KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Leiding - Gas
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 5 Van Toepassing Verklaring Ruimtelijke Plannen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
Artikel 7 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Ligging Plangebied En Begrenzing Plangebied
1.3 Het Geldende Bestemmingsplan
1.4 Opzet Van De Toelichting: Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Nieuwe Situatie
2.3 Onderbouwing Tracékeuze
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal/regionaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planologische En Milieutechnische Aspecten
4.1 Algemeen: Relevantie
4.2 Milieueffectrapportage
4.3 Bodemkwaliteit
4.4 Ecologie
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Archeologie
4.7 Niet Gesprongen Explosieven
4.8 Waterparagraaf
4.9 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen
5.1 Algemene Juridische Opzet
5.2 Toelichting Op De Artikelen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 M.e.r.-beoordelingsnotitie
Bijlage 2 Bodemonderzoek Historisch
Bijlage 3 Ecologie
Bijlage 4 Onderzoek Stikstofdepositie Januari 2023
Bijlage 5 Qra
Bijlage 6 Archeologie
Bijlage 7 Hydrologie
Bijlage 8 Niet Gesprongen Explosieven
Bijlage 9 Nota Van Antwoord

Leidingen DOW en Evides

Bestemmingsplan - Gemeente Kapelle

Vastgesteld op 28-02-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Leidingen DOW en Evides als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ009-VAST van de gemeente Kapelle.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde.

1.6 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.7 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.8 bevoegd gezag

Het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.9 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.10 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.11 gasleiding

Een ondergrondse leiding met een diameter van 20 inch en een maximale druk van 80 bar, voor het transport van aardgas met de daarbij behorende voorzieningen, zoals afsluiters en vloeistofvangers, en de daarbij behorende belemmeringenstroken.

1.12 gebouw

Een bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.13 leidingbeheerder

  1. 1. In geval van de waterleiding Evides Waterbedrijf of diens rechtsopvolger.
  2. 2. In geval van de propeenleiding DOW Chemicals of diens rechtsopvolger.
  3. 3. In geval van de gasleiding N.V. Nederlandse Gasunie of diens rechtsopvolger.

1.14 normaal beheer en onderhoud

Werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden en bouwwerken, waaronder begrepen de handhaving van wel de realiseren van de bestemming.

1.15 Ondergeschikte bouwdelen

Ondergeschikte delen van een gebouw zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen).

1.16 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.17 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.18 Peil

  1. 1. Voor bouwwerken die onmiddellijk aan de weg grenzen; de hoogte van die weg;
  2. 2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouw zijnde: de hoogte van de weg (ter plaatse van de hoofdtoegang) + 15 cm;
  3. 3. wanneer onduidelijkheid bestaat over het peil kunnen burgemeester en wethouder een peil aanwijzen.

1.19 propeenleiding

Een ondergrondse leiding met een diameter van 6 inch en een maximale druk van 60 bar, voor het transport van propyleen met de daarbij behorende voorzieningen, zoals afsluiters en vloeistofvangers, en de daarbij behorende belemmeringenstroken.

1.20 waterleiding

Een ondergrondse leiding met een diameter van 6 inch en een maximale druk van 60 bar, voor het transport van propeen met de daarbij behorende voorzieningen, zoals afsluiters en vloeistofvangers, en de daarbij behorende belemmeringenstroken.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/.of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.2 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikt bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Leiding - Gas

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de aanleg, het gebruik en de instandhouding van een aardgastransportleiding van:

  1. a. 20 inch en maximaal 80 bar (vastgestelde bedrijfsdruk: 66,2 bar);
  2. b. 4 inch en maximaal 50 bar (vastgestelde bedrijfsdruk:40 bar);

alsmede voor:

  1. c. een propeenleiding van 6 inch en maximaal 60 bar, met een veiligheidsgebied van 80 m aan weerszijden.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 3.1 bedoeld, slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m;
  2. b. ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – slechts worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

3.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
  2. b. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder(s) van de leiding(en), tevens wordt indien van toepassing advies ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Algemene Aanduidingsregels

4.1 Overige zone - leiding water te vervallen

  1. a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding Overige zone - leiding water te vervallen vervalt, uiterlijk 2 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan of zoveel eerder als de leidingbeheerder heeft verklaard dat de leiding buiten werking is gesteld, de regels:
    1. 1. van de in het bestemmingsplan Buitengebied 2e herziening opgenomen dubbelbestemming 'Leiding - Water';
  2. b. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding Overige zone - leiding water te vervallen, voor zover niet gelegen binnen het ruimtelijk plan in lid a, gelden gedurende twee jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan of tot het moment dat de leidingbeheerder heeft verklaard dat de buisleiding buiten werking is gesteld de regels uit artikel 4.1.2.

4.2 Overige zone - leiding gas te vervallen

  1. a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding Overige zone - leiding gas te vervallen vervalt, uiterlijk 2 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan of zoveel eerder als de leidingbeheerder heeft verklaard dat de leiding buiten werking is gesteld,de regels:
    1. 1. in de het bestemmingsplan Buitengebied 2e herziening opgenomen dubbelbestemming 'Leiding - Gas';
  2. b. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding Overige zone - leiding gas te vervallen, voor zover niet gelegen binnen de ruimtelijke plannen in lid a, gelden gedurende twee jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan of tot het moment dat de leidingbeheerder heeft verklaard dat de buisleiding buiten werking is gesteld de regels uit artikel 4.2.2.

Artikel 5 Van Toepassing Verklaring Ruimtelijke Plannen

Op de gronden met de dubbelbestemming Leiding - Gas en voor zo ver gelegen binnen de vigerende de ruimtelijke plannen:

  1. a. Bestemmingsplan Buitengebied 2e herziening, met identificatienummer NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ002-VA02;
  2. b. Bestemmingsplan Buitengebied 3e herziening, met identificatienummer NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ003-Vast;
  3. c. Bestemmingsplan Dijkversterking, met identificatienummer NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ007;
  4. d. Rijksinpassingsplan Zuid-West 380 kV West, met identificatienummer NL.IMRO.0000.Ezip15ZW380west-3002;

zijn de regels van deze plannen, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 3 Leiding -Gas onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 6 Overgangsrecht

6.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits dezeafwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  3. c. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

6.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 7 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan leidingen DOW en Evides'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

De Schoorse Zeedijk langs de Westerschelde, ter hoogte van de gemeente Kapelle, wordt zowel verbreed als verhoogd. Als gevolg van deze dijkaanpassing zou de bestaande st Ø 168,3 mm hogedrukleiding van DOW en de 700 AC Ø 700 mm drinkwater transportleiding van Evides in de beschermingszone van het nieuwe dijklichaam komen te liggen. De beheerder wil daar geen leidingen vanwege de waterveiligheid en de constructie van de dijk. Dit betekent dat de beide leidingen tot buiten de beschermingszones van deze primaire waterkering moeten worden verlegd.

