KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Geldend Bestemmingsplan
1.3 Ligging Plangebied
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Huidige En Beoogde Situatie
2.1 Huidige Situatie
2.2 Beoogde Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidsaspecten
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk En Regionaal Beleid
Hoofdstuk 4 Toetsing Aan Overige Aspecten
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2 Bodemkwaliteit
4.3 Ecologie
4.4 Water
4.5 Verkeer En Parkeren
4.6 Bedrijven En Milieuhinder
4.7 Geluidhinder
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 Kabels En Leidingen
4.11 Landschappelijke Inpassing
4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Opzet Van Het Nieuwe Bestemmingsplan
5.3 Gehanteerde Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Positieve Lijst Nieuwe Economische Dragers
Bijlage 1 Advies Agrarische Commissie
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Aerius Berekening
Bijlage 4 Quickscan Natuurwetgeving
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Vergunning Waterbassin Waterschap
Bijlage 7 Vergunning Teslan
Bijlage 8 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 9 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 10 Advies Waterschap
Bijlage 11 Advies Veiligheidsregio

Noordhoeksewegeling 3

Bestemmingsplan - Gemeente Kapelle

Vastgesteld op 19-02-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Noordhoeksewegeling 3 als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ004-VAST van de gemeente Kapelle.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  1. a. grondgebonden agrarisch bedrijf:
    1. 1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
    2. 2. bollenteelt: de teelt van bloembollen al dan niet in samenhang met de teelt van bolbloemen;
    3. 3. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
    4. 4. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond waarvoor in de bedrijfsvoering de weidegang essentieel is, of waarvoor de gronden feitelijk en in overwegende mate voor voerteelt voor het veehouderijbedrijf worden gebruikt;
    5. 5. paardenfokkerij: het fokken van paarden en het houden van paarden ten behoeve van de vlees- en/of melkproductie;
    6. 6. sierteelt: de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
  2. b. niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
    1. 1. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
    2. 2. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen, paddenstoelen daaronder inbegrepen, in gebouwen;
    3. 3. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
    4. 4. bomenkwekerij: een bedrijf gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van bomen en andere beplanting al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
  3. c. aquacultuur: de teelt van (zout)watergebonden organismen waaronder begrepen planten, algen, weekdieren, schelpdieren en vissen, nader te onderscheiden in:
    1. 1. aquacultuur in natuurlijke omstandigheden (niet in bassins of gebouwen);
    2. 2. aquacultuur in bassins;
    3. 3. aquacultuur in gebouwen.

1.6 agrarisch deskundige

de Agrarische Adviescommissie van de Vereniging van Zeeuwse Gemeenten, dan wel een andere door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijk deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het gebied van landbouw en tuinbouw.

1.7 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.8 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.10 bedrijfs- of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.11 bestaand gebruik

het op het tijdstip van het inwerking treden van het plan bestaande gebruik.

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.15 boog- en gaaskassen

al dan niet verplaatsbare constructies, overtrokken met en omsloten door lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, ten behoeve van de teelt van tuinbouwgewassen, fruit of siergewassen.

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

bijbehorend bouwwerk

1.19 containervelden

al dan niet verharde percelen voor de teelt van planten in potten.

1.20 deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen aangaande een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening, zoals bijvoorbeeld een archeologisch deskundige, landschapsdeskundige, milieudeskundige en natuurdeskundige.

1.21 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.22 donkerteperiode

  1. a. in de periode van 1 november tot 1 april: van 18.00 tot 24.00 uur;
  2. b. in de periode van 1 april tot 1 november: van een half uur na zonsondergang tot 02.00 uur.

1.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.24 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.25 kassen

bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen

1.26 logies

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de betreffende personen het hoofdverblijf ter plaatse of elders hebben.

1.27 nanacht

  1. a. periode van 1 november tot 1 april: van 24.00 uur tot het tijdstip van zonsopgang;
  2. b. in de periode van 1 april tot 1 november: van 02.00 uur tot zonsopgang.

1.28 nevenactiviteiten

activiteiten die in ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie op een bouwvlak.

1.29 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.30 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.31 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.32 overkappingconstructies als teeltondersteunende voorziening

bouwwerken zonder wanden, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas ten behoeve van de bescherming van tuinbouwgewassen tegen neerslag of zonlicht.

1.33 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van de weg (ter plaatse van de hoofdtoegang) + 15 cm; wanneer onduidelijkheid bestaat over het peil kunnen burgemeester en wethouder een peil aanwijzen.

1.34 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.35 teeltondersteunende voorzieningen

boog- en gaaskassen, hagelnetten, foliekassen en overkappingsconstructies als teeltondersteunende voorziening en stellingen ten behoeve van de bescherming van plantaardige agrarische teelten en/of de voorkweek van ten behoeve van het eigen bedrijf benodigd plantmateriaal en/of de voorkoming van verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van grondgebonden agrarische teelten.

1.36 verkoop eigen producten

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf zijn verwerkt of bewerkt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

afstanden tussen bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 bouwhoogte van een ander bouwwerk

tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het peil; bij constructies worden de werken in verticale stand meegerekend.

2.4 breedte, lengte of diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 70%), wordt de goot of boeibord van de dakkapel als goothoogte aangemerkt.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. grondgebonden agrarische bedrijven;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw': een glastuinbouwbedrijf;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - logies', tevens logies voor maximaal 13 arbeidsmirganten;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - waterbassin', tevens een waterbassin en zonnepanelen ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zonnepanelen' tevens zonnepanelen voor het opwekken van energie;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'landschappelijke inpassing' tevens een landschappelijke inpassing.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende regels:

  1. a. opslag, anders dan opslag voor agrarische producten is buiten het bouwvlak, tot ten hoogste 1,5 m toegestaan;
  2. b. teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend op een bouwvlak toegestaan;
  3. c. het gebruik van mestopslagruimten voor de handel is, anders dan voor het eigen agrarisch gebruik, niet toegestaan;
  4. d. op gronden buiten het bouwvlak is de opslag van mest, niet zijnde tijdelijke mestopslag, niet toegestaan;
  5. e. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting in kassen is niet toegestaan, tenzij wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. de lichtbronnen zijn bij belichting tussen zonsondergang en zonsopkomst niet zichtbaar buiten de kassen;
    2. 2. de lichtuitstraling van de zijgevels is het gehele jaar door tussen zonsondergang en zonsopgang door middel van zijafscherming op 10 meter van de gevel met minimaal 95 % gereduceerd;
    3. 3. de lichtuitstraling aan de bovenkant van de kassen is door middel van lichtdichte bovenafscherming in de donkerteperiode met ten minste 98 % gereduceerd, met dien verstande dat de bovenafscherming in de nanacht minimaal 95 % van de oppervlakte van de kassen beslaat;
    4. 4. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting in boog- en gaaskassen is niet toegestaan;
  6. f. het gebruik van de gronden voor een minicamping is niet toegestaan;
  7. g. containervelden zijn aansluitend aan het bouwvlak toegestaan, met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 2 ha;
  8. h. het gebruik van de gronden voor een windturbine is niet toegestaan, tenzij anders is aangegeven;
  9. i. het gebruik van de gronden voor rotorbladen bevestigd aan een windturbine is toegestaan;
  10. j. fruitteelt is ter plaatse van gronden die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m van woningen van derden, rond de woonkernen of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (minicampings daaronder inbegrepen) niet toegestaan;
  11. k. regenkappen en hagelnetten ten behoeve van de fruitteelt zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. de hoogte van regenkappen en hagelnetten bedraagt maximaal 6 m;
    2. 2. de folie of netten zijn per kalenderjaar maximaal 7 maanden aanwezig;
    3. 3. de kleur van folie of netten is wit of grijs;
    4. 4. de ondersteunende palen zijn jaarrond toegestaan;
    5. 5. zij-afscherming is ter plaatse van de toerit tot een perceel, voorzover geen landschappelijke inpassing aanwezig is, niet toegestaan;
    6. 6. voorzien wordt in de aanleg en instandhouding van een adequate landschappelijke inpassing door middel van een beplantingsstrook met een breedte van 2 m bestaande uit een 2-rijige beplanting met elzen, populieren of andere streekeigen opgaande loofhoutsoort, met een hoogte van minimaal 7 m;
    7. 7. de hoogtemaat van plantgoed ten behoeve van de landschappelijke inpassing bedraagt minimaal 1,2 m;
  12. l. het uitoefenen van detailhandel voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolge de voorschriften toegestaan, waaronder mede wordt verstaan detailhandel van in hoofdzaak eigen producten in gebouwen, is niet toegestaan ter plaatse van een oppervlakte van meer dan 100 m2;
  13. m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - logies':
    1. 1. is het bieden van logies voor meer dan 13 personen ten behoeve van het aldaar gevestigde glastuinbouwbedrijf niet toegestaan;
    2. 2. dient voor de huisvesting van arbeidsmigranten te worden voldaan aan de norm voor huisvesting van arbeidsmigranten van de Stichting Normering Flexwonen (SNF) zoals deze gelden op het moment van ontvangst van de aanvraag;
    3. 3. de gezamenlijke oppervlakte – inclusief sanitair, keukenvoorzieningen, verblijfs- en slaapruimten – van alle bouwkundige voorzieningen in gebouwen voor huisvesting van arbeidsmigranten bedraagt gezamenlijk ten hoogste 500 m²;
  14. n. het gebruik van gronden buiten een bouwvlak ten behoeve van paardenbakken is – niet toegestaan.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Leiding - Hoogspanningsverbinding

