Herontwikkeling Moolhoek
Bestemmingsplan - Gemeente Kapelle
Vastgesteld op 15-11-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Herontwikkeling Moolhoek van de gemeente Kapelle.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0678.kapbiezHZ011-VAST met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en /of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en of uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 achterste perceelsgrens
de van de weg af gekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel van de weg zijn afgekeerd, wijzen burgemeester en wethouders een achterste perceelsgrens aan.
1.8 afhankelijke woonruimte (m.b.t. mantelzorg)
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest.
1.9 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
1.10 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.
1.11 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten.
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en /of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 bestaand gebruik
het op het tijdstip van het in werking treden van het plan bestaande gebruik.
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.23 bouwwerk, geen gebouw zijnde
elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.
1.24 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.25 dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
1.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.28 huishouden
de bewoning door een persoon of meerdere personen in de vorm van een vast samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur of een bijzondere woonvorm, van een woning.
1.29 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- of Vergunningenbesluit milieubeheer geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft.
1.30 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.31 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.32 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.33 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van de weg (ter plaatse van de hoofdtoegang) + 15 cm;
- c. wanneer onduidelijkheid bestaat over het peil kunnen burgemeester en wethouders een peil aanwijzen.
1.34 perceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.
1.35 voorgevel-/achtergevellijn
de op de kaart als zodanig aangegeven lijn die, in combinatie met de rechte lijnen die in het verlengde daarvan zijn te trekken, bij het bouwen aan de wegzijde (voorgevellijn) of aan de van de weg afgekeerde zijde (achtergevellijn) niet mag worden overschreden.
1.36 voorste perceelsgrens
de naar de weg gekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel naar de weg zijn gekeerd, wijzen burgemeester en wethouders een voorste perceelsgrens aan.
1.37 woning
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouden, niet zijnde een bijzondere woonvorm of kamerverhuur/logies voor meer dan drie personen inclusief de huishouding dan wel vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht.
1.38 zijdelingse perceelsgrens
de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.
1.39 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 70%), wordt de goot of boeibord van de dakkapel als goothoogten aangemerkt.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en /of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en /of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de breedte, lengte of diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en /of het hart van de scheidsmuren.
2.7 de bouwhoogte van een ander bouwwerk
tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het peil; bij constructies worden de werken in verticale stand meegerekend.
2.8 de afstanden
afstanden tussen bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. landschappelijke inpassing;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. perceelsontsluiting;
- e. wandel- en fietspaden;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bermen en bermsloten;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. groenvoorzieningen;
- d. parkeerplaatsen;
- e. wegen bestaande uit ten hoogste twee rijbanen;
- f. bij de bestemming behorende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen in een woning;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, alsmede de kapvorm, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. het beeldkwaliteitsplan;
- c. toetsing aan welstand.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. het is niet toegestaan de (vrijstaande) bijgebouwen te gebruiken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
- b. de vloeroppervlakte voor aan-huis-gebonden beroepen bedraagt ten hoogste 50 m²;
- c. de vloeroppervlakte voor aan-huis-gebonden beroepen bedraagt ongeacht het bepaalde in lid 6.2.1 onder j ten hoogste 30 % van het bouwvlak.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Waarde - Archeologie 1
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in de vorm van een terrein met archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti Dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
9.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- a. voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds kan worden afgeweken - afwijken van de bouwregels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch en /of esthetisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
- c. de bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch en /of esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt.
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt.
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Herontwikkeling Moolhoek'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Openbare Basisschool de Moolhoek en Christelijke Basisschool 't Honk zullen zich, samen met de bibliotheek, vanaf het schooljaar 2016-2017 in de in aanbouw zijnde Brede School aan de Vroonlandseweg vestigen. De bestaande locaties komen hierdoor beschikbaar voor herontwikkeling. De locatie van de Moolhoek, gevestigd aan de Lange Meet 1, komt als eerste in aanmerking voor herontwikkeling. De nieuwe invulling van de locatie zal bestaan uit maximaal 18 grondgebonden woningen. Deze woningbouw past niet in het geldende bestemmingsplan 'Kapelle - Biezelinge'.
Doel van het voorliggende bestemmingsplan is om de herontwikkeling van het plangebied planologisch mogelijk te maken. Dit betekent dat de huidige bestemming, 'Maatschappelijk', zal worden vervangen door de bestemming 'Wonen'.