De bestaande leidingen worden via een open ontgraving verwijderd. De dubbelbestemmingen Leiding - Water en Leiding - Gas, die gelden voor de huidige tracés, kunnen vervallen. Voor een deel is dit al planologisch geregeld door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Dijkversterking' van de gemeente Kapelle. Voor zo ver de bestaande tracés planologisch nog bestaan, moeten deze worden 'wegbestemd'.

Voor het nieuwe tracédeel van DOW moet een nieuwe planologische regeling worden ontworpen, omdat de leiding onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen valt. Voor het nieuwe tracé van de waterleiding is dit niet per definitie nodig; deze leiding wordt via omgevingsvergunningen mogelijk gemaakt.

Dit bestemmingsplan omvat daarom:

  • de huidige, te vervallen, tracés van de waterleiding en de leiding van DOW (waar de beschermende planregels kunnen vervallen), voor zover gelegen buiten het plangebied van het bestemmingsplan 'Dijkversterking'; deze krijgen de gebiedsaanduiding 'overige zone - leiding gas/water te vervallen';
  • het nieuwe tracé van de leiding van DOW; deze krijgt de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.

1.2 Ligging Plangebied En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt ten zuiden van de A58 en ten westen van de kern Hansweert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ009-VAST_0001.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ009-VAST_0002.png"

Figuur 1 -1 globale ligging plangebied (www.google.nl/maps) en ligging dijkversterkingstraject (www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Het Geldende Bestemmingsplan

De leidingen liggen in het bestemmingsplan Buitengebied 3e herziening (d.d. 2017) en hebben, naast de enkelbestemmingen 'Waterstaat' en 'Agrarisch - Open landschap' de dubbelbestemmingen 'Leiding - Water' en 'Leiding - Gas'. Deze laatste dubbelbestemming geldt voor zowel aardgastransportleidingen als voor de propeenleiding van DOW.

Beide leidingen worden verlegd naar het noorden. Voor de leiding van DOW en het laten vervallen van de len van de huidige tracés moet het bestemmingsplan worden gewijzigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ009-VAST_0003.png"

Figuur 1 - 2 Ligging Leiding - water

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ009-VAST_0004.png"

Figuur 1 - 3 Ligging Leiding - DOW

1.4 Opzet Van De Toelichting: Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk staat de voorgenomen ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleidskader op verschillende beleidsniveaus beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een onderbouwing dat de ontwikkeling past binnen de verschillende planologische en milieutechnische kaders die van toepassing zijn. In hoofdstuk 5 wordt beschreven wat de juridische opzet van het plan is en hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

In de bestaande situatie zijn beide ondergrondse leidingen aanwezig. De gronden worden deels gebruikt voor de waterkering en deels agrarisch. Op dit moment is nog een bovengrondse hoogspanningsleiding aanwezig. Op grond van een rijksinpassingsplan (Zuid-West 380 kV west) komt deze leiding te vervallen en wordt op een ander tracé een nieuwe gecombineerde boven- en ondergrondse hoogspanningsleiding aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ009-VAST_0005.png"

Figuur 2 - 1 Situatie conform vigerende bestemmingsplannen

2.2 Nieuwe Situatie

De leidingen worden verlegd naar het noorden en komen uiteindelijk direct ten noorden van de daar liggende leidingen te liggen. Dit is op onderstaande afbeelding te zien; de locatie is waar de groen en blauwe lijn min of meer samenvallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ009-VAST_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ009-VAST_0007.png"

Figuur 2 - 2 Huidige tracé en te verwijderen tracé waterleiding en DOW leiding , nieuw tracé DOW- leiding

Op de nieuwe locatie is geen planologische bescherming voor de nieuwe leiding aanwezig. Aangezien dit voor de leiding van DOW nodig is, wordt een nieuw bestemmingsplan gemaakt, waarin de planologische bescherming wordt geregeld. Op onderstaande afbeelding is de verbeelding van het nieuwe plan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ009-VAST_0008.png"

Figuur 2 - 3 verbeelding nieuwe bestemmingsplan

2.3 Onderbouwing Tracékeuze

Het gekozen tracé is ingegeven door verschillende randvoorwaarden, zoals het (ontzien van het) nieuwe dijktracé, de ligging van bestaande of geplande andere ondergrondse leidingen en technische voorwaarden die voor leidingen en de aanleg daarvan gelden. Verder is het van belang dat het nieuwe tracé voor de leiding zo wordt gekozen dat de leveringszekerheid in de nabije en verre toekomst is gewaarborgd en nieuwe verleggingen worden vermeden.

In het plangebied bevinden zich twee bestaande hoogspanningsverbindingen, een in aanbouw zijnde hoogspanningsverbinding, een primaire waterkering, een secundaire waterkering, een ondergrondse transportleiding van DOW, een ondergrondse transportleiding van Evides, een ondergrondse transportleiding van Gasunie, Ondergrondse middenspanningskabels naar het naastliggende kassengebied, een toekomstige windmolen met middenspanningskabels en een toekomstig bedrijventerrein. Deze objecten beperken de tracékeuze voor de te verleggen leidingen.

Er zijn verschillende varianten onderzocht, waarvan uiteindelijk alleen de nu gekozen variant bleek te voldoen aan alle eisen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. De NOVI is op 15 september 2020 vastgesteld.

Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.

    In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, voorkomen we versnippering over het landschap en benutten we de ruimte zo efficiënt mogelijk. Voorwaarde is steeds dat bewoners echt goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik, en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten.
    De aanleg van zonneparken in het landschap moeten we zoveel mogelijk beperken. Het Rijk plaatst bij voorkeur eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het Rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. We zetten in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen.
    Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam, en circulair. We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio’s
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en – veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio’s geborgd. Niet alleen groei heeft onze aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid.
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio’s en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen.
Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie
Het bestemmingsplan draagt bij aan het beleid geformuleerd in de omgevingsvisie.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

Conclusie
Het bestemmingsplan draagt bij aan het nationaal belang van een hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.

