Windpark Landmanslust
Bestemmingsplan - gemeente Kapelle
Vastgesteld op 27-10-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In dit plan wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Windpark Landmanslust" met identificatienummer NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ006-VAST van de gemeente Kapelle;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waaronder silo's, tanks en kranen (niet zijnde hei- en funderingsmachines);
1.6 archeologisch deskundige:
een afgestudeerd archeoloog met kennis van en ervaring in Zeeland;
1.7 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied mogelijk voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;
1.10 beperkt kwetsbaar object:
objecten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zoals deze luidde ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij de Elektriciteitswet 1998 anders bepaalt;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.17 bouwwerk:
elke (bouwkundige) constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.18 extensieve dagrecreatie:
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie;
1.19 fundering:
de ondersteuningsconstructie, welke geheel of gedeeltelijk ondergronds ligt, waarop het gebouw of bouwwerk geplaatst wordt;
1.20 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijke met wanden omsloten ruimte vormt;
1.21 inkoopstation:
bouwwerk bedoeld voor het onderbrengen van schakel en meetapparatuur om de windturbines te verbinden met het landelijke elektriciteitsnet;
1.22 kwetsbaar object:
objecten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zoals dit luidde ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan;
1.23 kunstwerken:
bouwwerken ten behoeve van verkeersdoeleinden, zoals viaducten, alsmede bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding, zoals dammen, duikers, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, niet zijnde steigers;
1.24 maaiveld:
de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van een gebouw, bouwwerk of windturbine, al dan niet na ophoging van de gronden;
1.25 kassencomplex:
gebouwen met een uitwendige scheidingsconstructie van glas ten behoeve van het telen van gewassen, gevestigd aan de Kreekweg 2, 3 en 7 te Kapelle, zoals deze fysiek aanwezig zijn ten tijde van het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan;
1.26 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut (met bijbehorende voorzieningen), zoals transformatorhuisjes, transformatorkasten, inkoopstations, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
1.27 onderhoudsweg:
een (half)verharde weg ten behoeve van de ontsluiting van een windturbine voor het bouwen van en het onderhoud aan een windturbine;
1.28 opstelplaats:
een verharde plek ten behoeve van het bouwen van en het onderhoud aan een windturbine, waaronder tevens begrepen onderhoudswegen;
1.29 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.30 parkeervoorziening:
gelegenheid tot parkeren ten behoeve van motorvoertuigen, met uitzondering van garages;
1.31 peil:
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de openbare weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
1.32 rotor:
het samenstelsel van drie rotorbladen (ook wel wieken genoemd) en hub (ook wel de neus genoemd) van een windturbine;
1.33 rotorblad:
de wiek van een windturbine;
1.34 rotordiameter:
de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven;
1.35 tip:
de uiterste punt van een rotorblad of wiek van een windturbine;
1.36 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie, en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, et cetera;
1.37 waterkering:
alle dijken, kaden, natuurlijke hoogten en ophogingen, bestemd om in het openbaar belang water te keren, met inbegrip van het gehele lichaam van de dijk en kaden;
1.38 windenergie:
energie uit een windturbine;
1.39 windturbine:
een bouwwerk ter opwekking van elektriciteit door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding;
1.40 windturbinepark:
een installatie voor de productie van elektriciteit met behulp van windenergie in hoofdzaak bestaande uit één of meer windturbines. Eén windturbinepark kan bestaan uit meerdere inrichtingen als bedoeld in artikel 1.1 Wet milieubeheer.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, bliksemafleiders en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de ashoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
2.3 de wieklengte:
de wieklengte (of bladlengte) betreft de afstand tussen de tip van de wiek en de (wieken)as;
2.4 maximale bouwhoogte fundering:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de fundering;
2.5 de tiphoogte of bouwhoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bovenste verticaal staande rotorblad;
2.6 rotordiameter van een windturbine
de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Windturbinepark
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Windturbinepark' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de opwekking van duurzame elektriciteit door middel van windturbines;
- b. opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, met dien verstande dat artikel 3.1 sub b en artikel 6.3 sub b gezamenlijk toestemming geven voor maximaal 1 opstelplaats per windturbine met een maximale oppervlakte van 2.400 m² per opstelplaats;
- c. inkoopstations;
- d. (overige) voorzieningen ten behoeve van de aanleg van het windturbinepark;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals overige nutsvoorzieningen, kabels en leidingen, hekwerken en infrastructurele voorzieningen;
- f. kunstwerken, alsmede voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;
- g. wegen en paden, in- en uitritten, alsmede bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. voor zover niet strijdig met de belangen van het bepaalde in sub a t/m g, is het volgende toegestaan:
- 1. grondgebonden agrarische bedrijven;
- 2. aan de bestemming ondergeschikte dagrecreatie.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 6
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in de vorm van gronden met een lage archeologische verwachtingswaarde.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels
6.1 vrijwaringszone - windturbine
6.2 veiligheidszone - windturbine
Op gronden met de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' zijn:
- a. beperkt kwetsbare objecten toegestaan;
- b. kwetsbare objecten niet toegestaan, tenzij de windturbine deel uitmaakt van de inrichting waar ook het kwetsbare object deel van uit maakt.
6.3 overige zone - parkinfrastructuur
Op de gronden met de aanduiding 'overige zone - parkinfrastructuur' zijn toegangs- en onderhoudswegen ten behoeve van de windturbines toegestaan, alsmede:
- a. kabels en leidingen, niet zijnde hoogspanningsleidingen;
- b. bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bermsloten, bruggen en duikers;
Voor de toegangs- en onderhoudswegen gelden de volgende regels:
- c. de maximale breedte van een toegangs- en onderhoudsweg is 5 meter met uitzondering van kruisingen met andere wegen en bochten;
- d. er wordt maximaal één toegangsweg per windturbine aangelegd;
- e. agrarisch medegebruik van toegangs- en onderhoudswegen is toegestaan.
6.4 overige zone - bedrijfswoning uitgesloten
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bedrijfswoning uitgesloten' is als uitzondering op de onderliggende geldende bestemming geen (agrarische) bedrijfswoning toegestaan.
Artikel 7 Overige Regels
7.1 Verhouding met bestemmingsplannen
- a. voor zover enkelbestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' voor windturbines, bedoeld in Artikel 3 van dit plan, samenvalt met de enkelbestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen komen de enkelbestemmingen uit die bestemmingsplannen te vervallen;
- b. voor zover de functieaanduiding 'overige zone - bedrijfswoning uitgesloten' in artikel 6 samenvalt met bestemmingen uit onderliggende bestemmingsplannen gelden de regels in artikel 6 als uitzondering op de regels van de bestemmingen uit onderliggende bestemmingsplannen;
- c. voor zover de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - windturbine', 'veiligheidszone - windturbine' en 'overige zone - parkinfrastructuur', als bedoeld in Artikel 6 van dit plan, samenvallen met (dubbel)bestemmingen uit onderliggende bestemmingsplannen gelden de regels in Artikel 6 als aanvulling op de regels van de bestemmingen uit onderliggende bestemmingsplannen. Bij discrepantie of onduidelijkheden prevaleren de gebiedsaanduidingen in Artikel 6 van dit plan. De onderliggende bestemmingen blijven verder van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
“Regels van het bestemmingsplan Windpark Landmanslust”.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Windforce 11 BV (hierna: Windforce) heeft het initiatief genomen om twee nieuwe windturbines te realiseren ten oosten van het kassencomplex van Seasun BV. Aansluitend op dit initiatief worden in de nabijheid twee andere windinitiatieven ontwikkelt. Ten westen van het plangebied wordt het bestaande windpark Willem-Annapolder opgeschaald en ten oosten van het plangebied worden eveneens bestaande windturbines vervangen en opgeschaald (windpark Kapelle-Schore).
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen in de polder tussen de Langeweg, de weg langs de zeedijk en het kassencomplex van Seasun BV (zie figuur 1.1). Het plangebied wordt gekenmerkt door open agrarische percelen doorkruist met kavelsloten, met aan de noordzijde een woning aan de Langeweg en aan de oostzijde de hoogspanningsverbinding van TenneT tussen Borsele en het hoogspanningsstation Rilland.
Figuur 1.1 Ligging plangebied windpark Landmanslust
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied 2e herziening" van de gemeente Kapelle (vastgesteld 24 februari 2015).
Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch' (zie Figuur 1.2). Gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn bestemd voor grondgebonden agrarische activiteiten en bedrijven.
De windturbines zijn gepland in een gebied met 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 4'. In deze zone kunnen door het toekennen van bouwvlakken uitsluitend waterbassins voor aquacultuur worden gebouwd.
Ter plaatse van het plangebied gelden daarnaast de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en ''Waarde - Archeologie 6'. Voor 'Waarde - Archeologie 5' geldt een onderzoeksplicht voor archeologie bij bebouwing van een oppervlakte van meer van 500 m2 en dieper dan 40 centimeter. Voor 'Waarde - Archeologie 6' geldt een onderzoeksplicht voor archeologie bij meer van 2.500 m2 en dieper dan 40 centimeter.
Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan "Buitengebied 2e herziening"
Het realiseren van twee windturbines past niet binnen het geldende bestemmingsplan.
1.4 Procedurele Context
Hieronder wordt ingegaan op de procedurele context voor dit plan en samenhang met de procedure van de milieueffectrapportage (m.e.r.).
1.4.1 Bestemmingsplan
Omdat het planvoornemen niet past in het geldende bestemmingsplan is een planologische procedure benodigd om het plan mogelijk te maken. Onderliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van de windturbines met bijbehorende voorzieningen juridisch-planologisch mogelijk.
1.4.2 Relatie met de milieueffectrapportage
De bouw van een nieuw windturbinepark is aangewezen in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dat een AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) is bij de Wet milieubeheer (Wm) als categorie D22.2. Voor windparken met drie of meer, en minder dan tien, windturbines en met een gezamenlijk vermogen van minder dan 15 MW dient door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling (aanmeldingsnotitie) onderbouwd te worden of er al dan niet een formele m.e.r.-(beoordeling) doorlopen dient te worden voor de omgevingsvergunning en het ruimtelijk plan. Het bevoegd gezag dient hier vervolgens een besluit over te nemen.
In de nabijheid van windpark Landmanslust zijn er nog twee andere windinitiatieven, namelijk windpark Willem-Annapolder en windpark Kapelle Schore. Omdat er voor het ruimtelijk mogelijk maken van de drie windparken bij de gemeente een voorkeur bestaat voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan, geldt tevens een planMER-plicht, aangezien er een m.e.r-beoordelingsplichtige activiteit middels het nieuwe ruimtelijk plan mogelijk wordt gemaakt. Dat betekent dat voor windpark Landmanslust, in samenhang met windpark Willem-Annapolder en Kapelle-Schore, een plan-MER is opgesteld.
1.4.3 Bevoegd gezag
Primair is de gemeenteraad op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevoegd gezag voor het vaststellen van een bestemmingsplan en burgemeester en wethouders voor het afwijken van het bestemmingsplan, met een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad. Voor een windpark met een omvang tussen de 5 en 100 MW zijn Provinciale Staten op basis van artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998 (Ew 1998) bevoegd gezag voor het vaststellen van een inpassingsplan en het verlenen van de omgevingsvergunning.
Artikel 9e lid van de Elektriciteitswet bepaalt: "Provinciale staten zijn bevoegd voor de aanleg of uitbreiding van een productie-installatie voor opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie met een capaciteit van ten minste 5 maar niet meer dan 100 MW, met inbegrip van de aansluiting van die installatie op een net, gronden aan te wijzen en daarvoor een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening vast te stellen." Artikel 9f, Lid 6, sub a bepaalt vervolgens dat Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat het eerste niet van toepassing is op een productie-installatie als bedoeld in artikel 9e, eerste lid, indien: "in aanmerking genomen de omvang, aard en ligging van de desbetreffende productie-installatie, redelijkerwijze niet valt te verwachten dat toepassing van het eerste lid de besluitvorming in betekende mate zal versnellen of dat daaraan anderszins aanmerkelijke voordelen zijn verbonden". Gedeputeerde Staten van Zeeland hebben besloten deze bevoegdheid over te dragen aan de gemeente waar het windpark wordt voorzien. Dit is standaard beleid in de provincie Zeeland en is ook hier het geval. De gemeente Kapelle zal dus optreden als bevoegd gezag voor de m.e.r.-procedure, het ruimtelijk plan en de omgevingsvergunning.
1.5 Leeswijzer
Dit hoofdstuk geeft de inleiding tot het project. In Hoofdstuk 2 wordt het beleid geschetst. In Hoofdstuk 3 komt een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied en omgeving aan de orde, Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van het plan voor windpark Landmanslust. In Hoofdstuk 5 worden de onderzoeksresultaten gepresenteerd. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op het juridische plangedeelte, Hoofdstuk 7 gaat in op de financieel-economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan. Tot slot wordt in Hoofdstuk 8 ingegaan op de reacties uit het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)1 en zienswijzen.
- 1. Besluit van 21 april 2008 tot uitvoering van de Wet ruimtelijke ordening (Besluit ruimtelijke ordening)
Hoofdstuk 2 Beleid
Dit hoofdstuk beschrijft beleid en wet- en regelgeving specifiek op het gebied van duurzame (wind)energie en ruimtelijke ordening. Hierbij komen eveneens nut en noodzaak van windenergie aan de orde, waarbij de doelstellingen van Rijk, provincie en gemeente voor duurzame energie en windenergie zijn toegelicht.
2.1 Mondiaal En Europees Beleid
2.1.1 Klimaatconferentie Parijs 2015
In december 2015 zijn (onder auspiciën van de Verenigde Naties) op de eenentwintigste klimaatconferentie in Parijs (COP21)2 195 landen akkoord gegaan met een nieuw klimaatverdrag dat de uitstoot van broeikasgassen moet terugdringen. De Europese Unie heeft dit verdrag ook medeondertekend. Hieronder de belangrijkste punten uit het akkoord:
- de gemiddelde temperatuur op de aarde mag niet meer dan 2 graden Celsius stijgen. Landen streven er naar de temperatuurstijging zelfs te limiteren tot maximaal 1,5 graden Celsius;
- de partijen zullen zo snel mogelijk hun best doen om de uitstoot van broeikasgassen en schadelijke stoffen te verminderen in combinatie met de beschikbare techniek van dat moment. Daarbij wordt rekening gehouden met verschillen tussen landen;
- er is extra inzet nodig om negatieve gevolgen van klimaatverandering aan te pakken en de hoeveelheid broeikasgassen terug te brengen zonder dat dit de voedselproductie in gevaar brengt;
- alle partijen moeten financieel bijdragen aan het verlagen van de hoeveelheid broeikasgassen en onderzoek doen naar klimaatbestendige ontwikkelingen;
- voor de klimaatconferentie van 2025 moeten de partijen van de klimaatovereenkomst van Parijs zich samen ten doel stellen elk jaar minstens 100 miljard dollar (91 miljard euro) ter beschikking te stellen aan armere landen die economisch moeite hebben de klimaatdoelstellingen te halen. Het geld zou vanaf 2020 beschikbaar moeten zijn;
- het verdrag is bindend en de landen verplichten zich het na te leven.
- 2. De klimaatconferentie van Parijs 2015 (officieel: 2015 United Nations Climate Change Conference), die van 30 november tot 12 december 2015 plaatsvond in Parijs leidde tot het afsluiten van het "Akkoord van Parijs", dat op 22 april 2016 in New York is ondertekend. Het klimaatverdrag is 4 november 2016 in werking getreden.
2.1.2 Europese doelstelling
Het Europese doel voor 2020 is 20% van het totale energieverbruik duurzaam te realiseren, voor Nederland is dit vertaald in een doel van 14% in 2020. Dit is vastgelegd in de EU-richtlijn 2009/28/EG (2009)3. De Europese Commissie is bezig met de ontwikkeling van beleidsopties voor de periode na 2020. In juni 2011 presenteerde de EU de "Energieroutekaart 2050"4 als doorkijk naar 2050 en de in tussentijd te nemen stappen om te komen tot een verdere verduurzaming van de energiemarkt en een verdere CO2-reductie (80-95%). De EU-landen hebben in 2014 overeenstemming5 bereikt met betrekking tot een nieuwe duurzame energie doelstelling. In 2030 moet tenminste 32% van het energieverbruik van de Europese Unie duurzaam zijn opgewekt. Deze doelstelling is onderdeel van de energie en klimaatdoelen van de EU voor 2030. Op 14 juni 2018 is er politieke overeenstemming6 bereikt waarin een bindende doelstelling ten aanzien van duurzame energieopwekking is vastgelegd.
- 3. "Richtlijn 2009-28-EG- energie uit hernieuwbare bronnen NL, ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG", European Commission, 23 april 2009. Geraadpleegd van: http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/ALL/?uri=CELEX:32009L0028 [artikel 3, lid 1 juncto bijlage 1, deel A].
- 4. Mededeling van de Europese Commissie: "Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050", 8 maart 2011, COM (2011) 112 definitief. Geraadpleegd van: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2011:0112:FIN:NL:PDF
- 5. Geraadpleegd van: https://ec.europa.eu/energy/en/topics/renewable-energy
- 6. Europese Commissie (14 juni 2018). Geraadpleegd van: http://europa.eu/rapid/press-release_STATEMENT-18-4155_en.htm
2.2 Rijksbeleid
2.2.1 Energieakkoord voor duurzame groei
De energiesector in Nederland is verantwoordelijk voor meer dan twintig procent van de uitstoot van broeikasgassen. De uitstoot van broeikasgassen als gevolg van de energiebehoefte kan worden beperkt door energiebesparing en door grootschalige inzet van duurzame energiebronnen. Een dergelijke omschakeling in de Nederlandse energievoorziening betekent een forse inspanning. Deze ambities sluiten aan bij in Europees verband geformuleerde doelstellingen waaraan de lidstaten zich gecommitteerd hebben.
In 2013 hebben ruim veertig organisaties, waaronder de overheid, werkgevers, vakbeweging, natuur- en milieuorganisaties, andere maatschappelijke organisaties en financiële instellingen zich verbonden aan het Energieakkoord voor duurzame groei (hierna: Energieakkoord, 2013)7. Met het Energieakkoord komt een duurzame energievoorziening een stap dichterbij. In het Energieakkoord is vastgelegd dat in 2020 14% van alle energie duurzaam moet zijn opgewekt met een verdere stijging van dit aandeel naar 16% in 2023. Het doel van het akkoord is bovendien dat het nieuwe banen oplevert en een positief effect heeft op de energierekening van consumenten. In het akkoord zijn tien pijlers opgenomen die moeten leiden tot een duurzame energieopwekking. Het opschalen van hernieuwbare energieopwekking vormt één van deze pijlers. Dit vraagt een intensieve inzet op verschillende bronnen van hernieuwbare opwekking, zoals wind op land. Bij wind op land wordt binnen de kaders die met provincies zijn afgesproken, geïnvesteerd om te komen tot 6.000 MW operationeel windenergievermogen in 2020. Voor de periode na 2020 wordt op termijn gezocht naar aanvullend potentieel voor wind op land.
- 7. "Energieakkoord voor duurzame groei", Sociaal-Economische Raad (SER), september 2013. Geraadpleegd van: http://www.energieakkoordser.nl/energieakkoord.aspx
2.2.2 Energierapport 2016
Het Energierapport 2016 (2016) geeft aan dat Nederland voor de uitdaging staat om de uitstoot van broeikasgassen drastisch terug te brengen, waarbij in de 2e helft van de 21e eeuw, zoals afgesproken in het klimaatakkoord van Parijs (2015) er mondiaal een balans moet zijn tussen de uitstoot en vastlegging van broeikasgassen (ofwel klimaatneutraliteit). Het kabinet houdt dus onverkort vast aan de Europese afspraken voor 2020, 2030 en 2050 en aan de afspraken uit het Energieakkoord die samen met milieuorganisaties, bedrijfsleven en overheden zijn gesloten. Het Energierapport geeft daarom een integrale visie op de toekomstige energievoorziening van Nederland. Het kabinet stelt voor de transitie naar duurzame energie drie uitgangspunten centraal:
- 1. sturen op CO2-reductie;
- 2. verzilveren van de economische kansen die de energietransitie biedt;
- 3. integreren van energie in het ruimtelijk beleid.
De Nederlandse energiehuishouding moet duurzamer en minder afhankelijk worden van eindige fossiele brandstoffen. Het kabinet wil onder meer de uitstoot van broeikasgassen in 2050 met 80-95% terugdringen op Europees niveau. Op dit moment zijn we voor onze energievoorziening nog voor bijna 95% afhankelijk van fossiele brandstoffen. De energietransitie biedt bovendien kansen voor behoud en ontwikkeling van het Nederlandse verdienvermogen.
Ten slotte heeft de energietransitie alleen kans van slagen als vroegtijdig en zorgvuldig het gesprek wordt aangegaan met burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties over de ruimtelijke inpassing van productie, opslag en transport van energie. Zoveel als mogelijk moet gezamenlijk de afweging plaatsvinden tussen de bijdrage van een initiatief aan de energievoorziening en de overlast of risico's die dit voor omwonenden met zich meebrengt. Dit wordt de 'energiedialoog' genoemd.
2.2.3 Klimaat en Energieverkenning 2019
De eerste Klimaat en Energieverkenning8 heeft twee boodschappen. De eerste is dat er nog veel moet gebeuren om het kabinetsdoel van 49 procent reductie van broeikasgasemissies in 2030 te halen. In 2018 had Nederland een reductie van iets minder dan 15 procent ten opzichte van 1990. In ruim 10 jaar moet er dus nog meer dan twee keer zoveel worden bereikt als in de afgelopen kleine 30 jaar. De tweede hoofdboodschap is dat het daadwerkelijk uitvoeren van beleid in de praktijk moeilijk is; de 2020- doelen voor broeikasgasreductie, besparing en hernieuwbare energie worden daardoor naar verwachting niet of waarschijnlijk niet gehaald.
Hernieuwbare energie
Het energieverbruik uit hernieuwbare bronnen in Nederland is gestegen van 140 petajoule in 2017 naar 157 petajoule in 2018. De relatieve stijging van 12,5 procent in één jaar zal volgens de raming na 2018 versnellen. In 2020 ligt het verbruik naar verwachting op 239 petajoule en in 2023 op 331 petajoule. Dat correspondeert met een gemiddelde relatieve stijging van 16 procent per jaar voor de jaren 2019 tot en met 2023. In 2020 zal het aandeel naar verwachting zijn gestegen naar 11,4 procent (tussen 10,4 procent - 12,1 procent), waarmee het Europese doel van 14 procent niet gehaald wordt. Het doel uit het Energieakkoord van 16 procent in 2023 wordt net gehaald. De projectie ligt in deze verkenning op 16,1 procent (14,4 procent -17,0 procent)9.
- 8. Dit rapport is tot stand gekomen door samenwerking tussen het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), ECN part of TNO, het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).
- 9. Klimaat- en Energieverkenning 2019 geraadpleegd van: https://www.pbl.nl/publicaties/klimaat-en-energieverkenning-2019
2.2.4 Nationaal Klimaatakkoord (2019)
Om de doelen te halen die in het Klimaatakkoord van Parijs zijn afgesproken heeft Nederland gewerkt aan een nationaal Klimaatakkoord. In het Klimaatakkoord, onder regie van het kabinet, maken bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden concrete afspraken over de maatregelen waarmee de CO2-uitstoot in Nederland gehalveerd kan worden. Verschillende sectoren denken mee over concrete plannen. De vijf sectortafels zijn: gebouwde omgeving, industrie, landbouw en landgebruik, mobiliteit en elektriciteit. Op 10 juli 2018 is het 'voorstellen voor hoofdlijnen' document gepresenteerd. In december 2018 is het ontwerp van het Klimaatakkoord gepresenteerd. De eerste maanden van 2019 rekende het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) de afspraken door. De doorrekeningen van het ontwerp-Klimaatakkoord door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB) toonden aan dat de reductieopgave van 49% gehaald kan worden. Op 28 juni 2019 is het definitieve Klimaatakkoord door het Kabinet gepresenteerd aan de Tweede Kamer.