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor:

  1. a. een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 150 kV, met een beschermingszone van 30 m;

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in de vorm van gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 250 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, alsmede andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. de bouw van andere bouwwerken ten dienste van nutsvoorzieningen, mits deze voorzieningen van geringe horizontale en verticale afmetingen zijn en de bouwhoogte in ieder geval niet meer dan 10 m; in afwijking van het in vorige zin bepaalde bedraagt de bouwhoogte van voorzieningen voor telecommunicatie ten behoeve van privé-gebruik maximaal 15 m en voor gemeenschappelijk gebruik maximaal 30 m;
  4. d. voor de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes ten dienste van nutsvoorzieningen; de inhoud van deze gebouwtjes bedraagt ten hoogste 50 m³ en de bouwhoogte ten hoogste 3 m;
  5. e. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

7.2 Radarverstoringsgebied

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. a. voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  3. c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking kan worden verleend – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
  3. c. afwijking wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. de ruimte tussen bouwwerken;
  2. b. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

10.2 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning tot bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan éénmalig via een omgevingsvergunning afwijken van sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%;
  3. c. sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam ''Regels van het bestemmingsplan Noordhoeksewegeling 3".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Op de Noordhoeksewegeling 3 te Kapelle beoogt de initiatiefnemer het bestaande glastuinbouwbedrijf over te nemen en uit te breiden. Voor een goede bedrijfsvoering is het nodig de bestaande kassen uitbreiden tot een oppervlakte van 1,38 hectare en een waterbassin van 3.000 m² aan te leggen. Daarnaast zullen in de bestaande loods huisvestingsplaatsen voor de 13 arbeidsmigranten die op de locatie gaan werken worden gerealiseerd. Als aanvulling op de energievoorziening is ook een veld met zonnepanelen gepland. Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken zullen het bestaande waterbassin, de schuur en kassen verwijderd worden. Voor de uitbreiding van het bedrijf is een positief advies verleend door de Agrarische Adviescommissie Zeeland.

In het huidige bestemmingsplan is de bouw van de kassen toegestaan, echter niet op de beoogde locatie. Ook de aanleg het waterbassin en het zonneveld is eveneens op de beoogde locaties en het de huisvesting van de arbeidsmigranten is in het geldende bestemmingsplan niet toegestaan.

Om de ontwikkelingen planologisch mogelijk te maken is besloten om een nieuw bestemmingsplan voor de locatie te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ004-VAST_0001.jpg"

Figuur 1.1. Locatie plangebied blauw omrand (Bron: luchtfoto 2017 kadaster Nederland)

1.2 Geldend Bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan op de gronden behorende bij het adres Noordhoeksewegeling 3 te Kapelle is het bestemmingsplan 'Buitengebied 3e herziening' (dient samen met Buitengebied 2e herziening en Buitengebied 1e herziening te worden gelezen). In dit bestemmingsplan is het perceel bestemd met een agrarische bestemming, waarop een bouwvlak met een functieaanduiding glastuinbouw en functieaanduiding bedrijfswoning uitgesloten. Dit bouwvlak is gekoppeld aan het bouwvlak aan de overzijde van de weg aan de Noordhoeksewegeling 2B.

Daarnaast kent het perceel de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie -4’ en de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'.

De beoogde bouw van de kas en het waterbassin met zonnepanelen is deels buiten het bouwvlak geprojecteerd, hier zijn deze niet toegestaan. Voor het waterbassin is een tijdelijke omgevingsvergunning aangevraagd (zonder zonnepanelen) en deze is inmiddels ook verleend. De bouw van de kassen op de beoogde locatie is in het geldende bestemmingsplan niet toegestaan.

Voor het gebruik van de bestaande bebouwing is in artikel 3.3.9 een afwijkingsmogelijkheid voor het huisvesten van arbeidsmigranten opgenomen. Deze afwijkingsmogelijkheid biedt echter niet voldoende ruimte om 13 arbeidsmigranten te huisvesten. Gebruik van de loods als huisvesting voor 13 arbeidsmigranten is in het geldende bestemmingsplan niet toegestaan.

Binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' mogen geen nieuwe bouwwerken worden gebouwd. Van dit verbod kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken. Als voorwaarde voor het verlenen van een dergelijke vergunning is gesteld dat instemming van de leidingbeheerder noodzakelijk is. De initiatiefnemer heeft deze instemming gevraagd voor de uitbreiding van het glastuinbouwbedrijf en heeft deze toestemming inmiddels gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ004-VAST_0002.jpg"

Figuur 1.2 Geldend bestemmingsplan locatie (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied tussen Biezelinge en 's Gravenpolder in de gemeente Kapelle. Ten noorden van het plangebied ligt de A58 en ten zuiden ligt een glastuinbouwgebied.

De oostgrens van het plangebied wordt gevormd door de Noordhoeksewegeling die over gaat in de Kerkhofweg. Aan deze wegen staat, naast het bedrijf zelf, een aantal boerderijen en woningen. Aan de noordzijde van het perceel ligt een glastuinbouwbedrijf. In onderstaand figuur is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ004-VAST_0003.jpg"

Figuur 1.3 Ligging plangebied blauw omrand(bron: luchtfoto 2017 kadaster Nederland, bewerkt Rho 2018)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2wordt de huidige en beoogde situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt getoetst aan

het geldende beleid en vervolgens in hoofdstuk 4 aan de milieutechnische en overige aspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot wordt er in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Huidige En Beoogde Situatie

2.1 Huidige Situatie

In de huidige situatie is op het perceel een agrarisch bedrijf aanwezig. Op de gronden zijn een loods, een oude schuur, kassen en tunnelkassen aanwezig. Daarnaast staat op het perceel een mast voor de hoogspanningsleiding. Verder zijn er zogenoemde containervelden aanwezig voor plantenteelt in de openlucht. De bedrijfswoning op Noordhoeksewegeling 2B die in het geldende bestemmingsplan gekoppeld is aan het bouwvlak op Noordhoeksewegeling 3, is in 2016 verkocht en heeft dan ook geen functionele relatie meer met het bedrijfsperceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ004-VAST_0004.jpg"

Figuur 2.1 Plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)

2.2 Beoogde Situatie

In de beoogde situatie worden het waterbassin, de kassen en het schuurtje gesloopt. Ook de retentievoorziening langs de erfgrens komt te vervallen. Langs de noordelijke erfgrens wordt de nieuwe kas gebouwd, evenwijdig aan de bestaande kassen op het adres Noordhoekswegeling 5. In totaal zal een oppervlakte van 1,38 hectare aan kassen worden ontwikkeld op dit adres.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ004-VAST_0005.jpg"

Figuur 2.2 Beoogde plattegrond (bron: Ruimte & Groen Tuin- en landschapsarchitectuur)

Voor de nieuwbouwkas zal gebruik worden gemaakt van dezelfde warmtetechnische en watertechnische voorzieningen zoals die nu al aanwezig zijn. Op termijn zal gekeken worden naar duurzamere vormen van energie zoals warmtebronnen in de grond. De nieuwbouw kas zal 6 meter hoog worden.

