Franseweg 2 Kapelle
Wijzigingsplan - Gemeente Kapelle
Vastgesteld op 21-07-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Regels
Artikel 1 Bestaande Regels Van Toepassing
De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Buitengebied', zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie NL.IMRO.0678.buitengebied-OW01, 'Buitengebied 1H' met planidentificatie NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ001-vast, 'Buitengebied 2e herziening' met planidentificatie NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ002-VA02 en 'Buitengebied 3e herziening' met planidentificatie NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ003-Vast en bijbehorende regels (en eventuele bijlagen) zijn onverkort van toepassing op het wijzigingsplan 'Franseweg 2 Kapelle'.
Artikel 2 Aanvullingen Op Artikel 1
'Franseweg 2 Kapelle' van de gemeente Kapelle.
Hoofdstuk 2 Algemene Regels
Artikel 3 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 4 Overgangsrecht
4.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
4.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Aan de Franseweg 2 in het buitengebied ten zuidwesten van Kapelle wil de firma Kesselaar B.V. in verband met de groei van de onderneming op haar bedrijfslocatie uitbreiden en een nieuwe opslagloods bouwen.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Rho Basiskaart)
Ter plaatse van het huidige bouwvlak geldt de enkelbestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. De beoogde uitbreiding van de bedrijfsloods vindt plaats buiten het bestaande bouwvlak en is op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied', in samenhang met de 1e, 2e en 3e herziening van dit bestemmingsplan (zie 2.1), niet toegestaan. In de huidige situatie is de oppervlakte van het bouwvlak 1 ha.
In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.7.2) opgenomen waarmee het college een agrarisch bouwvlak kan uitbreiden tot 1,5 ha. In voorliggend wijzigingsplan wordt aangetoond dat aan de wijzigingsvoorwaarden behorend bij deze wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan.
1.2 Beoogde Ontwikkeling
Huidige situatie
Het bedrijf is gevestigd aan de Franseweg 2 in Kapelle. Het bedrijf is gespecialiseerd in de teelt van uien. De teelt van uien is een wisselteelt en deze teelt kan eens in de vier jaar op een perceel plaatsvinden. Voor de teelt heeft het bedrijf de beschikking over zowel percelen in eigendom als gehuurde en geruilde percelen. In de onderstaande afbeelding wordt de bedrijfslocatie van Kesselaar weergegeven.
Figuur 1.2 Bedrijfslocatie Kesselaar B.V. met gebouwen en bouwvlak (bron: Van Zaeck & Co CRES B.V.)
In de afbeelding zijn de contouren van de gebouwen, gebaseerd op de BAG, in het roze weergegeven. In de gele cirkels zijn de footprinten van de bestaande gebouwen (in m²) op basis van de BAG-contouren weergegeven. Het bouwvlak (op basis van het vigerende bestemmingsplan) is met een rode belijning weergegeven. De zwarte lijnen en de vierkante nummers zijn de kadastrale perceelgrenzen respectievelijk de kadastrale perceelnummers. Zoals uit de luchtfoto blijkt, ligt het bedrijf midden in het teeltgebied en is het goed ontsloten.
Als gevolg van de specialisatie in uien is de firma Kesselaar B.V. zeer succesvol. De onderneming heeft de juiste gewas- en productkennis in huis en heeft de benodigde oogst- en bewerkingsmachines. In de afgelopen jaren maakt de onderneming een sterke groei door. Dit heeft ertoe geleid dat in 2015 op de locatie Franseweg 2 een nieuwe bewaarloods voor uien is gebouwd. Vanwege de groei in de laatste jaren zijn de loodsen op dit moment niet meer toereikend om al het product op te slaan. Dit heeft tot gevolg dat er (eigen geteeld) product bij derden bewaard wordt. Het bedrijf zou deze producten liever op eigen terrein opslaan. Daarvoor is een extra bewaarloods gewenst. Naast de bestaande loods is binnen het huidige bouwvlak te weinig ruimte om nog een nieuwe loods te realiseren. Daarom moet, om de gewenste loods te realiseren, het bouwvlak worden uitgebreid.