Het centrale doel van het Klimaatakkoord is het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen in Nederland met ten minste 49% in 2030 ten opzichte van 1990, de verschillende sectoren (zoals gebouwde omgeving, mobiliteit, industrie, elektriciteit, landbouw en landgebruik) hebben hier hun eigen taak en rol in om dit gezamenlijk te bereiken.
Aan de sectortafel 'elektriciteit' zijn afspraken geformuleerd die ertoe moeten leiden dat in 2030 meer dan 70% van de elektriciteitsproductie uit hernieuwbare bronnen komt. Een belangrijk doel is derhalve het vergroten van de productie van hernieuwbare energie. De omschakeling heeft impact op onze leefomgeving. Gemeenten en provincies hebben hierin met de aanpak van de Regionale Energie Strategieën (RES) een belangrijke rol. Daarbij steunt het kabinet de mogelijkheid voor bewoners om te kunnen participeren in lokale energieprojecten.
De productie van hernieuwbare energie moet vervijfvoudigen. Concreet wordt hierbij gestreefd naar het opschalen van de elektriciteitsproductie uit hernieuwbare bronnen tot 84 TWh (terawattuur). De productie wind op zee moet worden uitgebreid, maar ook de productie zon en wind op land. In de hoofdlijnen staat als doel beschreven dat in 2030 via windenergie en zonne-energie op land 35 TWh wordt gerealiseerd. Tevens wordt benadrukt dat de beschikbare ruimte zo efficiënt mogelijk benut moet worden door meervoudig ruimtegebruik. Vraag en aanbod dienen zoveel mogelijk bij elkaar gebracht te worden. Ten slotte is gesteld dat het belangrijk is om te zoeken naar functiecombinaties en aan te sluiten bij specifieke kwaliteiten van het gebied.
Windpark Landmanslust draagt bij aan de toename van de productie van duurzame energie in een functiecombinatie van blijvend agrarisch grondgebruik en duurzame energieopwekking.
2.2.5 Klimaatwet en Klimaatplan (2019)
In de Klimaatwet zijn de Nederlandse klimaatdoelstellingen wettelijk vastgelegd. Op 27 juni 2018 presenteerden zeven fracties de Klimaatwet aan de Tweede Kamer. De Klimaatwet is op 1 september 2019 in werking getreden.
In de Klimaatwet staan drie doelen:
- een vermindering van 49% (ten opzichte van 1990) van de broeikasgasuitstoot in 2030;
- een vermindering van 95% (ten opzichte van 1990) van de broeikasgasuitstoot in 2050;
- 100% broeikasgas-neutrale elektriciteit in 2050.
Elke vijf jaar komt er een Klimaatplan waarin het klimaatbeleid wordt vastgesteld. Dit Klimaatplan past in de systematiek van de Integrale Nationale Energie-en Klimaatplannen die voor de EU moeten worden opgesteld en het Klimaatakkoord van Parijs.
Het eerste Klimaatplan is gepubliceerd in 2019. De inhoud van dit Klimaatplan is voor een belangrijk deel bepaald door de hoofdlijnen van het Klimaatakkoord. In aanvulling op de maatregelen uit het Klimaatakkoord, bevat het Klimaatplan ook:
- beleid dat volgt uit Europese verplichtingen;
- lopend beleid;
- beleid dat in het regeerakkoord is aangekondigd, maar geen onderdeel uitmaakt van het Klimaatakkoord.
Over de voortgang van het klimaatbeleid zoals opgenomen in het Klimaatplan zal jaarlijks in oktober worden gerapporteerd in de Klimaatnota.
2.2.6 Monitor Wind op Land
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert in opdracht van het Kernteam Wind op Land (kernteam) jaarlijks de Monitor Wind op Land uit. De Monitor Wind op land 2018 is in april 2019 verschenen10. Doel van de monitor is om een zo compleet, nauwkeurig en objectief mogelijk inzicht te geven in de voortgang van de afspraken tussen IPO en Rijk om in 2020 6.000 MW opgesteld vermogen aan windenergie op land gerealiseerd te hebben. De Monitor 2018 geeft inzicht in de feitelijke stand van zaken op peildatum 31 december 2018.
De monitor laat zien in hoeverre elke provincie ruimte voor ontwikkeling van windenergie planologisch heeft vastgelegd en geeft inzicht in actuele ontwikkelingen rond de toepassing van het ruimtelijke beleid. Daarnaast geeft het een beeld van de voortgang van projecten, de mogelijke knelpunten die optreden, de consequenties en benodigde c.q. getroffen maatregelen.
Het kernteam heeft RVO ook verzocht een inschatting te maken ten aanzien van de (tijdige) haalbaarheid van de provinciale doelstellingen. Op basis van deze inzichten kan het kernteam acties benoemen en in gang zetten om tot oplossing van (eventuele) grote knelpunten te komen.
De nationale opgave is om 6.000 MW windvermogen op land operationeel te hebben in 2020. Eind 2018 stond in Nederland 3.382 megawatt (MW) aan operationeel windvermogen opgesteld. Dit is goed voor ruim 56% van de nationale doelstelling.
- 10. "Monitor Wind op land 2018", 30 april 2019, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Geraadpleegd via: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2019/04/30/monitor-wind-op-land-2018
2.2.7 Windenergie ten opzichte van andere duurzame energiebronnen
Volgens het rijksbeleid11 zijn de belangrijkste vormen van hernieuwbare energie in Nederland windenergie, zonne-energie, bio-energie en aardwarmte. Een kleinere rol spelen waterkracht, omgevingswarmte (warmtepompen in woningen) en energie uit potentieel verschil zoet-zout (osmose-energie of 'blue energy'). Hoewel grijze energie uit fossiele energiebronnen in de komende decennia nodig blijft, zal hernieuwbare energie een steeds groter onderdeel gaan uitmaken van de energiemix. Drie duurzame energiebronnen leveren daarbij de belangrijkste bijdrage voor Nederland: bio-energie, wind op land en wind op zee. Geconcludeerd kan worden dat windenergie op land een belangrijk aandeel heeft in het behalen van de Europese taakstelling op het gebied van duurzame energie en CO2-reductie, maar dat deze taakstelling niet gehaald kan worden met windenergie alleen. Er is een energiemix nodig waarbij duurzame energie en windenergie in het bijzonder, een steeds belangrijker aandeel krijgt.
De realisatie van windenergie is interessant vanuit het oogpunt:
- van ruimtebeslag per vierkante meter: relatief weinig ruimtegebruik per geproduceerde eenheid energie;
- van het multifunctionele gebruik van de ruimte: het gebied kan bijvoorbeeld tevens gebruikt (blijven) worden als, in deze, agrarisch gebied;
- vanuit het oogpunt van kostprijs12 .
Windenergie op land heeft een belangrijk aandeel in het behalen van de Europese taakstelling op het gebied van duurzame energie, naast bijvoorbeeld ook zonne-energie. Windpark Landmanslust draagt ook bij aan de Europese taakstelling.
- 11. Zie onder andere: "Energieakkoord voor duurzame groei", Sociaal-Economische Raad (SER), september 2013, "Energierapport 2016 - Transitie naar duurzaam", Ministerie van Economische Zaken, januari 2016 en "Energieagenda - Naar een CO2-arme energievoorziening", Ministerie van Economische Zaken, december 2016
- 12. "Eindadvies basisbedragen SDE+ 2017', ECN, 2016, rapportnummer: ECN-E-16-040. Wind op land (<6 MW) kost volgens ECN circa 6,4 tot 8,5 ct./kWh, terwijl bijvoorbeeld PV zonne-energie 12,5 ct./kWh kost. Deze 'kosten' zijn gebaseerd op het advies voor de basisbedragen en geven een indicatie van de benodigde financiën per energie opwekmethode.
2.2.8 Regionale energiestrategieën (2020/2021)
De nationale doelen en afspraken vragen om regionaal maatwerk. Hoe passen hernieuwbare opwek, opslag en de infrastructuur voor warmte en elektriciteit in de leefomgeving van mensen en dieren? Zowel boven als onder de grond? Ruimte is schaars. De doelen zijn alleen te halen door samen te werken. Afspraken over bijvoorbeeld grote zonprojecten in de ene gemeente, hebben invloed op een buurgemeente. Ook op regionaal niveau hebben overheden, inwoners, bedrijfsleven, netbeheerders en maatschappelijke organisaties elkaars vakkennis, kunde of wettelijke bevoegdheden nodig.
Daarom spraken de overheden in het Interbestuurlijke Programma (februari 2018) af een meerjarige programmatische nationale aanpak uit te werken met landsdekkende regionale energiestrategieën (RES). Daarvoor is Nederland verdeeld in 30 'energieregio's'. De gemeente Kapelle valt in de energieregio Zeeland. Afgesproken is dat deze strategieën uiteindelijk ruimtelijk geborgd worden via het omgevingsbeleid van gemeenten, provincies en Rijk en via het beleid van de waterschappen.
Elke energieregio geeft invulling aan de afspraken uit het Klimaatakkoord die zijn gemaakt aan de sectortafels voor Elektriciteit en Gebouwde omgeving. Samen met maatschappelijke partners, bedrijfsleven, overheden en inwoners wordt gekomen tot een regionaal gedragen RES. Deze geeft inzicht in:
- mogelijkheden voor regionale opwek en besparing;
- die mogelijkheden vertaald naar keuzes in concrete plekken, projecten en planning;
- de afstemming omtrent warmtebronnen;
- de gevolgen voor de energie-infrastructuur;
- al gerealiseerde projecten en plannen.
De RES is daarmee een instrument om de ruimtelijke inpassing van de energietransitie met maatschappelijke betrokkenheid te organiseren. De RES is ook een manier om langjarige samenwerking tussen alle regionale partijen te organiseren, onder andere bij de voorbereiding en de realisatie van projecten. Deze samenwerking tussen provincie, waterschappen, gemeenten, de netbeheerders, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgerinitiatieven, kan gezamenlijk gedragen keuzes bevorderen. Maar ook helpen bij het formuleren en vaststellen van omgevingsbeleid van gemeenten, provincies en Rijk, waarvoor de RES een bouwsteen is. In dat omgevingsbeleid vindt integrale besluitvorming over de fysieke leefomgeving plaats, op grond waarvan vergunningen kunnen worden verleend. Daarmee krijgen bedrijven en burgers meer zekerheid voor het doen van investeringen.
Tenslotte is de RES een product. Het is een document waarin elke regio beschrijft welke energiedoelstellingen zij zal halen en op welke termijn. En welke aanpak/strategie de regio hanteert om deze energiedoelstellingen te bepalen en te halen.
De concept-RES-sen dienen landelijk voor 1 juni 2020 te zijn vastgesteld en definitieve vaststelling door individuele gemeenteraden voor 1 maart 2021. In paragraaf 2.3.4 wordt nader ingegaan op de RES1.0 voor Zeeland.
2.2.9 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012)13 geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie wordt in de SVIR aangemerkt als een nationaal belang. Het Rijk stelt op het gebied van energie dat voor de opwekking en het transport van energie voldoende ruimte gereserveerd moet worden. Het aandeel van duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie in de totale energievoorziening moet omhoog.
Voor grootschalige windenergie is in de SVIR het volgende opgenomen: “Rijk en provincies zorgen voor het ruimtelijk mogelijk maken van de doorgroei van windenergie op land tot minimaal 6.000 MW in 2020. Niet alle delen van Nederland zijn geschikt voor grootschalige winning van windenergie. Het Rijk heeft in de SVIR gebieden op land aangegeven die kansrijk zijn op basis van de combinatie van landschappelijke en natuurlijke kenmerken, evenals de gemiddelde windsnelheid. Binnen deze gebieden gaat het Rijk in samenwerking met de provincies locaties voor grootschalige windenergie aanwijzen. Hierbij worden ook de provinciale reserveringen voor windenergie betrokken. Deze gebieden zullen nader worden uitgewerkt in de Rijksstructuurvisie “Windenergie op Land”."
In Figuur 1.3 zijn de gebieden weergegeven die het Rijk in de SVIR aanduidt voor de ontwikkeling van grootschalige windenergie. Op deze kaart is te zien dat het Rijk de locatie in Kapelle als kansrijk voor windenergie beschouwd.
Figuur 1.3 Kansrijke gebieden voor grootschalige windenergie
Windpark Landmanslust draagt bij in de toename van het aandeel van duurzame energiebronnen in de totale energievoorziening.
- 13. "Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte - Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig" (SVIR), Ministerie van Infrastructuur en Milieu, maart 2012.
2.2.10 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij moet de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Op basis van jurisprudentie is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing op een windpark omdat dat niet wordt beschouwd als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Voor windpark Landmanslust hoeft de Ladder niet doorlopen te worden.
2.2.11 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het gaat daarbij om het uitzetten van een koers om opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw in goede banen te leiden. Het streven is daarbij de kwaliteit van de leefomgeving te behouden en zoveel mogelijk te versterken.
De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. De NOVI bevat ook een opmaat naar Uitvoeringsagenda. De Uitvoeringsagenda wordt richting de definitieve NOVI verder uitgewerkt.
2.2.12 Structuurvisie Windenergie op Land
De Structuurvisie Windenergie op Land (SWOL, 2014)14 is een uitwerking van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In de SWOL presenteert het kabinet een ruimtelijk plan voor de doorgroei van windenergie op het grondgebied van Nederland (land en grote wateren, doch niet de Noordzee). De SWOL bevestigt de doelstelling om in 2020 een opwekkingsvermogen van ten minste 6.000 MW operationeel te hebben. In de SWOL geeft het kabinet aan op welke manier dit mogelijk is en wie verantwoordelijk is voor het aanwijzen van de ruimte voor deze windturbines. Hiervoor worden drie soorten beleid gepresenteerd:
- Visie: bundeling in gebieden die geschikt zijn voor grootschalige windenergie (windparken met een vermogen groter dan 100 MW) en daarmee andere gebieden vrijhouden van grootschalige windenergie. Bij het ruimtelijk ontwerp van windturbineprojecten aansluiten bij de hoofdkenmerken van het landschap.
- Aanwijzen van concrete gebieden die geschikt zijn voor grootschalige windturbineparken. Het kabinet zal initiatieven voor windturbineparken met een omvang van ten minste 100 MW toetsen aan deze gebieden.
- Taakverdeling tussen Rijk en provincies bij het ruimtelijk mogelijk maken van windenergie, en de prestatieafspraken die daarover met het Interprovinciaal Overleg (hierna: IPO) zijn gemaakt (zie ook Kader 2.2). Verder wordt ingegaan op beleidsonderwerpen die van groot belang zijn voor het slagen van de doelen voor windenergie, zoals de stimuleringsregeling SDE+ en het landelijke elektriciteitsnet.
Het kabinet heeft in de SWOL elf gebieden aangewezen waar grootschalige windturbineparken op land mogen komen. Het kabinet zal initiatieven voor windturbineparken met een omvang van ten minste 100 MW toetsen aan deze gebieden. Om de doelstelling van 6.000 MW te halen is het noodzakelijk dat ook buiten deze gebieden ruimte wordt geboden voor kleinere windturbineparken. Provincies kunnen daarvoor locaties aanwijzen of hebben dit reeds gedaan. De kleinere windturbineparken waaronder windpark Landmanslust, moeten samen zorgdragen voor nog eens de helft van de doelstelling aan opgesteld vermogen windenergie op land.
- 14. "Structuurvisie Windenergie op land" (SWOL), Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 28 maart 2014.
2.2.13 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)15 voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan voor de ontwikkeling van een windpark dient rekening gehouden te worden met de regels die het Barro stelt in Titel 2.6 Defensie ten aanzien van militaire radarstations, beperkingen rondom een radarstation en beoordeling gevolgen van bouwwerken, als ook beperkingen in verband met militaire laagvliegroutes jacht- en transportvliegtuigen. In paragraaf 5.8.1 wordt daar op ingegaan. Specifiek voor het project zijn er geen andere nationale belangen waar mee rekening te houden is.
- 15. Besluit van 22 augustus 2011, houdende algemene regels ter bescherming van nationale ruimtelijke belangen (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening)
2.3 Provinciaal Beleid
2.3.1 Omgevingsplan Provincie Zeeland 2018
Provinciale Staten hebben op 21 september 2018 het provinciale Omgevingsplan16 en Omgevingsverordening17 vastgesteld. Het Omgevingsplan Zeeland (geconsolideerd) schetst de visie van de provincie op de ruimte in Zeeland. Onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur komen aan bod. In de provinciale Omgevingsverordening zijn de regels vastgelegd als een middel om het provinciale beleid te verwezenlijken. Er hebben verschillende actualisaties plaatsgevonden. Op 24 september 2019 is de Provinciale Omgevingsverordening Provincie Zeeland 2018, 3e wijziging vastgesteld (zie paragraaf 2.3.2).
Doelstelling windenergie
Ten aanzien van de opwekking van duurzame energie met wind, zon en water is de ambitie om in de eigen elektriciteitsbehoefte van Zeeland te voorzien. In 2020 dient Zeeland 570,5 MW opgesteld vermogen windenergie bij te dragen aan de landelijke doelstelling van 6000 MW op land.
Beleid windenergie
In het Omgevingsplan Zeeland wordt het beleid gevoerd dat zich kenmerkt door concentratie van de windturbines binnen een aantal locaties. Deze bevinden zich op of bij grootschalige industrieterreinen en op en bij grootschalige infrastructurele werken. De concentratielocaties voor windturbines zijn in Figuur 1.4 aangegeven, maar het is ook mogelijk om enkele extra projecten toe te voegen. Hiermee wordt ruimte geboden om de realisatie van de duurzame energie ambitie mogelijk te maken. De lijst met aangewezen locaties is vanuit initiatieven in het verleden tot stand gekomen maar er zijn meer mogelijkheden zonder de concentratiegedachte geweld aan te doen. Daarom wordt ruimte geboden voor enkele extra projecten wanneer deze aansluiting zoeken bij grote infrastructuurlijnen als bijvoorbeeld waterkeringen langs de grote wateren. De windenergie initiatieven in en rond de Willem-Annapolder liggen in de concentratielocaties die door de provincie zijn aangegeven. De realisatie van windenergie in de gemeente Kapelle geeft daarmee uitwerking van het provinciaal beleid en het halen van de provinciale doelstelling voor windenergie.
Figuur 1.4 Omgevingsplan Provincie Zeeland 2018 (geconsolideerd) - Kaart 7: Duurzame en hernieuwbare vormen van energie
2.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Zeeland 2018
Om de ruimtelijke provinciale belangen adequaat te kunnen waarborgen, hebben Provinciale Staten van de provincie Zeeland een verordening ruimte (hierna: PRV) op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vastgesteld. De PRV Zeeland geeft onder andere algemene regels over de plaatsing van nieuwe windturbines. De provincie wil de ontwikkeling van windenergie stimuleren. Gemeenten moeten bij het vaststellen van een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan, de algemene regels uit de PRV in acht nemen.
In de PRV is in artikel 2.4 bepaald dat in een ruimtelijk besluit nieuwe windturbines met een rotortiphoogte hoger dan 20 meter niet zijn toegestaan. Op grond van het derde lid van artikel 2.4 en kaart 3 van de PRV, geldt dit verbod niet voor de op Figuur 1.4 aangegeven windturbinelocaties. Deze concentratielocaties zijn globale gebiedsaanduidingen. Het maatwerk voor de begrenzing en de invulling van deze locaties wordt aan de gemeenten overgelaten. In de PRV is de Willem Annapolder in de gemeente Kapelle opgenomen als één van de aangewezen concentratielocaties.
2.3.3 Coalitieakkoord 'Samen Verschil Maken'
Op 2 juni 2019 is het nieuwe coalitieakkoord van de provincie Zeeland gepubliceerd. Hierin worden de ambities van de nieuwe coalitie bestaande uit CDA, SGP, VVD en PvdA kenbaar gemaakt. De energietransitie speelt daarin een belangrijke rol. Wat betreft het windmolenbeleid vervolgt de nieuwe coalitie de ingeslagen weg van het Omgevingsplan 2018. Dit houdt in dat windmolens groter dan 21 meter alleen zijn toegestaan in de aangewezen wind concentratielocaties. Het Omgevingsplan Zeeland (2018) en de Provinciale Ruimtelijk Verordening (2018) voorzien wel in extra locaties voor windparken.
2.3.4 Zeeuws Energieakkoord
Maatschappelijke instellingen, overheden, bedrijven en burgers werken samen onder de naam Zeeuws Energieakkoord. Zij geven uitvoering aan het landelijk Klimaatakkoord voor een energie- en klimaatneutraal Zeeland in 2050. Dat doen ze onder andere door het opstellen van een Regionale Energiestrategie (RES). Op 10 maart 2020 publiceerde Zeeland als eerste regio een definitieve regionale energiestrategie. Hierin is de ambitie uitgesproken om in 2030 tenminste 11 PJ aan opwekking hernieuwbare energie te realiseren in Zeeland. Dit is 3 terawattuur (TWh). Dit wordt een combinatie van zon, wind en energie uit water. Dit doel staat ongeveer gelijk aan 1/12 deel van de landelijke doelstelling en komt ook overeen met het huidige totale elektriciteitsverbruik in Zeeland. Over de aanpak wordt het volgende gezegd: "De kern van de Zeeuwse aanpak voor hernieuwbare energie is dat we inzetten op behoud, versterken en benutten van de kwaliteiten en waarden van de regio. Hiermee sluiten we aan op bestaand omgevingsbeleid, geldende wetgeving en reeds aangewezen locaties. We zetten in op opschaling, vernieuwing en uitbreiding van bestaande, en voorziene, locaties. Daarnaast willen we als waterprovincie de kansen en mogelijkheden voor energie uit water optimaal onderzoeken en benutten".
De concentratielocaties voor windenergie zijn meegenomen in de RES. De Willem Annapolder is een reeds aangewezen locatie voor windenergie.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Structuurvisie 2012-2030
Op 25 maart 2013 heeft de gemeente Kapelle de Structuurvisie18 voor de periode 2012 tot 2030 vastgesteld. De Structuurvisie bevat de gemeentelijke visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. Het hoofddoel is behoud en verdere ontwikkeling van een aantrekkelijke gemeente. In het voormalig Leefomgevingsplan 2010-2014, en tevens opgenomen in de Structuurvisie, staat de duurzaamheidsambitie van de gemeente Kapelle als volgt verwoord:
"De gemeente wil haar huidige en toekomstige inwoners een gezond, veilig en prettig woon-, werk- en leefmilieu bieden. Om dit te realiseren wordt in de eerste plaats de kwaliteit van de leefomgeving beschermd en waar mogelijk verbeterd. In de tweede plaats wil de gemeente een bijdrage leveren aan een duurzame ontwikkeling".
Ten aanzien van windenergie zijn de Rijksbelangen binnen de gemeente Kapelle opgenomen. Hier is aangegeven dat vrijwel heel Zeeland is aangeduid als kansrijk voor windenergie. De provinciale belangen die doorwerken voor de gemeente is de aanwijzing van windenergielocaties. De Willem Annapolder is aangewezen als zijnde een windenergielocatie.
- 18. Gemeente Kapelle, "Structuurvisie 2012-2030", 25 maart 2013.
2.4.2 Strategisch Kompas
Op 2 juli 2019 is het Strategisch Kompas19 door de gemeente Kapelle vastgesteld. Bij het opstellen van deze toekomstvisie is de gemeente in gesprek gegaan met inwoners, ondernemers en organisaties. Het Strategisch Kompas is geen blauwdruk van een bestemming maar een kompas dat richting geeft naar de toekomst. Ten aanzien van duurzame energie staat in het Kompas dat de gemeente zoekende is naar andere energiebronnen. Op dit moment richt het beleid zich voornamelijk op zonne- en windenergie. Voor 2030 is de ambitie om energieneutraal te zijn door de mogelijkheden voor zonne- en windenergie optimaal te benutten binnen de gemeente. Dit mag echter niet ten koste gaan van het groene en open karakter van de gemeente.
- 19. Gemeente Kapelle, "Strategisch Kompas", 2 juli 2019.
2.5 Conclusie
Windpark Landmanslust past in het rijksbeleid en provinciaal beleid. De locatie bevindt zich in een aangewezen windenergielocatie. Het windpark levert daarnaast een proportionele bijdrage aan de duurzaamheidsambitie van de gemeente Kapelle.