In de kassen zullen biologisch geteelde groenten gekweekt worden. Voor bepaalde soorten is het wenselijk om grotere volumes en aan een zekere constantheid af te kunnen zetten. De teelt zal daarom aangesloten worden bij de teelt zoals die in de kassen op het naastgelegen perceel gedaan wordt en ook de aan en afvoer van de producten zal gecombineerd gebeuren.

Aan de zuidgrens van het perceel zal een waterbassin gemaakt worden dat gebruikt wordt voor de opslag van regenwater voor bewatering van de groenten. Het waterbassin zal wateropslag verzorgen voor dit bedrijf, maar ook het bedrijf aan Noordhoeksewegeling 5. Door deze voorziening te delen wordt zuinig met de beschikbare ruimte omgegaan. De waterberging zal een dijkhoogte hebben van 3 meter. Een deel van de waterberging, met een oppervlakte van 3.000 m², zal beneden het maaiveld aangelegd worden, met een diepte van 1,05 meter tot maximaal 1,25 meter onder maaiveld. Op dit bassin zullen zonnepanelen geplaatst worden die in de energiebehoefte van het bedrijf zullen voorzien. De zonnepanelen liggen op het water en steken niet boven de rand van het bassin uit, waardoor ze vanaf de openbare weg niet zichtbaar zijn. Ten westen van het waterbassin zal een zonneveld worden aangelegd.

De bestaande loods zal worden gebruikt als opslagruimte en voor de huisvesting van seizoenarbeiders die op het eigen bedrijf werken. Omdat voor de bioteelt geen kengetallen beschikbaar zijn is het aantal benodigde arbeidsplaatsen bepaald aan de hand van het aantal werknemers die op het naastgelegen bedrijf werken, hier worden ook biologisch geteelde groenten gekweekt. Op dit bedrijf werken 19 werknemers op 2 hectare. Op basis hiervan is bepaald dat voor 1,38 hectare kassen 13 werknemers nodig zullen zijn. De huisvesting van de arbeidsmigranten zal worden uitgevoerd volgens de normen van het SNF (Stichting Normering Flexwonen).

De woning op het perceel Noordhoeksewegeling 2B wordt niet opgenomen in de verbeelding van het nieuwe bestemmingsplan en het koppelteken zal worden verwijderd, omdat er niet langer een functionele binding is tussen de woning en het bedrijf.

Hoofdstuk 3 Beleidsaspecten

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur & ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat het ruimtelijk beleid van het Rijk. In de SVIR is geen specifiek ruimtelijk beleid voor de omgeving van het plangebied geformuleerd. Wel zijn in de SVIR de dertien onderwerpen aangegeven die het rijk als 'nationaal belang' beschermingswaardig acht. Voor een aantal van deze onderwerpen is reeds een (beschermende) regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, zie hierna).

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Voor de ruimtelijke onderwerpen die de rijksoverheid van 'nationaal belang' acht, heeft de Minister van Infrastructuur & Milieu een beschermende regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient een gemeentebestuur bij het vaststellen van een ruimtelijk plan de algemene regels van het Barro in acht te nemen.

Toetsing en conclusie

Er zijn geen nationale belangen in het geding. De ontwikkeling past binnen de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn geen specifieke elementen uit het het Barro die moeten worden geregeld.

3.2 Provinciaal Beleid

Het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 geeft de provinciale visie op de toekomstige ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Zeeland. Voor een krachtig Zeeland zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. De Provincie Zeeland draagt daar als regionaal bestuur met haar eigen taken en verantwoordelijkheden actief aan bij. De Provincie zet sterk in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied. De Provincie zet in op 'van meer naar beter' en op de verschuiving van 'het ontwikkelen met kwaliteit naar het ontwikkelen van kwaliteit'.

De provincie wil de kernkwaliteiten van Zeeland verder benutten, (h)erkennen en versterken. Het karakter van verschillende delen van Zeeland, met sterke, beeldbepalende economische sectoren en eigenheid van de omgeving, is daarvoor de basis. De provincie onderscheid drie deelgebieden: Produceren op Land aan Zee; Beleven van Land en Zee; Bloeien op Land en in Zee. Per deelgebied zijn uitwerkingen gemaakt met daarbij de kansen voor de toekomst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ004-VAST_0006.jpg"

Figuur 4.1 Visiekaart Land in Zee

Het plangebied ligt in het deelgebied Bloeien, op land en in zee. Dit deelgebied kenmerkt zich in de vorm van landbouw, aquacultuur, visserij en kleinere woonkernen en de daarbij passende rust en ruimte. Ook zijn bedrijvigheid en ondernemerschap kernwaarden van de streek.

Glastuinbouw

De doelstelling van de provincie voor glastuinbouw is verduurzaming van de glastuinbouwsector, met

geconcentreerde uitbreiding. Zeeland kent van oudsher een aantal bestaande concentratielocaties voor glastuinbouw. De locaties Sint Annaland, Kapelle en Rilland wordt geen extra ruimte geboden bovenop de omvang die in vigerende bestemmingsplannen is vastgelegd. Bestaande solitaire glastuinbouwbedrijven mogen, wanneer dit voor het behoud van een reëel perspectief op continuïteit van de bedrijfsvoering noodzakelijk is, ontwikkelen tot maximaal 2 ha.

Licht en duisternis

De Provincie wil delen van Zeeland waar de donkerte een echte meerwaarde heeft beschermen tegen

onnodige lichthinder zonder belemmerend te werken. Duisternis is een kwaliteit die in Zeeland nog aanwezig is en door de recreant en bewoner heel erg wordt gewaardeerd vooral in het buitengebied en de natuur.De Provincie gaat wel bij grootschalige lichttoepassingen zoals een grootschalig verlicht kassengebied toezien of de beste technieken om lichthinder te voorkomen worden toegepast.

Toetsing

De ontwikkeling betreft het uitbreiden van een bestaand glastuinbouwbedrijf tot 1,38 hectare, noodzakelijk voor het voortbestaan van het bedrijf. Het gaat om de biologisch bedrijf dat komkommers en tomaten teelt. Hiervoor wordt geen kunstmatig licht gebruikt. Lichthinder zal daarom ook beperkt zijn. Onderliggend bestemmingsplan biedt daarnaast geen andere mogelijkheden ten aanzien van verlichting dan het huidige bestemmingsplan.

Verordening Ruimte

In de verordening is ten aanzien van glastuinbouw aangegeven dat een solitair volwaardig glastuinbouwbedrijf kan worden toegelaten tot ten hoogste 2 hectare indien in de toelichting bij het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat de uitbreiding noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf en omgevingskwaliteiten zich daartegen niet verzetten.

Een verdere uitbreiding van een bestaand solitair volwaardig glastuinbouwbedrijf tot ten hoogste 4 hectare kan worden toegelaten indien in de toelichting bij het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat omgevingskwaliteiten zich daartegen niet verzetten en de sanering van kassen elders in de provincie Zeeland, met een gelijke oppervlakte als de uitbreiding, voor zover deze meer bedraagt dan 2 hectare, is gewaarborgd.

Toetsing

De ontwikkeling betreft een uitbreiding van een bestaand glastuinbouwbedrijf tot 1,38 hectare. Deze uitbreiding valt binnen de grenzen die in de verordening zijn gesteld aan het maximale oppervlakte voor de uitbreiding van een bestaand glastuinbedrijf.

Omgevingsplan Zeeland 2018 (ontwerp) en Omgevingsverordening 2018 (ontwerp

Wat betreft glastuinbouw is het beleid uit het nieuwe omgevingsplan in lijn met beleid uit het Omgevingsplan 2012-2018. In de Omgevingsverordening is opgenomen dat uitbreiding van een bestaand solitair volwaardig glastuinbouwbedrijf kan worden toegelaten tot ten hoogste 2 hectare indien in de toelichting bij het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat de uitbreiding noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf en omgevingskwaliteiten zich daartegen niet verzetten.