1.2 Plangebied
Het plangebied ligt aan de oostkant van de kern Kapelle. Het plangebied maakt deel uit van de bebouwde kom van de kern Kapelle en heeft een oppervlakte van circa 5.000 m2. Met ingang van het schooljaar 2016-2017 komt het schoolgebouw leeg te staan en wordt het gesloopt.
Ten oosten van het plangebied ligt een groenstrook met een pad. De straat 'Lange Meet' ligt aan de zuidzijde van het plangebied en aan de west en noordkant van het plangebied ligt de doodlopende straat 'De Doolhof'.
Figuur 1.1. Bovenaanzicht plangebied (Bron: Geoloket Zeeland)
1.3 Juridische Situatie
Figuur 1.2. Uitsnede Bestemmingsplan 'Kapelle-Biezelinge' (Ruimtelijkeplannen.nl)
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kapelle-Biezelinge' (vastgesteld op 9 februari 2010) en gelden de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Waarde – Archeologie – 1'. De beoogde ontwikkeling op het plangebied is binnen dit geldende bestemmingsplan niet mogelijk.
Hoofdstuk 2 Huidige En Toekomstige Situatie
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie staan aan de oostkant van het plangebied vrijstaande woningen die georiënteerd zijn op de Vroonlandseweg. Aan deze weg wordt de Brede School ontwikkeld, waar basisschool de Moolhoek zich vestigt. Tussen het plangebied en de vrijstaande woningen ligt een openbare groenstrook met een pad. Aan de westzijde van het plangebied bevinden zich twee-onder-een-kap woningen en aan de noordzijde staan rijwoningen (sociale huurwoningen). De Moolhoek en de bestaande woningen aan De Doolhof worden ontsloten op de Lange Meet. De doodlopende straat De Doolhof heeft aan het einde een parkeerplaats die ruimte biedt aan 18 parkeervakken. Ten noord-westen van het plangebied ligt een parkeerplaats met 6 parkeerplaatsen. Daarnaast wordt langs De Doolhof geparkeerd.
2.2 Toekomstige Situatie
Voor de beoogde invulling zijn uitgangspunten geformuleerd. Deze uitgangspunten worden hierna kort beschreven en vervolgens wordt de stedenbouwkundige vertaling eveneens beschreven.
Herinvulling van de locatie met grondgebonden woningen ligt voor de hand, gezien het karakter van de direct aanliggende rustige woonwijk met uitsluitend grondgebonden woningen. In het document 'Kapelle vrijkomende locaties ontwikkelvlakken' zijn uitgangspunten opgesteld voor plangebied 'De Moolhoek' waaraan de herontwikkeling moet voldoen.
Uitgangspunten
- Het is van belang dat De Doolhof een prettige woonstraat wordt met voldoende parkeergelegenheid voor de bestaande woningen en de nieuwe woningen;
- Afmaken van het profiel van De Doolhof op de locatie met parkeren, trottoir en voortuinen of groen (bebouwing 10 m uit de rand van de straat);
- 10 tot 20 grondgebonden woningen (rijwoningen, twee-onder-een kappers, patiowoningen);
- De bouwhoogte is maximaal twee lagen met een kap;
- Woningen worden georiënteerd op de straat;
- Aan de oostzijde blijft een pad aanwezig;
- De westzijde van de groenzone langs het pad kan worden ingezet in de ontwikkeling. De oostzijde blijft behouden als groene overgang naar de percelen aan de Vroonlandseweg.
In figuur 2.1. is het ontwikkelingsvlak voor wonen weergegeven.
Figuur 2.1. Ontwikkelingsvlak Wonen locatie De Moolhoek
Programma
De locatie De Moolhoek wordt ingevuld met maximaal 18 woningen. Een deel van het programma staat al vast en bestaat uit 7 sociale huurwoningen. Het overige deel van de woningen zal naar alle waarschijnlijkheid bestaan uit levensloopbestendige woningen. Dit kan zowel in de vorm van patio-woningen als in een geschakelde of vrijstaande variant.