Hoofdstuk 3 Huidige Situatie
3.1 Functionele Structuur
3.1.1 Bedrijvigheid
Het plangebied bestaat uit een open landschap met akkerlanden. Omliggende percelen zijn eveneens agrarisch in gebruik als weiland of akkerland. Ten westen van het plangebied ligt het kassencomplex van Seasun B.V. Op een afstand van circa 400 meter ligt ten noordoosten van het plangebied het bedrijventerrein 'De Smokkelhoek'.
3.1.2 Wegen, infrastructuur en water
Het plangebied wordt aan de oostzijde begrenst door de Langeweg en de Weg langs de Zeedijk. Verder begrenst de Weg langs de Zeedijk tevens de zuidzijde van het plangebied. Ten noorden van het plangebied, op een afstand van circa 130 meter, ligt de Langeweg. Op een afstand van circa 250 meter ten noordoosten van het plangebied loopt de snelweg A58.
Ten noordoosten van het plangebied loopt een bovengrondse hoogspanningsleiding. Deze wordt op termijn verwijderd. Er liggen geen gasleidingen of andere (planologische) relevante kabels en leidingen in het gebied.
Aan de westzijde van het plangebied loopt een primaire kavelsloot.
Buitendijks liggen aan weerszijden van de Willem-Annapolder, in de oksels van de zeedijk, twee slikgebieden: de Kapellebank aan de zuidoostkant en de Biezelingse Ham aan de westkant van het plangebied. Tevens ligt achter de dijk de Westerschelde.
Onder aan de dijk loopt buitendijks een fietspad dat deel uitmaakt van het fietsknooppuntennetwerk in Zeeland. Ook loopt de langeafstandswandelroute Grenslandpad over dit pad. En ook de andere dijken rond het plangebied maken deel uit van het fietsnetwerk.
3.1.3 Natuur
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). Het plangebied grenst aan de zuidzijde wel aan het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe. Op grotere afstand liggen ten noordoosten van het plangebied de Natura 2000-gebieden Yerseke en Kapelse Moer op een afstand van circa 2 kilometer en Oosterschelde op een afstand van circa 6 kilometer. Ten zuiden van het plangebied van windpark Landmanslust ligt een NNZ gebied.
In de ruime omgeving van het plangebied liggen enkele kleine gebieden die aangewezen zijn als weidevogelgebied of als botanisch waardevolle graslanden.
3.1.4 Woningen
Grenzend aan het plangebied, aan de Langeweg 1, staat een schuur met een bedrijfswoning. Ten noordwesten van het plangebied ligt het buurtschap Eversdijk op een afstand van circa 1,2 kilometer. Ten noorden van het plangebied ligt op een afstand van circa 1 kilometer het dorp Biezelinge. Nog verder naar het noorden bevindt zich de kern van Kapelle op een afstand van circa 2 kilometer.
3.1.5 Bestaande en in ontwikkeling zijnde windparken
Ten westen van het plangebied staan sinds 2003 tien windturbines in windpark Willem-Annapolder. Er zijn plannen om gelijktijdig met de realisatie van windpark Landmanslust de windturbines in de Willem Anna-polder te vervangen door vier grotere windturbines.
Ten zuidoosten van windpark Landmanslust staan twee windturbines in windpark Kapelle-Schore. Er zijn plannen om de bestaande windturbines in dit windpark vervangen door twee grotere moderne windturbines, echter hiervoor is nog geen formele procedure gestart. In onderstaande figuur is de ligging van de drie windparken weergegeven.
Figuur 3.1 Plangebied drie windpark initiatieven
3.2 Landschappelijke Structuur
De onderstaande beschrijving van de landschappelijke structuur komt grotendeels overeen met de referentiesituatie voor het aspect landschap in het MER (Bijlage 1)
Het Zeeuwse landschap in en rond het plangebied bestaat uit een aaneenschakeling van polders die in verschillende perioden zijn ontstaan. Polder de Brede watering bewesten Yerseke ligt ten noorden van het plangebied en is één van de oudste en grootste polders van Zeeland. Hij wordt al in vroeg 14e eeuwse bronnen genoemd en bestaat op zijn beurt weer uit kleinere en nog oudere bedijkingen. De Hoedekenskerkepolder maakt deel uit van het voormalig eiland Baarland en ligt ten zuidwesten van het plangebied. Tussen beide polders in lag ooit een open zeearm, het Zwake, die in delen is ingepolderd (in de 14e tot en met de 16e eeuw). Hier liggen onder meer de Ooster-Zwakepolder en de heer Janszpolder. De Willem-Annapolder zelf is in het midden van de 18e eeuw ontstaan als een inpoldering van de oostmond van het Zwake.
Samen met de weidse Westerschelde vormen de oude en nieuwere dijken de belangrijkste landschappelijke dragers van het plangebied en zijn omgeving. Doordat de inpolderingen in verschillende tijden zijn ontstaan zijn ze verschillend van verkavelingsstructuur. De Willem-Annapolder, waar het plangebied van windpark Landmanslust onder valt, is vrij grootschalig, rechttoe rechtaan, met een rationele verkaveling. De oudere polders zijn wat kleinschaliger en hebben een meer onregelmatige blokverkaveling. Eenzelfde verschil is er tussen de oudere en de jongere (zee-)dijken. De jongere dijken zijn recht, hoog en breed en zijn vrij van opgaande beplantingen. De oudere zijn vaak licht gebogen, wat lager en smaller en hebben dikwijls nog wel opgaande beplantingen.
De polders waren en zijn nog altijd hoofdzakelijk in gebruik als landbouwgebied. Maar de afgelopen decennia heeft er wel een enorme schaalvergroting plaatsgevonden. Grillige, kleinere kavels zijn samengevoegd tot rechtere en veel grotere kavels. Open akkergebieden zijn aangeplant met laagstam fruitboomgaarden, omgeven door strak geschoren windsingels.
Hoofdstuk 4 Projectbeschrijving
4.1 Beschrijving Van Het Plan
4.1.1 Keuze locatie plangebied
Windturbines kunnen niet overal geplaatst worden. Bij de inrichting van het gebied moet rekening worden gehouden met onder andere fysieke belemmeringen zoals woningen en wegen, landschap, en voorwaarden die voortkomen uit wet- en regelgeving, waaronder normen voor geluid, slagschaduw en veiligheid (wegen en ondergrondse buisleidingen). Maar ook (wind)technische aspecten spelen een rol bij de inrichting van het gebied.
De keuze voor het plangebied komt voort uit beleid van de provincie Zeeland. Het plangebied ligt in het concentratiegebied van de Willem Anna-polder en langs de dijk. Het plangebied van windpark Landmanslust ligt tussen twee andere windparken in. Het plangebied is bovendien op een relatief grote afstand van woonkernen gelegen en tenminste op 640 meter van individuele woningen om hinder voor de (woon)omgeving zo veel mogelijk te beperken.
4.1.2 De windturbines
Windpark Landmanslust bestaat uit de realisatie en exploitatie van twee windturbines met bijbehorende voorzieningen. Dit is het maximale aantal turbines wat er mogelijk is binnen het plangebied. In Figuur 4.1 en Tabel 4.1 zijn de posities weergegeven zoals ze in dit bestemmingsplan worden vastgelegd. Windturbine nummer 1 is de westelijke turbine, en windturbine nummer 2 is de oostelijke turbine.
Figuur 4.1 Windturbineposities Landmanslust
Tabel 4.1 Coördinaten windturbinelocaties Landmanslust
Het te plaatsen turbinetype is nog niet gekozen, ook de exacte afmetingen zijn nog niet bekend. Wel wordt gekozen voor de realisatie van twee gelijke windturbines met een rotordiameter van minimaal 126 meter en maximaal 150 meter en een ashoogte van minimaal 90 meter en maximaal 115 meter. De maximale tiphoogte wordt bepaald door de maximale ashoogte en rotordiameter en bedraagt maximaal 180 meter. Het gezamenlijk vermogen van de windturbines komt tussen circa 8 en 12 MW te liggen. Figuur 4.2 is ter illustratie van de maximale afmetingen.
Figuur 4.2 Illustratie afmetingen en begrippen windturbine
4.1.3 Kraanopstelplaats en ontsluiting
Het plan omvat naast de te plaatsen windturbines ook de bij de windturbines behorende voorzieningen zoals kraanopstelplaatsen voor bouw en onderhoud. De kraan wordt gebruikt tijdens de bouw, maar moet ook voor onderhoud aan de windturbines tijdens de exploitatiefase bij de windturbine kunnen komen. De locatie van de windturbines dient voldoende bereikbaar te zijn voor de bouw en voor onderhoud en daarmee dient ook de aanvoerroute van materialen voldoende breed te zijn (doorgaans circa 5 meter, uitgezonderd bochten en kruisingen met andere wegen). De exacte positionering en technische uitwerking (waaronder minimale draagkracht) van kraanopstelplaatsen wordt in een later stadium bepaald tijdens de detailengineering. De kraanopstelplaats wordt bij de mast geplaatst en zodanig gepositioneerd dat deze het beste is in te passen in de omgeving. De ontsluiting van de windturbines is op de Weg langs de Zeedijk. Er wordt circa 120 meter aan ontsluiting aangelegd.
4.1.4 Aansluiting elektriciteitsnetwerk
De windturbines worden met een ondergrondse kabel onderling verbonden en verbonden met het aansluitpunt op het elektriciteitsnetwerk. De exacte ligging van de kabels en aansluiting op het openbaar net dient nog bepaald te worden. Met het kabeltracé wordt waar mogelijk de openbare weg gevolgd. De aanleg van parkbekabeling en aansluitpunten heeft echter geen relevante ruimtelijke impact (het is geen hoogspanning, en kent dus geen beschermende zone) waardoor de aanleg van kabels en leidingen verder niet specifiek in dit bestemmingsplan hoeven worden opgenomen.
In de turbines worden faciliteiten geplaatst voor de eerste transformatie (naar 10/33 kV). Er wordt één inkoopstation gebouwd voor de windturbines, onder de overdraai van één van de windturbines. Een inkoopstation is een soort van transformatorhuisje dat is bedoeld voor het onderbrengen van schakel- en meetapparatuur om de windturbines te verbinden met het landelijke elektriciteitsnet. De exacte locatie, omvang en verdere invulling wordt in een nadere uitwerking gekozen in overleg met de netbeheerder, maar bevinden zich onder één van de windturbines. Een inkoopstation krijgt een oppervlakte van maximaal circa 40 m2 en wordt maximaal 4 meter hoog, en is daarmee niet vergunningsvrij op basis van artikel 2, lid 18 sub a van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). In het geval er sprake is van een kleiner inkoopstation bestaat de mogelijkheid om deze vergunningvrij te realiseren.
4.1.5 Verhardingen
Per windturbine wordt rekening gehouden met het grondgebruik van een cirkel met een diameter van maximaal 24 meter voor de windturbine inclusief fundering (oppervlakte circa 452 m2). Daarnaast wordt rekening gehouden met een permanente kraanopstelplaats van circa 40 bij 60 meter (circa 2.400 m2 per windturbine) voor de bouw van en het onderhoud aan de windturbine. Het uiteindelijke exacte oppervlak is afhankelijk van het windturbinetype dat wordt gekozen.
Rekening wordt gehouden met een totaal (permanent) grondgebruik van maximaal circa 6.340 m2 voor het windpark (inclusief één inkoopstation van 40 m2 en ontsluitingswegen van in totaal circa 600 m2). Tijdelijke voorzieningen, zoals een grotere opstelplaats, opslagruimte bij de opstelplaats, grotere boogstralen en bouwwegen, hoeven niet meegenomen te worden in de ruimtelijke procedure.
4.1.6 Obstakelverlichting
Voor een windturbine hoger dan 150 meter (tiphoogte) of hoger dan 100 meter (tiphoogte) binnen een afstand van 120 meter van een (water)weg geldt dat de turbine op basis van opgave van de Inspectie Leefomgeving en Transport in het Informatieblad over obstakelverlichting (2016)20 voorzien dient te worden van obstakelverlichting (zie ook Kader 4.1). Dit geldt dus ook voor windpark Landmanslust.
Voor de windturbine(s) wordt voor de aanvang van de bouw een verlichtingsvoorstel uitgewerkt gericht op (voor zo ver ook noodzakelijk) het zo veel mogelijk beperken van hinder, overeenkomstig het Informatieblad. Een voorstel voor het aanbrengen van markering en obstakellichten op windturbines en windparken dient voorafgaand aan de realisatie van het windpark ter instemming te worden voorgelegd aan de Inspectie Leefomgeving en Transport.
Kader 4.1 Toepassing obstakel- of markeringsverlichting
- 20. "Aanduiding van windturbines en windparken op het Nederlandse vasteland - in relatie tot luchtvaartveiligheid", Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Informatieblad, versie 1.0, 30 september 2016. Geraadpleegd van: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2016/11/15/aanduiding-van-windturbines-en-windparken-op-het-nederlandse-vasteland
4.2 Bedrijfswoning Nabij Het Plangebied
Aan de Langeweg 1 ligt een agrarisch bouwvlak waar in het bestemmingsplan "Buitengebied 2e herziening" een bedrijfswoning is toegestaan. Het is vanuit verschillende milieuaspecten niet wenselijk om bewoning toe te staan gelijktijdig met het in bedrijf zijn van de windturbines. In overleg met de eigenaar van de woning is besloten om de woonfunctie te laten vervallen in het geval de windturbines in bedrijf gaan. Met dit bestemmingsplan wordt daarom, naast het mogelijk maken van twee windturbines, ook een bedrijfswoning uitgesloten voor het bouwvlak aan de Langeweg 1.
4.3 Landschappelijk Beeld
Door de gemeente Kapelle is een notitie beeldkwaliteit opgesteld voor windinitiatieven in de gemeente. De nota vormt het kader voor de advisering door de welstandscommissie. De notitie is als Bijlage 13 toegevoegd.
Het windpark is in het MER (zie hoofdstuk 4, 10 en 17 van Bijlage 1) beoordeeld op het effect dat het heeft op het landschap. De maat en schaal van moderne windturbines zijn zodanig groot dat feitelijk niet gesproken kan worden van een landschappelijke inpassing, maar eerder van een landschappelijk beeld. Om het landschappelijk beeld te beschrijven zijn visualisaties gemaakt vanaf verschillende standpunten. In de standpunten wordt rekening gehouden met verschillende schaalniveaus. Onderscheid wordt gemaakt in de beoordeling van het landschap in zijn ruimere omgeving (2 tot 5 kilometers van de windturbines), in zijn directe omgeving (0 tot 2 kilometer vanaf de windturbines) en in het plaatsingsgebied zelf (directe nabijheid van de windturbines). De afstanden zijn mede gebaseerd op de waarnemer en de afstanden waarop deze bepaalde zaken nog wel of nauwelijks meer kan waarnemen.
Effect door het windpark op het landschap is op de volgende criteria weergegeven:
- 1. aansluiting bij en invloed op de landschappelijke structuur (kernkwaliteiten);
- 2. herkenbaarheid van de opstelling;
- 3. interferentie met andere windinitiatieven of andere hoge elementen;
- 4. invloed op de (visuele) rust;
- 5. invloed op de openheid;
- 6. zichtbaarheid.
Aansluiten bij en invloed op de landschappelijke structuur (kernkwaliteiten)
Op het hoogste schaalniveau geldt dat de samenhang met de landschappelijke structuur lastig te beoordelen is voor de initiatieven afzonderlijk. Windpark Landmanslust (LML) en Kapelle-Schore (KS) bestaan elk uit slechts 2 turbines, waardoor er nog nauwelijks sprake is van een afzonderlijke opstelling en samenhang met landschappelijke structuren vrij willekeurig lijkt.
Figuur 4.3 De drie windinitiatieven gezien vanaf Hansweert [bron: Figuur 4.24 (onder) MER (Bijlage 1)]
Figuur 4.4 De drie windinitiatieven gezien vanaf de Zaaidijk [bron: Figuur 4.26 (onder) MER (Bijlage 1)]
Op het middelste schaalniveau zijn de initiatieven duidelijker afzonderlijk herkenbaar en neemt waarneembaarheid van de samenhang van elke opstelling met landschappelijke structuren vanaf enkele standplaatsen toe. Dit geldt niet vanaf de Zaaidijk even buiten 's-Gravenpolder (zie figuur 4.4). Op het laagste schaalniveau geldt voor Landmanslust dat de samenhang van een opstelling van twee turbines met landschappelijke structuren minimaal is.
Herkenbaarheid van de opstelling
Het totale initiatief bestaat uit drie groepen grote windturbines (4 plus 2 plus 2). Op het hoogste schaalniveau is dit echter nog niet goed waarneembaar. Het totaal oogt eerder als één losjes geordende opstelling van 8 turbines. Op het middelste schaalniveau wordt duidelijk dat het om drie losse groepen windturbines gaat. Dit wordt sterker op het laagste schaalniveau. De herkenbaarheid van de totale opstelling als geheel neemt daarmee af naarmate de afstand van de waarnemer tot de opstelling kleiner wordt. Windpark Landmanslust oogt op het middelste en laagste schaalniveau als een zelfstandige opstelling van twee turbines.
Interferentie met andere windinitiatieven of hoge elementen
De afstand van de drie initiatieven tot andere bestaande windopstellingen (rond het Sloegebied en ten oosten van Terneuzen) is dusdanig groot (meer dan 10 kilometer) dat er geen enkele sprake is van interferentie met die bestaande windopstellingen. Wat betreft de interferentie met andere hoge elementen ligt dit anders. Daarbij speelt het verleggen en afbreken van bestaande hoogspanningsleidingen een belangrijke rol. In de huidige situatie interfereren de bestaande turbines op het hoogste schaalniveau enigszins met de bestaande hoogspanningsleidingen. Door een combinatie van sanering van oude turbines, opschaling met nieuwe turbines en het verleggen van de tracés van de hoogspanningsmasten zal de interferentie afnemen, vergeleken met het enkel verleggen van de hoogspanningstracés. Dit effect is het grootst op het hoogste schaalniveau en wordt dan geleidelijk minder. Dit effect geldt voor de drie initiatieven samen. Op het middelste en laagste schaalniveau geldt voor Landmanslust dat er geen positief effect optreedt door de combinatie van opschaling en het verleggen van de nabijgelegen hoogspanningstracés.
Invloed op de (visuele) rust
In het plangebied van windpark Landmanslust staan momenteel nog geen windturbines. Voor het middelste en laagste schaalniveau geldt dat de komst van de turbines leidt tot een negatief effect op de visuele rust.
Invloed op de openheid en zichtbaarheid
Op alle schaalniveaus zorgen de turbines voor een negatief effect op de openheid. De turbines zijn relatief hoog en daardoor van grotere afstand zichtbaar.
Hoofdstuk 5 Onderzoek
5.1 Uitgangspunten
Voor het bepalen van milieueffecten is gebruik gemaakt van een voorbeeldturbine, omdat de keuze voor een specifieke windturbine met bijbehorende specificaties pas in een later stadium plaats vindt. Voor alle omgevingsaspecten worden berekeningen of beschrijvingen uitgevoerd voor een worst-case windturbinetype. Voor het aspect geluid wordt uitgegaan van een worst-case windturbine, waarbij het maximale bronvermogen en de maximale ashoogte bepalend zijn. Voor de overige omgevingsaspecten geldt dat een windturbine met maximale afmetingen de worst-case situatie is, de onderzoeksconclusies zijn dan ook geldig voor kleinere en lagere windturbinetypes dan de voorbeeldwindturbine, ongeacht hun afmetingen.
Als voorbeeldturbine is in de onderzoeken uitgegaan van een windturbine met een ashoogte van 105 meter en een rotordiameter van 150 meter, dus een windturbine met de maximale afmetingen in dit bestemmingsplan. Voor geluid is een akoestisch realistische worst-case windturbine binnen de bandbreedte van het bestemmingsplan gehanteerd.
5.2 Geluid
5.2.1 Toetsingskader
Windturbines produceren geluid als de rotoren draaien. Dit geluid is voornamelijk aerodynamisch geluid afkomstig van de bladen die door de wind 'zoeven'. Windturbines produceren daarnaast ook mechanisch geluid, dit is afkomstig uit het overbrengen van de energie vanuit de wieken naar de generator en uit de generator zelf. Het mechanische geluid is meestal vele malen lager dan het aerodynamische geluid.
Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (kortweg: het Activiteitenbesluit milieubeheer)21 is het kader voor de toetsing van geluid van windturbines.
In het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt voor de normstelling van geluid getoetst aan de waarden Lden = 47 dB en Lnight = 41 dB. Deze norm geldt voor geluidgevoelige objecten, waaronder woningen van derden en kwetsbare locaties zoals scholen en ziekenhuizen worden verstaan. De Lden (Engels: Level day-evening-night) is een maat om de (gemiddelde) geluidbelasting door omgevingslawaai uit te drukken. Hierbij wordt de geluidbelasting die optreedt gedurende de nacht en de avond zwaarder meegewogen dan geluid overdag. In het algemeen kan gesteld worden dat wanneer aan de norm van Lden = 47 dB kan worden voldaan, ook wordt voldaan aan de norm van Lnight = 41 dB.
Cumulatie met nabijgelegen windturbines
Cumulatie van verschillende windturbines kan leiden tot een hogere geluidsbelasting op de gevel van gevoelige gebouwen of op de grens van gevoelige terreinen dan wenselijk wordt geacht. Als er sprake is van cumulatie van geluid als gevolg van een andere windturbine of een combinatie van windturbines dan kan volgens artikel 3.14a, lid 2 van het Activiteitenbesluit het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift normen met een lagere waarde vaststellen ten aanzien een van de windturbines of een combinatie van windturbines.
De geluidsbelasting van bestaande windturbines waarvoor voor 1 januari 2011 een vergunning in werking en onherroepelijk was of een melding was gedaan, wordt hierbij niet meegerekend (artikel 3.14a lid 5 Activiteitenbesluit).
In dit bestemmingsplan wordt onderzocht wat de cumulatieve effecten zijn met naastgelegen windpark Willem-Annapolder.
Cumulatie met andere geluidbronnen
Cumulatie met andere bronnen wordt beschouwd als er sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidbron conform de rekenregels uit het Reken- en meetvoorschrift windturbines (Activiteitenregeling milieubeheer22 Bijlage 4). In het geval van dit project zijn dat industriegeluid en wegverkeersgeluid. De methode berekent de gecumuleerde geluidbelasting rekening houdend met de verschillen in dosis-effectrelaties van de verschillende geluidbronnen. Er zijn geen normen voor de cumulatie van geluid. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter de cumulatie van geluid met andere bronnen wel te worden afgewogen. Een gangbare en geaccepteerde methodiek om cumulatieve geluideffecten te beoordelen is de 'Methode Miedema', deze wordt hiervoor dan ook toegepast.
Laagfrequent geluid
Daarnaast wordt ingegaan op laagfrequent geluid. Onder hoorbaar laagfrequent geluid worden geluiden met een frequentie tussen circa 20 en 100 Hertz (Hz) verstaan. In het besluit 'wijziging milieuregels windturbines' (2010)23 is voor windturbines de norm voor de geluidbelasting buiten aan de gevel gesteld op Lden = 47 dB. Bij deze normen is uitgegaan van windturbinegeluid en de mate van hinderlijkheid die wordt ervaren op basis van empirisch onderzoek. Daarbij is ook rekening gehouden met het optreden van laagfrequent geluid, dat altijd een onderdeel van het geluidspectrum van windturbinegeluid is.
- 21. Besluit van 19 oktober 2007, houdende algemene regels voor inrichtingen (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer). Geraadpleegd van: http://wetten.overheid.nl/zoeken/
- 22. Activiteitenregeling milieubeheer, 19 oktober 2007, nr.07.00113, Staatsblad 2007/415.
- 23. Reken- en meetvoorschrift windturbines, Staatscourant nr 19592, 23 december 2010 (dit betreft tevens bijlage 4 bij de Activiteitenregeling milieubeheer).
5.2.2 Onderzoek
Ten behoeve van de windturbines is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om enerzijds te toetsen aan de normen uit het Activiteitenbesluit en anderzijds de effecten op de omgeving in beeld te brengen (zie Bijlage 3). Ter bepaling van de akoestische effecten is in het akoestisch onderzoek uitgegaan van een Siemens SWT DD 142 4,1MW windturbine met een rotordiameter van 142 meter op 105 meter ashoogte. De Siemens is een akoestisch een realistische worst-case turbine, wat betekent dat deze qua bronvermogen aan de bovenkant van de turbineklasse voor windpark Landmanslust zit.
