10 m |
uitbreiding woning(en) à bestaand bedrijf | 25 m | 10 m |
In het Besluit glastuinbouw worden voorschriften gegeven ten aanzien van assimilatiebelichting en verlichting. De gevel van kassen dient zodanig afgeschermd te zijn, dat de lichtuitstraling op een afstand van ten hoogste 10 meter van die gevel, met tenminste 95% wordt gereduceerd en de gebruikte lampen buiten de inrichting niet zichtbaar zijn.
Gevolgen van milieubeleid
Een verbetering van de mineralenbenutting en van het gebruik van bestrijdingsmiddelen zal resulteren in een verdere vermindering van de belasting van het milieu door de landbouw. Dit zal met name resulteren in een verbetering van de waterkwaliteit. Ook de extensivering van het grondgebruik kan bijdragen aan het terugdringen van de milieubelasting maar dat ligt in dit gebied niet voor de hand. Voorzieningen zoals afgedekte mestsilo's en emissiearme stallen dragen hier ook aan bij. Het verminderen van mineralenverliezen binnen de veehouderij kan onder andere gerealiseerd worden door de verbouw van ruwvoedergewassen.
3.3.2 Ontwikkelingsperspectief
De ontwikkelingen in de agrarische sector in het algemeen (afbouw marktondersteuning) en de bedrijfsstructuur in het plangebied in het bijzonder wijzen op een kwetsbare situatie voor de agrarische sector. Vertrouwde zekerheden zijn weggevallen, de bedrijfsvoering staat sterk onder druk. Voor de verdere ontwikkeling / toekomst dient dan ook rekening te worden gehouden met een (ingrijpend) proces van aanpassingen en veranderingen.
Voor dit proces is in de eerste plaats bepalend de bereidheid van de agrariërs om zich aan te passen aan de veranderende marktsituatie en in te spelen op nieuwe kansen en mogelijkheden.
Door de relatief kleinschalige agrarische bedrijfsgroottestructuur en bedrijfsomvang zal een grote inspanning nodig zijn om voldoende economisch toekomstperspectief te behouden. Gelet op deze structuur en de opvolgingssituatie is het waarschijnlijk dat een betrekkelijk groot aantal bedrijven uiteindelijk zal worden beëindigd of als nevenberoepsbedrijf wordt voortgezet.
Het omgevingsbeleid voor de landbouw richt zich in eerste instantie op het in stand houden en verder ontwikkelen van de agrarische productiefunctie en het versterken van de agrarische productiestructuur. Een voortgaande inspanning gericht op de vitaliteit van het platteland is uitgangspunt waarin het proces van aanpassing en verandering binnen de landbouw wordt gestimuleerd. De provincie ondersteunt de noodzakelijke veranderingen in de landbouw door voor de grondgebonden en verbrede landbouw, in ruimtelijke zin, maximale flexibiliteit te bieden. Een ruimtelijke zonering is daarbij niet aan de orde. Voor niet-grondgebonden landbouw wordt, zowel vanuit landschappelijk als economische overwegingen, gestreefd naar bundeling en concentratie van activiteiten. Waar specifieke kansen liggen, zoals aangegeven op kaart 5.5 in het IOP, worden deze zoveel mogelijk veiliggesteld en ontwikkeld.
Uit de kansenkaart landbouw blijkt voor Kapelle het volgende.
- Marktgericht landbouw: De concurrentie kracht van de marktgerichte landbouw staat onder de druk. Er is behoefte aan meet flexibiliteit om in te kunnen spelen op kansrijke ontwikkelingen. Een ruimtelijke zonering voor verbrede en marktgerichte landbouw past daarbij niet. Het belang van agribusiness wordt onderstreept.
- Zoetwatergerelateerde teelten: De provincie zal initiatieven van de sector voor inplanting van zoetwatergerelateerde teelten ondersteunen.
- Agroproductiepark "agro / uien": Er vindt door de provincie een nadere analyse en verkenning plaats naar de concrete introductiemogelijkheden van agroproductieparken in Zeeland. De omgeving van Schore is daarbij kansrijk voor een agroproductiepark "agro / uien".
Mede op basis van deze perspectieven is een uitvoerige verkenning uitgevoerd naar de ontwikkelingsperspectieven voor de landbouwsector. Achtereenvolgens zijn daarbij de volgende oplossingsrichtingen / ontwikkelingsperspectieven verkend op hun kansrijkheid voor het buitengebied van Kapelle, namelijk schaalvergroting, intensiveringen en specialisatie, inplaatsing veehouderij, duurzame landbouw en verbrede plattelandontwikkeling. Overigens dient daarbij te worden opgemerkt dat de ontwikkelingsrichting per bedrijf sterk afhankelijk is van de individuele situatie (bijvoorbeeld arbeidsaanbod, financiële situatie en interesse).
Schaalvergroting
De toenemende mechanisatie en marktontwikkelingen en strengere milieueisen maken grotere akkerbouwbedrijven noodzakelijk om duurzaam rendabel te blijven. Kleinere bedrijven hebben veelal minder investeringsruimte.
Door het Europese markt- en prijsbeleid zal een ingrijpende herstructurering van de akkerbouw moeten plaatsvinden zowel op bedrijfsniveau als op regionaal productieniveau in de richting van bulkproductie (onder andere in relatie tot agrificatie). Als gevolg van het proces van bedrijfsbeëindiging zal grond vrijkomen voor de noodzakelijke bedrijfs- en schaalvergroting. Gezien de gemiddelde bedrijfsgrootte van de akkerbouwbedrijven in Kapelle lijkt bedrijfsgrootte op korte termijn nog geen knelpunt, maar het kan op langere termijn wel van belang zijn.
Aangezien de opbrengstverhoging per hectare voor melkveehouderij nauwelijks mogelijk is als gevolg van de quotering kunnen de bedrijfsresultaten slechts door kostenverlaging en een efficiëntere productie op peil worden gehouden. Vergroting van de bedrijven biedt in dat opzicht perspectief omdat daardoor een efficiëntere bedrijfsvoering mogelijk is. Ook zijn de nodige milieu-investeringen dan makkelijker op te brengen. De graasdierbedrijven in Kapelle hebben al een zeer behoorlijke omvang, de noodzaak en tendens tot schaalvergroting doet zich echter ook hier voor.
Op Europees niveau stond de melkquotering enige tijd ter discussie. Recent is besloten dat de quotering blijft tot vermoedelijk 2014 maar dat interventieprijzen verlaagd zullen worden.
Verlaging van interventieprijzen en gedeeltelijke compensatie met inkomenstoeslagen zullen ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor deze sector (onder andere beëindigingen van een groot aantal bedrijven in combinatie met een versterkte schaalvergroting).
Voor de overige grondgebonden (vleesvee, schapen, geiten, etc.) en de niet-grondgebonden veehouderij is schaalvergroting eveneens een aantrekkelijke optie omdat ook in deze sectoren schaalvergroting tot kostenbesparing en een efficiëntere bedrijfsvoering kan leiden. In de grondgebonden veehouderij (melk- en vleesproductie) betekent de schaalvergroting een vergroting van het oppervlak per bedrijf, veelal gepaard gaande met een uitbreiding van de bebouwing. In de niet-grondgebonden veehouderij zal het met name een uitbreiding van de bebouwing betekenen.
Ook in de vollegrondstuinbouw is schaalvergroting noodzakelijk met het oog op een gewenste verruiming van de vruchtwisseling. Schaalvergroting kan derhalve door grondaankoop ook door uitruil en / of bijhuren van gronden worden gerealiseerd (enkele hectares). De verwerkingseenheid op het bestaande bedrijfscentrum zal daarbij in omvang toenemen vanwege de grotere productie.
Intensiveringen en specialisatie
Bij gebrek aan schaalvergrotingsmogelijkheden zullen intensivering en specialisatie voor veel bedrijven uitkomst moeten bieden.
In de akkerbouw kan worden gedacht aan een intensivering van de teelt, aan omschakeling op grove tuinbouw of aan specialisatie in meer kennis- en arbeidsintensieve teelten en streekeigen producten, al dan niet in deeltijd uitgevoerd. Daarnaast kan gedacht worden een vermarketing van het eigen product (wassen, snijden en verpakken). Door kwaliteitsproductie van herkenbare en gebiedseigen producten is versterking van de marktpositie denkbaar. Intensivering kan leiden tot meer bebouwing op en buiten het bouwperceel (tijdelijke tunnels).
In de vollegrondstuinbouw kan als alternatief voor schaalvergroting ook gekozen worden voor intensivering (arbeidsintensieve gewassen met hogere opbrengst) of specialisatie (kwaliteit, specifieke of streekeigen gewassen). Met name intensivering zal gepaard gaan met meer bebouwing (glas, tunnels). Ook zullen in toenemende mate tijdelijke tunnels worden opgericht buiten de bouwvlakken.
Vollegrondstuinbouw kan ook als alternatief zijn voor de akkerbouw. Naast groente en fruit kan het daarbij ook om bloembollen en / of bolbloemen gaan. De lokale bodemgeschiktheid en de beschikbaarheid van voldoende zoet water zijn hierbij belangrijke voorwaarden voor de ontwikkelingsmogelijkheden (gewassenkeuze, teeltmogelijkheden). Voor de vollegrondstuinbouwproducten is sprake van een verdringingsmarkt waardoor slechts voor een beperkt aantal bedrijven succes zal zijn weggelegd. Daar waar de externe productieomstandigheden en productiestructuur hiervoor concrete mogelijkheden bieden is het wenselijk hierop in te spelen door deze mogelijkheden naar de toekomst toe open te houden en waar mogelijk te stimuleren dat intensivering van de plantaardige productie plaatsvindt.
Een verdere specialisatie in de glastuinbouw vanuit de aanwezige agrarische bedrijven moet kansrijk worden ingeschat. De reeds aanwezige glastuinbouw (en kennisniveau) in de Willem-Annapolder zijn hierbij van doorslaggevend belang. Buiten de Willem-Annapolder zijn bedrijven gevestigd met een glasoppervlakte van circa 2.500 m² tot 15.000 m². In totaal is buiten de Willem-Annapolder circa 10 hectare glastuinbouw gerealiseerd. Verdere concentratie van glastuinbouwontwikkeling dient in aansluiting op de bestaande glastuinbouwconcentratie in de Willem-Annapolder plaats te vinden.
Inplaatsing veehouderij
De melkrundveehouderij (met weidegang) neemt in de provincie een bescheiden plaats in als gevolg van de kleinschaligheid van de bedrijfstak en het beperkende rijksbeleid. Ook de dure melkproductierechten vormen een belemmering voor ontwikkeling van deze bedrijfstak in Zeeland. Niettemin is onder invloed van het op het stimuleren van spreiding van de melkveehouderij gerichte rijksbeleid inplaatsing van deze bedrijven in aansluiting op graslandgebieden mogelijk. Voor een aantal veehouderijbedrijven zal gebrek aan (milieu)ruimte als gevolg van nabijgelegen woonconcentraties kunnen leiden tot de noodzaak van verplaatsing van de bedrijfskavel naar elders in het buitengebied. Vanwege de milieusituatie in de overschotgebieden was in Zeeland de afgelopen jaren een groot aantal initiatieven voor vestiging van grootschalige intensieve veehouderijbedrijven aan de orde. Deze initiatieven zijn tot nu toe niet merkbaar in het plangebied en hebben dan ook niet geleid tot de vestiging van grootschalige varkenshouderijen. Als gevolg van de verdere aanscherping van het provinciale en rijksbeleid en wetgeving (reconstructie- en herstructureringswet varkenshouderij) is te verwachten dat een structurele ontwikkeling van intensieve veehouderijcomplexen in Kapelle niet zal (kunnen) plaatsvinden.
Gelet op de omgevings- en milieukwaliteit (stank en verzuring) en de nadelige gevolgen voor de grondgebonden agrarische productiestructuur (versnippering en de concurrentie met akkerbouwbedrijven) kan dit leiden tot toekomstige conflictsituaties. Intensieve veehouderij als aanvullende neventak op bestaande (grondgebonden) bedrijven kan echter voor een aantal bedrijven een belangrijke bijdrage leveren aan het economische perspectief en de continuïteit. Een inperking van de nog aanwezige milieuruimte (met name in verband met stankrichtlijnen) als gevolg van nieuwe grootschalige intensieve veehouderijbedrijven van buiten kan grote nadelige consequenties hebben voor de realiseerbaarheid van deze mogelijkheid.
Duurzame landbouw
Als relatief schone landbouwprovincie verkeert Zeeland in een relatief gunstige positie voor omschakeling naar duurzame landbouw dat wil zeggen landbouw die gericht is op een schoon milieu en die economische continuïteit biedt. Een perspectiefvolle ontwikkeling naar duurzame landbouw vereist echter wel bedrijfsaanpassingen (onder andere aanpassingen met betrekking tot bemesting en gewasbescherming, verruimde teeltplannen, betere opslagmogelijkheden voor producten). Met name in combinatie met een proces van schaalvergroting ontstaat ruimte voor een zekere mate van extensivering waardoor ook voor de toekomst aan de hoge eisen ten aanzien van de milieukwaliteit is te voldoen. Dit biedt tevens beperkte mogelijkheden voor eventuele natuurwaarden.
Verbrede plattelandsontwikkeling
Naast de (beperkte) mogelijkheden voor schaalvergroting, intensivering en specialisatie binnen de agrarische sector moet worden verwacht dat het aantal agrariërs dat naast het agrarische bedrijf een niet-agrarisch nevenberoep of hoofdberoep zoekt, zal toenemen.
Verbrede plattelandsontwikkeling kan voorkomen in relatie met hoofdberoepsbedrijven, maar in veel gevallen ook op nevenberoepsbedrijven. In een aantal gevallen zal een neven- of hoofdactiviteit buiten de landbouw worden gezocht. Als het daarbij gaat om niet-agrarische nevenactiviteiten op het agrarische bedrijf, mag daarvan geen beperkende invloed op de omliggende agrarische bedrijven uitgaan.
De mogelijkheden voor niet-landbouwachtige activiteiten die bijdragen tot verbreding van de economische basis van het landelijk gebied, omvatten:
- toerisme en recreatie: kleinschalig kamperen, kampeerboerderijen, verkoop (streek)eigen producten, recreatief medegebruik gronden, plattelandstoerisme;
- natuur- en landschapsbeheer: beheers- en onderhoudsovereenkomsten, natuurproductie;
- semi-agrarische functies zoals maneges, volkstuinen, etc.
Het beleid inzake Nieuwe Economische Dragers betekent een belangrijke invulling van verbrede plattelandsontwikkeling.
Wat betreft het agrarisch natuur- en landschapsbeheer is een belangrijke voorwaarde dat daaruit geen beperkingen voortvloeien in bijvoorbeeld het ruimtelijk beleid, doordat (op termijn) een "zwaardere" bestemmingsregeling geldt. Bovendien is het, vanuit de agrarische sector bezien, van belang dat agrariërs flexibel met natuur- en landschapsbeheer kunnen omgaan en dat een reële vergoeding wordt betaald.
Ruimtelijke consequenties
Voor het bestemmingsplan is het van belang de ruimtelijke consequenties van de vorengenoemde ontwikkelingen aan te geven. De volgende ontwikkelingen zijn daarbij relevant:
- schaalvergroting zal leiden tot een toename van grotere, moderne gebouwen;
- bij een aantal bedrijven zullen nevenactiviteiten worden gerealiseerd, die veelal groter zullen zijn dan de bestaande;
- de ontwikkelingen van niet-agrarische nevenactiviteiten kan gepaard gaan met een toename of verandering van de bedrijfsbebouwing;
- als gevolg van bedrijfsbeëindiging zullen gebouwen hun agrarische functie verliezen; hergebruiksmogelijkheden dienen zorgvuldig overwogen te worden toegekend;
- verschuiving in het grondgebruik (aquacultuur, tuinbouw, grasland, nieuwe gewassen);
- meer behoefte, met name in de tuinbouw, aan teeltondersteunende voorzieningen (zoals folies, tunnel- en gaaskassen en ondersteunend glas).
3.4 Landschap
In deze paragraaf worden de ruimtelijk-visuele structuurkenmerken en -kwaliteiten van het plangebied beschreven. Op grond van beschikbare gegevens en een gebiedsinventarisatie worden de landschapswaarden en potenties in beeld gebracht. Deze analyse beperkt zich tot de sectoraal gewenste ontwikkeling en dient in het kader van de (integrale) beleidsvisie (zie hoofdstuk 4) nader te worden afgewogen ten opzichte van andere belangen.
De landschapsanalyse is als volgt opgebouwd. Allereerst wordt het huidige landschapsbeeld beschreven (landschapsstructuur, deelgebieden). Teneinde het landschapsbeeld te kunnen afwegen ten opzichte van andere belangen is een gebiedswaardering uitgevoerd en zijn de aard en de mate van kwetsbaarheid van dit landschapsbeeld aangegeven voor (toekomstige) ruimtelijke ontwikkelingen. Vervolgens worden de ontwikkelingen en potenties verkend. Tenslotte wordt de gewenste landschapsstructuur beschreven waarbij wordt aangegeven welke kwaliteiten vanuit landschappelijk oogpunt behouden dienen te blijven en welke landschappelijke ontwikkelingsmogelijkheden wenselijk zijn.
3.4.1 Landschappelijke structuur en landschapstypen
De identiteit van het landschap van de gemeente Kapelle wordt in de eerste plaats ontleend aan de ontstaansgeschiedenis en het abiotische basispatroon (geomorfologie, bodem, water). Mede op grond van dit abiotisch basispatroon (paragraaf 3.1.) is voor het plangebied een landschapstypering en -waardering uitgevoerd.
Landschappelijke hoofdstructuur en landschapstypen
De landschappelijke hoofdstructuur van het plangebied wordt in belangrijke mate bepaald door de ontstaansgeschiedenis in samenhang met het proces van de bedijking. De hoofdstructuur is kenmerkend voor het landschap van de Zeeuwse Delta, bestaande uit getijdengeulen, slikken, schorren kernland en jonge zeekleipolders. In het plangebied zijn binnen deze hoofdstructuur drie landschapstypen te onderscheiden:
- het zeearmenlandschap;
- het kernlandlandschap;
- het zeekleilandschap.
- het zeearmenlandschap
Het zeearmenlandschap bestaat uit het getijdengebied van de Oosterschelde en Westerschelde. Er is sprake van een grote mate van dynamiek en een (relatief) ongestoord verloop van natuurlijke landschapsvormende processen. Dit komt onder andere tot uiting in de ontwikkeling van de zandplaten, kustafslag en de sedimentatie van zand en slib. Kenmerkend verschil met de kusten die zijn gelegen direct aan de Noordzee is de afwezigheid van strand en duinen, hetgeen verklaarbaar is door de ligging oostelijk in de Delta. Typologisch is een duidelijk verschil tussen de Westerschelde (het estuarium van de Schelde) en de Oosterschelde (zeearm). Dit verschil is ook duidelijk waarneembaar bijvoorbeeld door het verschil in doorzicht: de Westerschelde heeft weinig doorzicht als gevolg van de grote hoeveelheden slib die door de rivier worden vervoerd. De Oosterschelde heeft ten opzichte van de Westerschelde een groter doorzicht en is ook voedselarmer. Sinds het begin van de jaren negentig is het doorzicht in de Oosterschelde echter gehalveerd als gevolg van kleuring van het water, die mogelijk veroorzaakt wordt door verhoogde humuszuurconcentraties.
Grote waterbouwkundige veranderingen zijn er sinds de ingebruikname van de stormvloedkering en de sluiting van de compartimenteringsdammen niet meer in de Oosterschelde geweest. Het proces "zandhonger" schrijdt echter voort. Door de verlaagde stroomsnelheden in de Oosterschelde overheersen de erosieve processen de opbouwende processen, waardoor slikken en platen langzaam maar zeker eroderen en onder water verdwijnen.
Het kernlandlandschap
Het grootste deel van de gemeente behoort tot het zogenaamde kernland (voorheen oudland genoemd). In de Zeeuwse context is dit een zeer oud landschapstype. De bodemkundige opbouw komt duidelijk in het reliëf tot uiting: hooggelegen kronkelig lopende kreekruggen en laaggelegen poelgebieden. De Kapelse moer is in samenhang met de Yerseke Moer het grootste nog bestaande poelgebied in oorspronkelijke staat. Er worden nog hollebollige weilanden (veel microreliëf) aangetroffen, die het resultaat zijn van de moernering in de middeleeuwen. Er komen geen dijken in dit landschapstype voor, uitgezonderd de dijk langs het Kanaal door Zuid-Beveland en de dijken langs de inlagen aan de Oosterscheldedijk.
Het verkavelingpatroon van de poelgronden en de kreekruggen is grillig. Door de ruilverkaveling is het patroon deels omgevormd naar een rationele blokvormige verkaveling. De afwatering en het watergangenpatroon zijn gebaseerd op de ligging van de kreken. Ook hier heeft de ruilverkaveling het oorspronkelijke patroon rechtlijnig van karakter gemaakt.
Het bebouwingspatroon is historisch gezien sterk gekoppeld aan de kreekruggen, de poelgronden stonden voorheen 's winters onder water. Het beplantingspatroon bestaat met name uit het vrijwel ontbreken van beplanting in de poelgebieden en fraaie erfbeplanting bij de oude boerderijen op de kreekruggen.
Op grond van de ruimtelijk-landschappelijke kenmerken openheid en bebouwingspatroon is binnen het kernlandlandschap onderscheid te maken in:
- open onbebouwd graslandgebied met veel microreliëf, zoals het graslandgebied van de Kapelse Moer;
- het nagenoeg onbebouwde gebied: momenteel in gebruik als akkerland of fruitteelt, bebouwing ontbreekt in principe in deze gebieden;
- afwisselende open en besloten gebied met gevarieerde bebouwing. Waarbij een onderverdeling is gemaakt in gebieden die wel of geen bijzondere structuur hebben. Een bijzondere structuur is bijvoorbeeld het gebied rond de kerk ten westen van Wemeldinge en de buurtschap Eversdijk.
Zeekleilandschap
Van de zeekleipolders is de ruimtelijke opbouw te typeren als open door dijken omgeven vlakke polders van verschillende grootte. Dit landschapstype komt alleen in het zuidelijke dele van de gemeente voor. Het dijkenpatroon hangt nauw samen met de ontstaansgeschiedenis. Het wegenpatroon valt in de kleinschalige polders grotendeels samen met het dijkenpatroon. Bij de grotere polder ligt het wegenpatroon juist los van de dijken.
Het verkavelingspatroon is, mede tengevolge van de herinrichting, rationeel blokvormig. De afwatering en het watergangenpatroon zijn gebaseerd op de ligging van de voormalige kreken. De hoofdwatergangen hebben door hun strakke belijning weinig relatie meer met het oude (kronkelende) karakter van de kreken. Het bebouwingspatroon is ook sterk bepaald door de ontstaansgeschiedenis. De boerderijen zijn verspreid en gesitueerd langs de dijken, wegen of in het veld. Het beplantingspatroon is sober. De erven van de boerderijen zijn veelal beplant en soms is er nog een huisweide met drinkput en hoogstamboomgaard aanwezig. De dijken zijn veelal beplant. Binnen het zeekleilandschap is nader onderscheid te maken op grond van visueel-ruimtelijke kenmerken:
- open ongebouwd gebied; het oostelijke deel van de Willem Annapolder;
- nagenoeg onbebouwd gebied; de oude havengeul van Biezelinge;
- afwisselend open en besloten gebied met gevarieerde bebouwing: het westelijke deel van de Willem Annapolder.
Bijzondere landschapselementen
Binnen de deelgebieden komen naast dijken nog bijzondere landschapselementen voor die kenmerkend zijn voor de ontstaansgeschiedenis en daardoor mede bepalend voor de landschappelijke identiteit. Deze elementen hebben veelal ook een duidelijk cultuurhistorische waarde. Het betreft de volgende elementen.
Structureel landschapselement
Structurele landschapselementen in het plangebied zijn: het kanaal, de spoorweg, de hoofdwegen, de binnendijken en de zeedijken.
Klein landschapselement
Kleine landschapselementen in het plangebied zijn: weel, inlaag, voormalige begraafplaats, voormalige haven en bos, oude waardevolle boerderij met streekeigen erf, drinkput in grasland, grenslinde en zogenaamde 2-ha woning.
Archeologisch landschapselement
In het plangebied komen terreinen voor met specifieke archeologische waarden. Deze waarden zijn aangegeven op de provinciale kaarten IKAW (indicatieve kaart archeologische waarden) en de AMK (Archeologische monumentenkaart). Bij de IKAW gaat het specifiek om de gebieden van hoge en middelhoge archeologische trefkans.
Waardering
De landschappelijke waarde van het plangebied is gelegen in de gebiedseigen identiteit. De volgende gebiedseigen landschapselementen zijn hierbij vooral bepalend:
- het contrast tussen de landschapstypen met name de overgang tussen het kernlandlandschap en het zeearmenlandschap;
- plaatselijk nog herkenbare oude landschapspatronen als afspiegeling van de ontstaansgeschiedenis en de ontginningswijze (herkenbaarheid en gaafheid van met name: openheid, onbebouwd karakter, kenmerkend bebouwingspatroon, dijkenpatroon);
- de aanwezigheid van reliëf;
- de mate van zeldzaamheid (in Zeeuwse / landelijke context).
De waardering van de onderscheiden landschapstypen en landschappelijke deelgebieden en bijzondere landschapselementen is in tabel 5 samengevat.
Kwetsbaarheden
De deelgebieden en bijzondere landschapselementen zijn in verschillende mate kwetsbaar voor ruimtelijke veranderingen en ontwikkelingen, met name als gevolg van landbouwkundige en eventueel andere bedrijfsmatige ontwikkelingen. Bij de beoordeling van de landschappelijke kwetsbaarheid van een gebied zijn de volgende aspecten van belang:
- de locatie / situering van nieuwe bebouwing (bijvoorbeeld situering midden in een open onbebouwd gebied;
- de aard en schaal van de nieuwe bebouwing in relatie tot de ruimtelijke verschijningsvorm (industrieel grootschalige aandoende bebouwing);
- de aanleg van hoog opgaande beplanting: bosaanleg of fruitteelt in een open polder;
- de egalisatie van het aanwezige microreliëf.
In tabel 5 wordt de specifieke kwetsbaarheid per landschappelijk deelgebied beschreven.
De bijzondere landschapselementen als herkenbare verwijzing naar de ontstaansgeschiedenis zijn op zichzelf aan te merken als waardevol.
De kwetsbaarheid van deze landschapselementen is afhankelijk van het type element. Door de beperkte omvang van de elementen is de kans aanwezig dat deze door ingrepen (geleidelijk) verdwijnen. Hierbij kan worden gedacht aan het rooien van beplantingen, egaliseren van graslandpercelen en het reliëf in bouwland en het omzetten van grasland naar bouwland.
Tabel 5 Waardering en kwetsbaarheid landschappelijke deelgebieden
kenmerk | waardering | kwetsbaar voor: |
zeearmen | ||
estuarium (Westerschelde) | waardevol | verandering in dynamiek bebouwing - langs randen |
zeearm (Oosterschelde) | waardevol | verandering in dynamiek bebouwing - langs randen |
kernland | ||
open onbebouwd graslandgebied met veel microreliëf | waardevol | verdichting en versnippering door (niet-grondgebonden) nieuwe bebouwing. aanleg beplanting. egalisatie hoogteverschillen. |
Nagenoeg onbebouwd gebied | waardevol | verdichting en versnippering door nieuwe bebouwing. Aanleg beplanting. |
Afwisselend open en besloten gebied met gevarieerde bebouwing Afwisselend open en besloten gebied met gevarieerde bebouwing met bijzondere structuur | niet waardevol waardevol | geen verdichting en versnippering door nieuwe bebouwing buiten het patroon |
zeekleipolder | ||
open onbebouwd gebied | waardevol | verdichting en versnippering door nieuwe bebouwing. Aanleg beplanting. |
Nagenoeg onbebouwd gebied | waardevol | verdichting en versnippering door nieuwe bebouwing buiten het patroon |
afwisselend open en besloten gebied met gevarieerde bebouwing | niet waardevol | geen |
3.4.2 Verkenning ontwikkelingen
De (autonome) landschappelijke ontwikkelingen worden in eerste instantie bepaald door de veranderingen in het agrarisch grondgebruik en de ruimtelijke veranderingen die verband houden met de ontwikkeling / uitvoering van het beleid van rijk en provincie in het plangebied. De ontwikkelingen in het buitendijks gebied zijn in ruimtelijk opzicht zeer beperkt van karakter. Wel speelt in deze gebieden de problematiek van het beheer en het multifunctioneel gebruik.
De belangrijkste, in landschappelijk opzicht relevante ontwikkelingen die binnen het plangebied te verwachten zijn, worden hieronder beknopt weergegeven.
Agrarische ontwikkelingen
Een deel van de landschappelijke ontwikkelingen worden bepaald door de veranderingen in het agrarisch grondgebruik. Het betreft de volgende ontwikkelingen:
- schaalvergroting;
- intensivering en specialisatie;
- intensieve veehouderij als nieuwe bedrijfstak;
- uitbreiding van het glasareaal;
- deeltijdagrariër;
- bedrijfsbeëindiging;
- aquacultuur.
Intensivering en specialisatie zal plaatselijk leiden tot veranderingen in het agrarisch grondgebruik (van akkerbouw naar bloemen-, bessen-, zaden- of vollegrondsteelten). Deze veranderingen kunnen consequenties hebben voor de mate en aard van de bedrijfsbebouwing en teeltondersteunende voorzieningen (bijvoorbeeld tunnelkassen en regenschermen). Met een toenemende intensivering en schaalvergroting zal doorgaans ook de behoefte aan meer gevarieerde en grootschalige bebouwing toenemen en kan een toenemende landschappelijke verdichting optreden van bepaalde gebieden met grote consequenties voor de landschappelijke karakteristiek en waarde. Ook verandering van teelten en daarmee van het gebruik van de onbebouwde gronden kan leiden tot landschapsverandering. Hierbij kan worden gedacht aan een verkleining van het areaal grasland ten behoeve van maïsteelt hetgeen leidt tot een (tijdelijke) afname van de openheid. Een meer blijvende afname van de landschappelijke openheid kan ontstaan door toename van bos en fruitteelt. Het toenemend gebruik van afdekmaterialen ten behoeve van de tuinbouwmatige teelten kan eveneens tot een belangrijke (tijdelijke) verandering leiden van het karakteristieke landschapsbeeld.
Vooral de toenemende druk vanuit de intensieve veehouderij zou op bepaalde plaatsen (zonder concrete beleidsmaatregelen) kunnen leiden tot industriële complexvorming met ingrijpende landschappelijke consequenties. Plaatselijk kan hierdoor sprake zijn van een toenemende disharmonie met de huidige landschapskenmerken en nivellering van de landschappelijke waarden.
Uitbreiding van het glasareaal is naar verwachting slechts aan de orde in aansluiting op de bestaande (glas)tuinbouwbedrijven in het plangebied, vooral in de Willem-Annapolder. Samen met de ontwikkeling van tunnelkassen op de veldkavels kan dit (evenals intensieve veehouderij) leiden tot een ingrijpende landschappelijke invloed met name in of grenzend aan de open gebieden.
De ontwikkeling van deeltijdagrariërs zal naar verwachting tevens leiden tot een zekere verandering van het landschapsbeeld. Dit kan in verschillende vormen tot uitdrukking komen zoals de verandering van het karakter (verschijningsvorm) van de agrarische gebouwen en erven (kampeereenheden, beplantingen). Ook de mate van bebouwing op (bestaande) agrarische bedrijfskavels zal onder invloed van niet-agrarische nevenactiviteiten kunnen toenemen.
Verwacht wordt dat een belangrijk deel van de agrarische bedrijven in het gebied op termijn beëindigd zal worden. Bedrijfsbeëindiging kan leiden tot een proces van verkrotting en verpaupering. De landschappelijke identiteit kan hierdoor op een essentieel onderdeel (namelijk de agrarische karakteristiek) worden ondermijnd. Ook de omzetting van de vrijkomende bedrijven in niet-agrarische functies (wonen, bedrijven) kan eveneens leiden tot een verandering van het karakter en de verschijningsvorm van de aanwezige bebouwing.
Het bevorderen van de aquacultuur is één van de doelstellingen van het omgevingsbeleid voor de landbouw. Het gaat daarbij om de kweek van schaal- en schelpdieren, vis, zouttolerante gewassen en andere aquatische producten, ten behoeve van voedings-, industriële en energietoepassingen. Met name de oevers van de Deltawateren zijn, vanwege de beschikbaarheid van zout water, kansrijk voor (nieuwe) initiatieven.
Stedelijke en kernrandontwikkelingen
Vanuit de kernen in de gemeente Kapelle vinden ontwikkelingen plaats in het buitengebied. Door uitbreidingen (woningbouw / bedrijventerreinen) rukt de komgrens stapsgewijs op langs visueel-ruimtelijk doorgaans harde grenzen.
Visueel ruimtelijk storende ontwikkelingen hebben met name betrekking op de ontwikkelingen van woonkernen (bedrijventerreinen), de ruilverkaveling en windturbineprojecten. Of een element als storend wordt ervaren is in sterke mate afhankelijk van het karakter, de schaal van de directe omgeving en de perceptie van de waarnemer.
Woonkernen
Als (storende) contrasten in Kapelle kunnen worden aangeduid de bedrijventerreinen Smokkelhoek en CZAV bij Wemeldinge. Daarnaast is sprake van een meer geleidelijke ontwikkeling waarbij de dorpsrand (langzaam) verschuift. In randzonegebieden die (agrarisch gezien) zonder gerichte maatregelen hun stabiliteit dreigen te verliezen dient rekening te worden gehouden met een voortgaand proces van verdichting en versnippering als gevolg van kernrandontwikkelingen. Een grote variatie aan (illegale) afwijkende en verspreide bebouwing en bouwwerken kan hiervan het gevolg zijn (paardenweide / manege / volkstuin / hobbyschuur etc.). Daarnaast zijn er ontwikkelingen die het karakter van (lint)bebouwing geleidelijk kunnen doen veranderen.
Windturbines
Verspreid in het plangebied is, mede gezien het gunstige windaanbod, sprake van kans op initiatieven voor het oprichten van windturbines. In de Willem-Annapolder is een windturbinepark gerealiseerd. Dit heeft tot grote landschappelijke consequenties geleid.
3.4.3 Streefbeeld landschap
Vanuit landschappelijk oogpunt is het behouden en versterken van de gebiedseigen identiteit van het plangebied het belangrijkste uitgangspunt. De huidige landschapsstructuur en de daarin onderscheiden (waardevolle) deelgebieden kunnen hierbij als basis dienen. Voor het realiseren van een gewenste landschapsstructuur en -ontwikkeling zijn de volgende uitgangspunten van belang.
- Behoud van de aanwezige landschapswaarden
De specifieke kwetsbaarheden van de waardevolle deelgebieden geven daarbij richting aan de landschappelijke aanvaardbaarheid of inpasbaarheid van mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen.
- De versterking en ontwikkeling van landschapswaarden op grond van landschapspotenties
De waardevolle deelgebieden kunnen op grond van aanwezige landschappelijke potenties verder versterkt worden. Voorts is het mogelijk om in de niet waardevolle gebieden door middel van landschapsbouw landschapsversterking te laten plaatsvinden zodat de landschappelijke samenhang wordt vergroot en storende elementen worden ingepast. De aanwezige herkenbare landschappelijke overgangen tussen bebouwde kom en buitengebied vormen hierbij een belangrijk aanknopingspunt.
Beide (elkaar aanvullende) uitgangspunten zijn verder uitgewerkt in de navolgende aanbevelingen voor de gewenste landschapsstructuur.
Behoud kenmerken van deelgebieden en landschapselementen
De noodzaak tot behoud spitst zich toe op de landschappelijke deelgebieden die als landschappelijk waardevol worden aangemerkt. Dit betreft de volgende deelgebieden.
Zeearmenlandschap
Behoud van het karakter door:
- het behoud van de natuurlijke dynamiek van het gebied;
- behoud van de (voormalige) schorren en zandplanten;
- het weren van verticale grootschalige gebouwde elementen in de directe omgeving.
Kernlandlandschap: open onbebouwd graslandgebied (onder andere Kapelsche Moer)
Behouden van het karakter door:
- het behoud van het onbebouwd karakter;
- het behoud van het open graslandkarakter en microreliëf;
- het tegengaan van hoog opgaande beplanting in de open gebieden;
- het tegengaan van grootschalige industrieel aandoende, niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvormen / complexen en bijvoorbeeld windturbines (bufferzone van 200 meter).
Kernlandlandschap: nagenoeg onbebouwd gebied (weerszijden Wemeldingse Zandweg tussen bedrijventerrein Smokkelhoek en Schore, ten zuidwesten van Rijksweg A58)
Behouden van het karakter door:
- het behoud van het onbebouwd karakter;
- het tegengaan van grootschalige industrieel aandoende, niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvormen / complexen en bijvoorbeeld windturbines (bufferzone van 200 meter);
- het behoud van de onbebouwde zone langs de zeedijk (behoud contrast).
ijzondere landschapselementen
Behoud en herstel van de bijzondere landschapselementen door:
- het tegengaan van ontwikkelingen die een aantasting vormen van het element;
- het nemen van adequate beheersmaatregelen.
Aanbevelingen landschapsontwikkeling
Voor een aantal deelgebieden is het mogelijk te komen tot versterking of ontwikkeling van de gebiedseigen landschappelijke identiteit en waarden door middel van landschapsontwikkeling. Met behulp van landschapsbouw kan lineaire (dijk- en wegbeplanting) en vlakvormige beplanting (landschapselementen) ontwikkeld worden. De gewenste ontwikkelingen zijn gericht op:
- het vergroten van de diversiteit en het versterken van de contrastwerking open-dicht (wegbeplanting);
- het vergroten van de landschappelijke samenhang en identiteit: versterken van de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis (wegbeplanting en beplanting van dijken) en het stimuleren van (streekeigen) erfbeplanting;
- het inpassen van landschappelijk storende elementen en overgangen;
- versterking geledende werking van landschapselementen en bosaanleg;
- het versterken van het karakter van buurtschappen (beplanting, bebouwing);
- het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe landgoederen, landschapscamping, boerenboscamping etc.;
- het vergroten van het graslandareaal in aansluiting op de open gebieden met graslandkarakter.
3.5 Ecologie
In deze paragraaf worden de actuele en potentiële ecologische kwaliteiten van het plangebied beschreven. Op grond van beschikbare ecologische basisgegevens (onder andere vegetatiekartering, faunagegevens) zijn de actuele ecologisch waardevolle elementen in beeld gebracht en zijn ontwikkelingsmogelijkheden nagegaan. Deze analyse beperkt zich tot de sectoraal gewenste ontwikkeling en dient in het kader van de (integrale) beleidsvisie (zie hoofdstuk 4) nader te worden afgewogen ten opzichte van andere soorten belangen.
De opbouw van deze ecologische analyse is als volgt. Allereerst wordt ingegaan op de huidige situatie op grond van een indeling van het plangebied in ecologische deelgebieden en wordt een beschrijving gegeven van waardering en kwetsbaarheid van deze deelgebieden. Vervolgens wordt een overzicht gegeven van de te verwachten ontwikkelingen van de ecologische structuur mede in relatie tot andere ruimtelijke ontwikkelingen en reeds in gang gezet beleid en worden de ecologische potenties beschreven. Tenslotte wordt een gewenste ecologische hoofdstructuur aangegeven die op grond van aanwezige en potentiële waarden vanuit ecologisch oogpunt dient te worden nagestreefd (aanbevelingen voor behoud en ontwikkelen van ecologische waarden).
3.5.1 Ecologische structuur
De kenmerken van de ecologische structuur in het plangebied worden in belangrijke mate bepaald door de ontstaansgeschiedenis in relatie tot het huidige beheer. De ecologische structuur is kenmerkend voor de Zeeuwse Delta, bestaande uit een groot zoutwater (inter-)getijdengebied en kernlandlandschap.
De ecologische kwaliteiten in deze deelgebieden verschillen sterk maar hebben ook duidelijke onderlinge relaties. Hierbij speelt de overgang tussen zoute en zoete milieus een dominante rol.
Deltawateren
De Oosterschelde is een getijdengebied met een unieke waterkwaliteit en een grote mate van natuurlijkheid. Water, schorren en intergetijdengebied vormen, mede in samenhang met de binnendijks gelegen natuurgebieden, het leefmilieu voor een rijke flora en fauna. Er is sprake van een grote diversiteit aan milieutypen: schorren, slikken en platen, ondiep en diep water.
Het water vervult een zeer belangrijke functie als kraamkamer voor diverse vissoorten en schelpdieren. De levensgemeenschappen van het zoute water zijn zeer kenmerkend en hebben een zeer hoge natuurwaarde. Het Oosterscheldebekken is van groot belang voor trekvogels en broedvogels. In bijna alle maanden van het jaar wordt de 1-% norm voor een watervogelgebied van internationale betekenis overschreden. De schorren hebben naast een rol voor de fauna ook een grote betekenis voor de vegetatie.
De internationale betekenis van de Oosterschelde als natuurgebied komt tot uitdrukking in een breed beschermend regiem (Wetland, Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Natuurbeschermingswet, Nationaal Park). Overigens is behoord slechts een klein deel van de Oosterschelde tot het plangebied. Door de ligging van de vaargeul dicht bij de kust er is slechts een smalle zone van slikken en schorren. Door de verbreding van het Kanaal door Zuid-Beveland vormt dit kanaal een onderdeel van de Oosterschelde.
De kwaliteiten van de Westerschelde zijn vergelijkbaar met die van de Oosterschelde. Ondanks de functie ten behoeve van de scheepvaart en de verontreiniging van de Schelde hebben zowel het water als de slikken en schorren een zeer bijzondere functie voor de natuur. Ook hier zijn delen (inclusief slikken en schorren) aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van Vogel- en Habitatrichtlijn. De Kapellebank vervult tevens een (beperkte) functie als hoogwatervluchtplaats.
Kernland / Zeekleipolder
Op het kernland en de zeekleipolders zijn de volgende ecologische relevante deelgebieden te onderscheiden:
- poelgronden;
- inlaag;
- weel;
- bos;
- bloemdijk;
- agrarisch gebied.
Poelgronden
Poelgronden zijn kenmerkend voor het kernland. Het betreft laaggelegen graslanden. Naast de Kapelse Moer zijn er nog drie kleinere poelgronden in het plangebied gelegen. De Kapelse Moer (deels in eigendom van het Zeeuws Landschap) is van groot belang voor vogels: er broeden veel weidevogels, grote aantallen ganzen en eenden komen er ('s winters) foerageren. De oorspronkelijk middeleeuwse ontginningsstructuur is nog goed herkenbaar: kleine percelen grasland met veel reliëf. De vroegere kreken zijn nog duidelijk waarneembaar in de vorm van hoger gelegen kreekruggen. Het water in de meeste sloten is brak (tot zeer zout in de zomer). Voor het vee zijn drinkputten aangelegd in de hoger gelegen, zandige kreekruggen, waar het grondwater zoet is. Deze verschillen tussen zout en zoet komen ook tot uiting in de bijzondere vegetatie van het gebied. Ook grote delen van de Kapelse Moer zijn aangewezen als speciale beschermingszone (Oosterschelde) in het kader van de Habitatrichtlijn en speciale beschermingszone (Yerseke en Kapelse Moer) in het kader van de Vogelrichtlijn.
Inlaag
Tegen de Oosterschelde aan zijn inlagen gelegen. Deze inlagen zijn als gevolg van de dijkverzwaring sterk in ecologische kwaliteit achteruit gegaan. Daarnaast is op de Oosterscheldedijk veel (recreatie-)verkeer en daardoor veel verstoring. De functie voor natuurwaarden (planten en vogels) is hierdoor beperkt.
Weel
Echte kreekrestanten zijn niet in het plangebied gelegen. Wel zijn er, ten zuiden van Biezelinge, enige welen als gevolg van dijkdoorbraken. De belangrijkste vegetatiekundige waarden betreffen milieus waar sprake is van overgangen tussen zoet-zout, zand-klei en droog-nat, De riet- en oevervegetaties langs de welen (en sloten) zijn mede kenmerkend door de overgang van brak naar zoet.
Bos
Voor Zeeuwse begrippen is er binnen het plangebied veel bos gelegen. Het oudste bos is het Jachtsebos (ook wel Wissebos genoemd). Daarnaast zijn er het Kapelse bos en de bossen bij Wemeldinge. Beiden aangelegd in het kader van een ruilverkaveling (de zogenoemde dorpsbossen). Ook in de zone langs de A58 zijn veel boselementen aangelegd. Deze jonge bossen zijn nu al van belang als leefgebied van een groot aantal vogelsoorten en zoogdieren. Dit betreft in landelijk opzicht algemeen voorkomende soorten.
Bloemdijk
De dijken in het gebied kunnen zich, bij goed beheer, ontwikkelen tot een bloemdijk. In een aantal gevallen betreft het hier zogenaamde voor verzuring gevoelige vegetatiekundige waarde (bloemdijk). Een deel van de dijken is in beheer bij de Vereniging Natuurmonumenten.
Agrarisch gebied.
Het gangbare agrarische gebied omvat een breed scala aan natuurwaarden, die zijn gekoppeld aan: het landbouwkundig gebruik, de aanwezigheid van water, bermen en erven. Het zijn veelal geen bijzondere natuurwaarden. Door de Zeeuwse context kunnen er landelijke gezien wel bijzondere natuurwaarden voorkomen. Zo zijn Patrijs en Groene specht vogelsoorten die in Zeeland relatief veel tot broeden komen en waarvan het aantal zelfs omhooggaat. Dit tegen de landelijke trend in. Ook planten die zijn gekoppeld aan zilte omstandigheden, zoals Zulte en Heemst, komen in Zeeland veel voor maar zijn landelijk gezien bijzonder.
Het netwerk van (verspreid liggende) drinkputten als leefgebied en voortplantingsbiotoop van amfibieën en de dijken als leefgebied van onder andere dagvlinders vormen de belangrijkste ecologische basiskenmerken van het poldergebied.
Voor de visfauna is er een belangrijke relatie tussen het zoute buitenwater en het brakke (of plaatselijk zoete) binnenwater. Dijken en gemalen vormen voor de migrerende soorten een grote barrière.
De aangegeven ecologische kenmerken / betekenis van het agrarische gebied zijn veelal gekoppeld aan het huidige (gangbare) agrarische beheer. Het agrarisch gebruik en waar mogelijk een afgestemd beheer zijn van doorslaggevend belang voor de instandhouding en ontwikkeling van deze specifieke natuurwaarden.
3.5.2 Ecologische deelgebieden, waardering en kwetsbaarheden
In tabel 6 wordt per ecologisch deelgebied aangegeven wat de belangrijkste kenmerken zijn, hoe deze gewaardeerd worden en welke kwetsbaarheden aan de orde zijn.