Beoogde situatie
Het voornemen is om ten westen van de bestaande loods een nieuwe zelfde soort loods te realiseren. Om dit mogelijk te maken, wordt het bestaande bouwvlak in westelijke richting vergroot van 1 ha naar 1,5 ha. De nieuwe loods krijgt dezelfde afmetingen als de bestaande loods, 30 bij 35 m en een maximale goot- en bouwhoogte van 7,8 m en 11,3 m. In figuur 1.3 wordt een 3D-impressie van het voornemen weergeven. Figuur 1.4 is een aanzicht van de loods. De oranje gebouwen zijn de bestaande gebouwen op het erf. Het groene gebouw is de nieuwe loods. Eén van de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid, zie paragraaf 2.2, is een goede landschappelijke inpassing. In paragraaf 4.11 wordt hierop ingegaan.
Figuur 1.3 Beoogde uitbreiding van het bouwvlak in roze (bron: Van Zaeck & Co CRES B.V.)
Figuur 1.4 Schematische tekening rechterzijgevel loods (bron: Van Zaeck & Co CRES B.V.)
1.3 Leeswijzer
Dit wijzigingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat uit vijf hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt het geldende bestemmingsplan beschreven en wordt het initiatief getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden. Hoofdstuk 3 beschrijft het geldende beleidskader. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de verschillende sectorale aspecten beoordeeld. In hoofdstuk 5 wordt tot slot de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsplan
2.1 Geldende Regeling
Het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied', vastgesteld op 15 december 2009, in samenhang met de 1e, 2e en 3e herziening van dit bestemmingsplan.
Figuur 2.1 Fragment bestemmingsplan 'Buitengebied 2e herziening' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Ter plaatse van Franseweg 2 in Kapelle geldt op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2eherziening' de bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak (zie figuur 2.1). Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Voor de bestaande bedrijfswoning geldt een maximale goothoogte van 6 m. Voor gebouwen voor de opslag van agrarische producten geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 8 en 12 m.
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarin is bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn het plan te wijzigen voor vergroting van een bouwvlak, mits voldaan wordt aan de gestelde wijzigingsvoorwaarden.
2.2 Toetsing Aan De Wijzigingsvoorwaarden
Om de wijzigingsbevoegdheid te kunnen toepassen, zal aan de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2e herziening' moeten worden voldaan. Daarnaast zal aan de voorwaarden van een goede ruimtelijke ordening moeten worden voldaan. De wijzigingsvoorwaarden zijn vastgelegd in artikel 3 lid 3.7.2van de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2eherziening'.
In tabel 2.1. zijn de wijzigingsvoorwaarden vermeld en is het initiatief aan de betreffende bepalingen getoetst.