In dit bestemmingsplan wordt echter een maximale ashoogte toegestaan van 115 meter. In deze paragraaf wordt gerekend met een ashoogte van 105 meter. Het mogelijke effect van een hogere ashoogte wordt hieronder nader toegelicht.
In het akoestische model zijn 8 referentietoetspunten gedefinieerd ter plaatse van maatgevende woningen in het gebied rondom de locatie van windpark Landmanslust. Per toetspunt zijn de jaargemiddelde geluidniveaus Lden en Lnight berekend. De Lden is het tijdgewogen gemiddelde van:
- Het jaargemiddelde geluidniveau in de dag Lday;
- Het jaargemiddelde geluidniveau in de avond Leven vermeerderd met 5 dB;
- Het jaargemiddelde geluidniveau in de nacht Lnight vermeerderd met 10 dB.
Toetspunt 1 uit het akoestisch model is vervallen omdat dit toetspunt geen woning meer betreft. Het toetspunt is daarom geen geluidgevoelig object meer waaraan getoetst moet worden. Tabel 5.1 geeft de geluidbelasting van windpark Landmanslust weer op de overige 7 toetspunten.
Tabel 5.1 Geluidbelasting windpark Landmanslust [dB(A)]
* Toetspunt 6 betreft een woning gelegen op het gezoneerde industrieterrein Smokkelhoek en is derhalve niet beschermd tegen windturbinegeluid. De geluidbelasting op deze woning voldoet echter wel aan de wettelijke norm van Lden 47 dB.
Op alle toetspunten wordt de wettelijke norm Lden 47 dB en Lnight 41 dB niet overschreden. Er zijn dan ook geen mitigerende maatregelen nodig.
Door het verhogen van de maximale ashoogte naar 115 meter kan de geluidbelasting als gevolg van windpark Landmanslust toenemen. Een hogere ashoogte betekent een hogere jaargemiddeld bronvermogen als gevolg van hogere windsnelheden en een betere geluidoverdracht naar woningen. Dit laatste effect is vooral van toepassing op woningen waarbij de afstand groot is en de geluidbelasting ver onder de norm. Door de gehanteerde worst case geluidbron (Siemens SWT-DD-142) op een ashoogte van 115 meter te plaatsen, kan de geluidbelasting met 0,1 – 0,5 dB Lden toenemen. Dit zorgt ervoor dat de geluidbelasting ter plaatse van geluidgevoelige objecten na afronding maximaal 1 dB Lden hoger kan zijn. Bij geen van de gevoelige objecten leidt dit tot een overschrijding van de normen uit het Activiteitenbesluit.
Cumulatie met andere geluidbronnen
Cumulatie met andere geluidbronnen wordt beschouwd als er sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidbron conform de rekenregels uit het Reken- en meetvoorschrift windturbines. Voor de cumulatieve geluidbelasting zijn geen wettelijke normen van kracht. Met de cumulatieve rekenmethode uit het Reken- en meetvoorschrift windturbines is de gecumuleerde geluidbelasting berekend. Daarbij wordt rekening gehouden met de verschillende mate van hinderlijkheid van de diverse geluidbronnen:
- Windturbine L*WT = 1,65 * LWT - 20,05 dB
- Wegverkeer L*VL = 1,00 * LVL + 0,00 dB = LVL
- Industrie L*IL = 1,00 * LIL + 1,00 dB
De cumulatieve geluidbelasting wordt bepaald door de afzonderlijke waarden L* bij elkaar op te tellen (zogenoemde energetische sommatie). De geluidbelasting (grootheid L) wordt uitgedrukt in Lden, met uitzondering van industrielawaai waarvoor de etmaalwaarde geldt. In het plangebied is er sprake van cumulatie met nabijgelegen windturbines (WT), wegverkeersgeluid (VL) en industriegeluid (IL).
De cumulatieve geluidbelasting in de toekomstige situatie is vergeleken met de referentiesituatie. In de referentiesituatie wordt voor windturbinegeluid de bestaande windturbines in de Willem Annapolder en de bestaande windturbines in Kapelle Schore meegenomen.
Er bestaan geen normen waaraan getoetst kan worden voor cumulatief geluid. Een gangbare en (door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State) geaccepteerde methodiek om cumulatieve geluideffecten te beoordelen is de 'Methode Miedema'. In deze methode wordt de akoestische kwaliteit van de omgeving bepaald voor en na toevoeging van een nieuwe geluidbron. Hiermee kan de leefomgeving objectief worden beoordeeld (zie ook Tabel 5.2). De cumulatieve geluidbelasting van alle geluidbronnen is berekend voor de referentietoetspunten.
Tabel 5.2 Waardering kwaliteit akoestische omgeving volgens 'Methode Miedema'
Tabel 5.3 Cumulatieve geluidbelasting referentiesituatie [dB(A)]
In de bestaande situatie, dus zonder de nieuwe windturbines, wordt de akoestische omgeving ter plaatse van de geselecteerde toetspunten met name bepaald door het wegverkeer en industriegeluid. De huidige akoestische kwaliteit van de omgeving varieert van goed (<=50 dB Lden) tot slecht (<=70 dB Lden).
Voor het berekenen van de cumulatieve geluidbelasting in de toekomstige situatie wordt naast windpark Landmanslust ook toekomstige windparken in de nabijheid meegenomen. In de nabijheid van windpark Landmanslust zijn er twee andere windparken in ontwikkeling, namelijk windpark Willem-Annapolder (WAP) en windpark Kapelle Schore (KSE). Vanwege een nog lopend dijkverzwaringsproject is de verwachting dat windpark Kapelle Schore op de korte termijn nog niet kan worden gerealiseerd. Hierdoor wordt windpark KSE nog niet als autonome ontwikkeling beschouwd en zodoende niet meegenomen in de berekening voor de cumulatieve geluidbelasting in de toekomstige situatie. De ontwikkeling van windpark WAP wordt wel als autonome ontwikkeling beschouwd en meegenomen in de berekening voor de geluidbelasting in de toekomstige situatie. Er worden twee cumulatieve situaties beschouwd, één waarbij WP WAP wordt gerealiseerd (cumulatieve situatie A) en één waarbij WP WAP niet zal worden gerealiseerd en de huidige windturbines in de Willem Annapolder blijven staan (cumulatieve situatie B).
Tabel 5.4 Cumulatieve geluidbelasting toekomstige situatie [dB(A)]
In de toekomstige situatie met de nieuwe windturbines wordt de akoestische kwaliteit van de omgeving ter plaatse van de toetspunten over het algemeen nog steeds bepaald door het wegverkeer en industriegeluid. De geluidbelasting op de woningen aan de Eversdijkseweg 13, De Grenadier 2 en Smokkelhoekweg 23 nemen met 1 dB(A) toe maar de akoestische kwaliteit blijft wel gelijk. Op de woning aan de Kreekweg 1 neemt de geluidbelasting toe met 3 dB(A) waardoor de akoestische kwaliteit van 'goed' naar 'redelijk' gaat. Volgens de Methode Miedema is er sprake van een verslechtering als de akoestische omgeving verslechterd van 'redelijk' naar 'matig' of van 'matig' naar 'tamelijk slecht'. In dit geval is er geen sprake van een verslechtering.
Geconcludeerd kan worden dat de akoestische omgeving, gewaardeerd volgens de Methode Miedema, voor één toetspunt cumulatief licht veranderd door de realisatie van de windturbines. Gezien het belang van het realiseren van het windpark als bijdrage aan de gemeentelijke, provinciale en landelijke duurzame energiedoelstelling wordt de toekomstige cumulatieve akoestische situatie acceptabel geacht. In de berekeningen is uitgegaan van een realistische worst case situatie. Wanneer gekozen wordt voor realisatie van een 'stillere' windturbine (niet worst case) neemt ook de cumulatieve geluidbelasting af.
Woningen medewerkers
Tussen de kassen van Seasun aan de Kreekweg staan woonunits waar permanent seizoenarbeiders worden gehuisvest. Seasun onderzoekt de mogelijkheden om deze huisvestingsvoorziening te vernieuwen, waarbij gedacht wordt aan meerlaagse gebouwen. De woonunits worden volgens de Wet Geluidhinder niet gezien als gevoelige objecten. De geluidbelasting is ter indicatie inzichtelijk wel gemaakt (op meerdere beoordelingshoogten). Uit onderzoek blijkt dat, zowel in de bestaande situatie, als in de mogelijk nieuwe situatie de geluidbelasting maximaal 45 dB Lden zal bedragen. Hiermee wordt ruim voldaan aan de normen uit het Activiteitenbesluit die gelden voor geluidgevoelige objecten (zie Bijlage 3).
Kassen Seasun
De kassen van Seasun zijn niet geluidgevoelig, maar er wordt wel door veel personen gewerkt. Om inzicht te krijgen in mogelijke geluidhinder tijdens werktijd is de geluidbelasting als gevolg van de windturbines bepaald. Ter plaatse van de kassen bedraagt de geluidbelasting maximaal 49 dB Lden als gevolg van windpark Landmanslust. Dit betekent dat de jaargemiddelde geluidbelasting gedurende de dagperiode (Lday) circa 43 dB(A) bedraagt. Afhankelijk van het uiteindelijk te kiezen windturbinetype houdt dit in dat de maximale geluidbelasting (bij maximale geluidemissie van de windturbine) op de rand van het kassencomplex zo'n 49 dB(A) bedraagt. Dergelijke geluidniveaus zijn bij kantoren of industrieterreinen zeer gebruikelijk en zal naar verwachting de werkzaamheden niet of nauwelijks verstoren. Hierbij is nog geen rekening gehouden met de (beperkte) demping van het kassencomplex zelf, waarmee de geluidbelasting binnen in de kassen nog lager zal liggen.
Laagfrequent geluid
Er is geen algemeen geaccepteerd normstelsel voorhanden waarmee laagfrequente geluidhinder kan worden geobjectiveerd. Laagfrequent geluid (LFG) is geluid in het voor mensen laagst hoorbare frequentiegebied, onder 200 Hz. Windturbines produceren, net als de meeste andere geluidbronnen, ook laagfrequent geluid.
Het RIVM heeft op verzoek van de GGD-en de invloed op de beleving en gezondheid van omwonenden door windturbines onderzocht (2013)24. Hierin wordt gesteld dat windturbines weliswaar laagfrequent geluid produceren maar dat er geen bewijs bestaat dat dit een factor van belang is voor de hinderbeleving. Er is geen aparte beoordeling nodig boven op de bescherming die de zogenoemde A-gewogen normstelling op basis van dosis-effectrelaties reeds biedt. De mate van bescherming en de normering worden eveneens beschouwd in een literatuuronderzoek naar laagfrequent geluid van windturbines van Agentschap NL (2013)25. Ook hier zijn geen aanwijzingen dat het aandeel laagfrequent geluid een bijzondere dan wel belangrijke rol speelt. Tenslotte is door de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, mede namens de minister van Economische Zaken en de minister van Infrastructuur en Milieu over het onderwerp laagfrequent geluid van windturbines een brief aan de Tweede Kamer gestuurd (2014)26. Op grond van de brief van de staatssecretaris en het rapport van het RIVM kan gesteld worden dat toetsing aan de standaard Nederlandse geluidnormen tevens voldoende bescherming biedt tegen laagfrequent geluid. Het is dan ook niet noodzakelijk verder onderzoek uit te voeren naar laagfrequent geluid voor het windpark Landmanslust. Met naleving van de geluidsnormering is er ook ten aanzien van laagfrequent geluid sprake van een aanvaardbare situatie.
- 24. "Windturbines: invloed op de beleving en gezondheid van omwonenden", GGD Informatieblad medische milieukunde Update 2013; RIVM rapport 200000001/2013. Geraadpleegd van: http://www.rivm.nl/
- 25. "Literatuuronderzoek laagfrequent geluid windturbines", LBP Sight in opdracht van Agentschap NL (tegenwoordig Rijksdienst voor Ondernemend Nederland; RVO), projectnummer DENB 138006 september 2013. Geraadpleegd van: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-311813.pdf
- 26. Kamerbrief over "Laagfrequent geluid van windturbines", Ministerie van Infrastructuur en Milieu, kenmerk IENM/BSK-2014/44564, 31 maart 2014. Geraadpleegd van: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2014/04/01/laagfrequent-geluid-van-windturbines
5.2.3 Conclusie
Aan de normen van de Activiteitenregeling milieubeheer kan worden voldaan. De geluidhinder, waaronder laagfrequent geluid, is aanvaardbaar. Volgens de Methode Miedema is er geen sprake van een verslechtering van de akoestische kwaliteit van de omgeving door de komst van de windturbines.
Voor het aspect geluid is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
5.3 Slagschaduw
5.3.1 Toetsingskader
De draaiende rotoren van windturbines kunnen een bewegende schaduw op hun omgeving werpen. Deze 'slagschaduw' kan als hinderlijk worden ervaren. De mate van hinder wordt bepaald door de duur van de slagschaduw. Flikkering bij windturbines is gerelateerd aan de draaisnelheid van de windturbinebladen. Slagschaduw met flikkerfrequenties vanaf 2,5 Hz wordt als extra hinderlijk ervaren en kan schadelijk zijn (dit komt bij gangbare turbines echter vrijwel nooit voor). De frequenties van de lichtflikkeringen van de voorbeeldwindturbines voor het windpark liggen, gezien hun afmetingen, tussen de 0,24 en 0,95 Hz en worden daarmee niet als extra hinderlijk ervaren en zijn niet schadelijk. De afstand van de blootgestelde locatie tot de windturbine, de stand van de zon, de weersomstandigheden en het al dan niet draaien van de windturbine zijn bepalende aspecten voor de duur van de periode waarin slagschaduw optreedt (slagschaduwduur).
De Activiteitenregeling milieubeheer stelt dat windturbines voorzien moeten worden van een automatische stilstandvoorziening27 indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten, waaronder woningen van derden en kwetsbare locaties zoals scholen en ziekenhuizen worden verstaan, voor zover:
- de afstand tussen de woningen of andere gevoelige objecten minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt;
- en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden.
In slagschaduwonderzoek is de norm uit de Activiteitenregeling milieubeheer vertaald naar een (beproefde) benadering van de norm door het beoordelen van een waarde van maximaal 6 uur slagschaduw per jaar. Dit is een strengere beoordeling dan volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer omdat volgens de norm op 17 dagen per jaar de hinderduur van zonsopgang tot zonsondergang meer dan 20 minuten mag bedragen en op alle overige dagen in het jaar de hinderduur door slagschaduw minder dan 20 minuten mag bedragen. Opgeteld kan de norm uit het Activiteitenbesluit milieubeheer dus een langere slagschaduwduur opleveren dan 6 uur per jaar.
- 27. Regeling van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 9 november 2007 nr. DJZ 2007104180 houdende regels voor inrichtingen (Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer).
5.3.2 Onderzoek
Ten behoeve van de windturbines is een slagschaduwonderzoek uitgevoerd om enerzijds te toetsen aan de normen uit het Activiteitenbesluit en anderzijds de effecten op de omgeving in beeld te brengen (zie Bijlage 3). Ter bepaling van de maximale slagschaduweffecten is in het slagschaduwonderzoek voor het plan uitgegaan van turbines met een maximale rotordiameter (150 meter) en maximale ashoogte (105 meter). Voor de slagschaduwberekeningen zijn enkel deze twee geometrische eigenschappen van belang.
De resultaten van de berekeningen op basis van de voorbeeldwindturbine zijn weergegeven in Tabel 5.5. Hierin is de verwachte hinderduur per jaar gegeven. Voor overige woningen die niet in onderstaande tabellen staan is de duur van slagschaduw gelijk of lager dan de resultaten gegeven in de tabel op representatieve toetspunten. In het kader van onderhavig plan kan volstaan worden met mitigerende maatregelen om te voldoen aan de Activiteitenregeling milieubeheer.
Toetspunt 1 uit het slagschaduwmodel is vervallen omdat dit toetspunt geen woning meer betreft. Het toetspunt is daarom geen gevoelig object meer waaraan getoetst moet worden. Tabel 5.5 geeft de verwachte slagschaduw per jaar weer van windpark Landmanslust op de overige 7 referentiewoningen.
Tabel 5.5 Verwachte slagschaduw door windpark Landmanslust
* Toetspunt 6 betreft een woning gelegen op het gezoneerde industrieterrein Smokkelhoek en is derhalve niet beschermd tegen windturbinegeluid, echter wel tegen slagschaduw.
Bij de woning aan de Kreekweg 1 is de verwachte hinderduur vetgedrukt. Hier kan jaarlijks meer dan 6 uur slagschaduwhinder optreden. Eventuele overschrijding van de norm wordt weggenomen door een stilstandregeling tot het niveau waarop wordt voldaan aan de norm uit het Activiteitenbesluit. De benodigde mitigatie om te voldoen aan de norm zorgt voor een beperkt opbrengstverlies en de uitvoerbaarheid van dit plan is daarmee niet in het geding.
Cumulatie met andere windturbines
Er kan sprake zijn van een verhoogde slagschaduwhinder door cumulatie met nabijgelegen windparken. Voor cumulatie geldt echter geen norm waaraan getoetst wordt. Wel is berekend wat de slagschaduwduur kan zijn in de toekomstige situatie in vergelijking met de referentiesituatie. De referentiesituatie bestaat uit de bestaande windturbines van windpark Willem-Annapolder en bestaande windturbines bij Kapelle Schore. Er worden twee cumulatieve situaties beschouwd, één waarbij WP WAP wordt gerealiseerd (cumulatieve situatie A) en één waarbij WP WAP niet zal worden gerealiseerd en de huidige windturbines in de Willem Annapolder blijven staan (cumulatieve situatie B).
Tabel 5.6 Verwachte cumulatieve slagschaduw [uu:mm per jaar]
In de referentiesituatie is er geen sprake van slagschaduw op de referentiewoningen. Door de bestaande windparken is reeds een stilstandvoorziening ingesteld waardoor de norm niet wordt overschreden. In de toekomstige situatie kan, zonder stilstandvoorziening, de slagschaduwduur op de woning aan de Kreekweg 1 toenemen. Door de huidige danwel nieuwe stilstandvoorziening zal de slagschaduwduur terug worden gebracht tot aan de norm. De cumulatieve slagschaduwduur zal hierdoor ook afnemen. In dat geval is er sprake van een goed woon- en leefklimaat. Er is dan ook sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Woningen medewerkers
Tussen de kassen van Seasun aan de Kreekweg staan woonunits waar permanent seizoenarbeiders worden gehuisvest. Seasun onderzoekt de mogelijkheden om deze huisvestingsvoorziening te vernieuwen, waarbij gedacht wordt aan meerlaagse gebouwen.
De uitbreiding van de woonunits is op dit moment nog niet gerealiseerd. Het is niet bekend of de plannen worden uitgevoerd en zo ja, gedeeltelijk of volledig. Verder is niet bekend wanneer de plannen worden uitgevoerd. De woonunits zijn niet gevoelig volgens de Wet Geluidhinder en genieten daardoor geen bescherming vanuit de Activiteitenregeling. Er zijn additionele berekeningen uitgevoerd om de slagschaduw te berekenen in de situatie dat de plannen voor de uitbreiding van de woonunits zijn gerealiseerd.
Tabel 5.7 Slagschaduw op woonunits
De figuur hierboven toont de slagschaduwduur van windpark Landmanslust op de woonunits en de cumulatieve situatie in het geval ook windpark Willem-Annapolder is gerealiseerd (cumulatief A).
De slagschaduwduur op de woonunits is groter dan is toegestaan op geluidgevoelige objecten zoals woningen. De functie van de woonunits is echter anders dan de functie van een 'normale' burgerwoning. De woonunits zijn puur bedoeld voor medewerkers die in de kassen werken. Door windpark Landmanslust kan er maximaal 9 uur en 22 minuten slagschaduw plaatsvinden op de eerste woonlaag van één woonunit. Op de andere woonunits is de slagschaduw door windpark Landmanslust lager. Dit betekent een maximale 'overschrijding' van ruim 3 uur slagschaduw. Voor een niet gevoelig object is een dergelijke 'overschrijding' ten opzichte van gevoelige objecten acceptabel.
In het geval er sprake is van slagschaduw tijdens werktijden is de mogelijke hinder van de slagschaduw beperkt. De medewerkers zijn dan namelijk grotendeels niet in de woning maar aan het werk in de kassen. Voor de woonunits voor de medewerkers is er ongeacht de verhoogde slagschaduwduur nog wel sprake van een goed woon- en leefklimaat. In het geval er toch sprake is van grote hinder is het mogelijk om de windturbines stil te zetten.
Kassen Seasun
De kassen van Seasun, gevestigd aan de Kreekweg 2, 3 en 7, zijn niet gevoelig volgens de Wet Geluidhinder en genieten daardoor geen bescherming vanuit de Activiteitenregeling. Wel bieden het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling het bevoegd gezag de mogelijkheid maatwerkvoorschriften te stellen. In de Activiteitenregeling (artikel 3.12, lid 2) is ten aanzien van het in werking hebben van een windturbine opgenomen dat het bevoegd gezag aanvullend maatwerkvoorschriften kan stellen ten behoeve van het voorkomen of beperken van hinder door slagschaduw.
Om inzichtelijk te maken hoeveel uur per jaar er slagschaduw optreedt zijn additionele berekeningen uitgevoerd. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen vier kassen.
Figuur 5.1 Kassen Seasun
Voor de berekeningen zijn de kassen als grote toetspunten ingevuld. Door deze manier van berekenen wordt de slagschaduw voor de gehele kas gerekend ook al valt er maar over een klein hoekje van de kas slagschaduw. In de praktijk zal de slagschaduw over de gehele kas bekeken minder zijn doordat de slagschaduw in de meeste gevallen niet over de hele kas gaat. Dit houdt in dat medewerkers aan de ene kant van de kas kunnen werken zonder slagschaduw terwijl er aan de andere kant van de kas wel sprake is van slagschaduw. In onderstaande tabel is de slagschaduwduur per kas weergegeven. In cumulatief A is berekend wat de slagschaduwduur op de kassen kan zijn als zowel windpark Landmanslust als het nieuwe windpark Willem-Annapolder wordt gerealiseerd. Met cumulatief B wordt de situatie bedoeld dat windpark Landmanslust wel wordt gerealiseerd en de bestaande windturbines in de Willem Annapolder blijven staan.
Tabel 5.8 Slagschaduw per kas [uu:mm per jaar]
Door windpark Landmanslust vindt voornamelijk slagschaduw plaats op kas nummer 4.
Impact op groei gewassen
De wieken van de windturbines kunnen ervoor zorgen dat bepaalde gewassen minder zonlicht krijgen. Echter passeert slagschaduw de gewassen, wat betekent dat het niet volledig donker wordt. De wisseling van zon naar schaduw vindt ook plaats in de buitenlucht in het geval een wolk voor de zon langs gaat. De tijd waarin het gewas in de schaduw staat is te verwaarlozen ten opzichte van de natuurlijke duur en fluctuatie van schaduw door bewolking. Van onaanvaardbare effecten van slagschaduw op de teelt zal daarom geen sprake zijn. Hierdoor is er geen sprake van opbrengstverlies.
Hinder voor medewerkers
Daarnaast kan slagschaduw hinderlijk zijn voor mensen die in de kassen werken. Of slagschaduw hinderlijk is hangt af van de mate waarin de slagschaduw zorgt voor een verandering van licht naar donker. Een grote overgang van licht naar donker zorgt namelijk voor meer contrast, dit kan als hinderlijk worden ervaren. Een groot contrast van licht naar donker kan aan de orde zijn in een woning met weinig natuurlijk daglicht. In dat geval komt de slagschaduw door een relatief klein oppervlakte aan glas in de woning. Dit kan zorgen voor relatief veel hinder.
In een kas is dit effect in veel mindere mate aanwezig doordat in een kas relatief veel natuurlijk daglicht naar binnen komt. De overgang van licht naar donker zal hierdoor in een kas aanzienlijk minder zijn dan in een woning met weinig natuurlijk daglicht. Het effect van slagschaduw wordt anders beleefd in een kas en wordt als minder hinderlijk ervaren. Het effect van slagschaduw in een kas is vergelijkbaar met slagschaduw in de buitenlucht, bijvoorbeeld in een tuin of op een akker.