Waardering
Om de ecologische deelgebieden te kunnen beoordelen op de waarde voor de ecologische hoofdstructuur, zijn de volgende aspecten van belang:
- kenmerkendheid: de mate waarin de in een gebied voorkomende flora en fauna karakteristiek is voor Zeeland en Nederland;
- zeldzaamheid: het betreft hier zowel de zeldzaamheid op regionale en nationale schaal als op internationale schaal;
- diversiteit: de soortenrijkdom per oppervlakte-eenheid;
- vervangbaarheid: de mate waarin bepaalde ecosystemen kunnen worden hersteld of elders worden vervangen;
- ligging in de ecologische structuren: de mate waarin gebiedsdelen van belang zijn voor het ecologisch functioneren van omliggende gebieden (functie als natuur (kern)gebied).
Uit analyse blijkt dat alle aangegeven ecologische deelgebieden een essentieel onderdeel van ecologische hoofdstructuur vormen en als zodanig aan te merken zijn als waardevol.
Kwetsbaarheden
Voor de onderscheiden ecologische deelgebieden is op grond van de beschreven ecologische waarden nagegaan in welke mate deze kwetsbaar zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied. De kwetsbaarheid van de onderscheiden gebiedscategorieën is afhankelijk van de soort ingreep en het effect ervan (zie ook tabel 6).
Tabel 6 Waardering en kwetsbaarheid ecologische deelgebieden
kenmerk | waardering | kwetsbaar voor: |
zeearm | ||
getijdengebied en slikken en schorren | waardevol | verandering sedimentatie / erosie overbevissing schelpdieren verstoring door recreanten aantasting openheid en rust |
kernland / zeekleigebied | ||
poelgronden | waardevol | versnippering verdichting verstoring intensivering beheer omzetting grasland naar bouwland |
inlaag | waardevol | versnippering verdichting door beplanting en bebouwing verstoring intensivering beheer omzetting grasland naar bouwland |
weel | waardevol | verzoeting verstoring t.g.v. recreatie aantasting waterkwaliteit |
bos | beperkt waardevol | rooien |
bloemdijk | waardevol | achterstalling onderhoud, intensivering beheer |
agrarisch gebied | beperkt waardevol | vernietiging (drinkpoelen erven) |
3.5.3 Verkenning ontwikkelingen
Ontwikkelingen
In het plangebied is een aantal (autonome) ontwikkelingen te verwachten met (in)directe gevolgen voor de ecologische waarden. Het gaat hierbij met name om te verwachten landbouwkundige ontwikkelingen en de uitvoering van het reeds in gang gezette natuurbeleid van rijk en provincie. De belangrijkste in ecologisch opzicht relevante ontwikkelingen worden hieronder beknopt weergegeven.
Agrarische ontwikkelingen
Een deel van de ecologische ontwikkelingen wordt bepaald door de veranderingen in het agrarisch grondgebruik. Het betreft de volgende ontwikkelingen:
- intensivering en specialisatie;
- intensieve veehouderij.
Intensivering en specialisatie in de agrarische sector zal plaatselijk voor bepaalde gebieden leiden tot veranderingen in grondgebruik (akkerbouw naar vollegrondstuinbouw, fruitteelt en klein fruit) en concentratie van bebouwing of een zekere verglazing. Dit zal van invloed kunnen zijn op de waterhuishouding van deze gebieden (verlaging grondwaterstand).
Een en ander zal ten koste gaan van de ecologische ontwikkelingsmogelijkheden en waarden (verstening, versnippering, nivellering abiotische basisomstandigheden, vermindering oppervlakte). Daar tegenover staat de ontwikkeling van mogelijk meer duurzame geïntegreerde agrarische productietakken die, zeker wanneer dit gepaard gaat met een zekere schaalvergroting en extensivering, concrete mogelijkheden voor ecologische ontwikkelingen geven.
Een mogelijke toename van de intensieve veehouderij zal gepaard gaan met een toename van de mestinvoer en bemestingsdruk op agrarisch bouwland en met een toename van ammoniakbelasting en verzuring. Dit zal indirect leiden tot een aanzienlijke vermindering van de ecologische waarden en potenties. De verstening en versnippering van het buitengebied leiden bovendien tot directe aantasting van waarden en potenties (vogelkundige waarden). Een ander negatief neveneffect kan verkleining zijn van het aanwezige graslandareaal door omzetting naar bouwland. Onder invloed van de uitvoering van de Zeeuwse uitwerking van het Natuurbeleidsplan zijn bepaalde delen van het agrarisch gebied begrensd en voorzien van een passend beheer. Voor een deel van deze gebieden (de Relatienotagebieden) bestaat hierdoor de mogelijkheid voor (vrijwillig af te sluiten) beheersovereenkomsten. In het kader van het begrenzingenplan zijn de betreffende gebieden aangewezen als beheers- of reservaatgebied.
De verwachting is dat in de Relatienotagebieden op grote schaal gebruik zal worden gemaakt van deze mogelijkheid van een aangepast, op de specifieke natuurwaarden toegesneden, beheer in ruil voor een (passende) beheersvergoeding. De beheersgebieden blijven in agrarisch beheer. De reservaatgebieden zullen hun landbouwkundige functie verliezen.
De toepassing van de Relatienota zal een gunstig effect hebben op met name de vegetatiekundige en faunistische betekenis van de gebieden. In een vergelijking tussen onderzoeken in 1983 en 1989 (W. Wisse 1991) naar weidevogels, wordt geconcludeerd dat in relatienotagebieden hoge tot zeer hoge dichtheden weidevogels voorkomen, alsmede een sterke toename bij de meeste soorten. Enkele kritische soorten zijn afgenomen. Verwacht mag worden dat deze conclusies ook voor het plangebied gelden. Door middel van vrijwillig weidevogelbeheer is ook in de gangbare landbouw een combinatie van weidevogels en landbouw goed mogelijk.
De aanwijzing van de natuurontwikkelingsprojecten, in het kader van het begrenzingenplan, biedt grote mogelijkheden voor het versterken van de huidige natuurwaarden van de natuurkernen. Grote potenties zijn gelegen in grazige zoete en zilte biotopen. Het betreft de kenmerkende graslandtypen, zilte graslanden in de inlagen en karrevelden. In beide graslandtypen vormt het water een belangrijke en sturende factor. In de laag gelegen gebieden zijn mogelijkheden voor het versterken van de aan zilte kwel of zilt water gebonden natuurwaarden.
De projecten grenzen aan bestaande natuurterreinen en de mogelijkheden voor een zelfstandig waterbeheer zijn veelal aanwezig. De kans dat de gewenste natuurwaarden zich hier tot ontwikkeling kunnen komen is dan ook groot.
Waterbeleid
Als gevolg van het in gang gezette proces van waterkwaliteitsverbetering en waterbodemsanering mag worden verwacht dat de ontwikkelingsmogelijkheden van de zogenaamde ecologische waarden zullen toenemen. Dit mede door de aanleg van brede natuurvriendelijke oevers langs hoofdwatergangen. In het kader van de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw en de Kader Richtlijn Water dient in 2009 een stroomgebiedsplan voor de Schelde gereed te zijn. Hierover heeft Rijkswaterstaat afspraken gemaakt met provincie en gemeenten omtrent het aanleveren van bouwstenen.
Knelpunten
Binnen de ecologische structuur zijn de volgende knelpunten te onderscheiden:
- grote barrières in de verbinding zout-zoet;
- versnippering ten gevolge van infrastructuur.
Grote barrières in de verbinding zout-zoet
Diverse organismen, zoals paling en stekelbaars maken in een bepaalde levensfase gebruik van zout of zoet water. Migratie van de Oosterschelde en Westerschelde naar het binnenwater is dan ook voor deze soorten een belangrijke activiteit. De inrichting van de gemalen (afsluiting van hoofdwatergangen) maakt het voor deze soorten veelal onmogelijk om vanuit de zeearmen naar het binnenwater te migreren.
Versnippering ten gevolge van infrastructuur
De infrastructuur vormt voor veel organismen een knelpunt bij migratie. Wegen vormen een bron van verstoring waardoor de kwaliteit van gebieden voor de ecologie niet optimaal is. De ligging van de Postweg langs de Kapelse Moer is feitelijk knelpunt. Historisch gezien heeft de aanleg van het Kanaal door Zuid-Beveland een scheiding van de Yerseke en Kapelse Moer tot gevolg gehad met tevens een grote mate ven verstoring (de wegen langs het kanaal).
Voor kleine zoogdieren maar ook de ree vormen wegen en kanalen veelal een grote barrière en veroorzaken een versnippering van het leefgebied.
Potenties
Naast de beschreven ecologische waarden en -structuur zijn in het plangebied ecologische potenties aanwezig. Deze potenties hebben met name betrekking op de gebieden waar abiotisch (bodem, water) of ruimtelijk (ruimte voor areaalvergroting etc.) gunstige basisomstandigheden aanwezig zijn voor vergroting / versterking en ontwikkeling van ecologische waarden.
Deels gaat het om gebieden waar op dit moment (nog) geen grote ecologische waarden tot ontwikkeling zijn gekomen, bijvoorbeeld als gevolg van een te intensief grondgebruik. In het navolgende wordt een beknopt overzicht gegeven van de belangrijkste ecologische potenties in het plangebied.
- In aansluiting op de aanwezige graslandgebieden zijn in potentie gunstige ruimtelijke mogelijkheden aanwezig voor graslandontwikkeling en daarmee ook voor een vergroting en versterking van de aanwezige waarden, met name voor weidevogels.
- De reeds aanwezige (zilte) graslandgebieden met een betekenis als broedgebied voor weidevogels bezitten grote potenties voor de verdere ontwikkeling van deze functie. Dit vereist een meer nadrukkelijk hierop afgestemd beheer waarbij veelal met vrijwilligers zal worden samengewerkt (plaatsen van nestbeschermers).
- In de agrarische gebieden met vegetatiekundige betekenis zijn in potentie (abiotisch) mogelijkheden aanwezig voor versterking / ontwikkeling van de ecologische waarden. Vooral de huidige intensiteit van het grondgebruik belemmert deze ontwikkeling.
- De oevers, watergangen en dijken vormen (potentiële) ecologische verbindingszones voor bepaalde diersoorten (vlinders en kleine zoogdieren) tussen de verschillende leefgebieden. Er zijn gunstige mogelijkheden om te komen tot een samenhangend netwerk, mits fysieke barrières worden opgeheven en beheer (grondgebruik, randbeheer en beheer / onderhoud watergangen) meer wordt afgestemd op deze (mogelijke) verbindingsfunctie.
- De dijken met schrale vegetatie en drinkputten hebben grote mogelijkheden voor verdere natuurontwikkeling. Voorwaarde zijn een afgestemd beheer, goede landschappelijke situering en een aaneengesloten patroon.
- Brede bermen (bijvoorbeeld van de Postweg) en de dijken langs het kanaal bieden nieuwe mogelijkheden voor de ontwikkeling van natuurwaarden. De afwijkende flora langs de spoorlijn (brem) is daar een voorbeeld van. Door een afgestemd beheer zijn hier zeker natuurwaarden te ontwikkelen. Binnen het plangebied zijn langs waterschapswegen geen bermen gelegen die in aanmerking komen voor ecologisch beheer.
3.5.4 Streefbeeld ecologie
Gewenste ecologische structuur
In ecologisch opzicht is het behouden van de huidige ecologische structuur een centraal uitgangspunt. De specifieke waarde en kwetsbaarheid van de elementen en deelgebieden waaruit deze hoofdstructuur is opgebouwd, geven aan of en in hoeverre de (te verwachten) ruimtelijke ontwikkelingen met deze waarden zijn te verenigen. Naast het behoud is de ontwikkeling en versterking van de ecologische waarden in het plangebied gewenst. De aangegeven potenties geven aan waar en op welke wijze deze ontwikkelingen en versterking gestalte kunnen krijgen. Voor een belangrijk deel is deze ontwikkeling reeds in gang gezet in het kader van de Zeeuwse uitwerking van het Natuurbeleidsplan via de totstandkoming van Relatienota- en natuurontwikkelingsgebieden (zie hoofdstuk 2).
Beide uitgangspunten kunnen worden uitgewerkt in een gewenste ecologische structuur. Deze gewenste ecologische structuur is opgebouwd uit natuurkerngebieden, ecologische verbindingszones en landbouwgebieden met belangrijke natuurwaarden.
Natuur(kern)gebieden
De natuur(kern)gebieden zijn gebieden met een substantiële omvang waar (nagenoeg) volledig sprake is van een op de aanwezige natuurwaarden afgestemd beheer. Behoud en versterking van de reeds aanwezige natuurwaarden staan hier centraal. Grenzend aan deze kerngebieden zijn gebieden aan te geven waar op grond van aanwezige potenties de ontwikkeling van natuurwaarden gewenst is.
Door natuurontwikkeling kan vergroting van de huidige natuur(kern)gebieden worden bereikt.
Ecologische verbindingszones
De ecologische verbindingszones geven een mogelijk netwerk aan voor de verbinding van natuur(kern)gebieden. In potentie is dit netwerk aanwezig. Het is gewenst deze potentie zoveel mogelijk tot ontwikkeling te brengen. Het gaat hier om zowel natte als droge verbindingszones.
Landbouwgebieden met natuurwaarden
Bepaalde landbouwgebieden maken op grond van hun huidige waarden onderdeel uit van de gewenste ecologische structuur. Behoud en waar mogelijk versterking van deze waarden is ecologisch gezien gewenst. Dit noodzaakt tot een betere afstemming van het agrarisch beheer op deze waarden. Naast het behoud kan ook hier sprake zijn van gewenste ontwikkeling van aanwezige ecologische potenties.
Aanbevelingen voor behoud van ecologische waarden
Aan de hand van het aangegeven onderscheid in de gewenste hoofdstructuur worden de volgende (ecologische) aanbevelingen gedaan voor het behoud van de aanwezige waarden en potenties.
Natuur(kern)gebieden
- behoud natuurlijke dynamiek Oosterschelde en Westerschelde;
- behoud slikken en schorren (afgesloten zeearm);
- behoud zilte graslanden (moergebieden).
Agrarische gebieden met natuurwaarden
- behoud openheid en onbebouwd karakter (wintergasten);
- behoud openheid, graslandkarakter (weidevogels);
- behoud dijken en graslanden met vegetatiekundige betekenis;
- behoud poelen en welen;
- behoud bos.
3.6 Wonen
Huidige situatie
In het buitengebied van de gemeente Kapelle komen een groot aantal burgerwoningen voor, veelal gesitueerd in de vorm van lintbebouwing en bebouwingsconcentraties. Daarnaast komen verspreid burgerwoningen voor. In het plangebied zijn circa 150 burgerwoningen gelegen. Een deel van de woningen zijn voormalige agrarische bedrijfs- of arbeiderswoningen.
Ontwikkelingen
Op landelijk niveau neemt het aantal agrarische bedrijven af. In Kapelle zal naar verwachting het aantal vrijkomende boerderijen dat bewoond wordt of als woning verkocht wordt toenemen. Het aantal niet-agrarische woonfuncties zal daardoor in het buitengebied toenemen.
Streefbeeld
In het belang van de agrarische bedrijven en ter voorkoming van overmatige verstening en versnippering van het buitengebied dienen nieuwe burgerwoningen te worden geweerd. In specifieke situaties, zoals vrijkomende agrarische bedrijven / bedrijfswoningen, nieuwbouw binnen de huidige bebouwingscontour en binnen het bestaande stratenpatroon kan hiervan (gemotiveerd) worden afgeweken. Op 30 juni 2000 is door de raad de notitie "Toetsing woningbouwlocaties in het Buitengebied" vastgesteld. Met deze notitie is een beleidskader ontstaan waaraan verzoeken om medewerking aan de bouw van een burgerwoning in het buitengebied op de in notitie behandelde locaties kunnen worden getoetst. Deze locaties zijn buiten de plangrens gelegen.
3.7 Toerisme En Recreatie
Huidige situatie
Kapelle, omarmd door de Oosterschelde en de Westerschelde, is gelegen in het unieke landschap van het groene hart van Zuid-Beveland. Voor zowel de inwoners als ook voor recreanten is een gevarieerd aanbod om vrije tijd op water en land door te brengen. Kapelle is een overwegend groene gemeente met veel boomgaarden. De gemeente wordt dan ook "de bloesem van Zeeland" genoemd. Voor het groene karakter zijn ook het Kapelse Moer en de diverse bosgebieden belangrijk.
Kwaliteitsverbetering, productdifferentiatie en uitbreiding toeristisch-recreatieve sector Wemeldinge en duiksportvoorzieningen
De gemeente Kapelle kiest voor kwaliteitsverbetering, productdifferentiatie en uitbreiding van de toeristisch-recreatieve sector in Wemeldinge. De ondernemers krijgen ruimte voor hun initiatieven om de mogelijkheden en kansen die er liggen, de komende jaren te benutten. Dit kan resulteren in betere en grotere recreatiebedrijven en mogelijk zelfs in verplaatsing van bedrijven. Een tweede pijler van het ontwikkelingsperspectief voor Wemeldinge is het realiseren van voorzieningen voor de duiksport: een duikpaviljoen, parkeerruimte en verblijfsaccommodatie.
Elders in de gemeente Kapelle wordt het toeristisch-recreatief profiel versterkt door de bestaande voorzieningen te verbeteren. Dit ligt meer in de sfeer van bewegwijzering en enkele ondersteunende voorzieningen zoals rustplaatsen en dergelijke.
Ruimte voor marktinitiatieven
Belangrijk is dat ruimte wordt geboden aan marktinitiatieven. Duidelijk is dat deze initiatieven kansrijk zijn omdat ze vanuit de bestaande bedrijven worden geïnitieerd. Daarnaast is van belang dat de initiatieven inspelen op de vraag uit de markt naar verbetering, vernieuwing en verbreding. Het actuele beleid (rijk, provincie) biedt hiervoor ook volop ruimte wanneer op de juiste wijze wordt omgegaan met het gewenste behoud en de versterking van landschappelijke en natuurwaarden. Deze waarden aan de westzijde van Wemeldinge liggen met name op het vlak van een kenmerkende openheid van het landschap met in de noordrand enkele inlagen (Ecologische Hoofdstructuur) en de cultuurhistorische waarden van de kern Wemeldinge (bossen, kleinschaligheid). Aan de oostkant komen geen specifieke waarden voor.
De initiatieven voor kwaliteitsverbetering, productdifferentiatie en vergroting van recreatiebedrijven alsmede het realiseren van voorzieningen voor de duiksport goed in de omgeving worden ingepast. Dit neemt niet weg dat enkele bedrijven hiervoor ingrijpende beslissingen moeten nemen. Het zonder meer uitbreiden van het bedrijf op de huidige locatie kan immers strijdig zijn met de aanwezige landschappelijke en natuurwaarden en met het beleid. In verband daarmee krijgen bedrijven de gelegenheid gedurende een periode van drie jaar de plannen zodanig te ontwikkelen dat realisering van uitvoerbare initiatieven binnen die periode van start kan gaan. Daarna zal er ruimte worden geboden aan andere initiatieven. Dat betekent dat de plannen binnen een periode van een jaar moeten worden geconcretiseerd, waarbij ook de uitvoerbaarheid is aangegeven.
Kamperen bij de boer
Met de intrekking van de Wet op de Openluchtrecreatie per 1 januari 2008 is het instrumentarium op basis van deze wet vervallen. De gemeente Kapelle heeft de intentie om het huidige beleid te continueren en het kamperen bij de boer niet overal toe te staan. Dit houdt in, dat ter voorkoming van ongeremde groei van de verblijfsrecreatie en gelet op het agrarisch perspectief het kleinschalig kamperen, het zogenaamde kamperen bij de boer, voorbehouden blijft aan agrarische bedrijven en voormalige agrarische bedrijven.
3.8 Wegen En Verkeer
Huidige situatie
In de verkeersstructuur van het buitengebied van de gemeente Kapelle kan onderscheid worden gemaakt in drie verschillende modaliteiten: wegen, spoorwegen en vaarwegen.
Voor deze modaliteiten geldt dat deze de gemeente Kapelle in belangrijke mate gebruiken als doorstroomgebied voor bestemmingen elders.
Wegenstructuur
Het wegennet in het plangebied is in beheer van vier verschillende wegbeheerders: het rijk (rijkswegen), de provincie (provinciale wegen), de gemeente Kapelle (wegen binnen bebouwde kom behorend tot het buitengebied) en het Waterschap Zeeuwse Eilanden (plattelandswegen). In het navolgende wordt het wegennet in het buitengebied van de gemeente nader beschreven.
Rijkswegen
De enige rijksweg door het gebied is de A58. Deze autosnelweg verbindt Zeeland, en met name Walcheren en Zuid-Beveland, met de (hoofd)wegenstructuur in de rest van het land. De weg is gedimensioneerd als tweebaansweg en er geldt een maximumsnelheid van 120 km / uur. Binnen het gebied van de gemeente zijn drie op- en afritten aanwezig.
Vooral in het zomerseizoen fungeert de A58 als belangrijke doorstroomroute voor het vele toeristisch-recreatieve verkeer van en naar de kust. Ook fungeert de weg als doorstroomroute voor het verkeer van en naar de midden-Zeelandroute en de Westerscheldetunnel.
De A58 is inmiddels voorzien van een nieuwe laag asfalt (ZOAB).
Provinciale wegen
Binnen het plangebied zijn 5 provinciale wegen aanwezig:
- N289 (Goes-Brabant).
- N666 (Kapelle-Nieuwdorp).
- N670 (Goes-Yerseke).
- N671 (Kapelle-Wemeldinge).
- N672 (N289-Hansweert).
Deze provinciale wegen zijn gedimensioneerd als enkelbaanswegen met twee rijstroken. Voor alle wegen geldt een maximumsnelheid van 80 km / uur. Tezamen vormen de provinciale wegen een regionaal verkeersnetwerk dat zorgt voor de bereikbaarheid en ontsluiting van de grootste kernen in de gemeente (Kapelle, Wemeldinge, Hansweert) en van de gemeente met aangrenzende gebieden (Reimerswaal, Goes, Borsele).
Wegen binnen bebouwde kom behoren tot buitengebied
In het buitengebied zijn enkele wegen opgenomen die binnen de bebouwde kom liggen. Het gaat hier met name om enkele wegen rond de kern Kapelle (Goessestraatweg, deel van de N670 (tussen Oostambachtweg en Wemeldingse Zandweg / Ooststraat), deel van de Ooststraat, deel van de Smokkelhoekweg en deel van de Dijkwelseweg. Voor al deze wegen geldt een maximumsnelheid van 50 km / uur.
Plattelandswegen
De overige wegen in het plangebied kunnen worden aangeduid als plattelandswegen en zijn in beheer bij het Waterschap Zeeuwse Eilanden. Deze wegen zijn smal gedimensioneerd en er geldt een maximumsnelheid van 80 of 60 km / uur.
Het Waterschap heeft op basis van criteria als intensiteiten (autoverkeer, fietsverkeer), capaciteiten en aandeel doorgaand verkeer binnen de plattelandswegen een nadere gradatie aangebracht (van P0 als belangrijkste plattelandsweg tot P4 als minst belangrijke).
Spoorwegenstructuur
Door de gemeente loopt de spoorwegverbinding Roosendaal - Goes - Vlissingen. Deze spoorlijn wordt zowel gebruikt voor personenvervoer als voor goederenvervoer.
In de huidige situatie is de functie met de grootste intensiteit op deze spoorlijn het personenvervoer. In het verbindend net is deze spoorlijn, met name als alternatief voor de auto, een zeer belangrijke hoofdverbinding tussen de belangrijkste steden in Zeeland (Vlissingen, Middelburg en Goes) en tussen Zeeland en de rest van Nederland. Binnen de gemeente Kapelle ligt één station (Kapelle-Biezelinge).
Voor de economische ontwikkeling van Zeeland zijn transportmogelijkheden van goederen per trein van steeds groter belang. Geproduceerde goederen kunnen per trein op efficiëntere wijze worden vervoerd. Bijkomend voordeel is de milieuvriendelijke wijze van transport per goederentrein, in vergelijking tot de vrachtauto. In Zeeland speelt met name de haven van Vlissingen in op deze ontwikkeling. Met de mogelijke aanleg van de Westerschelde ContainerTerminal (WCT, zie paragraaf "knelpunten en ontwikkelingen") wordt deze ontwikkeling voortgezet. Het spoorwegtracé Sloegebied Vlissingen Oost – Bergen op Zoom zal daardoor wellicht intensiever gebruikt worden door het goederenvervoer. Ook de ontwikkeling van de haven van Antwerpen en de spoorverbinding richting Zeeland (lijn 11, Sloeboog, etc.) heeft gevolgen voor de intensiteit van het goederenvervoer.
Vaarwegenstructuur
Ten oosten van het plangebied ligt een belangrijke noord-zuid vaarweg, het Kanaal door Zuid-Beveland. Deze vaarweg vormt samen met de Westerschelde en de Oosterschelde een hoofdtransportas in het Nederlandse binnenvaartnetwerk en wordt druk bevaren. Evenals voor het goederenvervoer per rail geldt ook voor het goederenvervoer over water dat dit als steeds belangrijkere modaliteit ter vervanging van het wegtransport wordt gezien. Om deze reden zal het kanaal in de toekomst een grotere intensiteit aan binnenvaartschepen te verwerken krijgen. Het kanaal is daarvoor verdiept en verbreed en capaciteitsproblemen zijn derhalve niet aan de orde.
Verkeersintensiteiten op de weg
Het verkeersaanbod in het plangebied is ten gevolge van het toeristisch-recreatieve verkeer in juli / augustus met name op de A58 aanzienlijk hoger dan gedurende de rest van het jaar. Voor de overige wegen in het plangebied is deze "zomerpiek" aanzienlijk minder aanwezig. Uit de provinciale verkeersstromenkaart van 2001 blijkt dat de rijksweg A58 met maximaal circa 42.350 mvt / etmaal in het zomerhalfjaar de hoogste verkeersintensiteit in het plangebied heeft.
Bij de provinciale wegen heeft de N289 met maximaal 8.100 mvt / etmaal de hoogste intensiteit (tussen de gemeentegrens van Goes en de N666). In oostelijke richting fluctueren de intensiteiten tussen 6.800 en 6.000 mvt / etmaal. Van de N666 is met name het gedeelte tussen de N289 en de zuidelijke oprit van de A58 druk bereden (circa 12.000 mvt / etmaal). De gedeelten van de N666 ten noorden en ten zuiden van dit weggedeelte hebben een aanzienlijke lagere intensiteit (circa 6.000 mvt / etmaal). Ook de N670 heeft op verschillende delen een sterk fluctuerende verkeersintensiteit. Deze intensiteit verschil van circa 6.700 mvt / etmaal op het gedeelte tussen de N289 en de Goessestraatweg tot circa 3.350 mvt / etmaal op het gedeelte tussen de Vroonlandseweg en de Westelijke Kanaalweg. De N671 heeft een intensiteit van circa 2.700 mvt / etmaal, terwijl over de N672 maximaal circa 3.500 mvt / etmaal rijden.
De plattelandswegen en de wegen binnen de bebouwde kom die ook in het buitengebied zijn opgenomen hebben over het algemeen een veel lagere intensiteit (circa 600 tot 1.900 mvt / etmaal). Uitzondering hierop vormen de Westelijke Kanaalweg (2.700 mvt / etmaal), de Smokkelhoekweg (4.800 mvt / etmaal) en de Stationsstraat (2.450 mvt / etmaal).
Railverkeerslawaai
Ten aanzien van het railverkeerslawaai geldt dat wettelijke geluidszones zijn vastgesteld waarbinnen bij nieuwe situaties aandacht dient te worden geschonken aan dit railverkeerslawaai. In het Besluit Geluidhinder Spoorwegen is de breedte van de geluidszone langs het traject Vlissingen-Bergen op Zoom bepaald op 500 meter.
Wanneer de gemeente een bestemmingsplan opstelt, waarin de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen (onder andere woningen) langs bestaande, gezoneerde spoorwegen mogelijk wordt gemaakt, is er sprake van een nieuwe situatie in het kader van de Wet geluidhinder. Als wettelijke grenswaarde geldt in nieuwe situaties een etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau van 55 dB aan de gevel (voorkeursgrenswaarde). Volgens artikel 8 van het BGS kunnen Gedeputeerde Staten (GS) in bepaalde situaties een hogere grenswaarde vaststellen. Voor nieuwe woningen langs bestaande, gezoneerde spoorwegen mogen GS een grenswaarde vaststellen tot maximaal 68 dB (uiterste grenswaarde).
Binnen de genoemde zone van 500 meter liggen geen inbreidings- herstructurerings- en nieuwbouwlocaties voor gevoelige functies, zoals nieuwe agrarische bedrijven.
Openbaar vervoer
Het plangebied wordt door middel van de volgende buslijnen van de vervoersmaatschappij Connexxion ontsloten:
- lijn 10 (Goes - Zelzate; uurdienst via Biezelinge);
- lijn 27 (Goes - Kruiningen; uurdienst via Wemeldinge en Kapelle);
- lijn 28 (Goes - Kruiningen / Yerseke NS; uurdienst via Hansweert, Biezelinge en Kapelle);
- lijn 37 (Kruiningen / Yerseke NS – Goes; één maal per dag ten behoeve van schoolgaande jeugd);
- lijn 39 (Rilland - Goes; aantal malen per dag ten behoeve van schoolgaande jeugd).
De vermelde frequenties gelden op werkdagen en buiten de spits. In de ochtend- en avondspits liggen de frequenties van lijnen 10, 27 en 28 wat hoger.
Fietsvoorzieningen
In het plangebied liggen langs elke provinciale weg vrijliggende fietsvoorzieningen of parallelroutes waarop het fietsverkeer zich kan afwikkelen. Ook langs enkele belangrijke overige wegen zijn vrijliggende fietsvoorzieningen aanwezig. Zo ligt langs de Smokkelhoekweg tussen de bebouwde kom van Biezelinge en de N289 een vrijliggend fietspad. Ook langs de westzijde van het kanaal door Zuid-Beveland is van Wemeldinge tot aan Hansweert een vrijliggend fietspad aanwezig.
Met betrekking tot het gebruik van de fiets in het gebied dient onderscheid te worden gemaakt tussen fietsvoorzieningen voor bestemmingsverkeer (utilitaire fietsvoorzieningen) en fietsvoorzieningen voor het recreatieve verkeer.
Het utilitaire fietsnetwerk (weergegeven in het Actieplan Fiets) heeft vooral tot doel het ontsluiten van de belangrijkste kernen en bedrijven(terreinen) in het gebied en de belangrijkste kernen en bedrijven(terreinen) in de omliggende gemeenten. In het buitengebied van Kapelle valt op dat een aantal utilitaire fietsroutes niet verbonden zijn aan de aanwezige fietsvoorzieningen in het gebied. Met name ten zuiden van de rijksweg A58 is een relatief uitgebreid netwerk van utilitaire fietsroutes aanwezig, zonder dat daar sprake is van fietsvoorzieningen. Echter, omdat deze fietsroutes gaan over wegen zonder specifieke verkeersfunctie, levert dit geen knelpunten op.
Het recreatieve fietsnetwerk, eveneens opgenomen in het Actieplan Fiets Zeeland, omvat een aantal (lange afstand) ANWB-fietsroutes. Deze fietsroutes gaan voor het grootste gedeelte door landelijk gebied en over wegen zonder fietsvoorziening. Volgens de richtlijnen van Duurzaam Veilig is dit ook niet noodzakelijk.
3.8.1 Knelpunten en ontwikkelingen
Knelpunten
- Toekomstige overlast als gevolg van de (sterk) toenemende intensiteiten van het goederenvervoer per rail.
- Ontsluiting bedrijventerrein Smokkelhoek op het openbare (hoofd)wegennet. Provincie en gemeente zijn in gesprek over een uiteindelijke ontsluitingsstructuur.
Ontwikkelingen
- Realisering Duurzaam Veilig wegennet: Om de verkeersveiligheid te vergroten dient een duurzaam veilig wegennet te worden ontwikkeld. Het accent ligt daarbij op het voorkomen van verkeersongevallen door een eenduidige functietoekenning aan wegen (categorisering) en een daarop afgestemde vormgeving en inrichting van de wegen. In 2002 is het categoriseringsplan voor het wegennet van de provincie Zeeland conform de uitgangspunten van duurzaam veilig vastgesteld. In dit plan zijn alle wegen in de provincie gecategoriseerd als stroomweg, gebiedsontsluitingsweg of erftoegangsweg. Voor het buitengebied van Kapelle (en omgeving) resulteert dit in de volgende opbouw van het wegennet.
- 1. stroomweg: A58;
- 2. gebiedsontsluitingswegen: N289, N666, N670, N671;
- 3. gebiedsontsluitingswegen binnen bebouwde kom: Smokkelhoekweg, Goessestraatweg, Stationsstraat, Dijkwelseweg, deel N670;
- 4. erftoegangswegen met verzamelfunctie: N672, Westelijke Kanaalweg, Monnikendijk;
- 5. overige erftoegangswegen (alle plattelandswegen).
3.8.2 Streefbeeld verkeer
Gemeentelijke knelpunten en ontwikkelingen
Het (zo mogelijk) oplossen van lokale knelpunten en ontwikkelingen (in samenwerking met de betreffende wegbeheerder en / of andere instanties) is een eerste deel van het ontwikkelingsperspectief.
Duurzaam Veilig Verkeer
Een belangrijke ontwikkeling (tweede deel van het ontwikkelingsperspectief) is het inrichten en vormgeven van de wegen conform de uitgangspunten van Duurzaam Veilig. In het genoemde "categoriseringsplan wegennet provincie Zeeland" is de categorisering van de wegen op hoofdlijnen genoemd. Volgende stap is de concrete uitwerking op wegvakniveau. Belangrijk aandachtspunt is daarbij tevens de afstemming op het plattelandswegennet in het buitengebied.
De bij het waterschap in beheer zijnde wegen zijn gecategoriseerd. Die categorisering vormt de basis voor het invoeren van essentiële herkenbaarheidskenmerken op het gebied van de vormgeving voor de verschillende categorieën plattelandswegen.
Specifieke (regionale en bovenregionale) ontwikkelingen
Zoals is aangegeven zal het aandeel goederenvervoer per rail op het traject Vlissingen – Roosendaal in de toekomst mogelijk aanzienlijk toenemen. Zoals ook aangegeven heeft dit voor de gemeente Kapelle de nodige (negatieve) gevolgen, met name als gevolg van geluidsoverlast en barrièrewerking. De gemeente heeft dan ook met de buurgemeenten Goes en Reimerswaal en de Provincie Zeeland een convenant gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over maatregelen ter voorkoming van deze overlast. Naleving van dit convenant en uitvoering van de maatregelen zijn een belangrijk derde deel van het ontwikkelingsperspectief van de gemeente.
In mei 2005 is het rapport Planbeschrijving Zeeuwse lijn; Beschrijving inpassingsmaatregelen en hoger waarden in de gemeente Kapelle verschenen. Binnen de gemeente Kapelle is nagegaan hoe de geluidssituatie is en welke maatregelen getroffen kunnen worden ter voorkoming van geluidsoverlast. Op basis van maatregelencriterium zijn maatregelen ontworpen om de geluidsbelasting terug te dringen. Dit pakket bestaat uit geluidsschermen en raildempers. De raildempers worden toegepast in de dorpskern van Kapelle over een afstand van 1.450 meter. Raildempers kunnen alleen toegepast worden op plaatsen waar betonnen dwarsliggers en voegloos spoor liggen, dus bijvoorbeeld bij wissels. Rekening houdend met deze voorzieningen is voor 56 woningen een hogere waarde vastgesteld.
3.9 Buisleidingen
3.9.1 Situatie in Kapelle
In de gemeente Kapelle komen relatief veel buisleidingen voor. Op zich een goede ontwikkeling: het vervoer van stoffen via buisleidingen is een milieuvriendelijke modaliteit en het versterkt de positie van Zeeland in logistieke netwerken. Probleem is echter dat de gemeente ook regelmatig wordt geconfronteerd met leidingen die naar de huidige inzichten niet op de juiste plaats liggen of met ruimtelijke ontwikkelingen, zoals bouwplannen voor industrieterreinen, die conflicteren met leidingen in de nabijheid van de betreffende locaties.
Kapelle streeft daarom naar bundeling van buisleidingen. Voorkomen moet worden dat nieuwe belangrijke buisleidingen verspreid over het grondgebied van de gemeente worden aangelegd. In beginsel zijn hiervoor de specifiek gereserveerde leidingenstroken bedoeld.
3.9.2 Beleidskader buisleidingen
Het beoogde beleid ten aanzien van buisleidingstroken, zoals verwoord in hoofdstuk 2, is dat in de strook niet mag worden gebouwd anders dan ten behoeve van leidingen en de primaire bestemming (veelal de agrarische bestemming). Voor de Zeeuwse situatie wordt een breedte van 50 meter voor de buisleidingenstrook voldoende geacht. Indien er niet genoeg ruimte beschikbaar is, kan bij wijze van uitzondering een smallere strook worden toegestaan.
Voor het toetsingsgebied (175 meter aan weerszijden van de strook) geldt dat ook woonwijken, flatgebouwen en bijzondere objecten categorie I1niet zijn toegestaan. Voor andere vormen van ruimtelijke ontwikkelingen geldt dat dit is toegestaan dan wel dat er een afweging moet plaatsvinden. Met "afweging" wordt een afweging bedoeld op grond van het integraal veiligheidsbeleid (zowel externe veiligheid als openbare veiligheid).
Het veiligheidsgebied (55 meter aan weerszijden van de strook, i.c. een verbijzondering van het toetsingsgebied) moet worden vrijgehouden van woonbebouwing en zoveel mogelijk van andere bebouwing. In de volgende tabel zijn de mogelijkheden opgenomen.
Tabel 7 Bouwmogelijkheden in en rond de buisleidingenstrook
veiligheidsgebied | toetsingsgebied | ||
buisleidingenstrook (50 meter breed) | breedte aan weerszijden van de buisleidingenstrook: 55 meter | breedte aan weerszijden van het veiligheidsgebied: 120 meter | |
Grote ruimtelijke ontwikkelingen | |||
Woonwijken, flatgebouwen en bijzondere objecten categorie I | Niet toegestaan | Niet toegestaan | Niet toegestaan |
Andere grote ruimtelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld grote infrastructurele werken | Niet toegestaan | In het algemeen niet toegestaan | Afweging |
Ruimtelijke ontwikkelingen van bescheiden omvang | |||
Incidentele woonbebouwing | Niet toegestaan | Niet toegestaan | Afweging |
Bijzondere objecten categorie I | Niet toegestaan | Niet toegestaan | Afweging |
Verblijfsrecreatieterreinen | Niet toegestaan | Niet toegestaan | Afweging |
Dagrecreatieterreinen | Niet toegestaan | Afweging | Toegestaan |
Industrie(terreinen) | Niet toegestaan | Afweging | Toegestaan |
Andere ruimtelijke ontwikkelingen van bescheiden omvang (bijvoorbeeld kleinere infrastructurele werken) | Niet toegestaan | Afweging | Toegestaan |
Voor de leidingenstrook (en bijbehorende veiligheids- en toetsingsgebied) en de solitaire hoofdtransportleidingen geldt dat deze in het bestemmingsplan geregeld moeten worden. Deze leidingen zijn planologisch relevant. Verder zullen de planologisch relevante buisleidingen die al in de strook liggen moeten worden omschreven (product, omvang en druk) Solitair liggende leidingen dienen eveneens planologisch-juridisch te worden geregeld. Dit geldt eveneens voor de exact berekende risicocontour van de solitair liggende leidingen.
De Zeeuwse leidingenstrook is voor een deel gelegen in de gemeente Kapelle. De strook is de gehele gemeente 50 meter breed.
- 1. Bijzondere objecten categorie I zijn bejaardentehuizen en verpleeginrichtingen zoals ziekenhuizen en sanatoria, scholen en winkelcentra, hotels kantoorgebouwen bestemd voor meer dan 50 personen, objecten met een hoge in-frastructurele waarde en objecten die door secundaire effecten een verhoogd risico met zich meebrengen, zoals in-stallaties en opslagtanks voor brandbare, explosieve en/of giftige stoffen. Bijzondere objecten categorie II zijn sport-hallen en zwembaden, weidewinkels, hotels en kantoorgebouwen bestemd voor minder dan 50 personen en indu-striegebouwen, zoals productiehallen en werkplaatsen, voor zover zij niet onder categorie I vallen.
3.9.3 Aanwezige planologisch relevante leidingen
In de navolgende tabel zijn de aanwezige planologisch relevante buisleidingen in de gemeente Kapelle opgenomen. Hierbij is gebruikgemaakt van informatie van de betreffende leidingbeheerders. Deze informatie is verzameld aan de hand van een lijst met leidingbeheerders na een oriëntatiemelding bij KLIC-zuid (Kabel- en LeidingenInformatieCentrum).
Tabel 8 Planologisch relevante leidingen in Kapelle
buisleidingen | leidingbeheerder | planologisch relevant | regeling |
Buisleidingenstrook | |||
Ruwe olie (30") | Dow Benelux Pipeline Beheer | Ja | |
Aardgastransportleidingen 10", 100 bar 4", 80 bar 6", 80 bar | Ja | ||
Drinkwaterleiding (36") | DELTA N.V. | Ja | |
Landbouwwaterleiding (28") | DELTA N.V. | Ja | |
Vers waterleiding (28") | DELTA N.V. | Ja | |
Aardgas 30", 67 bar | Gasunie | Ja | |
Gastransportleiding, Hoog Calorisch | Zebra | Ja | |
Aardgas (voormalige LPG-leiding van Eurogas) | DELTA NV | Ja | |
Solitaire leidingen | |||
Kerosine | Defensie pijpleiding Organisatie | Ja | Alleen aanduiding, leiding is niet meer in gebruik. |
Afvalwatertransportleiding | Waterschap Zeeuwse Eilanden | Indien diameter = 18" | |
Hoofdwatertransportleiding | DELTA N.V. | Indien diameter = 18" | |
Hoogspanningsverbindingen van: a. 150 kV b. 380 kV | DELTA N.V. | Ja | Aan weerszijden van het hart van de bovengrondslijn: 30 meter 36 meter |
Propyleen (6") | Dow Benelux B.V. | Ja | |
Straalverbindingspaden | KPN Telecom BV | Ja | Op verbeelding met zone hoogtebeperkingen |
Aardgas a. 8", 40 bar b. 20", 66,2 bar c. 6", 40 bar d. 4", 40 bar | N.V. Nederlandse Gasunie | Ja | toetsingsafstand 20 meter, minimale bebouwingsafstand 7 meter; toetsingsafstand 67 meter, minimale bebouwingsafstand 20 meter. Voor objecten categorie II geldt voor alle diamaters 4 meter (20-50 bar) en 5 meter (50-100 bar). Toetsingsafstand 20 meter, minimale bebouwingsafstand 4 meter. Toetsingsafstand 20 meter, minimale bebouwingsafstand 4 meter. |
Straalpad
Over het noordelijk deel van het plangebied loopt een straalpad (een straalpad ligt tussen twee zendinstallaties ten behoeve van de telecommunicatie. Voor een ongestoorde bedrijfsvoering gelden hier bouwhoogtebeperkingen. Dit straalpad (met beschermingszones van 100 meter aan weerszijden van de hartlijn van de straalverbinding) wordt niet in het bestemmingsplan opgenomen, aangezien ontwikkelingen worden beperkt tot een bouwhoogte lager dan de 24 meter bouwhoogte.
Radarverstoringsgebied
Het plangebied is deels gelegen in het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Woensdrecht. Dit houdt in dat, ten einde het ongestoord functioneren van radar- en communicatieapparatuur op de vliegbasis te waarborgen, rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 15 nautische mijl (= 27,8 kilometer) geldt, gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel, hoger dan 63 meter boven NAP, worden berekend of verstoring van de radar optreedt. De mate van verstoring van de radar is afhankelijk van onder andere de hoogte, breedte en opstelling van de objecten.
Plannen voor het oprichten van hoge objecten moeten altijd individueel worden getoetst door het Ministerie van Defensie, Dienst Vastgoed Defensie, Directie Zuid, te Tilburg.
3.10 Niet-agrarische Bedrijvigheid
Huidige situatie
Binnen het plangebied bevinden zich naast de eerdergenoemde agrarische bedrijven nog enkele bedrijven die een niet-agrarisch karakter hebben, enkele bedrijven die aansluiten op de agrarische sector en bedrijven die binding hebben met het wegverkeer (onder andere servicestation ANWB, opslagterrein van Provinciale- en Rijkswaterstaat). In bijlage 8 zijn al deze niet-agrarische bedrijven in een tabel weergegeven met een overzicht van de activiteiten waarvoor een Wm-vergunning is verleend.
Ontwikkelingen
Door afname van het aantal agrarische bedrijven zal naar verwachting in een aantal situaties de vrijkomende agrarische bebouwing voor niet-agrarische bedrijfsactiviteiten worden gebruikt. Niet-agrarische bedrijfsfuncties nemen in het buitengebied toe. Dit sluit aan bij de noodzakelijke verbreding van de functionaliteit van het buitengebied (zie ook paragraaf 3.3.2.).
In verband met de mogelijke stopzetting van de drinkwaterwinning op de Brabantse Wal is waterbedrijf Evides voornemens nabij de Spaanweg en spaarbekken te realiseren van circa 30 hectare en een inhoud van circa 2,5 miljoen m³. Hiervoor wordt tevens een drinkwaterzuiveringsinstallatie gerealiseerd.
In het vigerende bestemmingsplan is ruimte geboden voor het situeren van nutsvoorzieningen, zoals een spaarbekken, tussen de Spaanweg, Stadhoekwek en Pietersweg. Recent heeft Evides initiatieven genomen om te komen tot realisering van de bestemming. Daarbij is het denkbaar dat een groter grondoppervlak nodig is (30 ha). Een en ander is nog in studie bij waterbedrijf Evides. Belangrijk is dat rekening wordt gehouden met de functie van de Spaanweg voor doorgaand verkeer.
Het realiseren van een spaarbekken heeft een grote invloed op de grondeigendommen, het huidige gebruik en het landschappelijke karakter van het gebied. Hiervoor dienen de nodige onderzoeken te worden verricht. Thans zijn die onderzoeken nog onvoldoende gevorderd, althans niet bij de gemeente bekend en tot op heden nog niet afgestemd. Gelet op de grote impact van deze ontwikkeling is een zorgvuldige en gedegen beoordeling van de effecten noodzakelijk. Aangezien hiervoor de benodigde onderzoeken thans ontbreken, is het niet gewenst de eerder opgenomen wijzigingsbevoegdheid te handhaven. Mede speelt een rol dat over de realisering van het spaarbekken nog onvoldoende duidelijkheid en zekerheid is ontstaan. Immers de economische uitvoerbaarheid staat nog te zeer onder druk, althans zoals dit vanuit de gemeente kan worden beoordeeld.