3.1.3 Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

In Nederland ligt ongeveer 300.000 km buisleiding voor het transport van stoffen waaronder aardgas, brandstoffen, drinkwater en afvalwater. Hiervan is ruim 18.000 km buisleidingen bestemd voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is gericht op de buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen, omdat deze categorie een potentieel extern veiligheidsrisico met zich meebrengt. Het Bevb en de bijbehorende regeling zijn van toepassing op buisleidingen met een extern veiligheidsaspect, zoals hogedrukaardgasleidingen, brandstofleidingen categorieën K1, K2 en K3 en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 juli 2014 geldt de Regeling externe veiligheid buisleidingen ook voor het transport van andere chemische stoffen dan aardgas en aardolieproducten, waaronder stikstof.

Het Bevb bevat regels voor het vastleggen van deze leidingen en haar externe veiligheidsaspecten in bestemmingsplannen. Voor buisleidingen voor gevaarlijke stoffen, reeds bestaand of nieuw, geldt dat het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) gemeenten verplicht deze leidingen op te nemen in het bestemmingsplan met een belemmeringenstrook van 5 meter ter weerszijden van de leiding. Verder dient op grond van het Bevb voor alle leidingen rekening te worden gehouden met de risiconormering die voor buisleidingen voor gevaarlijke stoffen geldt.

Conclusie
Het bestemmingsplan sluit aan op het Bevb, in die zin dat een belemmeringenstrook aan weerszijden van de leiding is opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op het onderwerp Externe veiligheid.

3.1.4 Structuurvisie Buisleidingen 2012 - 2035

De Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 is vastgesteld op 12 oktober 2012. In deze visie is opgenomen hoe het Rijk de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen.

In de Structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken. Hiermee wordt zeker gesteld dat ook de komende 20 à 30 jaar nieuwe doorgaande buisleidingverbindingen kunnen worden gerealiseerd ten behoeve van de levering van aardgas en het vervoer van grondstoffen en chemische stoffen aan en tussen haven- en industrieclusters in het binnen- en buitenland. Anderzijds wordt hiermee duidelijkheid geboden aan zowel initiatiefnemers die buisleidingen wensen te realiseren als aan gemeenten, doordat buisleidingen van nationaal belang in een vooraf begrensde buisleidingenstrook dienen te worden aangelegd.

In de Structuurvisie worden tien uitgangspunten gehanteerd:

  1. 1. Creëren van optimale randvoorwaarden buisinfrastructuur;
  2. 2. Zuinig gebruik van de ruimte;
  3. 3. Voorkomen van negatieve gevolgen voor de omgeving;
  4. 4. Alleen leidingen van (inter)nationaal belang;
  5. 5. Alleen leidingen voor gevaarlijke stoffen;
  6. 6. Alleen aanleg in aangegeven stroken;
  7. 7. Gebruik bestaande verbindingen met het buitenland;
  8. 8. Geen aankoop van gronden;
  9. 9. Geen aanleg van buisleidingen door het Rijk;
  10. 10. Aangewezen buisleidingstroken vrijwaren in bestemmingsplannen.

Voor deze leidingen, reeds bestaand of nieuw, geldt dat het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) gemeenten verplicht deze leidingen op te nemen in het bestemmingsplan met een belemmeringenstrook van 5 meter ter weerszijden van de leiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding. Verder dient op grond van het Bevb voor alle leidingen rekening te worden gehouden met de risiconormering die voor buisleidingen voor gevaarlijke stoffen geldt. In hoofdstuk 4 wordt de voorgenomen ontwikkeling inhoudelijk getoetst (paragraaf 4.5)

Conclusie
Het bestemmingsplan sluit aan bij de hierboven genoemde uitgangspunten.

3.2 Provinciaal/regionaal Beleid

3.2.1 Zeeuwse Omgevingsvisie

Op 12 november 2021 hebben Provinciale Staten van Zeeland de Zeeuwse Omgevingsvisie vastgesteld, opvolger van het Omgevingsplan Zeeland 2018. De Omgevingsvisie bestaat uit twee delen: deel A bevat de ambities voor 2050 en de kernkwaliteiten van Zeeland en deel B de doelen voor 2030.

De doelen voor de periode tot 2050 zijn onderverdeeld in 4 centrale ambities:

  • Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland;
  • Balans in de grote wateren en het landelijk gebied;
  • Een duurzame en innovatieve economie;
  • Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.

In deel A worden deze ambities verder uitgewerkt en wordt aangegeven welke instrumenten de provincie wil inzetten om de ambities te verwezenlijken.

In Deel B wordt het beleid voor de periode tot 2030 vormgegeven.Dit beleid is onderverdeeld in doelen voor 2030, de huidige situatie, acties voor de periode tot 2030 én afwegingsfactoren voor de uitvoering. Het beleid is, zo nodig, vervolgens juridisch verankerd in de Zeeuwse Omgevingsverordening (nog in voorbereiding).

De Omgevingsvisie bevat geen specifiek beleid voor de voorliggende situatie: noodzakelijke leidingverleggingen vanwege een dijkverlegging.

3.2.2 Omgevingsverordening Zeeland 2018

De omgevingsverordening bevat provinciale regels over de fysieke leefomgeving die voor iedereen gelden.

Dit zijn drie soorten regels:

  1. 1. voor burgers en bedrijven over vergunningplichten;
  2. 2. voor de overheid om vergunningaanvragen te beoordelen;
  3. 3. instructies over hoe gemeenten en waterschappen hun taken en bevoegdheden moeten uitoefenen.

De Omgevingsverordening richt zich, net zo breed als het Omgevingsplan Zeeland 2018, op de fysieke leefomgeving in de provincie Zeeland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem.

De dijkversterking draagt bij aan de bescherming van Zeeland tegen overstromingsgevaar; als gevolg hiervan moeten enkele leidingen worden verplaatst. De omgevingsverordening bevat geen specifieke regels voor dit soort situaties.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie 2012 - 2030

De structuurvisie bevat de gemeentelijke visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. Met als hoofddoel behoud en verdere ontwikkeling van een aantrekkelijke gemeente Kapelle.

Kapelle is een bloeiende gemeente en dit wil het gemeentebestuur zo houden. Kapelle is aantrekkelijk om te wonen, te werken en te recreëren. De opgaven en kansen liggen daarom vooral in het onderhouden en versterken van bestaande kwaliteiten. Daarnaast verdienen de ruimtelijke kwaliteit, het functioneren van de bedrijventerreinen en de voorzieningen en de kansen in de recreatie nadrukkelijk de aandacht om deze toekomstgericht te maken en te behouden. De gemeentelijke ambities zijn daarom gericht op:

- behoud en versterking van de (in de visie benoemde) kernkwaliteiten;

- ruimte voor kwaliteit (het juiste initiatief op de juiste plaats).