De kassen van Seasun betreffen een relatief groot oppervlak en bestaan tevens volledig uit glas waar veel licht (en dus ook slagschaduw) door naar binnen komt. Daarbij is het aantal werkzame personen in de kassen aanzienlijk. Deze medewerkers zouden hinder kunnen ondervinden van het optreden van slagschaduw op de kassen tijdens het uitvoeren van hun werkzaamheden. Om de slagschaduwduur in de kassen te verminderen is besloten om de kassen als slagschaduwgevoelig object te beschouwen. Door het beschouwen van de kassen als slagschaduwgevoelig object moet er vanuit het Activiteitenbesluit worden voldaan aan de slagschaduwnorm voor gevoelige objecten. Deze norm geldt eveneens voor onder andere woningen en geeft aan dat de windturbine moet worden voorzien van een stilstandvoorziening indien gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden. In dit project is deze norm uit het Activiteitenbesluit vertaald in een strengere benadering van maximaal 6 uur slagschaduw per jaar. De maximaal toegestane slagschaduwduur op het kassencomplex van Seasun bedraagt hierdoor eveneens maximaal 6 uur per jaar. De automatische stilstandvoorziening wordt voor het kassencomplex zo ingeregeld dat de slagschaduw gedurende werktijden volledig wordt voorkomen. Buiten werktijden mag wel slagschaduw optreden. In de planregels is daartoe een specifieke regeling opgenomen.
5.3.3 Conclusie
Vanuit schaduwhinder op woningen en het kassencomplex is het plan, met het toepassen van een stilstandvoorziening op basis van het Activiteitenbesluit, ruimtelijke inpasbaar en haalbaar. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
5.4 Veiligheid
5.4.1 Toetsingskader
Voor de ruimtelijke inpassing van een windturbine speelt veiligheid een belangrijke rol. Hoewel het risico laag is, kunnen windturbines omvallen of kunnen er onderdelen afbreken. Het effect van de windturbines op de omgeving is beoordeeld aan de hand van een aantal criteria, die zijn afgeleid uit wet- en regelgeving en adviezen voor toetsing van beheerders van infrastructurele werken. Deze toetsingscriteria hebben zowel betrekking op externe veiligheid als op leveringszekerheid.
Daarnaast bestaat ook nog de interne veiligheid van windturbines. De interne veiligheid van windturbines is geregeld via de certificering van het ontwerp en de productie van windturbines. In Nederland mogen alleen windturbines worden geplaatst die gecertificeerd zijn volgens de veiligheidsnormen ten behoeve van het voorkomen van risico's voor de omgeving. Interne veiligheid is verder niet ruimtelijk relevant en derhalve niet meegenomen in dit bestemmingsplan.
Voor externe veiligheid is per 1 januari 2011 het Besluit wijziging milieuregels windturbines28 in werking getreden. Daarin wordt onder meer geregeld dat met betrekking tot veiligheidsafstanden in grote lijnen wordt aangesloten op het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en dat zich geen kwetsbare objecten mogen bevinden binnen de PR 10-06-contour en geen beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-05-contour. PR staat voor het Plaatsgebonden Risico. Dit is de kans per jaar dat iemand overlijdt als gevolg van een ongeval van een falende windturbine, als deze persoon permanent en onbeschermd op een bepaalde afstand tot de turbine aanwezig zou zijn. Een PR-norm van 10-05 betekent een maximale kans van maximaal 1 op 100.000 en PR 10-06 een kans van 1 op 1.000.000. Voor de bepaling van deze contouren wordt verwezen naar het Handboek risicozonering windturbines (2014) (hierna: het Handboek). Ook wordt voor de bepaling van de effecten op infrastructuren en objecten aansluiting gezocht bij het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)29. Daarnaast hebben beheerders van infrastructurele werken randvoorwaarden voor situaties van uitval van belangrijke infrastructurele werken zoals grote gasleidingen en elektriciteitsvoorzieningen. Om hier rekening mee te houden is gekeken naar de invloed van plaatsing van windturbines op de leveringszekerheid en betrouwbaarheid van de nabije infrastructurele werken.
In het Handboek wordt ook verwezen naar de beleidsregel van Rijkswaterstaat (2002)30 voor de beoordeling van effecten op (vaar)wegen. Deze beleidsregel geldt enkel voor rijks(vaar)wegen, voor provinciale en lokale wegen gelden geen (beleids)regels. In de beleidsregel "Windturbines langs auto-, spoor-, en vaarwegen: beoordeling van veiligheidsrisico's"31 staan de richtlijnen gegeven ten aanzien van de beoordeling van het individueel passantenrisico (IPR) en het maatschappelijk risico (MR) om het effect op overige wegen te beoordelen. In Tabel 5.9 staat het beoordelingskader voor veiligheid samengevat.
Tabel 5.9 Beoordelingskader veiligheid32
In het Activiteitenbesluit milieubeheer is onder andere geregeld hoe vaak een windturbine moet worden gecontroleerd en wanneer een windturbine wel of niet in werking mag zijn. Zo mag bijvoorbeeld een windturbine niet in werking worden gesteld indien een zodanige ijslaag is afgezet op de rotorbladen dat dit een risico vormt voor de veiligheid van de directe omgeving. Bij moderne windturbines kan door middel van ijsdetectiesystemen de windturbine automatisch stilgezet worden. In het geval er dat ijsafglijding plaatsvindt zal het ijs binnen de rotordiameter (75 meter) van de windturbine vallen. Gezien de aard en functie van het terrein (agrarische percelen) waar de turbines geplaatst worden is de kans dat een persoon aanwezig is precies onder de locatie van het rotorblad tijdens de specifieke weersomstandigheden waarbij gevaarlijke hoeveelheden ijsafglijding op kan treden, zodanig klein dat het risico voor personen (passanten) verwaarloosbaar is. In de directe omgeving van de windturbines, tot aan een afstand gelijk aan de tiphoogte, zijn geen objecten of terreinen gelegen die gevoelig zijn voor de gevolgen van ijsworp. De lokale wegen zijn op zodanig grote afstand (121 meter) vanaf de rotorbladen dat er geen maatregelen om ijsafglijden tijdens stilstand te voorkomen hoeven te worden genomen. De glastuinbouwlocaties aan de westzijde van het plangebied bevinden zich buiten een afstand van de tiphoogte van de windturbines. De kans dat er ijsworp kan optreden die rijkt tot deze afstanden is verwaarloosbaar. Windturbines worden stilgezet als ijsaangroei wordt gedetecteerd. De kans dat ijs tot afstanden groter dan de tiphoogte wordt geworpen voordat de detectiesystemen de turbine hebben stilgezet is nihil. Er hoeven dan ook geen specifieke regels te worden opgesteld hiervoor.
Op basis van het Activiteitenbesluit milieubeheer dient een windturbine te worden beschouwd vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Voor het plan is daartoe een risicoanalyse uitgevoerd (zie Bijlage 4).
- 28. Besluit van 14 oktober 2010 tot wijziging van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer en het Besluit omgevingsrecht (wijziging milieuregels windturbines).
- 29. Besluit van 24 juli 2010, houdende milieukwaliteitseisen externe veiligheid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (Besluit externe veiligheid buisleidingen) en aanvulling tot d.d. 01-05-2016.
- 30. Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswerken”, 15 mei 2002/Nr. HKW/R 2002/3641
- 31. P.H. de Joode, S. Onnink, B.A. van den Horn, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, Bouwdienst (RWS, BD), NS Railinfrabeheer, 1999
- 32. Voor een toelichting over specifieke veiligheidsafstanden wordt verwezen naar de tekst in hoofdstuk 13 van bijlage 1 (MER).
5.4.2 Onderzoek
Het Handboek Risicozonering Windturbines (2014) adviseert een identificatieafstand waarbinnen het veiligheidsrisico voor objecten en infrastructuren onderzocht dient te worden. Deze afstand is gebaseerd op de maximale generieke werpafstand die plaatsvindt als windturbines tweemaal het nominale toerental draaien (ook wel 'overtoeren'). Objecten buiten deze afstand ondervinden geen risico en worden verder buiten beschouwing gelaten. De identificatieafstand van het windpark is 409 meter.
Verdere bij het windpark behorende effectafstanden zijn:
- tiphoogte: 180 meter;
- halve rotordiameter: 75 meter;
- maximale werpafstand bij nominaal toerental: 154 meter;
- maximale ligging PR10-5-contour: 75 meter;
- maximale ligging PR10-6-contour: 180 meter.
In onderstaande figuur worden de maximale ligging van de PR10-5 en PR10-6 weergegeven.
Figuur 5.2 Maximale ligging van de PR10-5 en PR10-6
Bebouwing
Voor beoordeling van bebouwing aanwezig in de omgeving kan er onderscheid gemaakt worden in drie vormen van bebouwing: "Beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten en mogelijk toekomstige objecten”. Voor windturbines gelden eisen in relatie tot bestaande beperkt kwetsbare objecten en kwetsbare objecten. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden ook niet gerealiseerde, maar planologische bestemde, activiteiten meegenomen in de beoordeling.
Beperkt kwetsbare objecten
Het Activiteitenbesluit geeft aan dat beperkt kwetsbare objecten geen hoger risico mogen ondervinden dan een plaatsgebonden risico van PR10-05. Het Handboek geeft aan dat het plaatsgebonden risico nooit hoger is dan PR10-05 buiten een afstand van een halve rotordiameter. Voor windpark Landmanslust is de rotordiameter maximaal 150 meter. De PR10-05 zal daarmee nooit groter zijn dan 75 meter.
Voor de bepaling wat beperkt kwetsbare objecten zijn is aangesloten bij de definities uit artikel 1 lid 1 uit het Bevi. Er zijn geen objecten gelegen binnen 75 meter. De windturbineposities kunnen voldoen aan de benodigde eisen tot beperkt kwetsbare objecten.
Kwetsbare objecten
Het Activiteitenbesluit geeft aan dat kwetsbare objecten geen hoger risico mogen ondervinden dan een plaatsgebonden risico van PR10-06. Het Handboek geeft aan dat het plaatsgebonden risico nooit hoger is dan PR10-06 buiten een afstand van tiphoogte33. Voor windpark Landmanslust is de tiphoogte maximaal 180 meter. De PR10-06 zal daarmee, conform het Handboek, nooit groter kunnen zijn dan 180 meter.
Voor de bepaling wat kwetsbare objecten zijn is aangesloten bij de definities uit artikel 1 lid 1 uit het Bevi. Kwetsbare objecten hierin zijn locaties voor langdurige verblijf van mensen zoals woningen, locaties met kwetsbare personen, zoals ziekenhuizen of scholen en locaties waar grote groepen personen kunnen verblijven zoals grote kantoren.
Er zijn geen objecten gelegen binnen de maximale ligging van de PR10-06-contour.
Ten westen van het plangebied bevindt zich een groot glastuinbouwcomplex. Gezien de aard van het bedrijf en de werkzaamheden die hier worden uitgevoerd wordt een glastuinbouwcomplex beschouwd als beperkt kwetsbare object, vergelijkbaar met een bedrijfsgebouw. De kassen bevinden op meer dan 300 meter afstand en zijn daarmee gelegen buiten de maximale afstand voor zowel de PR10-05 als de PR10-06 contour. Zelfs indien de kassen worden beschouwd als kwetsbare objecten kan er ruim aan de normen worden voldaan.
Mogelijk toekomstige objecten
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het relevant om ook te kijken welke toekomstige mogelijkheden van bebouwing er zijn die voortkomen uit de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt.
Binnen zowel de maximale ligging van de PR10-05 contour en de PR10-06 contour zijn gronden bestemd voor Agrarisch, Waterstaat en Waterstaat beschermde dijken. Bij deze bestemmingen zijn geen mogelijkheden voor de realisatie van kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten. Het windpark veroorzaakt daarmee geen belemmeringen in het kader van externe veiligheid voor (bouw) mogelijkheden in deze bestemmingen.
Figuur 5.3 Maximale ligging van de PR10-5 en PR10-6 en het bestemmingsplan
Wegen
Wegen waar windturbines naast geplaatst worden, kunnen worden ingedeeld in rijkswegen, provinciale wegen en overige (lokale) wegen. Voor ieder soort weg geldt een ander bevoegd gezag. Voor rijkswegen die in beheer zijn bij Rijkswaterstaat is een algemene externe veiligheidsnorm voor windturbines van toepassing. Voor overige wegen, zoals provinciale of gemeentelijke wegen, zijn er geen normen vastgesteld.
Alle wegen in het plangebied zijn in beheer bij Waterschap Scheldestromen. In de Keur34 is opgenomen dat zonder ontheffing geen (delen van) bouwwerken boven wegen mogen worden gerealiseerd. Een ontheffing kan worden verleend indien wordt aangetoond dat de verkeersveiligheid niet in het geding is, de bruikbaarheid van de weg in stand blijft en normaal onderhoud kan worden uitgevoerd. Daarom is onderzocht wat de mogelijk maximale optredende IPR en het MR voor de dichtstbijzijnde weg is. Dit geeft de maximale maat aan en sluit aan bij de veiligheidsnormen die ook voor drukke rijkswegen door Rijkswaterstaat worden gehanteerd. De westelijke windturbine van windpark Landmanslust is gelegen op een afstand van 121 meter vanaf de rand van de Weg langs de Zeedijk en minimaal 185 meter vanaf de Langeweg. De oostelijke windturbine bevindt zich op gelijke afstand. De meest dichtstbijzijnde lokale weg waar enige mate van doorgaand verkeer mogelijk is, is dus de Weg langs de Zeedijk op een afstand van 121 meter. Met behulp van de formules voor de bepaling van het IPR uit het Handboek zijn de effecten uitgerekend.
De berekening gaat uit van een vrachtwagen met een lengte van 12 meter, een remweg van 100 meter, een breedte van 3,5 meter en een snelheid van 80 km/uur. De maximale tracélengte die beïnvloed kan worden is bepaald op 183 meter. Het IPR bij 800 passages per jaar bedraagt 2,1 x 10-11. Dit is ruim beneden de normstelling die Rijkswaterstaat normaliter hanteert van maximaal IPR van 1,0 x 10-06 per jaar. Er is dus geen sprake van een kans op overschrijding van het IPR. Het Maatschappelijk Risico (MR) is bepaald op 1,2 x 10-04 per jaar. Ook dit is ruim beneden de normstelling van Rijkswaterstaat van maximaal MR van 2 x 10-03. De jaarlijkse verkeersintensiteit op de Weg langs de Zeedijk zou moeten toenemen tot circa 61 miljoen voertuigen voordat het MR overschreden zou worden. Van deze groei is met zekerheid geen sprake op deze weg. Er is daarmee geen sprake van een kans op overschrijding van het MR.
Lokale wegen voldoen ruim aan de waarde die Rijkswaterstaat normaal stelt voor rijkswegen. Er is daarmee geen sprake van significante risico's voor lokale wegen als gevolg van het windpark.
Een beoordeling van rijkswegen, spoorwegen of waterwegen is niet benodigd omdat deze niet zijn gelegen in de nabije omgeving van het windpark. De eerste rijksweg bevindt zich op een afstand van meer dan 400 meter. Op dergelijke afstanden is er met zekerheid geen sprake van een effect.
Risicovolle inrichtingen en installaties
Er zijn geen risicovolle inrichtingen of installaties aanwezig binnen de identificatieafstand van de twee windturbines.
Ondergrondse buisleidingen en bovengronds gasnetwerk
Buisleidingen
Binnen de identificatieafstand van de opstelling bevinden zich meerdere buisleidingen. Het Handboek geeft aan dat voor ondergrondse buisleidingen een toetsafstand geldt die gelijk is aan de tiphoogte van de windturbines óf indien deze groter is de werpafstand bij nominaal toerental van de windturbines. Dit betekent dat de toetsafstand van de ondergrondse buisleidingen voor dit windpark gelijk is aan 180 meter.
De buisleidingen zijn gelegen binnen de identificatieafstand maar buiten de toetsafstanden van de windturbines in windpark Landmanslust. Voor deze buisleidingen geldt dat aan de toetsafstand wordt voldaan en er is daardoor geen kwantitatieve risicoanalyse nodig is. De enige resterende risico's zijn afkomstig van het faalscenario 'bladworp bij overtoeren' met een trefkans per vierkante meter in de orde van grote van 8,43 x 10-12. Dit is zodanig verwaarloosbaar klein in vergelijking met het risico van de buisleiding zelf dat nadere analyses niet benodigd zijn.
Overige leidingen
Naast de hoofdgasinfrastructuur voor risicovolle stoffen zijn er mogelijk ook leidingen aanwezig voor niet-risicovolle stoffen. Eén van de buisleidingen voor niet-risicovolle stoffen waar specifiek aandacht voor is gevraagd is de waterleiding van Evides. Deze bevindt zich parallel aan de noordkant van de Langeweg. Deze waterleiding bevindt zich op een afstand van 207 meter van de oostelijke windturbine. Daarmee bevindt de waterleiding zich buiten de toetsafstand die in de handreiking risicozonering windturbines staat voor buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De trefkans van het tracé van deze waterleiding is ééns in de 30 miljoen per jaar (3,3 x 10-08 per jaar). Dergelijke trefkansen hebben geen significante invloed op de aantasting van de betrouwbaarheid van de leiding.
Hoogspanningsinfrastructuren
Ten noorden van windpark Landmanslust loopt het bovengrondse 380 kV hoogspanningstracé van Borssele - Geertruidenberg. Het hart van deze verbinding ligt op 216 meter afstand. De hoogspanningsverbinding is maximaal 40 meter breed waarmee de afstand tot de windturbines minimaal 196 meter wordt. De toetsafstand voor het hoogspanningsnetwerk bedraagt volgens het Handboek maximaal de tiphoogte of de werpafstand bij nominaal toerental. In deze situatie bedraagt dit voor de opstelling maximaal 180 meter. De opstelling kan daarmee ruim voldoen aan de toetsafstanden zoals opgenomen in het Handboek door TenneT. Verdere analyse is niet benodigd.
Dijkveiligheid
Het windpark wordt aan de zuidoostzijde begrensd door de primaire waterkering van de Westerschelde.
Figuur 5.4 Ligging waterkering en beschermingszones nabij plangebied
De windturbines liggen binnen de effectafstand van de waterkering. In Bijlage 5 is een trefkansanalyse uitgevoerd voor de waterkering. De uitkomsten van deze analyse zijn vervolgens door Arcadis gebruikt in het onderzoek naar de mogelijke effecten op de waterkering (zie Bijlage 6).
In de analyse is gekeken naar de mogelijke effecten van de windturbine op de standzekerheid van de waterkering. Specifiek is gekeken naar de invloed van de verschillende bovengrondse calamiteiten van een windturbine en de faalmechanismen van de waterkering. Daarbij wordt uitgegaan van de nieuwe normering en het WBI2017/OI2014v4. Tevens is gekeken naar de ondergrondse invloed van de windturbines op de waterkering.
De bovengrondse invloed van de windturbines wordt getoetst aan 1% van de doorsnede eis van alle mechanismen. Daarbij zijn alleen de relevante mechanismen in detail beschouwd, te weten: bekleding buitentalud, golferosie kruin en binnentalud, piping en heave, en macrostabiliteit.
Uit het onderzoek van Arcadis blijkt dat de faalkansbijdrage voor alle faalmechanismen binnen de door het waterschap gestelde maximale faalkansbijdrage blijft. Windpark Landmanslust voldoet aan de door het waterschap gestelde norm.
- 33. Enkel indien de werpafstand bij nominaal toerental groter is dan de tiphoogte dient de grotere afstand te worden aangehouden. Voor alle onderzochte windturbines binnen de aangegeven minimale en maximale afmetingen is de tiphoogte groter dan de werpafstand bij nominaal toerental.
- 34. Keur wegen waterschap Scheldestromen 2011, artikel 7 en 13
5.4.3 Conclusie
De veiligheidsrisico's zijn onderzocht. Er zijn vanuit externe veiligheid geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het windpark. Er is voor het aspect 'externe veiligheid' sprake van een goede ruimtelijke ordening.
5.5 Natuur
5.5.1 Toetsingskader
De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 201735. De Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden en de bescherming van flora en faunasoorten. In de wet zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een netwerk van Europese natuurgebieden. Deze gebieden zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Nederland heeft ruim 160 Natura 2000-gebieden. Per gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd voor de plant- en diersoorten waarvoor het gebied een belangrijke functie heeft.
Activiteiten, zoals de realisatie van windturbines, in Natura 2000-gebieden zijn alleen toegestaan als significant negatieve effecten op de gestelde instandhoudingsdoelstellingen (IHD) zijn uitgesloten. De Nederlandse Natura 2000-gebieden maken ook onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het Natuurnetwerk Nederland is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ingrepen in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op deze gebieden, of als negatieve effecten kunnen worden tegengegaan door het nemen van mitigerende maatregelen. Voor Natuurnetwerk Nederland wordt in Zeeland de benaming Natuurnetwerk Zeeland (NNZ) gebruikt. De begrenzing en het beschermingsregime van het NNZ is vastgelegd in de provinciale omgevingsverordening. Ingrepen in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden, of als negatieve effecten niet kunnen worden vermeden door het nemen van mitigerende maatregelen. Heeft een ingreep wel een (significant) negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied dat behoort tot het NNZ, dan geldt het 'nee, tenzij-regime'. Een project kan dan alleen doorgaan als er geen reële alternatieven zijn en als sprake is van een groot openbaar belang. Voor NNZ geldt, op grond van provinciaal beleid, de verplichting effecten ten gevolge van externe werking (binnen een afstand van 100 meter tot het gebied) te bepalen.
Soortenbescherming
Relevante wetgeving op het gebied van de soortenbescherming is uitgewerkt in hoofdstuk 3 van de Wnb. De bescherming van flora en faunasoorten is in de Wnb opgedeeld in twee beschermingscategorieën:
- Strikt beschermde soorten: soorten van de Vogelrichtlijn (art. 3.1) en soorten van de Habitatrichtlijn (art. 3.5).
- Overige beschermde soorten: nationaal beschermde soorten (art. 3.10).
Voor beide categorieën geldt dat het verboden is opzettelijk exemplaren te doden, vangen of plukken, en voortplantingsverblijfplaatsen of rustplaatsen opzettelijk te vernielen of te beschadigen. Een belangrijk verschil tussen beide beschermingsregimes is dat voor de strikt beschermde soorten ook het opzettelijk verontrusten verboden is, terwijl dit voor de overige beschermde soorten niet het geval is.
Voor vogels geldt daarnaast dat het opzettelijk storen niet verboden is in geval de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort.
Voor de verdere uitgangspunten en achtergronden van het natuuronderzoek, zo ook voor de uitgebreide weergave van de resultaten van onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 7.
- 35. Wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming), BWBR0037552.
5.5.2 Onderzoek
5.5.3 Conclusie
Samenvattend zijn de effecten op de Natura 2000-gebieden en de gebieden horende bij het Natuurnetwerk Zeeland verwaarloosbaar. Er wordt in het kader van de soortenbescherming een ontheffing Wet natuurbescherming aangevraagd, maar er is geen conflict met de Wet natuurbescherming. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
5.6 Cultuurhistorie
5.6.1 Toetsingskader
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag voor de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming was in Nederland geregeld in de Monumentenwet 198836. Vanaf 1 juli 2016 geldt de Erfgoedwet37, die de Monumentenwet 1988 vervangt. Het beschermingsniveau van de oude wetgeving blijft gehandhaafd. De Erfgoedwet vormt samen met de nog in te voeren Omgevingswet38 het kader voor de bescherming van het cultureel erfgoed.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties. Archeologie houdt zich bezig met de niet zichtbare delen van onze cultuurgeschiedenis. Zij zijn verborgen in de bodem.
- 36. Wet van 23 december 1988, tot vervanging van de Monumentenwet
- 37. Wet van 9 december 2015, houdende bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed (Erfgoedwet)
- 38. Staatsblad 2016/156. "Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet)". Treedt naar verwachting in werking in 2021.