Het vorenstaande betekent geenszins dat thans definitief wordt afgezien van het projecteren van een spaarbekken. Hierover is met Evides overleg gevoerd. Het is goed mogelijk dat deze ontwikkeling in een later stadium via een afzonderlijke procedure alsnog wordt gerealiseerd. In verband hiermee wordt voor de gronden waarvoor de wijzigingsbevoegdheid was opgenomen, een aanduiding opgenomen waarmee wordt aangegeven dat ter plaatse geen nieuwe agrarische bedrijven worden geprojecteerd. Deze mogelijkheid is in het bestemmingsplan overigens toch al sterk ingeperkt, aangezien er in die situatie sprake moet zijn van vestiging van een agrarisch bedrijf dat elders een knelpunt vormt. Thans zijn dergelijke knelpunten in de gemeente niet bekend. In voorkomend geval zal elders in het buitengebied een locatie voor een te verplaatsen knelsituatie moeten worden gevonden.
Ter toelichting op de handhaving van de vigerende bestemming wordt het volgende overwogen.
- Evides heeft de verantwoordelijkheid voor een langjarige, betrouwbare drink- en industriewatervoorziening in onder meer (midden-)Zeeland. De waterlevering aan dat deelgebied vindt thans grotendeels plaats vanuit de grondwaterwinningen op de Brabantse Wal (Huijbergen, Ossendrecht, Halsteren). Voor de zekerstelling van deze waterlevering, ook met het oog op het opvangen van fluctuaties in en een verwachte stijging van de watervraag, is destijds vastgesteld dat daarvoor een locatie nodig is waar de drink- en industriewaterproductie uit oppervlaktewater uit de Biesbosch, met een bijbehorend spaarbekken, kan plaatsvinden. Na een uitvoerige studie is door de rechtsvoorganger van Evides gekozen voor de locatie "de Wranghe" in de gemeente Kapelle, waarna is begonnen met het aankopen van de gronden die daarvoor nodig zijn. Het onderhavige gebied is daarom als zodanig (als 'nutsfunctie') ook opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. Tot nu toe is het slechts nodig gebleken dat op 'De Wranghe' een beperkt waterproductiebedrijf werd gerealiseerd. Door economische ontwikkelingen in het recente verleden (oliecrisis en waterbesparing) is de groei van de afzet van water achtergebleven waardoor de uitbreiding van productiecapaciteit en een spaarbekken nog niet is gerealiseerd. De noodzaak van de bestemming 'nutsfunctie' voor dit gebied is daarmee zeker niet minder geworden. Op dit moment zijn er nieuwe ontwikkelingen rond onze winningen op de Brabantse Wal. Dit gebied zal door de provincie Noord Brabant worden aangewezen als Natura 2000-gebied, waarbij vooral het tegengaan van verdroging van dat gebied een belangrijke doelstelling is. Eén van de speerpunten daarbij is een aanzienlijke reductie van grondwaterwinningen. Aanvankelijk leek de gewenste reductie dermate omvangrijk dat het nodig werd de uitbreidingsplannen, inclusief de aanleg van een spaarbekken, daadwerkelijk te gaan realiseren. Hiertoe heeft Evides recentelijk een uitgebreide studie laten verrichten naar alle grondmechanische en hydrologische aspecten en landschappelijke inrichtingsschetsen moeten laten opstellen.
- Met de provincie Noord-Brabant worden onderhandelingen gevoerd over alternatieven, mede met het oog op de kosten die voor de provincie uit het vorenstaande voortvloeien. Dit betekent enerzijds dat er veel onzekerheid bestaat over hetgeen uiteindelijk zal gaan plaatsvinden en anderzijds dat er geen concrete datum genoemd kan worden wanneer een nieuwe productielocatie en spaarbekken zullen worden gerealiseerd. Duidelijk is wel dat de percelen die thans aangegeven zijn met bestemming 'nutsfunctie' in het nieuwe bestemmingsplan als zodanig gehandhaafd behoren te worden. Evides is zich ervan bewust dat het eigendomsgebied, voor zover niet daadwerkelijk voor het waterbedrijf in gebruik, al lange tijd daarvoor is gereserveerd. Inherent aan de zorg voor de drink- en industriewatervoorziening is nu eenmaal planning op en langere termijn dan enkele jaren. Vanuit de zorg hiervoor is Evides verplicht hiervoor de benodigde voorbereidingen te treffen zodat tijdig op nieuwe ontwikkelingen ingespeeld kan worden. Handhaving van deze bestemming in het nieuwe bestemmingsplan is dan ook in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
- Evides zal voor een goede landschappelijke inpassing een deskundig en gerenommeerd landschappelijk architectenbureau inschakelen voor een volwaardige landschappelijke inpassing. Uit de genoemde studies is daarover overigens al wel duidelijk geworden dat, om tot een goede landschappelijke inpassing te komen, er een groter gebied met (sub)bestemming 'nutsfunctie' nodig wordt geacht. Dat is voornamelijk terug te voeren op de aanwezigheid van een hoogspanningslijn die over het gebied loopt. De eigenaar van deze lijn geeft geen toestemming (meer) om de lijn over het bekken te laten lopen. Daarom zou een spaarbekken als geheel ten noorden van die lijn moeten worden gepland en is extra grond nodig om de benodigde inhoud te behalen met acceptabele dijkhoogtes. In verband hiermee is het nodig te voorkomen dat zich ter plaatse nieuwe agrarisch bedrijven vestigen.
Uit het vorenstaande volgt dat de vigerende bestemming, zoals opgenomen in het thans nog vigerende bestemmingsplan Buitengebied, wordt gehandhaafd. Het betreft de gronden die in het nieuwe bestemmingsplan zijn bestemd als Bedrijf. Het gaat hier om bestendiging van bestaande rechten.
Streefbeeld
Bestaande agrarische bedrijfslocaties (bouwblokken) kunnen omschakelen naar kleinschalige agrarisch technische hulpbedrijven, op voorwaarde dat deze passen in de omgeving. Het bedrijf moet qua schaal vergelijkbaar van omvang zijn met een regulier agrarisch bedrijf.
Voor de vestiging van semi-agrarische bedrijven (zoals bijvoorbeeld tuincentra, hoveniers, maneges) geldt als uitgangspunt dat, voor zover dat inpasbaar is in de omgeving, deze bij voorkeur plaatsvindt in de randen van de kernen. Als dat niet mogelijk is dan is vestiging mogelijk in voormalige agrarische bebouwing in de nabijheid van de kernen. Bij de afweging van de omgevingskwaliteiten dient, in verband met de verkeersaantrekkende werking, in ieder geval de bereikbaarheid, ontsluiting en het parkeren punt van aandacht te zijn. Gemeenten kunnen op basis van deze uitgangspunten en specifieke locale omstandigheden hier nader invulling aangeven.
Bestaande niet-agrarische activiteiten in het landelijke gebied (niet zijnde de zogenaamde NED's) kan eenmalig een uitbreidingsmogelijkheid worden geboden indien andere planologische belangen zich daar niet tegen verzetten. Deze uitbreidingsmogelijkheid zal circa 20% kunnen bedragen. Dit percentage geldt voor zowel de (bebouwde) bedrijfsvloeroppervlakte als de onbebouwde oppervlakte van het bestaande bedrijf. In bijzondere situaties kan een grotere uitbreiding worden toegestaan. De noodzaak daarvan dient in de toelichting bij het bestemmingsplan dan wel in de ruimtelijke onderbouwing te worden aangetoond en beschreven. Daarbij kan onder andere worden gedacht aan situaties waarin een ruimtelijke uitbreiding nodig is, omdat een bedrijf dient te voldoen aan (gewijzigde) wettelijke eisen dan wel veranderde bedrijfsmatige eisen. Ook kan voor bestaande bedrijven in gebieden waar sprake is van linten of clusters van bebouwing ruimere uitbreidingsmogelijkheden worden geboden. In deze gebieden is een uitbreiding tot 50% mogelijk.
Met de hiervoor genoemde uitbreidingsmogelijkheden moet, uit een oogpunt van het tegengaan van verstening en versnippering van het landelijk gebied, terughoudend worden omgegaan. In alle gevallen moet nadrukkelijk de optie van verplaatsing of vestiging van een dependance op een regulier bedrijventerrein worden overwogen. Ook moet uitwerking worden gegeven aan de landschappelijke inbedding van bestaande activiteiten inclusief de voorgenomen uitbreiding. Het principe van verevening is eveneens van toepassing.
3.11 Windenergie
Huidige situatie
In de Willem-Annapolder zijn tien windturbines gesitueerd met een gezamenlijk vermogen van 9 MW. Tevens zijn aan de Schoorse Zeedijk twee oudere windturbines in bedrijf.
Gemeentelijk beleid
In aansluiting op het provinciaal beleid acht de gemeente het plaatsen van solitaire windturbines en parken kleiner dan drie windturbines niet wenselijk. Ten opzichte van kleinschalige windenergieprojecten (3 tot 10 windturbines) stelt het gemeente bestuur zich op het standpunt dat in de toekomst geen mogelijkheden voor windenergie worden geboden. De achterliggende overwegingen hiervoor zijn de volgende.
- In de Willem-Annapolder zijn reeds tien windturbines gesitueerd.
- Het grondgebied van de gemeente Kapelle is relatief gezien beperkt van omvang. Hierdoor zouden meerdere kleinschalige windturbineparken tot gevolg hebben dat met name kernen altijd binnen zeer directe invloedsferen van windturbineparken komen te liggen. Dit is ongewenst om de karakteristiek van een landelijke kern te kunnen waarborgen.
- Er is geen aanleiding om het gehele grondgebied van de gemeente Kapelle optimaal te benutten voor windenergie. Er zijn juist aanleidingen om in diverse delen van de gemeente de bestaande landschappelijke kwaliteiten van rust en openheid te behouden en verder te versterken.
- De realisering van het windturbinepark in de Willem-Annapolder heeft geleid tot wijziging van het provinciaal beleid. Dit vloeit voort uit de aanmerkelijk grotere invloed en ruimtelijke uitstraling van dit windturbinepark dan waarvan was uitgegaan.
Dat betekent dat in dit bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor uitbreiding of een nieuw windturbinepark of voor kleine of solitaire windturbineopstellingen. De vigerende mogelijkheden voor de plaatsing van windturbines nabij de Schoorse Zeedijk, die niet zijn gerealiseerd, komen te vervallen.
Op basis van het IOP zijn derhalve geen mogelijkheden aanwezig voor de realisatie van een grootschalig windturbinepark binnen de gemeente Kapelle.
Het is denkbaar dat het bestaande windturbinepark in de Willem-Annapolder wordt vernieuwd. Er is thans geen directe aanleiding de regeling voor de windturbines in het bestemmingsplan te veranderen. Destijds is met de grootst mogelijk zorgvuldigheid en uitvoerig overleg gekomen tot de huidige figuratie. Duidelijk is dat bij verhoging van de windturbines, sprake zal zijn van een andere configuratie. Daarvoor dient afzonderlijk onderzoek te worden verricht en planvorming plaats te vinden. De ligging nabij enkele vogelgebieden en het glastuinbouwgebied (slagschaduw) is daarbij ook relevant. Gelet op de snelle ontwikkelingen op het gebied van windturbines (hoogtes en vermogens) is het ongewenst op voorhand een toetsingskader te formuleren. Het is belangrijk dat bij vernieuwing van het windturbinepark gekozen wordt voor zelfstandige planvorming waarin alle aspecten goed worden beoordeeld.
3.12 Zendmasten
Vertrekpunten
De snelle ontwikkeling van mobiele telefonie noodzaakt tot een adequaat gsm-netwerk. Aan vijf maatschappijen zijn licenties verkocht om dit netwerk voor mobiel bellen te ontwikkelen (binnen twee jaar). Voor een landelijk dekkend netwerk zijn zo'n 800 à 2.000 zendmasten per aanbieder nodig. Gelet op de genoemde snelle ontwikkelingen aan aanbiederszijde verdient het aanbeveling om te sturen in de plaatsing van zendmasten en dienaangaande een beleids- of toetsingskader vast te leggen. Vertrekpunten voor dit beleidskader zijn:
- meewerken aan het realiseren van een landelijk dekkend netwerk (voorkomen dat op het grondgebied van de gemeente "witte" vlekken ontstaan);
- plaatsen van zendinstallaties (i.c. verlenen bouwvergunning) afstemmen op randvoorwaarden vanuit volksgezondheid en ruimtelijke ordening.
Gemeentelijk beleid
Op basis van deze vertrekpunten stemt de gemeente in met de door de VZG verspreide Beleidsnotitie plaatsing zendmasten mobiele telefonie, als beleids- en toetsingskader voor het plaatsen van zendmasten (en andere zend- en ontvangstinstallaties voor radiocommunicatie).
Voor het plangebied zijn de volgende richtlijnen van belang:
- de zendinstallaties / zendmasten mogen niet hoger zijn dan strikt noodzakelijk, in ieder geval niet hoger dan 40 meter; bestaande masten worden hiervan uitgezonderd, hiervoor wordt een "uitsterfbeleid" voorgestaan;
- nadrukkelijk voorkeur voor plaatsing op bestaande zendmasten / zendlocaties (site sharing) en andere bestaande hoge bouwwerken;
- geen plaatsing van zendmasten in het agrarische buitengebied;
- niet op korte afstand van (minder dan 400 meter) van waardevolle natuurgebieden (Westerschelde en Oosterschelde);
- niet in gebieden met overwegend een woon- en verblijfsrecreatieve functie;
- langs het tracé van de rijksweg, uitsluitend bij een viaduct of knooppunt: ten hoogste 1 mast met een hoogte van maximaal 40 meter;
- op windturbines en hoogspanningsmasten (voor zover technisch mogelijk);
- zendmasten mogen de veiligheid op Rijkswegen en Rijksvaarwegen niet in gevaar brengen.
Vooralsnog worden zendmasten uitgesloten; per aanvraag zal een afweging worden gemaakt.
3.13 Waterkeringen
Huidige situatie
Door de ligging tussen twee zeearmen beschikt de gemeente over grote lengten aan waterkeringen. De zeedijk langs de Oosterschelde en de Westerschelde alsmede de dijken langs het Kanaal door Zuid-Beveland behoren tot de primaire waterkeringen. Ten aanzien van de primaire waterkeringen is in het IOP vermeld dat dijken met een dergelijke functie de planologische bestemming "waterstaatswerken" dient te krijgen, dan wel een meervoudige planologische bestemming waarbij de waterstaatkundige functie primair is. Ingevolge de Keur waterkeringszorg (juli 2000) moet bij waterkeringen rekening worden gehouden met het onderscheid in kernzone (belang waterkering primair), beschermingszone en buitenbeschermingszone.
In het landelijk gebied komen verder nog veel binnendijken voor waarbij de waterstaatkundige functie primair is. Deze binnen dijken moeten voorkomen dat bij calamiteiten een te groot gebied overstroomt. De waterstaatkundige functie van deze binnendijken (of secundaire dijken) dient ook in het bestemmingsplan vastgelegd te worden.
Ontwikkelingen
Ten aanzien van de waterkeringen worden, gelet op de recent in werking getreden Keur Waterschap Zeeuwse Eilanden 2007, geen nieuwe ontwikkelingen voorzien.
Streefbeeld
Vastleggen van de waterstaatskundige functie van de primaire waterkeringen en binnendijken in de bestemmingsregeling. Bij een groot aantal binnendijken zal daarbij tevens bescherming vanuit landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwetenschappelijke overwegingen aan de orde zijn.
Veiligheid
De in het plangebied voorkomende primaire en secundaire waterkeringen worden als zodanig bestemd. In de regels wordt het dijklichaam (de kernzone van de waterkering) voorzien van een toegesneden bestemming, waarmee de waterstaatkundige functie wordt veiliggesteld. De beschermingszones langs de waterkeringen worden niet in de bestemmingsregels geregeld. De reden daarvoor is dat het Waterschap Zeeuwse Eilanden het bevoegd gezag is en op basis van de Keur alle risico-activiteiten kan reguleren en toetsen en ook mogelijkheden heeft voor handhaving. Regeling via het planologische spoor voegt daaraan niets toe. Als de keurzonering in de bestemmingsregeling wordt opgenomen, wordt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente het bevoegd gezag in de planologische procedure, waardoor ongewenste vermenging van bevoegdheden ontstaat. Het is niet zinvol of gewenst dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van het bestemmingsplan – na advies van de waterbeheerder – als bevoegd gezag besluiten neemt met betrekking tot het bouwen op waterkeringen of in beschermingszones.
Met het Waterschap Zeeuwse Eilanden is afgesproken dat de keurzonering op een gedetailleerde toelichtingkaart (zie bijlage 12) wordt opgenomen in het bestemmingsplan en dat de gemeente bij bouwaanvragen in de keurzones initiatiefnemers verwijst naar het Waterschap. De bij de toelichting gevoegde kaart met de keurzones voor de waterkeringen heeft een signaleringsfunctie. Aanvullend zal worden bezien of het mogelijk is bij het digitaal raadplegen van de verbeelding via internet een signaalfunctie op te nemen voor de gronden binnen de keurzones.
3.14 Milieu
De functies, veranderingen en ontwikkelingen zoals beschreven in dit hoofdstuk hebben relaties en gevolgen voor de milieukwaliteit van het buitengebied. Een planningsopgave (beleidsvisie) gericht op duurzame ontwikkelingen in het buitengebied noodzaakt tot een goede afstemming tussen ruimtelijk beleid en milieubeleid. De ontwikkelingsmogelijkheden in het ruimtelijk beleid dienen in overeenstemming te zijn met de randvoorwaarden en beperkingen die voortkomen uit het milieubeleid. Deze afstemmingen in het kader van het ruimtelijk beleid is ook mogelijk, omdat voor het buitengebied relevante milieuthema's als verzuring en verstoring ook een ruimtelijke dimensie hebben (het ruimtelijk vertalen van relevante milieumaatregelen).
Inzicht in de voor het buitengebied van Kapelle relevante milieuaspecten is dan ook noodzakelijk om te komen tot een actuele en toekomstgerichte beleidsvisie. In deze paragraaf wordt daarop ingegaan, waarbij gekozen is voor een benadering vanuit milieuthema's.
Agrarische bedrijven
Akkerbouwbedrijven en kleine veehouderijen
Om milieuhinder als gevolg van agrarische bedrijven te voorkomen dient in het ruimtelijk beleid voldoende afstand tussen agrarische bedrijven en gevoelige functies (onder andere wonen en verblijfsrecreatie) gewaarborgd te worden. Op kleine veehouderijen en agrarische bedrijven is sinds 2006 het Besluit landbouw van toepassing. Voor de ruimtelijke ordeningspraktijk zijn met name de minimale afstanden tussen landbouwbedrijven en gevoelige objecten uit dit besluit van belang. Het gaat om de afstanden in de onderstaande tabel.
Tabel 9 Geldende afstanden op grond van het Besluit landbouw
inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden | inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden | |
Min. afstand tot objecten cat. I en II1) | 100 m | 50 m |
Min. afstand tot objecten cat. III, IV en V2) | 50 m | 25 m |
1) Tot deze objecten behoren onder andere: de bebouwde kom, aaneengesloten woonbebouwing en recreatievoorzieningen
2) Tot deze objecten behoren: verspreid liggende bebouwing en woningen behorend tot een agrarisch bedrijf
De afstanden uit tabel 9 worden gemeten vanaf het dichtstbijzijnde emissiepunt van het dierenverblijf. Voor inrichtingen waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden, worden de in de tabel genoemde afstanden gemeten vanaf het onderdeel van het bedrijf dat het dichtst bij het gevoelige object is gelegen.
Intensieve veehouderijbedrijven
Voor veehouderijen die op basis van de Wet milieubeheer (Wm) vergunningplichtig zijn, is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) het beoordelingskader voor het aspect geurhinder. Het beoordelingskader is als volgt opgebouwd:
- voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een waarde (maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
- voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten;
- daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom.
Tabel 10 Geldende waarden / afstanden intensieve veehouderij
concentratiegebied | niet-concentratiegebied | afstand buitenzijde dierenverblijf tot buitenzijde geurgevoelig object | ||
binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE / m³ | max. 2 ouE / m³ | min. 50 m |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | ||
buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 14 ouE / m³ | max. 8 ouE / m³ | min. 25 m |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. }}50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij (zoals bijvoorbeeld een bedrijfswoning of nevenactiviteit) gelden niet de in de tabel genoemde maximale geurbelastingen maar de minimale afstanden van 100 m binnen de bebouwde kom en 50 m buiten de bebouwde kom.
De gemeenteraad kan, gelet op lokale omstandigheden, een afwijkende waarde of afstand vaststellen: dit moet gebeuren in een gemeentelijke verordening. De motivering moet te herleiden zijn tot de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied of een afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder. Bij gemeentelijke verordening kan tevens worden bepaald hoe wordt omgegaan met geurgevoelige objecten die onderdeel hebben uitgemaakt van een veehouderij (zoals voormalige agrarische bedrijfswoningen, die nu als burgerwoning worden gebruikt).
Verzuring
De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) is in mei 2002 in werking getreden. Middels deze wet worden natuurgebieden die gevoelig zijn voor verzuring (de zogenoemde kwetsbare gebieden) beschermd tegen de uitstoot van ammoniak door veehouderijen. De wet is er in hoofdzaak op gericht om oprichting / uitbreiding / wijziging van veehouderijen tegen te gaan, indien de stallen van het bedrijf geheel of gedeeltelijk zijn gelegen in een kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 m rondom het kwetsbare gebied. Artikel 7 van de Wet ammoniak en veehouderij geeft overigens aan dat uitbreiding / wijziging van een veehouderij binnen de zone van 250 m is toegestaan, mits de vergunde ammoniakemissie niet wordt overschreden.
Maneges / paardenfokkerij
Een manege kan voor milieuoverlast zorgen in de vorm van stof, stank en licht. Stofhinder kan plaatsvinden bij buitenrijbakken. Stankhinder kan plaatsvinden bij het uitmesten van stallen en het afvoeren van de mest, terwijl lichthinder voorkomt wanneer er lichtmasten nabij buitenrijbakken geplaatst zijn.
Voor zover maneges en paardenfokkerijen in de hoofdzaak bedrijfsmatig zijn, zijn voor het aspect geurhinder de afstanden het Besluit landbouw van toepassing. Daarnaast dient op grond van jurisprudentie rekening te worden gehouden met stofhinder. Voor dit aspect wordt als vuistregel een afstand van 50 m aangehouden ten opzichte van de rijbak. Indien er lichtmasten zijn geplaatst, wordt ook hier rekening gehouden met een afstand van 50 m.
Binnen het plangebied zijn twee maneges / paardenfokkerijen gevestigd. Aangenomen wordt dat deze bedrijven geen belemmering opleveren voor nabijgelegen woningen. De vaststelling van het bestemmingsplan wordt niet in de weg gestaan.
Glastuinbouw
Binnen het plangebied bevinden zich enkele verspreid gelegen glastuinbouwbedrijven alsmede het glastuinbouwgebied Willem-Annapolder. Met name als gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen, kunnen in de directe omgeving van glastuinbouwbedrijven milieuhinder en gezondheidsrisico's optreden. Het is daarom gewenst om in nieuwe situaties een zekere afstand tussen gevoelige bestemmingen en kassen aan te houden. In het Besluit glastuinbouw (2002) is aangegeven dat glastuinbouwbedrijven vergunningplichtig zijn, tenzij bepaalde afstanden in acht worden genomen. Deze afstanden zijn afhankelijk van de soort bebouwing in de omgeving van de glastuinbouwbedrijven. Tabel 11 geeft hier een overzicht van.
Tabel 11 Aan te houden afstand tussen glastuinbouwbedrijf en (gevoelig) object
soort objecten | aan te houden afstand | |
indien glastuinbouwbedrijf voor 1 mei 1996 is opgericht (met inbegrip van eventuele uitbreidingen) | indien bedrijf na 30 april 1996 is opgericht | |
categorie I: bijvoorbeeld aaneengesloten woonbebouwing, gevoelig object | 25 m | 50 m |
categorie II: bijvoorbeeld niet aaneengesloten woonbebouwing, restaurant | 10 m | 25 m |
Verstoring door licht
Uit onderzoek is gebleken dat het lichamelijk en psychisch functioneren van de mens negatief wordt beïnvloed, wanneer de natuurlijke afwisseling tussen licht en donker wordt verstoord. In Nederland wordt veel licht geproduceerd, bijvoorbeeld straatverlichting en schijnwerpers op sportvelden. In de glastuinbouw wordt gebruikgemaakt van assimilatiebelichting om de groei van gewassen in kassen te bevorderen. In het Besluit glastuinbouw zijn regels opgenomen voor assimilatiebelichting. In het algemeen dient de gevel van een kas waar assimilatiebelichting wordt toegepast, op een dusdanige manier te worden afgeschermd, dat op een afstand van ten hoogste 10 m de lichtuitstraling met minstens 95% wordt gereduceerd en de gebruikte lampen buiten de inrichting niet zichtbaar zijn.
Daarnaast dient tussen 1 september en 1 mei tussen zonsopgang en zonsondergang altijd de zijkanten te worden afgeschermd. Tussen 20:00 uur en 0:00 uur geldt dit ook voor de bovenzijde.
Bufferzones
Binnen het agrarisch gebied dient rekening gehouden te worden met de aan te houden afstanden tot woon- en verblijfsrecreatiegebieden. De afstemming met deze milieuhygiënische normen en kwaliteitsdoelstellingen dient op adequate wijze te worden geregeld en vormgegeven in het gemeentelijk ruimtelijk beleid. Het bovengenoemde Besluit landbouw en de Wet geurhinder en veehouderij zijn van overeenkomstige toepassing. Ten opzichte van voor verzuring gevoelige natuurgebieden dient tevens rekening te worden gehouden de Wet ammoniak en veehouderij.
Indien aangetoond kan worden dat geen schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid of de natuur zullen optreden, kan een kleinere afstand toelaatbaar zijn. De zoneringen hebben een tweezijdige werking. Zowel bij nieuwe gevoelige als bij nieuwe belastende bestemmingen en grondgebruik dient met de aangegeven afstanden rekening gehouden te worden.
Niet-agrarische bedrijven
Algemeen
Door eisen te stellen aan de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten (van belang bij het toestaan van Nieuwe Economische Dragers) wordt ernaar gestreefd de milieubelasting voor andere (gevoelige) functies in het gebied (zoals woningen) zo veel mogelijk te beperken. Hiervoor wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar toenemende milieubelasting. Met behulp van een indeling in categorieën wordt aangegeven of de milieubelasting van een bedrijf of bedrijfsactiviteit toelaatbaar kan worden geacht. Voor een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar bijlage 5.
Toelaatbaarheid
Gelet op de aard en omvang van het plangebied is het niet wenselijk om bedrijven te vestigen uit een hogere categorie dan 2. Categorie 2 bedrijven zijn namelijk bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing in gebieden met gemengde functies.
Huidige bedrijven
Verspreid over het plangebied zijn verschillende niet-agrarische bedrijven aanwezig. Een overzicht is gegeven in bijlage 8. De reeds aanwezige bedrijven worden niet ingeschaald. Het gaat ondermeer om loonbedrijven, aannemersbedrijven en aan landbouw gerelateerde groothandel. Deze bedrijven zijn reeds lange tijd gevestigd in het buitengebied. Het is om financiële en milieuhygiënische redenen echter niet noodzakelijk en wenselijk om deze bedrijven te saneren of te beëindigen. Deze bedrijven krijgen een specifieke aanduiding. Dit houdt in dat bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing zich alleen nog maar een soortgelijk bedrijf kan vestigen.
Ontheffing
Aangezien niet alle bedrijven vergelijkbaar zijn qua aard en invloed op de omgeving, wordt een bedrijf uit een hogere categorie soms ook toelaatbaar geacht. Burgemeester en wethouders behouden zich het recht voor om ontheffing te verlenen voor bedrijven uit een hogere categorie dan algemeen toelaatbaar. Er dient in het geval van ontheffing wel te worden aangetoond dat er voor gevoelige functies in de omgeving sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Ontwikkelingen
Aan de bestaande bedrijven in het gebied dient enig ontwikkelingsperspectief geboden te worden. Op basis van het IOP blijven de bedrijven ontwikkelingsmogelijkheden behouden (eenmalig tot een omvang van 20%). Nieuwe niet-agrarische bedrijven dienen in agrarische gebieden te worden geweerd. Er is geen aanleiding gebruik te maken van de mogelijkheid van uitbreiding met 50%.
Wegverkeerslawaai
Langs alle wegen bevinden zich ingevolge de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km / uur-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen (onder andere woningen, agrarische bedrijfswoningen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen.
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van geluidgevoelige functies binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde. Voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt deze 48 dB. Deze voorkeursgrenswaarde mag niet worden overschreden. Aangezien het een consoliderend bestemmingsplan betreft en in feite geen nieuwe agrarische bouwvlakken worden toegestaan (uitsluitend zeer incidenteel bij verplaatsing van een knelgeval) is ervoor gekozen geen uitgebreid akoestisch onderzoek te verrichten. Volstaan wordt met de toevoeging aan de wijzigingsbevoegdheden voor een nieuw agrarisch bouwvlak voor verplaatsing van een knelgeval, dat voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor een betere waarborg van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van eventuele nieuwe bedrijfswoningen wordt deze voorwaarde alsnog toegevoegd. Uit de praktijk van afgelopen jaren blijkt dat dit geen noemenswaardige beperking betekent.
Industrielawaai
Normstelling en beleid
Binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Kapelle en ook in de omgeving van de gemeentegrenzen zijn driebedrijventerreinen gelegen. Op deze bedrijventerreinen zijn inrichtingen gevestigd die "in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken" zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder. Het betreft de volgende terreinen:
- bedrijventerrein Smokkelhoek;
- bedrijventerrein Loswal Hansweert;
- bedrijfsterrein Choorhoek met C.Z.A.V. te Wemeldinge.
Volgens artikel 53 van de Wet geluidhinder dienen dergelijke bedrijven te worden gezoneerd. Buiten zones industrielawaai mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het industrieterrein niet meer bedragen dan 50 dB(A). De zones industrielawaai die voor deze terreinen zijn vastgesteld zijn gedeeltelijk binnen het plangebied gelegen (zie verbeelding).
Binnen zones industrielawaai gelden beperkingen voor nieuwbouw van woningen en andere gevoelige bestemmingen, vanwege een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) op de gevel. Nieuwe woningen en andere gevoelige bestemmingen binnen de zone zijn slechts toelaatbaar in bijzondere situaties, zoals het opvullen van een open plek in de bestaande bebouwing of stads- en dorpsvernieuwing. In dit geval moeten hogere grenswaarden worden vastgesteld. Normaliter bedraagt de maximale hogere grenswaarde 55 dB(A).
Ontwikkelingen
Vanwege gewijzigde plannen van de scheepswerf Reimerswaal (gevestigd op Bedrijventerrein Loswal Hansweert) is de thans vigerende zone niet meer actueel. Er dient daarom een nieuwe zone, afgestemd op de toekomstige situatie, te worden vastgesteld. De nieuwe zonegrens zal in de verschillende vigerende bestemmingsplannen (waaronder het bestemmingsplan buitengebied) worden geregeld. In het voorliggend bestemmingsplan zal derhalve de nieuwe zonegrens op de verbeelding worden opgenomen.
In verband met de mogelijke vestiging van nieuwe bedrijven op het bedrijventerrein is enkele jaren geleden de geluidszonering van Smokkelhoek aanpast. Het gaat met name om de zonegrens aan de oostzijde van het bedrijventerrein. Voor een vijftal woningen ten oosten van het bedrijventerrein is een hogere grenswaardenprocedure gevolgd. De inmiddels vigerende geluidszone zal worden opgenomen op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Het bedrijventerrein Choorhoek wordt mogelijk uitgebreid. Afhankelijk daarvan wordt in de toekomst de geluidszone mogelijk aangepast. Daarvan is thans nog geen sprake.
Voor de industrieterreinen geldt dat binnen de geluidszone geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt. Indien wel geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient bij de provincie een verzoek om hogere grenswaarde te worden gedaan.
Akoestisch onderzoek Loswal
In opdracht van de gemeente Kapelle en in samenwerking met de gemeente Reimerswaal is door Kraaij Akoestisch Adviesbureau een akoestisch onderzoek verricht naar de geluidbelasting vanwege de bedrijven op de loswal aan de Kaai 85 te Hansweert/ Schore (Akoestisch onderzoek Bestemmingsplan Loswal Kaai 85 en bedrijventerrein Hansweert/Schore; Kraaij Akoestisch Adviesbureau; 27 juli 2009). Het bedrijf “Scheepswerf Reimerswaal” op het bedrijventerrein “Loswal Kaai 85” is zoneringsplichtig op grond van de Wet geluidhinder. Omdat de zonegrens nog niet is opgenomen in het bestemmingsplan van het bedrijventerrein en de omliggende bestemmingsplannen, is in 2003 een voorontwerpbestemmingsplan gepubliceerd. Dit voorontwerpbestemmingsplan is niet doorgezet naar een ontwerpbestemmingsplan. In het kader van het voorontwerp is een akoestisch onderzoek verricht door Greten Raadgevende Ingenieurs d.d. 2 mei 2003, Raki038aaA1.jr. Onderhavige rapportage is een actualisatie van die rapportage, waarbij de bedrijven opnieuw zijn bezocht om de representatieve bedrijfssituatie vast te stellen.
Aan de hand van de geluidbelasting in de representatieve bedrijfssituatie en de vergunde geluidruimte is de gecumuleerde 50 dB(A)-geluidcontour bepaald en de gecumuleerde geluidbelasting op de omliggende woningen. Tevens is een voorstel voor een zonegrens gedaan. De zonegrens wordt in het bestemmingsplan vastgelegd.
Met behulp van het akoestisch computermodel zijn de berekeningen uitgevoerd ter bepaling van de geluidsbelasting in de omgeving en ter plaatse van woningen binnen de toekomstige zonegrens. Deze berekeningen zijn uitgevoerd conform de “Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai” (uitgave Samsom, uit 1999). De rapportage geeft een beschrijving van het wettelijk kader (Hoofdstuk 2), de omgeving van de inrichting (Hoofdstuk 3), de uitgangspunten van het akoestisch onderzoek (Hoofdstuk 4), het rekenmodel (Hoofdstuk 5) en de berekeningsresultaten (Hoofdstuk 6). Hoofdstuk 7 omvat een voorstel voor eventuele geluidreducerende maatregelen. In hoofdstuk 8 is een voorstel voor een zonegrens opgenomen.
Ten behoeve van het akoestisch onderzoek zijn de volgende bedrijven onderzocht:
- 1. Scheepswerf Reimerswaal
- 2. Zandhandel Faasse
- 3. Opslagterrein Rijkswaterstaat
- 4. Loswal van het Waterschap (openbare loswal)
- 5. Loswal van der Straaten (aannemingsbedrijf)
- 6. Bunkerboot Slurink
Figuur 3 Bedrijfslocaties
Conclusie en voorstel zonegrens Loswal
Om een zonegrens in het bestemmingsplan vast te stellen en eventuele hogere waarden voor woningen te bepalen, is onderhavig akoestisch onderzoek uitgevoerd. Op grond van bedrijfsinventarisaties en vervolgonderzoeken in opdracht van de bedrijven, is een goed beeld ontstaan van de geluidbelasting in de omgeving tengevolge van de bedrijven op de loswal. Voor de bedrijven Slurink en Zandhandel Faasse B.V. wordt door de gemeente Kapelle een maatwerkvoorschrift opgesteld. Het maatwerkvoorschrift zal aansluiten bij de berekende geluidbelasting. Voor de Openbare Loswal worden vergunningvoorschriften opgesteld. Voor Van der Straaten zal de geluidnorm worden verruimd.
Voor deze bedrijven is dus inzicht in de actuele geluidsituatie. Tevens wordt ervan uitgegaan dat Scheepswerf Reimerswaal voldoet aan zijn milieuvergunning. Op grond van deze uitgangspunten is een scherm gedimensioneerd zoals beschreven in hoofdstuk 7 van de bovengenoemde rapportage. Met dit scherm wordt voldaan aan een grenswaarde van 50 dB(A) ter plaatse van de woningen. Op basis van deze uitgangspunten is de 50 dB(A) geluidcontour berekend. Het betreft de geluidcontour op basis van de vergunde geluidbelasting. Op basis hiervan is een voorstel gedaan voor een zonegrens. Deze zonegrens volgt aan de westzijde de westkant van het fietspad langs de Westelijke Kanaalweg tot de rotonde aan de zuidkant. Vervolgens gaat de zonegrens pal in oostelijke richting tot boven op de dijk aan de Kanaalweg. De zonegrens volgt in noordelijke richting de kruin van de dijk, langs de westgevel van het kantoor van Rijkswaterstaat. Op 220 meter ten noorden van de aansluiting met de Zoutweg loopt de zonegrens pal in oostelijke richting naar de Westelijke Kanaaldijk. De zonegrens volgt in zuidelijke richting de Westelijke Kanaaldijk, tot de aansluiting met de Haaimeet. Hier gaat de zonegrens door de weilanden, ten oosten van de woning “Zandweg 1” naar de Zandweg. Tot slot volgt de zonegrens de zuidwestzijde van de Zandweg tot de Westelijke Kanaalweg.
Figuur 4 Geluidscontour
Externe veiligheid
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en / of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken2 en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten 3. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht voor het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde.
Binnen het plangebied komen geen Bevi-inrichtingen voor met een grote risicocontour. Er bevinden zich in het buitengebied enkele propaantanks en er worden in beperkte mate gevaarlijke stoffen opgeslagen. De PR 10-6-contour ligt nooit verder dan enkele tientallen meters afstand. Er zijn geen knelpunten met betrekking tot het GR.
Externe veiligheid transportroutes gevaarlijke stoffen
In augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen in de Staatscourant gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen.
Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht4. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
In het plangebied zijn verschillende verkeerswegen, spoorwegen en vaarwegen aanwezig waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Uit eerdere onderzoeken (onderzoek uitgevoerd in het kader van aangrenzende bestemmingsplannen) is gebleken dat de PR 10-6-contour voor het transport van gevaarlijke stoffen over de A58, de spoorlijn van Vlissingen naar Bergen op Zoom, de Oosterschelde en het Kanaal door Zuid-Beveland op deze transportroutes zelf liggen. Ook het groepsrisico wordt voor het transport per spoor of per weg in geen enkel geval overschreden.
Westerschelde
Het transport van gevaarlijke stoffen met scheepvaartverkeer over de Westerschelde brengt risico's met zich mee. Het transport van ammoniak vormt daarbij de belangrijkste bepalende factor voor de omvang van de te berekenen risico's. In 2003-2004 is door middel van een kwantitatieve risico analyse (QRA) een herberekening van de potentiële risico's van het scheepstransport van gevaarlijke scheepsladingen op de Westerschelde uitgevoerd (Actualisatie Risicoanalyse (Wester)Schelde; Det Norske Veritas, juni 2004) Uit de risicoberekeningen kan worden geconcludeerd dat het maximale plaatsgebonden risico op land voor de actuele situatie in 2003 kleiner is dan 10-6 per jaar. De PR 10-6-contour van het scheepvaartverkeer ligt langs de vaargeul en raakt het land niet. Gelet op de afstand tot het plangebied, is de verwachting dat het transport van gevaarlijke stoffen niet tot problemen zal leiden.
Ten aanzien van de oriënterende waarde voor het groepsrisico is het groepsrisico nabij (de stad) Terneuzen het hoogst over de hele Westerschelde. De groepsrisicoberekeningen tonen aan dat grote aantallen slachtoffers kunnen optreden als gevolg van calamiteiten (lekkage), doch dat deze slechts met zeer lage frequenties zullen voorkomen. Rekening houdend met te verwachten veranderingen in scheepsbewegingen en een zekere bevolkingstoename, blijft het groepsrisico zowel in 2004 als in 2010 onder de Nederlandse oriënterende waarde. Daarbij speelt een rol dat het transport van ammoniak niet langer bepalend is, maar het transport van brandbare gassen.
In 2001 heeft de Permanente Commissie voor het toezicht op de Scheldevaart de nota "Varen zonder risico's; Nautische bronmaatregelen op de (Wester)Schelde ter reductie van transportrisico's" vastgesteld. In deze nota wordt een groot aantal mogelijke maatregelen beschreven, onderverdeeld in algemene veiligheidsmaatregelen, locatiespecifieke nautische bronmaatregelen, generieke nautische bronmaatregelen en procesgerichte maatregelen. Doel van de maatregelen is het terugdringen van de risicocontouren bij Vlissingen, Breskens en Hansweert tot op het water.
Aangezien in het buitendijkse gebied in het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, is geen specifieke regeling in het bestemmingsplan nodig.
Externe veiligheid leidingen
In het plangebied worden ook gevaarlijke stoffen door buisleidingen vervoerd (zie paragraaf 3.9). Aangezien er langs deze buisleidingen geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd, staat dit aspect de vaststelling van het plan niet in de weg.
Milieubeschermingsgebieden
De milieubeschermingsgebieden omvatten de belangrijkste natuurgebieden in Zeeland (deltawateren, duinen, inlagen, kreken en poelgebieden). Milieubeschermingsgebieden bevatten belangrijke oorspronkelijke waarden die beschermd en waar nodig ontwikkeld moeten worden. Het betreft de waarden rust, natuurlijkheid, ruimtelijke kwaliteit en duisternis. Daarnaast is een goede kwaliteit van milieu, natuur en water mede bepalend voor het behoud van de oorspronkelijk waarden.
Een gedeelte van het buitengebied van Kapelle wordt in het Provinciaal Milieubeleidsplan 2001-2006 aangemerkt als milieubeschermingsgebied. Dit zijn de volgende gebieden: de Oosterschelde, delen van de Westerschelde en de Kapelse Moer. De Yerseke Moer grenst aan het plangebied. Voor een deel van de Kapelse Moer geldt dat deze in het Provinciaal Milieubeleidsplan als toekomstig milieubeschermingsgebied is aangewezen.
Het beleid voor de milieubeschermingsgebieden zal bestaan uit bescherming van bestaande waarden en het benutten van kansen voor verbetering. Om dit beleid te versterken zullen door de provincie streefbeelden per milieubeschermingsgebied geformuleerd worden en zal er meer aandacht geschonken worden aan het monitoren van de actuele toestand van milieubeschermingsgebieden. Bescherming van de aanwezige waarden in de gebieden komt enerzijds tot stand door rekening te houden met milieubeschermingsgebieden bij nieuwe ontwikkelingen, anderzijds bestaat er regelgeving. Deze regelgeving is bedoeld om rustverstoring en andere vormen van verstoring in milieubeschermingsgebieden te voorkomen of te beperken. De regels hebben betrekking op gedragingen, activiteiten en inrichtingen binnen en in de directe omgeving van milieubeschermingsgebieden. Ze hebben geen betrekking op normale agrarische bezigheden en beroepsmatige visserij.
Bodemverontreiniging
Volgens het Besluit ruimtelijke ordening zullen burgemeester en wethouders, in verband met de uitvoerbaarheid van het plan, onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bodemverontreiniging kan een belemmering vormen voor onder andere het realiseren van bouwplannen, natuurontwikkeling en landbouw. Mocht er bij functiewijzing een vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig zijn, dan dient er in middels een onderzoek nader te worden bekeken in hoeverre de bodem op deze locaties verontreinigd is en moet er, afhankelijk van de risico's voor de gebruikers en / of het milieu, mogelijk worden gesaneerd.
Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door het Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen 2007 (ook wel Wet luchtkwaliteit, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 12 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 12 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig vanaf |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 ìg / m³ | 2010 |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 40 ìg / m³ | 2005 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | 2005 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden / ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden / ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
Besluit niet in betekenende mate (NIBM)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 500 woningen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek luchtkwaliteit
Aangezien met het voorliggend bestemmingsplan, behoudens het toestaan van mogelijk enkele woningen en enkele nevenactiviteiten op enkele plaatsen, geen relevante nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, kan een toetsing aan de grenswaarden achterwege blijven. Het Besluit NIBM is hier van toepassing. Voor de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is met name de A58 van belang. Rijkswaterstaat brengt ieder jaar de concentraties luchtverontreinigende stoffen langs het Rijkswegennet in beeld. In figuur 5 zijn de jaargemiddelde concentraties van stikstofdioxide en fijn stof langs de A58 gegeven.
Figuur 5 Concentraties luchtverontreinigende stoffen langs de A58
Uit de figuur blijkt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen ruim onder de grenswaarden uit de Wlk zijn gelegen. Er wordt derhalve aangenomen dat uit het oogpunt van luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
- 2. Dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar.
- 3. Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige redenen worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in woningen (op enkele uitzonderingen na), gebouwen waar kwetsbare groepen mensen verblijven en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn. Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn bedrijfsgebouwen, kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en win-kels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
- 4. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment gemeten per kilometer en per jaar: - 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers; - 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers; - 10-8 voor een ongeval met ten minste 1000 dodelijke slachtoffers; - enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde).
3.15 Prostitutiebeleid
Prostitutiebeleid
Op 26 oktober 1999 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel tot opheffing van het algemeen bordeelverbod. Deze wetswijziging is op 1 oktober 2000 in werking getreden. Dat betekent dat de exploitatie van prostitutie vanaf deze datum niet meer in algemene zin strafbaar is op grond van het Wetboek van Strafrecht. Slechts de exploitatie van onvrijwillige prostitutie en van prostitutie door minderjarigen blijft strafbaar gesteld.
Met het opheffen van het algemeen bordeelverbod hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om regulerend op te treden. Zij kunnen dit doen door een vergunningenstelsel te introduceren en prostitutiebeleid te voeren.
Algemene Plaatselijke Verordening (APV)
Het voeren van een vergunningenbeleid voor de exploitatie van prostitutie is het belangrijkste instrument dat het gemeentebestuur ter beschikking staat. Dit vergunningenbeleid kan worden neergelegd in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Aan de hand van deze verordening kan worden beslist of de aanvrager van een vergunning daarvoor in aanmerking komt, en onder welke voorwaarden. In Kapelle heeft inmiddels een dergelijke aanpassing van de APV plaatsgevonden. De gemeentelijke prostitutieverordening is opgenomen in hoofdstuk 3 van de APV en is vastgesteld op 4 september 2000.
Wet ruimtelijke Ordening (Wro)
Naast het aanpassen van de APV dient tevens het bestemmingsplan te worden toegepast. Door de opheffing van het bordeelverbod is het mogelijk de bedrijfsmatige uitoefening van prostitutie positief te bestemmen en de uitoefening daarvan op ongewenste locaties te verbieden. Het instrument van het bestemmingsplannen is voornamelijk ondersteunend aan het door de gemeente gevoerde beleid en aan het instrument van de vergunningverlening, zoals neergelegd in de APV. Echter doordat in de APV strijdigheid met het bestemmingsplan als dwingende weigeringgrond is opgenomen, kan door herziening van de bestemmingsplannen een sluitend systeem worden gecreëerd. De vergunningverlening ten behoeve van een seksinrichting in het kader van de APV wordt dan ook gekoppeld aan de bestemming van gronden en opstallen die aangeeft waar seksinrichtingen zich al dan niet mogen vestigen.