Tabel 2.1. Wijzigingsregels en toetsing
criterium | toetsing | ||
a. | De gezamenlijke oppervlakte van bouwvlakken bedraagt ten hoogste 1,5 ha per agrarisch bedrijf. | Na wijziging bedraagt de oppervlakte van het bouwvlak 1,5 ha. Aan de gestelde voorwaarde wordt voldaan. | |
b. | Wijziging is noodzakelijk voor de continuïteit van het agrarisch bedrijf of voor de toepassing van milieuregels en/of andere wettelijke regels; alvorens de wijziging toe te passen vragen burgemeester en wethouders hierover advies aan een agrarisch deskundige. | In verband met de groei van de onderneming wil de initiatiefnemer op haar bedrijfslocatie uitbreiden en een nieuwe opslagloods bouwen. Dit omdat enerzijds de omvang van het teeltareaal geleidelijk aan is toegenomen. Anderzijds zijn de ervaringen met gehuurde koelruimtes niet altijd onverdeeld positief. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kapelle heeft advies gevraagd aan de Agrarische Adviescommissie Zeeland (AAZ) (bijlage 1). De AAZ is van mening dat de vergroting van het bouwblok van 1 tot 1,5 ha noodzakelijk is voor de continuïteit van het grondgebonden agrarisch bedrijf. | |
c. | Wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naburige agrarische bedrijven en niet-agrarische bedrijven. | De wijziging leidt niet tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op het aspect milieuhinder. | |
d. | Wijziging wordt toegepast indien is aangetoond dat is voorzien in de aanleg en instandhouding van een adequate landschappelijke inpassing van het bouwvlak, bestaande uit een dichte beplantingsstrook met opgaande streekeigen boom- en struiksoorten; de breedte van de landschappelijke inpassing bedraagt ten minste 10 m; alvorens de wijziging toe te passen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van een landschapsdeskundige. | De initiatiefnemer heeft plannen om de nieuwe schuur landschappelijk in te passen. Deze zijn weergegeven in bijlage 7. | |
e. | Wijziging wordt slechts toegepast als een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg en het beheer van de landschappelijke inpassing. | In de anterieure overeenkomst is beschreven op welke wijze wordt voorzien in een duurzame instandhouding van de landschappelijke inpassing. |
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur & ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat het ruimtelijk beleid van het Rijk. In de SVIR is geen specifiek ruimtelijk beleid voor de omgeving van het plangebied geformuleerd. Wel zijn in de SVIR de dertien onderwerpen aangegeven die het Rijk als 'nationaal belang' beschermingswaardig acht. Voor een aantal van deze onderwerpen is reeds een (beschermende) regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, zie hierna).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro stelt regels omtrent de aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit project raakt geen Rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
Toetsing en conclusie
Er zijn geen nationale belangen in het geding. De ontwikkeling past binnen de SVIR. Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn geen specifieke elementen uit het Barro die moeten worden geregeld.
3.2 Provinciaal Beleid
Toetsingskader
Het relevante ruimtelijk provinciaal beleid is vastgelegd in het Omgevingsplan Zeeland 2018 (OPZ) en de Provinciale Omgevingsverordening 2018 (POV). Het Omgevingsplan 2018 bevat slechts beperkt nieuw beleid ten opzichte van het Omgevingsplan 2012-2018. Het Omgevingsplan Zeeland 2018 beoogt naast een concrete invulling voor de vier grote strategische opgaven (duurzame en concurrerende economie, klimaatbestendige en neutrale samenleving, waardevolle leefomgeving en toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfsomgeving) ook een eerste aanzet te geven voor de lange termijn strategische doelen. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen.
Voor de grondgebonden landbouw wil de provincie zoveel als mogelijk de 'eigenschaligheid' van agrarische ondernemers bevorderen. Onder eigenschaligheid wordt verstaan dat agrarische ondernemers inzetten op een verdere ontwikkeling van het agrarisch bedrijf die het beste aansluit bij de ondernemer, de omgeving, de afzetmarkt en de toegevoegde waarde die bij het desbetreffende bedrijf kan worden gerealiseerd. Afhankelijk van de bestaande bedrijfsstructuur zijn daarbij aspecten als schaalvergroting, verbreding, deeltijd-landbouw of combinaties daarvan aan de orde.
In een bestemmingsplan worden nieuwe agrarische bouwwerken niet toegelaten buiten het in het plan, voor een agrarisch bedrijf, aangewezen bouwvlak.
Toetsing en conclusie
In de voorliggende situatie is sprake van de verdere continuering van het bedrijf. Het bouwvlak wordt conform de wijzigingsvoorwaarden vergroot. De bouwwerken, waaronder de nieuwe loods, liggen hierdoor in één bouwvlak. Onderhavig plan sluit aan bij het provinciaal beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Toetsingskader
Structuurvisie Kapelle 2012-2030
De gemeente Kapelle heeft de Structuurvisie 2012-2030 opgesteld. Met de Structuurvisie geeft de gemeente Kapelle richting aan de gewenste toekomst van de gemeente. Behoud en versterking van de kernkwaliteiten staat voorop:
- een uitstekend woon- en leefklimaat;
- een prima voorzieningenniveau;
- voldoende werk in de gemeente;
- aantrekkelijk voor recreatie.