Ontwerp
In figuur 2.2. is de indicatieve invulling van de locatie De Moolhoek nader gedetailleerd. Met name de openbare ruimte is duidelijker ingevuld. Ook in de toekomstige situatie moet in de omgeving voldoende parkeercapaciteit aanwezig zijn. Hiermee wordt in de openbare ruimte rekening gehouden. Mede hierdoor is het ontwikkelingsvlak wonen rechthoekig geworden. Bij het benutten van het volledige ontwikkelingsvlak zouden ook te grote achtertuinen ontstaan.
De locatie van de sociale huurwoningen is beoogd aan de noordzijde van het nieuwe woongebied. De invulling aan de westzijde en zuidzijde betreffen dan de levensloopbestendige woningen. Deze indicatieve invulling is ook gepresenteerd aan de omgeving. Naar aanleiding van deze bijeenkomst is besloten om één sociale huurwoning minder te realiseren. Dit betreft de meest oostelijke woning. Hierdoor zal de afstand tussen de huurwoningen en de woningen aan de Vroonlandseweg ook voldoende maat hebben. De sociale huurwoningen worden gerealiseerd in twee bouwlagen met een kap, oftewel 6 en 10 meter.
Aangezien voor de west- en zuidzijde nog geen concrete bouwplan voor handen zijn wordt een flexibele invulling voorgestaan. Het type woningen en de kavelgrenzen liggen dan ook nog niet vast. De maximale bouwhoogte zal aan zijde van de Doolhof 7 meter bedragen. Aan de Lange Meet zal een goothoogte van 4 meter en bouwhoogte van 8 meter worden voorgestaan.
Figuur 2.2. Indicatieve invulling locatie De Moolhoek
Parkeren
Het realiseren van voldoende parkeergelegenheid is een uitgangspunt van het voorliggende plan. Voor de nieuw te realiseren woningen en de bestaande woningen wordt uitgegaan van 1,8 auto's per woning.
Bij ontwikkeling van de locatie De Moolhoek ontstaat de meeste parkeerdruk aan de noordzijde van het plangebied. In de huidige situatie staan hier reeds 15 huurwoningen. Met de komst van 7 extra huurwoningen betekent dit een totaal van 22 woningen. Uitgaande van een parkeernorm van 1,8 auto's per woning betekent dit de realisatie van 40 parkeerplaatsen. Deze 40 parkeerplaatsen zijn voorzien in openbare ruimte. Zoals blijkt uit figuur 2.2. is in dit deel van de Doolhof ruimte voor 38 parkeerplaatsen. Daarnaast kan de parkeerkoffer achter de Basis worden gebruikt. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde norm.
Aan de westzijde worden ten hoogste 7 nieuwe woningen gerealiseerd. Daarnaast bevinden zich aan de overzijde van de Doolhof drie twee-onder-een-kap woningen. Dit betekent een totaal van 13 woningen. Uitgaande van een norm van 1,8 auto's per woning betekent dit 23 parkeerplaatsen, waarvan er 1 per twee-onder-een-kap woning op eigen terrein kan worden gerealiseerd. Langs de Doolhof en in de bestaande parkeerkoffer is (na herinrichting) ruimte voor 19 parkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde norm.
Voor de nieuwe woningen grenzend aan de Lange Meet is voldoende parkeergelegenheid in de bestaande parkeervakken aan de zuidzijde van de Lange Meet.
Hiermee kan geconcludeerd worden dat er voldoende parkeergelegenheid in het gebied kan worden gerealiseerd.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur & ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat het ruimtelijk beleid van het Rijk. De SVIR is in maart 2012 in werking getreden.
In de SVIR is geen specifiek ruimtelijk beleid voor de omgeving van het plangebied geformuleerd.
Wel zijn in de SVIR de dertien onderwerpen aangegeven die het rijk als 'nationaal belang' beschermingswaardig acht. Voor een aantal van deze onderwerpen is reeds een (beschermende) regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, zie hierna).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Voor de ruimtelijke onderwerpen die de rijksoverheid van 'nationaal belang' acht, heeft de Minister van Infrastructuur & Milieu een beschermende regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient een gemeentebestuur bij het vaststellen van een ruimtelijk plan de algemene regels van het Barro in acht te nemen.
Duurzaamheidsladder
Voor succesvol ruimtelijk beleid is het van belang dat in Zeeland in iedere regio vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar zijn afgestemd. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van stedelijk en landelijk gebied. De Ladder voor duurzame verstedelijking is het centrale ruimtelijk instrument om dit beleid te realiseren.