Met de structuurvisie geeft de gemeente richting aan de gewenste toekomst van de gemeente. Het centrale thema van de structuurvisie is: Kapelle bloeit! Behoud en versterking van de onderstaande kernkwaliteiten staat voorop:

  1. 1. een uitstekend woon- en leefklimaat;
  2. 2. een prima voorzieningenniveau;
  3. 3. voldoende werk in de gemeente;
  4. 4. aantrekkelijk voor recreatie.

Onderstaande afbeelding is een uitsnede van de kaart bij de structuurvisie, welke de kernkwaliteiten en ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van de dijkversterking weergeeft. Met betrekking tot primaire waterkeringen gesteld dat de dijken langs de Oosterschelde, Westerschelde en het kanaal door Zuid-Beveland van groot belang zijn voor de veiligheid. Behoud van deze functie is van essentieel belang. In het plangebied van de dijkversterking zijn geen grote ruimtelijke ontwikkelingen voorzien. De verlegging van de water- en brandstofleiding zijn noodzakelijk als gevolg van de dijkversterking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ009-VAST_0009.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ009-VAST_0010.png"

Figuur 3 - 1 Uitsnede structuurvisie 2012-2030

Hoofdstuk 4 Planologische En Milieutechnische Aspecten

4.1 Algemeen: Relevantie

In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling, de verplaatsing van twee ondergrondse leidingen, onderbouwd aan de hand van relevante aspecten. Onderwerpen als geluid, luchtkwaliteit of verkeer bijvoorbeeld, spelen niet of nauwelijks een rol bij de voorgenomen ontwikkeling, zeker niet in de gebruiksfase. Deze onderwerpen worden daarom niet verder besproken.

4.2 Milieueffectrapportage

Besluit milieueffectrapportage

Voor alle uit te voeren activiteiten in een gebied moet worden getoetst of deze activiteiten belangrijke negatieve effecten kunnen hebben op het milieu en of daarvoor een m.e.r.(beoordelings)plicht geldt.

In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) is de m.e.r.-procedure geregeld. In paragraaf 7.2 staat beschreven voor welke plannen en besluiten het maken van een milieueffectrapport (MER) verplicht is. In artikel 7.2 Wm staat beschreven dat bij algemene maatregel van bestuur (het Besluit m.e.r.) activiteiten worden aangewezen:

  1. 1. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor geldt een m.e.r.-plicht;
  2. 2. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Hiervoor geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht.

De m.e.r.-plichtige en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten zijn opgenomen in respectievelijk bijlagen C en D van het Besluit m.e.r.. Hierbij zijn drempelwaarden genoemd, waaraan getoetst moet worden om te beoordelen of er sprake is van een m.e.r.-plicht, een m.e.r.-beoordelingsplicht of een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De verplaatsing (wijziging) van de leiding is een activiteit die voorkomt op de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage 1994. Categorie D 8.1 van onderdeel D van de bijlage noemt de activiteit 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van gas (met uitzondering van een buisleiding voor het transport van aardgas), olie of CO2- stromen ten behoeve van geologische opslag of de wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van chemicaliën'. De DOW leiding transporteert dergelijke stoffen.

Een m.e.r.-beoordeling is nodig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een buisleiding die over een lengte van 1 kilometer of meer is gelegen of geprojecteerd in een gevoelig gebied (waaronder Natura 2000 of Nederlands Natuurnetwerk). In dit geval wordt deze drempelwaarde niet overschreden, zodat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.

De m.e.r. beoordeling hoort bij het besluit (i.c. het bestemmingsplan), waarin de hiervoor genoemde activiteiten mogelijk worden gemaakt. De gemeenteraad is bevoegd gezag voor het vaststellen van het bestemmingsplan en bevoegd te besluiten of een milieueffectrapportage nodig is (de m.e.r.-beoordeling).

Een m.e.r.-beoordeling doorloopt een bepaalde procedure. Een particulier of ondernemer die initiatiefnemer is van een bepaalde activiteit, dient een aanmeldnotitie in bij het bestuursorgaan dat bevoegd is te besluiten op de aanvraag/het plan waarmee de activiteit mogelijk wordt gemaakt. Het bevoegd gezag neemt vervolgens een beslissing of al dan niet een milieueffectrapportage moet worden doorlopen.

De m.e.r.-beoordeling wordt gedaan aan de hand van drie hoofdcriteria die zijn opgenomen in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Deze drie hoofdcriteria zijn:

  • kenmerken van het project;
  • plaats van het project;
  • kenmerken van het potentiële effect.

Het bevoegd gezag moet beoordelen of sprake is van mogelijk belangrijk nadelige gevolgen van de beoogde ontwikkeling voor het milieu. In het geval belangrijke nadelige milieugevolgen niet kunnen worden uitgesloten, kan het bevoegd gezag besluiten dat een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Als geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden of te verwachten zijn, wordt gemotiveerd aangegeven dat geen milieueffectrapportage hoeft te wordt doorlopen.

Artikel 7.2a Wet milieubeheer

Naast artikel 7.2 (beschreven activiteiten) moet er op grond van artikel 7.2a Wm, in beginsel, ook een m.e.r.-procedure doorlopen worden bij de voorbereiding van een plan waarvoor op grond van artikel 2.7 Wet natuurbescherming (Wnb) een passende beoordeling moet worden gemaakt. Dat is het geval wanneer activiteiten die in het plan zijn opgenomen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, kunnen leiden tot significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied. Artikel 2.7 Wnb maakt ook duidelijk dat er geen verplichting geldt om een passende beoordeling te maken, wanneer het gaat om plannen die verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied.

De aanleg van de leidingen zorgt voor een beperkte toename van stikstofdepositie, maar uitsluitend in de aanlegfase. Omdat in de gebruiksfase geen depositie optreedt, kan de toename tijdens de bouwfase worden vrijgesteld. Een passende beoordeling is niet aan de orde.

Conclusie:

De uitkomst van de vormvrije m.e.r.-beoordeling (zie Bijlage 1) is dat de aanleg en het gebruik van de nieuwe leiding niet zorgt voor belangrijke nadelige milieugevolgen en dat het bevoegd gezag een besluit kan nemen op het bestemmingsplan, waarbij alle milieuinformatie in beeld is.