Het buitengebied van de gemeente Kapelle heeft – naast een beperkte woonfunctie – in hoofdzaak een agrarische functie. Voorts bezitten delen van het agrarisch buitengebied bepaalde natuurwetenschappelijke waarden, waardoor de activiteiten in deze gebieden sterk dienen te worden beperkt. Gezien de gebieden met deze bijzondere waarden en de ligging tussen de Oosterschelde en Westerschelde heeft het buitengebied tevens een toeristisch-recreatieve functie.
Het ruimtelijk beleid van de gemeente is gericht op het behoud en ontwikkeling van de economische vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Hierbij is onder meer van belang het gebruikmaken van de planologische ruimte die het IOP biedt voor niet-agrarische activiteiten in gebouwen (Nieuw Economische Dragers). De vestiging van een seksinrichting is niet opgenomen in het model voor de Nieuwe Economische Dragers (positieve lijst). Ook het buitengebied biedt derhalve geen ruimte voor de vestiging van seksinrichtingen.
Hoofdstuk 4 Beleidsvisie
In dit hoofdstuk is de beleidsvisie voor het buitengebied opgenomen. Voor de beleidsvisie vormen de omgevingskwaliteiten van het Omgevingsplan Zeeland het vertrekpunt. Dit wordt in paragraaf 4.1. toegelicht. Het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief wordt in paragraaf 4.2 beschreven. De concrete vertaling van het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief is in paragraaf 4.3. verwoord aan de hand van beschrijving van deelgebieden en de aangehouden zones. Specifieke onderdelen van het ruimtelijk beleid worden beschreven in paragraaf 4.4.
Met enkele instanties, zoals ZLTO en ZMF is overleg gepleegd over een opgestelde notitie met betrekking tot standpuntbepaling inzake het te voeren beleid. De gegeven reacties en de gemeentelijke visie daarop zijn opgenomen in paragraaf 4.5.
4.1 Vertrekpunt Omgevingskwaliteiten Omgevingsplan
Het principe van de integrale ruimtelijke zonering als leidraad voor het provinciaal planologisch beleid, zoals opgenomen in het Streekplan Zeeland (streekverbeelding), zijn in het IOP losgelaten. In het IOP worden de te behouden omgevingskwaliteiten op het provinciale schaalniveau expliciet beschreven. Behoud en versterken van deze kwaliteiten als de unique selling points van de provincie vormt een van de kernpunten van het omgevingsbeleid. Daaraan wordt onder andere invulling gegeven door kaders en randvoorwaarden aan te geven waarbinnen nieuwe ontwikkelingen inpasbaar zijn.
Figuur 6 Omgevingsplan Zeeland
Kwaliteiten belangrijk voor afweging
Met uitzondering van de bestaande natuurgebieden, waaronder ook de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden (zoals Oosterschelde en Westerschelde) zijn opgenomen, biedt het IOP ruimte voor nadere afweging. Nieuwe ontwikkelingen zijn mogelijk, mits in de afweging aandacht wordt besteed aan de volgende punten: gewenste ontwikkeling, locatiekeuze, vormgeving, verevening en wettelijke vereisten. De door de provincie benoemde omgevingskwaliteiten spelen bij de afweging een belangrijke rol:
- milieukwaliteit;
- leefomgevingskwaliteit;
- bodemkwaliteit;
- waterkwaliteit;
- waterkwantiteit;
- ecologische en natuurkwaliteit;
- landschappelijke kwaliteit en beeldkwaliteit;
- cultuurhistorische kwaliteit;
- bereikbaarheid;
- sociale kwaliteit.
Voor het bestemmingsplan Buitengebied zijn met name de ecologische kwaliteit, de landschappelijke kwaliteit en beeldkwaliteit alsmede cultuurhistorische kwaliteit richtinggevend.
Ecologische kwaliteiten
Wat betreft de ecologische kwaliteit blijft het provinciaal beleid gericht op realisatie van de ecologische hoofdstructuur, waarbij in zones van 100 meter om natuurgebieden rekening moet worden gehouden met de ecologische kwaliteiten.
Landschappelijke kwaliteiten
Kaart 4.9 van het IOP (zie figuur 7) geeft een beeld van de landschappelijke kwaliteit. Voor Zuid-Beveland gaat het daarbij om de volgende eenheden: kreekruggen / poelgrondenlandschap, natuurlandschap (Ecologische Hoofdstructuur) en dijklandschap.
Figuur 7 Landschappelijke kwaliteit
Voor alle landschapstypen wordt een karakteristiek en strategie benoemd. Het kreekruggen / poelgrondenlandschap wordt gekenmerkt door een herkenbaar grootschalig patroon van besloten kreekruggen en open poelgebieden met veelal geen tot weinig bebouwing en opgaande beplanting. Als strategie wordt aangegeven inpassing van nieuwe ontwikkelingen in overeenstemming met grootschalig landschappelijk patroon: verdichting op de kreekruggen, behoud openheid in de poelgebieden.
Cultuurhistorische kwaliteiten
Wat betreft de cultuurhistorische kwaliteiten worden, voor zover hier van belang, genoemd:
- Walcheren als Belvedèregebied en het Landfront Vlissingen;
- de op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) als archeologisch waardevol aangegeven gebieden;
- de op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) aangegeven trefkans op archeologische vondsten;
- de aardkundige waarden, bestaand uit het patroon van op- en aanwassen (nieuwland) en de bijbehorende dijken.
Ruimtelijke ontwikkelingskoers
Op basis van de beschreven "beleidsbeschrijving" van het plangebied (hoofdstuk 2) en de inventarisatie en analyse van het plangebied (hoofdstuk 3) is de ruimtelijke ontwikkelingskoers op hoofdlijnen uit het IOP nader te concretiseren en te vertalen voor het landelijk gebied van Kapelle. In dit hoofdstuk heeft de vertaling plaatsgevonden. De omgevingskwaliteiten uit het IOP zijn nader uitgewerkt en geconcretiseerd in een ruimtelijke beleidsvisie voor het plangebied. Deze gebiedsvisie geeft de planologische gewenste ontwikkeling van het plangebied en moet met name in beeld brengen hoe:
- de landbouw zich de komende jaren kan ontwikkelingen;
- invulling wordt gegeven aan revitalisering van het platteland;
- "groene" kwaliteitsdoelstellingen (landschap, ecologie) veiliggesteld c.q. gerealiseerd gaan worden;
- de verschillende (sectorale) ontwikkelingen op elkaar afgestemd worden.
De gebiedsvisie geeft invulling aan de ontwikkelingsdimensie van het bestemmingsplan (het eerder genoemde begeleiden en stimuleren van veranderingsprocessen) en omvat daarmee de "voeding" voor de zogenoemde tweede laag van de bestemmingsregeling, de bestemmingen op gebiedsniveau (zie hoofdstuk 1). Dit hoofdstuk gebiedsvisie vormt dan ook het hoofdbestanddeel van de plantoelichting.
4.2 Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief
Naar een bredere functionaliteit
De oriëntatie op beleidskader (hoofdstuk 2) en de analyse van functies / ontwikkelingen (hoofdstuk 3) geven aan dat de functie en positie van het landelijk gebied (sterk) wijzigen en zich ook midden in dat veranderingsproces bevindt. De betekenis van de gangbare landbouw als de sociaal-economische drager en functiebepalende factor voor het buitengebied neemt af. Een bredere functionaliteit van het landelijk gebied ontstaat en is ook nodig om het landelijk gebied een blijvende plaats in de samenleving te geven.
De economische toekomst van het landelijk gebied hangt niet meer alleen af van ontwikkelingen in de landbouw maar ook van de mogelijkheden / ontwikkelingen van het landelijk gebied voor vormen van gebruik als wonen, toerisme en recreatie en niet-agrarische bedrijvigheid / werkgelegenheid. Daarnaast moet rekening worden gehouden met een toenemende waardering / beleving van het landelijk gebied als omgevingsfactor (natuur, landschap, rust, ruimte) en eventueel met nieuwe ruimtelijke claims ten behoeven van waterbeheer.
Kortom de betekenis van de (grondgebonden) landbouw als belangrijkste sociaal-economische drager van het platteland en verschaffer van werkgelegenheid wordt minder, maar de betekenis van het landelijk gebied voor de samenleving neemt eerder toe dan af.
De verschuiving / verandering van positie en functie van het landelijk gebied is ook aan de orde in Kapelle. De gangbare landbouw bevindt zich in een overgangsfase: van subsidies naar markt, van bulk naar diversiteit en kwaliteit en van milieubelastend naar milieuvriendelijk. Sleutelwoorden bij het zoeken naar perspectieven en oplossingen voor de landbouw zijn duurzaamheid en diversiteit, waarbij verwacht moet worden dat er uiteindelijk voor een deel van de bestaande bedrijven geen perspectief zal zijn (wat zal leiden tot een afname van het aantal agrarische bedrijven). Deze ontwikkelingen laten overigens onverlet dat wat betreft ruimtegebruik de grondgebonden landbouw ook in de toekomst in ruimtelijk en landschappelijk opzicht de drager zal blijven van het buitengebied van Kapelle, als belangrijkste ruimtegebruiker en beheerder van het gebied.
De bredere functionaliteit van het landelijk gebied in Kapelle komt met name tot uitdrukking in de aanwezigheid / vestiging van agrarisch verwante bedrijven en niet-agrarische bedrijven.
Uit de inventarisatie en analyse van het plangebied komt ook naar voren dat het landelijk gebied van Kapelle beschikt over sterke omgevingskwaliteiten, tot uitdrukking komend in waardevol natuurgebied (Kapelse Moer), een herkenbaar landschap (dijken, polders) en ruimte en openheid. Deze omgevingskwaliteiten zijn van grote betekenis voor de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van het plangebied.
Hoofddoelstelling
Het ruimtelijk beleid voor het buitengebied zal moeten inspelen op deze verandering van positie en functie van het landelijk gebied. Dit noodzaakt tot een andere benadering van de ruimtelijke ordening en de sturing van het grondgebruik in het buitengebied: minder verdelen en toedelen van ruimte als sturend kader maar veel meer toetsen van activiteiten aan hun economische en ruimtelijk-kwalitatieve bijdrage aan het landelijk gebied. Het ruimtelijk beleid zal daarbij gericht moeten worden op die grotere integrale en multifunctionele betekenis en toekomst van het landelijk gebied en op de specifieke kansen en ontwikkelingsrichtingen die daarbij voor Kapelle aan de orde zijn en op behoud en verdere ontwikkeling van die sterke omgevingskwaliteiten. De regeling Nieuwe economische dragers uit het IOP sluit aan op deze andere benadering: bepalen van de planologische ruimte voor niet-agrarische activiteiten in het landelijke gebied in combinatie met bijdrage aan ruimtelijke kwaliteit.
Gelet op het vorenstaande wordt voor het bestemmingsplan Buitengebied van Kapelle de volgende hoofddoelstelling geformuleerd:
Behoud en ontwikkeling van de economische vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.
Het gaat daarbij nadrukkelijk om de combinatie en de onderlinge versterking van economische vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit: zoeken naar een breder sociaal-economisch draagvlak dat tevens bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied.
Economische vitaliteit
Versterking van economische vitaliteit richt zich op het waarborgen van een sociaal-economisch goed functionerend platteland. Ondanks de vermelde ontwikkelingen en trends met betrekking tot de landbouw blijft de (grondgebonden) landbouw ook in de toekomst een belangrijke rol spelen als ruimtegebruiker en beheerder van het landelijk gebied van Kapelle.
Het versterken van de economische vitaliteit zal zich dan ook in eerste instantie moeten richten op het creëren van de ruimtelijke mogelijkheden voor een ontwikkeling naar verbrede, duurzame en multifunctionele landbouw.
In de situatie van Kapelle zal die economische vitaliteit via de volgende twee sporen ingevuld moeten worden: het spoor van duurzame en zo flexibel mogelijke agrarische ontwikkeling en het spoor van verbrede plattelandsontwikkeling.
Het spoor van de duurzame, flexibele en concurrerende agrarische ontwikkeling richt zich op het in het ruimtelijk beleid ruimte geven aan de landbouw om te kunnen inspelen op de noodzakelijke aanpassingen en veranderingen en perspectieven binnen deze sector (verbreden en vernieuwen van de landbouw). Dit betekent een ruimtelijk beleid dat de grondgebonden bedrijfsvormen ruimte en flexibiliteit biedt ten aanzien van uitbreiding, ontwikkeling van neventakken, omschakeling en verandering in grondgebruik. Daarbij gelden uiteraard wel als randvoorwaarden de in het IOP vastgelegde regels en normen ten aanzien van onder meer bebouwing, ontwikkeling en neventakken, in acht te nemen zones tot woon- en verblijfsrecreatiegebieden (agrarische bufferzones) en waar sprake is van bestaande natuurgebieden van afstemming van agrarische gebruiksmogelijkheden op de natuurfunctie.
Binnen dit beleidsspoor past / hoort ook uitdrukkelijk het inspelen op omschakeling naar biologische landbouw.
Het spoor van de verbrede plattelandsontwikkeling richt zich op het benoemen en in het ruimtelijk beleid mogelijk maken van nieuwe economische dragers. De planologische ruimte voor nieuwe economische dragers is vastgelegd in het IOP. Dit biedt voor het plangebied mogelijkheden voor activiteiten als landbouwverwante functies, opslag, ambachtelijke landbouwproductverwerkende bedrijven, overige ambachtelijke bedrijven, aan-huis-gebonden-beroepen, medisch(verwante) dienstverlening, overige dienstverlening en dagrecreatieve voorzieningen. Hieruit blijkt een accent voor bedrijvigheid, dienstverlening en dagrecreatie.
Ruimtelijke kwaliteit
Naast economische versterking is behoud van de ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van belang voor de toekomst van het landelijk gebied. De (culturele) identiteit en landschappelijke en ecologische kwaliteit van het landelijk gebied vormen mede voorwaarden voor economische en sociale ontwikkeling. Het is van belang om die identiteit en kwaliteit voor het landelijk gebied Kapelle te benoemen. Concreet gaat het daarbij om het te behouden karakteristieke landschapspatroon en de veilig te stellen ecologische hoofdstructuur.
In essentie gaat het bij het karakteristieke landschapspatroon van Kapelle om de volgende elementen:
- de grote deltawateren van Oosterschelde en Westerschelde;
- het landschappelijk zeer waardevolle graslandgebied van de Kapelse Moer (reservaats- en beheersgebied);
- de nog bestaande oorspronkelijke binnendijken; deze vormen de dragers van het zeekleilandschap;
- het open vrijwel onbebouwde karakter van delen van het landelijk gebied (rond Kapelse Moer, tussen Pietersweg en Noordhoekswegeling): ruimte en openheid vormen aspecten voor woon- en werkomgeving en landschappelijke beleving die steeds hoger gewaardeerd zullen worden.
Bij de ecologische kwaliteit gaat het met name om de bestaande natuurgebieden / natuurelementen en de potenties voor de ontwikkeling van een natte ecologische hoofdstructuur:
- het ecosysteem van de deltawateren met de bijzondere milieutypen van schorren, slikken en platen, geulen en de betekenis daarvan voor vogels en vegetatie;
- het vegetatiekundig en vogelkundig zeer waardevolle graslandgebied van de Kapelse Moer (reservaats- en beheersgebied);
- de kleinere natuurgebieden (met name binnenwateren) bestaande uit kreekrestanten, inlagen, karrevelden, welen en graslandpercelen.
Bij de aangegeven invulling van de economische vitaliteit zullen het landschapspatroon en de ecologische structuur met hun mogelijkheden en beperkingen als uitgangspunt moeten fungeren.
4.3 Ruimtelijke Zonering Buitengebied Kapelle
Aan de hand van de voor het buitengebied meest bepalende functies (zie hoofdstuk 3) en het hiervoor beschreven ruimtelijk ontwikkelingsperspectief zijn de omgevingskwaliteiten uit het IOP uitgewerkt in een aantal specifieke bestemmingen Agrarisch voor het buitengebied van Kapelle. In het voorontwerpbestemmingsplan werd het buitengebied – naast bestemmingen - onderscheiden met een ruimtelijke zonering. Deze zonering is vertaald in bestemmingen volgens SVBP2008 (zie hoofdstuk 5). Het specificeren de hoofdgroep Agrarisch in een beperkt aantal agrarische bestemmingen biedt voordelen in het overzicht op de verbeelding, duidelijkheid in de artikelen en het bestemmen van verschillende landschapstypen binnen de agrarische bestemming vergezeld van een eigen set (plan)regels.
In deze paragraaf worden eerst de onderscheiden deelgebieden getypeerd en vervolgens worden de verschillende specifieke bestemmingen van de hoofdgroep Agrarisch afzonderlijk beschreven. Immers, de oorspronkelijke gebiedsbestemmingen (zones) zijn vertaald in verschillende agrarische bestemmingen.
Karakteristieke deelgebieden
De specifieke bestemmingen Agrarisch sluiten aan op de karakterschets van het gebied zoals opgenomen in hoofdstuk 1. Daaruit blijkt dat het buitengebied van Kapelle drie belangrijke kenmerken heeft.
- Er zijn duidelijk verschillende karakteristieke landschappen waar te nemen.
- In enkele delen is sprake van een grote openheid, soms door het ontbreken van fruitteelt, in ieder geval door het ontbreken van bebouwing.
- De Kapelse Moer heeft een belangrijke landschappelijke en ecologische waarde evenals het gebied eromheen.
Het is ongewenst dat in al deze gebieden dezelfde ontwikkelingsmogelijkheden worden toegestaan, zonder nuancering. Hierdoor zouden in ieder geval alle gebieden hetzelfde ingericht doordat ook de open en veelal nog onbebouwde landschappen verdwijnen. Het karakteristieke onderscheid zal ook verloren gaan. Er gekozen voor het behoud van de karakteristiek van het Kapelse buitengebied. Voor de karakteristieke deelgebieden die in hoofdstuk 1 zijn onderscheiden, wordt het volgende beleid gevoerd.
Gebied tussen Wemeldinge en Kapelle
- Nieuwe agrarische bedrijfscomplexen alleen situeren langs de noord-zuidwegen waaraan al bedrijven zijn gesitueerd.
- Zonder meer toestaan van toename van fruitteelt in het hele gebied. Er is niet voor gekozen om in het grotendeel open gebied ten westen van de Wemeldingse Zandweg fruitteelt te verbinden aan een aanlegvergunningstelsel.
- Wat betreft bouwmogelijkheden heeft dit geen gevolgen voor bestaande agrarische bedrijven.
- Teeltondersteunende voorzieningen zijn toelaatbaar.
Gebied tussen Kapelle en Goes
- In dit gebied wordt maximale invulling gegeven aan de Landgoederenregeling uit het IOP.
- Nieuwe agrarische bedrijfscomplexen kunnen in het Parklandschap worden ingepast door specifieke eisen te stellen aan de landschappelijke aankleding van de bedrijfscomplexen.
- Uitbreiding van fruitteelt en teeltondersteunende voorzieningen passen in het Parklandschapconcept.
- Wat betreft bouw- en gebruiksmogelijkheden heeft dit geen gevolgen voor bestaande agrarische bedrijven.
- Teeltondersteunende voorzieningen zijn toelaatbaar.
Kapelse Moer
- Vanuit rijks- en provinciaal beleid is de keuzevrijheid voor ruimtelijk beleid voor de Kapelse Moer en het gebied tussen de Kapelse Moer en Kapelle nihil. Uitgegaan wordt van behoud van openheid en het onbebouwde karakter.
- Het betekent dat langs de Kapelse Moer geen nieuwe agrarische bedrijven en ook geen fruitteeltpercelen worden toegestaan, afgestemd op de vigerende bestemmingsregeling.
- Wat betreft bouwmogelijkheden heeft dit geen gevolgen voor bestaande agrarische bedrijven.
- Teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toelaatbaar.
Gebied ten zuiden van de rijksweg A58 en tussen Kapelle en Smokkelhoek
- In dit gebied kunnen nieuwe agrarische bedrijven worden gesitueerd evenals nieuwe fruitteeltpercelen.
- Terughoudendheid is gewenst wat betreft nieuwe agrarische bedrijven in het gebied ten zuidwesten van Schore.
- De grote openheid in het gebied ten zuidwesten van de A58 is zodanig dat hier nieuwe agrarische bedrijven, teeltondersteunende voorzieningen en fruitpercelen moeten worden voorkomen.
- Wat betreft bouwmogelijkheden heeft dit geen gevolgen voor bestaande agrarische bedrijven.
- Teeltondersteunende voorzieningen zijn in dit gebied toelaatbaar, met uitzondering van gebieden rondom Schore en het westelijk gebied zuidelijk van de A58.
- Het gebied tussen de kern Kapelle en het Kapelse Bos aan de noordzijde en aan de zuidzijde, de spoorlijn en Smokkelhoek ligt duidelijk binnen de invloedsfeer van deze stedelijke structuren. Een versterking van fruitteelt in dit gebied, indien de grond hiervoor geschikt is, zou resulteren in een afscherming van de bedrijfsgebouwen van Smokkelhoek en enkele kassen in het westelijk deel van dit gebied. Ook situering van een nieuw agrarisch bedrijf kan een structuurversterking betekenen en daarmee een grotere duurzaamheid en instandhouding van de agrarische functie van dit gebied. Dergelijke ontwikkelingen hebben geen nadelige invloed op de kwaliteiten van de Kapelse Moer en de omgeving, maar kunnen juist bijdragen doordat er ruimte wordt geboden voor een betere landschappelijke aankleding. Er wordt dan ook ruimte geboden voor versterking van de agrarische functie en daarmee het behoud van het agrarische karakter van dit gebied voor de lange termijn.
- Met de vorenstaande benadering wordt een duidelijke structuurindeling bereikt. De kernen Kapelle en Biezelinge vormen het centrale stedelijk gebied, ernaast ligt een bosgebied met landgoederen, en vervolgens komt de openheid van de Kapelse Moer volledig tot zijn recht.
Willem-Annapolder
- Uitgegaan kan worden van handhaving van de bestaande situatie: windturbines, glastuinbouwcomplex, grootschalig akkerbouwgebied. In het akkerbouwgebied kunnen zich nieuwe agrarische bedrijven vestigen en kunnen nieuwe fruitteeltpercelen en teeltondersteunende voorzieningen worden toegestaan. Er kan door afronding van het bestaande glastuinbouwareaal, nog beperkte ontwikkelingsruimte worden geboden, zoals in het Omgevingsplan is bedoeld en voorts door verplaatsing of sanering van glastuinbouwbedrijven elders in Kapelle. In de Willem-Annapolder is hiervoor een gebied aangewezen, in de zuidoosthoek van het bestaande glastuinbouwgebied. Indien het bouwplan beschikbaar is, zal de bestemmingslegging hierop worden afgestemd.
- In de gemeente Kapelle hebben zich nog geen bedrijven in de aquacultuursector gevestigd. Er is wel belangstelling voor vestiging van een 30 hectare groot bedrijf in de aquacultuursector in de Willem-Annapolder (ten zuiden van de Langeweg). Hierbij zal gebruik worden gemaakt van bassins.
Specifieke bestemmingen Agrarisch
De beleidslijnen beschreven in de vorige paragraaf zijn vertaald naar het specificeren van de bestemming Agrarisch voor delen van het buitengebied.
Bestemming Agrarisch (oorspronkelijk zone Ia en Ic)
- Deze bestemming betreft het agrarisch gebied waar grondgebonden activiteiten, zoals fruitteelt, zijn toegestaan.
- Nieuwe agrarische bouwvlakken kunnen via een wijzigingsbevoegdheid worden toegestaan.
- Bouwmogelijkheden van bestaande agrarische bedrijven worden niet beperkt.
- Teeltondersteunende voorzieningen zijn toelaatbaar.
- Fruitteelt is aan een aanlegvergunningstelsel gebonden (milieu).
- Teeltondersteunende voorzieningen zijn toelaatbaar.
Agrarisch met landschapswaarden (oorspronkelijk zone IIIc)
- Het gebied is bestemd voor een grondgebonden agrarische ontwikkeling, alsmede voor het behoud van landschappelijke waarden. Fruitteeltpercelen en houtteelt zijn niet toegestaan.
- Uitgegaan wordt van behoud van openheid en het onbebouwde karakter. Het betekent dat in de Kapelse Moer en in het gebied tussen de Kapelse Moer en Kapelle geen nieuwe agrarische bedrijven worden toegestaan.
- Wat betreft bouwmogelijkheden heeft dit geen gevolgen voor bestaande agrarische bedrijven.
Bestemming Agrarisch met landschaps- en natuurwaarden (oorspronkelijk zone IIIb)
- Deze gebieden zijn bestemd voor een grondgebonden agrarische ontwikkeling alsmede voor het behoud van landschappelijke waarden (openheid). Fruitteeltpercelen en houtteelt zijn niet toegestaan, met uitzondering van beperkte uitbreiding van bestaande beplante percelen.
- Uitgegaan wordt van behoud van openheid en het onbebouwde karakter. Het betekent dat er geen nieuwe agrarische bedrijven worden toegestaan.
- Wat betreft bouwmogelijkheden heeft dit geen gevolgen voor bestaande agrarische bedrijven.
- Er zijn geen teeltondersteunende voorzieningen toegestaan.
Bestemming Agrarisch - Open landschap (oorspronkelijk zone Ib)
- Agrarisch gebied waar grondgebonden activiteiten en ook fruitteelt zijn toegestaan.
- Er worden geen nieuwe agrarische bouwvlakken toelaatbaar gesteld, tenzij deze worden gesitueerd aan wegen waar reeds enkele bouwvlakken aanwezig zijn.
- Bouwmogelijkheden van bestaande agrarische bedrijven worden niet beperkt.
- Teeltondersteunende voorzieningen zijn toelaatbaar.
Bestemming Agrarisch Parklandschap (oorspronkelijk zone II)
- Bestemd voor een grondgebonden agrarische ontwikkeling, alsmede voor het behoud en versterking van landschap, recreatief medegebruik en verbrede plattelandsontwikkeling. Ook nieuwe fruitteeltpercelen en houtteelt zijn toegestaan.
- Nieuwe agrarische bouwvlakken kunnen via een wijzigingsbevoegdheid worden toegestaan met daaraan de voorwaarde gekoppeld, dat deze landschappelijk worden aangekleed (beplanting).
- Bouwmogelijkheden van bestaande agrarische bedrijven worden niet beperkt.
- Teeltondersteunende voorzieningen zijn toelaatbaar.
- Voor dit gebied zullen specifiek de mogelijkheden uit de lijst met Nieuwe Economische Dragers toelaatbaar worden gesteld gericht op realisering van het Parklandschapkarakter. Tevens is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor nieuwe functies die passen binnen dit parklandschapconcept. Deze lijst is afgeleid van de NED-lijst en toegevoegd in de bijlage bij de regels. Essentieel zijn maximale oppervlaktematen voor de percelen en gebouwen die een verdubbeling betekenen van de omvang die in de NED-overzicht voor neventakken elders in het plangebied zijn aangehouden. Zeker zo belangrijk is de voorwaarde dat een vier maal zo groot deel van het perceel als park moet worden ingericht. Hiervoor zijn stringente voorwaarden opgenomen.
Bestemming Natuur (oorspronkelijk zone IIIa)
De natuurgebieden ofwel de oorspronkelijke zone IIIa is bestemd met de bestemming Natuur.
Estuarium Oosterschelde en Westerschelde (oorspronkelijk zone IV)
Het buitendijkse deel van het plangebied i.c. de Oosterschelde en de Westerschelde, zijn geheel opgenomen in de bestemming Water-Deltawater, vanwege de aanwijzing als Vogelrichtlijngebied en de toekomstige aanwijzing als Habitatrichtlijngebied.
4.4 Beleidsthema's Agrarisch Gebied
Gebiedsvisie en specifieke agrarische bestemmingen geven inzicht in de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van het agrarisch gebied. Naast het specificeren van de hoofdgroep Agrarisch vragen de volgende onderwerpen een bestemmingsregeling:
- agrarische bedrijven / agrarisch bouwvlak;
- deeltijdlandbouw;
- hobbyboeren;
- nieuwvestiging agrarische bedrijven;
- grondgebonden veehouderij;
- intensieve veehouderij;
- tuinbouw;
- aquacultuur;
- teeltondersteunende voorzieningen;
- nieuwe agrarische bedrijfswoningen;
- verbrede plattelandsontwikkeling / nieuwe economische dragers;
- agrarisch verwante bedrijvigheid;
- semi-agrarische activiteiten;
- niet-agrarische bedrijven;
- landgoederen;
- verevening;
- pilotproject huisvesting arbeidsmigranten Willem-Annapolder.
Agrarische bedrijven / agrarisch bouwvlak
Vertrekpunt van beleid is regeling van de bestaande agrarische bedrijven. Essentieel daarbij is het zogenoemde agrarisch bouwvlak. Het IOP geeft aan dat de agrarische bebouwing (de woning en de bedrijfsgebouwen) geconcentreerd dient te worden op een aangesloten ruimte van 1 hectare groot: het agrarisch bouwvlak. Deze begrenzing tot 1 ha is nodig om concentratie van bebouwing te waarborgen en ongewenste ontwikkelingen te voorkomen, zoals verstening, versnippering en verglazing van het buitengebied. Dit agrarisch bouwvlak biedt over het algemeen voldoende ruimte voor de aan een gemiddeld agrarisch bedrijf verbonden bebouwing (gemiddeld circa 3.000 à 3.500 m²). Bestaande bedrijven die een groot deel van het bouwvlak hebben gerealiseerd, zullen direct een beperkt grotere oppervlakte krijgen.
Om de gewenste agrarische ontwikkelingsmogelijkheden niet onnodig te belemmeren zullen in het bestemmingsplan mogelijkheden opgenomen worden om te kunnen afwijken van de op de verbeelding aangegeven begrenzing van de agrarische bouwvlakken (flexibiliteitsregel voor vormwijziging, beperkte uitbreiding en vergroting van het bouwvlak). De vorm van het bouwvlak wordt met agrariërs besproken en kan later altijd nog worden gewijzigd via een wijzigingsbevoegdheid.
Binnen het bouwvlak mag worden bebouwd om toekomstgericht te kunnen werken. De maximale goothoogte van gebouwen wordt 6 meter met een ontheffingsmogelijkheid tot 8 meter voor fruitteeltopslag en aardappelopslag.
De omvang van een bedrijfswoning mag 750 m³ bedragen. Tweede bedrijfswoningen zijn via ontheffing toelaatbaar. Voor seizoenarbeiders wordt een specifieke regeling getroffen ter plaatse van agrarische bedrijven zodat een adequate huisvesting is gewaarborgd en ook (impliciet) kan worden afgedwongen.
Buiten bouwvlakken zijn veldschuren toegestaan (50 m² voor akkerbouw en melkrundveehouderijbedrijven, 100 m² voor fruitteeltbedrijven). Buiten het bouwvlak zijn kuilvoerplaten en sleufsilo's direct aansluitend op het bouwvlak toelaatbaar tot een hoogte van 6 meter.
Nieuwe bouwvlakken worden toegestaan via een wijzigingsbevoegdheid. In welke gebieden die toelaatbaar zijn, wordt bepaald door de keuze voor het al dan niet het behouden van de bestaande karakteristiek van de deelgebieden. Nieuwe agrarische bedrijven zijn ingevolge het IOP alleen toegestaan ten behoeve van het oplossen van knelgevallen. Dit wordt in het bestemmingsplan overgenomen. Een uitzondering hierop vormt de nieuwvestiging van fruitteeltbedrijven. De dynamiek in deze sector, zo wijst de praktijk uit, is gediend met mogelijkheden voor nieuwvestiging. Dit is zeer kenmerkend voor de agrarische structuur van Kapelle. Er worden in het belang van duurzaamheid geen nieuwe bouwvlakken nabij kernen en natuurgebieden toegestaan.
Deeltijdlandbouw
Het agrarische beheer van het landelijk gebied vindt, behalve door voltijdsagrariërs, in toenemende mate plaats door deeltijdagrariërs. Het gaat daarbij om agrarische bedrijvigheid waar in een aantal gevallen naast het agrarische bedrijf ook arbeid wordt verricht ten behoeve van niet-agrarische activiteiten, al dan niet elders. De oorzaken hiervan zijn onder meer de teruglopende mogelijkheden voor kleine bedrijven om een volwaardig agrarisch inkomen te verwerven. Uit landelijk onderzoek is gebleken dat "deeltijdlandbouw" bijna 10% van het Nederlandse productievolume voor zijn rekening neemt en als een continu gegeven moet worden beschouwd en dus niet als overgangsverschijnsel.
In de akkerbouw en tuinbouw komen deeltijdbedrijven relatief vaak voor. Deze bedrijfstypen vergen niet hetzelfde aantal werkuren in de verschillende seizoenen en bovendien zijn de werkzaamhedenvoor de akkerbouw goed uit te besteden aan loonbedrijven. Hoewel bedrijven in deze sector relatief vaak volwaardig zijn, is het aantal deeltijdbedrijven toch relatief groot. In andere sectoren is meestal juist de te geringe economische omvang van het bedrijf reden voor een nevenberoep.
Door de deeltijdlandbouw en deeltijdtuinbouw wordt een nieuw soort dynamiek in het plangebied geïntroduceerd, met risico's voor landschappelijke, ecologische en milieukwaliteiten (vooral indien agrarische bedrijfsvoering wordt gecombineerd met niet-agrarische bedrijvigheid). Toch biedt deze ontwikkeling ook kansen voor het noodzakelijke beheer van het landelijk gebied. Juist het ontbreken van de noodzaak tot het verwerven van een volwaardig agrarisch inkomen geeft deeltijdboeren de mogelijkheid (een deel van) hun gronden extensief te beheren. Met het oog op de gevolgen voor de landbouwkundige structuur van het plangebied is het stimuleren van niet-volwaardige agrarische bedrijven echter niet aan de orde. De bestaande deeltijdbedrijven worden als zodanig bestemd; nieuwe bouwlocaties voor niet-volwaardige agrarische bedrijven worden niet mogelijk gemaakt.
Hobbyboeren
Na het beëindigen van het agrarisch bedrijf blijft de voormalige ondernemer vaak op de boerderij wonen, waarbij hobbymatig nog wat agrarische activiteiten worden uitgevoerd. Daarnaast combineert een toenemend aantal niet-agrariërs het "buiten wonen" graag met het houden van vee voor hobbydoeleinden. Mede om die reden betrekken zij veelal vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen. Deze ontwikkeling leidt enerzijds tot bedreigingen, anderzijds tot kansen voor het noodzakelijke beheer van het landelijk gebied doordat "hobbyboeren" hun gronden niet economisch behoeven te exploiteren.
Bij vrijkomende agrarische bebouwing zijn hobbymatige agrarische activiteiten te prefereren boven veel andere vormen van gebruik. Om die reden mag de hobbymatige land- en tuinbouw niet op voorhand worden uitgesloten. Hobbyboeren kunnen niet gelijk worden gesteld met agrarische bedrijven. Deze behoren een "woonbestemming" te krijgen en kunnen gebruik maken van de daarbij behorende (beperkte) bouwmogelijkheden. Het creëren van nieuwe bouwlocaties is hier niet aan de orde.
Nieuwvestiging agrarische bedrijven
Voor het vestigen van nieuwe of het verplaatsen van bestaande agrarische bedrijven moeten in het bestemmingsplan mogelijkheden worden geboden. Daarbij geldt een terughoudend beleid in verband met het tegengaan van verstening en versnippering (zie ook IOP). Daarnaast is gelet op de situatie in de agrarische sector de behoefte aan nieuwvestiging vanuit het bestaande gebied nauwelijks aanwezig en kan eventuele nieuwvestiging (bijvoorbeeld ingevolge inplaatsing en / of verplaatsing) in beginsel beter plaatsvinden in vrijkomende agrarische bebouwing / bouwblokken. Gekozen is dan ook voor het volgende beleid.
- 1. Het volledig uitsluiten van nieuwvestiging:
- a. binnen een zone van 100 meter rond de kernen;
- b. binnen een zone van 100 meter binnen de in het buitengebied gelegen bebouwingsconcentraties / buurtschappen;
- c. binnen een zone van 100 meter om natuurgebieden en natuurontwikkelingsgebieden;
- d. in de zone agrarisch gebied met onbebouwd karakter;
- e. in de zone rond het reservaats- en beheersgebied van de Kapelse Moer.
- 2. Het toestaan van nieuwvestiging buiten de onder 1 genoemde gebieden / zones via de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid waarbij als belangrijkste randvoorwaarden gelden:
- a. dat sprake is van het oplossen van een knelgeval, tenzij het gaat om nieuwvestiging van een fruitteeltbedrijf;
- b. dat aangetoond is dat vestiging in vrijstaande agrarische bebouwing c.q. binnen een bestaand bouwvlak niet mogelijk is;
- c. dat projectie van het nieuwe bouwvlak binnen ruimtelijke randvoorwaarden van situering aan bestaande infrastructuur en / of aan de rand van de betreffende polder plaatsvindt.
In aanvulling op deze algemene voorwaarden is in de bestemming Agrarisch – Open Landschap een nadere toets aan de openheid van het betreffende gebied gewenst (alleen langs wegen met reeds aanwezige bebouwing).
Grondgebonden veehouderij
Het provinciale beleid inzake intensieve veehouderij wordt overgenomen. Tevens wordt gewaarborgd dat melkveehouderijbedrijven daadwerkelijk grondgebonden zijn (weidegang) ter voorkoming van ongebreidelde vestiging van niet tegen te houden nieuwe veehouderijbedrijven die niet door weidegang grondgebonden zijn. Via ontheffing kunnen bij melkveehouderijbedrijven de koeien jaarrond op stal staan, in combinatie met eigen ruwvoederteelt direct aansluitend aan het bedrijf. Dit is met de ZLTO besproken.
Intensieve veehouderij
Specifiek aandacht vraagt het beleid inzake deze agrarische bedrijfstak. Gelet op de met intensieve veehouderij samenhangende nadelige effecten voor de omgevings- en milieukwaliteit hanteert de gemeente voor deze agrarische bedrijfstak, in navolging van het IOP, een terughoudend en stringent vestigingsbeleid. De hoofdlijnen van dit beleid zijn als volgt.
In het plangebied wordt de vestiging van nieuwe intensieve veehouderijbedrijven niet mogelijk gemaakt. Ook wordt verplaatsing van intensieve veehouderijbedrijven niet mogelijk gemaakt. Daarvoor gelden diverse planologisch relevante argumenten.
Op grond van het IOP is de vestiging van nieuwe bouwvlakken voor intensieve veehouderijbedrijven slechts mogelijk ten behoeve van de verplaatsing van zogenaamde knelgevallen; bestaande bedrijven die vanwege natuurontwikkeling, stads- of dorpsuitbreiding of -vernieuwing of in het kader van een landinrichtingsproject moeten worden verplaatst, ongeacht de herkomst.
In het IOP is aangegeven dat vestiging van knelgevallen uitsluitend mogelijk is:
- als het is afgestemd op beschikbare de milieuruimte;
- de andere functies in het gebied zich daartegen niet verzetten;
- de afweging met de omgevingskwaliteiten positief uitvalt.
Het gemeentebestuur van Kapelle is van mening dat het grootschalige grondgebonden agrarische karakter van het plangebied behouden dient te worden. Behoud van dat karakter is van groot belang voor de agrarische sector, maar ook voor behoud van de landschappelijke kwaliteiten en de recreatieve belevingswaarde en gebruiksmogelijkheden van het landschap. Nieuwe intensieve veehouderijbedrijven tasten dit karakter onevenredig aan. Daarbij is een belangrijk aandachtspunt dat intensieve veehouderijbedrijven niet aan de grond als productiefactor zijn gebonden en een ongewenste verdichting en aantasting van het landschapsbeeld kunnen veroorzaken. Het blijkt ook dat er geen mestaanwendingsruimte beschikbaar is.
Wat betreft intensieve veehouderij als neventak op grondgebonden agrarische bedrijven is het volgende van belang. Op grond van het IOP is de omvang van de neventak onder andere afhankelijk van de bedrijfsomvang, maar mag niet meer dan 1.600 m²bedrijfsvloeroppervlak bedragen. Een ontheffing is opgenomen op grond waarvan de oppervlakte van een neventak intensieve veehouderij kan worden uitgebreid tot 1.600 m². De milieuruimte is voor deze maten in het provinciaal beleid niet van belang. De gemeente volgt dit beleid.
De bestaande oppervlakte van het in het plangebied gevestigde intensieve veehouderijbedrijf EKOZ met de hiervoor gevolgde vrijstellingsprocedure worden in het bestemmingsplan bevestigd.
Tuinbouw
Wat betreft de vestigingsmogelijkheden voor afzonderlijke tuinbouwbedrijven dient onderscheid te worden gemaakt tussen glastuinbouwbedrijven, vollegrondsbedrijven en intensieve tuinbouwbedrijven. Moderne glastuinbouwbedrijven beslaan aanzienlijke oppervlakten. Bovendien is de bebouwing sterk afwijkend van de overige agrarische bedrijfstypen. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen geconcentreerd wenselijk geacht. De glastuinbouwontwikkeling in Kapelle is gerealiseerd in de Willem-Annapolder. Uitbreiding van het glastuinbouwgebied is mogelijk voor verplaatsing van glastuinbouwbedrijven elders uit Kapelle.
Het toepassen van assimilatiebelichting is geregeld in de specifieke gebruiksregels. Glastuinbouwbedrijven zijn daarin toelaatbaar gesteld indien de kassen (gevel en dak) volledig zijn afgeschermd tegen horizontale en verticale lichtuitstraling.
In het gehele agrarische gebied, met uitzondering van de bestemming Agrarisch met landschappelijke en natuurwaarden (waarin overigens geen agrarische bouwblokken voorkomen) is de vestiging van een neventak glastuinbouw op agrarische bedrijven mogelijk. Daarbij is overeenkomstig het provinciale beleid rechtstreeks 2.000 m² toegestaan op agrarische bebouwingsvlakken.
Vollegrondsbedrijven worden in beginsel hetzelfde benaderd als akkerbouwbedrijven. Daarbij moeten twee kanttekeningen worden gemaakt. In de eerste plaats zullen met het oog op de landschappelijke en ecologische kwaliteiten van het plangebied voorwaarden worden gesteld aan het realiseren van teeltondersteunende voorzieningen (zie hierna). In de tweede plaats gelden voor blijvende opgaande teelten in bepaalde zones voorwaarden (zie beschrijving gebiedszonering in paragraaf 4.3.
Voor intensieve tuinbouwbedrijven wordt in navolging van het provinciaal beleid geen bijzonder beleid gevoerd. Dat betekent dat binnen de algemene bouwmogelijkheden van de agrarische bouwvlakken bebouwing kan worden opgericht en gebruikt voor intensieve tuinbouw (witlof, champignons, etc.) en intensieve kwekerij (vissen, wormen).
Aquacultuur
Provincie Zeeland en de gemeente Kapelle wensen ruimte te bieden voor aquacultuur. Hiervoor is de Willem-Annapolder het meest geschikt. Immers, in deze polder zijn reeds enkele ontwikkelingen die het oorspronkelijke landschap hebben veranderd. Bij aquacultuur is ook landschapsverandering aan de orde, hoewel zich dit onderscheidt van de andere ontwikkelingen in deze polder. Elders in de gemeente Kapelle zijn geen "afgesloten" polders gelegen. Dat betekent dat vestiging in andere delen een grotere landschappelijke uitstraling hebben in vergelijking met de situatie in de Willem-Annapolder.
In het belang van een zorgvuldige landschappelijke inpassing is door Grontmij een voorstel gedaan. Daaruit kan het volgende worden afgeleid.
Initiatief
Onder de naam Delta Farms B.V. i.o. wordt door Topsy Baits een zagerkwekerij opgericht ter grootte van 33 ha in de Willem-Annapolder te Kapelle. De vestiging van deze zagerkwekerij in deze omvang in de Willem-Annapolder is een belangrijke (eerste) stap in het plan Zeeuwse Tong. De kweek van zagers zal grotendeels dienen als voer voor de tong.
Een zagerkwekerij is niet te vergelijken met de grondgebonden teelt van agrarische gewassen. De bassins en bijbehorende voorzieningen vormen een nieuw element. Ook in verband met vogels is een verantwoorde inpassing nodig.
Beschrijving zagerkwekerij
Een zagerkwekerij bestaat uit kunstmatige bassins omgeven door werkpaden en wordt afgeschermd met netten, een bedrijfsgebouw met bassins (10 meter bre, 0,5 meter diep). De effecten op het landschap zijn de spiegelende wateroppervlakken zelf, het bedrijfsgebouw, de netten en het padenstelsel.
Locatie
De voorgenomen vestigingslocatie in de Willem-Annapolder betreft akkerland rondom een kleine buitenplaats / boerderij met een grote loods ernaast. Aan de noordzijde en westzijde staan kassen, aan de oostzijde is er een fruitteeltperceel en aan zuidwestkant de Westerscheldedijk. De Willem-Annapolder kenmerkt zich aan de kant van de Westerschelde nog door de resterende openheid en een eenvoudige en overzichtelijke verkavelingsstructuur haaks op de Lange Weg. De percelen en sloten lopen daardoor ongeveer van het noordnoordwesten naar het zuidzuidoosten.
Figuur 8 Locatie aquacultuur
Landschappelijke inpassing
Rekening houdend met beleidsmatige randvoorwaarden en het gebiedseigen karakter van de locatie zelf, zal op de volgende wijze rekening worden gehouden met de omgevingskwaliteit,
- De paden tussen de waterbassins zullen met een halfopen verharding (doorgroeitegels 60 x 40 cm) worden verhard (gras) voor instandhouding van een groene landschapsbeeld.
- De bassins worden verdiept ten opzichte van het maaiveld aangelegd. De vrijkomende grond is beschikbaar voor een dijklichaam langs het terrein.
- De verdiepte aanleg van de bassins maakt het mogelijk om de daarvoor benodigde folie met behulp van de halfverharding vast te leggen en daaronder weg te werken. De paden binnen de zagerkwekerij krijgen een breedte van maximaal 3 meter.
- Op 3 meter hoge palen boven de bassins worden vogelwerende netten aangebracht. De vogelwerende netten en bijbehorende palen worden aan het zicht onttrokken door rondom het bedrijf beplanting in de vorm van in de streek en rond de fruitteelt gebruikelijke (elzen)singels aan te brengen die een hoogte van minimaal vier meter bereiken. De singel wordt verbreed door rondom aan de buitenzijde daarvan (inheemse) struiken aan te planten ('Zeeuwse haag'). Deze zullen op een hoogte van minimaal drie meter worden gebracht. De totale breedte van de afschermende beplanting rondom het bedrijf komt op vijf meter.