5.6.2 Onderzoek
5.6.3 Conclusie
Het windpark doet geen afbreuk aan archeologie en overige cultuurhistorische waarden in het plangebied en de omgeving ervan. Ten aanzien van archeologie worden de eventuele waarden beschermd door het overnemen van de dubbelbestemming uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2e herziening" daar waar een nieuwe bestemming of aanduiding is opgenomen.
Voor het aspect cultuurhistorie is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
5.7 Water
5.7.1 Toetsingskader
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de ordende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, et cetera te voorkomen.
De verplichte watertoets is geregeld in de artikelen 3.1.1. en 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Vanaf het begin van de planvorming dient overleg gevoerd te worden tussen bevoegd gezag, waterbeheerders en andere betrokkenen. Doel van dit overleg is gezamenlijk de uitgangspunten en wensen vanuit duurzame watersystemen en veiligheid te vertalen naar concrete gebied specifieke ruimtelijke uitgangspunten. Hierbij geldt dat afwenteling moet worden voorkomen en dat de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen en afvoeren' moet worden gehanteerd.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet vervangt een groot aantal wetten op het gebied van water.
De Waterwet biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken. Op rijksniveau wordt een nationaal waterplan gemaakt. Dit plan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijk beleid.
De ruimtelijke aspecten van die plannen van Rijk en provincies worden aangemerkt als structuurvisies in de zin van de Wro. De bedoeling is dat op basis van deze structuurvisies plannen van de Waterwet doorwerken in de ruimtelijke ordening en ervoor zorgen dat de waterbelangen op een goede manier worden geborgd.
De op 1 januari 2008 ingevoerde Wet gemeentelijke watertaken is ook opgenomen in de Waterwet. Door deze wetgeving hebben de gemeenten een aantal nieuwe zorgplichten: afvloeiend hemelwater, grondwaterstand en een verbrede zorgplicht inzamelen afvalwater buitengebied.
Beleid waterschap Scheldestromen
Het beleid van waterschap Scheldestromen is vastgelegd in het Waterbeheerplan 2016-2021. Dit plan gaat over het watersysteem in Zeeland en de afvalwaterketen. Verder is voor aanpassingen in het watersysteem of bemalingen de Keur en Legger van het waterschap Scheldestromen de wettelijke regeling. Zo dienen bijvoorbeeld ingrepen met betrekking tot grondwater altijd gemeld te worden bij het waterschap. Of voldaan kan worden met een melding of dat er een vergunning moet worden aangevraagd staat beschreven in de Keur.
Keur
De Keur watersysteem Waterschap Scheldestromen 2012 is van kracht in het plangebied. Bijbehorende leggers bepalen het toepassingsgebied van de Keur. Een watervergunning is nodig daar waar de Keur van toepassing is, dat kan zijn voor wateronttrekking, aanpassingen in het watersysteem en het werken in of nabij een waterkering.
In de regel voldoet een melding bij een bemalingshoeveelheid minder dan 100m3 per uur bedraagt en een tijdsduur korter dan 6 maanden. Bij een melding zijn de algemene regels van het waterschap van toepassing. Indien meer dan 100m3 per uur grondwater wordt onttrokken, niet meer dan 15.000 m3 per maand, niet meer dan 30.000 m3 per 6 maanden en de onttrekking langer duurt dan zes maanden, dient een vergunning te worden aangevraagd. Als de te onttrekken waarden hieronder liggen dan volstaat een melding39.
Het waterschap hanteert in principe een verbod op het plaatsen van windturbines in watergangen van het oppervlaktewatersysteem. Onder het oppervlaktewatersysteem vallen de verschillende sloten, tochten en vaarten in het gebied. Voor oppervlaktewater (zowel primaire- als secundaire watergangen) geldt in het algemeen een onderhoudsstrook behorend bij een leggerwater van 7 meter (5 meter onder voorwaarde), gerekend vanaf de insteek. De beschermingszone heeft als doel een goede werking van de watergangen te garanderen en dient daarom geheel vrij te blijven van obstakels. Een watervergunning zal aangevraagd moeten worden wanneer windturbines binnen deze strook geplaatst worden.
Aanpassingen aan zowel primaire als secundaire watergangen (bijvoorbeeld verlegging of demping) is zonder goedkeuring van het waterschap niet toegestaan. Hiervoor dient in alle gevallen een watervergunning aangevraagd te worden.
Ten slotte mag het afstromende hemelwater niet worden vervuild. Dit kan worden voorkomen door het gebruik van niet-uitlogende (bouw)materialen.
- 39. Keur Waterschap Scheldestromen, 2012: https://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Waterschap%20Scheldestromen/CVDR273192/CVDR273192_3.html
5.7.2 Onderzoek
Watersysteem
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Kapelle. De Willem Annapolder, waaronder het plangebied voor windpark Landmanslust, is mid-18e eeuw ingepolderd. Het plangebied is een polder, wat betekent dat het maaiveld iets boven 0 meter +NAP ligt. De hoogte van het maaiveld varieert van 0,40 meter tot 1,10 meter boven NAP. Om een bepaald peilniveau te handhaven voor een specifieke bodemkwaliteit en bijbehorende gebruiksfunctie moet door een netwerk van drainagepijpen en verschillende type sloten wordt het overtollige water worden afgevoerd.
De meeste waterlopen hebben hun huidige vorm gekregen na de landinrichtingsprojecten in de vorige eeuw. Het ontwerp van het afvoerstelsel is primair gebaseerd op een stationaire afvoer van 1,17 l/s/ha. Het waterschap maakt onderscheid in de waterlopen op basis van functie. Waterlopen met een achterland groter dan circa 25 hectare vallen onder de categorie primaire waterlopen. De eigenaar van deze waterlopen is vrijwel altijd het waterschap. Zowel de primaire als de secundaire waterlopen worden in principe onderhouden door het waterschap. Alle overige wateren zoals greppels en solitaire wateren zijn van ondergeschikt belang voor het afvoerstelsel. In onderstaande figuur zijn de waterlopen nabij het plangebied weergegeven. Aan de westzijde van het plangebied (oranje) loopt een primaire kavelsloot van zuid naar noord. Ten zuiden van het plangebied loopt van oost naar west een secundaire wegsloot. Het waterschap heeft de watergangen nabij het plangebied in beheer. De watergang ten oosten van het plangebied betreft geen leggerwater.
Figuur 5.5 Watergangen nabij plangebied (in oranje)
De windturbines en bijbehorende opstelplaatsen kruisen geen watergang. De ontsluitingswegen van de windturbines kruisen de secundaire watergang ten zuiden van het plangebied langs de Weg langs de Zeedijk. In een later stadium wordt het exacte ontwerp van de ontsluitingsweg gemaakt. Vervolgens zal er een watervergunning aangevraagd worden.
Waterkering
Grenzend aan het plangebied in het zuidoosten loopt een primaire waterkering (zeedijk) langs de Westerschelde. Deze waterkering is planologisch beschermd en kent een beschermingszone welke is vastgelegd in de Legger waterkeringen 2012. De windturbines bevinden zich echter buiten de buitenbeschermingszone van de waterkering waardoor aanvullend onderzoek niet nodig is. In paragraaf 5.4 is hier onder het aspect 'veiligheid' nader op ingegaan.
Grondwater
Windturbines krijgen een betonnen fundering en worden voor stabiliteit op fundatiepalen geplaatst, die in de bodem worden geheid. Door gebruik te maken van niet-uitlogende (bouw)materialen, wordt uitspoeling van stoffen voorkomen en verandering van de grondwaterkwaliteit niet verwacht. Om tijdens het bouwproces activiteiten uit te kunnen voeren in een droge bouwput, is tijdelijke bemaling van het grondwater nodig. Dit geldt met name voor aanleg van funderingen en bekabeling. Informatie over de aard en omvang van de bemaling dient te worden voorgelegd aan het waterschap ter beoordeling van eventuele effecten. Indien verlaging van het grondwaterpeil door bodem-technische redenen wordt belemmerd, zijn alternatieve methoden beschikbaar om het bouwproces goed te laten verlopen. Zo kan het oppervlak bijvoorbeeld plaatselijk verhoogd worden of gedacht worden aan een aangepaste inrichtingsvorm.
Binnen het plangebied komt volgens de bodemkaart van Nederland40 alleen de grondwatertrap VI voor. Grondwatertrappen zijn klassen waarin aangegeven wordt waar de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) zich bevindt. Onderstaande tabel geeft informatie over de grondwatertrap in het plangebied.
Tabel 5.10 Grondwatertrap plangebied [bron: BISNederland]
Over het algemeen is het verlagen van de grondwaterstand alleen nodig tijdens de aanleg van het windpark. Na afsluiting van het bouwproces wordt de normale grondwaterstand hersteld, waardoor negatieve effecten op de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater niet aan de orde zijn. Voor grondwaterbemaling en -lozing is wel een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk.
Oppervlaktewater
Voor de instandhouding van een goed waterkwaliteit, grondgebruik en een veilige afwatering speelt het oppervlaktewater een cruciale rol. De fundatiediameter is niet alleen afhankelijk van het type windturbine, maar wordt doorgaans tevens sterk bepaald door de eigenschappen van de bodem. Voor bepaling van de minimaal aan te houden afstand tot watergangen is uitgegaan van een fundatiediameter van 30 meter. Dit betekent dat voor windturbines een minimale afstand tot watergangen van het watersysteem aangehouden wordt van 15 meter (gerekend vanaf het centrum van de windturbine). Op deze wijze overlapt het fundatieoppervlak van de windturbine niet met de watergang, waardoor het watersysteem niet op een negatieve wijze beïnvloed wordt.
Waterschap Scheldestromen hanteert een beschermingszone van 7 meter aan weerszijden van een leggerwater, gemeten vanaf de insteek van dat leggerwater. De minimaal aan te houden afstand voor windturbines tot de primaire en secundaire watergangen is derhalve 22 meter (halve fundatiediameter + 7 meter beschermingszone). Deze afstand is ruimschoots aangehouden voor het windpark.
Hemelwaterafvoer
Bij de aanleg van een windpark neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe. Dit is het gevolg van de realisatie van fundaties, wegen, opstelplaatsen en eventuele inkoopstation(s). Deze werken zijn permanent aanwezig tijdens de gehele levensfase van het windpark. Windturbines met een fundatiediameter van circa 24 meter hebben een verhard oppervlak van ongeveer 452 m2 (904 m2 voor het windpark) tot gevolg. Voor kraanopstelplaatsen bedraagt dit circa 2.400 m2, uitgaande van de afmetingen 40 bij 60 meter (= 4.800 m2 voor het windpark). Daarbij komt circa 600 m2 voor de ontsluitingswegen en maximaal 40 m2 voor het inkoopstation. Dit betekent een totale toename van maximaal circa 6.340 m2 aan verhard oppervlak voor het gehele windpark. In de Keur is geen grens genoemd vanaf welke toename van verhard oppervlak compensatie vereist is.
Door een toenemend verhard oppervlak stroomt hemelwater sneller af. Wanneer dit direct versneld in het bestaande oppervlaktewatersysteem terecht komt, kan dit problemen veroorzaken voor de instandhouding van een bepaald peilbeheer. En dit kan vervolgens weer potentieel negatieve gevolgen hebben voor de waterkwaliteit, de bodemfunctie en een veilige afwatering. Indien negatieve effecten plaatsvinden, dient vertraagde afvoer gerealiseerd te worden. Maatregelen kunnen bestaan uit het niet aanleggen van riolering, maar het direct afvoeren van water via het maaiveld. Op deze manier krijgt het water de tijd om te infiltreren en kan het vertraagd ondergronds naar het oppervlaktewater stromen. Ook kan er worden gekozen voor het aanleggen van half open verharding, zodat het water wel kan infiltreren. Tevens kunnen naast wegen, fundaties en opstelplaatsen extra sloten gecreëerd worden, waardoor het waterbergend vermogen toeneemt. De noodzaak en hoeveelheid van de benodigde berging wordt in overleg met het waterschap bepaald. Er is ter plaatse voldoende planologische ruimte om hemelwater vertraagd af te voeren.
Watertoets
De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de water huishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Over deze wijze van omgaan met de waterhuishouding vindt afstemming plaats met het waterschap in het kader van de watertoets. Waterschap Scheldestromen is niet aangesloten bij de digitale watertoets. In het kader van de watertoets is een concept paragraaf water voorgelegd aan het waterschap. In het kader van overleg met instanties als bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het ontwerp-bestemmingsplan nog eens voorgelegd aan het waterschap in het kader van de watertoets. Van waterschap Scheldestromen is een schriftelijk wateradvies ontvangen. De opmerkingen van het waterschap zijn ter kennisgeving aangenomen en hebben inhoudelijk niet tot aanpassingen geleid.
- 40. Digitale kaart van Nederland met informatie over verschillende bodemeigenschappen, waaronder: bodemopbouw, grondboringen en grondwaterstanden. De kaart kan geraadpleegd worden via: http://maps.bodemdata.nl/
5.7.3 Conclusie
De windturbines hebben geen negatief effect op de waterhuishouding. Een eventuele watervergunning wordt aangevraagd in latere instantie, na verdere uitwerking van de benodigde maatregelen, en is niet noodzakelijk in het kader van dit bestemmingsplan. Rekening houdend met de eventueel benodigde vergunningen is er voor het aspect water sprake van een goede ruimtelijke ordening.
5.8 Overige Aspecten
5.8.1 Vliegverkeer en radar
Toetsingskader
De bouw van windturbines kan van invloed zijn op het vliegverkeer in Nederland, met name de hoogte van windturbines is daarbij relevant. Voor het vliegverkeer is het van belang dat de vliegveiligheid en de werking van radar- en communicatieapparatuur te allen tijde kunnen worden gegarandeerd.
Laagvlieggebieden en helikopteroefengebieden kennen harde bouwhoogtebeperkingen. Hierbij is van belang dat de rotorbladen van een windturbine de route niet 'doorsnijden'. Er moet dus een afstand van minimaal een halve rotordiameter tot de rand van de laagvlieggebieden worden gehouden. Voor het veilig gebruik van luchthavens voor de militaire en civiele luchtvaart zijn obstakelbeheersvlakken ingesteld waarbinnen hoogtebeperkingen gelden.
Plaatsing van windturbines kan mogelijk ook leiden tot verstoring van de radar. Dat geldt voor zowel radar ten behoeve van de lucht- als de scheepvaart. Afhankelijk van de locatie kan een windpark een verstorende werking hebben op Communicatie-, Navigatie- en Surveillance (CNS)-apparatuur van de luchtverkeersleiding voor burgerluchtvaart.
Voor de militaire radarposten in Nederland moet binnen een straal van 75 kilometer van een radarpost worden gekeken of windturbines de radar niet te veel verstoren en moet een plan ter goedkeuring aan Defensie worden voorgelegd. Het beleid over verstoringsgebieden rond militaire radars van het Ministerie van Defensie is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)41 en is nader uitgewerkt in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)42. Er dient een minimale dekkingsgraad van 90% op 1.000 voet in stand te blijven om een goede werking van de radar te garanderen.
Onderzoek
Vliegverkeer
De windturbines bevinden zich buiten hoogtebeperkingsgebieden rondom luchthavens en liggen niet in laagvlieggebied. Op 20 maart 2020 heeft Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) per email laten weten geen bezwaar te hebben tegen de plannen (zie Bijlage 12). Op 1 mei 2020 heeft de Inspectie voor Infrastructuur en Transport (IL&T) bevestigd dat het beoogde windpark zich bevindt buiten hoogtebeperkingsgebieden rondom luchthavens (zie Bijlage 12).
Radarverstoring
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het radarstation Woensdrecht. Door TNO is een gezamenlijk radarverstoringsonderzoek uitgevoerd voor de drie windinitiatieven in de gemeente Kapelle op basis van turbines met een maximale ashoogte van 105 meter en een maximale rotordiameter van 150 meter (zie Bijlage 10).
Door TNO is onderzocht of op 1.000 voet hoogte de detectiekans boven de norm van 90% blijft. Deze toets is voor de drie windparken gezamenlijk uitgevoerd om daarmee een worst-case scenario te toetsen. Hierbij is ook rekening gehouden met de nieuwe infill-radarpost in Wemeldinge. Uit de berekeningen blijkt dat de drie windenergieprojecten een minimale detectiekans behouden van 98% en cumulatief voldoen aan de norm. Gezien de cumulatieve situatie voldoet, geldt dit ook voor windpark Landmanslust afzonderlijk.
In het onderzoek van TNO is uitgegaan van een turbine met een maximale ashoogte van 105 meter en een maximale rotordiameter van 150 meter. In dit bestemmingsplan wordt echter een turbine mogelijk gemaakt met een maximale ashoogte van 115 meter. Het is aannemelijk dat een hogere ashoogte geen dermate negatief effect heeft op de detectiekans van defensieradar. Immers is uit het reeds uitgevoerde onderzoek gebleken dat de detectiekans minimaal 98% bedraagt. Door TNO wordt een nieuw radarverstoringsonderzoek uitgevoerd om de detectiekans te berekenen voor windturbines met een ashoogte van 115 meter.
Vanuit defensieradar is er dus geen belemmering voor realisatie van de windturbines op basis van het radarverstoringsonderzoek. Het uitgevoerde radarverstoringsonderzoek is door het Ministerie van Defensie beoordeeld en er is een verklaring van geen bezwaar afgegeven voor realisatie van de geplande windturbines (zie Bijlage 11). Met het nieuwe radarverstoringsonderzoek voor een ashoogte van 115 meter wordt opnieuw een verklaring van geen bezwaar aangevraagd bij het Ministerie van Defensie.
Conclusie
Vanuit de aspecten vliegverkeer en radar is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
- 41. Besluit van 31 augustus 2012, nr. IENM/BSK-2012/30229, tot wijziging van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening: aanwijzing radarverstoringsgebieden
- 42. Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 9 december 2011, nr. IENM/BSK-2011/161600, houdende vaststelling van algemene regels ter bescherming van nationale ruimtelijke belangen (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening)
5.8.2 Gezondheid
Toetsingskader
Er bestaat een relatie tussen milieu en gezondheid. Ook andere factoren dan milieufactoren zijn van invloed op de gezondheid van mensen, denk aan roken, beweging en het binnenklimaat van woningen. Uit ervaring bij projecten voor windenergie blijkt dat er bij omwonenden zorgen kunnen bestaan over de mogelijke gevolgen van windenergie op de kwaliteit van de leefomgeving. In het MER (zie Bijlage 1 hoofdstuk 16) wordt daarom het onderwerp windenergie in relatie tot gezondheid nader belicht.
Windturbines worden regelmatig in verband gebracht met een verscheidenheid aan gezondheidsproblemen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat er een onderscheid is tussen hinder en effecten op gezondheid, hoewel er wel een verband tussen beide bestaat. Hinder kan worden ondervonden, terwijl er geen sprake hoeft te zijn van gezondheidseffecten. (Ernstige) hinder zou kunnen leiden tot gevoelens van irritatie, boosheid en onbehagen en als gevolg daarvan tot gezondheidseffecten (zoals bijvoorbeeld hoge bloeddruk).
Het aspect gezondheid maakt impliciet deel uit van eerdere paragrafen in dit hoofdstuk, aangezien de normen die zijn opgesteld voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid het doel hebben mensen te beschermen tegen onaanvaardbare hinder. Bij het vaststellen van die normen speelden gezondheidsaspecten een rol. Voor het aspect gezondheid op zich bestaat er geen wettelijk toetsingskader.
Onderzoek
In paragraaf 5.2, 5.3, en 5.4 is al ingegaan op (hinder)aspecten die mede van belang kunnen zijn voor het effect op de gezondheid en bijbehorende wettelijke normen. Dit betreft de aspecten geluid, slagschaduw en veiligheid. In paragraaf 5.2 wordt ook al specifiek ingegaan op laagfrequent geluid, wat regelmatig wordt aangehaald als gezondheids- en hinder aspect in relatie tot windturbines. Voor deze aspecten is aangetoond dat het windpark voldoet aan de geldende normen en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening op de individuele aspecten.
Wetenschappelijke studies
Er zijn talrijke studies naar gezondheidseffecten43 van windturbines uitgevoerd. Juist omdat het om gezondheid gaat, wordt er in het MER alleen verwezen naar die studies waaraan in belangrijke mate door onafhankelijke medici of gezondheidsinstituten is meegewerkt. Deze paragraaf bevat een uiteenzetting van de belangrijkste studies. Daarnaast worden er frequent aangehaalde berichtgevingen in de maatschappelijke discussie rond windturbines en gezondheid geëvalueerd, te weten een onderzoek van N. Pierpont, van M. Alves-Pereira, en een artikel van S. van Manen, deze worden kort besproken in een kader.
WHO Environmental Noise Guidelines for the European Region
De World Health Organization (WHO) heeft richtlijnen voor milieugeluid ontwikkeld op basis van wetenschappelijk onderzoek, waaronder windturbinegeluid44. De WHO geeft in het rapport een geconditioneerd advies om de blootstelling van geluidniveaus van windturbines te reduceren tot 45 dB Lden.45 Dit geconditioneerd advies volgt uit de constatering dat er op basis van vier studies wordt gesteld dat 10 procent van de populatie sterk gehinderd is door blootstelling aan een geluidniveau van 45 dB Lden. Omdat het beschikbare bewijs voor de relatie tussen windturbinegeluid en hinder en gezondheid volgens de WHO van lage kwaliteit is, wordt het advies voor een normstelling van 45 dB Lden als conditioneel beschouwd. Verder komt uit het rapport van de WHO naar voren dat er geen statistisch significante relatie gevonden tussen blootstelling aan windturbinegeluid en hart- en vaatziekten, hoge bloeddruk, cognitieve stoornissen, gehoorproblemen, ongunstige zwangerschap uitkomsten en slaapstoornissen. De WHO vat het bewijs voor de relatie tussen windturbinegeluid en gezondheid als volgt samen: “as the foregoing overview has shown, very little evidence is available about the adverse health effects of continuous exposure to wind turbine noise.” (p. 84). Tot slot geeft het rapport aan dat contextuele factoren (zoals de opvatting ten opzichte van windturbines, direct zicht, economisch profijt) een belangrijke rol spelen in de effecten en de ervaring van windturbinegeluid.
Het RIVM heeft aangegeven de richtlijnen te bestuderen.
Onderzoek RIVM & GGD 201346 & 201847
Het informatieblad GGD is in 2013 opgesteld door het RIVM. De GGD48 heeft behoefte aan concrete, objectieve en evenwichtige informatie om er hun advies op te baseren. Het informatieblad dient als ondersteuning bij het beantwoorden van gezondheidsvragen van omwonenden van (geplande) windturbines.
In 2017 heeft de GGD Amsterdam in samenwerking met het RIVM nog een literatuurstudie uitgevoerd naar de relatie tussen blootstelling aan windturbinegeluid en gezondheid. 32 (peer reviewed49) wetenschappelijke onderzoeken tussen 2009 en 2017 zijn onderzocht in de literatuurstudie.
Beide literatuurstudies concluderen dat een windturbine geen directe effecten heeft op de gezondheid van omwonenden. Wel kunnen er indirecte effecten optreden. Mensen die in de nabijheid bij windturbines wonen, kunnen hinder door geluid ondervinden. Slagschaduw, zichtbaarheid en knipperende lichten kunnen bijdragen aan de mate van hinder die wordt ondervonden. Het geluidniveau van windturbines is minder hoog dan van andere bronnen (verkeer en dergelijke), maar het karakter zorgt ervoor dat het windturbinegeluid bij lagere niveaus als hinderlijk wordt ervaren. Hinder kan zich uiten in irritatie, boosheid en onbehagen. Weinig data is beschikbaar om de invloed van windturbines op slaapoverlast te kunnen evalueren. In de onderzoeken is gevonden dat slaapoverlast en andere gezondheidseffecten van omwonenden van windparken gerelateerd kan zijn aan hinder, in plaats van directe blootstelling.
Eveneens kunnen economische aspecten van invloed zijn op het ervaren van hinder van windturbines. In een Zweeds onderzoek50 is geconcludeerd dat mensen met een economisch belang bij windturbines geen hinder ondervonden van het windturbinegeluid, ondanks dat zij hetzelfde geluidniveau ondervinden als andere respondenten en dezelfde termen gebruikten om het geluid te karakteriseren. Tevens kunnen persoonlijke omstandigheden zoals gevoeligheid, privacy zaken en het planningsproces van het windpark van invloed zijn op de ervaren hinderen.