4.3 Bodemkwaliteit

Voor het bestaande en nieuwe tracé van de leiding is een Historische bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN 5725 (zie bijlage 2). In dit onderzoek is ook gekeken naar het nieuwe tracé van de waterleiding, waarvoor omgevingsvergunningen op grond van de vigerende bestemmingsplannen zullen worden aangevraagd. Voor dit bestemmingsplan is enkel het nieuwe tracé van de leiding van DOW relevant.

Van elk tracé wordt de bekende bodeminformatie, binnen een buffer van 25 meter om het tracé, onderzocht. Per bekende milieulocatie worden de volgende vragen beantwoord:

  • Zijn op de locatie bodemonderzoeken, saneringen en/of beschikkingen bekend en zijn kennishiaten aanwezig?
  • Zijn op de locatie potentieel (voormalige) bodembedreigende activiteiten, waaronder onder/bovengrondse tanks, bekend en zijn deze activiteiten voldoende onderzocht?

Op basis van het uitgevoerde historisch bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • Het bestaande tracé van Evides ligt deels in de wegberm van de Langeweg. De overige tracés liggen in grasland en / of landbouw gebied.
  • De te verwachten bodemopbouw ter plaatse van de sleuf bestaat voornamelijk uit klei.
  • Langs het bestaande tracé van Evides is een voormalige stortplaats gelegen met huis-, industrieel en bouwafval. De locatie staat bij de provincie Zeeland geregistreerd als ‘ernstig niet spoedeisend’.
  • Het westelijke deel van het bestaande tracé van Evides ligt in de wegberm van de Langeweg. Wegbermen zijn verdacht zijn op het aantreffen verhoogde waarden voor zware metalen, PAK en minerale olie.
  • De grondwaterstand ligt op circa 0,35 m-mv. Tijdens graafwerkzaamheden is bemaling benodigd. Tijdens bemaling dient rekening gehouden te worden met aanwezige grondwater verontreiniging door onttrekking en verspreiding te voorkomen.

Verder is duidelijk dat de resultaten van de voorgaande onderzoeken niet meer actueel zijn en voornamelijk zien op de voormalige stortplaats. Op basis van bovenstaande conclusies wordt het volgende aanbevolen:

  • Ter plaatse van de wegberm, de noordrand van de voormalige stortlocatie langs de Langeweg en de in-en uittredepunten is onvoldoende informatie over de actuele milieuhygiënische bodemkwaliteit voor de verwijdering en aanleg van de tracés;
  • Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de uitvoering een verkennend bodemonderzoek uit te voeren. Het onderzoek dient uitgevoerd te worden conform de NEN 5740, strategie verdacht locatie heterogeen verdeeld lijnvormig (VED-HE-L).
  • Grond(meng)monsters dienen onderzocht te wordt op het standaard parameter pakket;
  • Ter plaatse van de overige delen van de tracés wordt geadviseerd grond te ontgraven op basis van de geldende Bodemkwaliteitskaart;
  • Bij afvoer van vrijkomende grond buiten de grenzen van de bodemkwaliteitskaart wordt geadviseerd deze AP04 te keuren ter vaststelling van de definitieve kwaliteit;
  • Bij afvoer van vrijkomende grond binnen of buiten de grenzen wordt geadviseerd om de grond ook op PFAS te analyseren. Bij het aantreffen van puin dient aanvullend op asbest onderzocht te worden.

Voor het nieuwe tracé voor de leiding van DOW vormt de bodemkwaliteit geen belemmering. Alleen voor het nieuwe tracé van de waterleiding van Evides is nog nader onderzoek nodig. Zoals al eerder aangegeven vormt het nieuwe tracé van de waterleiding geen onderdeel van dit bestemmingsplan.

Conclusie:

Voor wat betreft het nieuwe tracé van de leiding van DOW vormt de bodemkwaliteit geen belemmering.

4.4 Ecologie

De Wet natuurbescherming gaat, naast soortenbescherming, ook over gebiedsbescherming. Het beschermt in Nederland onder meer Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Er is een ecologische quick scan uitgevoerd (zie bijlage 3). In de volgende onderdelen zijn de conclusies hieruit beschreven.

4.4.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000

De werkzaamheden liggen ver genoeg van Natura 2000-gebieden om hinder als gevolg van bijvoorbeeld geluid uit te kunnen sluiten. De effecten van stikstofdepositie kunnen echter verder reiken. In de gebruiksfase, als de leidingen zijn aangelegd en in gebruik zijn, vindt er geen enkele emissie en dus evenmin stikstofdepositie plaats.

De werkzaamheden in de bouw/aanlegfase, zoals aan- en afvoer van bouwmaterialen en bouw- en sloopafval, transport van werknemers en werktuigen van en naar de bouwplaats, de emissies van werktuigen op de bouwplaats (aggregaten, bouwmachines, mobiele puinbrekers, baggerwerk- of baggervaartuigen etc.) en eventuele tijdelijke omrij- en omvaareffecten als gevolg van de werkzaamheden, kunnen echter zorgen voor een relevante, zij het tijdelijke, toename van stikstofdepositie.

Er is een onderzoek naar de mogelijke stikstofdepositie in de aanlegfase uitgevoerd (zie bijlage 4). Hieruit is gebleken dat er geen toename van stikstofdepositie in de aanlegfase optreedt, als gevolg van een interne saldering met het (tijdelijk vervallen van het) landbouwkundig gebruik van de gronden in het plangebied. Er ontstaat geen overtreding van de Wet natuurbescherming.

Natuurnetwerk Netwerk

Een deel van de te verwijderen waterleiding doorsnijdt het NNN. Gezien de tijdelijke aard van de werkzaamheden en het feit dat de functie ongewijzigd blijft worden geen negatieve blijvende effecten verwacht op het gebied. De overige werkzaamheden vinden plaats buiten het Zeelands Natuurnetwerk.

Conclusie
Het onderdeel gebiedsbescherming in de Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4.2 Soortenbescherming

Negatieve effecten van de werkzaamheden op mogelijk binnen het plangebied voorkomende beschermde flora en fauna worden niet verwacht. In het plangebied komen meerdere niet beschermde en vrijgestelde diersoorten voor. Nader onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk. Voor deze soorten is wel de zorgplicht van toepassing. Het nemen van voorzorgsmaatregelen wordt aanbevolen om aan de zorgplicht te voldoen.