Het nieuwe omgevingsplan onderschrijft de behoefte aan arbeidsmigranten in de provincie. Daarbij wordt onderscheidt gemaakt tussen arbeidsmigranten die voor een langere periode in Zeeland werkzaam zijn en arbeidsmigranten die voor een kortere periode in Zeeland verblijven. Voor de laatste groep geeft de provincie aan dat aanvullend beleid nodig is.

Wat betreft duurzame energie benadrukt het Omgevingsplan 2018 het belang van een goede landschappelijke inpassing bij de aanleg van zonneparken. In de verordening zijn regels opgesteld voor de aanleg van een opstelling voor zonne-energie. Deze mogen binnen bestaand stedelijk gebied worden gebouwd, of bijvoorbeeld aangrenzend aan een bouwvlak of glastuinbouwgebied als de opstelling ondergeschikt is.

Toetsing

De uitbreiding van het glastuinbouwbedrijf naar 1,38 hectare is noodzakelijk voor de continuïteit van het bedrijf, zo heeft ook het AAZ (Agrarische Adviescommisie Zeeland) onderschreven (zie ook Bijlage 1Advies agrarische commissie). De omgevingskwaliteiten verzetten zich niet tegen deze uitbreiding zo blijkt uit toetsing in hoofdstuk 4.

De regio De Bevelanden heeft afzonderlijk beleid opgesteld voor de huisvesting van arbeidsmigranten die korte tijd in Zeeland verblijven. Hieraan wordt in de volgende paragraaf getoetst.

Voor de realisatie van zowel de opstelling van zonnepanelen als het waterbassin en de kas is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt.

Conclusie

Het provinciaal beleid staat de ontwikkeling niet in de weg.

3.3 Gemeentelijk En Regionaal Beleid

Structuurvisie Kapelle 2012-2030

De gemeente Kapelle heeft de Structuurvisie 2012-2030 opgesteld. Met de Structuurvisie geeft de gemeente richting aan de gewenste toekomst van de gemeente. Behoud en versterking van de kernkwaliteiten staat voorop:

  • een uitstekend woon- en leefklimaat;
  • een prima voorzieningenniveau;
  • voldoende werk in de gemeente;
  • aantrekkelijk voor recreatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ004-VAST_0007.jpg"

Figuur 4.2 Structuurvisie gemeente Kapelle (bron: Structuurvisie Kapelle 2012-2030)

De landbouw is een economisch en ruimtelijk belangrijke factor in de gemeente. Voor een goede economische ontwikkeling van de landbouw zijn schaalvergroting, intensivering en specialisatie, maar ook verbreding belangrijke strategieën. Cruciale voorwaarden daarvoor zijn voldoende bouwmogelijkheden op de erven en ruimte voor teelt ondersteunende voorzieningen. De bestaande mogelijkheden voor uitbreiding van het glastuinbouwcomplex (zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied) worden overgenomen in de Structuurvisie.

De gemeente wil haar huidige en toekomstige inwoners een gezond, veilig en prettig woon-, werk- en leefmilieu bieden. Om dit te realiseren wordt in de eerste plaats de kwaliteit van de leefomgeving beschermd en waar mogelijk verbeterd. In de tweede plaats wil de gemeente een bijdrage leveren aan een duurzame ontwikkeling. Duurzaamheid moet als een vanzelfsprekendheid gaan gelden. Duurzaamheidsaspecten vormen een integraal onderdeel van de ruimtelijke planontwikkeling. Bij ruimtelijke plannen wordt onderzocht op welke wijze duurzaamheid kan worden versterkt.

Toetsing

Voor de uitbreiding van het glastuinbouwbedrijf wordt gebruik gemaakt van de in het geldende bestemmingsplan aanwezige mogelijkheid om het glastuinbouwbedrijf uit te breiden. Daarnaast wordt met deze uitbreiding biologische glastuinbouw mogelijk gemaakt voor een bedrijf dat duurzaamheid belangrijk vindt. Doel is doormiddel van zonnepanelen de eigen energie op te wekken. Afval vanuit de kassen wordt zoveel mogelijk hergebruikt als compost. Op deze manier voldoet het bedrijf aan de duurzaamheidsambities van de gemeente Kapelle.

Een handreiking voor het huisvesten van arbeidsmigranten op de Bevelanden

In regio de Bevelanden, bestaande uit de gemeenten Borsele, Goes, Noord-Beveland, Kapelle en Reimerswaal, worden in toenemende mate buitenlandse werknemers te werk gesteld. Zij spelen een belangrijke rol in de economie van de regio. Landelijke is de verwachting dat de instroom van deze arbeidsmigranten de komende jaren nog zal toenemen. De verwachting voor de regio wijkt hier niet van af.

De gemeenten in regio de Bevelanden onderkennen het belang van een goede huisvesting voor arbeidsmigranten en daarom is de Handreiking voor het huisvesten van arbeidsmigranten op de Bevelanden opgesteld. Hierin is het beleid voor de huisvesting van seizoensgebonden, tijdelijke en structurele arbeidsmigranten beschreven.

Voor tijdelijke arbeidsmigranten geldt voor huisvesting in inpandige voorzieningen op een agrarisch bouwvlak:

Hierbij gaat het om een huisvestingsvoorziening in een bestaand of nieuw te bouwen bedrijfsgebouw;

  • gelegen binnen het bouwvlak,
  • met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 250m²,
  • ten behoeve van werknemers voor het eigen agrarisch bedrijf.

Geldend bestemmingsplan

In het bestemmingsplan Buitengebied 2e herziening van de gemeente Kapelle is gesteld dat is gebleken dat voor een aantal bedrijven de maximale oppervlakte van 250 m² ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten te beperkt is. Het maximale oppervlakte is daarom ook verhoogd naar 500 m². Deze maat wordt in het geldende bestemmingsplan eveneens gehanteerd. Deze bestemmingsplan zijn na de vaststelling van de handreiking gemaakt en vastgesteld en geldt daarmee als geldend beleid.

Toetsing

De beoogde logies voor arbeidsmigranten zal zijn voor 13 migranten die op het eigen bedrijf werken. Dit aantal is vastgelegd in de regels van onderliggend bestemmingsplan. De initiatiefnemer wil zijn werknemers graag in goede omstandigheden laten wonen en ze meer ruimte bieden dan de 10 m² die in de Normering van de SNF (Stichting normering flexwonen) wordt gehanteerd als minimum. Binnen de bestaande loods wordt daarom maximaal 500 m² verbouwd tot huisvestingslocatie voor de arbeidsmigranten, conform de maximale afmetingen opgenomen in de afwijkingsbevoegdheid opgenomen in het geldende bestemmingsplan. De bestaande bebouwing wordt hiervoor niet uitgebreid, de huisvesting zal in de bestaande loods worden gemaakt.

Geldend bestemmingsplan

In paragraaf 1.2 is de beoogde ontwikkeling aan het geldende bestemmingsplan getoetst. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling op verschillende punten niet voldoet aan de regels gesteld in het bestemmingsplan. Onderhavig bestemmingsplan is een aanpassing van het geldende bestemmingsplan waarin de verschillende ontwikkelingen getoetst zijn aan de verschillende beleids- en milieuaspecten. Omdat de ontwikkeling naast uitbreiding van het glastuinbouwbedrijf ook het mogelijk maken van de huisvesting van arbeidsmigranten en het realiseren van een waterbassin bevat is er gekozen om een nieuw bestemmingsplan te maken. Er wordt echter wel aangesloten bij het beleid uit het geldende bestemmingsplan.

Conclusie

Het regionaal en gemeentelijk beleid staat de ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Toetsing Aan Overige Aspecten

4.1 Archeologie En Cultuurhistorie

4.1.1 Toetsingskader

Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. Vóór 2016 waren er verschillende wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed. Sinds juli 2016 zijn die allemaal samengegaan in 1 wet.

In het Omgevingsplan 2012-2018 stelt de provincie als doel om waardevolle landschappen en cultuurhistorisch erfgoed in Zeeland te beschermen en ontwikkelen en (in)directe economische baten die daaruit voortvloeien te vergroten. De provincie zet hierbij in op restauratie en herbestemming van monumenten.