- Aan de oostzijde van de kwekerij wordt binnen de omringende beplanting een wal van 4 meter hoogte aangebracht met de vrijkomende grond uit de bassins. Door de ligging vrijwel haaks op de overheersende windrichting en de combinatie van deze wal met genoemde aanplant van een elzenhaag met houtwal aan de buitenzijde wordt eventuele extra salt-spray vanuit de bassins weggevangen ten opzichte van het aangrenzende fruitteeltbedrijf.
- Er zal geen nieuw afhandelingsruimte gebouwd worden; daarvoor wordt de bestaande loods op het terrein gebruikt.
De afbeelding geeft een visuele indruk van de landschappelijke inpassing. Daarbij is voor de duidelijkheid van de weergave uitgegaan van slechts enkele bassins. Om technische zijn bomen afgebeeld; in de praktijk zullen dit singels zijn. De opgenomen watergang is optioneel.
Figuur 9 Landschappelijke inpassing
Teeltondersteunende voorzieningen
In de landbouw wordt steeds vaker gebruikgemaakt van een breed scala aan teeltondersteunende voorzieningen. Gedacht kan worden aan boog- en gaaskassen (tunnelkassen), regenkappen, hagelnetten, stellingen voor de teelt van klein fruit, folie voor het afdekken van teelten, containervelden, etc. Naar verwachting zal de behoefte aan ontwikkeling van teeltondersteunende voorzieningen verder toenemen als gevolg van het zoeken naar alternatieven en intensivering in de akkerbouw. Deze voorzieningen zijn op de agrarische bouwblokken zonder meer toelaatbaar. Buiten de agrarische bouwvlakken kunnen deze voorzieningen aanzienlijke gevolgen hebben voor het landschap.
Voor plastic boogkassen, regenkappen en fijnmazige hagelnetten als teeltondersteunende voorzieningen wordt specifiek beleid geformuleerd. Deze teeltondersteunende voorzieningen zijn toelaatbaar, mits het gaat om een beperkte ondersteunende neventak en mits landschappelijk en milieuhygiënisch aanvaardbaar. Uitgaande van een omvang van maximaal een halve volwaardige arbeidskracht worden de volgende maximale maten per agrarisch bedrijf gehanteerd: 5 ha voor hagelnetten, 3 ha voor regenkappen en 1 ha voor boogkassen. Boogkassen zijn slechts toelaatbaar op of grenzend aan agrarische bebouwingsvlakken. Teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan in de Ecologische Hoofdstructuur en in karakteristiek open gebieden.
De noodzakelijke landschappelijke inpassing zal worden geregeld door middel van een privaatrechtelijke overeenkomst. Wat betreft de landschappelijke inpassing wordt onderscheid gemaakt in oudland, kleinschalige nieuwlandpolders en grootschalige nieuwlandpolders. In oudlandpolders dient een 6 meter brede haagbeplanting te worden gerealiseerd, bestaande uit streekeigen soorten. In de kleinschalige nieuwlandpolders wordt de landschappelijke inpassing afgestemd op het kleinschalige karakter van de polders: knotbomen, in combinatie met 2 meter brede elzensingels. In de grootschalige nieuwlandpolders dient de landschappelijke inpassing een strak karakter te krijgen: ten minste 2 bomenrijen, met regelmatige plantafstand, in combinatie met gladgeschoren hagen, bestaande uit streekeigen soorten. In specifieke situaties is maatwerk mogelijk.
In boogkassen mag kunstlicht alleen worden toegepast als lichtuitstraling uit de kas wordt voorkomen.
Bij de splitsing van agrarische bedrijven zullen neventakken (zoals NED's, teeltondersteunende voorzieningen, intensieve veehouderij) niet worden meegewogen bij het beoordelen van de volwaardigheid.
Nieuwe agrarische bedrijfswoningen
Veruit de meeste agrarische bedrijven beschikken over een bedrijfswoning. Bij enkele agrarische bedrijven zijn meerdere bedrijfswoningen aanwezig. Om een verdere toename van het aantal (potentiële burger)woningen in het agrarisch gebied te voorkomen, dienen aanvragen voor agrarische bedrijfswoningen zorgvuldig te worden getoetst. Daarbij spelen de factoren de aard van het bedrijf en de omvang van het bedrijf een rol.
Op agrarische bedrijven kan de behoefte ontstaan aan een tweede agrarische bedrijfswoning, met het oog op de bedrijfsomvang en het noodzakelijk geachte permanente toezicht op het bedrijf. De realisatie van een tweede bedrijfswoning is via ontheffing mogelijk. Het lijkt op voorhand overigens nauwelijks denkbaar dat hieraan een aantoonbare behoefte bestaat.
Verbrede plattelandsontwikkeling / nieuwe economische dragers
Gelet op de doelstellingen die de gemeente nastreeft voor de verdere ontwikkeling van het buitengebied (verbreding plattelandseconomie) wordt de handreiking voor een selectief planologisch beleid Nieuwe Economische Dragers (zoals vastgelegd in het IOP; zie hoofdstuk 2) door de gemeente onderschreven en volledig in dit bestemmingsplan toegepast. De positieve lijst van toelaatbare functies in het buitengebied wordt gebiedsgericht verwerkt in de bestemmingsregeling (zie voor verwerking hoofdstuk 6). Het kleinschalig kamperen (kamperen bij de boer) blijft daarbij voorbehouden aan agrarische bedrijven en voormalige agrarische bedrijven.
Agrarisch verwante bedrijvigheid
Voor agrarische hulp- en nevenbedrijven in de vorm van loonbedrijven (geen landbouwmechanisatie), veehandel, handel in en opslag van agrarische producten geldt in algemene zin dat deze in het landelijk gebied gevestigd kunnen worden. Voor deze agrarisch verwante bedrijven geldt bovendien dat zij veelal een belangrijke rol vervullen voor de agrarische bedrijven in hun omgeving waardoor het wenselijk is dat de onderlinge afstanden niet te groot zijn.
Vanwege het algemeen geldende terughoudend beleid van rijk en provincie ten aanzien van niet-agrarische functies in het landelijk gebied kan nieuwbouw voor deze bedrijven niet worden toegestaan. Vestiging van dit soort bedrijven zal bij voorkeur moeten plaatsvinden op een voormalig agrarisch bedrijfscomplex.
Semi-agrarische activiteiten
Semi-agrarische activiteiten in de vorm van bijvoorbeeld paardenhouderijen, paardenpensions, dierenpensions en hoveniersbedrijven zijn in het algemeen aan het landelijk gebied gebonden. Het is echter niet gewenst voor deze functies nieuwe vestigingsmogelijkheden te creëren. Gelet op het feit dat deze activiteiten in de regel goed inpasbaar zijn in het landelijk gebied, is vestiging op een voormalig agrarisch bedrijf een goede oplossing.
Wat betreft bijvoorbeeld dierenpensions is wel belangrijk dat geen overlast ontstaat en dat voldoende afstand ten opzichte van hindergevoelige functies in acht wordt genomen. Wat betreft hoveniersbedrijven is van groot belang dat een duidelijk onderscheid wordt gemaakt met tuincentra. In veel gevallen is sprake van een sluipende doorgroei van hoveniersbedrijven in de richting van een tuincentrum. Een tuincentrum heeft echter veel ingrijpender ruimtelijke consequenties in de zin van grootschaliger bebouwing, landschappelijke uitstraling en verkeersaantrekkende werking. Een hoveniersbedrijf is een bedrijf dat primair is gericht op ontwerp, aanleg en onderhoud van tuinen en groen elders, met slechts in beperkte mate detailhandel. Ter plaatse van de bedrijfsvestiging vinden in de regel alleen opslag en de teelt van plantgoed plaats.
Semi-agrarische bedrijven kunnen worden toegestaan via het model van de Nieuwe Economische Dragers.
Niet-agrarische bedrijven
Hoewel de aard en omvang van een aantal bedrijven en met name de verkeersaantrekkende werking in relatie tot de ontsluiting niet direct passen in het landelijk gebied, is het beleid erop gericht deze bedrijven ter plaatse te handhaven en mogelijkheden te bieden voor een beperkte ontwikkeling van de bedrijfsactiviteiten.
Ten aanzien van de bebouwing wordt daarbij overeenkomstig het provinciaal beleid uitgegaan van een toelaatbaar geachte uitbreiding van maximaal 20% via ontheffng. Via een nadere regeling kan een hoger percentage worden toegekend, indien de noodzaak en de planologische mogelijkheden hiertoe zijn aangetoond.
Door de gemeente is geïnventariseerd in hoeverre er sprake is van legaal gevestigde bedrijven en bedrijfsactiviteiten die in de loop der tijd zijn ontstaan strijdig met het vigerende bestemmingsplan en zonder toestemming of medewerking van de gemeente. De resultaten van de inventarisatie zijn opgenomen in bijlage 8. Op basis hiervan is de bestemmingsregeling als volgt opgezet.
- Aan de niet-agrarische bedrijven die zijn ontstaan strijdig met het vigerende bestemmingsplan en zonder toestemming of medewerking van het gemeentebestuur, zal geen medewerking worden verleend aan wijziging van de bestemming. Inmiddels zijn handhavingtrajecten ingesteld gericht op sanering.
- Tal van bedrijven zijn reeds lange tijd in het buitengebied gevestigd. De meeste hiervan zijn ook in het vigerende bestemmingsplan als zodanig bestemd. De bedrijven die overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan dan wel met toestemming of medewerking van het gemeentebestuur ter plaatse zijn gevestigd, worden als zodanig bestemd. Tevens wordt circa 20% aan uitbreidingsruimte aan gebouwen geboden. Overeenkomstig het provinciaal beleid kan dit percentage via een afzonderlijke procedure worden verhoogd. Hiermee wordt voldaan aan de belangen van de betreffende bedrijven en het gemeentelijk en provinciaal beleid.
In de bestemmingsregeling is bepaald dat de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen per bouwperceel niet meer mag bedragen dan de in bijlage 1 van de regels vermelde oppervlakte.
Landgoederen
Het buitengebied van Kapelle is geschikt voor situering van landgoederen. Tevens zou dit woonmilieu een passende aanvulling betekenen op het woningmarktprofiel van de gemeente. In essentie gaat het om realisering van een landhuis ("woning van een hoge kwaliteit") omgeven door een landgoed met een oppervlakte van ten minste 5 hectare. Het IOP geeft twee doelstellingen: natuur- en landschapontwikkeling. Ruimte is er onder meer aansluitend aan de kernen. Uit de praktijk blijkt dat financiering van landgoederen veelal problematisch is. Externe financieringsbronnen zijn veelal noodzakelijk.
Op zich kunnen nabij alle kernen, waaronder 's-Gravenpolder, landgoederen worden toegestaan. Daarbij dienen plannen ingediend te worden met hoge kwaliteit. Deze landgoederen behoeven een zelfstandige financiering. In aanvulling op deze benadering zullen landgoederen worden gestimuleerd in specifiek aangewezen gebieden: tussen Kapelle en Goes in het Parklandschap, aan de oostzijde van de kern Kapelle als afronding van de kern. Hiermee worden win-win-situaties gecreëerd omdat situering van landgoederen in die gebieden invulling betekent van het beoogde ruimtelijk beleid gericht op versterking van de landschappelijke structuur (zie ook paragraaf 4.3.). Het is dan ook denkbaar dat voor medefinanciering hiervan een beperkt woningbouwcontingent in een uitbreidingsgebied van Kapelle of Biezelinge beschikbaar wordt gesteld. Die regeling is niet van toepassing voor andere locaties.
Landschapscamping
Er ligt een principeverzoek voor een landschapscamping ten westen van Wemeldinge. De plannen hiervoor zijn nog niet uitgewerkt. In het verlengde van de ruimte die het Omgevingsplan biedt alsmede de daarin vermelde voorwaarden, zijn de volgende uitgangspunten relevant:
- de oppervlakte cultuurgrond dient ten opzichte van de landschapscamping ten minste een verhouding van 2:1 te hebben;
- maximaal 60 eenheden; minimaal 10 eenheden (exclusief 15/25 eenheden minicamping);
- maximale dichtheid 30 eenheden per hectare;
- gebouwde voorzieningen zo veel mogelijk op bouwblok;
- principe van verevening is van toepassing;
- de natuur- en landschapselementen hebben een minimale omvang van 833 m² per standplaats;
- geen permanente kampeermiddelen;
- alleen in recreatieseizoen;
- geen extra beperkingen voor omliggende agrarische bedrijven.
Deels kunnen investeringen in andere omgevingskwaliteiten of publieke voorzieningen dan groen aan de orde zijn, bijvoorbeeld de verbetering van de toegankelijkheid van het landelijk gebied als onderdeel van het landschapsnetwerk, mits deze investeringen in omvang minimaal gelijk zijn aan de groene investering. De eis van afdwingbaarheid is van toepassing, evenals de voorwaarde van landschappelijke inpassing. Daarbij worden de te realiseren landschapswaarden planologisch veilig gesteld.
Verevening
Omgevingsplan
Het vereveningsprincipe is een belangrijke hoeksteen in de nieuwe ontwikkelingsgerichte benadering in het Omgevingsplan. Verevening wil zeggen dat een "rode" ontwikkeling (nieuwe bebouwing of nieuwe "stedelijke" functies) gepaard moet gaan met een gelijktijdige investering in de omgevingskwaliteiten, publieke voorzieningen of de ruimtelijke kwaliteit. Het dient daarbij te gaan om een fysiek-ruimtelijke ontwikkeling die aantoonbaar een zo direct mogelijke relatie heeft met het initiatief of project. Verevening geldt als aanvulling op het afwegingskader van de inpasbaarheid van nieuwe ontwikkelingen. Het principe is in het buitengebied van toepassing bij de ontwikkeling van nieuwe 'rode' functies op locaties die tot dan toe een andere bestemming hadden (recreatieve ontwikkelingen, wonen, niet-agrarische bedrijvigheid en niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid) en uitbreiding van bestaande 'rode' functies. Verevening is niet aan de orde bij ontwikkeling van grondgebonden agrarische bedrijvigheid in het landelijk gebied.
Algemene voorwaarde is dat de dubbelinvestering aantoonbaar en afdwingbaar geregeld wordt. In aanvulling op de regeling in het kader van het bestemmingsplan is een privaatrechtelijke overeenkomst één van de middelen om aan deze voorwaarde te voldoen. Er zijn twee hoofdvormen van verevening:
- verevening in omgevingskwaliteit (natuur, landschap, water, milieu, cultuurhistorie) en publieke voorzieningen (onder andere verbeteren toegankelijkheid platteland);
- ruimte voor ruimte.
Bestemmingsplan Buitengebied
Het vereveningsprincipe biedt goede mogelijkheden om de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied te versterken, in combinatie met economische ontwikkelingsmogelijkheden. In het kader van het bestemmingsplan wordt op diverse punten invulling gegeven aan het principe van verevening:
- nieuwe economische dragers;
- nieuwe landgoederen;
- uitbreidingsmogelijkheden van bestaande niet-agrarische bedrijfsactiviteiten.
De reeds eerder opgenomen voorwaarden met betrekking tot de landschappelijke inpassing van nieuwe agrarische bedrijven en teeltondersteunende voorzieningen staan los van het vereveningsprincipe. Om te kunnen voldoen aan het provinciale vereveningsprincipe, wordt aan de relevante bepalingen toegevoegd dat een privaatrechtelijke overeenkomst wordt gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst.
Vertaling in het bestemmingsplan
Het vereveningsprincipe vormt een speerpunt van het provinciaal beleid. Hierover is uitvoerig overleg gepleegd met provincie en gemeenten. Een en ander is nader uitgewerkt in regelingen. De gemeente Kapelle conformeert zich aan de betreffende regelingen en uitwerkingen. Hiervoor is in de regels opgenomen, dat ontwikkelingen kunnen worden toegestaan in combinatie met ruimtelijke kwaliteitswinst.
Voor het vaststellen van de hoogte van de noodzakelijk geachte vereveningsbijdrage wordt maatwerk geleverd. Belangrijkste aspecten hierbij zijn de aard van de activiteit en de locatie. Het vertrekpunt hierbij wordt gevormd door de in tabel opgenomen indicaties.
Tabel 13 Overzicht vertrekpunten voor vereveningsbijdrage per activiteit
Vereveningstabel | ||
Ontwikkeling | Investering in de omgevingskwaliteit | |
Verblijfsrecreatie | Hotels (per kubieke meter) | Een investering van € 20,- per m³ in de omgevingskwaliteit |
Groepsaccommodaties (per initiatief) | € 8.000,- | |
Kleinschalig kamperen (per eenheid) | Een bedrag van € 800,- per eenheid, bij een gezamenlijke investering van meerdere ondernemers in de toegankelijkheid van het agrarisch gebied kan worden volstaan met een bijdrage van € 500,- per eenheid | |
Landschapscamping (per standplaats) | Realisatie 833 m² groen | |
Overige verblijfsrecreatieve activiteiten (per hectare) | Realisatie 2 hectare groen 5 | |
Dagrecreatie | Voor kleinschalige dagrecreatieve activiteiten, waarbij al dan niet sprake is van verstening (heeft betrekking op de omvang van de gerealiseerde (bedrijfs)gebouwen) | Overeenkomstig Nieuwe Economische Drager (€ 8.000,- per initiatief) Bij verstening kan deze bijdrage worden verhoogd met een bedrag van € 20,- per m³ (indien volume meer dan 400m³ bedraagt). |
Overige dagrecreatieve activiteiten (250.000 tot 750.000 bezoekers per jaar) | Maatwerk | |
Nieuwe landgoederen | Aantal woongebouwen, waarbij per gebouw meerdere woningen mogelijk zijn. (totale omvang max. 4500m3) | 5 hectare natuur en landschap, waarvan minimaal 4 hectare openbaar toegankelijk zijn. Indien meerdere gebouwen gerealiseerd worden geldt als uitgangspunt dat de totale maximale omvang van het bebouwd volume 4500m3 blijft. Verder neemt per extra gebouw de investering in natuur, landschap en toegankelijkheid met 1 hectare toe |
Landelijke bebouwingsconcentratie | Toevoegen nieuwe woning (vanaf 400 m3) | Een investering van € 20,- per m³ in de omgevingskwaliteit |
Glastuinbouw | Realisatie 1 hectare glas | Realisatie 2 hectare groen 6 |
Intensieve veehouderij | Afhankelijk van gerealiseerde bedrijfsvloeroppervlakte | € 8.000,- (per 250 m2). |
Nieuwe Economische Drager | Per initiatief | € 8.000,- |
Semi-agrarische en agrarisch aanverwante bedrijvigheid | Gelijk aan een nieuwe economische drager, waarbij de bestaande bebouwing het uitgangspunt vormt. Indien nieuwe bebouwing ten behoeve van de semi-agrarische of agrarisch aanverwante ontwikkeling wordt opgericht gelden de volgende aanvullingen: | |
Realisatie nieuwe bebouwing (tot en met bedrijfsvloeroppervlakte van 250 m²) | € 8.000,- | |
Realisatie nieuwe bebouwing ten behoeve van agrarische hulpbedrijven en toeleverende bedrijven, zijnde loonbedrijven, veehandelsbedrijven, fouragehandel, zaaizaad en pootgoed en opslag agrarisch producten (tot en met bedrijfsvloeroppervlakte van 1500m²) | € 8.000,- | |
Indien sprake is van nieuwe ontwikkeling waarbij de uitbreiding in bedrijfsvloeroppervlakte een veelvoud van het genoemde aantal vierkante meters bedraagt, dan bedraagt de vereveningsbijdrage eveneens een veelvoud van € 8.000,-. | ||
Overige bedrijfsmatige activiteiten | Per hectare | Realisatie 2 hectare groen5 |
Deze indicaties geven een indruk van hetgeen maximaal van een initiatiefnemer kan worden verwacht ten aanzien van de hoogte van de vereveningsbijdrage, die wordt gebruikt voor een investering in de omgevingskwaliteit. De volgende tabel geeft een overzicht van praktijkvoorbeelden die wel en niet als een dergelijke investering kunnen worden beschouwd.
Tabel 14 Overzicht van praktijkvoorstellen waarbij is aangegeven of deze kunnen worden beschouwd als investering in de omgevingskwaliteit die een onderdeel vormen van de vereveningsbijdrage (niet uitputtend).
Investeringen in de omgevingskwaliteit | |
Onderdeel vereveningsbijdrage | Géén onderdeel vereveningsbijdrage |
Investeringen in natuur, landschap en groen: | |
Aanleg natuurvriendelijke oevers Versterken bestaande dijkenstructuur Aanleg recreatienatuur7 Versterken landschappelijke waarden | Realisatie reguliere landschappelijke inpassing Aanleg golfterrein |
Investeringen in toegankeljkheid en infrastructuur: | |
Realisatie (of verbeteren) van duinovergang Aanleg wandel, fiets en/of ruiterpaden in het buitengebied Vergroten van de verkeersveiligheid | Aanleg nieuwe wegen Realisatie wegen en ontsluiting op eigen terrein Onderhoud en beheer bestaande wegenstructuur Realisatie parkeervoorzieningen (voor eigen gasten) |
Investeringen in cultuur(historie) en architectuur: | |
Restauratie, onderhoud en/of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing Kostenverhogende maatregelen als gevolg van advisering welstandscommissie of (gemeentelijk) kwaliteitsteam | Bijdrage aan theater of andere soc.-culturele voorzieningen |
Investeringen in water (kwaliteit/kwaniteit): | |
Aanleg waterpartijen t.b.v extra waterretentie Realisatie maatregelen ten behoeve van bevorderen waterkwaliteit | Realisatie reguliere (noodzakelijke) wateropvang |
Overige investeringen: | |
Sanering van ongewenste of in onbruik geraakte bebouwing Grondkosten8 (bijvoorbeeld bij de aanleg van (recreatie)natuur) Beheerskosten | Realisatie centrumvoorzieningen op een (bestaande) camping |
Pilotproject huisvesting arbeidsmigranten Willem-Annapolder
Aanleiding
Seasun heeft een voorstel neergelegd bij gemeente Kapelle voor het realiseren van een personeelsaccommodatie binnen het huidige glastuinbouwgebied. De huisvesting wordt beperkt omdat deze vorm niet langer overal wordt toegestaan binnen de aanliggende woonkernen of recreatieparken.
Pilot
In overleg met provincie Zeeland, gemeente Kapelle en Seasun wordt gedurende een proefperiode van 5 jaar bezien of een centrale verblijfsaccommodatie binnen het glastuinbouwgebied naar ieders tevredenheid werkt. Binnen deze proefperiode zal het functioneren van de accommodatie op gezette tijden samen met de gemeente Kapelle worden geëvalueerd. Indien tussentijds blijkt dat de voorgestelde verblijfsaccommodatie niet de oplossing is voor het huisvestingsvraagstuk, zal in onderling overleg worden besloten de proef voortijdig te staken.
Beschrijving project
Het voorstel van verblijfsaccommodatie binnen het glastuinbouwgebied Seasun gaat uit van 150 slaap- en verblijfplaatsen voor personeelsleden van Seasun ten oosten van de Kreekweg en ten zuiden van de Langeweg. Binnen de verblijfsaccommodatie zullen alle benodigde voorzieningen aanwezig zijn:
- een wasruimte met wasmachines;
- het vrij toegang hebben tot internet;
- een grote recreatieruimte;
- recreatie buitenterrein;
- het vrij beschikking hebben over fietsen;
- het organiseren van centrale cursussen evt. in samenwerking met de ZLTO;
Als voorbeeld van een verblijfsaccommodatie kan het tijdelijke bejaardentehuis in het centrum van de plaats Tholen fungeren. De aanwezige voorzieningen in dit tijdelijke bejaardentehuis zijn van dusdanig nivo dat deze een solide basis kunnen zijn voor de huisvesting van personeel van voornamelijk Poolse afkomst. In dit voorbeeld verblijven personeelsleden met zijn tweeën op een kamer.
Seasun cultuur en voorgenomen werkwijze
Het glastuinbouwbedrijf Seasun ziet de centrale verblijfsaccommodatie op haar terrein als een verlengstuk van het bedrijf. De bedrijfsvoering wordt gekenmerkt door het in standhouden van een cultuur onder het personeel van rust, verantwoordelijkheidsgevoel, duidelijkheid en tevredenheid, zoals vastgelegd in het bedrijfsreglement. Deze cultuur-aanpak heeft de afgelopen jaren geresulteerd in een grote kern met personeel dat zich kan vinden in de “Seasun”-cultuur en waarbinnen nieuwkomers zich automatisch aanpassen.
In de voorgestelde verblijfsaccommodatie zal een belangrijke taak worden weggelegd voor een permanent aanwezige beheerder die elk personeelslid dat in de accommodatie verblijft kent. Tussen de diverse geledingen vindt communicatie plaats omtrent gedrag en welbevinden van personeelsleden. Zo nodig worden maatregelen getroffen. Door een centrale huisvesting voor uitsluitend Seasun-medewerkers met beheerder maakt een optimaal beheer van de huisvesting mogelijk. De beheerder en de directeur van Seasun, zijn het eerste aanspreekpunt zijn voor hulpdiensten, gemeente of omwonenden.
Veiligheidsaspecten
Voor de huisvesting geldt een huisreglement. Voor een goede communicatie inzake veiligheid met andere diensten wordt gezorgd. De interne veiligheid zal voldoen aan de relevante normen (brandveiligheid, calamiteiten, ongelukken). Omtrent openbare veiligheid worden ook duidelijke afspraken vastgelegd.
Verkeersbewegingen en arbeidsflexibiliteit
Op dit moment heeft Seasun circa 300 voornamelijk Poolse personeelsleden. Voor al deze personeelsleden is onderdak georganiseerd. Personeelsleden zijn verspreid over Zeeland (Walcheren, Bevelanden, Zeeuws-Vlaanderen) en Noord-Brabant (Bergen op Zoom, Roosendaal, Breda) gehuisvest.
De nadelen van deze zeer decentrale personeelshuisvesting zijn divers:
- De bedrijfsonderdelen van Seasun hebben dikwijls van elkaar vari¸rende begin- en eindtijden. Het is een onmogelijke taak om exact de huisvesting af te stemmen op een bepaald bedrijfsonderdeel. Dit leidt ertoe dat:
- 1. er extra wordt gereden met auto's en busjes om het personeel van en naar de woning te brengen;
- 2. er personeel moet wachten totdat het personeel van andere bedrijfsonderdelen klaar is met werk. Dit wordt door het personeel als onprettig ervaren.
- Vanuit kosten- en milieuoverweging is het ongewenst om zoveel verkeersbewegingen te hebben door geheel Zeeland heen.
- Organisatorisch is het onwenselijk om zoveel verkeersbewegingen te hebben door geheel Zeeland heen. Achter deze verkeersbewegingen schuilt een tijdrovende logistieke planning.
- Het is voorstelbaar dat voor omwoners de verkeersbewegingen, die een piek hebben 's ochtends om 8:00u en 's middags om 17:00u, hinderlijk zijn.
Een verblijfsaccommodatie binnen het glastuinbouwgebied doet bovenstaande nadelen grotendeels teniet. Het personeel kan met de fiets of lopend van en naar het werk. Daarnaast wordt het voor het bedrijf Seasun mogelijk om meer arbeidsflexibiliteit in te bouwen, hetgeen meer en meer door de klanten van Seasun gewenst wordt.
Landschappelijke inpassing
De huidige landschappelijke inpassing van het glastuinbouwgebied in de Willem-Annapolder is ontworpen door de landschapsarchtitect van RBOI. Dit plan is verder ingekaderd door de SLZ (Stichting Landschapsbeheer Zeeland). SLZ heeft vervolgens voor de het kassencomplex Seasun Oost een beplantingsplan opgesteld. Het voorstel van Seasun is om de SLZ voor het accommodatiepark ook een beplantingsplan te laten opstellen rekeninghoudende met:
- het landschappelijke inrichtingsplan dat is opgesteld voor het glastuinbouwgebied in de Willem Annapolder;
- de groeisnelheid van de beplanting. Het is wenselijk dat de groeisnelheid van de beplanting in dit project zo snel mogelijk is.
Technisch voorzieningen waaronder nutsvoorzieningen
Voor het verwezenlijken van een verblijfsaccommodatie is het noodzakelijk om degelijke technische voorzieningen te realiseren. Binnen het glastuinbouwgebied kunnen alle voorzieningen eenvoudig worden gerealiseerd vanuit het huidige kassencomplex. Gedacht kan worden aan:
- restwarmte vanuit de WKK-installatie voor de douches en voor de CV;
- rioolaansluiting op de centrale rioolpompput van het kassengebied;
- elektriciteit vanuit de WKK van Seasun.
De aanleg van de diverse technische voorzieningen zal worden kortgesloten met Waterschap Zeeuwse Eilanden. Zo zullen er ontheffingen dienen te worden verleend voor het verwijderen en aanleggen van dammen en voor het uitvoeren van gestuurde (grond)boringen.
Verschillen tussen deze verblijfsaccommodatie en een hotel op een industrieterrein
Verblijfshuisvesting van veelal Oost Europese werknemers is een activiteit die nauwlettend door de verschillende bestuurslagen wordt gevolgd. Een element hierin is de keuze tussen centrale huisvesting of decentrale huisvesting. Op diverse locaties binnen Nederland worden momenteel initiatieven ondernomen voor hotels op te starten op een industrieterrein, waarin centraal voornamelijk Polen zullen worden gehuisvest. Hoewel zowel binnen het initiatief van Seasun als wel binnen het initiatief van hotel op een industrieterreinen beiden Oost Europese werknemers worden gehuisvest zijn er grote verschillen tussen beide initiatieven. De verschillen tussen beide centrale huisvestingsmethodieken zijn als volgt weer te geven.
- Het doel van de verblijfsaccommodatie van Seasun is primair het waarborgen van de eigen personeelsvoorziening. Het is er Seasun alles aan gelegen om een goed woon- en werkklimaat te beiden, zodat er een klein verloop is.
- De verblijfsaccommodatie Seasun is een verlengstuk van het glastuinbouwbedrijf Seasun. Een smet op de verblijfsaccommodatie Seasun zal een smet inhouden op het gehele glastuinbouwcomplex Seasun. Dit is zodanig nadelig voor de onderneming, dat dit door het kiezen van een duidelijke structuur in het bedrijf en de huisvestingsorganisatie wordt voorkomen.
- De altijd aanwezige beheerder en de directeur van Seasun kennen alle bewoners van de verblijfslocatie.
- De verblijfsaccommodatie is alleen voor personeel van Seasun en bezoekers dienen zich te melden. In een hotel op een industrieterrein waaieren potentiële werknemers uit het gehele land neer om op verschillende plaatsen. Er is veelal een groot personeelsverloop. Er wordt geen cultuur gekweekt van rust.
- De verblijfsaccommodatie is geplaatst in een afgelegen polder binnen het glastuinbouwgebied Seasun. Er zal geen sprake zijn van mensen die uitwaaieren naar aanliggende bedrijfspanden.
- Er is binnen het glastuinbouwgebied voldoende ruimte voor het maken van voorzieningen zoals een buitenrecreatieterrein.
- Op een industrieterrein is altijd de kans aanwezig dat er ontruimd moet worden. Dan is de aanwezigheid van een accommodatie waar mensen liggen te slapen onwenselijk.
Bestemmingsregeling
Voor de huisvesting van de arbeidsmigranten wordt een voorlopige bestemming (artikel 3.2 Wro) opgenomen. Dit is gewenst in verband met de pilot-status van de huisvesting. De locatie is gelegen aan de oostzijde van de Kreekweg en de zuidzijde van de Langeweg. Gelet op de bestaande situatie in Tholen, wordt uitgegaan van een bouwvlak van 150 bij 150 meter met daaraan toegevoegd aan maximaal aantal logies (150 personen). Dit wordt in een specifieke gebruiksregel vastgelegd. Het bebouwde oppervlak mag niet meer bedragen dan 4.500 m2.
- 5. Overeenkomstig de in de Handreiking Verevening vermelde kengetallen voor verwerven inrichting en onderhoud komt dit neer op een invesering van € 12,80 per m².
- 6. Overeenkomstig de in de Handreiking Verevening vermelde kengetallen voor verwerven, inrichting en onderhoud komt dit neer op een investering van € 6,40 per m².
- 7. Het gebruik dient gewaarborgd te zijn en daarom bestemmingsplanmatig vastgelegd te worden.
- 8. Grondkosten kunnen alleen onderdeel uitmaken van de vereveningsbijdrage wanneer ze onderdeel uitmaken van een investering in de omgevingskwaliteit en deze investering onomkeerbaar is.
4.5 Resultaten Overleg Met Zlto En Zmf
In de navolgende overzichten wordt per onderdeel eerst de reactie van de betreffende instantie vermeld, waarna direct aansluitend de gemeentelijke overwegingen zijn weergegeven.
Reactie ZLTO
Windenergie
- Uitbreiding windturbines nabij Schore wordt wenselijk geacht.
- De gemeente Kapelle heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de uitbreiding van het aantal benodigde windturbines in Zeeland. Gebleken is dat de invloed op het landschap aanzienlijker is dan waarvan destijds is uitgegaan. Gelet op deze aspecten wordt geen toename van het aantal windturbines toelaatbaar geacht, zeker ook niet omdat er geen aaneengesloten parkopstelling mogelijk is.
Watervoorzieningen agrarische bedrijven
- Aandacht wordt gevraagd voor mogelijkheden voor aanleg van waterbassins voor gebruik met name in de fruitteelt en intensieve teelten.
- In het bestemmingsplan zullen geen specifieke, beperkende regels worden opgenomen voor realisering van waterberging.
Waterhuishouding buitengebied
- Bij het oplossen van de knelpunten met betrekking tot waterhuishouding (Schore, ten zuiden van Wemeldinge) wordt gewenst dat de ZLTO hierbij wordt betrokken.
- De gemeente heeft deze knelpunten met het Waterschap besproken. Het ligt in de bedoeling in samenwerking met de ZLTO te komen tot het oplossen van knelpunten.
Zones rondom natuurgebieden. - Zones rond natuurgebieden dienen beperkt te zijn vanwege planologische schaduwwerking wat nadelig kan zijn voor ontwikkeling van agrarische bedrijven. Indien nodig dienen zones in de natuurgebieden zelf te worden gerealiseerd dus binnenplans.
- Het gemeentebestuur is gehouden aan het provinciaal beleid. Daarnaast wordt de benadering van de provincie in deze ondersteund. In vele andere bestemmingsplannen voor het buitengebied wordt eenzelfde benadering gehanteerd. Belangrijk is voorts dat het onmogelijk is zones in de bestaande natuurgebieden te leggen. Het bestemmingsplan Buitengebied neemt overigens in belangrijke mate de reeds vigerende zones over. Voor de gebieden ten noorden en ten zuiden van het Kapelse Bos is naar aanleiding van de reactie van de ZLTO thans een ander beleid voorgesteld (toestaan van agrarische ontwikkelingsmogelijkheden, toelaatbaar stellen van landgoederen tussen het Kapelse Bos en Overtieringe).
Bouwblok - Voor bedrijfsontwikkeling moet de mogelijkheid zijn om het bouwblok te vergroten, ook indien dat 1,5 ha te boven gaat. Maatwerk op bedrijfsniveau moet mogelijk zijn.
- Ingestemd kan worden met de wens om met name maatwerk te kunnen leveren. Via bepalingen in het bestemmingsplan wordt dit mogelijk gemaakt. Op zich is er geen directe aanleiding voor het toestaan van 1,5 hectare grote bouwvlakken, omdat de gebouwen op de meeste agrarische bedrijven niet groter zijn dan 3.000 m² tot 3.500 m². Dit neemt niet weg dat bestaande bedrijven die een aanzienlijk groter deel dan 1 hectare hebben gerealiseerd, een iets groter bouwvlak krijgen toegekend. Andere bedrijven kunnen in voorkomend geval gebruikmaken van de flexibiliteitsbepalingen voor vormverandering of vergroting van de bouwvlakken.
Nieuwe bouwvlakken
- In het agrarisch gebied zonder waarden (oorspronkelijk zone 1a) is een wijzigingsbevoegdheid voor een nieuw bouwvlak een te zwaar middel. Een binnenplanse ontheffing moet voldoende zijn.
- Ingevolge jurisprudentie dienen nieuwe agrarische bouwvlakken via een wijzigingsbevoegdheid te worden geprojecteerd. Dit levert ook het voordeel op dat op de verbeelding een bouwvlak wordt aangegeven, waarop vervolgens zonder verdere procedure nieuwe gebouwen kunnen worden opgericht. Bij toepassing van een ontheffing zou voor iedere aanpassing van een bestaand gebouw of voor ieder nieuw gebouw opnieuw een ontheffingsprocedure moeten worden doorlopen. Het college is bevoegd de wijzigingsbevoegdheden hiervoor toe te passen zonder tussenkomst van de provincie.
Vormgeving bouwvlakken
- In de voorbereiding periode van het bestemmingsplan is het aan te bevelen eigenaren van bouwblokken de gelegenheid te bieden de begrenzing aan te passen op toekomstige ontwikkelingen.
- De gemeente heeft in samenwerking met de ZLTO vooroverleg met agrarische bedrijven gevoerd, voor het zo goed mogelijk opnemen van bouwvlakken en de vorm hiervan.
Intensieve veehouderij
- Opgemerkt wordt dat de regelgeving van dien aard moet zijn dat rundveebedrijven niet verplicht kunnen worden koeien buiten te laten grazen.
- Weidegang is en blijft het enige criterium tussen grondgebonden en niet-grondgebonden bedrijvigheid, zoals ook door de Afdeling bestuursrechtspraak is onderkend. Dit is zeker voor de toekomst een belangrijk gegeven. Er zullen bepalingen worden opgenomen zodanig dat rundveebedrijven met eromheen weilanden, alsnog kunnen worden toegelaten wanneer deze bedrijven aan enkele nadere regels voldoen. Hieromtrent is elders in de provincie Zeeland overeenstemming met de ZLTO bereikt.
Glastuinbouw
- Geopteerd wordt voor uitbreidingsmogelijkheden van glastuinbouw in de Willem-Annapolder.
- Er wordt een landschappelijke afronding van het glastuinbouwcomplex voorzien.
Bedrijfscomplexen
- Ook in het gebied Kapelle-Goes dienen bedrijfscomplexen toelaatbaar te zijn indien dit uit bedrijfstechnische noodzaak blijkt.
- Er worden mogelijkheden geboden voor het inpassen van nieuwe bedrijfscomplexen in de zone tussen Kapelle en Goes. Voorwaarde is wel dat deze bedrijven ook in verschijningsvorm moeten passen en een bijdrage moeten leveren aan het karakter van het parklandschap. Een beplantingsplan dient hierin te voorzien.
Verkoop producten aan huis
- Gewezen wordt op het beoogde verscherpte handhavingsbeleid voor verkoop van eigen geteelde producten. Dit sluit niet aan bij het gedachtegoed van Nieuwe Economische Dragers waarbij juist ontwikkeling van platteland wordt gestimuleerd door diversiteit waaronder verkoop aan huis. Beter zou zijn om – eigen geteelde – te wijzigen in het stimuleren van streekproducten vanwege ruimere mogelijkheden.
- De regeling wordt verruimd zodat streekproducten en twee gebiedsvreemde producten kunnen worden verkocht.
Uitsluiten fruitteelt
- Het uitsluiten van fruitteelt in het agrarisch gebied met een open landschap (oorspronkelijk zone Ib) is onacceptabel.
- Mede op basis van het gevoerde overleg met de ZLTO wordt de toename van fruitteelt in dit gebied toelaatbaar gesteld en niet verboden, ook niet aan een aanlegvergunningstelsel verbonden.
Fruitteelt grenzend aan Kapelse Moer (oorspronkelijk zone IIIa)
- Onduidelijk is wat de vermelde voorwaarden voor fruit zal inhouden. Graag hierover duidelijkheid.
- In het gebied grenzend aan de Kapelse Moer (oorspronkelijk zone IIIa) dient terughoudend te worden omgegaan met het toelaatbaar stellen van fruitteeltpercelen in verband met de openheid en de waarde van de Kapelse Moer. In dit gebied zal dan ook alleen uitbreiding van bestaande bedrijven worden toegestaan, aansluitend aan bestaande fruitpercelen.
Uitsluiten teeltondersteuning nieuwe agrarische bedrijven
- Zonder meer moeten teeltondersteunende maatregelen mogelijk zijn voor bestaande bedrijven.
- Gelet op de grote landschappelijke waarde van dit gebied en de Kapelse Moer is het niet aanvaardbaar dat in deze zone teeltondersteunende voorzieningen worden toegestaan.
Kernrandzone
- Wat zijn de mogelijkheden in het parklandschap (oorspronkelijk zone II)? Semi-agrarische activiteiten dienen wel mogelijk te zijn.
- In het parklandschap zullen NED-activiteiten worden toegestaan die passen binnen het NED-kader.
Teeltondersteunende voorzieningen
- Teeltondersteuning mag enkel beperkt worden in zeer kwetsbare gebieden. Verder moet dit worden toegestaan. Reden hiervan is dat juist ook beleid gericht is op het produceren van duurzame en milieu vriendelijke kwaliteitsproducten en plattelandsontwikkeling waarbij ook kleinere teelten bijdragen aan productdiversiteit. Daarnaast wordt regelgeving geformuleerd als zijnde dat elke ondernemer teeltondersteunende voorziening gaat realiseren en die ontwikkeling is pertinent onjuist.
- Het IOP biedt een uitgebalanceerd kader voor de toelaatbaarheid van teeltondersteunende voorzieningen. Hierover is overeenstemming tussen provincie, VZG, ZLTO en ZMF bereikt. Mede in verband daarmee worden de daarin opgenomen regeling in dit bestemmingsplan overgenomen.
Overige aandachtspunten
- In het natuurgebied Kapelse Moer groeien en bloeien zeer veel distels. Dit belast de omliggende landbouwgronden ernstig met alle gevolgen van dien. Verzocht wordt om deze problematiek aan de orde te stellen en overlast te voorkomen dan wel te beperken.
- Het gemeentebestuur zal daar waar mogelijk de problematiek aan de orde stellen.
Nota Ruimte
- In deze standpuntbepaling is meer traditioneel de werkwijze van toelatingsplanologie aangewend. In de nota Ruimte wordt aandacht gevraagd voor ontwikkelingsplanologie. Wat kan dit bestemmingsplan daarin betekenen?
- De mogelijkheden die de Nota Ruimte biedt worden in dit bestemmingsplan vertaald. Concreet betekent het ook het overnemen van de mogelijkheden die Omgevingsplan biedt, gebaseerd op de Nota Ruimte.
Reactie ZMF
Plangebied
- Het maken van één nieuw bestemmingsplan heeft een lichte voorkeur. De bestemmingsplannen Recreatiegebieden, Stormezandepolder en Haven- en Sluizencomplex Wemeldinge, zijn niet dermate ingewikkeld dat het niet in een integraal bestemmingsplan zou kunnen worden meegenomen. Het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied hoeft echter niet te "wachten" tot de uitwerking van de (recreatieve) ontwikkeling vorm heeft.
- Het ontwikkelingsperspectief recreatie is in 2005 door de raad vastgesteld. De aspecten die in de Recreatievisie zijn genoemd en die betrekking hebben op het buitengebied zijn in het bestemmingsplan verwerkt.
Karakter
- De potenties die de plaatselijke situatie biedt moeten uitgangspunt zijn van beleid. Dat wil zeggen dat de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet mogen worden aangetast en zelfs waar mogelijk moeten worden versterkt. Dat betekent dat een initiatief beoordeeld moet worden op de impact die het heeft op water, bodem, milieu en landschap. Dit heet de lagenbenadering zoals in een bijlage is weergegeven.
De beschrijving van de karakteristieke verschillen (H4), zou een lijst kunnen bevatten waarin de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gebieden staan zoals in een andere bijlage is weergegeven. Aan de hand daarvan zou men moeten plussen en minnen welke impact een initiatief heeft. Vervolgens kan beargumenteerd een keuze gemaakt kunnen worden of een bepaald initiatief doorgang mag vinden of niet. - In de voorafgaande paragrafen zijn voor de afzonderlijke deelgebieden de karakteristieken in beeld gebracht, waarbij de keuzemogelijkheden inzake de agrarische ontwikkelingsmogelijkheden tevens zijn vermeld. Zie hiervoor met name paragraaf 3.4.
Sturende werking van water
- De ZMF mist in dit verband de sturende werking van het aspect water bij de locatiebepaling van functies in het bestemmingsplan. Voorbeelden van aspecten die sturend zouden moeten zijn, zijn gegeven in een bijlage.
- Het wateraspect is recent geanalyseerd. Voor zover mogelijk zal het wateraspect ook sturend worden voor situering van agrarische bouwvlakken.
Agrarische ontwikkelingsmogelijkheden
- Het voorgaande geldt eveneens voor de agrarische ontwikkelingsmogelijkheden. Ook die zijn gebonden aan de mogelijkheden die het landschap biedt, zonder de waarden aan te tasten. Een aantal zaken worden al duidelijk aangegeven, bijvoorbeeld niet bouwen in gebieden met karakteristieke openheid, glastuinbouw concentreren in de Willem-Annapolder etc.
- In de bestemmingsregeling met bijbehorende toelichting wordt zo duidelijk mogelijk aangegeven welke mogelijkheden worden geboden en welke voorwaarden worden gesteld aan de agrarische ontwikkelingsmogelijkheden.
Inpassing agrarische bouwvlakken
- Agrarische bouwvlakken moeten wat de ZMF betreft optimaal functioneel voor het agrarisch gebruik worden ingericht, als de bedrijven maar landschappelijk zijn ingepast. Daarmee wordt niet bedoeld dat alle bouwwerken achter schaamgroen aan het oog onttrokken moeten worden, maar dat de bedrijven en hun bebouwing in harmonie met het groenblauwe Zeeuwse landschap zijn ingepast.
- In nieuwe besprekingen met de ZLTO zal de inpassing van agrarische bedrijven in het landschap nadere aandacht krijgen. Tevens worden hieromtrent voorwaarden opgenomen in de regeling.
Teeltondersteunende voorzieningen en NED-beleid
- De ZMF staat achter het provinciale beleid met betrekking tot teeltondersteunende voorzieningen en Nieuwe Economische Dragers. De ZMF ziet dan ook graag dat dit beleid door de gemeente wordt geïmplementeerd.
- De gemeente neemt het provinciaal beleid op deze onderdelen over.
Mestopslag en veehouderij
- Met betrekking tot de voorstellen voor mestopslag en veehouderij zijn er geen problemen.
- Deze onderdelen zullen zoals hiervoor reeds aangegeven, in de regeling worden verwerkt.