De duurzaamheidsladder gaat uit van drie stappen.
- 1. Behoefte aantonen: Evenwicht in vraag en aanbod door beleidsneutrale marktverkenning (extern), regionale planning en onderbouwing in bestemmingsplannen
- 2. Bestaand stedelijk gebied: Bundeling van nieuwe terreinen binnen begrenzing bestaand bebouwd gebied. Herstructurering en verbetering bestaande voorraad.
- 3. Goede ontsluiting: Bereikbaarheid en ontsluiting zijn onderbouwd in bestemmingsplan.
De gemeente zal bij nieuwe ontwikkelingen moeten onderbouwen hoe met die voorwaarden rekening is gehouden en waarom voor een bepaalde ontwikkeling op de voorgestelde locatie is gekozen. De aandachtspunten bij wonen zijn gericht op het maken van regionale afspraken.
Toetsing
Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn geen specifieke elementen uit het SVIR en het Barro die moeten worden geregeld.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:
- 1. De locatie is in de structuurvisie van de gemeente Kapelle aangewezen als 'Behoud en versterking woon-en leefklimaat kernen'. De regionale planninglijst de Bevelanden geeft aan dat er 17 woningen worden ontwikkeld op het plangebied 'De Moolhoek'. Iedere woning dat extra wordt gebouwd, wordt verrekend met de andere herontwikkelingslocaties.
- 2. Het gaat om een inbreidingslocatie binnen een bestaand stedelijk gebied. Voorzien wordt in de realisatie van sociale huurwoningen, levensloopbestendige (patio)woningen en vrijstaande woningen op kavels van beperkte omvang.
- 3. Gezien de ligging in een bestaand stedelijk gebied aan de oostelijke rand van het dorp, is de bereikbaarheid en ontsluiting goed. Ook voor de school De Moolhoek was een goede bereikbaarheid van essentieel belang. Deze bereikbaarheid en ontsluiting is dan ook goed voor de nieuwe woningen.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsplan Zeeland 2012-2018
Algemeen
Het omgevingsplan Zeeland 2012-2018 geeft de provinciale visie op de toekomstige ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Zeeland. Voor een krachtig Zeeland zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. De Provincie Zeeland draagt daar als regionaal bestuur met eigen taken en verantwoordelijkheden actief aan bij. De Provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied.
Woningbouw
Voor woningbouw zijn de volgende beleidslijnen relevant.
- Een goed woonklimaat en een goed werkende woningmarkt in steden, dorpen en op het platteland en met voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. Ruimtelijk staan bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik voorop.
- De provincie Zeeland stelt de Zeeuwse burger zijn of haar woonwensen centraal. Het is van provinciaal belang dat de regionale woningmarkten in Zeeland goed functioneren; dynamisch zijn, met voldoende nieuwbouw, doorstroming en verandering en van de bestaande woningvoorraad.
- Als gevolg van financieel-economische en demografische veranderingen zijn regionale woningmarktafspraken nodig op basis van nieuw realisme, regionale samenwerking, afstemming en sturing.
- Woningbouw vindt voornamelijk plaats in het bestaand bebouwd gebied, zoals dat op kaarten is begrensd.
- Gemeenten hebben ook een opgave in verbetering van de bestaande woningvoorraad. Verbeteren, veranderen, vernieuwen, vervangen en verminderen (5V's) zijn daarbij de sleutelwoorden.
Verordening Ruimte Provincie Zeeland
In de verordening is ten aanzien van woningbouw aangegeven dat in de toelichting bij een bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat het plan voorziet in een aantoonbare regionale behoefte waarbij in die behoefte primair wordt voorzien binnen een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling op locatie De Moolhoek voldoet aan het beleid van de Provincie Zeeland. Zowel in het Omgevingsplan als in de Verordening Ruimte staat dat woningbouw moet worden ontwikkeld in bestaand stedelijk gebied. Voor De Moolhoek is hier sprake van. Daarnaast zijn de woningen opgenomen in de regionale woningmarktafspraken. Het type woningen dat op deze locatie gerealiseerd zal worden zal bestaan uit een segment waar een actuele behoefte aan is. In de kern Kapelle is nog maar een beperkt aanbod aan levensloopbestendige woningen. De demografie van de gemeente laat de komende jaren een toename van het aantal ouderen zien. Hierdoor kan worden gesteld dat er behoefte is aan levensloopbestendige woningen.