Zorgplicht

Voor de niet-beschermde en vrijgestelde flora en fauna is de zorgplicht van toepassing. De algemene zorgplicht (art. 1.11, Wnb) legt eenieder de verplichting op voldoende zorg in acht te nemen voor de in het wild levende dieren en planten. Om aan de zorgplicht te voldoen en te voorkomen dat (algemeen voorkomende) dieren gedood of verwond worden, wordt aanbevolen om de geplande werkzaamheden uit te voeren conform een goedgekeurde gedragscode (bijvoorbeeld de gedragscode Wnb voor Waterschappen 2019).

Vogels

Alle vogelnesten zijn tijdens het broedseizoen beschermd. Het broedseizoen loopt globaal vanaf 15 maart tot en met 15 juli maar verschilt per vogelsoort. Indien wel binnen het broedseizoen wordt gewerkt, dient vooraf zeker gesteld te worden dat er geen verstoring van nest- of broedlocaties plaatsvindt. Geadviseerd wordt om het terrein voorafgaand aan de werkzaamheden te laten inspecteren door een ecoloog.

Grondgebonden zoogdieren

Het verdient de aanbeveling om bij de geplande ingrepen altijd één richting op te werken, zodat vluchtroutes voor ieder dier altijd mogelijk zijn (zorgplicht). Hierbij dient niet richting dode hoeken gewerkt te worden, maar richting geschikt alternatief habitat, en geef verstoorde of vluchtende dieren hiertoe de ruimte.

Vissen en amfibieën

Indien een watergang gedempt wordt, is het van belang te voorkomen dat vissen en amfibieën gedood of verwond worden (zorgplicht). Daartoe kan vanuit één richting gewerkt worden, zodat vissen uitwijkingsmogelijkheden hebben.

Conclusie
Het onderdeel soortenbescherming in de Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de omvang van het overlijdensrisico als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen. De mate van externe veiligheid wordt bepaald door de grootte van het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico worden als volgt omschreven:

  • Plaatsgebonden risico: Risico op een plaats, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is (uitgedrukt in 'grenswaarde');
  • Groepsrisico: Cumulatieve kansen per jaar per kilometer buisleiding dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een buisleiding en een ongewoon voorval met die buisleiding (uitgedrukt in 'oriëntatiewaarde').

Op grond van het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb), dat ziet op transportleidingen voor gevaarlijke stoffen buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, is een kwantitatieve risicoanalyse (verder: QRA, bijlage 5) uitgevoerd voor de DOW-leiding, die propeen vervoert.

De QRA is nodig om te kunnen bepalen of leidingen voldoen aan de externe veiligheidseisen uit het Bevb. De QRA wordt gebruikt om beslissingen te nemen over de aanvaardbaarheid van risico's in relatie tot onder andere het leidingtracégebied van de transportleiding. De resultaten van de kwantitatieve risicoanalyse zijn getoetst aan de vastgestelde grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (artikel 11 Bevb) en een oriëntatiewaarde (ORW) voor het groepsrisico (artikel 12 Bevb).

Plaatsgebonden risico (artikel 11 Bevb)

Uit de QRA blijkt dat er een 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico wordt berekend op 16 meter aan weerzijden van het hart van de leiding. Binnen deze contour zijn geen kwetsbare objecten aanwezig of mogelijk. Er wordt voldaan aan artikel 11, eerste lid Bevb, in relatie tot het voorliggende bestemmingsplan.

Groepsrisico (artikel 12 Bevb)

Op grond van artikel 12 van het Bevb moet het groepsrisico worden verantwoord, in die zin dat in de toelichting wordt vermeld:

  • de aanwezige en op grond van het besluit te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding of buisleidingen die het groepsrisico mede veroorzaakt of veroorzaken;
  • het groepsrisico per kilometer buisleiding op het tijdstip waarop het besluit wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de lijn die de kans weergeeft op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar en de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar.

Het groepsrisico is daarom berekend op basis van de maatgevende kilometer van het tracé.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ009-VAST_0011.png"

Figuur 4-1 tabel groepsrisico (bron: QRA, bijlage 5)

Uit de berekening in de QRA blijkt dat het groepsrisico minder dan 10% van de oriëntatiewaarde bedraagt. Het hogere maximaal aantal slachtoffers (N=20) voor leidingstuk Kapelle (0-2) D wordt veroorzaakt door de dag populatie van 28 personen in een loods/ bedrijfspand (BAG P-678100000000016). Gelegen aan de Fransenweg 2 4421 RW Kapelle.

Hiermee is voldaan aan het bepaalde in artikel 12 Bevb.

Belemmeringenstrook (artikel 14 Bevb)

Conform de bepalingen van het Besluit externe veiligheid buisleidingen is aan beide zijden van de nieuwe leiding een belemmeringenstrook van 5 meter opgenomen. Binnen deze gronden geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten. Deze vergunningplicht geldt niet voor het aanleggen van de nieuwe leiding en het normale onderhoud van deze leiding, mede op basis van de resultaten van de QRA voor deze specifieke leiding.

Bij het ontwerp en de werking van de leiding is aandacht besteed aan een veilige werking van de leiding voor mens en milieu. Verder hanteert DOW een risicomanagementsysteem, dat onderdeel uitmaakt van het integrale managementsysteem om de beheersing van risico's zo goed mogelijk uit te voeren en incidenten met gevolgen voor mens en milieu te voorkomen.

Voor nadere uitwerking wordt verwezen naar de overige inhoud van deze paragraaf en de QRA in bijlage 5.

Conclusie

De nieuwe leiding voldoet aan de eisen van het Besluit externe veiligheid Buisleidingen.

4.6 Archeologie

Er is een archeologisch bureauonderzoek voor het plangebied uitgevoerd (zie Bijlage 6). Doel van het bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting en een inschatting geven van de effecten van de voorgenomen werkzaamheden op bekende en verwachte archeologische waarden. Vastgesteld is dat voor het westen van het plangebied (ten westen van de kruising Schoorse Zeedijk/Langeweg) een lage archeologische verwachting geldt voor alle perioden. Voor het oostelijke deel geldt voor het Laagpakket van Wormer en Hollandveen een middellage verwachting voor de late prehistorie tot Romeinse tijd: Voor Het Laagpakket van Walcheren geldt een lage verwachting.