Landgoederen
- De Zeeuwse Milieufederatie ziet landgoederen buiten de bestaande bouwblokken niet automatisch als landschapsversterkend. Daarom wordt er voor gekozen om landgoederen niet (financieel) te stimuleren. In de gemeente Kapelle zijn echter locaties te vinden waar landgoederen niet misstaan, zoals op bepaalde plaatsen bij kernen en in het gebied tussen Kapelle en Goes. Wanneer de gemeente Kapelle in deze bepaalde maatschappelijke behoefte kan en wil voorzien, mag de gemeente daar best beter van worden. Landgoederen behoeven dus heel duidelijk een zelfstandige financiering. Het ZMF-toetsingskader voor landgoederen wordt gegeven in een afzonderlijke bijlage.
- Het gemeentebestuur ziet zich voor de taak gesteld om een Parklandschap te realiseren en de kernrand van Kapelle adequaat af te ronden aan de oostzijde. Hiervoor zijn geen middelen bij de gemeente beschikbaar. Via contingentering kan eventueel een bijdrage worden geleverd. Dit zal zeer terughoudend plaatsvinden. Elementen uit het ZMF-toetsingskader worden in de regeling verwerkt.
Bedrijven
- Voor het onderdeel bedrijven wordt gekozen voor optie 1, handhaving en zo veel mogelijk verplaatsing naar daarvoor ingerichte bedrijventerreinen. Er wordt tenslotte niet voor niets door de gemeente energie gestoken in het maken van beleid. Met name landschappelijke inpassing is ook hier aan de orde. Bij de Nieuwe Economische Dragers en de Teeltondersteunende voorzieningen, wordt een substantiële bijdrage in ruimtelijke kwaliteit gevraagd van de ondernemer, om de negatieve impact van hun bedrijf op het landschap te compenseren. Ondernemers van bedrijven met andere activiteiten in het buitengebied moeten o.i. dezelfde voorwaarden worden opgelegd. dat geldt zeker bij het legaliseren van illegaal ontstane bedrijvigheid. Gelijke monniken, gelijke kappen. Illegale praktijken mogen niet worden beloond.
- Het gemeentebestuur zal zorgdragen voor een evenwichtig beleid hieromtrent. De gevestigde, legale bedrijven krijgen beperkte uitbreidingsmogelijkheden. De illegaal gevestigde bedrijven worden aangeschreven gericht op beëindiging van de activiteiten. Hiertoe zijn inmiddels de nodige stappen gezet, gericht op sanering.
Hoofdstuk 5 Planvorm En Bestemmingsregeling
5.1 Inleiding
In de hoofdstukken 3 en 4 is de beleidsvisie beschreven voor toekomstige ontwikkelingen in het plangebied. Deze visie is vertaald in de bestemmingsregeling, bestaande uit de verbeelding en regels. In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsmethodiek in het algemeen (paragraaf 5.1) en artikelsgewijs toegelicht (paragraaf 5.2).
5.2 Bestemmingsmethodiek
Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008)
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied zal na de inwerkingtreding van de nieuwe Wro als ontwerp ter inzage worden gelegd. Dat betekent dat de nieuwe Wet ruimtelijke ordening het wettelijk kader vormt voor het bestemmingsplan.
Vanaf 1 juli 2009 moeten alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar worden gemaakt. Het gaat om bestemmingsplannen, provinciale verordeningen, Algemene maatregelen van Bestuur (AMvB's) en structuurvisies. Uitgangspunt hierbij is dat gemeenten, provincies en departementen verantwoordelijk zijn voor het maken en beheren van hun eigen ruimtelijke plannen en verordeningen. Tevens worden deze plannen en verordeningen digitaal beschikbaar gesteld voor burgers, bedrijven en medeoverheden.
Een vergelijkbaar ruimtelijk plan is opgebouwd volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen, editie 2008 (SVBP2008), die is verankerd in het Bro. Deze standaard is opgesteld door de werkgroep "Standaard Vergelijkbaarheid" in het kader van Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen (DURP). De standaard bouwt voort op de Digitale Leest. Vooruitlopend op de verplichte toepassing wordt SVBP2008 toegepast in de regels en verbeelding.
Opzet verbeelding
Algemeen
Het bestemmingsplan moet voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar is. In aansluiting hierop en in relatie tot digitale ontwikkelingen verdient het de voorkeur de bestemmingsregeling zo veel mogelijk op de verbeelding te visualiseren en de regels zo transparant mogelijk te houden. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk informatie op de verbeelding wordt aangegeven en dat de verbeelding digitaal wordt opgebouwd.
Daarbij is gebruik gemaakt van een combinatie van de GBKN (Grootschalige Basiskaart Nederland) en de digitale kadastrale ondergrond.
Bestemmingen
Op de verbeelding wordt per perceel aangegeven welke bestemming geldt en waar bebouwing is toegestaan. In bepaalde gevallen vloeit dit reeds direct uit de bestemming voort. Zo mogen op de gronden met de bestemmingen "Groen", "Natuur" en "Verkeer" in het algemeen geen gebouwen worden opgericht. In andere gevallen geeft een oppervlaktemaat in de regels de mate aan waarin er mag worden gebouwd.
Door middel van hoofdletters wordt de bestemming aangeduid, zoals A voor "Agrarisch", H voor "Horeca" en W voor "Wonen".
Op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen. De volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde van de regels (alfabetisch). Tevens wordt in een onderhoek op de verbeelding de naam van het bestemmingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De kaart bestaat uit 5 kaartbladen en renvooi, op een schaal van 1:5.000, met uitzondering van kaartblad 1, schaal 1: 10.000. Ieder kaartblad is voorzien van een overzichtskaartje, waarop de ligging van het kaartblad ten opzichte het totale plangebied is weergegeven.
Aanduidingen
Kleine letters tussen haakjes direct achter de bestemming geven een aanduiding aan waarmee binnen een bestemming een specifiek gebruik wordt aangegeven (functieaanduiding), zoals A(iv), "Agrarisch", tevens voor intensieve veehouderij. Ten slotte worden aanduidingen op de verbeelding aangegeven zoals de maximaal toegestane hoogtemaat (goothoogte en / of bouwhoogte, maatvoeringaanduiding) en het aantal (dienst)woningen.
Bij het toekennen van de aanduidingen is zo veel mogelijk gebruik gemaakt van de standaard (en verplichte) aanduidingen uit SVBP2008. Omdat het aantal aanduidingen in SVBP2008 echter beperkt is en niet alle functies die in het buitengebied aanwezig zijn omvat, zijn aanvullende aanduidingen gebruikt. Deze aanduidingen worden voorzien van een specifieke cijfercode (bijvoorbeeld sv-1: specifieke vorm van verkeer - 1: uitsluitend een verkeersdepot).
Opzet regels
Overeenkomstig SVBP2008 is de opbouw van de regels als volgt:
- inleidende regels (Hoofdstuk 1);
- bestemmingsregels (Hoofdstuk 2);
- algemene regels (Hoofdstuk 3);
- overgangs- en slotregels (Hoofdstuk 4).
Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2, Bestemmingsregels) wordt als volgt opgebouwd:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- ontheffing van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- ontheffing van de gebruiksregels;
- aanlegvergunningen;
- wijzigingsbevoegdheden.
Een bestemmingsartikel behoeft niet alle elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Onderscheid bouwen en gebruik
In het kader van SVBP2008 wordt nadrukkelijk onderscheid gemaakt in bouwen en gebruik. Dat heeft onder andere als gevolg dat de ontheffingsregels worden gesplitst in ontheffingen voor bouwen en ontheffingen voor gebruik. In beginsel zou dat betekenen dat voor een nieuw gebouw zowel een ontheffing voor het bouwen als een ontheffing voor het gebruik nodig zou zijn. Om onnodige extra regels te voorkomen, wordt er in het bestemmingsplan echter van uitgegaan, dat een ontheffing voor bouwen tevens een ontheffing voor het daarmee samenhangende gebruik inhoudt.
Regels per bestemming
Op grond van jurisprudentie en de digitale toegankelijkheid gaat de SVBP-methodiek ervan uit dat bestemmingsregels voor zover mogelijk per bestemmingsartikel worden geregeld. Uitzondering op deze regel is alleen een aantal algemene regels, waarin ook een aantal algemene ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen, die niet gekoppeld zijn aan een bestemming. Dat heeft als gevolg dat identieke regels moeten worden opgenomen bij alle relevante bestemmingsartikelen.
Bouwmaten en -oppervlakten
In de meeste bestemmingen zijn tabellen opgenomen met bouwhoogtes en -oppervlakten. Het opnemen van deze maten in een tabel past in de SVBP-systematiek en de leesbaarheid en toegankelijkheid van de regels worden daardoor vergroot.
Bijlagen
Naast de Staat van Bedrijfsactiviteiten en de Staat van Horeca-activiteiten, zijn in een aantal bijlagen bij de regels de uitbreidingsmogelijkheden voor diverse bedrijfsfuncties vastgelegd. Het gaat daarbij om de maximale bedrijfsvloeroppervlakte voor niet-grondgebonden agrarische bedrijven, niet-agrarische bedrijvigheid, detailhandel, horeca en recreatieve functies. De bijlagen geven in overzichtelijke kolommen weer tot welke oppervlakte bedrijfsactiviteiten rechtstreeks mogen uitbreiden en welke oppervlaktematen gelden na ontheffing of wijziging van het plan. De uitbreidingsmogelijkheden van de bedrijfsfuncties zijn op deze wijze zo expliciet en concreet mogelijk benoemd, overeenkomstig de beleidsruimte zoals opgenomen in hoofdstuk 4.
Flexibiliteitsregels
Aan het bestemmingsplan kan flexibiliteit worden toegevoegd door de bevoegdheid tot het verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder c Wro, het stellen van nadere eisen ex artikel 3.6 lid 1 onder d Wro op te nemen of een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 lid 1 onder a Wro. Dit flexibiliteitinstrumentarium kent zekere begrenzingen.
Het is niet mogelijk een ontheffing te gebruiken om een bestemmingswijziging tot stand te brengen. Een nadere eis mag slechts worden gesteld per afzonderlijk geval en geen algemene regel inhouden. Bovendien moet het bestemmingsplan al een regel bevatten omtrent het punt ten aanzien waarvan een nadere eis wordt gesteld. Het is niet mogelijk een rechtstreekse parkeernorm of een voorwaarde met betrekking tot afschermend groen op te nemen. Logisch gevolg is dat dit dus ook niet als nadere eis kan. In een dergelijke situatie is een planherziening de aangewezen weg.
Op basis van het vorenstaande wordt voor het opnemen van flexibiliteitsregels de volgende benadering gehanteerd. Flexibiliteitregels alleen gebruiken als van een wezenlijke belangenafweging sprake kan zijn, voor de onderbouwing waarvan de toelichting de noodzakelijke bouwstenen bevat. Bij het besluit tot het opnemen van flexibiliteit planschade risico meewegen. Ontheffingen niet gebruiken voor gebruikswijzigingen. Nadere eisen alleen stellen als er als regels zijn opgenomen met betrekking tot hetzelfde onderwerp.
5.3 Bestemmingsregeling
Hoofdstuk 1: inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
Voor de begrippen is waar mogelijk gebruik gemaakt van de standaardregels uit de SVBP2008. In dit artikel worden uitsluitend de begrippen gedefinieerd die van het "normale" spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. De begrippen zijn alfabetisch geordend.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, dienen te worden gemeten.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Functieaanduidingen
Binnen deze bestemming zijn in beginsel alleen grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan. Bestaande niet-grondgebonden agrarische bedrijven (zoals glastuinbouw in de Willem-Annapolder) en een aantal niet-agrarische nevenactiviteiten zijn voorzien van een specifieke functieaanduiding.
Bouwvlakken
In beginsel moet alle bebouwing voor agrarische bedrijven binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden opgericht. Binnen de bouwvlakken mogen gebouwen worden opgericht ten behoeve van het grondgebonden agrarisch bedrijf. In beginsel is daarbij uitgegaan van een oppervlakte van 1 ha per bedrijf. Daarbij geldt dat er geen bebouwingspercentage is weergeven bebouwd.
Bepaalde bebouwing is ook buiten een bouwvlak toegestaan. Dit is in de tabel in de bouwregels, zoals opgenomen in het bestemmingsartikel, specifiek aangegeven. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om sleufsilo's en kuilvoerplaten en een veldschuur voor fruitteelt (100 m²) en overige niet fruitteeltbedrijven (50 m²). Per agrarisch bedrijf is het bestaande aantal bedrijfswoningen vastgelegd. De maximuminhoudsmaat voor agrarische bedrijfswoningen bedraagt primair 750 m³. Wanneer geen bedrijfswoning aanwezig is of reeds een tweede of derde agrarische bedrijfswoning aanwezig is, is dat op de verbeelding aangegeven.
In verband met verkeersveiligheid en algemene ruimtelijke / stedenbouwkundige uitgangspunten mag niet gebouwd worden binnen 20 meter van wegen.
In de specifieke gebruiksregels is de aanplant van fruitbomen, als gevolg van de spuitzone, niet toegestaan binnen 50 meter rond de dorpskernen en terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (waaronder minicampings).
Flexibiliteitsregels
Binnen de bestemming Agrarisch is een aantal flexibiliteitsregels opgenomen, door middel waarvan specifieke bouw- en gebruiksmogelijkheden kunnen worden geboden. Daarbij wordt onderscheid worden gemaakt in ontheffingen voor bouwen en voor gebruik en in wijzigingsbevoegdheden.
Het plan bevat de volgende ontheffingsmogelijkheden voor het bouwen:
- overschrijding van het bouwvlak;
- tweede agrarische bedrijfswoning;
- vergroten bedrijfsvloeroppervlakte neventak intensieve veehouderij;
- uitbreiding bedrijfsvloeroppervlak intensieve veehouderij;
- uitbreiding bedrijfsvloeroppervlakte glastuinbouwbedrijf;
- vestiging NED's;
- huisvesting seizoensarbeiders.
Met betrekking tot het gebruik zijn de volgende ontheffingsmogelijkheden opgenomen:
- teeltondersteunende voorzieningen;
- vestiging NED's.
Voortvloeiend uit andere aspecten van de ruimtelijke ordening worden aan een aantal ontheffingsmogelijkheden eisen gesteld ten aanzien van de noodzakelijkheid voor het agrarisch bedrijf, landschappelijke inpassing, ruimtelijke kwaliteitswinst en / of voorwaarden met betrekking tot het waterschap.
Het vestigen van een NED is in afwijking van de bestemmingsomschrijving door een ontheffing mogelijk gemaakt, hiervoor is zowel in de bouwregels als in de gebruiksregels een regeling opgenomen. Ontheffing voor het bouwen en gebruik zijn aan elkaar gekoppeld, zodat voor het bouwen van dezelfde regels gelden als voor het gebruik van gebouwen voor NED.
Wat betreft de ontheffing van het weidegangcriterium is het volgende van belang. Voor het onderscheid tussen grondgebonden en intensieve veehouderij is het weidegangcriterium cruciaal. Door dit criterium wordt verzekerd dat een grondgebonden veehouderijbedrijf afhankelijk is van de agrarische gronden die het bedrijf omringen. Een melkveehouderijbedrijf met zomerstalvoedering zou als gevolg van deze regel ook als niet-grondgebonden moeten worden aangemerkt. Als het vee op dergelijke bedrijven echter wordt gevoerd met gras van de aan het bouwvlak grenzende gronden, is dat echter niet terecht. Voor dergelijke situaties kan ontheffing worden verleend, zodat de betreffende bedrijven toch als grondgebonden kunnen worden behandeld.
Verder zijn de volgende wijzigingsbevoegdheden opgenomen:
- vormverandering bouwvlak;
- vergroting bouwvlak;
- nieuw agrarisch bouwvlak;
- uitbreiding intensieve veehouderij in verband met wettelijke huisvestingseisen;
- uitbreiding oppervlakte glastuinbouwbedrijf;
- verplaatsing glastuinbouw;
- vestiging aquacultuur;
- verbetering waterhuishouding;
- natuurontwikkeling;
- wijziging naar verkeer, Waterstaatswerken en Water-Beschermde Dijken;
- wijziging naar de woonfunctie;
- wijziging naar de woonfunctie in landelijke bebouwingsconcentraties;
- wonen in (historische) buitenplaatsen of beeldbepalende boerderijen;
- zorg- en woonprojecten in (historische) buitenplaatsen of beeldbepalende boerderijen.
Advisering Agrarische Adviescommissie
Bij de agrarische bestemmingen is in de meeste bouwregels toegevoegd dat uitbreiding van bedrijfsgebouwen wordt toegestaan wanneer dit voor een doelmatige bedrijfsvoering gelet op de aard, inrichting, omvang en continuïteit van het bedrijf, nodig is. Hiermee wordt voorkomen dat het landelijk gebied van de gemeente Kapelle wordt volgebouwd en versteend.
Artikel 4 Agrarisch - Landschapswaarden
Artikel 5 Agrarisch - Landschaps- en Natuurwaarden
Artikel 6 Agrarisch - Open landschap
Artikel 7 Agrarisch - Parklandschap
Artikel 8 Agrarisch - Windturbinepark
Binnen de hoofdgroep Agrarisch worden de aanwezige landschaps- en / of natuurwaarden via een specifieke bestemming geregeld. Door middel van de specificatie van de bestemming binnen de hoofdgroep Agrarisch worden zowel het agrarisch gebruik als de bescherming van de aanwezige landschaps- en / of natuurwaarden veiliggesteld.
Agrarisch met landschapswaarden
De bestemming Agrarisch met landschapswaarden biedt vergelijkbare ontwikkelingsmogelijkheden als de bestemming Agrarisch. Wel worden de ontwikkelingsmogelijkheden in de flexibiliteitsregels getoetst aan de voorkomende landschapswaarden.
Agrarisch met landschaps- en natuurwaarden.
De ontwikkelingsmogelijkheden binnen de bestemming Agrarisch met landschaps- en natuurwaarden zijn veel minder ruim, vanwege de kwetsbaarheid van de voorkomende natuurwaarden. Daarbij speelt een belangrijke rol dat in deze bestemming geen agrarische bedrijfscentra of bouwvlakken voorkomen.
Bescherming van de aanwezige landschaps- en / of natuurwaarden vindt in belangrijke mate plaats via aanlegvergunningenstelsels voor werkzaamheden die de landschaps- en natuurwaarden kunnen aantasten.
In de specifieke gebruiksregels is de aanplant van fruitbomen, als gevolg van de spuitzone, niet toegestaan binnen 50 meter rond de dorpskernen en terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie. Veldschuren zijn, in tegenstelling tot de hoofdbestemming Agrarisch, in deze twee gespecificeerde bestemmingen niet mogelijk.
Agrarisch - Open landschap
In de bestemming Agrarisch - Open landschap is plaats voor meer ontwikkelingsmogelijkheden, waarbij het open, onbebouwde karakter van het landschap centraal staat. Ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden zijn erop gericht enige flexibiliteit te geven aan het bestemmingsplan. Het oprichten van een nieuw bouwvlak is in deze bestemming niet mogelijk.
Agrarisch - Parklandschap
Het parklandschap verbindt Kapelle en Biezelinge met Goes. In de bestemming Agrarisch – Parklandschap zijn flexibiliteitsregels opgenomen voor verbrede plattelandsontwikkeling en recreatief medegebruik. Voor het realiseren van het parklandschap zijn in bijlage 3 van de regels functies opgenomen. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen om de genoemde functies in bijlage 3 mogelijk te maken.
Agrarisch - Windturbinepark
In de Willem-Annapolder heeft het windturbinepark binnen de hoofdgroep Agrarisch een specifieke bestemming gekregen. Binnen deze bestemming is het agrarisch gebruik, als de windturbines en de slagschaduw op de gronden rondom de windturbines geregeld. Binnen deze bestemming bevinden zich uitsluitend bouwvlakken voor windturbines.
Artikel 9 Bedrijf
Niet-agrarische bedrijven worden binnen de bestemming Bedrijf voorzien van een toegesneden functieaanduiding. Daarmee worden de bedrijfsactiviteiten specifiek bestemd, overeenkomstig de bestaande situatie.
Voor de bedrijfsfuncties in het plangebied wordt het systeem van de milieuzonering gehanteerd. Per functie wordt een koppeling gelegd met de categorie-indeling van de bij het bestemmingsplan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten. Zowel de aard van de activiteit als de milieucategorie liggen derhalve per locatie vast in het bestemmingsplan. Het gemeentebestuur acht het echter gewenst dat de bestemmingsregeling op dit punt een zekere flexibiliteit bevat, zodat na de beëindiging van een bedrijfsactiviteit in beginsel andere activiteiten kunnen worden gevestigd. Daartoe zijn enkele ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Via ontheffing kunnen bedrijven worden toegelaten uit een categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten die één categorie hoger zijn dan voor het betreffende perceel geregeld en die naar aard en invloed op de omgeving in de praktijk echter vergelijkbaar zijn met de toegelaten bedrijfsfuncties.
In de specifieke gebruiksregels is het opslaan van goederen buiten de gebouwen en het plaatsen van lichtmasten op het bouwvlak niet toegestaan. Bij de ontheffingsbevoegdheid voor het vergroten van gebouwen en bedrijfspercelen is - naast de voorwaarde van landschappelijke inpassing - in de regeling opgenomen dat vergroting bijdraagt aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit (verevening). De meeste gronden met de bestemming Bedrijf zijn voorzien van de aanduiding 'geen bedrijfswoning'. Gekozen is deze aanduiding op te nemen om woningen in het buitengebied op deze percelen te minimaliseren.
Artikel 10 Bedrijf - Haven
Het havengebied aan de Westelijke Kanaalweg is bestemd met de bestemming Bedrijf – Haven. Deze specifieke bestemming binnen de hoofdgroep Bedrijf biedt voordelen in overzicht op de verbeelding en duidelijkheid in het artikel. De haven kent geen bedrijfswoningen.
Artikel 11 Bos
De bestemming Bos is toegekend aan de gronden die zijn aangewezen als bos, dan wel in eigendom zijn van een terreinbeherende natuurbeschermingsorganisatie en als bos worden beheerd.
Artikel 12 Detailhandel
De in het plangebied aanwezige winkels en een benzineservicestation (Smokkelhoekweg) zijn als detailhandelsbedrijven bestemd. In de specifieke gebruiksregels is het opslaan van goederen buiten de gebouwen en het plaatsen van lichtmasten op het bouwvlak niet toegestaan. Bij de ontheffingsbevoegdheid voor het vergroten van gebouwen en bedrijfspercelen is - naast de voorwaarde van landschappelijke inpassing - in de regeling opgenomen dat vergroting bijdraagt aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit (verevening).
Artikel 13 Groen
Al het bestaande structurele groen is bestemd tot Groen. In de bestemmingsomschrijving is bepaald dat de bestemming onder andere mag worden gebruikt voor speelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en nutsvoorzieningen. Binnen deze bestemmingen kunnen nutsvoorzieningen worden gebouwd met een oppervlakte en bouwhoogte van ten hoogste 15 m² respectievelijk 3 meter. Toelaatbare bouwwerken zijn in de bouwregels omschreven.
Artikel 14 Horeca
De aanwezige horecabedrijven zijn voorzien van de bestemming Horeca. Voor het reguleren van de horecavoorzieningen wordt analoog aan de regeling voor bedrijven gebruikgemaakt van een Staat van Horeca-activiteiten. In deze Staat van Horeca-activiteiten wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën van horeca-activiteiten: 1 lichte horeca, 2 middelzware horeca, 3 zware horeca (voor een nadere beschrijving van / toelichting op deze horecacategorieën wordt verwezen naar bijlage 10). Gelet op de aard van het gebied is gekozen voor het toestaan van horeca-activiteiten tot ten hoogste categorie 2.
Artikel 15 Maatschappelijk
De bestemming Maatschappelijk is toegekend aan de binnen het plangebied gelegen begraafplaatsen. In de specifieke gebruiksregels is het opslaan van goederen buiten de gebouwen en het plaatsen van lichtmasten op het bouwvlak niet toegestaan.
Artikel 16 Natuur
Deze bestemming is toegekend aan de (binnendijkse) gronden die zijn aangewezen als beschermd natuurmonument dan wel in eigendom zijn van terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties en als natuurgebied worden beheerd.
Artikel 17 Recreatie-Dagrecreatie,
Artikel 18 Recreatie-Verblijfsrecreatie
Het motorcrossterrein is bestemd met specifieke bestemming binnen de hoofdgroep Recreatie, namelijk Recreatie - Dagrecreatie. Dit betreft een reeds langer bestaand terrein, waarvoor geen voornemens of noodzaak bestaat voor beëindiging van de functie. Voor de recreatiewoningen en kampeerterreinen is de specifieke bestemming Recreatie Verblijfsrecreatie gebruikt. Deze specifieke bestemmingen binnen de hoofdgroep Recreatie bieden voordelen in overzicht op de verbeelding en duidelijkheid in de artikelen.
Artikel 19 Sport
De sportvoorzieningen binnen het plangebied zijn als zodanig bestemd. Het gaat hierbij om de maneges en andere vormen van sport, waar professioneel de ruitersport wordt uitgeoefend. Deze voorzieningen hebben een specifieke aanduiding.
Artikel 20 Tuin
Op de verbeelding zijn voortuinen bij woningen bestemd met een aparte bestemming Tuin. In de bestemming Tuin is een ontheffingsbevoegdheid opgenomen voor het uitbouwen van op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen. Daarnaast zijn ook een aantal grote tuinen voorzien van de bestemming Tuin.
Artikel 21 Verkeer
De openbare wegen en fietspaden zijn voorzien van de bestemming Verkeer. Ook de spoorlijn is opgenomen in de bestemming Verkeer en eveneens voorzien van een specifieke functieaanduiding.
Artikel 22 Water
De bestemming Water is toegekend aan de hoofdwatergangen en de grotere binnendijks gelegen wateren zonder natuurwaarden. Andere in het plangebied aanwezige – ondergeschikte – watergangen zijn niet specifiek bestemd.
Artikel 23 Water – Deltawater
Binnen de hoofdgroep Water zijn de Oosterschelde en Westerschelde voorzien van een specifieke bestemming: Water-Deltawater. Op deze wijze worden de aanwezige natuurwaarden, in relatie met de aanwijzing als Natura 2000-gebied, met inachtname van de vaarfunctie, de waterstaatkundige functie, visserij, recreatie en in hieraan ondergeschikte gebruiksvormen, behouden. De extra toevoeging in de bestemming maakt duidelijk dat zowel het gebruik van Water, als de bescherming van de natuurwaarden van de Oosterschelde en Westerschelde van belang zijn. Deze bescherming wordt geregeld via een aanlegvergunning.
Artikel 24 Wonen
Alle burgerwoningen, met bijbehorende bijgebouwen en erven zijn als zodanig bestemd. De inhoudsmaat van woningen bedraagt maximaal 750 m³. Monumentale en cultuurhistorisch waardevolle gebouwen zijn in een lijst in de bijlage bij de regels opgenomen. In de regels worden hiervoor bouw- en gebruiksregels opgenomen. Aan-huis-gebonden beroepen, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en aan-huis-gebonden en logies zijn toegestaan in toegestaan van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uit of bijgebouwen. De oppervlakte van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 60 m2. Via ontheffing kan op percelen groter dan 800 m2 ruimte worden geboden tot 120 m2.
Artikel 25 Waterstaatswerken
Dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen voor de waterkering zijn geregeld in de bestemming Waterstaatswerken. Tevens is het mogelijk om binnen deze bestemming Verkeersvoorzieningen te realiseren volgens de regels die zijn opgenomen in de bestemming Verkeer, voor zover deze aanwezig waren tijdens het inwerkingtreden van dit plan. Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor nieuwe verkeersvoorzieningen, beschermde dijken, natuur en / of water.
Artikel 26 Waterstaatswerken – Beschermde Dijken
De Beschermde Dijken hebben een specifieke bestemming van Waterstaatswerken, vanwege het behoud en herstel van landschappelijke en / of natuurlijke waarden van deze dijken.
Artikel 26A Agrarisch – Logies - Voorlopige bestemming
Voor de huisvesting van de arbeidsmigranten in de Willem-Annapolder wordt een voorlopige bestemming (artikel 3.2 Wro) opgenomen. Dit is gewenst in verband met de pilot-status van de huisvesting. De locatie is gelegen aan de oostzijde van de Kreekweg en de zuidzijde van de Langeweg. Gelet op de bestaande situatie in Tholen, wordt uitgegaan van een bouwvlak van 150 bij 150 meter met daaraan toegevoegd aan maximaal aantal logies (150 personen). Dit wordt in een specifieke gebruiksregel vastgelegd. Het bebouwde oppervlak mag niet meer bedragen dan 4.500 m2.
Als definitieve bestemming zal de bestemming Agrarisch gelden. De regels die in artikel 3 zijn opgenomen, zijn van toepassing verklaard.
Artikel 27 Leiding - Brandstof
Artikel 28 Leiding - Gas
Artikel 29 Leiding - Hoogspanningsleiding
Artikel 30 Leiding - Leidingstrook
Artikel 31 Leiding - Riool
De dubbelbestemmingen Leiding – Brandstof, Leiding - Gas, Leiding - Hoogspanningsleiding, Leiding - Leidingstrook en Leiding - Riool geven aan waar in het buitengebied brandstof-, gas-, hoogspannings- en rioleringsleidingen aanwezig zijn. Voor het bouwen gelden in deze gebieden aanlegvergunningen voor graven en (aan)planten. Overleg met de beheerder(s) van leidingen is geregeld in de regels.
Artikel 32 Archeologische waarden
Artikel 33 Archeologische waarden, hoge en middelhoge verwachtingswaarden
De bestemming Waarde-Archeologie betreft een zogenoemde dubbelbestemming. De dubbelbestemming is overeenkomstig de aanbeveling in SVBP2008 met een arcering op de verbeelding weergegeven. De bestemming valt samen met een groot aantal andere bestemmingen. De regeling heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem.
Voordat er ten behoeve van een samenvallende bestemming (bijvoorbeeld Wonen) bouwvergunning kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen van een ontheffing afhankelijk gemaakt. Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen. Een aanlegvergunning wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Slechts onder bepaalde voorwaarden is geen ontheffing of aanlegvergunning noodzakelijk. De begrenzing van het gebied waarvoor de bestemming geldt, is gelijk aan het AMK-gebied, voor zover het gaat om de op de verbeelding aangeduide gebieden met "Waarde – Archeologie" (WR-A). Hoge en middelhoge verwachtingswaarden (IKAW-gebieden) zijn op een aparte kaart weergegeven met de dubbelbestemming WR-A1. Bij de artikelen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het gebied met archeologische waarden te wijzigen of te laten vervallen wanneer uit onderzoek blijkt dat geen archeologische waarden zijn aangetroffen. Een andere mogelijkheid van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid is dat uit onderzoek blijkt dat bescherming en veiligstelling van archeologische waarden niet meer noodzakelijk is.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 34 Anti-dubbeltelregels
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaar wisselen.
Artikel 35 Algemene bouwregels
Met regels over bestaande maten wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht vallen.
Artikel 36 Algemene gebruiksregels
Met de regels over bestaande maten (lid 27.1) wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht vallen.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak (3 augustus 2005) blijkt, dat deze algemene bepaling aanvaardbaar is. Een gedetailleerde inventarisatie en individuele beoordeling van afwijkingen zijn niet nodig. Het is ook onjuist ervan uit te gaan, dat hiervoor separate bouwregels nodig zijn. Essentieel is dat het gaat om bevestiging van bestaande, afwijkende situaties, zodat bij beoordeling van bouwaanvragen direct duidelijk is welke maat bepalend is: namelijk de bestaande maat. Hiermee ligt objectief de strekking van de bepaling vast. Daar waar daadwerkelijk andere situaties worden nagestreefd, is dit door andere bestemmingen of bouwbepalingen vastgelegd. Dit komt overigens in dit bestemmingsplan niet voor. In de bepaling is nadrukkelijk vastgelegd dat op de bedoelde bestaande afwijkingen het overgangsrecht niet van toepassing is. Onder de oppervlaktematen valt ook het bebouwingspercentage.
Artikel 37 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel worden alleen die onderdelen voor bouwen van toepassing verklaard die relevantie hebben in het kader van het bestemmingsplan. Voor de geluidszone industrie is een bepaling opgenomen voor geluidsgevoelige objecten. Teneinde vrije windvang voor de molens in Wemeldinge te garanderen gelden beperkingen voor de hoogte van bebouwing in een cirkel van 400 meter rondom de molen.
Artikel 38 Algemene ontheffingsregels
Voor een aantal, ondergeschikte, afwijkingen van bouwen en / of gebruik ten opzichte van de regels kunnen burgemeester en wethouders met dit artikel ontheffing verlenen.
Artikel 39 Algemene wijzigingsregels
In lid 1 is een algemene flexibiliteitsregels opgenomen om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen. Overigens geldt ook hier dat deze regels als algemene regel gelden voor alle bestemmingen. Daar waar in de bestemmingsregels een specifieke regeling is getroffen voor het vergroten van bestemmingsvlakken, bouwvlakken, kan geen gebruik worden gemaakt van deze algemene regel.
Planwijziging is ook mogelijk voor uitwisseling van bestemmingen voor de openbare ruimte en inzake archeologie. Voor de realisering van een landschapscamping ten westen van Wemeldinge is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die ook aansluit op het Omgevingsplan. Onder voorwaarden kan verplaatsing van een burgerwoning worden toegestaan.
Artikel 40 Algemene procedureregels
Indien een wijzigingsbevoegdheid door het college wordt toegepast schrijft het volgen van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht de procedure voor.
Artikel 41 Overige regels
In de overige regels is een regeling opgenomen voor de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, geldend zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 42 Strafbepaling
Artikel 7.10 Wro bepaalt dat het verboden is gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken of te laten gebruiken. Een afzonderlijke strafbaarstelling in het bestemmingsplan zou niet meer nodig zijn. Toch lijkt op grond van de Invoeringswet (artikel 4.5) juncto de Wet op de economische delicten (artikel 1a, onder 2e) de conclusie gerechtvaardigd dat de overtreding van aanleg- en sloopregels nog steeds als strafbaar feit in de bestemmingsregels moet worden aangemerkt. Het Ministerie van VROM is hierop geattendeerd. Zekerheid hieromtrent ontbreekt vooralsnog. Voorlopig is het dan ook gewenst in de bestemmingsregeling de overtreding van aanleg- en sloopregels als strafbaar feit aan te merken. Hierin voorziet de opgenomen strafbepaling.
Artikel 43 Overgangsregels
In lid 1 en 2 van dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. Lid 1 onder a geeft burgemeester en wethouders de mogelijkheid om desondanks ontheffing te verlenen voor het strijdige gebruik of bouwwerk, mits de afwijking niet meer dan 10% bedraagt.
Artikel 44 Slotregel
Dit bestemmingsplan wordt als genoemd in dit artikel aangehaald.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid En Handhaving
Economische uitvoerbaarheid
Binnen het plangebied doen zich geen situaties of ontwikkelingen voor die in opdracht en / of ten laste van de gemeente zullen worden gerealiseerd.
Gelet hierop kan worden afgezien van onderzoek zoals bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.
Handhaving
Het bestemmingsplan vormt de juridische vertaling van het ruimtelijk beleid dat de komende periode van 10 jaar gevoerd zal worden. Naast een evenwichtig en doelmatig opgezet bestemmingsplan is bij de realisering van de ruimtelijke doelstellingen een actieve opstelling van de gemeente gewenst om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan en anderzijds zo mogelijk ook gewenste ontwikkelingen actief te stimuleren. Ruimtelijke beleid is dynamisch van aard.
Bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid heeft de gemeente naast het bestemmingsplan en het daaraan gekoppelde vergunningstelsel meerdere instrumenten, waaronder bekendheid geven aan en draagvlak creëren voor het ruimtelijk beleid, en toezicht en handhaving. Bij het opstellen van het bestemmingsplan wordt gestreefd naar helderheid in regelgeving, zodat in praktijk geen misvattingen kunnen ontstaan.
De gemeente heeft de beginselplicht om het bestemmingsplan te handhaven. Tegen die achtergrond wordt momenteel een handhavingsnota voorbereid, die in 2005 wordt vastgesteld. Hiervoor wordt door de gemeente Kapelle momenteel de vereiste organisatie verder ontwikkeld. De handhaving van in bestemmingsplannen neergelegde regelgeving zal een belangrijk aandachtspunt in het gemeentelijk beleid vormen. Daarbij is van belang dat in het kader van de inventarisatie van dit bestemmingsplan de volgende werkwijze is gevolgd. De feitelijke gebiedssituatie is verkend. Deze is vergeleken met de vigerende bestemmingsregeling. Inmiddels zijn ten aanzien van de geconstateerde afwijkingen stappen ondernomen gericht op sanering van de illegale situaties.
In de Wro is voorgeschreven dat er jaarlijks gerapporteerd wordt over het gevoerde beleid. In dat kader zal ook verantwoording worden afgelegd over het handhavingsbeleid. In het handhavingsbeleid zullen keuzes worden gemaakt ten aanzien van de punten die in de uitvoering prioriteit dienen te krijgen. In relatie tot de hoofddoelstelling van het plan zal bij het toezicht specifiek aandacht worden besteed aan de volgende aspecten:
- niet-agrarische activiteiten in het buitengebied;
- verdere verstening in het buitengebied door bouw en verbouw;
- omzetten van agrarische bedrijven in burgerwoningen;
- landschaps- en natuurbeheer.
Inmiddels is de benodigde capaciteit en deskundigheid voor uitvoering van het handhavingsbeleid onderkend en wordt hierin voorzien.
Hoofdstuk 7 Resultaten Inspraak En Overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft in 2005/2007 de inspraak- en overlegprocedure doorlopen. De resultaten hiervan zijn opgenomen in een afzonderlijke, bij dit bestemmingsplan behorende notitie.
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Bespreking Buitengebied
Er heeft gedurende de voorbereiding van het bestemmingsplan overleg plaatsgevonden met de volgende instanties (2004):
- 1. Recron.
- 2. Waterschap Zeeuwse Eilanden.
- 3. Zeeuwse Milieufederatie.
- 4. ZLTO.
De reacties van de instanties en de aanpassingen die zijn verwerkt, zijn in hoofdstuk 7 van de toelichting vermeld.
Bijlage 2 Beleidskader
onbekend 2.1 Rijksbeleid
Nota Ruimte (Ministerie VROM, 2004)
De Nota Ruimte bevat de visie van het Kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota is gericht op het bieden van een ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. De bij de nota horende uitvoeringsagenda biedt inzicht in de belangrijkste bij het beleid horende ruimtelijke investeringen en uitvoeringsacties.
In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn.
Meer kansen voor het buitengebied
Het economisch draagvlak en de vitaliteit van de meer landelijke gebieden staan onder druk. Om daarin verlichting te brengen, wil het kabinet de mogelijkheden voor hergebruik en nieuwbouw in het buitengebied verruimen. Vrijkomende bebouwing kan worden omgezet in een woonbestemming of vestigingsruimte voor kleinschalige bedrijvigheid. Soms kan ook nieuwbouw wenselijk zijn. Zo kan woningbouw, bijvoorbeeld in de vorm van nieuwe landgoederen, geld opbrengen voor de aanleg van recreatie- of natuurgebieden ("rood voor groen") of voor het scheppen van waterbergingsruimte ("rood voor blauw").
Optimale benutting van de bestaande bebouwing en ruimte voor nieuwbouw
De komende jaren zal het aantal vrijkomende gebouwen in het buitengebied blijven stijgen. Tot vrijkomende bebouwing wordt niet alleen de agrarische bebouwing gerekend. Het kan om allerlei soorten bebouwing gaan, zoals zorginstellingen of kazernes die hun oorspronkelijke functie verliezen. Er is inmiddels een groot aantal provincies dat beleidsregels heeft opgesteld omtrent bebouwing in het buitengebied. Er kan een onderscheid gemaakt worden in de volgende categorieën verspreide bebouwing:
- Hergebruik van vrijkomende bebouwing: vrijkomende bebouwing kan worden omgezet in een woonbestemming of dienen als vestigingsruimte voor kleinschalige bedrijvigheid. Het kan daarbij gaan om bedrijvigheid die gelieerd is aan de functie van het buitengebied, zoals bijvoorbeeld recreatiebedrijven. Daarnaast kunnen vestigingsmogelijkheden worden geboden aan niet direct aan het buitengebied gebonden activiteiten en bedrijvigheid, zoals galerieën, kinderdagverblijven, advies- of architectenbureaus. Ook kan de beschikbare ruimte worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg.
- "Ruimte voor ruimte": om te voorkomen dat gebouwen langdurig leegstaan en verpauperen, hebben provincies de mogelijkheid om, naast hergebruik, deze gebouwen te slopen en in ruil daarvoor – en ter financiering daarvan – woningen terug te bouwen ("ruimte voor ruimte"). "Ruimte voor ruimte" leidt per saldo tot een substantiële vermindering van het bebouwde oppervlak. In de praktijk is al de nodige ervaring opgedaan met dit soort mechanismen. Zo hebben rijk en de provincies in Oost- en Zuid-Nederland, in het kader van de reconstructie van de concentratiegebieden veehouderij, afspraken gemaakt over de bouw van woningen als compensatie voor het slopen van stallen en bedrijfsbeëindiging. Dit beleid biedt nu ook andere provincies de mogelijkheid om een kader op te stellen dat bepaalt onder welke omstandigheden en in welke gebieden een "ruimte voor ruimte"-aanpak aan de orde is. Ook kunnen provincies hiermee actief, via een publiek private samenwerking, rommelzones saneren en herinrichten.
- Nieuwbouw in het buitengebied: los van de sloop van vervanging of hergebruik van bestaande verspreide bebouwing kan voor verbetering van het buitengebied soms ook nieuwbouw van woningen en mogelijkheden voor werken wenselijk zijn. Zo kunnen bijvoorbeeld met behulp van woningbouw financiële middelen worden gegenereerd voor de aanleg van recreatie- en / of natuurgebieden ("rood voor groen", landgoederen, buitenplaatsen) of voor creatie van ruimte voor waterberging ("rood voor blauw"). Provincies hebben de laatste jaren vooral ervaring opgedaan met de ontwikkeling van nieuwe landgoederen en – in mindere mate – nieuwe buitenplaatsen.
Dit ruimtelijk beleid levert een belangrijke bijdrage aan zowel de landschappelijke kwaliteit van het buitengebied als aan vergroting van de mogelijkheden om er te wonen, werken en te recreëren.
Ruimtelijk kader voor recreatiewoningen
Vanwege het karakter van het huidige gebruik van recreatiewoningen wordt het ruimtelijk beleidskader voor nieuwe recreatiewoningen gelijk getrokken met reguliere woningen.
De ruimtelijke mogelijkheden voor nieuwbouw van recreatiewoningen zijn gelijk aan de mogelijkheden voor nieuwbouw van woningen in het buitengebied: een aanvraag tot de bouw van een recreatiewoning kan alleen door een gemeente worden toegestaan, indien op die plaats ook een reguliere woning kan worden toegelaten. Als uitzondering op deze hoofdregel geldt dat voor complexen van recreatiewoningen waar het recreatief gebruik van deze recreatiewoningen door middel van een bedrijfsmatige exploitatie kan worden verzekerd, een positieve planologische beoordeling kan worden gegeven.
Provincies en gemeenten hebben de ruimte om in bepaalde gevallen de recreatiefunctie van bestaande recreatiewoningen te wijzigen naar een woonfunctie, mits aan de gebruikelijke voorwaarden voor woningbouw is voldaan. Deze verruiming biedt gemeenten en provincies de mogelijkheid om bestemmingswijzigingen door te voeren voor situaties waar op 31 oktober 2003 (of eerder) onrechtmatig in een recreatiewoning werd gewoond. Deze beleidsruimte is niet van toepassing op recreatiewoningen die zich bevinden in de VHR-, NB-wet-, EHS-gebieden. Het is bovendien niet de bedoeling dat complexen waar thans niet of nauwelijks permanent wordt gewoond (dus grotendeels recreatief gebruikt) worden omgezet. Bij de afweging om eventueel tot een bestemmingswijziging over te gaan spelen op lokaal en regionaal niveau vele ruimtelijke en regionaal economische factoren een rol, waaronder het belang van de borging van voldoende verblijfsrecreatief aanbod en de borging en ontwikkeling van de kwaliteit en leefbaarheid van het landelijk gebied. In lokaal en provinciaal beleid kunnen bepaalde gebieden worden aangemerkt als kwetsbare gebieden waar de in deze paragraaf genoemde beleidsruimte niet van toepassing is. Hiertoe kunnen desgewenst nader te bepalen kwetsbare delen van nationale landschappen horen. Gemeenten en provincies kunnen hierin hun eigen afweging maken.
Ruimte voor hergebruik van bebouwing en nieuwbouw in het buitengebied
Het economisch draagvlak en de vitaliteit van de meer landelijke gebieden staan onder druk. Om deze te vergroten, wil het kabinet de mogelijkheden voor zowel hergebruik, als (vervangende) nieuwbouw in het buitengebied verruimen, gekoppeld aan ontwikkeling van de landschappelijke kwaliteit en realisatie van bijvoorbeeld nieuwe natuurgebieden of extra capaciteit voor waterberging. Het kabinet noemt daarvoor in dit hoofdstuk een aantal criteria.
Duurzame en vitale landbouw
Het Nederlandse agrocomplex heeft zich sterk ontwikkeld. Dat geldt vooral voor de groente- en de sierteelt en de daaraan verbonden logistieke en dienstverlenende bedrijvigheid. Het kabinet wil dat de gebieden waar deze bedrijvigheid zich in hoofdzaak concentreert (de "greenports"), deze functie ook op lange termijn kunnen blijven vervullen zodat ze daarmee hun sterke positie op de wereldmarkt kunnen behouden.
Het kabinet streeft voor de niet-grondgebonden en / of kapitaalsintensieve landbouw naar bundeling. Dat geldt ook voor de eventueel daaraan gerelateerde bedrijvigheid. Het kabinet acht een economisch vitale, grondgebonden landbouw van belang voor het beheer en het grondgebruik van het buitengebied. Door de toenemende druk op de inkomensvorming neemt het aantal van dit type bedrijven in snel tempo af. De (ruimtelijke) perspectieven voor deze bedrijven worden in dit hoofdstuk globaal geschetst. Van de provincies wordt verwacht dat zij in hun ruimtelijke plannen meer mogelijkheden voor een bredere bedrijfsvoering creëren en rekening houden met de eisen die de wereldmarkt stelt aan agrarische bedrijven.
De toestand van de intensieve veehouderij op de zandgronden vraagt speciale aandacht. Vooral vanwege spanningen tussen deze bedrijven en hun omgeving. Beide factoren zijn bijvoorbeeld zichtbaar geworden bij de uitbraak van ernstige veeziekten in de afgelopen jaren. De Reconstructiewet Concentratiegebieden (uit 2002) is een kader voor een duurzaam ontwikkelingsperspectief voor de intensieve veehouderij, gekoppeld aan een vitalisering van een intensief gebruikt en kwetsbaar deel van de meer landelijke gebieden.