4.1.2 Archeologie

De mogelijk archeologische waarden binnen het plangebied worden in het geldende bestemmingsplan planologisch beschermd door een dubbelbestemming Waarde archeologie - 4. Op gronden met deze dubbelbestemming geldt een verbod op het uitvoeren van (graaf)werkzaamheden die groter zijn dan 250 m² én dieper reiken dan 40 centimeter beneden maaiveld. Zulke werkzaamheden zijn wel vergunbaar als er een archeologisch onderzoeksrapport wordt voorgelegd waarin wordt aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dat deze niet behoudenswaardig zijn of dat deze door de voorgenomen werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad. Voor de beoogde ontwikkeling van de kas en de huisvesting van arbeidsmigranten zullen de hiervoor genoemde waarden niet worden overschreden. Voor de ontwikkeling van het waterbassin is in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning een Archeologisch Bureauonderzoek en een Inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen verricht. De resultaten van deze onderzoeken wordt hierna kort weergegeven.

Onderzoek

Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed heeft in maart en april 2018 een Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen uitgevoerd op de locatie van het beoogde waterbassin.

Op basis van de resultaten van het booronderzoek geldt voor het plangebied de volgende archeologische verwachting: een lage archeologische verwachting op het niveau van het Laagpakket van Wormer voor vindplaatsen uit het Neolithicum en de Bronstijd in het Hollandveen voor het zuidwesten van het plangebied en geen verwachting voor de betreffende perioden en niveaus in de overige delen van het plangebied. Verder geen verwachting voor de Late IJzertijd en Romeinse Tijd voor het volledige plangebied omdat het veen er of volledig is weg geërodeerd of (in het zuidwesten) niet intact bewaard is gebleven. Voor wat betreft de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd (Laagpakket van Walcheren) geldt dan weer een lage verwachting voor het volledige plangebied.


Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt de kans dan ook laag ingeschat dat zich binnen het plangebied archeologische vindplaatsen uit de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd aanwezig zijn die bedreigd worden door de geplande ingrepen. Ook voor resten uit het Neolithicum en de Bronstijd is er een lage kans in het zuidwesten van het plangebied, dit vondstniveau is echter gelegen beneden de maximale verstoringsdiepte. Er wordt, gelet op de verwachting en verstoringsdiepe, dan ook binnen het plangebied geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.1.3 Cultuurhistorie

Cultuurhistorie kent verschillende aspecten: historische (steden)bouwkunde (het gebouwde erfgoed), archeologie en het cultuurlandschap en historische geografie. Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van Kapelle. Dit gebied is aangeduid als voormalig krekenlandschap. Met de landschappelijke inpassing wordt rekening gehouden met de waardevolle kenmerken in het gebied. De ontwikkeling tast de aanwezige kenmerken dan ook niet aan, maar verbetert juist de kwaliteit van het landschap ten opzichte van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ004-VAST_0008.jpg"

Figuur 4.1 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (bron: provincie Zeeland)

Uit de kaart van het Geoloket Zeeland (zie figuur 4.1) blijkt dat zich in het plangebied geen monumenten of andere objecten van cultuurhistorische waarde bevinden. Het aspect cultuurhistorie staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.2 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in functiewijzigingen. Het plangebied wordt in de huidige situatie gebruikt als agrarisch gebied. Aangenomen mag worden dat de bodemkwaliteit afdoende is voor de beoogde uitbreiding. De huisvesting van arbeidsmigranten zal plaatsvinden in de bestaande loods. Hiervoor zijn geen bodemingrepen nodig. Bodemonderzoek is in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk.

4.3 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoelt in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Zeeland

In provincie Zeeland wordt in het kader van ruimtelijk inrichting of ontwikkeling vrijstelling verleend ten aanzien van soorten uit bijlage IV bij deze ordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek en conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied of Natuurnetwerk Nederland. Op circa 1,5 kilometer afstand bevindt zich het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe en op circa 700 meter ten zuiden zijn dijken Zuid Beveland aanwezig die deel uit maken van het Natuurnetwerk Zeeland. Gelet op de aard en omvang van de werkzaamheden (de herinrichting van het agrarische bedrijf in agrarisch gebied en de afstand tot natuurgebieden, zijn verstorende effecten op natuurgebieden uit te sluiten.

Het verwarmen van kassen emitteert wel stikstofoxiden waardoor effecten op grotere afstand kunnen ontstaan. Om een inzicht te geven in de gevolgen van het gasverbruik voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming is een stikstofberekening uitgevoerd (bijlage 3). Uit de berekening blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot meetbare toenamen (>0,05 mol/ha/jr.) van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De ontwikkeling leidt dan ook niet tot negatieve effecten op natuurgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ004-VAST_0009.jpg"

Figuur 4.2 Natuurnetwerk Zeeland en de leefgebieden agrarisch natuur- en landschapsbeheer (bron: provincie Zeeland, kaart natuur en landschap 2018)

Soortenbescherming

Om de mogelijk aanwezige natuurwaarden in het plangebied te onderzoeken is door adviesbureau Melk en Honingh een Quickscan Natuurwetgeving uitgevoerd (bijlage 4). De conclusies van dit onderzoek worden hierna kort weergegeven.

Het te slopen complex bestaat uit een schuur, afdak en kas. In het plangebied zijn tijdens veldbezoek geen sporen, nesten of verblijfplaatsen van welke soort dan ook aangetroffen. De aanwezige en te slopen bebouwing zijn volstrekt ongeschikt als verblijf voor gierzwaluwen (te laag, te flauwe dakhellingen en geen nestelgelegenheid); ongeschikt voor huismus (geen nestelgelegenheid) en ongeschikt als vleermuisverblijf voor bijvoorbeeld gewone dwergvleermuis en/of laatvlieger (ongeschikt zomerverblijf; ongeschikt winterverblijf; ongeschikt kraamverblijf en ongeschikt paringsverblijf). Ook de directe omgeving van de te slopen gebouwen is vrijwel ongeschikt als biotoop voor deze en andere soorten vanwege erfverharding en het ontbreken van (opgaande) vegetatie of natuurlijk oppervlaktewater.

De aanwezigheid van één soort amfibie is tijdens het veldbezoek vastgesteld: de gewone pad. Voor deze soort geldt in de provincie Zeeland een vrijstelling. Dat wil zeggen dat deze soort geen belemmering betekent voor de sloopactiviteiten. Hooguit kunnen tijdens de werkzaamheden gevonden dieren worden verzameld en elders worden vrijgelaten (zorgplicht). De gewone pad foerageert mogelijk in de warme en vochtige omgeving van de kassen.

In het studiegebied komen verschillende beschermde soorten voor: kerkuil, steenuil en groene specht. Deze soorten komen in het studiegebied rond het gehuchtje Eversdijk voor. Het is zeer onwaarschijnlijk dat de sloopactiviteiten verstorend zouden werken op de aanwezigheid van deze broedvogels. De afstand is ruim (min. 250 m.) voldoende en externe effecten (geluid, versnippering of belichting) zullen beperkt zijn, omdat de te slopen bebouwing grotendeels gedemonteerd kan worden. In het studiegebied komen volgens de effectenindicator mogelijk beschermde soorten zoogdieren voor: de gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Volgens waarnemingen.nl zijn hiervan geen waarnemingen bekend (2013-2018). Het is mogelijk dat deze vleermuissoorten gebruik maken van het gebied om te foerageren. Zij zullen echter geen schadelijk effect van de sloopactiviteiten ondervinden. Beschermde amfibiesoorten zoals de rugstreeppad komen volgens waarneming.nl niet in het studiegebied voor.

Omdat er geen (verblijfplaatsen van) beschermde soorten zijn aangetroffen is geen ontheffing nodig.

Conclusie

Het aspect ecologie staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Water

Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dient een watertoets uitgevoerd te worden. Bij de watertoets gaat het om allerlei waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf is overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Bij het Waterschap Scheldestromen wordt hiervoor een watertoetstabel gebruikt. In deze tabel zijn de hiervoor genoemde aspecten verwerkt. De tabel in bijlage 5 is ingevuld voor het plan Noordhoekse wegeling. De tabel wordt voorgelegd aan het Waterschap. Eventuele op- of aanmerkingen van het waterschap zullen in deze paragraaf worden verwerkt. Voor de aanleg van het waterbassin is op 24 mei 2018 al een vergunning verleend (bijlage 6).