Figuur 3.1 Structuurvisie gemeente Kapelle (bron: Structuurvisie Kapelle 2012-2030)
De landbouw is een economisch en ruimtelijk belangrijke factor in de gemeente. Voor een goede economische ontwikkeling van de landbouw zijn schaalvergroting, intensivering en specialisatie, maar ook verbreding belangrijke strategieën. Cruciale voorwaarden daarvoor zijn voldoende bouwmogelijkheden op de erven en ruimte voor teeltondersteunende voorzieningen. De bestaande mogelijkheden voor uitbreiding van een agrarisch bedrijf (zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied) worden overgenomen in de Structuurvisie.
De gemeente wil haar huidige en toekomstige inwoners een gezond, veilig en prettig woon-, werk- en leefmilieu bieden. Om dit te realiseren wordt in de eerste plaats de kwaliteit van de leefomgeving beschermd en waar mogelijk verbeterd. In de tweede plaats wil de gemeente een bijdrage leveren aan een duurzame ontwikkeling. Duurzaamheid moet als een vanzelfsprekendheid gaan gelden. Duurzaamheidsaspecten vormen een integraal onderdeel van de ruimtelijke planontwikkeling. Bij ruimtelijke plannen wordt onderzocht op welke wijze duurzaamheid kan worden versterkt.
Toetsing en conclusie
Voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf wordt gebruikgemaakt van de in het geldende bestemmingsplan aanwezige mogelijkheid om het bouwvlak uit te breiden. Met deze uitbreiding wordt het mogelijk om te voorzien in voldoende opslagcapaciteit op eigen terrein, waardoor er geen gebouwen op andere locaties moeten worden gehuurd. Dit heeft als voordeel dat er minder verkeersbewegingen nodig zijn tussen deze locaties en het bedrijfsperceel.
Geldend bestemmingsplan
In paragraaf 2.1 en 2.2 zijn de beoogde ontwikkelingen aan het geldende bestemmingsplan getoetst. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling op alle punten voldoet aan de regels gesteld in het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
Toetsingskader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Doelstelling van het Verdrag van Valletta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het Omgevingsplan 2012-2018 stelt de provincie als doel om waardevolle landschappen en cultuurhistorisch erfgoed in Zeeland te beschermen en ontwikkelen en (in)directe economische baten die daaruit voortvloeien te vergroten. De provincie zet hierbij in op restauratie en herbestemming van monumenten.
Toetsing en conclusie
Archeologie
De mogelijk archeologische waarden binnen het plangebied worden in het geldende bestemmingsplan planologisch beschermd door een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Op gronden met deze dubbelbestemming geldt een verbod op het uitvoeren van (graaf)werkzaamheden die groter zijn dan 250 m² én dieper reiken dan 40 cm beneden maaiveld. Zulke werkzaamheden zijn wel vergunbaar als er een archeologisch onderzoeksrapport wordt voorgelegd waarin wordt aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dat deze niet behoudenswaardig zijn of dat deze door de voorgenomen werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad.
De uitbreiding van het bouwvlak overschrijdt de hiervoor genoemde waarden. Daarom is voor gronden waar het bouwvlak wordt uitgebreid archeologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting. Geconcludeerd is dat er tijdens het inventariserend veldonderzoek geen archeologische waarden zijn vastgesteld. De verwachting op het aantreffen van waarden is voor alle archeologische perioden en geologische niveaus laag. Geadviseerd wordt om ter plaatse van de nieuwe ontwikkeling de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4' niet meer op te nemen.