Toeristisch-recreatief gebruik van de groene ruimte
Het huidige aanbod van toeristisch-recreatieve voorzieningen voldoet, zowel kwalitatief als kwantitatief, onvoldoende aan de recreatiewensen van onze samenleving. De samenstelling van de bevolking en het toenemende belang van vrijetijdsbesteding vragen om nieuwe vormen van openlucht- en verblijfsrecreatie en om aanpassing van het huidige toeristisch-recreatieve aanbod. De recreatiesector moet de ruimte krijgen om te kunnen anticiperen op de veranderende behoefte van de samenleving en om zich tot een economische drager van (delen) van het platteland te ontwikkelen. Daarmee is ook de vitaliteit van de meer landelijke gebieden van Nederland gebaat.
Provincies dienen in hun streekplannen voldoende ruimte te scheppen om de veranderende behoefte aan toeristisch-recreatieve voorzieningen in de samenleving te faciliteren. Concreet betekent dit dat rekening moet worden gehouden met nieuwe vormen van recreatie en toerisme en met uitbreiding en aanpassing van bestaande toeristische en verblijfsrecreatieve voorzieningen. Het gaat daarbij ook om vergroting van de mogelijkheden voor recreatie als nevenactiviteit op agrarische bedrijven.
Het rijk zal zowel de aanpassing als omvorming van recreatiebedrijven in kwetsbare gebieden procesmatig faciliteren.
In het afwegingskader voor de EHS worden plannen, projecten of handelingen afzonderlijk beoordeeld. Om een meer ontwikkelingsgerichte aanpak te bevorderen kan hiervan worden afgeweken door op gebiedsniveau een "nee, tenzij"-afweging te maken. Dit kan wanneer een combinatie van projecten of handelingen wordt ingediend die tevens tot doel heeft de kwaliteit en / of kwantiteit van de EHS op gebiedsniveau per saldo te verbeteren, bijvoorbeeld als tegelijkertijd een fysieke barrière binnen het beschermde natuurgebied wordt gesaneerd. Middels deze saldobenadering kan bijvoorbeeld een meer aangesloten EHS worden verkregen of kunnen EHS-gebieden beter met elkaar verbonden worden. Functies of activiteiten kunnen dan elders binnen de EHS of daarbuiten betere ontwikkelingsmogelijkheden krijgen. Deze benadering is alleen toepasbaar als:
- de combinatie van plannen, projecten of handelingen binnen één ruimtelijke visie wordt gepresenteerd;
- er een onderlinge samenhang bestaat tussen de betreffende plannen, projecten of handelingen;
- een schriftelijke waarborg voor de realisatie van de plannen / projecten of handelingen kan worden overgelegd waarop alle betrokkenen zijn aan te spreken.
Bovendien is voor toepassing van deze saldobenadering nodig dat:
- binnen de EHS een kwaliteitsslag gemaakt kan worden waarbij het oppervlak natuur minimaal gelijk blijft dan wel toeneemt. Zo'n kwaliteitsslag kan bijvoorbeeld ontstaan doordat binnen de EHS met bestemmingen geschoven wordt;
en / of:
- binnen de ruimtelijke visie vergroting van het areaal EHS optreedt, ter compensatie van het gebied dat door de projecten of handelingen verloren is gegaan; onder de voorwaarde dat daarmee tevens een beter functionerende EHS ontstaat.
Over de gebiedsvisie, en toepassing van de saldobenadering op basis van deze gebiedsvisie, moet overeenstemming met het rijk bestaan.
Voor die onderdelen van de EHS die tevens zijn aangemeld als te beschermen gebied in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijnen zal het rijk in overleg met de Europese Commissie bepalen onder welke voorwaarden deze maatwerkmogelijkheid ook geboden kan worden voor Vogel- en Habitatrichtlijngebieden.
Water en groene ruimte
Het nationaal ruimtelijk beleid voor water en groene ruimte richt zich op borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit, en van bijzondere, ook internationaal erkende, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Tevens is borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit van groot belang. Het rijk realiseert op deze wijze de centrale doelstellingen: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, de borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale waarden en de borging van veiligheid. Provincies en gemeenten zijn in belangrijke mate verantwoordelijk voor de vormgeving en realisering van het ruimtelijk beleid in het buitengebied. Het rijk heeft daarbij speciale aandacht voor het hoofdwatersysteem, de Ecologische Hoofdstructuur (inclusief robuuste ecologische verbindingen) en de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en natuurbeschermingswetgebieden. Hetzelfde geldt voor de nationale landschappen, de Werelderfgoedgebieden en de greenports.
Borging en ontwikkeling van natuurwaarden
Het rijk heeft een resultaatverantwoordelijkheid voor de borging en (waar nodig) ontwikkeling van (inter)nationale natuurlijke waarden. Deze waarden bevinden zich in Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, natuurbeschermingswetgebieden (NB-wet-gebieden) en in de Ecologische Hoofdstructuur. Deze gebieden zijn een belangrijk onderdeel van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Aanleg van een aantal robuuste ecologische verbindingen tussen grotere natuurgebieden is nodig om de samenhang van de Ecologische Hoofdstructuur te bevorderen. De voor ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) noodzakelijke condities voor veiligstelling en grondverwerving, en de rol van het provinciaal bestuur daarin, worden in dit hoofdstuk behandeld.
Natuur: bescherming van natuurgebieden
Rijk, provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken van de volgende gebieden: de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, de Natuurbeschermingswetgebieden en de Ecologische Hoofdstructuur (inclusief de robuuste verbindingen). Bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de daarbuiten gelegen kleinere natuurgebieden en leefgebieden van in (inter)nationaal verband beschermde soorten is de verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten. Het rijk faciliteert provincies hierbij met wet- en regelgeving en inzet van deskundigheid, stimuleert en ziet er op toe dat provincies en gemeenten hun verantwoordelijkheid op zich nemen.
De EHS bestaat uit de door de provincies netto begrensde gebieden die worden aangemerkt als bestaande bos- en natuurgebieden en landgoederen, nieuwe natuurgebieden (natuurontwikkelingsgebieden, reservaatsgebieden, de 1 op 1 begrensde beheersgebieden en de "ruime jas" beheersgebieden) de netto begrensde robuuste verbindingen, de grote wateren en de Noordzee. Het rijk is samen met de provincies verantwoordelijk voor de realisatie van de EHS. Het rijk door het beschikbaar stellen van middelen en deskundigheid. De concrete uitvoering is bij provincies gelegd. De EHS moet (inclusief robuuste verbindingen) in 2018 zijn gerealiseerd.
Het ruimtelijk beleid voor de EHS (inclusief robuuste verbindingen) hanteert de termen "bruto" en "netto". De EHS, exclusief natte natuur en de robuuste verbindingen, is de afgelopen jaren (vrijwel) geheel begrensd. Op de kaart is deze netto EHS opgenomen. De robuuste verbindingen en delen van de natte natuur zijn nog niet begrensd. De robuuste verbindingen zijn als bruto op de kaart opgenomen. Binnen deze globale begrenzing zijn provincies verantwoordelijk voor een precieze begrenzing van de robuuste ecologische verbindingen. Deze precieze begrenzing wordt aangeduid met de term "netto" begrensde robuuste ecologische verbindingen. De netto begrensde EHS moet in 2008 in de bestemmingsplannen zijn opgenomen. Gemeenten nemen de netto begrensde robuuste verbindingen bij de eerstvolgende actualisering in hun bestemmingsplannen op.
Ruime jasgebieden zijn ruimtelijk geduide gebieden waarbinnen agrariërs beheersovereenkomsten kunnen afsluiten, gericht bijvoorbeeld op weidevogels of bepaalde botanische waarden. Deelname aan de beheersovereenkomsten geschiedt op basis van vrijwilligheid en voor een beperkte periode. Omdat normale agrarische bedrijfsvoering het wezenlijke kenmerk van deze ruime jasgebieden is, zal normale uitbreiding en ontwikkeling van agrarische bedrijven niet worden belemmerd.
De provincies leggen in hun ruimtelijk beleid vast welke natuurkwaliteit beschermd moet worden, rekening houdende met de landelijke natuurdoelenkaart en de bepalingen van de VHR en NB-wet. Het rijk vraagt de provincies tevens om, uiterlijk in 2005, vast te stellen welke milieu- en waterkwaliteit daarvoor vereist is en welke maatregelen daarvoor moeten worden genomen. Een integrale knelpunten analyse kan daarbij behulpzaam zijn. Daarbij wordt prioriteit gegeven aan de vereiste milieu- en waterkwaliteit in de kerngebieden van de EHS en in de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Provincies en gemeenten geven in hun ruimtelijk beleid en in hun waterhuishoudingsbeleid aan waar en hoe, voor de aanwezige natuurkwaliteit negatieve ontwikkelingen op het gebied van water-, lucht- en bodemkwaliteit worden voorkomen en verminderd. Bij ruimtelijke besluiten die zodanig zijn gelokaliseerd dat zij de milieu- en waterkwaliteit in genoemde natuurgebieden kunnen beïnvloeden moet het effect daarvan expliciet worden meegenomen. Hiertoe worden door de provincies de voor de natuur relevante beïnvloedingsgebieden bepaald.
Tevens houden provincies en gemeenten in hun ruimtelijke besluiten rekening met het zoneringsstelsel zoals dat voortvloeit uit de Wet ammoniak en veehouderij. Over dit stelsel en de voorgenomen aanpassingen daaromtrent is de Tweede Kamer per brief geïnformeerd.
In aanvulling op het generieke ammoniakemissiebeleid worden de meest kwetsbare natuurgebieden door middel van zonering extra beschermd. Daarbij is "nieuwvestiging" van veehouderijen niet toegestaan en is uitbreiding van veehouderijen alleen onder strikte voorwaarden mogelijk (binnen het emissieplafond van de veehouderij).
Nederland heeft zich in mondiaal verband verplicht om grootschalige gebieden die één of meer nationaal of internationaal belangrijke ecosystemen vertegenwoordigen, als Nationaal Park aan te wijzen. Het beleid is gericht op de instelling van 18 nationale parken, die een representatief beeld bieden van de in Nederland aanwezige grote ecosystemen. De nationale parken zijn de parels van de Ecologische Hoofdstructuur en bestaan voornamelijk uit natuurgebieden. De nationale parken kennen geen eigenstandig ruimtelijk beleid. Het rijk stimuleert de samenwerking van overheden, beheerders en grondeigenaren binnen de parken en investeert in de educatieve functie van de parken.
Afwegingskader VHR-, NB-wet en EHS-gebieden
In zijn algemeenheid is het ruimtelijk beleid voor de VHR- NB-wet- en EHS-gebieden gericht op het behoud, herstel en de ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied. De bescherming van de wezenlijke kenmerken en waarden vindt plaats door toepassing van een specifiek afwegingskader, het zogenoemde "nee, tenzij"-regime.
Windenergie
In hoofdstuk 4 van de Nota Ruimte (Gebieden en thema's) wordt onder meer ingegaan op het thema elektriciteitsvoorziening. Met betrekking tot dit thema is de taakstelling uit het BLOW (tenminste 1500 MW in 2010) integraal overgenomen. Gesteld wordt dat de "realisering van 1500 MW windvermogen te land geschiedt om dwingende redenen van groot openbaar belang.
De provincies dienen in hun plaatsingsbeleid uit te gaan van een plaatsingsstrategie van grootschalige dan wel kleinschalige bundeling van windturbines; de keuze van de schaal van deze bundeling wordt afgestemd op de mogelijkheden per landschapstype en de mogelijkheden tot combinatie met infrastructuur en bedrijventerreinen.
Bij hun keuze van plaatsingsgebieden nemen de provincies de volgende criteria in acht:
- eerste voorkeur heeft de plaatsing op en nabij bedrijventerreinen, nabij doorgaande autowegen en vaarwegen, spoorwegen en hoofdwaterkeringen;
- tweede voorkeur gaat uit naar plaatsing in grootschalige of robuuste open landschappen waarbij – indien de aansluitingsmogelijkheden uit het eerste punt ontbreken – plaatsing aan de rand van het gebied voorkeur geniet, doch waarbij het effect van visuele omheining wordt vermeden;
- in landschappelijk en / of cultuurhistorisch waardevolle gebieden waarin geen combinatie mogelijk is met bedrijventerreinen of infrastructuur, gaat de voorkeur uit naar plaatsing aan de randen, waarbij het effect van visuele omheining wordt vermeden.
AMvB voor windenergie (Ministerie VROM, 2001)
Op 1 december 2001 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Voorzieningen en Installaties in werking getreden. Deze AMvB regelt dat windturbines zonder milieuvergunning kunnen worden opgericht indien ze voldoen aan de in de AMvB opgenomen eisen. Eén van de eisen in de AMvB heeft betrekking op de minimale afstand tot woonbebouwing. Indien windturbines worden geplaatst op een afstand van minimaal vier maal de ashoogte gerekend vanaf de dichtstbijzijnde woning en het een project betreft van minder dan 15 MW en minder dan 10 windturbines, is geen milieuvergunning benodigd, maar kan met een meldingsplicht worden volstaan. Een project met 10 en meer windturbines en een gezamenlijk vermogen groter dan 15 MW past niet in de werkingssfeer van de AMvB. Voor het beoogde windpark Eendragtpolder is zodoende gelet op omvang en vermogen een milieuvergunning vereist.
Windenergiebeleid: taakstelling BLOW (2001)
In het landelijk milieubeleid (Nationaal Milieubeleidsplan) wordt, in aansluiting op de beschreven klimaatbeleid, een sterke reductie van de uitstoot van kooldioxide (CO2), stikstofoxide (NO2) en zwaveldioxide (SO2) nagestreefd. Om dit doel te bereiken wordt onder andere het gebruik van duurzame energiebronnen gestimuleerd. In Nederland is daarbij in verband met het ruime aanbod aan wind, met name het benutten van windenergie een reële optie. De rijksoverheid heeft daarom de stimulering van windenergie in haar programma opgenomen. Voor het jaar 2000 was daartoe een landelijke taakstelling geformuleerd voor een op te stellen vermogen aan windenergie van 1000 MW. Om invulling te geven aan dit beleid is in 1991 een convenant (de zogenaamde Bestuursovereenkomst Plaatsingsproblematiek Windenergie) afgesloten tussen de Minister van Economische Zaken, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de zeven meest windrijke provincies in Nederland. Overeengekomen is dat de betrokken partijen in het kader van het ruimtelijk ordeningsbeleid plaatsingsmogelijkheden zullen creëren en zodanige voorwaarden zullen scheppen dat de taakstelling voor het jaar 2000 kan worden gerealiseerd. Voor de provincie Zeeland is in de bestuursovereenkomst de intentie vastgelegd om voorwaarden te scheppen om een vermogen van 205 MW te kunnen realiseren.
Realisering van deze taakstelling bleek in de praktijk echter een lastige en maatschappelijk gevoelige aangelegenheid. Op 31 december 1999 was landelijk nog maar 409 MW gerealiseerd en het daadwerkelijk geplaatste vermogen van 487 MW op 31 december 2001 is ook ruim onder de doelstelling van 1000 MW (in 2000). Reden voor rijk en provincies om in samenspraak met de gemeenten een nieuw convenant af te sluiten over de inpassing van windenergie in het ruimtelijk beleid. In het op 10 juli 2001 ondertekende nieuwe convenant, Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW), zijn nieuwe taakstellingen opgenomen voor alle provincies. De landelijke taakstelling is daarbij gericht op realisering van ten minste 1500 MW in 2010. In tabel 1 is een overzicht gegeven van deze taakstellingen.
Tabel 1 Taakstelling plaatsing windenergievermogen volgens BLOW
provincie | geplaatst vermogen per september 2006 (MW) | taakstelling BLOW per 31-12-2010 (MW) | te plaatsen vermogen 2004 t / m 2010 |
Groningen | 136 | 165 | 49 |
Friesland | 128 | 200 | 72 |
Drente | 1 | 15 | 14 |
Overijssel | 6 | 30 | 24 |
Gelderland | 12 | 60 | 48 |
Flevoland | 588 | 220 | 0 |
Utrecht | 0 | 50 | 50 |
Noord-Holland | 222 | 205 | 0 |
Zuid-Holland | 211 | 205 | 0 |
Zeeland | 101 | 205 | 104 |
Noord-Brabant | 44 | 115 | 71 |
Limburg | 6 | 30 | 24 |
Totaal | 1455 | 1.500 | 545 |
(Bron: Wind Service Holland)
De taakstelling van de provincie Zeeland is vastgelegd op 205 MW in het jaar 2010. Ten opzichte van het geplaatste windvermogen in Zeeland van 101 MW betekent dit dat nog 104 MW toegevoegd moet worden.
Vierde Nationale Milieubeleidsplan (Ministerie VROM, 2001)
In het Vierde Nationale Milieubeleidsplan worden de volgende zeven grote milieuproblemen genoemd: verlies aan biodiversiteit, klimaatverandering, overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen, bedreigingen van de gezondheid, bedreigingen van de externe veiligheid en mogelijk onbeheersbare risico's.
Met betrekking tot landelijke gebieden wordt specifiek ingegaan op de milieudruk door de landbouw. De opgave is via een transitie te komen tot duurzame landbouw in Nederland. De verduurzaming van de landbouw kan niet los worden gezien van de ontwikkelingen in de natuur van Nederland. Natuur en landbouw zijn immers op complexe wijze met elkaar verweven. Met name de grondgebonden landbouw is van belang voor de instandhouding van natuur, biodiversiteit en landschap.
Er wordt een wijziging in het beleid ingezet, dat inhoudt dat beleid voor ruimtelijke ordening, natuur en milieu in het landelijk gebied in goede balans de gezamenlijke ambities realiseerbaar moet maken. Om de bijdrage van het milieubeleid aan de kwaliteit van de leefomgeving te versterken, wordt gestreefd naar het vergroten van de samenhang tussen milieu- en ruimtelijk beleid.
Watertoets (Ministerie VROM, 2003)
De watertoets is een belangrijk instrument om te verzekeren dat de waterhuishouding vanaf het begin van de planvorming integraal onderdeel uitmaakt van de ontwikkeling. Met name het vasthouden, bergen en afvoeren van regenwater is daarbij een belangrijk aandachtspunt.
Op basis van het Besluit op de ruimtelijke Ordening (Bro) zijn gemeenten verplicht om bij de voorbereiding van een structuurplan of bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van de betrokken Waterbeheerders (artikel 10 Bro). In de toelichting bij het ruimtelijk plan dient voorts een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf moet een beschrijving bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het betreffende ruimtelijke plan voor de waterhuishouding en vormt de schriftelijke weerslag van de watertoets.
Beheerplan voor de Rijkswateren 2005-2008 (Ministerie van VROM, 2005)
Door het ministerie van Verkeer en Waterstaat is een beheersplan voor de rijkswateren opgesteld, waarin voor de periode 2005 tot en met 2008 het beheersprogramma wordt beschreven. Aan alle watersystemen zijn functies, streefbeelden en thema's toegekend. De volgende kerntaken van het beheer worden gehanteerd:
- 1. Beschermen tegen hoogwater
De strategische beleidsdoelstelling hierbij is het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar Nederland door het tegen hoogwater te beschermen. Hierbij zijn drie componenten te onderscheiden:- a. de primaire waterkeringen voldoen aan de veiligheidsnormen volgens de Wet op de waterkering;
- b. de basiskustlijn van de zandige kust wordt gehandhaafd op het niveau van 1990; oevererosie van de harde kustwaterkeringen wordt tegengegaan;
- c. gesteld staan voor hoogwatercalamiteiten, inclusief adequate berichtgeving tijdens calamiteiten.
- 2. Voldoende en schoon water
De strategische beleidsdoelstelling hierbij is het in stand houden en versterken van voldoende en ecologisch gezond water, waarmee een duurzaam gebruik van de watersystemen gegarandeerd wordt.
Ten behoeve van de waterkwantiteit zijn twee beleidsdoelen gesteld:
- a. het op orde brengen en houden van de samenhang tussen het regionaal en het hoofdwatersysteem in 2015 gericht op het tegengaan van de problematiek van wateroverlast en watertekort. Uitgangspunt hierbij zijn:
- uitwerking van de trits "vasthouden, bergen en afvoeren";
- niet afwentelen van de wateroverlastproblematiek.
- b. het hebben van voldoende water in de rijkswateren, aansluitend op de eisen die gesteld worden door de daar van toepassing zijn de gebruiksfuncties.
- c. Ten aanzien van de waterkwaliteit en ecologie zijn drie operationele beleidsdoelen geformuleerd:
- voldoen aan de Kader Richtlijnwater;
- voldoen aan de EU-richtlijnen;
- 1. voldoen aan de Vogel- en Habitatrichtlijnen.
- 1. Veilige en vlotte scheepsvaart
- Veilige scheepvaart is onder te verdelen in verkeersveiligheid en de zogenaamde 'externe veiligheid'. De strategische doelstelling is hierbij een permanente verbetering van de veiligheid van de zee, de estriene- en de binnenvaart. Het Rijk wil de groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen ook op lange termijn op een veilige manier mogelijk blijven maken door een permanente verbetering van de veiligheid van het vervoer, een goede ruimtelijke ordening en regulering van vervoersstromen van gevaarlijke stoffen.
De operationele doelstellingen zijn hierbij de verkeersveiligheid van de scheepvaart en de veiligheid van de omgeving van scheepvaartwegen.
onbekend 2.2 Provinciaal en waterschapsbeleid
Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 (Provincie Zeeland, 2006)
Provinciale Staten van Zeeland hebben het integraal Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 (IOP) op 30 juni 2006 vastgesteld. In de visie van de provincie heeft de landbouw de potentie in zich om ook op langere termijn de beeldbepalende positie in het Zeeuwse platteland te behouden. Dit is noodzakelijk om, in het kader van Duurzaam Ontwikkelen, de vitaliteit en kwaliteit van het landelijk gebied te behouden. Eerste doelstelling in het omgevingsbeleid is dan ook het in stand houden en ruimte bieden voor de agrarische productiefunctie. De concurrentiekracht van de marktgerichte landbouw staat echter onder druk. Er is behoefte aan meer flexibiliteit om in te kunnen spelen op kansrijke ontwikkelingen. In het IOP wordt deze flexibiliteit geboden. Een ruimtelijke zonering voor verbrede en marktgerichte landbouw past daar niet bij. Het belang van de agribusiness wordt onderstreept, want als het gaat om de marktgerichte landbouw zal vanuit de keten en de agribusiness een belangrijke impuls voor vernieuwing gegeven moeten worden. Waar mogelijk zal de provincie dergelijke ontwikkelingen fysiekruimtelijk en voorwaardenscheppend ondersteunen, zowel voor de marktgerichte als de verbrede landbouw. Dat geldt ook voor nieuwe typisch Zeeuwse kansen zoals de aquacultuur en de inplaatsing van kansrijke sectoren als glastuinbouw. Voor niet-grondgebonden landbouw is concentratie uitgangspunt. Tweede doelstelling is het streven naar een multifunctioneel platteland. Het platteland, het agrarische gebied is de kern onder de zo geroemde Zeeuwse kwaliteiten van rust en openheid, belangrijke waarden voor verdere ontwikkeling van de provincie. Ontwikkelingen op het platteland moeten worden afgestemd op deze multifunctionele doelstelling. Thema's als vergroten toegankelijkheid en groenblauwe dooradering van het landschap zijn speerpunten voor de provincie.
Integraal waterbeheer en watersysteembenadering
Voor het waterbeleid is een samenhangende benadering vanuit het watersysteem uitgangspunt. Dat betekent dat uitgegaan moet worden van de natuurlijke processen en potenties van water en watersystemen en dat de robuustheid van (het functioneren van) deze systemen moet worden versterkt (ruimte voor water). De opgaven waarvoor de klimaatsverandering ons stelt, uitgewerkt in de deelstroomgebiedsvisie, moeten nu vertaald worden in concrete inrichtingsmaatregelen.
En op de tweede plaats moet de integrale aanpak worden versterkt, zowel in de waterketen als met de andere beleidsvelden (water als ordenend principe). Het waterkwaliteitsbeleid zal de komende jaren nog volop uitwerking vragen. Rond de implementatie van de Kaderrichtlijn water is nog veel onduidelijk. De inzet van de provincie is erop gericht om de situatie de komende jaren niet verder achteruit te laten gaan en er verder zorg voor te dragen dat er een reële opgave wordt geformuleerd die rekening houdt met de typische gegevenheden van het Zeeuwse watersysteem.
Ontkoppeling milieu en economie
Milieukwaliteiten behoren uiteraard ook tot de Zeeuwse omgevingskwaliteiten. Duurzaam Ontwikkelen doorvertaald naar de beleidsvelden milieu en economie staat voor economische groei met een gelijktijdige vermindering van de milieubelasting. In het vakjargon heet dat ontkoppeling. In het IOP wordt vastgehouden aan dit uitgangspunt, maar wordt een onderscheid naar schaalniveau aangebracht. Op basis van dit onderscheid levert de provincie voor de bovenregionale milieuthema's, zoals het beleid gericht op de reductie van CO2-emissies, een evenredige bijdrage aan de Europese en landelijke afspraken. Voor dergelijke thema's heeft het op regionaal niveau afrekenen op ontkoppeling geen toegevoegde waarde. Dit neemt overigens niet weg dat het leveren van een evenredige bijdrage een forse (provinciale) inspanning zal vragen. In het kader van het IOP zet de provincie ondermeer in op de transitie naar duurzame energie. Voor de regionale milieuthema's (o.a. geluidhinder, regionale luchtkwaliteit, externe veiligheid) is het realiseren van regionale ontkoppeling de doelstelling. Aangezien inspanningen op deze thema's direct aanwijsbaar effect hebben op de gezondheid en veiligheid van de Zeeuwen wordt aan deze thema's prioriteit gegeven.
Plattelandstoerisme
De provincie Zeeland kent allerlei verschillende vormen van plattelandstoerisme. Zij vormen een goede aanvulling op het overige aanbod van verblijfsrecreatieve vormen in de provincie en kunnen een bijdrage leveren aan de vitaliteit van het platteland en de verbrede landbouw. Uitgangspunt voor dit deel van het toeristisch product is het behouden en versterken van het unieke karakter en de eigenheid van dit product.
Dat betekent dat als uitgangspunt blijft gelden de omvang van 15 eenheden voor minicampings. Verdere uitbreiding is mogelijk tot maximaal 25 eenheden, maar alleen wanneer er tevens sprake is van een versterking van de omgevingskwaliteit (het principe van verevening). De te realiseren uitbreidingen mogen niet leiden tot extra beperkingen voor omliggende bedrijven en het moet niet gaan om permanente kampeermiddelen.
In het IOP worden extra mogelijkheden geboden voor plattelandstoerisme. Het gaat daarbij om verbreding van de mogelijkheden voor specifieke vormen van verblijfsrecreatie in de vorm van minicampings, landschapscampings en verblijfsrecreatieve voorzieningen zoals een klein hotel of appartementen in de schuur, binnen de regeling voor Nieuwe Economische Dragers.
Buisleidingen
De provincie wil het transport van stoffen door middel van (ondergrondse) buisleidingen bevorderen. De borging van leidingenstroken in het omgevingsbeleid is daarvoor van belang, zodat nieuwe leidingen eenvoudiger (en daarmee sneller) kunnen worden aangelegd. Leidingenstroken en hun directe omgeving moeten dan ook gevrijwaard blijven van bebouwing. Dit voorkomt problemen met de aanleg van leidingen voor gevaarlijke stoffen. Direct aansluitend op een leidingenstrook dient hiertoe een zone van 55 meter gereserveerd te worden als veiligheidsgebied. Het bouwen van kwetsbare objecten (zoals gedefinieerd in het BEVI) is in deze zone niet toegestaan. Tot 120 meter (afwegingszone) direct aansluitend aan dit veiligheidsgebied dient een nadere afweging van belangen plaats te vinden. Op deze wijze ontstaat aan weerszijden van de leidingenstrook een toetsingsgebied van 175 meter waarin voor nieuwe ontwikkelingen een nadere afweging gemaakt dient te worden, waarbij de beoog de ontwikkeling wordt afgezet tegen eventuele veiligheidsrisico's.
Momenteel worden de veiligheidsafstanden voor transport van risicovolle stoffen door buisleidingen opnieuw bepaald. De hiertoe door het rijk opgestelde circulaire zal in 2006 worden aangepast. De provincie streeft ernaar dat, ook wanneer er ruimere afstandsnormen worden bepaald, de in dit plan vastgelegde zones niet worden opgerekt. Dit betekent dat bij de aanleg van nieuwe leidingen, indien noodzakelijk, aanvullende maatregelen zullen worden geëist (zoals de diepte waarop de leiding wordt aangelegd, de wanddikte en het al dan niet aanbrengen van betonplaten boven de leiding).
Hoofdtransportleidingen dienen in principe te liggen in een in het IOP weergegeven leidingenstrook. Door bundeling van leidingen wordt het (indirecte) ruimtebeslag beperkt, kan het beheer van de leidingen efficiënter worden uitgevoerd en wordt bovendien de veiligheid vergroot. Solitaire aanleg van hoofdstransportleidingen is alleen toegestaan wanneer een bestemming niet bereikbaar is via het landelijke en regionale net van leidingenstroken of wanneer, door het volgen van de leidingenstroken, een onaanvaardbaar lang tracé ontstaat. De onaanvaardbaarheid hangt nauw samen met het product dat vervoerd wordt. Hoe gevaarlijker een product, hoe onaanvaardbaarder het is om de leiding buiten de leidingenstroken aan te leggen.
Bij de aanleg van nieuwe leidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen worden de risico's getoetst aan de externe veiligheidsnormen:
- Leidingen in een leidingstrook mogen geen 10-6 contour hebben, die groter is dan het aangegeven veiligheidsgebied (55 meter);
- Solitaire leidingen mogen geen kwetsbare objecten hebben binnen de veiligheidsafstand die uit de bij de leiding behorende circulaire kan worden afgeleid;
- Indien de gevaarlijke stof niet valt onder één van de circulaires, moet een risicoanalyse worden gemaakt en mogen binnen de 10-6 contour geen kwetsbare objecten liggen.
Figuur 1 Omgevingsverbeelding
Omgevingskwaliteiten
Het principe van de integrale ruimtelijke zonering als leidraad voor het provinciaal planologisch beleid, zoals opgenomen in het Streekplan Zeeland (streekverbeelding), wordt in het IOP losgelaten. In het IOP worden de te behouden omgevingskwaliteiten op het provinciale schaalniveau expliciet beschreven. Behoud en versterken van deze kwaliteiten als de unique selling points van de provincie vormt een van de kernpunten van het omgevingsbeleid. Daaraan wordt onder andere invulling gegeven door kaders en randvoorwaarden aan te geven waarbinnen nieuwe ontwikkelingen inpasbaar zijn.
Kwaliteiten belangrijk voor afweging
Met uitzondering van de bestaande natuurgebieden (zie Omgevingsverbeelding; figuur 1), waaronder ook de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden (zoals Oosterschelde en Westerschelde) zijn opgenomen, biedt het IOP ruimte voor nadere afweging. Nieuwe ontwikkelingen zijn mogelijk, mits in de afweging aandacht wordt besteed aan de volgende punten: gewenste ontwikkeling, locatiekeuze, vormgeving, verevening en wettelijke vereisten. De door de provincie benoemde omgevingskwaliteiten spelen bij de afweging een belangrijke rol:
- milieukwaliteit;
- leefomgevingskwaliteit;
- bodemkwaliteit;
- waterkwaliteit;
- waterkwantiteit;
- ecologische en natuurkwaliteit;
- landschappelijke kwaliteit en beeldkwaliteit;
- cultuurhistorische kwaliteit;
- bereikbaarheid;
- sociale kwaliteit.
Voor het bestemmingsplan Buitengebied zijn met name de ecologische kwaliteit, de landschappelijke kwaliteit en beeldkwaliteit alsmede cultuurhistorische kwaliteit richtinggevend.
Figuur 2 Landschappelijke kwaliteit
Ecologische kwaliteiten
Wat betreft de ecologische kwaliteit blijft het provinciaal beleid overeenkomstig het Streekplan Zeeland gericht op realisatie van de ecologische hoofdstructuur, waarbij in zones van 100 meter om natuurgebieden rekening moet worden gehouden met de ecologische kwaliteiten.
Landschappelijke kwaliteiten
Kaart 4.9 van het IOP (zie figuur 2) geeft een beeld van de landschappelijke kwaliteit. Voor Zuid Beveland gaat het daarbij om de volgende eenheden: kreekruggen / poelgrondenlandschap, natuurlandschap (Ecologische Hoofdstructuur) en dijklandschap.
Voor alle landschapstypen wordt een karakteristiek en strategie benoemd. Het kreekruggen / poelgrondenlandschap wordt gekenmerkt door een herkenbaar grootschalig patroon van besloten kreekruggen en open poelgebieden met veelal geen tot weinig bebouwing en opgaande beplanting. Als strategie wordt aangegeven inpassing van nieuwe ontwikkelingen in overeenstemming met grootschalig landschappelijk patroon: verdichting op de kreekruggen, behoud openheid in de poelgebieden.
Cultuurhistorische kwaliteiten
Wat betreft de cultuurhistorische kwaliteiten worden genoemd:
- Walcheren als Belvedèregebied en het Landfront Vlissingen;
- de op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) als archeologisch waardevol aangegeven gebieden;
- de op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) aangegeven trefkans op archeologische vondsten;
- de aardkundige waarden, bestaand uit het patroon van op- en aanwassen (nieuwland) en de bijbehorende dijken.
Duisternis
Duisternis is in een groot deel van Zeeland nog nadrukkelijk aanwezig. Ten opzichte van de omliggende gebieden is duisternis een belangrijke ruimtelijke kwaliteit. Doelstelling van het provinciale ruimtelijk beleid is behoud van de duisternis en het tegengaan van lichthinder. Bij de ontwikkeling van nieuwe plannen in het landelijk gebied dient het aspect lichthinder te worden meegenomen bij de locatieafweging. Nieuwe initiatieven met een aanzienlijke lichtuitstraling vormen een aantasting van de omgevingskwaliteit en zijn om die reden niet aanvaardbaar. Alleen wanneer bij dergelijke initiatieven kan worden aangetoond dat via een lichtreductieplan de feitelijke lichtuitstraling tot een aanvaardbaar niveau wordt teruggebracht kan de provincie instemmen.
Aquacultuur
Het bevorderen van de aquacultuur is één van de doelstellingen van het omgevingsbeleid voor de landbouw. Het gaat daarbij om de kweek van schaal- en schelpdieren, vis, zouttolerante gewassen en andere aquatische producten, ten behoeve van voedings-, industriële en energietoepassingen. Met name de oevers van de Deltawateren zijn, vanwege de beschikbaarheid van zout water, kansrijk voor (nieuwe) initiatieven.
Bedrijven die investeren in aquacultuur worden gekenmerkt door verschillende fysieke vestigingsvormen. Voor bedrijven die naar aard, omvang en schaal passen in de categorie agrarisch, agrarisch aanverwante of semi-agrarische bedrijven is het oprichten van bedrijfsgebouwen gekoppeld aan het agrarisch bouwblok. In andere gevallen (bedrijven die de uitstraling hebben van een regulier bedrijf) is vestiging op een bedrijventerrein aan de orde. In principe wordt daarmee aangesloten bij het algemene vestigingsbeleid voor bedrijven en agrarische vestiging.
Voor nieuwe volwaardige initiatieven in het landelijk gebied die direct gebonden zijn aan zout water kan, als ter plaatse geen vestigingsmogelijkheden zijn, mogelijkheid voor nieuwvestiging (nieuw bouwblok) langs de oevers van de Deltawateren worden geboden. Bij inpassing dient de gebruikelijke afweging ten opzichte van de omgevingskwaliteiten te worden gemaakt. Op de kansenkaart Landbouw (kaart 5.5 in het IOP, zie figuur 3) is langs de oevers van onder meer de Oosterschelde en Westerschelde aangegeven dat kansen aanwezig zijn voor aquacultuur.
Aanvullend kunnen extra voorzieningen buiten gebouwen aan de orde zijn, in de vorm van bijvoorbeeld waterbassins. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in enerzijds vergunningplichtige bouwwerken en anderzijds vergunningvrije bouwwerken en voorzieningen die niet als bouwwerk worden aangemerkt. Bassins met aarden wallen en folie zullen veelal goed inpasbaar zijn en behoeven veelal niet als bouwwerk te worden aangemerkt. Indien sprake is van (vergunningplichtige) bouwwerken dan kunnen deze worden ingepast op het agrarisch bouwblok, tot een maximum van 1 ha. Voor initiatieven op het agrarisch bedrijf met een grotere omvang dan 1 ha moet een zorgvuldige afweging met de omgevingskwaliteiten plaatsvinden, met name de landschappelijke kwaliteit speelt hierbij een rol. Aanvullende voorwaarden zijn een maximum omvang van 1,5 ha, te realiseren aansluitend aan het bouwblok.
Voor de overige (vergunningsvrije) werken en inrichtingsmaatregelen ten behoeve van initiatieven voor aquacultuur gelden, behoudens de geldende wettelijke regelingen, een zorgvuldige landschappelijke inpassing en de gebruikelijke afweging ten opzichte van de omgevingskwaliteiten, géén aanvullende voorwaarden.
Voor teeltondersteunende voorzieningen, zoals afdekmaterialen en netten, geldt de beleidslijn zoals hierna beschreven.
Figuur 3 Kansenkaart landbouw
Glastuinbouw
In het IOP wordt voor verspreide glastuinbouwbedrijven en glastuinbouw als neventak primair vastgehouden aan de maximale oppervlaktematen uit het Streekplan Zeeland. Voor glastuinbouw als neventak geldt een maximale omvang van 2.000 m². Bestaande solitaire glastuinbouwbedrijven kunnen zich, tot een maximum van 2 hectare, verder ontwikkelen wanneer dit voor het behoud van een reëel perspectief op continuïteit van de bedrijfsvoering noodzakelijk is.
In aanvulling op deze restrictieve regeling wordt de mogelijkheid geboden voor verdere uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven tot 4 hectare, mits kan worden aangetoond dat elders in de provincie solitair glasareaal gesaneerd wordt, uitbreiding niet strijdig is met de omgevingskwaliteiten ter plaatse. Op initiatief van de sector kan hieraan in overleg met de provincie een praktische uitwerking worden gegeven. Gezien de beperkte omvang van de problematiek zet de provincie niet op voorhand actief in op sanering van bestaande solitaire glastuinbouwbedrijven. Als zich ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit specifieke kansen voordoen kan maatwerk worden geboden, waarbij wederom concentratie uitgangspunt is. Voor de bestaande glastuinbouwlocatie in de Willem-Annapolder is door landschappelijke afronding nog beperkte ontwikkelingsruimte (12 ha netto, 20 ha bruto).
Intensieve veehouderij
De provincie continueert in hoofdlijnen het terughoudende beleid uit de streekplanherziening vestigingsbeleid intensieve veehouderij. Vestiging van en omschakeling naar intensieve veehouderijbedrijven wordt niet toegestaan, tenzij dit noodzakelijk is ten behoeve van het oplossen van knelgevallen (verplaatsing in het kader van een natuurontwikkelingsproject, stads- of dorpsvernieuwing of een gebiedsgericht project). Voorwaarden zijn: afstemming op de beschikbare milieuruimte, andere voorkomende functies en de omgevingskwaliteiten. De vestiging van bedrijven met een vloeroppervlakte van 5.000 m² of meer dient te worden tegengegaan. Toevoegen van een neventak intensieve veehouderij is mogelijk, na afstemming op dezelfde aspecten als voor nieuwe i.v.-bedrijven. De omvang van een neventak (bedrijfsvloeroppervlak) mag maximaal 1.600 m² bedragen.
Bestaande intensieve veehouderijbedrijven mogen in beperkte mate groeien, als dat noodzakelijk is voor het behoud van een reëel perspectief op continuïteit van de bedrijfsvoering, als andere zwaarwegende belangen vanuit het omgevingsbeleid zich daartegen niet verzetten en de bedrijfsvloeroppervlakte niet groter wordt dan 5.000 m². De uitbreiding mag maximaal 20% bedragen. Grotere bedrijven mogen met 10% uitbreiden onder de genoemde voorwaarden. Om te voldoen aan wettelijke eisen van dierenwelzijn kan voorts ook worden meegewerkt aan uitbreidingsmogelijkheden.
Landschapsnetwerk
In het IOP wordt een groot belang gehecht aan de vergroting van de toegankelijkheid van het landelijk gebied, door de realisatie van een landschapsnetwerk: een netwerk van paden, verweven met het landschap en gekoppeld aan dijken, watergangen, kreken, verdedigingslinies, natuurgebieden en agrarische percelen. Doel is het beeld van Zeeland als groenblauwe oase beleefbaar te maken.
Waar mogelijk wordt gestreefd naar gecombineerd ruimtegebruik, bijvoorbeeld door bij het aanleggen van natuurvriendelijke oevers langs watergangen tegelijkertijd een pad re realiseren.
Mede ten behoeve van de realisatie van het netwerk wordt aan agrarische ondernemers planologische ruimte geboden (onder verwijzing naar het vereveningsprincipe) in ruil voor de realisatie van een aantrekkelijk (wandel)pad over private grond. Overigens wordt daarbij niet duidelijk gemaakt waaruit de planologische ruimte kan bestaan.
Landgoederenregeling
In het IOP wordt de mogelijkheid voor het realiseren van nieuwe landgoederen gehandhaafd en verbreed. De strikte eis vanuit het Streekplan Zeeland om 5 hectare bos in te planten per landgoed is vervallen. Het mag ook natuur- en landschapsontwikkeling met een oppervlakte van 5 hectare zijn. Voor de locaties zijn de per regio genoemde omgevingskwaliteiten en strategieën richtinggevend.
Om meer kostendragers te genereren mogen er per landgoed meerdere woningen worden gerealiseerd in één woongebouw. Het dient te gaan om een gebouw met allure en een hoge architectonische kwaliteit, met een maximale omvang van 4.500 m³. Denkbaar is ook dat meerdere gebouwen worden gerealiseerd, waarin zich de te realiseren wooneenheden bevinden. Indien hiervoor wordt gekozen blijft de maximale omvang van de te realiseren gebouwen 4.500 m³. Voor elk extra gebouw dat wordt toegevoegd dient een hectare extra groen gerealiseerd te worden.
Nieuwe Economische Dragers
De strikte regeling uit de streekplanherziening Nieuwe Economische Dragers is in het kader van de streekplanherziening Vitaliteit en Kwaliteit enigszins verruimd (meer afwegingsruimte voor gemeenten wat betreft aard en oppervlakte van de activiteiten). In het IOP wordt deze lijn verder voortgezet. Inhoudelijk is de regeling niet gewijzigd, maar de lijst met activiteiten is verder geglobaliseerd. In het IOP worden geen oppervlaktematen meer gehanteerd; de oppervlaktematen van nieuwe functies worden bepaald door de omvang van de bestaande bebouwing. Nieuwbouw is alleen mogelijk als dit volgt op afbraak van bestaande bebouwing met minimaal dezelfde oppervlakte. Voor het toelaten van NED's gelden de volgende criteria:
- milieunormen van de Wet milieubeheer;
- voorwaarden waterbeheerder aan afvalwaterlozingen;
- geen onevenredige schadelijke gevolgen voor natuur en landschap;
- geen belemmeringen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven;
- geen onevenredige toename van de automobiliteit.
De voorwaarde van een tegenprestatie in de vorm van investering in ruimtelijke kwaliteit uit het streekplan Zeeland is gehandhaafd.
Tijdelijke opvang seizoengebonden arbeid
Om te voorzien in de behoefte binnen de landbouw aan mogelijkheden voor de tijdelijke opvang van seizoensgebonden arbeidskrachten (in een korte periode van circa 8 tot 10 weken), die niet via de reguliere woningmarkt of op een andere verantwoorde wijze kan worden bediend worden in het IOP verschillende mogelijkheden geboden. Mede gezien de betrekkelijk korte periode waarin de behoefte zich voordoet is het verantwoord op agrarische bouwblokken hiervoor ruimte te bieden. Voor inpandige huisvesting kan door de gemeenten gebruik worden gemaakt van het instrumentarium van nieuwe economische dragers. Voor huisvesting buiten gebouwen, waarbij gedacht kan worden aan stacaravans en woonunits, is gekozen voor een specifieke vorm van minicamping speciaal bedoeld om in deze tijdelijke behoefte (gedurende de oogstperiode) te voorzien. Na de oogstperiode dienen de hiertoe gerealiseerde eenheden verwijderd te worden.
Mogelijkheden voor (co)vergisting van mest op agrarisch bouwvlak
Bij agrarische ondernemers is sprake van een groeiende belangstelling voor duurzame energieopwekking op of in de nabijheid van het agrarisch bedrijf. Hierbij gaat het om zonne-energie en mest en (co)vergisting. Bij dit laatste wordt mest (en plantaardige producten) omgezet in een verbeterde meststof, waarbij warmte en gas (omgezet in elektriciteit) vrijkomen. Deze vormen van energieopwekking met levering van energie aan het elektriciteitsnet kunnen een extra bron van inkomsten voor de agrarisch ondernemer vormen en leveren bovendien een bijdrage aan de ecologische en economische duurzaamheid. De provincie wil dergelijke vormen van energieopwekking, wanneer het een rendabele activiteit voor (samenwerkende) bedrijven betreft, stimuleren.
Het oprichten van (kleinschalige) installaties ten behoeve van de (co)vergisting van mest op het agrarisch bedrijf is gekoppeld aan de volgende randvoorwaarden.
- De activiteiten dienen in beginsel plaats te vinden op het agrarisch bouwblok.
- De activiteiten dienen qua aard, schaal en omvang te passen op het agrarisch bouwblok.
- Voorkomen dient te worden dat (grootschalige) vergistingsinstallaties inbreuk maken op het karakter van het agrarisch landschap.
- Er mag geen onevenredige toename van de automobiliteit plaatsvinden. Consequentie van deze voorwaarde is dat wanneer sprake is van samenwerkende bedrijven, deze in elkaars nabijheid gelegen dienen te zijn.
- Er dient sprake te zijn van een aan de reeds aanwezige agrarische bedrijfsvoering aanverwante activiteit.
- Het digestaat dient een meststof te zijn, zoals omschreven in de handreiking (co)vergisting van mest.
Wanneer niet aan deze voorwaarden wordt voldaan en de aard van de activiteiten, de omvang van de installaties of de toename van de automobiliteit het normaal agrarisch gebruik overtreffen dient, om een verdergaande verstening en industrialisering van het landelijk gebied te voorkomen, de voorgestane ontwikkeling op een bedrijventerrein gerealiseerd te worden.