4.5 Verkeer En Parkeren

Toetsingskader

De verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte van de ontwikkeling wordt bepaald op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). De gemeente heeft een niet-stedelijk karakter op basis van adressendichtheid. Het voornemen is gelegen buiten de bebouwde kom en binnen de bandbreedte van het kencijfer wordt uitgegaan van het gemiddelde kencijfer op basis van het gemiddelde autobezit in de gemeente, ten opzichte van het landelijk gemiddelde conform het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek).

Onderzoek

Ontsluiting

Het plangebied wordt ontsloten via de Noordhoeksewegling, hier is al een ontsluiting van het plangebied aanwezig. De Noordhoeksewegeling is een erftoegangsweg (type II) buiten de bebouwde kom met een maximum snelheid van 60 km/u. In noordwestelijke richting wordt aangesloten op de N666 en de A58.

Het fietsverkeer maakt op de erftoegangswegen gebruik van dezelfde rijbaan als het gemotoriseerd verkeer. De dichtstbijzijnde openbaarvervoerhalte ligt aan N289 in Kapelle, op circa 30 minuten loopafstand van het plangebied. Van hieruit wordt verbonden met Goes en Middelburg. Voor voetgangers is geen apart trottoir aanwezig, voor de overige modaliteiten is de ontsluiting goed.

Parkeerbehoefte

Op basis van de voorgenomen ontwikkeling is de parkeerbehoefte bepaald. De planopzet bestaat uit het huisvesten van 13 arbeidsmigranten. Uit ervaringscijfers van het naastgelegen bedrijf (met 13 arbeidsmigranten) blijkt dat de parkeerbehoefte zeer beperkt is. Van de 13 arbeidsmigranten heeft 1 persoon een auto. Aan de hand van dit gegeven wordt er van uitgegaan dat de parkeerbehoefte bestaat uit 1 tot maximaal enkele parkeerplaatsen, waarvoor genoeg ruimte is op het eigen terrein om dit op te vangen.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Op basis van ervaringscijfers van de initiatiefnemer is ook de verkeersgeneratie bepaald. Doordat hooguit enkele arbeidsmigranten over een auto beschikken, zal de verkeersgeneratie van personenauto's niet hoger zijn dan 10 verkeersbewegingen per etmaal. Voor het ophalen van producten die verbouwd worden in de kas komen 2 vrachtwagens per week. Per etmaal zullen op een maatgevende dag 2 vrachtwagenbewegingen plaatsvinden.

De verkeersafwikkeling vindt in zowel noordelijke richting als in zuidelijke richting plaats op de Noordhoeksewegeling. Naar verwachting wikkelt het verkeer grotendeels in noordelijke richting af op de N666, alwaar het zal opgaan in het heersende verkeersbeeld.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed voor het gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer. De parkeerbehoefte wordt op het eigen terrein opgevangen. De ontwikkeling zorgt voor een beperkte verkeerstoename wat op gaat in het huidige verkeersbeeld. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling zodoende niet in de weg.

4.6 Bedrijven En Milieuhinder

Beleid en toetsingskader

Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de logies;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de bedrijven/inrichtingen.

Om voor deze ontwikkeling de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt

Akkerbouw, fruitteelt en glastuinbouw

Emissie van bestrijdingsmiddelen zoals toegepast in de akkerbouw, fruitteelt en de glastuinbouw kan milieuproblemen veroorzaken (diffuse verspreiding via lucht, bodem en water). Ook speelt de aanwezigheid van gevoelige functies een rol. Op grond van het Omgevingsplan dient daarom rekening te worden gehouden met een aan te houden afstand van minimaal 50 m van glastuinbouwbedrijven en fruitteeltpercelen tot woon- en verblijfsrecreatiegebieden. Ook dient minimaal 100 m afstand te worden gehouden van gronden waar agrarische gebouwen zijn toegestaan.

Onderzoek

Het plangebied en agrarisch gebied in omgeving bestaat uit milieugevoelige functies (burgerwoningen) en milieubelastende functies (agrarische bedrijvigheid et cetera). Met de ontwikkeling wordt een milieubelastende en een milieugevoelige functie mogelijk gemaakt. Er is onderzocht of de nieuwe functie het woon- en leefklimaat van bestaande gevoelige objecten in de omgeving nadelig beïnvloedt. Ook wordt onderzocht of ter plaatse van de logiesfunctie sprake is van een goed woon- en leefklimaat en of de logiesfunctie op deze locatie de bedrijven in de omgeving in hun bedrijfsvoering beperkt.

Het plangebied maakt de realisatie van een uitbreiding van het glastuinbouwcomplex mogelijk. Deze functie wordt gerekend tot maximaal categorie 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Gezien de aanwezigheid van burgerwoningen en agrarische bedrijvigheid in de directe omgeving kan het gebied getypeerd worden als gemengd gebied waardoor de richtafstand 10 meter bedraagt. De dichtstbijzijnde woning ligt op een afstand van circa 25 meter van de bestemmingsgrens.

Ten noorden van het perceel ligt een glastuinbouwbedrijf op Noordhoeksewegeling 5, dit bedrijf ligt op ruim 70 meter van het logiesgebouw. Ruim boven de richtafstand van 10 meter zoals die is opgenomen in de VNG brochure van glastuinbouwbedrijven in gemengd gebied. Ten oosten van het plangebied liggen akkerbouwgronden die mogelijk bespoten worden. Er zijn geen wettelijke bepalingen inzake minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen. Veelal wordt een afstand van 50 meter als vuistregel gehanteerd, de veilige afstand voor bespuiting van akkerbouwgewassen is echter kleiner vanwege gebruik van neerwaartse spuittechnieken en de bespuiting op lage afstand van de grond. De logiesfunctie wordt gerealiseerd op een afstand van minimaal 35 meter van de agrarische gronden, bovendien is aan zowel de zijde van de logies als de agrarische gronden een haag en een sloot aanwezig waardoor drift beperkt wordt. Hierdoor sprake van een aanvaardbare situatie en wordt de agrariër niet in zijn bedrijfsvoering beperkt.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Geluidhinder

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Toetsing en conclusie.

Huisvesting van arbeidsmigranten is op basis van de Wet geluidhinder niet geluidgevoelig, omdat de arbeidsmigranten hun hoofdverblijf elders hebben. Ook een glastuinbouwbedrijf is niet geluidgevoelig. Nader onderzoek is niet noodzakelijk en het aspect geluid staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.8 Externe Veiligheid

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT, en het bijbehorende Basisnet, maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Toetsing

Risicorelevante inrichtingen

In de omgeving van het plangebied liggen meerdere relevante risicobronnen. Het gaat om:

  1. 1. Het transport van gevaarlijke stoffen over de A58;
  2. 2. Buisleidingenstrook
    1. a. crude oil K1 leiding met een effectgebied van maximaal 100 meter;
    2. b. zebra leiding A513 met een invloedsgebied van 110 meter;
    3. c. zebra leiding A515 met een invloedsgebied van 450 meter.

Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de Zebra leiding A515 en het transport van gevaarlijke stoffen over de A58.

De risicobronnen A58 en hogedruk aardgastransportleiding A515 leiden niet tot een PR10-6 contour binnen het plangebied. Vanwege de ligging in deze invloedsgebieden dient het groepsrisico te worden verantwoord. Omdat het bestemmingsplan een ontwikkeling mogelijk maakt waarbij sprake is van een zeer geringe toename van het aantal aanwezige personen (maximaal 13 arbeidsmigranten), kan gesteld worden dat het groepsrisico voor de risicobronnen niet of slechts zeer gering zal toenemen. Wel dient het gebied goed bereikbaar te zijn voor hulpverleningsdiensten vanuit verschillende windrichtingen. De ontwikkeling heeft geen invloed op de externe veiligheidssituatie ter plaatse.