Met betrekking tot de voorgenomen bodemingrepen kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Het uitgraven van de bestaande leidingen vindt plaats in geroerde grond en is niet bedreigend voor de eventueel aanwezige archeologische waarden.
  • Het geboord aanleggen van de nieuwe AC 800 mm Evides-leiding in het westen is niet bedreigend voor de hierin eventueel aanwezige archeologische waarden.
  • De aanleg van de nieuwe leidingen in het oosten van het plangebied leiden tot ontgravingen met een maximale ontgravingsdiepte van 1,5 tot 2,2 m –mv. Dit betekent dat deze voorgenomen bodemingrepen smalle stroken van het Hollandveen en het laagpakket van Wormer kunnen verstoren. Voor de top van beide eenheden geldt een middellage verwachting: in principe zijn er geen aanwijzingen voor bewoonbare intacte opduikingen van het Hollandveen of het Wormerpakket, maar het lokaal voorkomen ervan is niet geheel uit te sluiten. Bij het beoordelen van de consequenties van de het graven van de nieuwe leidingen voor het verwachte archeologisch bodemarchief in het oostelijke deel van het plangebied, dient meegenomen te worden dat het bij de bodemingrepen om smalle ontgravingen gaat (2-4 m breed aan het maaiveld, 1 tot 1,5 m breed op 1 m -mv) gaat. Dit betekent dat de kans als bijzonder klein kan worden ingeschat dat archeologische resten ook daadwerkelijk verstoord raken.

Omdat de bodemingrepen bij het verwijderen van de leidingen plaats vinden in al geroerde grond, is voor deze werkzaamheden geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Omdat de kans zeer klein is dat bij het graven van de nieuwe leidingsleuven archeologische resten verstoord raken, is ook hiervoor geen vervolgonderzoek noodzakelijk.

De gemeente Kapelle heeft deze aanbevelingen overgenomen in een zogenaamd 'selectiebesluit'.

Ondanks dat het bureauonderzoek met alle zorgvuldigheid is opgesteld, is niet uit te sluiten dat in adviesgebieden zonder vervolgonderzoek, toch archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Indien er bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan dient hiervan conform artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet melding gedaan te worden bij het bevoegd gezag.

Conclusie:

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Niet Gesprongen Explosieven

Er is onderzoek gedaan naar het voorkomen van niet gesprongen explosieven (zie bijlage 8). Hierbij is gebruik gemaakt van bestaande historische vooronderzoeken en CE-bodembelastingkaarten. Uit het onderzoek blijkt dat er indicaties zijn voor de mogelijke aanwezigheid van niet ontplofte explosieven. Op onderstaande afbeeldingen is aangegeven waar de verdachte gebieden zich bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ009-VAST_0012.png"

Figuur 4-2 verdachte gebieden niet gesprongen explosieven

Vervolgens is een nadere verdiepingsslag gemaakt, in de vorm van een projectgebonden risicoanalyse. Uit de projectrisicoanalyse is voortgekomen dat er een verhoogd risico bestaat met betrekking tot ontplofbare oorlogsresten bij diverse geplande werkzaamheden. Het totale risicoprofiel voor de projectlocatie is vastgesteld op matig.

Een deel van de projectlocatie is tijdens een eerder bodemonderzoek al vrijgegeven. Bij werkzaamheden in deze gebieden en lagen worden geen aanvullende maatregelen voor ontplofbare oorlogsresten noodzakelijk geacht. Voor open ontgravingen in gebied dat niet eerder is vrijgegeven wordt een bodemonderzoek door middel van detectie aangeraden.

Uitgangspunt is dat het project kan worden uitgevoerd, eventueel na benadering en onschadelijk maken van niet gesprongen explosieven.

Conclusie:

Het aspect 'niet gesprongen explosieven' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Waterparagraaf

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. Daarnaast is sinds 2003 de Watertoets wettelijk verplicht om op te nemen in ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel om negatieve effecten (zoals bijvoorbeeld wateroverlast, achteruit gaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, e.d.) te voorkomen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten.

In dezeparagraaf zijn de keuzes die gemaakt zijn ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd. Er wordt geen nieuwe verharding toegevoegd en er is dus geen sprake van een toename van verhard oppervlak.

De aanleg van delen van de leidingen in een open ontgraving gaan gepaard met bemalingen om droog te kunnen werken. Voor het verwijderen van de bestaande leidingdelen is geen bemaling nodig.

Er is een onderzoek gedaan naar de bemaling/onttrekking (zie bijlage 7). Hieruit blijkt dat het mogelijk is de grondwaterstand (tijdelijk) te verlagen. De omvang en duur van de bemaling zijn zodanig dat daarvoor geen vergunning nodig is van het Waterschap Scheldestromen. Omdat de bemalingslocatie in de beschermingszone van de huidige waterkering ligt, is hiervoor wel een vergunning nodig. Deze zal zo snel mogelijk worden aangevraagd.

Er is verder een risicoanalyse uitgevoerd naar de eventuele risico's die kunnen optreden bij de bemaling. Bij de risico's zijn ook beheermaatregelen geformuleerd, waardoor de eventuele risico's (mobiele verontreiniging in de omgeving, verzilting lozingswater, opbarsten put, gewasschade door verlaagde grondwaterstand, enz.) kunnen worden voorkomen of beperkt. Op een afstand van ca. 40 meter ligt een voormalige stortplaats. Omdat de bemaling kort van duur is en vanwege de aanwezige grondsoort (klei) is een mobilisatie van de deze bron niet aan de orde.

Er is een monitoringsplan gemaakt, op basis van de mogelijke risico's. Mocht zich een incident voordoen, dan wordt dit tijdig gesignaleerd en afgedekt met een van de specifieke beheermaatregelen.

Conclusie:

De bemaling die nodig is om bij de open ontgravingen droog te kunnen werken, vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De eventuele risico's worden beheerd en gemonitord.

4.9 Kabels En Leidingen

In en om het plangebied liggen verschillende andere ondergrondse leidingen, waaronder een gasleiding van Gasunie en een (te vervallen) bovengrondse hoogspanningsleiding.

Middels proefsleuven is de ligging van de leidingen van DOW, Evides en Gasunie in het veld geverifieerd. De volgende raakvlakken zijn bepaald:

  • Tie in punten van de te verleggen DOW (- en Evides) -leiding in relatie tot de veiligheidszone van de waterkeringen;
  • Ligging van de Gasunie leiding, waar deze parallel aan het nieuwe tracé van de DOW( - en Evides)-leiding komt te liggen;
  • Persleiding van Coroos Conserven BV.; Deze pvc Ø 400 mm persleiding kruist onder de leiding van Gasunie via een zinker. Deze zinker wordt verlengd, zodat de Coroosleiding ook de nieuwe leiding van DOW (en Evides) onderlangs zal kruisen.