Oppervlaktematen teeltondersteunende voorzieningen
De regeling voor teeltondersteunende voorzieningen is verruimd in het IOP. In het algemeen dienen uit het oogpunt van intensivering van teelten geen belemmeringen te worden opgelegd aan teeltondersteunende voorzieningen als afdekmaterialen en tunnels. Plastic boogkassen, regenkappen en fijnmazige hagelnetten zijn aanvullend toelaatbaar:
- als er sprake is van een goede landschappelijke inbedding (zie paragraaf 4.9.2); wanneer het oppervlak aan regenkappen en fijnmazige hagelnetten toeneemt, betekent dit dat ook de inspanningen ten behoeve van een goede landschappelijke inbedding fors dienen toe te nemen;
- als er geen lichtuitstraling plaatsvindt;
- als de bijzondere karakteristieke openheid van landschapstypen niet wordt aangetast; in karakteristiek open gebieden en in gebieden behorend tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is het realiseren van deze teeltondersteunende voorzieningen niet toegestaan.
Voor boogkassen geldt een maximum oppervlakte per bedrijf van 1 ha.
Voor de landschappelijke inbedding wordt als indicatie uitgegaan van een afschermende groengordel van 10 meter. In de praktijk kan hiervan worden afgeweken om te komen tot maatwerk. De landschappelijke inbedding moet planologisch en financieel worden gewaarborgd.
Ontwikkeling golfbanen
In het IOP wordt de ontwikkeling van nieuwe golfbanen en de uitbreiding van bestaande mogelijk gemaakt, mits kan worden aangetoond dat daaraan behoefte bestaat.
Wonen in het landelijk gebied
In het IOP wordt de huidige beleidsruimte voor woningen in het buitengebied belangrijk verruimd:
- regeling verruiming individuele burgerwoningen uit streekplanherziening Vitaliteit en Kwaliteit gecontinueerd;
- regeling landgoederen gecontinueerd en verruimd;
- onder voorwaarden nieuwe woningen mogelijk in landelijke bebouwingsconcentraties;
- mogelijkheden voor woonparken en ruimte-voor-ruimte-regeling;
- meer woningen mogelijk in waardevolle vrijkomende agrarische bebouwing;
- mogelijkheden woonfunctie in voormalige agrarische bedrijven verruimd;
- pilotproject experiment boerenerven;
- mogelijkheden voor kleinschalige zorginstellingen in beeldbepalende, karakteristieke en monumentale boerderijen en bedrijfsgebouwen.
Bij de toepassing van deze mogelijkheden worden de volgende randvoorwaarden gehanteerd:
- de nieuwe woningen mogen geen belemmeringen opleveren voor de agrarische bedrijfsvoering;
- de woningen zullen niet betrokken worden bij de analyse van de taakstelling inbreiding – uitbreiding;
- kleinschalige projecten (10 woningen of minder) zullen niet betrokken worden bij de analyse van de bundelingdoelstellingen per regio;
- er moet worden voldaan aan de voorwaarden en uitgangspunten op het gebied van de omgevingskwaliteit in het buitengebied;
- het opstellen van een beeldkwaliteitsplan is noodzakelijk;
- het kwaliteitsteam kan een adviserende rol vervullen bij de planvorming;
- er dient naar rato een nadere invulling gegeven te worden aan het algemene principe van verevening.
Verevening
Het vereveningsprincipe is een belangrijke hoeksteen in de nieuwe ontwikkelingsgerichte benadering in het IOP. Verevening wil zeggen dat een "rode" ontwikkeling (nieuwe bebouwing of nieuwe "stedelijke" functies) gepaard moet gaan met een gelijktijdige investering in de omgevingskwaliteiten, publieke voorzieningen of de ruimtelijke kwaliteit. Het dient daarbij te gaan om een fysiek-ruimtelijke ontwikkeling die aantoonbaar een zo direct mogelijke relatie heeft met het initiatief of project. Verevening geldt als aanvulling op het afwegingskader van de inpasbaarheid van nieuwe ontwikkelingen. Het principe is in het buitengebied van toepassing bij de ontwikkeling van nieuwe functies en uitbreiding van bestaande rode functies op locaties die tot dan toe een andere bestemming hadden (recreatieve ontwikkelingen, wonen, niet-agrarische bedrijvigheid en niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid). Verevening is niet aan de orde bij ontwikkeling van grondgebonden agrarische bedrijvigheid in het landelijk gebied.
Algemene voorwaarde is dat de dubbelinvestering aantoonbaar en afdwingbaar geregeld wordt. In aanvulling op regeling in het kader van het bestemmingsplan is een privaatrechtelijke overeenkomst één van de middelen om aan deze voorwaarde te voldoen.
Er zijn twee hoofdvormen van verevening:
- verevening in omgevingskwaliteit (natuur, landschap, water, milieu, cultuurhistorie) en publieke voorzieningen (onder andere verbeteren toegankelijkheid platteland);
- ruimte voor ruimte.
Windenergie
Het opwekken van duurzame energie met behulp van windturbines kent een duidelijke schaalvergroting. In de streekplanuitwerking windenergie (1999) werd nog uitgegaan van windturbines met een maximaal vermogen van 1 MW (1000 kilowatt) en een totale hoogte (tiphoogte) van maximaal 100 meter. De huidige turbines kennen al een vermogen van 3 MW met een bijbehorende tiphoogte van 125 meter of hoger. De landschappelijke impact van windturbines is daarmee toegenomen. Voor de in de streekplanuitwerking aangewezen grootschalige locaties Beoosten Blijpolder, Hooglandpolder en Eendragtpolder is mede hierom, op gemeentelijk niveau, besloten géén medewerking te verlenen aan projecten. Deze ontwikkeling maakt een bijsturing van het tot nu toe gevoerde streekplanbeleid noodzakelijk. Voor windturbines met een totale hoogte (tiphoogte) van meer dan 15 meter wordt, op grond van de landschappelijke impact van de huidige generatie windturbines, een nadere invulling gegeven aan de concentratiegedachte door het benoemen van de locaties Oosterscheldekering, Sloegebied, Kreekraksluizen en Kanaalzone als concentratielocaties voor het opwekken van windenergie. Verder kunnen windturbines alleen geplaatst worden op de locaties die inmiddels in procedure zijn gebracht, planologisch zijn ingepast of reeds zijn gebouwd. Bij de beoordeling van deze projecten is de schaalvergroting en de daarmee gepaard gaande landschappelijke impact reeds getoetst. Al deze locaties zijn limitatief op de volgende kaart weergegeven. Voor reeds bestaande locaties, die veelal voor 1999 zijn gerealiseerd (staan niet op de kaart vermeld), heeft deze beleidsbijsturing als consequentie dat opschaling en uitbreiding niet tot de mogelijkheden behoort. Bestaande rechten worden gerespecteerd.
Het beperkte aantal locaties vraagt om een zo efficiënt en optimaal mogelijke benutting. Maatwerk hiervoor wordt aan de betrokken gemeenten overgelaten. In dit IOP zijn dan ook géén verdere bepalingen opgenomen ten aanzien van masthoogtes, rotordiameters of het aantal te plaatsen windturbines.
Figuur 4 Windenergie locaties
Windenergie en externe veiligheid
De provincie stelt zich op het standpunt dat veiligheid maatschappelijk gezien van groter belang is dan windenergie. Windmolens op locaties waarvan bekend is dat deze kunnen leiden tot een grote ramp worden dan ook niet geaccepteerd. Zo lang er nog alternatieve locaties voor windturbines beschikbaar zijn, wordt dus niet de risicobenadering toegepast, maar de effectbenadering. Dit betekent dat in Zeeland geen (nieuwe) windturbines worden toegestaan in de buurt van een emplacement of opslagtank met brandbare gassen (zoals LPG), toxische gassen (chloor) en toxische vloeistoffen (acrylnitril). Alleen wanneer de kans op een groot ongeval of ramp aantoonbaar verwaarloosbaar is, bijvoorbeeld na het nemen van extra maatregelen, ontstaat er een bestuurlijke afwegingsruimte om windturbines op dergelijke locaties toe te staan. Aangezien de gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen (zoals aardolie) veel minder verstrekkend zijn, zijn windturbines nabij de opslag van dergelijke vloeistoffen in principe wel toegestaan.
Kleine windturbines
Het plaatsen van turbines op gebouwen en turbines met een tiphoogte tot 15 meter is primair een zaak van gemeenten. Het vermogen gegenereerd met deze turbines is bedoeld voor de zogenaamde energieopwekking achter de meter en telt niet mee bij het realiseren van de provinciale doelstelling. In 2004 is voor deze categorie turbines in gezamenlijk overleg tussen provincie en gemeenten een beleidsvisie opgesteld. Deze kan als leidraad dienen. Landschappelijk kwetsbare gebieden dienen te worden uitgesloten voor de plaatsing van deze kleine turbines.
Beeldkwaliteitsplan Oosterschelde 2000 (Provincie Zeeland, 2000)
De Oosterschelde is een Nationaal Landschap en aangewezen als Vogelrichtlijngebied en beschermd natuurgebied. Om de bestaande ruimtelijke kwaliteiten in beeld te brengen en voor de toekomst te waarborgen is het Beeldkwaliteitsplan Oosterschelde 2000 (Bosch en Slabbers, concept 1999) opgesteld. Het rapport beperkt zich niet tot de het buitendijkse gebied maar betrekt ook de randen rond de Deltawateren bij de analyse en beleidsuitgangspunten. Het concept bestaat uit twee delen:
- inventarisatierapport: dit brengt op een systematische wijze de beeldbepalende aspecten van het landschap van de Oosterschelde in kaart, woord en beeld;
- ruimtelijke visie; hierin worden de gegevens uit de inventarisatie geïnterpreteerd en verwerkt tot een visie; deze visie wordt vervolgens uitgewerkt in een strategie.
Het beeldkwaliteitsplan verkeert nog in een ontwerpfase.
Beheers- en Inrichtingsplan Nationaal Park Oosterschelde (Van de parels en het slik)(Provincie Zeeland, 2001)
De Oosterschelde is met circa 37.000 ha het grootste Nationaal park van Nederland. Het Nationaal Park Oosterschelde bestrijkt het vroegere estuarium van de Oosterschelde dat wordt begrensd door de dijken van de eilanden en de dammen van de Deltawerken. Daarnaast behoren binnendijkse natuurgebieden tot het Nationaal Park voor zover ze direct grenzen aan de dijk die het land scheidt van de Oosterschelde.
Het Beheers- en Inrichtingsplan is opgesteld in het kader van het nationaal Park in oprichting en vult het reeds bestaande Beleidsplan Oosterschelde uit 1995 aan. Het Beheers- en Inrichtingsplan geeft aan volgens welke richtlijnen beheer en inrichting in het Nationaal Park Oosterschelde vorm moet krijgen.
De identiteit van de Oosterschelde is omschreven als: rust, ruimte, vogels, water en wind. Verder is aangegeven dat voorzieningen langs de Oosterschelde een tamelijk kleinschalige uitstraling hebben.
In het beheers- en Inrichtingsplan zijn de knelpunten en kansen van het Nationaal park Oosterschelde geïnventariseerd. Hierover is het volgende opgenomen:
"De Oosterschelde kenmerkt zich door een tamelijk gaaf landschap. Er zijn vele natuur- en cultuurhistorische elementen te herkennen, zoals de stormvloedkering, dammen en de Zeelandbrug. Vervlakking van het landschap ligt echter op de loer door niet passende bebouwing (qua maat, schaal en vormgeving) in de omgeving. Het gaat dan met name om bebouwing voor industrie, recreatie en stads- en dorpsuitbreidingen. Tevens kan een verdere verspreiding van windturbines het landschapsbeeld verstoren."
Voor het Nationaal park Oosterschelde is een streefbeeld opgesteld dat gebaseerd is op de natuurdoeltypenkaart zoals die is opgesteld door de Provincie Zeeland. In de vermelde beschrijving van het streefbeeld is opgemerkt dat zeer moderne en grootschalige landschapselementen als de Zeelandbrug en de stormvloedkering voortzettingen zijn van specifiek Zeeuwse landschapsingrepen uit het verleden en dat tot op een zekere hoogte ook andere elementen bijdragen aan de belevingswaarde van de Oosterschelde.
Het streefbeeld voor de recreatie binnen het Nationaal Park richt zich op het bieden van vormen van natuurgerichte recreatie, met dien verstande dat geen wezenlijke schade mag worden gedaan aan de natuur. Conform het beleid van Rijk en Provincie, en conform een van de doelstellingen voor Nationale Parken kan binnen de randvoorwaarden verder gezocht worden naar uitbreidingsmogelijkheden in kwantitatieve en kwalitatieve zin van vormen van natuurgerichte recreatie.
Integrale visie Deltawateren (Delta in Zicht) (Provincie Zeeland, 2003)
In januari 2003 is door Provinciale Staten vastgesteld de Integrale visie Deltawateren. In deze visie is de richting geformuleerd waarin het antwoord gezocht moet worden op een aantal ontwikkelingen die op het Deltagebied afkomen. Kort samengevat gaat het om de volgende ontwikkelingen en zoekrichtingen voor antwoorden:
Ontwikkeling | Antwoord / zoekrichting |
Klimaatverandering (zeespiegelstijging + grilliger rivierafvoeren) | Versterking Kustverdediging Brede Waterkering Verbinding Ooster- en Westerschelde Herstel verbindingen rivieren en Deltawateren |
Ecologische schaduwkanten Deltawerken | Herstel estuariene condities en natuurlijke processen |
Metropoolvorming rond de Delta | Herstel balans tussen cultuur en natuur; versterken natuurlijkheid; verhogen recreatieve waarde |
Natuurgebiedsplan Zeeland (Provincie Zeeland, 2001)
In de Zeeuwse uitwerking van het Natuurbeleidsplan worden de in het Natuurbeleidsplan en het Structuurschema Groene Ruimte aangegeven natuur(ontwikkelings)gebieden nader uitgewerkt. Deze uitwerking vormt de basis voor het Beheersplan voor het beheers- en reservaatgebied Zeeuws-Vlaanderen (oktober 1993) en het Begrenzingenplan Natuurontwikkelingsproject Zeeuws-Vlaanderen (september 1993). In het overzicht Natuurgebieden Zeeland (2001) zijn de begrenzingen van de natuurgebieden geactualiseerd.
Het Kapelse Moer in het buitengebied van Kapelle vormt een belangrijk onderdeel van de ecologische hoofdstructuur in De Bevelanden.
Ruimte voor vernieuwing verblijfsrecreatie (Provincie Zeeland, 2002)
In deze startnota (de huidige stand van zaken en de toekomst van de verblijfsrecreatie tot 2015 in Zeeland) worden feiten en ontwikkelingen in de toeristische branche op een rij gezet en wordt getracht daaruit een trend te destilleren die een aanwijzing kan geven over de richting van toekomstig overheidsbeleid in onder andere Zeeland.
De notitie onderbouwt een aantal voorzichtige conclusies:
- de inspanningen van de bedrijfstak zijn de laatste jaren voornamelijk gericht op behoud van omzet in plaats van groei van de omzet;
- kwaliteitsverbetering en innovatie zijn niet voor elke ondernemer mogelijk;
- er lijken verschuivingen in de vraag op te treden waar het gaat om het soort verblijf; meer vraag naar luxe, ruimte en comfort tijdens vooral meer korte vakanties per jaar; de toerist lijkt steeds meer te kiezen voor kant en klare verblijfsaccommodatie.
Om meer werk te maken van de provinciale beleidsdoelstellingen en een antwoord te formuleren op de marktontwikkelingen zijn een aantal randvoorwaarden geformuleerd:
- a. nieuwe vormen van verblijfsaccommodatie moeten een aantoonbare bijdrage leveren aan seizoensverlenging en daarmee aan een toename van de werkgelegenheid en de kwaliteit daarvan;
- b. als er sprake is van mobiliteitsdruk moet deze worden gecompenseerd door bijvoorbeeld een afname van de totale capaciteit in de betreffende periode;
- c. nieuwe oplossingen moeten voldoen aan het uitgangspunt van zuinig en compact ruimtegebruik voor de daadwerkelijke accommodatie (geen omzetting van kampeerplaatsen in traditionele bungalows);
- d. oplossingen met een korte termijn karakter zijn evenmin mogelijk (bijvoorbeeld op grote schaal omzetten van toeristische standplaatsen naar stacaravans);
- e. de exploitatie van nieuwe vormen van verblijfsaccommodatie dient in één hand te zijn.
Het meewerken aan één of meerdere experimenten of pilotprojecten binnen de gestelde voorwaarden behoort tot de mogelijkheden.
Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan (Provincie Zeeland, 2003)
In 2003 is het nieuwe (geactualiseerde) Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan Zeeland verschenen (Mobiliteit op maat). In dit nieuwe PVVP wordt nadrukkelijker de link gelegd tussen verkeer en vervoer en het beleid van andere beleidsvelden (economie, ruimtelijke ordening, milieu, landschap, natuur en landschap en welzijn). Ook moet het PVVP op het gebied van verkeer en vervoer nadrukkelijker als koepelplan worden gezien, zowel voor verschillende vervoerswijzen als voor gebiedsgerichte aanpakken. Specifieke onderzoeken en beleidsnota's op allerlei gebieden van verkeer en vervoer (OV, fietsverkeer, goederenvervoer, verkeersveiligheid, etc.) worden niet overgedaan, wel worden deze afzonderlijke beleidsnota's in het PVVP met elkaar verbonden tot een overkoepelend kader.
Wonen (Provincie Zeeland, 2006)
Woonfuncties
De woonfunctie kan een belangrijke kostendrager zijn voor het oplossen van problemen en / of het stimuleren van gewenste ontwikkelingen in het landelijk gebied, waardoor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering bereikt kan worden en landschappelijke en cultuurhistorische waarden kunnen worden behouden en versterkt. Tegelijkertijd kan door het toestaan van een woonfunctie tegemoet gekomen worden aan de vraag naar landelijk wonen en kan tevens woonmigratie gestimuleerd worden. Naast de per woonmogelijkheid aangegeven specifieke voorwaarden zijn de volgende algemene randvoorwaarden van toepassing op het toevoegen van nieuwe woningen in het landelijk gebied:
- het mag geen belemmeringen opleveren voor de agrarische bedrijfsvoering;
- de woningen zullen niet betrokken worden bij de analyse voor de taakstelling 50 - 50 inbreiding – uitbreiding;
- kleinschalige projecten (10 woningen of minder) zullen niet betrokken worden bij de analyse van de bundelingdoelstellingen per regio;
Het oprichten van een tweede agrarische bedrijfswoning is alleen mogelijk wanneer de noodzaak hiertoe vanuit het oogpunt van de agrarische bedrijfsvoering en bedrijfsomvang kan worden aangetoond.
Niet-agrarische bedrijven
Bestaande agrarische bedrijfslocaties (bouwblokken) kunnen omschakelen naar kleinschalige agrarisch technische hulpbedrijven, op voorwaarde dat deze passen in de omgeving. Het bedrijf moet qua schaal vergelijkbaar van omvang zijn met een regulier agrarisch bedrijf.
Voor de vestiging van semi-agrarische bedrijven (zoals bijvoorbeeld tuincentra, hoveniers, maneges) geldt als uitgangspunt dat, voor zover dat inpasbaar is in de omgeving, deze bij voorkeur plaatsvindt in de randen van de kernen. Als dat niet mogelijk is dan is vestiging mogelijk in voormalige agrarische bebouwing in de nabijheid van de kernen.
Bestaande niet-agrarische activiteiten in het landelijke gebied (niet zijnde de zogenaamde NED's) kan eenmalig een uitbreidingsmogelijkheid worden geboden indien andere planologische belangen zich daar niet tegen verzetten. Voor onder andere bestaande bedrijven in gebieden waar sprake is van linten of clusters van bebouwing kunnen ruimere uitbreidingsmogelijkheden worden geboden. In deze gebieden is een uitbreiding tot 50% mogelijk.
Keur Waterkeringszorg (Waterschap Zeeuwse Eilanden, 2003)
Primaire waterkeringen (in het plangebied de Oosterscheldedijken en de Westerscheldedijk) en secundaire dijken (binnendijken) met waterstaatkundige functie worden bestemd met waterstaatswerken. Daar waar mogelijk wordt rekening wordt rekening gehouden met andere functies en kwaliteiten, zoals met de ecologische verbindingszone.
onbekend 2.3 Gemeentelijk beleid
Ontwikkelingsperspectief recreatie (2005)
De toeristisch-recreatieve betekenis van de gemeente Kapelle is in de afgelopen jaren toegenomen. Wemeldinge vervult daarin een centrale rol. Gezien de ligging aan de Oosterschelde en de gerealiseerde kanaalwerkzaamheden hebben geleid tot ontwikkelingen die een grote bijdrage hebben geleverd aan de versterking en verbreding van de toeristisch-recreatieve functie en positie van Wemeldinge zelf en van de gemeente Kapelle.
Feitelijke ontwikkelingen, het IOP Zeeland en initiatieven laten zien dat er sprake is van aandacht (vanuit markt en beleid) voor toerisme en recreatie in en rond Wemeldinge en dat er ook verwachtingen bestaan ten aanzien van kansen en ontwikkelingen voor verdere toeristisch-recreatieve ontwikkeling van Wemeldinge. Deze motieven geven aan dat er behoefte bestaat aan een recreatievisie, met belangrijke aandacht voor Wemeldinge. Deze visie dient enerzijds goed in beeld te brengen het huidige toeristisch-recreatief product Wemeldinge en anderzijds van daaruit de verdere ontwikkelingsmogelijkheden aan te geven.
De gemeente Kapelle kiest voor kwaliteitsverbetering, productdifferentiatie en uitbreiding van de toeristisch-recreatieve sector in Wemeldinge. De ondernemers krijgen ruimte voor hun initiatieven om de mogelijkheden en kansen die er liggen, de komende jaren te benutten. Dit kan resulteren in betere en grotere recreatiebedrijven en mogelijk zelfs in verplaatsing van bedrijven. Een tweede pijler van het ontwikkelingsperspectief voor Wemeldinge is het realiseren van voorzieningen voor de duiksport: een duikpaviljoen, parkeerruimte en verblijfsaccommodatie.
Elders in de gemeente Kapelle wordt het toeristisch-recreatief profiel versterkt door de bestaande voorzieningen te verbeteren. Dit ligt meer in de sfeer van bewegwijzering en enkele ondersteunenden voorzieningen zoals rustplaatsen en dergelijke.
Woningbouwontwikkelingen
Op de eerste plaats worden inbreidings- en herstructureringslocaties benut. Dit laat onverlet dat mede gelet op de taakstelling inzake woningbouw, uitbreidingslocaties moeten worden ontwikkeld. Daarbij wordt ingezet op woningbouwontwikkelingen in Zuidhoek en mogelijk in een latere fase, ontwikkeling van woningbouw ten oosten van de kern Kapelle als afronding.
Bijlage 3 Ruimte Voor Knelgevallen Nieuwe Intensieve Veehouderijbedrijven
Inleiding
Ten behoeve van de onderbouwing van de bestemmingsregeling voor de intensieve veehouderij zijn door de gemeente in overleg met de provincie Zeeland berekeningen uitgevoerd ter bepaling van de dierlijke mestaanwendingsruimte. In de Zeeuwse situatie wordt de milieuruimte bepaald door de grenswaarde voor stikstof in het oppervlaktewater, waaraan conform de Vierde Nota Waterhuishouding en het Provinciaal Waterhuishoudingsplan alle binnenwateren dienen te voldoen. Om die reden is uitgegaan van stikstof (N) als maatgevende factor bij het bepalen van de aanwendingsruimte voor dierlijke mest.
De aanwendingsruimte voor dierlijke mest kan op twee manieren worden bepaald: op basis van de Meststoffenwet en op basis van de feitelijke belasting van het oppervlaktewater met nutriënten. De aanwendingsruimte op basis van de Meststoffenwet is gebaseerd op de landelijke normen voor het uitrijden van mest. Daarbij wordt geen rekening gehouden met de werkelijke belasting van het grond- en oppervlaktewater met nutriënten. Juist in Zeeland is dat laatste van groot belang. Het grond- en oppervlaktewater in de provincie is in het algemeen in sterke mate belast met nutriënten door zoute kwel. Het tweede model houdt wel rekening met deze factoren en geeft voor de Zeeuwse situatie een veel beter beeld van de stikstofruimte. Dit model wordt hierna voor het plangebied geconcretiseerd.
Uitgangspunten berekeningen
De berekening van de aanwendingsruimte voor dierlijke mest (op basis van uitspoeling van stikstof) is afhankelijk van de volgende factoren:
- maximaal toelaatbare uitspoeling;
- grondgebruik (grasland / bouwland);
- bodemsoort (zand / klei);
- mestsoort (varkens / kippen / runderen);
- werkingspercentage dierlijke mest (gedeelte van mest dat door planten wordt benut);
- acceptatiegraad van dierlijke mest;
- bedrijfsvoering (voorjaarsgift / najaarsgift).
De betreffende factoren zijn op de volgende wijze in de berekeningen verwerkt.
Uitspoeling
Bij een uitspoeling van 25 kg stikstof per hectare wordt de grenswaarde voor stikstof in grotere wateren gehaald; de grenswaarde9 in sloten wordt dan overschreden. De uitspoelingsgrens van 25 kg stikstof per hectare wordt als maximumnorm aangehouden; de uitspoeling op landbouwpercelen mag niet hoger zijn, omdat dan de grenswaarde ook in grote wateren wordt overschreden.
Grondgebruik
In de uitgevoerde berekeningen is uitgegaan van het grondgebruik zoals aangegeven in de Landbouwtellingen van het CBS. Het gaat daarbij voor het plangebied om de volgende oppervlakten.
landbouwgrond | oppervlakte |
grasland | 259 ha |
bouwland | 1.913 ha |
tuinbouw | 746ha |
Aangezien het gebruik van dierlijke mest in de tuinbouw relatief gering is, is in de berekeningen de helft van de oppervlakte tuinbouw als bouwland aangemerkt. Voor het overige is de oppervlakte tuinbouw niet in de berekeningen meegenomen.
Bodemsoort
De uitspoelingscijfers zijn voor zand en klei verschillend. In de berekeningen is voor de oppervlakte klei en zand uitgegaan van de gegevens van de 1:50.000 bodemkaart van de Stiboka. 9% van de oppervlakte van de gemeente is aangemerkt als zandgrond en 91% als kleigrond.
Mestsoort
In de berekeningen is ervan uitgegaan dat op bouwland met name varkens- of kippenmest wordt uitgereden en op grasland rundermest. Rundermest heeft een andere fosfaat / stikstofverhouding dan varkens- en kippenmest. Rundermest bevat relatief meer stikstof. Bij de op basis van de Meststoffenwet toegestane mestgiften wordt, uitgaande van de genoemde soorten mest de fosfaatnorm niet overschreden, wanneer er varkensmest op grasland wordt gebracht volgens de stikstofnorm, dan zal de fosfaatnorm worden overschreden.
Werkingspercentage en uitspoeling
Slechts een gedeelte van de uitgereden mest is in het eerste groeiseizoen beschikbaar voor de plant (werkingspercentage). Het overige deel komt in de daarop volgende jaren beschikbaar. Het werkingspercentage is afhankelijk van de soort mest en de methode van aanwending. Bij de uitgevoerde berekeningen is uitgegaan van het gemiddelde werkingspercentage van runder- en varkensmest (60%). Een deel van de stikstof in de mest spoelt uit. Dat geldt ook voor de stikstof die in de volgende jaren ter beschikking komt.
Acceptatie
De dierlijke mestaanwendingsruimte wordt mede bepaald door de acceptatiegraad van dierlijke mest door bijvoorbeeld akkerbouwers. De verhouding dierlijke mest / kunstmest – en daarmee de uitspoeling van mest – wordt in belangrijke mate bepaald door de acceptatiegraad. Naarmate de acceptatiegraad van dierlijke mest lager is, zal eerder mest uit Zeeland moeten worden geëxporteerd en wordt de aanwendingsruimte voor dierlijke mest kleiner.
Momenteel ligt de acceptatiegraad voor dierlijke mest op ongeveer 50% in Zeeland.
Bedrijfsvoering
De uitspoelingspercentages van de mest worden mede bepaald door het tijdstip van uitrijden. Bij de berekeningen is uitgegaan van toepassing van de mest in het voorjaar. Omdat een deel van de dierlijke mest ook na het groeiseizoen nog in de bodem verblijft en kan uitspoelen, zijn uitspoelingspercentages voor het voor- en najaar gebruikt om te berekenen hoeveel dierlijke mest opgebracht kan worden. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen bouw- en grasland. Omdat aan de gewasbehoefte voldaan moet worden, wordt de dierlijke mestgift aangevuld met een kunstmestgift (uitspoelingspercentages van kunstmest zijn lager dan van dierlijke mest).
Op grond van de aangegeven uitgangspunten is bepaald welke maximale dierlijke mestgiften mogelijk zijn (zie het schema).
bodem / gebruik | mestgift (kg N / ha / jr) dierlijke kunstmest | gewasbehoefte (kn N / ha / jr) | uitspoeling kg N / ha / jr) dierlijk kunstmest | ||
bouwland op klei | 85 | 124 | 175 | 12,6 | 12,4 |
bouwland op zand | 69 | 134 | 175 | 11,5 | 13,4 |
grasland op klei | 22 | 237 | 250 | 3,6 | 21,3 |
grasland op zand | 0 | 250 | 250 | 0 | 27,5 |
Berekeningen
Op basis van de uitgangspunten zoals hiervoor beschreven kan de aanwendingsruimte voor dierlijke mest worden berekend. De beschikbare stikstofruimte kan vervolgens worden bepaald door van de totale stikstofruimte de bestaande geproduceerde hoeveelheid stikstof (bron: CBS) af te trekken. Het laatste jaar waarover de geproduceerde hoeveelheid stikstof is bepaald is 2001 (voor de gemeente Kapelle 138.900 kg). De berekeningen zijn om die reden gebaseerd op gegevens uit 1001.
In navolgend overzicht zijn de uitgevoerde berekeningen samengevat uitgaande van de beschreven uitgangspunten:
Acceptatiegraad | 75% |
ruimte N-totaal (kg N) | 57.223 |
Huidige stikstofproductie | 138.900 |
mestaanwendingsruimte (kg N) | -81.677 |
Conclusie
Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de aanwendingsruimte voor dierlijke mest in het plangebied negatief is, wanneer als maatgevende factor de uitspoeling van stikstof naar het grondwater wordt gehanteerd.
Om aan de grenswaarden voor stikstof in het oppervlaktewater te voldoen zou derhalve dierlijke mest uit het plangebied moeten worden geëxporteerd. In de praktijk gebeurt dat niet, omdat de normen uit de Meststoffenwet ruimer en niet toegesneden zijn op de zoute kwel in Zeeland.
- 9. Grenswaarde: landelijke norm voor de maximale hoeveelheid stikstof in oppervlaktewater.
Bijlage 4 Definities Op Basis Van Structuurschema Buisleidingen
Woonbebouwing
Onder woonbebouwing wordt verstaan bebouwing bestemd voor permanente bewoning. Er worden drie groepen woonbebouwing onderscheiden:
- flatgebouw: gebouwen met meer dan drie bovengrondse woonlagen;
- woonwijk: naast elkaar staande woningen die voornamelijk een onderlinge afstand hebben van minder dan 10 meter;
- incidentele bebouwing: vrijstaande woningen verspreid over een groot gebied en lintbebouwing loodrecht op de leiding.
Bijzondere objecten
Onder bijzondere objecten categorie I worden verstaan:
- a. bejaardentehuizen en verpleeginrichtingen, zoals ziekenhuizen en sanatoria;
- b. scholen en winkelcentra;
- c. hotels en kantoorgebouwen, bestemd voor meer dan 50 personen;
- d. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals computer- en telefooncentrales, gebouwen met vluchtleidingsapparatuur;
- e. objecten die door secundaire effecten een verhoogd risico met zich meebrengen, zoals bovengrondse installaties en opslagtanks (> 5 m³) voor brandbare, explosieve en / of giftige stoffen.
Onder bijzondere objecten categorie II worden verstaan:
- a. sporthallen en zwembaden;
- b. weidewinkels;
- c. hotels en kantoorgebouwen, voor zover zij niet onder categorie I vallen;
- d. industriegebouwen, zoals productiehallen en werkplaatsen, voor zover zij niet onder categorie I vallen.
Recreatieterreinen
Onder recreatieterreinen worden verstaan:
- a. terreinen, bestemd voor langdurig verblijf van personen gedurende een gedeelte van het jaar, zoals campings en volkstuinen;
- b. terreinen, bestemd voor kortstondig verblijf van veel personen gedurende een gedeelte van de dag, zoals speeltuinen, sportvelden en openluchtzwembaden.
Industrieterreinen
Onder industrieterreinen worden verstaan terreinen, waar ten gevolge van industriële activiteiten zwaar of druk verkeer optreedt, waar zich een aanzienlijk aantal leidingen, buizen, kabels en dergelijke kunnen bevinden, en waar frequent graafwerk wordt verricht.
Overig object
Een schuur, opslagplaats, dierenverblijf, zomerhuis.
Bijlage 5 Toelichting Algemene Aanpak Milieuzonering Met Behulp Van De Staat Van Bedrijfsactiviteiten "Bedrijventerrein"
onbekend 5.1 Algemeen
Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruik gemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:
- geluid;
- geur;
- stof;
- gevaar (met name brand- en explosiegevaar).
In specifieke situaties kan daarnaast de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.
onbekend 5.2 Toepassing Staat van Bedrijfsactiviteiten "bedrijventerrein"
Algemeen
De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten "bedrijventerrein" (SvB "bedrijventerrein") zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2007). De SvB "bedrijventerrein" wordt gehanteerd om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten op een samenhangend bedrijventerrein te regelen. De SvB "bedrijventerrein" wordt tevens toegepast in buitengebieden en op los liggende, relatief grootschalige bedrijfspercelen die op enige afstand van burgerwoningen zijn gelegen. In dit soort situaties zorgt de milieuzonering ervoor dat hinderlijke bedrijfsactiviteiten op voldoende afstand van woningen of andere gevoelige functies worden gesitueerd. Dit gebeurt door het aanhouden van richtafstanden tussen deze milieugevoelige en milieubelastende activiteiten.
Richtafstanden bepalend voor de categorie-indeling
In de SvB "bedrijventerrein" is voor elke bedrijfsactiviteit voor ieder van de ruimtelijke relevante milieuaspecten (zie hiervoor) een richtafstand ten opzichte van een "rustige woonwijk" vermeld. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarnaast vermeldt de SvB "bedrijventerrein" indicaties voor verkeersaantrekkende werking.
Omgevingstype bepalend voor de daadwerkelijk te hanteren afstanden
De gewenste afstand tussen een bedrijfsactiviteit en woningen (of andere gevoelige functies zoals scholen) wordt mede bepaald door het type gebied waarin de gevoelige functie zich bevindt. Conform de VNG-publicatie worden daarbij twee omgevingstypen onderscheiden: rustige woonwijk en gemengd gebied. De richtafstanden die zijn vermeld in de SvB "bedrijventerrein" gelden ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype). Voor een gemengd gebied (en daarmee te vergelijken gebieden) gelden kleinere afstanden. Daarnaast dient in de milieuzonering rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van eventuele bedrijfswoningen op een bedrijventerrein.
Omgevingstype rustige woonwijk
In een rustige woonwijk komen enkel wijkgebonden voorzieningen voor en vrijwel geen andere functies zoals kantoren of bedrijven. Langs de randen (in de overgang naar eventuele bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Als daarmee vergelijkbare omgevingstypen noemt de VNG-publicatie onder meer een rustig buitengebied (eventueel met verblijfsrecreatie) en een stilte- of natuurgebied.
Omgevingstype gemengd gebied
In een gemengd gebied komen naast wonen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Daarmee vergelijkbare gebieden zijn lintbebouwingen in het buitengebied waarin functiemenging voorkomt en gebieden gelegen direct langs een hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype gemengd gebied is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied.
Bedrijfswoningen
Een bedrijfswoning op een bedrijventerrein is een specifiek woningtype waar minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld. Bedrijfswoningen zijn in het algemeen minder milieugevoelig dan de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied.
Te hanteren richtafstanden
De SvB "bedrijventerrein" onderscheidt een tiental milieucategorieën. De volgende tabel geeft voor beide omgevingstypen (rustige woonwijk en gemengd gebied) per milieucategorie inzicht in de gewenste richtafstanden. De richtafstand geldt tussen de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan (of via vergunningvrij bouwen) mogelijk is. Daarbij gaat het nadrukkelijk om een richtafstand. Kleinere afwijkingen ten opzichte van deze afstand zijn mogelijk zonder dat hierdoor knelpunten behoeven te ontstaan.
milieucategorie | richtafstand (in meters) | |
rustige woonwijk | gemengd gebied | |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3,1 | 50 | 30 |
3,2 | 100 | 50 |
4,1 | 200 | 100 |
4,2 | 300 | 200 |
5,1 | 500 | 300 |
5,2 | 700 | 500 |
5,3 | 1.000 | 700 |
6 | 1.500 | 1.000 |
Toelaatbaarheid van bedrijven die onder een specifieke regelgeving vallen
In de SvB "bedrijventerrein" zijn ook aanduidingen opgenomen die aangeven dat bepaalde bedrijven onder een specifieke wettelijke regeling kunnen vallen. Het betreft:
- bedrijven die "in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken" zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (zogenoemde grote lawaaimakers); deze bedrijven zijn alleen toegestaan op industrieterreinen die in het kader van deze wet gezoneerd zijn;
- bedrijven die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) kunnen vallen (nu of in de toekomst); het betreft risicovolle bedrijven waar gebruik, opslag en / of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) normen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico;
- bedrijven die onder het Vuurwerkbesluit vallen; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) afstandsnormen.
In de voorschriften van dit bestemmingsplan is aangegeven of en zo ja, onder welke voorwaarden dergelijke bedrijven in het plangebied zijn toegestaan.
De toegepaste Staat van Bedrijfsactiviteiten "bedrijventerrein"
De in dit bestemmingsplan opgenomen SvB "bedrijventerrein" komt in vergaande mate overeen met de betreffende voorbeeldstaat uit de VNG-publicatie. Conform de aanbevelingen van de publicatie is de Staat aangepast aan de specifieke kenmerken van dit bestemmingsplan. In de toegepaste SvB "bedrijventerrein" zijn alle activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de voorschriften van dit bestemmingsplan10. Dit heeft geleid tot een aantal aanpassingen (toevoegingen en weglatingen) in de activiteiten die in de Staat zijn opgesomd. Tevens is de lijst van opslagen en installaties die in de VNG-publicatie als afzonderlijke lijst is opgenomen, in de SvB "bedrijventerrein" verwerkt. Daarnaast is voor enkele bedrijfstypen een extra specificatie opgenomen in verband met de grootte van het bedrijfsoppervlak.
- 10. In de voorbeeldstaat "bedrijventerrein" van de VNG-publicatie zijn de activiteiten uit de categorieën 2 en 5 weggela-ten omdat vestiging hiervan in dat voorbeeld ongewenst werd geacht. Tevens hanteert de publicatie een iets andere definitie van het begrip "bedrijf".
onbekend 5.3 Flexibiliteit
De SvB "bedrijventerrein" blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De richtafstanden en inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de SvB "bedrijventerrein" is verondersteld. In de planvoorschriften is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch via een vrijstelling kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de SvB "bedrijventerrein" is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal twee categorieën (dus bijvoorbeeld categorie 3.2 in plaats van 2 of categorie 4.2 in plaats van 3.2). Om deze vrijstelling te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de SvB "bedrijventerrein" niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de planvoorschriften bepaald dat het college van burgemeester en wethouders vestiging van een dergelijk bedrijf via een vrijstelling kan toestaan. Om deze vrijstelling te kunnen verlenen moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.
In de SvB "bedrijventerrein" is bij de indeling van sommige bedrijfsactiviteiten uitgegaan van een continue bedrijfsvoering, waarbij de hinderlijke activiteiten ook 's nachts plaatsvinden. Dit is in de SvB "bedrijventerrein" aangegeven met een "C" in de laatste kolom. Het kan echter voorkomen dat een specifiek bedrijf niet continu werkt. Dit gegeven kan eveneens aanleiding zijn om het bedrijf via de bovengenoemde vrijstellingsbevoegdheid een categorie lager in te delen.
Voor de concrete toetsing van een verzoek om vrijstelling wordt verwezen naar bijlage 5 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.
SBI 93/SvB b
okt. 2007
Bijlage 6 Regeling Inzake Weidegang
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijk beleid is gericht op behoud en versterking van de grondgebonden agrarische productiestructuur. Dit betekent voor de melkveehouderij dat sprake moet zijn van weidegang. Dit is ook als zodanig, vergelijkbaar met vele andere bestemmingsplannen voor het buitengebied in Zeeuwse gemeenten, geregeld. Op basis van analyse van rijksbeleid en de LTO-visie wordt geconstateerd dat zowel vanuit rijksbeleid als vanuit het beleid van de sector zelf, gehecht wordt aan weidegang, zeker waar het gaat om nieuwvestiging van agrarische bedrijven.
Afdeling bestuursrechtspraak
In het kader van het bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Sluis-Aardenburg heeft de Afdeling bestuursrechtspraak alle aspecten van weidegang als criterium voor het onderscheid tussen grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven uitvoerig getoetst. Daarbij zijn alle aspecten die in dit kader aan de orde worden gesteld, indringend in de overwegingen door de Afdeling betrokken. De Afdeling heeft op basis daarvan ingestemd met de begripsbepaling voor grondgebonden agrarisch bedrijf, dat als volgt luidt:
"grondgebonden agrarisch bedrijf:
- veeteelt: het houden van melkvee en / of overig vee waarvoor in de bedrijfsvoering weidegang essentieel is;
- akkerbouw, fruitteelt en tuinbouw, waaronder bloem- en boomkwekerij: het telen of veredelen van gewassen in of op open grond (de teelt onder afdekmateriaal en in tijdelijke kweektunnels daarbij inbegrepen).".
Tevens is ingestemd met de begripsbepaling van intensieve veehouderij, luidende: "een niet aan de grond gebonden agrarisch bedrijf of bedrijfsonderdeel dat zich toelegt op het houden of mesten van melkvee en / of slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg zonder weidegang (kalvermesterij, kippenfarm, varkensfokkerij en varkensmesterij).".
ZLTO
Door de ZLTO wordt sterk aangedrongen op het alsnog aanmerken van melkveebedrijven met ruwvoerteelt als grondgebonden agrarische bedrijven. Dit stuit in het algemeen echter op bezwaren. Het op dit moment gangbare onderscheid tussen grondgebonden veehouderijbedrijven en intensieve veehouderijbedrijven kan in de toekomst namelijk vervagen wanneer intensieve veehouderijbedrijven ook overgaan op ruwvoerteelt. Er kunnen zich immers situaties voordoen waarbij geen sprake is van grondgebondenheid in ruimtelijk opzicht en waarbij geen directe relatie bestaat tussen het bedrijf en direct omliggende gronden met voldoende oppervlakte. Er kan weliswaar sprake zijn van ruwvoerteelt, maar niet is uitgesloten dat:
- de gronden niet direct aansluitend aan het bedrijf grenzen (direct omliggend zijn), maar op (grote) afstand zijn gelegen;
- de gronden niet direct tot het bedrijf behoren, maar via eigendoms- of gebruiksconstructies bij een ander bedrijf behoren;
- de gronden niet feitelijk of in ieder geval slechts ondergeschikt voor ruwvoer voor het betreffende bedrijf worden gebruikt;
- de ruwvoer niet daadwerkelijk door het bedrijf wordt gebruikt, maar zodanig dat het gaat om bijvoedering en niet om een hoofdbestanddeel in de ruwvoervoorziening;
- het bedrijf oorspronkelijk een (traditioneel) intensieve veehouderij betreft maar ruwvoerteelt toevoegt om als grondgebonden te worden aangemerkt;
- de oppervlakte gronden ontoereikend is voor ruwvoerteelt in relatie tot de omvang van de veestapel.
Dat betekent dat wanneer in plaats van dat alleen weidegang als criterium voor grondgebondenheid wordt gehanteerd, ook het beschikken over ruwvoerteelt als alternatief criterium voor de directe toelaatbaarheid van grondgebonden agrarische bedrijven geldt, er zonder meer een zeer ongewenste ontwikkeling in gang gezet kan worden. Intensieve veehouderijbedrijven die (via uiteenlopende constructies) ruwvoer telen zijn dan namelijk een grondgebonden agrarisch bedrijf. Diverse partijen hebben dit knelpunt onderkend. Uit de praktijk is ook gebleken dat pogingen zijn gedaan om op geforceerde dan wel oneigenlijke wijze aan voorschriften te voldoen. Diverse rechters hebben dit ook als zodanig vastgesteld.
Hiervoor zijn in feite de belangrijkste toetsingcriteria geformuleerd op basis waarvan kan worden beoordeeld of een veehouderij met ruwvoerteelt in ruimtelijk opzicht als grondgebonden kan worden aangemerkt. Het is noodzakelijk dat die criteria in individuele situaties zorgvuldig getoetst kunnen worden. Omdat grondgebonden bedrijven direct zijn toegestaan, is het op basis van jurisprudentie onmogelijk om bij een bouwaanvraag een nadere toetsing uit te voeren of aan de genoemde criteria wordt voldaan. Bouwregels bijvoorbeeld moeten duidelijk en objectief zijn en wel zodanig dat er een mogelijkheid of verplichting van een (aanvullende) afweging is uitgesloten.
Om tegemoet te komen aan de dringende wens van de ZLTO om in het bestemmingsplan toch mogelijkheden te bieden voor omschakeling van bestaande weidegangbedrijven naar ruimtelijk grondgebonden ruwvoerbedrijven of voor nieuwvestiging van ruimtelijk grondgebonden ruwvoerbedrijven, is het mogelijk gemaakt dit te regelen via een ontheffingsprocedure. In het kader van de dan vereiste afweging bij de verlening van de ontheffing, kunnen de genoemde criteria wel worden getoetst. Uit informatie van de ZLTO blijkt dat hier uitsluitend melkveehouderijbedrijven aan kunnen voldoen.
Bijlage 7 Overzicht Agrarische Functies
Bijlage 8 Overzicht Niet-agrarische Functies
Bijlage 9 Overzicht Burgerwoningen
Bijlage 10 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 11 Lijst Monumenten
Monumenten in het buitengebied van de gemeente Kapelle.
Rijksmonumenten
In het plangebied gelegen Rijksmonumenten gelegen zijn:
- Blauwhuisweg 2.
- Eversdijkseweg 7.
- Frisostraat 13.
- Kerkhof Eversdijk.
- Kerkhofweg 2.
Gemeentelijk monument
De in het plangebied gelegen gemeentelijke monumenten zijn gelegen aan:
- Eversdijkseweg 22.
- Noordweg 14.
- Postweg 26.
- Steenweg 23.