Het plangebied ligt op 175 meter van een ondergrondse buisleiding van Zeeland Refinery voor transport van ruwe aardolie ZR702. De afstand vanaf de buisleiding tot de beoogde huisvesting van arnbeidsmigranten bedraagt ruim 300 meter. Bij een dergelijke leiding wordt een effectgebied van maximaal circa 100 meter verwacht. De buisleiding van Zeeland Refinery is daarom niet relevant voor dit plangebied.

In de leidingenstrook ligt een 3e buisleiding, namelijk voor aardgastransport A513. Vanwege de beperkte diameter van deze leiding, is deze niet relevant voor dit plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ004-VAST_0010.png"

Figuur 4.7 Globale ligging plangebied ten opzichte van risicobronnen in de omgeving (bron: professionele risicokaart)

Op het terrein zal een CO2 tank worden gerealiseerd. Rond deze tank zal een veiligheidsaftand van 3 meter tot gevoelige objecten moeten gehanteerd worden. Hieraan kan voldaan worden.

Conclusie

Externe veiligheid staat de ontwikkelingen niet in de weg. Wel moet rekening worden gehouden met de veiligheidsafstand van 3 meter voor de plaatsing van de CO2 tank.

4.9 Luchtkwaliteit

Beleid, normstelling en toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht;
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden.

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

Gelet op de omvang van de ontwikkeling valt het plan binnen één van de aangewezen vrijstellingscategorieën uit het Besluit nibm. Omdat het Besluit nibm van toepassing is kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. Voor de onderbouwing van dit bestemmingsplan is daarom geen luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) hoort.

Hieruit blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de A58 ter hoogte van het plangebied (dit is het dichtstbijzijnde meetpunt) ruimschoots beneden de grenswaarden uit de Wet milieubeheer waren gelegen. Dit is ook het geval in de prognosejaren 2020 en 2030.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ004-VAST_0011.jpg"

Figuur 4.8. Luchtkwaliteitkaart (bron: nsl-monitoring.nl 2018)

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Ter plaatse van de ontwikkeling is er tevens sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.10 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen. Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Toetsing

In het projectgebied bevinden zich een hoogspanningsverbinding. Voor de aanleg van het waterbassin en de kassen is overleg gepleegd met de beheerder van deze verbinding Teslan. Er is afgesproken om 5 meter uit de voet van hoogspanningsmast te blijven. Voor de aanleg is een vergunning van Teslan verkregen (bijlage 7).

Mogelijk zijn ook diverse niet-planologisch relevante leidingen (rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) aanwezig. Deze kabels en leidingen zijn veelal aangelegd langs / in combinatie met aanwezige weginfrastructuur. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient hiermee rekening te worden gehouden.

Conclusie

Er zijn afspraken gemaakt over het gebruik en de bouwmogelijkheden rondom de planologische relevante leiding in het plangebied. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.

4.11 Landschappelijke Inpassing

Toetsingskader

Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied dienen volgens provinciaal beleid (Omgevingsplan 2012-2018) aan te sluiten bij het bestaande karakter van het landschap. Als algemeen uitgangspunt geldt daarom dat een nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het als een logisch onderdeel uitmaakt van het landschap. Hiervoor wordt uitgegaan van een 10 meter brede afschermende groengordel.

Toetsing en conclusie

Voor de nieuwe ontwikkelingen op het terrein is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt. Het plan hiervoor is opgenomen in bijlage 8. Hiermee wordt voldaan aan de 10 meter afschermende groengordel rondom de nieuwe ontwikkelingen.

4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

• Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.

• Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een landinrichtingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op vestiging van een glastuinbouwgebied van 50 hectare of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D9). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de uitbreiding van een bedrijf met een oppervlakte van 14.000 m2. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Op 29 mei 2018 is bij besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kapelle vastgesteld dat geen MER nodig is. De aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 9. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Algemeen

Het juridische kader voor dit bestemmingsplan vormt de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Sinds 1 januari 2010 moeten conform de Wro alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar worden gemaakt. Het gaat dan onder andere om bestemmingsplannen, provinciale verordeningen en structuurvisies. Deze plannen worden digitaal beschikbaar gesteld voor burgers, bedrijven en andere overheidsinstanties.

Dit bestemmingsplan is opgebouwd volgens de bindende afspraken uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012), zoals die zijn verankerd in het Bro. Daarnaast voldoet dit bestemmingsplan aan de eisen die het Bro stelt aan de regels van het bestemmingsplan. Het gaat dan bijvoorbeeld om een aantal standaardbegrippen, de wijze van meten, regels ten aanzien van overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.

5.2 Opzet Van Het Nieuwe Bestemmingsplan

Uitgangspunt is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en bouwregels. De verbeelding is gekoppeld aan de regels van het bestemmingsplan, waarin regels worden gesteld ten aanzien van de bouw- en gebruiksmogelijkheden. De verbeelding bestaat uit de bestemming Agrarisch, de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 4 en Leiding - Hoogspanningsleiding. Verder staan ook de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - waterbassin', 'specifieke vorm van agrarisch - logies', 'specifieke vorm van agrarisch - glastuinbouw' en 'specifieke vorm van agrarisch - zonnepanelen' op de verbeelding. Doormiddel van deze aanduidingen worden het gebruik en de bouwmogelijkheden op deze specifieke locaties geregeld.

De hoogtebeperkingen voor het bouwen worden opgenomen in de verbeelding en regels.

Opzet verbeelding

Bestemmingsvlak

Op de verbeelding wordt per perceel aangegeven welke bestemming geldt en waar bebouwing is toegestaan. Bij de bestemming, wordt in de planregels de toegestane mate van bebouwing weergegeven.

De bestemming wordt op de verbeelding weergegeven middels hoofdletters, zoals A voor "Agrarisch" . Op het renvooi wordt de betekenis van de bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding weergegeven. De volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde in de planregels.

Aanduidingen

Met functieaanduidingen wordt op de verbeelding specifiek gebruik weergegeven. Deze aanduidingen staan weergegeven door kleine letters tussen haakjes direct achter de bestemming. Zo geeft de functieaanduiding (gt) aan dat glastuinbouw hier is toegestaan.

Ten slotte worden op de verbeelding ook maatvoeringsaanduidingen gebruikt, zoals de maximaal toegestane goothoogte.

Bij het toekennen van aanduidingen is zo veel mogelijk aangesloten bij de standaard (en verplichte) aanduidingen uit SVBP2012. In het renvooi zijn alle gebruikte aanduidingen opgenomen.

Opzet planregels

De regels zijn opgedeeld in hoofdstukken, volgens de bepalingen uit SBVP2012:

  • hoofdstuk 1 (inleidende regels): hierin worden de in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald;
  • hoofdstuk 2 (bestemmingsregels): hierin worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven;
  • hoofdstuk 3 (algemene regels): dit hoofdstuk bevat regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals algemene afwijkingsregels of wijzigingsbevoegdheden, de anti-dubbeltelbepaling et cetera;
  • hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregel): dit hoofdstuk geeft het overgangsrecht weer voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing. Tevens is de titel van het plan opgenomen.

De artikelen in hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn als volgt opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving: hier wordt aangegeven welk gebruik binnen de bestemming is toegestaan;
  • bouwregels: deze zijn onderverdeeld in de toelaatbaarheid van bouwwerken, bouwhoogte, oppervlakte en inhoud;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden: beschreven wordt of voor het uitvoeren van specifieke werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning benodigd is. Het gaat dan bijvoorbeeld om het afgraven of ophogen van grond, werkzaamheden aan beschermde stoepen.

Niet ieder bestemmingsartikel hoeft al deze elementen te bevatten. Dat is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingsartikelen bevatten in ieder geval een bestemmingsomschrijving en bouwregels

5.3 Gehanteerde Bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen en wat binnen deze bestemmingen is toegestaan met betrekking tot bouwen en gebruik.