Het informatieblad van 2013 adviseert om omwonenden zoveel mogelijk te betrekken bij de ontwikkeling van windenergie en waar mogelijk in de exploitatiefase, bijvoorbeeld in de vorm van (financiële) participatie. Hierdoor kan hinder mogelijk worden verminderd.
A nationwide cohort study, Denmark (2018)51
Tussen 1982 en 2013 zijn alle Deense huishoudens die worden blootgesteld aan windturbinegeluid geïdentificeerd. Deze huishoudens zijn onderzocht op het gebruik van antihypertensiva en ongunstige zwangerschapsuitkomsten. Structurele gebruikers van antihypertensiva binnen deze populatie zijn geïdentificeerd. Antihypertensiva is een soort medicijn dat wordt gebruikt voor de behandeling van hoge bloeddruk. In deze studie is er geen relatie gevonden tussen blootstelling aan windturbinegeluid en het gebruik van antihypertensiva. Verder zijn alle geboren baby's van moeders in deze populatie geïdentificeerd. In deze studie is geen relatie gevonden tussen blootstelling aan windturbinegeluid en ongunstige zwangerschap uitkomsten.
Wind Turbine Health Impact Study: Report of Independent Expert Panel, Massachusetts (2012)
Om meer overzicht te creëren in de wetenschappelijke literatuur over de gezondheidseffecten door windturbines, heeft een panel van zeven onafhankelijke deskundigen een studie van wetenschappelijke literatuur ondernomen om de zorgen en onzekerheden over gezondheidseffecten van windturbines te duiden. Het panel gebruikte onder andere peer reviewed literatuur van vier studies om de gedocumenteerde of potentiële gezondheidseffecten en -risico's van windturbines te identificeren.
Uit dit onderzoek komt naar voren dat een deel van de omwonenden het geluid door windturbines als hinderlijk ervaart. Ook het veranderde uitzicht en het waarnemen van de beweging van de rotorbladen wordt als hinderlijke factor benoemd. Onderzoek laat ook zien dat mensen die de windturbines vanuit hun woning kunnen zien, bij vergelijkbare geluidniveaus, eerder hinder rapporteren dan mensen die geen windturbines vanuit huis zien. Wanneer omwonenden economisch voordeel hebben van een windturbine rapporteren ze vrijwel geen hinder. De mate van ervaren hinder is een combinatie van de feitelijke geluidbelasting, zichtbaarheid van windturbine(s) vanuit de woning en of er sprake is van economisch gewin.
Wanneer iemand hinder ondervindt, dan betekent dit nog niet dat er een effect is op de gezondheid van die persoon. In de studie worden de volgende conclusies ten aanzien van gezondheidseffecten getrokken:
- Er is onvoldoende bewijs dat windturbinegeluid directe gezondheidsproblemen of ziektes veroorzaakt (dat wil zeggen, onafhankelijk van een effect op hinder of slaap);
- Of ergernis over windturbines leidt tot slaapproblemen of stress is niet voldoende gekwantificeerd. Er is wel bewijs dat verstoring van de slaap een negatief effect kan hebben op stemming, cognitief functioneren en het algeheel gevoel van gezondheid en welzijn. Dit is niet gebaseerd op bewijs dat zich op windturbines richt;
- Er is geen bewijs voor gezondheidseffecten door blootstelling aan windturbines dat gekarakteriseerd kan worden als het ‘windturbinesyndroom’ (dit wordt verder uitgelegd in Kader 5.1).
Kader 5.1 Onderzoek N. Pierpont52
Exposure to wind turbine noise: Perceptual responses and reported health effects, Health Canada (2016)
Uit de studie van Health Canada, de federale gezondheidsinstantie van Canada, blijkt dat geluid van windturbines geen directe negatieve effecten heeft op de gezondheid van omwonenden. Er zijn geen meetbare effecten op (chronische) ziekten, stress en slaap, zo luidt de conclusie. Vanaf 2012 zijn 1.238 volwassenen, woonachtig op verschillende woonafstanden van windturbines gevolgd. Voor het onderzoek zijn deze mensen meerdere keren lichamelijk onderzocht op bloeddruk, hartritme, slaap en stresshormonen. Ook moesten zij enquêtes invullen bestaande uit vragen over sociaal-demografische situaties, geluid en hinder, gezondheidseffecten, levensstijl en bestaande chronische ziektes. Tevens is tijdens het onderzoek 4.000 uur aan windenergiegeluid opgenomen om te kijken of er bij een hoger geluidniveau ook meer klachten zijn. Er zijn geen directe verbanden gevonden tussen blootstelling aan windturbinegeluid en klachten als migraine, diabetes, hoge bloeddruk en slapeloosheid. "While some people reported some of the health conditions above, their existence was not found to change in relation to exposure to wind turbine noise," aldus Health Canada. Wel ervaren omwonenden meer hinder van de luchtvaartlichten op de gondels en slagschaduw wanneer het geluidniveau hoger is.
Kader 5.2 Artikel S. van Manen, Medisch Contact (2018)53
NHMRC Statement: Evidence on Wind Farms and Human Health (2015)
Deze verklaring is op basis van een literatuurstudie opgesteld door de 'National Heath and Medical Research Council' (NHMRC) van de Australische nationale overheid. In deze verklaring wordt gesteld dat er geen direct bewijs is dat windturbines nadelige gezondheidseffecten kunnen veroorzaken. De volgende conclusies worden gemaakt:
- 1. Blootstelling aan geluid kan gezondheidseffecten veroorzaken, maar deze gezondheidseffecten kunnen alleen voorkomen bij geluidsniveaus die veel hoger liggen dan het geluidniveau dat wordt ervaren door omwonenden van windparken.
- 2. Alhoewel individuen windturbinegeluid op grotere afstand kunnen waarnemen, is het onwaarschijnlijk dat windturbinegeluid als hinderlijk wordt ervaren op afstanden groter dan 1.500 meter.
- 3. Er is geen direct bewijs voor een verband tussen laagfrequent geluid van windturbines en gezondheidseffecten.
Kader 5.3 Onderzoek van M. Alves-Pereira54
* University of Wollongong, How the factoid of wind turbines causing “vibroacoustic disease” came to be 'irrefutably demonstrated', 2013
Lichtschitteringen
Wanneer de zon op de turbine schijnt, kan het zonlicht reflecteren op de rotorbladen in de richting van de beschouwer. Tegenwoordig worden windturbines uitgevoerd met een anti-reflecterende coating, zodat lichtschittering niet optreedt. RIVM (update 2013) bevestigt dit ook in haar informatieblad.55
Elektromagnetische velden
In het RIVM informatieblad over gezondheid en windturbines wordt aandacht besteed aan elektromagnetische velden als gevolg van windturbines. Elektrische, magnetische en elektromagnetische velden komen overal voor. Bekende natuurlijke vormen zijn Uv-straling (zon), infrarode straling (warme voorwerpen) en zichtbaar licht. Elektromagnetische velden zijn ook aanwezig bij bijvoorbeeld huishoudelijke elektrische apparaten, zoals de magnetron en de stofzuiger, en bij het transport van elektriciteit over lange afstanden (via hoogspannings-verbindingen).
De sterkte van deze velden neemt sterk af wanneer de afstand tot de bron groter wordt. Ook rondom de gondel en de kabels die de windturbine koppelen aan het hoogspanningsnet kunnen magnetische velden voorkomen.
Het Landelijke Centrum Medische Milieukunde (LCM)56 adviseert situaties te voorkomen waarin kinderen langdurig worden blootgesteld aan een veldsterkte die (jaargemiddeld) hoger is dan 0,4 microtesla. Dit advies richt zich op alle bronnen van magnetische velden die samenhangen met de elektriciteitsvoorziening, dus ook windturbines.
Gondels kunnen een hoge veldsterkte hebben, maar bevinden zich op een grote verticale afstand van plekken waar kinderen langdurig verblijven (woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen). Recht boven kabels die in de grond liggen is de veldsterkte in de regel niet hoger dan 1 microtesla, maar deze liggen nooit onder gebouwen waar kinderen langdurig verblijven. In het algemeen is op enkele meters afstand hemelsbreed de veldsterkte al minder dan 0,4 microtesla. Het is daarom onwaarschijnlijk dat de windturbine en de daarbij behorende kabels veldsterkten veroorzaken boven 0,4 microtesla op plaatsen waar kinderen langdurig verblijven. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat elektromagnetische velden die in de buurt van windturbines en de daarbij behorende ondergrondse kabelverbindingen voorkomen, een gezondheidsrisico vormen. Het Kennisplatform EMV bevestigt deze conclusie ook in een hun memo57. Voor slagschaduw, geluid en externe veiligheid wordt een zodanige afstand tussen windturbines en bebouwing aangehouden dat er geen sprake kan zijn van elektromagnetische hinder van de windturbines.
Trillingen
Op grond van ervaringen op land blijkt dat fundaties van windturbines, mits goed gedimensioneerd, geen hinderlijke trillingen doorgeven aan de ondergrond en de omgeving. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft laten weten58 dat "de bewering in enkele literatuurbronnen dat ook overdracht door de grond plaats vindt is ongegrond, hetgeen blijkt uit nauwkeurige metingen van trillingsniveaus in de bodem rondom windturbines".
Fijnstof
Fijnstof in de lucht kan schadelijke effecten op de gezondheid hebben. De Europese Unie heeft daarom in 1999 grenswaarden voor fijnstof (PM10) vastgesteld. In 2008 is de regelgeving uitgebreid met grens- en streefwaarden voor de fijnere fractie van fijnstof (PM2,5). Fijnstof wordt hoofdzakelijk uitgestoten in het verkeer, maar uitstoot wordt ook veroorzaakt door industrie, landbouw en huishoudens.
Windturbines hebben een effect op de verspreiding van fijnstof doordat de wind in het zog achter de windturbine een hogere mate van turbulentie bevat, waardoor het verspreidingsgebied vergroot kan worden.
Het maakt hierbij wel uit op welke manier de fijnstof wordt uitgestoten. De fijnstofuitstoot door verkeer bevat een grote hoeveelheid decentrale bronnen op een lage hoogte. De verticale afstand tussen de bron (verkeer op maaiveldniveau), de ontvangers (woningen op maaiveldniveau) en de turbines (bladen die hoog boven de grond bewegen) is dermate groot dat van een significant negatief effect geen sprake kan zijn, helemaal omdat ook de horizontale afstand tussen ontvangers en windturbines minimaal enkele honderden meters bedraagt.
Bij fabrieksschoorstenen van industriële centrales is de verticale afstand kleiner, waardoor de kans op verspreiding toeneemt. Het effect van windturbines op de verspreiding van industriële uitlaatgassen is onderzocht in een case studie voor 7 windturbines op 400 meter afstand van de hoogovens van Tata Steel59. Het rapport concludeerde dat de windturbines de concentraties luchtverontreiniging nauwelijks beïnvloeden. Logischerwijs zal de mate van verspreiding toenemen als de afstand tussen de schoorsteen en de windturbines kleiner is. De verspreiding neemt ook toe als de schoorsteen hoger is dan de as van de windturbine. Bij een afstand van meer dan 1,5 kilometer zijn er helemaal geen significante effecten waarneembaar.
De kans is dus erg klein dat het windpark een effect heeft op de plaatselijke fijnstofconcentraties. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat door de komst van windturbines de totale fijnstofuitstoot zal afnemen door de verminderde fossiele energievraag. Deze factor dient meegewogen te worden naast het mogelijk veranderde verspreidingspatroon.
Neodymium
In zienswijzen wordt regelmatig aandacht gevraagd voor het gebruik van neodymium in windturbines, ook in relatie tot gezondheid. Neodymium is een zeldzaam aardmetaal en komt voor in een groot aantal elektrische apparaten of gebruiksvoorwerpen zoals kleurentelevisies, fluorescerende lampen en elektrische fietsen. Neodymium wordt ook gebruikt voor de permanente magneten in windturbines met een 'direct drive' mechanisme (zonder tandwielkast). Verreweg het meeste neodymium wordt voor andere toepassingen gebruikt dan voor windturbines. Neodymium is schaars, wordt voornamelijk gewonnen in China en bij de winning van dit metaal komen radioactieve materialen vrij en treden negatieve milieueffecten op.
Er wordt ook wel een relatie gelegd tussen neodymium en een negatief effect op de gezondheid. In gebieden waar neodymium wordt gewonnen wordt gerapporteerd over gezondheidseffecten ter plaatse als gevolg van de verwerking van de radioactieve materialen die bij de winning van neodymium vrijkomen. Er is geen bewijs voor een relatie tussen de aanwezigheid van neodymium in windturbines en gezondheidseffecten op omwonenden. Neodymium zelf is geen radioactief materiaal.
Niet door alle fabrikanten wordt neodymium gebruikt, ook is het afhankelijk van het type windturbine. Op voorhand is niet te zeggen of er direct drive windturbines worden geplaatst, omdat de keuze voor een windturbinetype afhankelijk is van veel factoren zoals prijs, elektriciteitsopbrengst en onderhoudscontract. Het is dus vooralsnog niet bekend of de windturbines daardoor gebruik maken van neodymium.
Conclusie
Windturbines kunnen bij individuen wel tot het ervaren van hinder leiden, en daardoor indirect tot gezondheidseffecten leiden. Er is echter geen rechtstreeks verband tussen windturbines en gezondheidseffecten aangetoond. Economische aspecten kunnen van invloed zijn op de ervaring van hinder door windturbines. Gelet op de uitkomsten van de onderzoeken naar de effecten op de omgeving kan geconcludeerd worden dat het windpark gerealiseerd kan worden binnen de geldende wet- en regelgeving als ook dat er voor de desbetreffende aspecten sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Er is daarnaast sprake van een zorgvuldig ruimtelijk ontwerp en het ontwerp voldoet aan het vigerend beleid. Er is voor het aspect gezondheid dan ook sprake van een goede ruimtelijke ordening.
- 43. O.a. "Wind Turbine Health Impact Study:Report of Independent Expert Panel", Massachusetts Department of Environmental Protection and Massachusetts Department of Public Health (January 2012), "Wind Turbine Sound and Health Effects, An Expert Panel Review", American Wind Energy Association and Canadian Wind Energy Association (December 2009), "Windturbines: invloed op de believing en gezondheid van omwonenden", RIVM - GGD Informatieblad medische milieukunde (Update 2013).
- 44. http://www.euro.who.int/en/media-centre/sections/press-releases/2018/press-information-note-on-the-launch-of-the-who-environmental-noise-guidelines-for-the-european-region
- 45. Lden is een maat om de geluidbelasting van omgevingslawaai uit te drukken, De Lden is de gemiddelde van de dag-, avond- en nachtwaarde, waarbij bij de avond en nachtwaarde een straffactor van respectievelijk 5 en 10 dB(A) wordt opgeteld. dB(A) wordt doorgaans gebruikt bij geluidsmetingen en berekeningen waarbij de gevoeligheid van het oor wordt meegenomen door middel van een bepaalde weging bij verschillende frequenties.
- 46. Informatieblad GGD. Windturbines: invloed op de beleving en gezondheid van omwonenden, update 2013
- 47. Health effects related to wind turbine sound, including low-frequency sound and infrasound, 2018
- 48. GGD staat voor Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst. De GGD'en vormen een landelijk dekkend netwerk.
- 49. Peer reviewed betekent een evaluatie van wetenschappelijk of professioneel onderzoek door medewerkers binnen het desbetreffende werkveld.
- 50. "Wind turbine noise, annoyance and self-reported health and well-being in different living environments", Pedersen et al. (2007).
- 51. "Long term exposure to wind turbine noise and redemption of antihypertensive medication: a nationwide cohort study" (2018) & "Pregnancy exposure to wind turbine noise and adverse birth outcomes: a nationwide cohort study" (2018).
- 52. Bronnen: Pierpont, N. (2009), Wind Turbine Syndrome - A Report on a Natural Experiment. Santa Fe. https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC3179699/, https://www.theaustralian.com.au/business/business-spectator/the-junk-science-of-wind-turbine-syndrome/news-story/bc83f0bd362b8e36c82e99fd60de9152; https://abcnews.go.com/Health/wind-turbine-syndrome-blamed-mysterious-symptoms-cape-cod/story?id=20591168; http://www.nwea.nl/over-windenergie/factsheets-land/factsheet-windturbines-en-gezondheid.
- 53. https://www.medischcontact.nl/nieuws/laatste-nieuws/artikel/windmolens-maken-wel-degelijk-ziek.htm
- 54. Alves-Pereira M, Castelo Branco MS. Public health and noise exposure: the importance of low frequency noise. Istanbul: Inter-Noise 2007; 2007.
- 55. "Windturbines: invloed op de beleving en gezondheid van omwonenden", GGD Informatieblad medische milieukunde, Update 2013, RIVM rapport 200000001/2013, I. van Kamp et al.
- 56. LCM Landelijk Centrum Medische Milieukunde, (2006) Standpunt ELF-EM velden elektriciteitsvoorziening en gezondheid Hoogspanningslijnen - Onderstations - Transformatorhuisjes. Definitieve versie, 21 juni 2006.
- 57. Memo eerste indruk "Elektromagnetische velden van windturbines" Kennisplatformbureau, 10 juni 2014, referentie KP EMV 20140610. Bron: http://www.kennisplatform.nl/Files/Eerste%20Indrukken/20140610%20Memo%20Windturbines.pdf
- 58. Brief van Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan de Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 612, nr. 22
- 59. Erbrinks Stacks Consult (2016), Impact windmolens op verspreiding van luchtverontreiniging - Windmolens Spuisluis en de emissies van Tata Steel, Rapport 2016R001, Oosterbeek.
5.8.3 Straalpaden
Toetsingskader
Windturbines kunnen van invloed zijn op de zogenaamde straalpaden voor het transport van spraak-, data-, radio- en tv-signalen. Door de aanwezigheid van verschillende windturbines kan de signaaloverdracht van straalpaden worden verstoord of verzwakt. Deze straalverbindingen (ook wel straalpaden genaamd) verzenden informatie (radiocommunicatie) langs een rechtstreekse cilindervormige lijn door de lucht. Verstoring kan optreden doordat deze cilindervormige lijn wordt onderbroken (doorkruising van de tweede fresnelzone). De uitvoering van de functies van een straalverbinding kunnen mogelijk worden beperkt door de aanwezigheid van de windturbine.
Onderzoek
Er zijn geen planologisch beschermde straalverbindingen (als zodanig bestemd in het geldende bestemmingsplan) in het plangebied die beïnvloed kunnen worden door de windturbines. Er bestaat dus geen juridische verplichting om bij ruimtelijke projecten rekening te houden met de straalverbindingen. Er kunnen echter ook onbeschermde straalverbindingen aanwezig zijn in het plangebied. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de aanwezigheid van onbeschermde straalverbindingen nader onderzocht.
Agentschap Telecom heeft een overzichtskaart aangeleverd waarin alle straalverbindingen die in (de omgeving van) het plangebied aanwezig zijn opgenomen (zie Figuur 5.6). Op basis van Figuur 5.6 blijkt dat er geen straalverbindingen aanwezig zijn in het plangebied. Er is dan ook geen sprake van verstoring.
Figuur 5.6 Straalverbindingen in de omgeving van het plangebied
Conclusie
Er zijn geen straalverbindingen aanwezig, er is daarom sprake van een goede ruimtelijke ordening.
5.8.4 Bodemkwaliteit
Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dient een bodemonderzoek verricht te worden met het oog op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied. Het bevoegd gezag moet onderzoek verrichten naar de bestaande toestand en deze toetsen aan de wenselijke bodemkwaliteit.
De Wet bodembescherming (Wbb) is erop gericht bodemkwaliteit te waarborgen of te verbeteren indien nodig. De wet schrijft voor dat eenieder die de bodem verontreinigd verplicht is maatregelen te nemen om deze verontreiniging tegen te gaan. Voor de realisatie van de windturbines zal grondverzet plaatsvinden, waarbij grond (en mogelijk ook asfalt en onderliggend funderingsmateriaal) wordt ontgraven, hergebruikt, toegepast en/of afgevoerd. Bij dergelijke werkzaamheden is het Besluit bodemkwaliteit (hierna: Bbk)60 van toepassing. Het Bbk bevat algemene regels voor het toepassen van grond (en bouwstoffen) en de kwaliteit van toe te passen grond (en bouwstoffen).
Onderzoek
In opdracht van de gemeente Kapelle is door adviesbureau Marmos Bodemmanagement in 2012 een bodemkwaliteitskaart opgesteld van de gemeentegronden. Deze bodemkwaliteitskaart is erop gericht bodemverplaatsing te begeleiden om zodoende de huidige samenstelling en functies van bodems te waarborgen. Voor het opstellen van de kaart is alleen de algemene bodemkwaliteit in beschouwing genomen en niet eventuele lokale verontreinigingen. Uit de kaart komt naar voren dat de bodemkwaliteit in de omgeving van het plangebied een aandachtspunt is. Het plangebied is rond 1850 ingepolderd en kunnen hierdoor vanwege het destijds aangevoerde slib (onder invloed van industrieën verder landinwaarts) verontreinigd zijn.
Voor alle zones in de gemeente Kapelle voldoet het dieptetraject 0,5-2,0 m-mv gemiddeld aan de achtergrondwaarde. Verwacht wordt, dat in alle zones de diepere ondergrond een vergelijkbare of betere kwaliteit heeft dan het dieptetraject 0,5-2,0 m-mv. Dit betekent, dat mag worden aangenomen, dat grond die op een onverdachte locatie op een grotere diepte dan 2,0 m-mv vrijkomt eveneens aan de achtergrondwaarde voldoet. De grond is in dat geval vrij toepasbaar zoals is beschreven in de Nota bodembeheer van de gemeente Kapelle61.
Naast de algemene diffuse bodemkwaliteit die in de Bodemkwaliteitskaart wordt beschreven, kunnen er lokaal ook specifieke aandachtspunten aanwezig zijn. Informatie over eventueel lokaal aanwezige bodemverontreinigingen is te vinden op de bodemverontreinigingenkaart van Bodemloket62. Hieruit wordt duidelijk dat er in de omgeving van het plangebied plekken zijn die voldoende zijn onderzocht en één gebied waar bodemonderzoek moet worden uitgevoerd.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen voor de realisatie van het windpark vanuit bodemkwaliteit. Vanuit het aspect bodemkwaliteit is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
- 60. Besluit van 22 november 2007, houdende regels inzake de kwaliteit van de bodem (Besluit bodemkwaliteit)
- 61. Nota bodembeheer voor de landbodem van de gemeente Kapelle (vastgesteld 2012)
- 62. Om een inzicht te krijgen in de exacte locaties van de historische activiteiten kan de interactieve website van Bodemloket geraadpleegd worden: http://www.bodemloket.nl/kaart.
5.8.5 Bedrijven en milieuzonering
Toetsingskader
Op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009)63 kan worden beoordeeld of de in het plangebied te realiseren activiteiten een belemmering betekenen of van invloed zijn op gevoelige functies, zoals wonen, in of in de omgeving van het plangebied.
Onderzoek
Volgens de VNG-richtlijn is de richtafstand voor 'windturbines' met een 'wiekdiameter' van 50 meter tot aan een rustige woonwijk 300 meter, voor een gemengd gebied is deze afstand 200 meter. De dichtst bij het windpark gelegen woning van derden is de woning aan de Smokkelhoekweg 23 op een afstand van 640 meter van de dichtstbijzijnde windturbine. De richtafstand wordt bepaald door het aspect 'geluid'. Het aspect 'slagschaduw' kent de VNG-richtlijn niet. Voor windturbines met een grotere rotordiameter geeft de VNG-richtlijn geen afstanden waardoor nader onderzoek in ieder geval noodzakelijk is om te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening.
Aangezien de VNG-richtlijn niet toepasbaar is op de voorliggende situatie is op basis van specifiek onderzoek gekeken naar de effecten van de windturbines op gevoelige objecten. Door middel van akoestisch onderzoek (zie paragraaf 5.2) is aangetoond dat het windpark inpasbaar is in de omgeving, zo ook door middel van slagschaduwonderzoek (zie paragraaf 5.3). Op basis van onderzoek voor geluid en slagschaduw is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Ook ten aanzien van de overige milieueffecten is geconcludeerd dat het windpark voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
De VNG-publicatie is in de voorliggende situatie niet toepasbaar. Op basis van specifiek onderzoek wordt geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
- 63. "Bedrijven en milieuzonering, Handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk", Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) 2009.