Voor de overige gronden die deel uitmaken van het bouwvlak zal de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' nog wel gehandhaafd blijven.
Cultuurhistorie
Cultuurhistorie kent verschillende aspecten: historische (steden)bouwkunde (het gebouwde erfgoed), archeologie en het cultuurlandschap en historische geografie. Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van Kapelle. Met de landschappelijke inpassing wordt rekening gehouden met de waardevolle kenmerken in het gebied. De ontwikkeling tast de aanwezige kenmerken dan ook niet aan, maar verbetert juist de kwaliteit van het landschap ten opzichte van de huidige situatie.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling betreft geen milieugevoelige functie. De beoogde ontwikkeling heeft dan ook geen negatief effect op de omliggende bedrijven. De ontwikkeling heeft mogelijk wel negatieve effecten op het woon-leefklimaat van milieugevoelige functies in de omgeving. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functie is de woning aan de 's-Gravenpolderse Oudedijk 3. Deze woning ligt op ruim 300 m ten oosten van het plangebied. De nieuwe schuur komt ten westen van de bestaande schuur. Daarmee ligt de nieuwe schuur verder weg dan de bestaande schuren, namelijk circa 450 m.
De bedrijfsgebouwen ten behoeve van akkerbouw en fruitteelt behoren tot milieucategorie 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten met een grootste richtafstand van 30 m. Deze woning ligt op ruim 300 m vanaf het plangebied waarmee voldaan wordt aan de richtafstand.
De locatie ligt in de Willem-Annapolder, waar ook een windpark aanwezig is. Dit windpark wordt opgeschaald en de procedure daarvoor is reeds gestart. Op donderdag 9 juli 2020 zijn het ontwerpbestemmingsplan en de ontwerp omgevingsvergunning ter inzage gelegd. De uitbreiding van het bouwvlak en de opschaling van het windpark hebben geen negatieve invloed op elkaar. Beide projecten kunnen naast elkaar worden uitgevoerd.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de ontwikkeling niet in de weg.
4.3 Bodem
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging, dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Toetsing
Het voorliggende wijzigingsplan voorziet niet in functiewijzigingen. Het plangebied wordt in de huidige situatie gebruikt als agrarisch gebied. Aangenomen mag worden dat de bodemkwaliteit afdoende is voor de beoogde uitbreiding. In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage is opgenomen in bijlage 3.
Verspreid over een oppervlakte van 5.000 m² zijn veertien boringen verricht, drie diepe en elf ondiepe boringen en is één peilbuis geplaatst. Tijdens het veldwerk zijn geen kenmerken van bodemverontreiniging waargenomen.
Twee mengmonsters van de bovengrond en één mengmonster van de ondergrond zijn geanalyseerd op de bijbehorende NEN-pakketten. De bovengrond is daarnaast geanalyseerd op bestrijdingsmiddelen.
Uit de resultaten blijkt dat de bovengrond licht tot matig verontreinigd is met gechloreerde bestrijdingsmiddelen (DDE en DDT). Van het mengmonster met de hoogste gehalte zijn de afzonderlijke grondmonsters geanalyseerd op bestrijdingsmiddelen. De resultaten variëren van licht tot matig. De interventiewaarde wordt niet overschreden. In het monster van de ondergrond is geen verontreiniging aangetoond. Het grondwater is zeer licht verontreinigd met molybdeen en naftaleen. Uit de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat er geen sprake is van een geval van ernstige verontreiniging. De locatie is geschikt voor de bouw van een loods.
Conclusie
Op basis van de resultaten van dit verkennend bodemonderzoek is geadviseerd dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor de omgevingsvergunning van de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
4.4 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Toetsing en conclusie
Uit de risicokaart (figuur 4.1) blijkt dat in de omgeving van het plangebied (groene omlijning) verschillende risicobronnen liggen. Ten noorden, grenzend aan het plangebied, loopt een propyleen leiding. Het invloedgebied (zwarte stippellijn) van deze leiding ligt op de grens van het plangebied.