Artikel 3: Agrarisch

Functieaanduidingen

Binnen deze bestemming zijn in beginsel alleen grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan. Glastuinbouw, een waterbassin en zonneveld en huisvesting voor arbeidsmigranten zijn voorzien van een specifieke functieaanduiding. De aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - logies' is opgenomen ter plaatse van de loods, hiermee wordt de huisvesting van 13 arbeidsmigranten toegestaan op deze locatie. De kassen zijn toegestaan binnen de locaties die op de verbeelding zijn aangeduid met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - glastuinbouw'. Binnen de gronden waar een functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - waterbassin' geldt, zijn naast het waterbassin ook zonepanelen toegestaan, bedoeld om de beoogde zonnepanelen op het waterbassin te kunnen ontwikkelen. Ook op gronden met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zonnepanelen' mogen zonnepanelen gebouwd worden. De zonnepanelen hebben als doel het eigen bedrijf van energie en/of warm water te voorzien en zijn dus niet limitatief tot zonnecollectoren, mogelijk zijn bijvoorbeeld ook zonneboilers. Ter plaatse van de aanduiding 'landschappelijke inpassing' is tevens een landschappelijke inpassing mogelijk.

Bouwvlakken

In beginsel moet alle bebouwing voor agrarische bedrijven binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden opgericht. Binnen de bouwvlakken mogen gebouwen worden opgericht ten behoeve van het agrarisch (glastuinbouw) bedrijf. Daarbij geldt dat er maximaal 15.000 m² bebouwd mag worden, waarvan maximaal 14.000 m² aan kassen.

Bepaalde bebouwing is ook buiten een bouwvlak toegestaan. Dit is in de tabel in de bouwregels, zoals opgenomen in het bestemmingsartikel, specifiek aangegeven. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om sleufsilo's en kuilvoerplaten, maar ook de zonnepanelen.

In verband met verkeersveiligheid en algemene ruimtelijke / stedenbouwkundige uitgangspunten mag niet gebouwd worden binnen 20 meter van wegen.

Voorwaardelijke verplichting

Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waardoor bouwen alleen is toegestaan mits de aanleg en instandhouding van een landschappelijke inpassing conform het ontwerp zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels is verzekerd.

Flexibiliteitsregels

Binnen de bestemming Agrarisch is een aantal flexibiliteitsregels opgenomen, door middel waarvan specifieke bouw- en gebruiksmogelijkheden kunnen worden geboden. Daarbij wordt onderscheid worden gemaakt in ontheffingen voor bouwen en voor gebruik en in wijzigingsbevoegdheden.

Het plan bevat de volgende ontheffingsmogelijkheden voor het bouwen:

  • overschrijding van het bouwvlak;
  • vestiging NED's;

Met betrekking tot het gebruik zijn de volgende ontheffingsmogelijkheden opgenomen:

  • teeltondersteunende voorzieningen;
  • vestiging NED's.

Voortvloeiend uit andere aspecten van de ruimtelijke ordening worden aan een aantal ontheffingsmogelijkheden eisen gesteld ten aanzien van de noodzakelijkheid voor het agrarisch bedrijf, landschappelijke inpassing, ruimtelijke kwaliteitswinst en / of voorwaarden met betrekking tot het waterschap.

Het vestigen van een NED is in afwijking van de bestemmingsomschrijving door een ontheffing mogelijk gemaakt, hiervoor is zowel in de bouwregels als in de gebruiksregels een regeling opgenomen. Ontheffing voor het bouwen en gebruik zijn aan elkaar gekoppeld, zodat voor het bouwen van dezelfde regels gelden als voor het gebruik van gebouwen voor NED.

Advisering Agrarische Adviescommissie

Bij de agrarische bestemmingen is in de meeste bouwregels toegevoegd dat uitbreiding van bedrijfsgebouwen wordt toegestaan wanneer dit voor een doelmatige bedrijfsvoering gelet op de aard, inrichting, omvang en continuïteit van het bedrijf, nodig is. Hiermee wordt voorkomen dat het landelijk gebied van de gemeente Kapelle wordt volgebouwd en versteend.

Artikel 4 Leiding - Hoogspanningsleiding

De dubbelbestemmingen Leiding - Hoogspanningsleiding geven aan waar in het buitengebied hoogspanningsleidingen aanwezig zijn. Voor het bouwen gelden in deze gebieden aanlegvergunningen voor graven en (aan)planten. Overleg met de beheerder(s) van leidingen is geregeld in de regels.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

De bestemming Waarde - Archeologie 4 betreft een zogenoemde dubbelbestemming. De dubbelbestemming is overeenkomstig de aanbeveling in SVBP2012 met een arcering op de verbeelding weergegeven. De bestemming valt samen met een groot aantal andere bestemmingen. De regeling heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. Deze dubbelbestemming is conform de Beleidsnota Archeologie van de gemeente Kapelle opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.

Er is op 7 mei 2018 door de initiatiefnemer een informatieavond gehouden voor buurtbewoners waarin het plan is gepresenteerd. Het plan is hier positief ontvangen.

Voor de procedure van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning wordt gebruik gemaakt van de coördinatieregeling. De ontwerp besluiten van het bestemmingsplan Noordhoeksewegeling 3 met planidentificatie NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ004-VAST en de omgevingsvergunning bouwen hebben met bijbehorende onderliggende stukken gedurende 6 weken voor iedereen ter inzage gelegen. Tijdens de termijn van terinzagelegging heeft een ieder de mogelijkheid gehad een zienswijze in te dienen op het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning.

Overleg ex artikel 3.1.1. Bro

Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg gepleegd te worden met besturen van gemeenten, met rijks- en provinciale diensten, etc. Dit plan is toegestuurd aan:

  • Provincie Zeeland;
  • Waterschap Scheldestromen;
  • Veiligheidsregio Zeeland.

Provincie Zeeland heeft laten weten geen zienswijze in te dienen op het plan. Waterschap Scheldestromen heeft een wateradvies gegeven op het plan (Bijlage 10). Hierin stelt het Waterschap aanvullende eisen aan de hoeveelheid waterberging die aanwezig moet zijn bij de realisatie extra dakoppervlak op de locatie. Om hier aan te voldoen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen die de aanwezigheid van voldoende waterberging verplicht in artikel 3.2.4 onder b.

Veiligheidsregio Zeeland heeft een reactie gegeven op het ontwerpbestemmingsplan (Bijlage 11). Hierin geven zij aan dat zij geen relevante maatregelen om in het ruimtelijk plan te realiseren, teneinde de risico's te beperken en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid en hulpverlening te vergroten voorzien. Wel geven zij een aantal adviezen die niet direct in het ruimtelijk besluit kunnen worden ingepast.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

In de Wro is de Grondexploitatiewet opgenomen. In deze wet is het verplichte kostenverhaal van plankosten door de gemeente geregeld. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Kostenverhaal is aan de orde en dient te worden verzekerd indien op grond van een wijzigingsplan rechtstreeks nieuwe bouwplannen (als genoemd in artikel 6.2.1 Bro) mogelijk worden gemaakt (artikel

6.2.3 t/m 6.2.5 Bro). Voor een wijzigingsbevoegdheid wordt kostenverhaal pas verplicht bij het vaststellen van het wijzigingsplan. Een exploitatieplan hoeft niet te worden vastgesteld indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Bijvoorbeeld doordat met alle grondeigenaren hiertoe een overeenkomst is gesloten of als de gemeente volledig zelf het grondeigendom heeft.

De initiatiefnemer heeft de gronden in eigendom. Tussen gemeente en initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin het verhaal van kosten geregeld is. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.

Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Positieve Lijst Nieuwe Economische Dragers

Bijlage 3 Positieve lijst Nieuwe Economische Dragers

Bijlage 1 Advies Agrarische Commissie

Bijlage 1 Advies agrarische commissie

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 2 Archeologisch onderzoek

Bijlage 3 Aerius Berekening

Bijlage 3 Aerius berekening

Bijlage 4 Quickscan Natuurwetgeving

Bijlage 4 Quickscan natuurwetgeving

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 6 Vergunning Waterbassin Waterschap

Bijlage 6 Vergunning waterbassin waterschap

Bijlage 7 Vergunning Teslan

Bijlage 7 Vergunning Teslan

Bijlage 8 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 8 Landschappelijke inpassing

Bijlage 9 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 9 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bijlage 10 Advies Waterschap

Bijlage 10 Advies waterschap

Bijlage 11 Advies Veiligheidsregio

Bijlage 11 Advies Veiligheidsregio