Tennet

De projectgrenzen van het project 'zuid-west-380 kV-west' van Tennet vallen binnen het plangebied. Ter plaatse van de nieuwe leidingtracés wordt een nieuwe bovengrondse combi 380 kV-150 kV verbinding gerealiseerd. De bestaande 150 kV verbinding komt hierna te vervallen en zal worden afgebroken.

De nieuwe combi verbinding zal, naar verwachting, ergens na half 2022 in bedrijf worden genomen en na het in bedrijf nemen van de nieuwe verbinding zal gestart worden met het amoveren van de oude masten. De verwachte totale doorlooptijd is +/- 3 jaar. Hiervan is nog geen exacte planning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ009-VAST_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ009-VAST_0014.png"

Electromagnetische invloed (AC-beïnvloedingsgebied)

Het nieuwe tracé van de DOW- en Evides leidingen valt binnen het AC-beïnvloedingsgebied van de al bestaande en nog aan te leggen hoogspanningsverbindingen.

  • Het nieuwe leidingentracé ligt parallel aan de bestaande 150 kV verbinding die, naar verwachting, medio 2023 zal worden verwijderd;
  • Het nieuwe leidingentracé kruist de bestaande 380 kV verbinding;
  • Het nieuwe leidingentracé ligt voor een beperkt deel naast de nieuw aan te leggen combi 380 kV-150 kV verbinding.

Er zal een AC-beinvloedingsberekening worden uitgevoerd om te bepalen of voor de nieuwe leiding van DOW (en Evides) maatregelen nodig zijn, zoals bijvoorbeeld AC-drainage.
De bestaande Gasunie leiding en DOW leiding zijn reeds uitgerust met de benodigde beschermingsmaatregelen.

Conclusie
Het verplaatsen van een deel van de DOW (- en Evides) -leiding vormt, eventueel onder voorwaarden, geen belemmering voor de bestaande kabels en leidingen in het omligggende gebied.

Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen

5.1 Algemene Juridische Opzet

In dit bestemmingsplan wordt zo veel mogelijke aangesloten bij de bestemmingsregelingen in het vigerende bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan en voldoet aan de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). In deze standaard staan normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding. Het Besluit ruimtelijke ordening stelt de SVBP verplicht als standaard systematiek. Op deze manier is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen gewaarborgd.

In dit bestemmingsplan bestaat het plangebied uit de bestaande tracés van de waterleiding en propeenleiding, voor zo ver die als gevolg van de dijkversterking moeten verdwijnen. Op deze plandelen komen de volgende gebiedsaanduidingen:

  • Overige zone - Leiding - Gas te verwijderen (uitsluitend ter plaatse van de propeenleiding van DOW) en;
  • Overige zone - Leiding - Water te verwijderen (voor de waterleiding).

Voor de nieuw aan te leggen tracédelen van de leiding van DOW komt de volgende dubbelbestemmingen op de verbeelding:

  • Leiding - Gas;

De onderliggende enkelbestemmingen worden niet mee overgenomen. In de planregels wordt voorgeschreven dat de vigerende andere dubbelbestemmingen en/of aanduidingen in van kracht zijnde ruimtelijke plannen blijven gelden.

5.2 Toelichting Op De Artikelen

In artikel 1 Begrippen wordt een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen gegeven. Artikel 2 Wijze van meten geeft de meetwijze aan. Deze bepalingen gelden voor alle bestemmingen. De bepalingen, die verplicht gesteld zijn en opgenomen in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012), zijn overgenomen in de regels.

De gronden met de dubbelbestemming van artikel 3 Leiding - Gas zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van de ondergrondse aardgas- en propeenleidingen (inclusief voorzieningen) met de bijbehorende belemmeringenstrook. Op deze gronden mogen in principe uitsluitend bouwwerken ten dienste van de leidingen worden gebouwd. Er mogen alleen bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de overige daar voorkomende bestemming(en), als de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de verantwoordelijke leidingbeheerder.

In de algemene regels is artikel 4 Algemene aanduidingsregels opgenomen. Onder dit artikel vallen de zones waarbinnen de leidingdelen van DOW en Evides worden 'wegbestemd'. De dubbelbestemming voor de bestaande leiding komt te vervallen binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan of zoveel eerder als de leidingbeheerder aangeeft dat de bestaande leiding buiten gebruik is gesteld. Er zijn specifieke gebruiksregels opgenomen waarmee het in gebruik hebben van de ondergrondse leiding, nadat de nieuwe leiding in gebruik is genomen, wordt verboden.

In artikel 5 Van toepassing verklaring ruimtelijke plannen worden de onderliggende ruimtelijke plannen onverkort van toepassing verklaard. De dubbelbestemming heeft voorrang op de overige regels.

In hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels zijn tot slot de algemene overgangs- en slotregels opgenomen, die voor het gehele bestemmingsplan gelden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening bepaalt in artikel 6.12 dat samen met het bestemmingsplan ook een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Dat hoeft niet als er geen sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

In dit bestemmingsplan is geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Een exploitatieplan is niet vereist.

Uitgangspunt is verder dat er overeenstemming is met de eigenaren van de grond waarin de bestaande en nieuwe leidingen liggen of komen te liggen. De kosten voor de verplaatsing komen voor rekening van de initiatiefnemers.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro

In het kader van het verplichte vooroverleg worden de betrokken overheidsorganen (provincie, waterschap enz.) om advies gevraagd over de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling en de manier waarop deze in dit bestemmingsplan is vormgegeven.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van 31 maart 2022 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn twee zienswijzen ingediend, die uitsluitend betrekking hebben op over het gekozen nieuwe tracé van de waterleiding van Evides. Inmiddels maakt dit geen deel meer uit van het vast te stellen bestemmingsplan. De Nota van Antwoord is als bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd.

Bijlage 1 M.e.r.-beoordelingsnotitie

Bijlage 1 m.e.r.-beoordelingsnotitie

Bijlage 2 Bodemonderzoek Historisch

Bijlage 2 Bodemonderzoek historisch

Bijlage 3 Ecologie

Bijlage 3 Ecologie

Bijlage 4 Onderzoek Stikstofdepositie Januari 2023

Bijlage 4 Onderzoek stikstofdepositie januari 2023

Bijlage 5 Qra

Bijlage 5 QRA

Bijlage 6 Archeologie

Bijlage 6 Archeologie

Bijlage 7 Hydrologie

Bijlage 7 Hydrologie

Bijlage 8 Niet Gesprongen Explosieven

Bijlage 8 Niet gesprongen explosieven

Bijlage 9 Nota Van Antwoord

Bijlage 9 Nota van Antwoord