Ten zuiden van het plangebied op een afstand van circa 300 m loopt een aardgasleiding (NEN-3650). Voor een aardgasleiding van 20 inch met 66 bar geldt een zone van 80 m. Binnen deze zone mag geen nieuwe gevoelige bebouwing worden gerealiseerd. Het plangebied ligt ruim buiten deze zone.
Ten zuidwesten van het plangebied ligt een gasdrukregel- en meetstation. De risicoafstand (PR 10-6) bedraagt 15 m. Het plangebied ligt op ruim 350 m. De ontwikkeling heeft geen invloed op de externe veiligheidssituatie ter plaatse.
Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart (www.risicokaart.nl)
4.5 Geluid
Toetsingskader
Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidsbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Toetsing en conclusie
Het beoogde bedrijfsgebouw is op basis van de Wet geluidhinder niet geluidsgevoelig. Nader onderzoek is niet noodzakelijk en het aspect geluid staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
4.6 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen. Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Toetsing
Zoals in paragraaf 4.4 is beschreven, ligt ten noorden van het plangebied een propyleen leiding. In figuur 4.2 is deze leiding met een rode stippellijn weergegeven en het invloedgebied met een zwarte stippellijn. Uit figuur 4.2 blijkt dat de bestaande schuur voor een klein deel in dit invloedgebied staat. De nieuwe schuur komt in het verlengde ten westen van deze schuur en dus ook in het invloedgebied van deze leiding. Voor de aanleg van de nieuwe schuur wordt overleg gepleegd met de beheerder van deze verbinding.
Mogelijk zijn ook diverse niet-planologisch relevante leidingen (rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) aanwezig. Deze kabels en leidingen zijn veelal aangelegd langs/in combinatie met aanwezige weginfrastructuur. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient hiermee rekening te worden gehouden.
Figuur 4.2 Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
4.7 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
Wet luchtkwaliteit
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden;
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht;
- het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden.
Nibm
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
- een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.
Toetsing en conclusie
Gelet op de omvang van de ontwikkeling valt het plan binnen één van de aangewezen vrijstellingscategorieën uit het Besluit nibm. Omdat het Besluit nibm van toepassing is, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. Voor de onderbouwing van dit bestemmingsplan is daarom geen luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) hoort.
Hieruit blijkt dat in 2019 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof direct langs de A58 ter hoogte van het plangebied (dit is het dichtstbijzijnde meetpunt) ruimschoots beneden de grenswaarden uit de Wm waren gelegen. Dit is ook het geval in de prognosejaren 2020 en 2030.
4.8 Natuur
Toetsingskader
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura 2000-gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura 2000-gebieden
De minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
- 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen, zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Bij de voorbereiding van het wijzigingsplan moet worden onderzocht of de Wnb de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de Wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Zeeland
In provincie Zeeland wordt in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling vrijstelling verleend ten aanzien van soorten uit bijlage IV bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Toetsing
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied of Natuurnetwerk Nederland. Op circa 1 km afstand bevindt zich het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe. Het plangebied grenst aan de dijken Zuid-Beveland die deel uit maken van het Natuurnetwerk Zeeland. Gelet op de aard en omvang van de werkzaamheden, de uitbreiding van een bestaand agrarische bedrijf in agrarisch gebied en de afstand tot natuurgebieden, zijn verstorende effecten op natuurgebieden uit te sluiten.
Om een inzicht te geven in de gevolgen van het gasverbruik voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wnb is een stikstofberekening uitgevoerd (bijlage 4).
Uit de berekening blijkt dat zowel in de realisatiefase als in de exploitatiefase de ontwikkeling niet leidt tot meetbare toenamen (> 0,00 mol/ha/jr.) van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De ontwikkeling leidt dan ook niet tot negatieve effecten op natuurgebieden.