5.8.6 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
Op 15 november 2007 is een wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van deze regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet Milieubeheer (Wm).
Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien deze voldoet aan één van deze voorwaarden:
- er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project 'in niet betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), dat in werking treedt nadat de EU derogatie (toestemming) heeft verleend.
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
- woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
- infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
- kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
Onderzoek
Onderhavig plan maakt een ontwikkeling mogelijk dat niet onder één van bovenstaande categorieën onder te brengen is en het is ook geen project dat beschreven staat in het NSL. Op basis daarvan kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Daarom hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan door middel van onderzoek.
Conclusie
Voor het aspect luchtkwaliteit is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt de juridische regeling van het bestemmingsplan toegelicht.
Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP)
Dit bestemmingsplan voor windpark Landmanslust is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 201264. De SVBP bevat standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog.
Verhouding met geldende bestemmingsplannen
Als uitgangspunt is gehanteerd dat het bestemmingsplan zo min mogelijk ingrijpt in de geldende ruimtelijke plannen. Waar mogelijk blijft de geldende regeling in stand (zoals in een zogenoemd 'paraplubestemmingsplan'), alleen waar nodig wordt een nieuwe regeling toegevoegd. In dit bestemmingsplan wordt dan ook volstaan met het vaststellen van de enkelbestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' voor de plaatsing van het windturbinepark. Op de plaatsen waar de rotoren van windturbines over (kunnen) draaien en waar de onderhouds- en toegangswegen kunnen komen, is daarvoor een specifieke aanduiding opgenomen over de geldende bestemmingen uit het onderliggende gemeentelijke bestemmingsplan. Er wordt dus als het ware een 'extra laag' over deze bestemmingen heen gelegd. De reden voor deze werkwijze is dat op deze manier de onderliggende vigerende bestemmingen niet worden aangetast. Dit bestemmingsplan en het geldende bestemmingsplan bestaan dus naast elkaar als zelfstandige documenten. Deze documenten moeten in samenhang worden gelezen voor een compleet beeld van de juridisch-planologische situatie in het gebied.
- 64. "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012", 18 april 2012, versie 1.2 definitief (Bijlage 5 behorende bij de Regeling standaarden ruimtelijke ordening). Geraadpleegd via: http://ro-standaarden.geonovum.nl/2012/SVBP/1.2/SVBP2012-v1.2.pdf
6.2 Bestemmingsregels
6.2.1 Algemeen
In het bestemmingsplan is gekozen voor een bestemmingsregeling, waarbinnen alleen datgene dat noodzakelijk is, wordt vastgelegd. Dit houdt het volgende in:
- De nieuwe bedrijfsbestemmingen voor het windturbinepark zijn toegekend aan gronden die deel uitmaken van de windturbineopstelling.
- Het betreft momenteel hoofdzakelijk agrarische gronden die zijn voorzien van een agrarische bestemming. Het opwekken van energie middels windturbines verhoudt zich niet met deze bestemmingen. Daarom is, overeenkomstig de SVBP2012, gekozen voor het toekennen van een bedrijfsbestemming specifiek voor windturbines.
6.2.2 Bestemmingen en dubbelbestemmingen
Bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark'
Om de omliggende gronden zo min mogelijk te beperken is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. De fundering en masten zijn bestemd als 'Bedrijf - Windturbinepark' met een bestemmingsvlak waarbinnen voldoende ruimte is voor de benodigde fundering voor verschillende windturbinetypes (tot een diameter van maximaal 24 meter). Hierdoor is er ook een (mogelijke) schuifmarge van maximaal 3,5 meter naar alle zijden opgenomen (uitgaande van een minimale diameter van de fundering van 17 meter).
Om te voorkomen dat de (schuif)ruimten waar geen windturbines gerealiseerd worden, niet meer ten behoeve van de onderliggende bestemming 'Agrarisch' gebruikt kunnen worden is tevens agrarisch gebruik toegestaan.
Bijbehorende voorzieningen
Naast windturbines, worden binnen de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark', ook bij het windturbinepark behorende voorzieningen mogelijk gemaakt. Denk daarbij aan kabels en leidingen (parkbekabeling), toegangs- en onderhoudswegen en kraanopstelplaatsen voor het opbouwen, onderhouden en demonteren van windturbines. Ook de zogenoemde 'inkoopstations' voor het leveren van de opgewekte energie aan het landelijke hoogspanningsnetwerk, worden hiermee bedoeld. Er mag één inkoopstation worden gebouwd voor het windturbinepark.
Voorzieningen ten behoeve van het windpark, alsmede kabels en leidingen en waterberging, ten behoeve van de aanleg van het windturbinepark, zijn tevens binnen de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' toegestaan. De voorzieningen bestaan uit alle type bouwwerken die niet als gebouw beschouwd kunnen worden. Gedacht moet worden aan bijvoorbeeld opslagplaatsen, voorzieningen ten behoeve van bouwinstallaties, nuts- en verkeersvoorzieningen en verlichting ten behoeve van de aanlegfase.
Bouwmogelijkheden en flexibiliteit
Het is nu nog niet exact bekend welke turbinetypen gebouwd gaan worden. Met de keuze van een turbinetype hangen onder meer de omvang en de exacte situering van de windturbinemasten samen. Daarom is enige mate van flexibiliteit geboden in de planregeling:
- de ashoogte en rotordiameter van turbines zijn voorgeschreven met een marge. Deze marge bedraagt minimaal 90 en maximaal 115 meter voor de ashoogte (inclusief eventueel 2,5 meter fundering boven het maaiveld) en minimaal 126 meter en maximaal 150 meter voor de rotordiameter van de windturbines. Dit geeft de initiatiefnemers nog enige mate van vrijheid om straks een definitieve keuze te kunnen maken qua te bouwen turbinetype;
- de situering van de turbines is op de verbeelding zoveel mogelijk vastgelegd met bestemmingsvlakken. Binnen een bestemmingsvlak mag maximaal 1 windturbine gerealiseerd worden. Binnen het bestemmingsvlak is enkele meters schuifruimte, deze ruimte wordt ondervangen door de resultaten van onderzoek gezien de afwijking van enkele meters (zie nadere toelichting hieronder);
- extra bouw- en/of gebruiksregels zijn opgenomen, wellicht ten overvloede, om te verzekeren dat de windturbines worden voorzien van een ijsdetectiesysteem (voor zo ver noodzakelijk) en obstakelverlichting.
Voor de windturbines is in het onderzoek uit gegaan van een concrete positie. Dit bestemmingsplan biedt voor de realisatie van windturbines (uitgaande van de maximale afmetingen van de windturbine) binnen de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' een beperkte schuifruimte van maximaal circa 3,5 meter naar alle zijden vanwege praktische inpassing van het windpark (indien de fundering kleiner wordt uitgevoerd dan maximaal is opgenomen).
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 2e herziening" en wordt in principe opgenomen daar waar een nieuwe enkelbestemming is opgenomen.
De bestemming 'Waarde - Archeologie 6' ziet toe op de bescherming van archeologische verwachtingswaarden. Het doel van deze dubbelbestemming is de archeologische waarden in de bodem te beschermen. Er is een onderzoeksplicht voor verstoringen van ongeroerde bodem met een oppervlak groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 centimeter. Voor het normale onderhoud en/of het gebruik evenals werken en werkzaamheden die al in uitvoering zijn, dan wel op grond van een verleende vergunning uitgevoerd mogen worden, hoeft geen onderzoek uitgevoerd te worden.
Er wordt alleen een vergunning verleend indien een rapport van een archeologisch deskundige voorhanden is waarin de archeologische waarde van de bodem voldoende is vastgesteld. Op basis van het rapport kunnen aan de vergunning voorschriften worden verbonden in het belang van de archeologische monumentenzorg.
6.2.3 Aanduidingen
Gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - windturbine'
Voor de overdraai van de wieken van de windturbine (plus beperkte flexibiliteit: zie kopje 'Bouwmogelijkheden en flexibiliteit') is in het bestemmingsplan een specifieke regeling opgenomen. Hiermee wordt te kennen gegeven dat naast de geldende bestemming, het overdraaien van rotoren van windturbines ook mogelijk is. Binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' wordt gangbaar de vestiging van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten ook uitgesloten. Omdat deze op basis van de onderliggende bestemming ter plaatse niet mogelijk zijn is hier ook geen aparte regeling voor nodig maar bij wijze van signaleringsfunctie wordt het wel benoemd.
De opstelplaatsen zijn hoofdzakelijk mogelijk binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' (maximaal 1 opstelplaats per windturbine), als ook een inkoopstation. In aanvulling op de overdraai en opstelplaatsen zijn ook aanvullende bouw- en aanlegmogelijkheden ten behoeve van het windpark geboden (zoals parkbekabeling, tijdelijke voorzieningen en toegangs- en onderhoudswegen). Dit is gedaan om extra flexibiliteit te bieden voor het kunnen bouwen van bij het windpark behorende voorzieningen.
Gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - windturbine'
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' (dit is de Plaatsgebonden Risicocontour PR 10-06 plus beperkte flexibiliteit: zie kopje 'Bouwmogelijkheden en flexibiliteit') wordt de vestiging van kwetsbare objecten uitgesloten. Op basis van de onderliggende bestemming zijn kwetsbare objecten ter plaatse al niet mogelijk maar de gebiedsaanduiding wordt bij wijze van signaleringsfunctie voor eventuele ontwikkelingen toch opgenomen. De gebiedsaanduiding is gelegen om de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - windturbine'.
Gebiedsaanduiding 'overige zone - parkinfrastructuur'
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - parkinfrastructuur' zijn toegangs- en onderhoudswegen ten behoeve van het windturbinepark toegestaan. Omdat de exacte locatie van de benodigde wegen nog niet bekend is, is hiervoor middels een aanduiding op de verbeelding een breder gebied aangegeven waarbinnen deze onderhoudswegen gerealiseerd kunnen worden.
Er is een maximale aanlegbreedte van 5 meter voor de toegangs- en onderhoudswegen opgenomen in de regels. Deze breedte geldt niet ter plaatse van kruisingen met andere wegen en/of bochten, om daar voldoende ruimte te hebben voor de draaicirkels van vrachtwagens. Per windturbine wordt er uiteindelijk maximaal één onderhoudsweg aangelegd. Medegebruik van de onderhoudswegen voor agrarisch gebruik is toegestaan.
Voor parkbekabeling en aansluiting op openbaar elektriciteitsnet hoeft in principe geen planologische regeling opgenomen te worden omdat de kabels niet ruimtelijk relevant zijn (geen hoogspanning). Deze kabels kunnen via het privaatrechtelijke spoor altijd aangelegd worden.
Gebiedsaanduiding 'overige zone - bedrijfswoning uitgesloten'
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bedrijfswoning uitgesloten' is als uitzondering op de onderliggende geldende bestemming geen (agrarische) bedrijfswoning toegestaan. Deze aanduiding is toegekend aan de Langeweg 1 waar de woonfunctie wordt afgehaald maar de onderliggende bestemming uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2e herziening" blijft gelden.
6.3 Artikelsgewijze Toelichting Bestemmingsregeling
Artikel 1 Begrippen
De begripsbepalingen uit artikel 1 zijn hoofdzakelijk overgenomen uit de SVBP2012 en aangevuld met nadere relevante begrippen voor dit bestemmingsplan.
Artikel 2 Wijze van meten
De wijze van meten uit artikel 2 is overgenomen uit de SVBP2012. Voor het meten van de ashoogte en rotordiameter van een windturbine is hiervoor in dit bestemmingsplan een specifieke regeling opgenomen.
Artikel 3 Bedrijf - Windturbinepark
Deze bestemming is toegekend aan de gronden waarop windturbines zijn voorzien ten behoeve van de productie van windenergie. De regeling uit deze bestemming vervangt integraal de onderliggende bestemming uit het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2e herziening”. Voor de toelichting op deze regeling wordt verwezen naar paragraaf 6.2.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 6
Deze bestemming is toegekend aan de gronden waarop archeologische waarde is voorzien. De regeling uit deze bestemming is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2e herziening”. Voor de toelichting op deze regeling wordt verwezen naar paragraaf 6.2.
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Het Bro stelt de verplichting de anti-dubbeltelregel over te nemen in het bestemmingsplan. Deze standaardbepaling heeft als doel te voorkomen dat van ruimte die in een ruimtelijk plan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruikgemaakt.
Artikel 6 Algemene aanduidingsregels
Hier zijn de bepalingen omtrent de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone – windturbine', 'veiligheidszone - windturbine' en 'overige zone - parkinfrastructuur' opgenomen. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 6.2.
Artikel 7 Overige regels
Hier zijn twee bepalingen opgenomen. In de eerste bepaling wordt aangegeven hoe de verhouding is met het onderliggende bestemmingsplan en in hoeverre deze blijft gelden. Voor een toelichting wordt verwezen naar paragraaf 6.1 onder de kop 'Verhouding met geldende bestemmingsplannen'.
Artikel 8 Overgangsrecht
De bepalingen in artikel 13.1 en 13.2 zijn conform het Bro en SVBP2012 overgenomen. Het betreft de algemene en wettelijk voorschreven regeling voor het overgangsrecht voor met dit bestemmingsplan strijdige bouwwerken en strijdig gebruik.
Artikel 9 Slotregel
De slotregel is conform het Bro en SVBP2012 overgenomen en behoeft geen nadere toelichting.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Kostenverhaal
Krachtens de Wro, waarin in afdeling 6.4 bepalingen zijn opgenomen
betreffende de grondexploitatie, geldt de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn
aangewezen in het Bro. Op grond van het Bro is kostenverhaal verplicht in geval van:
- de bouw van één of meer woningen en hoofdgebouwen;
- uitbreidingen van gebouwen met ten minste 1.000 m2 of met één of meer woningen;
- de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd,
- één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht
waren bij ingebruikname voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden,
mits de cumulatieve oppervlakte ten minste 1.500 m2 bedraagt; - de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van twee windturbines en de daarbij
behorende voorzieningen. Aangezien hiermee sprake is van de bouw van meerdere hoofdgebouwen zoals bedoeld in artikel 6.2.1. sub b van het Bro, is kostenverhaal verplicht. In het kostenverhaal wordt voorzien middels een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemers en de gemeente Kapelle, waarin onder andere voorzien wordt in planschade. Vastgelegd wordt dat initiatiefnemers eventuele planschade aan de gemeente vergoeden wanneer planschade wordt vastgesteld.
7.2 Planschade
Bij ruimtelijke ontwikkelingen kan planschade ontstaan. De Wro voorziet in een regeling voor vergoeding van planschade. Op basis van artikel 6.1 Wro wordt aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van het bestemmingsplan, tegemoetgekomen, wanneer de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet anderszins is verzekerd. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van het bestemmingsplan, kan bij het bevoegd gezag van dat plan (gemeente Kapelle) worden ingediend binnen de periode van 5 jaar na het onherroepelijk worden van het vastgestelde bestemmingsplan.
7.3 Financiële Uitvoerbaarheid
Het initiatief wordt gefinancierd door de initiatiefnemers. De investeringen voor de aanleg van de windturbines, toegangswegen, kabels en transformatorstation worden gedragen door de initiatiefnemers. De initiatiefnemer verdienen de investeringen terug door de verkoop van de opgewekte elektriciteit. Voor de totstandkoming van dit windpark zal een subsidie op grond van de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE++) aangevraagd worden, waarmee de zogeheten onrendabele top van de elektriciteitsproductie van dit windpark via een bedrag per aan het elektriciteitsnet geleverde kilowattuur wordt gecompenseerd. Met de SDE++ vult het Rijk de elektriciteitsopbrengsten voor de initiatiefnemers aan tot het basisbedrag dat nodig is om de investering terug te kunnen verdienen binnen een redelijke termijn.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Inleiding
Om inzicht te geven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project wordt in deze paragraaf inzicht gegeven in de wijze waarop draagvlak is gecreëerd, inspraak is verleend of anderszins de omgeving is geïnformeerd en betrokken bij de planvorming, als ook welke partijen zijn betrokken.
Windparken dragen bij aan de terugdringing van de CO2-uitstoot en bieden een alternatief voor fossiele brandstoffen. Uit draagvlakonderzoek blijkt, dat in Nederland een ruime meerderheid voorstander is van de toepassing van windenergie65. Wanneer omwonenden ook financieel voordeel hebben van een windpark, kan het lokale draagvlak voor windenergie toe nemen. Dit heeft te maken met een gevoel van eerlijke verdeling van lusten en lasten en invloed en betrokkenheid bij een project.
- 65. "Het vergroten van de betrokkenheid bij windenergie, een burgerparticipatieproject", SmartCompany in opdracht van het ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke ordening en Milieu, juli 2008. Zie ook: https://www.rvo.nl/onderwerpen/duurzaam-ondernemen/duurzame-energie-opwekken/windenergie-op-land/tools/toolbox-actieve-betrokkenheid-bij-windenergie/draagvlak-voor-windenergie
8.2 (Financiële) Participatie En Compensatie
De initiatiefnemers van windpark Landmanslust hechtten waarde aan overleg met omwonenden en dorpsraden. Zij zijn actief betrokken bij de ontwikkeling van het windpark. Verder wordt er een windfonds uitgewerkt. Bij een windfonds wordt vanuit het windpark jaarlijks een bedrag beschikbaar gesteld aan de omgeving. Voor de bijdrage aan het windfonds worden de NWEA normen van 50 eurocent per MWh per jaar gehanteerd. Dat betekent dat per MWh geproduceerde elektriciteit 50 eurocent aan het windfonds wordt bijgedragen. Windpark Landmanslust zal een bedrag van circa €12.750 euro per jaar bijdragen aan het windfonds. Het exacte bedrag is afhankelijk van het uiteindelijk te plaatsen windturbinetype en de daadwerkelijk gerealiseerde jaarproductie.
8.3 Informatie En Inloopavonden
Vanaf 23 oktober 2019 tot en met 4 december 2019 heeft de concept Notitie reikwijdte en detailniveau (NRD) Windenergie Kapelle ter inzage gelegen. Daaraan voorafgaand heeft op 21 oktober 2019 een openbare informatieavond plaatsgevonden rond de start van de procedure en de NRD in De Heyzon, te Kapelle. Op 22 oktober 2019 hebben de drie initiatiefnemers hun plan gepresenteerd aan de gemeenteraad in een openbare raadsvergadering.
Op 16 juni hebben de initiatiefnemers de resultaten van het uitgevoerde milieueffectrapport gepresenteerd in een openbare raadsvergadering. Tevens is op 29 juni 2020 een openbare informatieavond georganiseerd om de resultaten van het milieueffectrapport en het ontwerpbestemmingsplan en de vergunningaanvragen toe te lichten.
8.4 Resultaten Inspraak En Overleg
Op de concept NRD zijn in totaal dertien zienswijzen ingediend. Daarvan zijn er drie reacties van een vooroverleg-instantie en zijn tien zienswijzen van particulieren of bedrijven ontvangen. Deze zienswijzen zijn door het bevoegd gezag samengevat en beantwoord in een Nota van Antwoord, die samen met de definitieve NRD door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld op 11 februari 2020 en op 5 maart 2020 is gepubliceerd.
Als gevolg van de ingediende zienswijzen zijn een viertal aanvullingen geïdentificeerd die in het milieueffectrapport zijn meegenomen.
Verder heeft de initiatiefnemer afstemmingsoverleg gevoerd met het Waterschap Scheldestromen, de leidingbeheerders van nabijgelegen ondergrondse transportleidingen en zijn afspraken gemaakt met Seasun BV die het nabijgelegen kassencomplex exploiteert. Van Waterschap Scheldestromen is een schriftelijk wateradvies ontvangen.
8.5 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft samen met de ontwerpbesluiten en de onderliggende stukken, waaronder het MER, ter inzage gelegen van 9 juli 2020 tot 21 augustus 2020. Er zijn gedurende deze periode 8 zienswijzen ontvangen. Een samenvatting van de zienswijzen en bijbehorende beantwoording zijn te vinden in Bijlage 14. De zienswijzen hebben geleid tot enkele aanpassingen van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp. Ook is er sprake van ambtshalve wijzigingen. De voornaamste wijzigingen van ontwerp naar vaststelling van het bestemmingsplan betreffen:
- tekstuele aanpassingen in de toelichting;
- toevoegen van een slagschaduwregeling teneinde slagschaduw op de kassen aan de Kreekweg te beperken.
Verwezen wordt ook naar Bijlage 14 voor de beantwoording van de zienswijzen. Hieronder is de bijbehorend staat van wijzigingen opgenomen. In de staat van wijzigingen staan de belangrijkste wijzigingen.
Tabel 8.1 Staat van wijzigingen
Algemeen | ||
1 | Versienummer van het bestemmingsplan wordt gewijzigd van ontwerp (OW01) naar vastgesteld (VAST) | ambtshalve wijziging |
2 | Het 'Vaststellingsbesluit' wordt toegevoegd aan het bestemmingsplan | ambtshalve wijziging |
Toelichting | ||
1 | Paragraaf 5.2.2: tijdelijke huisvesting is gewijzigd in permanente huisvesting | Zienswijze 2.5.7 |
2 | Paragraaf 5.3.2: tijdelijke huisvesting is gewijzigd in permanente huisvesting | Zienswijze 2.5.7 |
3 | Paragraaf 5.3.2: toegevoegd is een toelichting met betrekking tot de slagschaduwregeling voor de naastgelegen kassen | Zienswijze 2.5.2 |
4 | Hoofdstuk 8: paragraaf 'zienswijzen' is toegevoegd met deze staat van wijzigingen | ambtshalve wijziging |
Bijlagen bij toelichting | ||
1 | Bijlage 2: Toetsingsadvies Commissie m.e.r. en reactie en aanvulling Toetsingsadvies is toegevoegd. De navolgende bijlagen zijn hernummerd. | ambtshalve wijziging |
2 | Bijlage 14: Zienswijzennota is toegevoegd | ambtshalve wijziging |
Regels | ||
Artikel 1 | ||
1 | 1.25: toegevoegd is het begrip 'kassencomplex' onder artikel 1.25. De navolgende begrippen zijn hernummerd. | zienswijze 2.5.2 |
Artikel 3 | ||
2 | 3.3.2: maatwerkvoorschrift ten aanzien van slagschaduw op het kassencomplex is toegevoegd. Artikel 3.3.2 uit het ontwerp is hernummerd naar artikel 3.3.3. | zienswijze 2.5.2 |
Verbeelding | ||
- geen wijzigingen - |
8.6 Conclusie
Het project is maatschappelijk en economisch uitvoerbaar en zal een goede bijdrage leveren aan het behalen van de energietransitiedoelstellingen.
Bijlage 1 Mer Windparken Kapelle, Inclusief Bijlagen
Bijlage 1 MER Windparken Kapelle, inclusief bijlagen
Bijlage 2 Toetsingsadvies Commissie M.e.r. En Reactie En Aanvulling Toetsingsadvies
Bijlage 2 Toetsingsadvies Commissie m.e.r. en reactie en aanvulling Toetsingsadvies
Bijlage 3 Geluid- En Slagschaduwonderzoek
Bijlage 3 Geluid- en slagschaduwonderzoek
Bijlage 4 Externe Veiligheidsanalyse
Bijlage 4 Externe veiligheidsanalyse
Bijlage 5 Trefkansanalyse Waterkering
Bijlage 5 Trefkansanalyse waterkering
Bijlage 6 Waterveiligheidsanalyse
Bijlage 6 Waterveiligheidsanalyse
Bijlage 7 Natuurtoets
Bijlage 8 Aerius-berekening
Bijlage 9 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 9 Archeologisch onderzoek
Bijlage 10 Radartoetsing Tno
Bijlage 11 Vvgb Defensie
Bijlage 12 Toetsing Ilent En Lvnl
Bijlage 12 Toetsing ILenT en LVNL
Bijlage 13 Notitie Beeldkwaliteit Windturbineparken Kapelle
Bijlage 13 Notitie beeldkwaliteit windturbineparken Kapelle