Soortenbescherming
Voor de beoogde ontwikkeling worden geen gebouwen gesloopt of bomen gekapt. Met de beoogde ontwikkeling vinden ook geen verstoringen plaatst in het naastgelegen Natuurnetwerk Zeeland (dijken Zuid-Beveland). De gronden ten hoogte van de nieuwe bebouwing worden in de huidige situatie gebruikt als agrarisch gronden, die regelmatig worden bewerkt. Hierdoor is het uit te sluiten dat binnen het plangebied beschermde soorten aanwezig zijn.
Conclusie
Het aspect ecologie staat de ontwikkeling niet in de weg.
4.9 Water
Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dient een watertoets uitgevoerd te worden. Bij de watertoets gaat het om allerlei waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf is overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Bij het Waterschap Scheldestromen wordt hiervoor een watertoetstabel gebruikt. In deze tabel zijn de hiervoor genoemde aspecten verwerkt. De tabel in bijlage 5 is ingevuld voor het plan. De tabel is voorgelegd aan het Waterschap Scheldestromen. Het waterschap heeft aangegeven geen inhoudelijke opmerkingen op het plan te hebben en heeft een positief wateradvies gegeven (zie Bijlage 6).
4.10 Verkeer En Parkeren
De ontsluiting van het woongebied geschiedt via de Franseweg en de 's-Gravenpolderse Oudedijk. Alleen op deze wijze kan het perceel worden bereikt of verlaten. Door de uitbreiding van de bedrijfsgebouwen ontstaan uiteindelijk minder verkeersbewegingen. Zoals beschreven in paragraaf 1.2 huurt de initiatiefnemer voor de opslag van uien gebouwen bij derden. Met de realisatie van de nieuwe schuur is dit niet meer nodig. Hierdoor nemen het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied af.
Er wordt geparkeerd op eigen erf, hiervoor is binnen het plangebied voldoende ruimte.
4.11 Landschappelijke Inpassing
Toetsingskader
Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied dienen volgens provinciaal beleid (Omgevingsplan 2012-2018) aan te sluiten bij het bestaande karakter van het landschap. Als algemeen uitgangspunt geldt daarom dat een nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het als een logisch onderdeel uitmaakt van het landschap. Hiervoor wordt uitgegaan van een 10 m brede afschermende groengordel.
Toetsing en conclusie
Voor de nieuwe ontwikkelingen op het terrein is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt. Het plan hiervoor is opgenomen in bijlage 7. Hiermee wordt voldaan aan de 10 m afschermende groengordel rondom de nieuwe ontwikkelingen.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Financiële Uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De uitvoeringskosten worden gedragen door de initiatiefnemer. Voor de locatie wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor wordt dan een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer.
Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en uitvoerbaar geacht.
Grondexploitatie
Het gaat hier niet om een wijzigingsplan dat een 'aangewezen bouwplan' mogelijk maakt. De grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening is dan ook niet van toepassing. De noodzakelijke kosten van de gemeente bestaan uit de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding en het voeren van de procedure. Deze kosten worden gedekt uit de legesopbrengsten.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het wijzigingsplan loopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) door. Door het voeren van de genoemde procedure, met de daarbij horende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan.
Het ontwerp is in vooroverleg gebracht bij de overlegpartners. De provincie heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben bij het plan. Het eaterschap heeft ook geen opmerkingen en heeft daarom een positief wateradvies gegeven.
Het ontwerpwijzigingsplan is gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld bij het college van burgemeester en wethouders zienswijzen in te dienen omtrent het ontwerpwijzigingsbesluit. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Bijlage 1 Agrarische Adviescommissie Zeeland
Bijlage 1 Agrarische adviescommissie Zeeland
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 Archeologisch onderzoek
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 4 Stikstofonderzoek
Bijlage 5 Aanmeldformulier Watertoets
Bijlage 5 Aanmeldformulier watertoets