3.3 Regionaal En Gemeentelijk Beleid
Thematische regiovisie De Bevelanden Wonen
De gemeente Kapelle heeft samen met de gemeenten Borsele, Goes, Noord-Beveland en Reimerswaal de Agenda Wonen de Bevelanden 2020 opgesteld. Door samenwerking binnen de regio willen de gemeenten de plancapaciteit meer in evenwicht brengen. Binnen de regio zal de komende jaren een toename te zien zijn van het aantal 55+ huishoudens. Dit geldt ook voor de gemeente Kapelle. Er is binnen de gemeente een grote behoefte aan centrum dorpse woningen (85%). Huren wordt steeds populairder, mede door de economische recessie. De trend individualisering zal zich de komende jaren blijven ontwikkelen wat resulteert in woonwensen op maat. Vanuit de markt is mede door de vergrijzing een toenemende vraag naar levensloopbestendige woningen.
Structuurvisie Kapelle 2012-2030
De gemeente Kapelle heeft de Structuurvisie 2012-2030 opgesteld. Het plangebied van dit bestemmingsplan is aangewezen als 'Behoud en versterking woon- en leefklimaat kernen'. Gezien de leegstand van De Moolhoek is, om het goede leefklimaat te behouden en mogelijk te versterken, herontwikkeling van het plangebied noodzakelijk. De herontwikkeling moet wel voldoen aan de eisen van het woningbouwprogramma. Dit houdt in dat de plancapaciteit in evenwicht moet zijn. Iedere woning die extra wordt gebouwd, wordt verrekend met de andere herontwikkelingslocaties. Gezien de toenemende vraag naar (sociale) huurwoningen en de toename van huishoudens (door vergrijzing), zal de gemeente hierop inzetten. Daarnaast valt het plangebied binnen de door de gemeente Kapelle aangewezen herstructureringslocaties. Deze locaties moeten worden geherstructureerd om zodoende het leefklimaat te behouden en te versterken.
Toetsing
De ontwikkeling van herstructureringslocaties zoals De Moolhoek past in de structuurvisie. Het accent bij de ontwikkeling van nieuwe woningen moet in Kapelle ook nadrukkelijk liggen op bestaande locaties.
Hoofdstuk 4 Sectorale Toetsen
4.1 Water
Beleid
Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dient een watertoets met het waterschap overlegd te worden. Bij de watertoets gaat het om allerlei waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een bestemmingsplan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden dan vervolgens verwerkt in de waterparagraaf.
Bij het Waterschap Scheldestromen wordt hiervoor een watertoetstabel gebruikt. In deze tabel zijn de hiervoor genoemde aspecten verwerkt. Onderstaande watertoetstabel is ingevuld voor de ontwikkeling De Moolhoek. Deze wordt ook kortgesloten met het waterschap. De reactie van het waterschap wordt in de bijlage van het bestemmingsplan opgenomen.
Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking |
Waterveiligheid Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. | Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een primaire of secundaire waterkering. Het bestemmingsplan heeft dan ook geen invloed op de waterveiligheid ter plaatse. |
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater) Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Waterberging voldoet aan de capaciteit om 75 liter per m2 verhard oppervlak te kunnen bergen. Rekeninghouden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. | De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 18 woningen ter plaatse van een school. Op wat groenstroken langs de randen na, is het plangebied geheel verhard. Als gevolg van de ontwikkeling en de realisatie van tuinen, is het de verwachting dat het verhard oppervlak zelfs afneemt. Er hoeft dan ook geen extra waterberging te worden gerealiseerd. |
Grondwaterkwantiteit en verdroging Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van infiltratie-mogelijkheden. | De ontwikkeling voorziet niet in het oppompen van grondwater. De ontwikkellocatie beschikt niet over infiltratiemogelijkheden. Ten opzichte van de huidige situatie zal er geen (negatief) effect optreden. |
Hemel- en afvalwater (inclusief water op straat / overlast) Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. | Het afvalwater ten gevolge van de ontwikkeling zal afgevoerd worden op de aanwezige gemeentelijke riolering. Hierbij zal het hemelwater afgekoppeld worden zodat dit apart van het vuilwater kan worden afgevoerd. |
Volksgezondheid (water gerelateerd) Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. | De ontwikkeling heeft geen invloed op de water gerelateerde volksgezondheid. |
Bodemdaling Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken. | De ontwikkellocatie is sterk zettingsgevoelig. Hiermee dient rekening gehouden te worden in de bouwfase. |
Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud / realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren. | Om te voorkomen dat hemelwater verontreinigd raakt, dient het gebruik van uitlogende materialen zoals zink en lood te worden voorkomen en dient het gebruik van duurzame bouwmaterialen te worden bevorderd. |
Grondwaterkwaliteit Behoud / realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden. | De grondwaterkwaliteit wordt door het plan niet negatief beïnvloed. |
Natte natuur Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. | De ontwikkeling zorgt niet voor (negatieve) effecten op de in de omgeving aanwezige natte natuur. |
Onderhoud oppervlaktewater Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. | Het plangebied ligt niet binnen een beschermingszone van een waterloop. |
Andere belangen waterbeheerder(s) | |
Relatie met eigendom waterbeheerder Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. | De ontwikkeling vormt geen belemmering voor eigendommen van de waterbeheerder. |
Scheepvaart en/of wegbeheer Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap. | Dit aspect is opgenomen in de verkeersparagraaf. |
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.2 Bodemkwaliteit
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek en conclusie
Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling is er sprake van functiewijziging. In de huidige situatie is sprake van een maatschappelijke bestemming. In de toekomstige situatie is een woonbestemming voorzien. Gezien de huidige activiteiten binnen het plangebied en het ontbreken van bodembedreigende activiteiten kan gesteld worden dat er geen bodemverontreinigingen te verwachten zijn. Ook op het Bodemloket (www.bodemloket.nl) zijn geen activiteiten bekend die mogelijk hebben geleid tot bodemvervuiling.
In het kader van de voorgenomen functiewijziging is door Wematch Bodem Adviseurs een verkennend bodemonderzoek (bijlage 2) uitgevoerd. Het resultaat uit dit onderzoek is dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met koper, soms DDD en soms DDE. De ondergrond is niet verontreinigd en het grondwater is licht verontreinigd met de naftaleen.
De resultaten vormen geen belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw.
4.3 Archeologie
In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is door Artefact, Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Ter plaatse van het plangebied geldt een middelhoge verwachtingswaarde op archeologische vondsten. Bij bodemingrepen dieper dan 30 centimeter en groter dan 100 m² moet dan ook onderzoek plaatsvinden.
Onderzoek en conclusie
Door Artefact is een inventariserend bureau- en veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3. De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt. Voor het gebied geldt voor de vroege, volle en late middeleeuwen een middelhoge verwachting vanwege de ligging van het plangebied op de rand van een inversierug en de nabijheid van het slot Poucques. Op basis van het inventariserend veldonderzoek kon het archeologisch verwachtingsmodel bevestigd worden. Dit betekent dat de kans bestaat dat het landgebruik indicaties bevat die terug zijn te brengen tot het nabijgelegen Slot Poucques. Hierdoor blijft de verwachting voor het Laagpakket van Walcheren gehandhaafd en zal nader onderzoek moeten plaatsvinden. Dit aanvullende onderzoek zal plaats moeten vinden in de vorm van een proefsleuvenonderzoek.
Om de eventuele archeologische vondsten te beschermen blijft de bestemming Waarde - Archeologie 1 gehandhaafd.
4.4 Luchtkwaliteit
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 |
Fijn stof (PM2.5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ | vanaf 2015 |
fijn stof (PM10) 2 | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
- De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
- Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.
Onderzoek
Wet milieubeheer
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 18 woningen. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. In Kapelle zijn geen rekenpunten bekend. De dichtstbijzijnde maatgevende weg is de A58 ten zuiden van Kapelle. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat hier voldaan wordt aan de normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.1, zowel in 2015 als in 2030.
Het maximale gehalte stikstofdioxide in het jaar 2015 bedraagt 16,6 µg/m³, voor fijnstof PM10 bedraagt dit maximaal 18,4 µg/m³, en voor fijnstof PM2,5 maximaal 10,7 µg/m³. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 6,5 dagen. In figuur 4.1 zijn de rekenpunten weergegeven.
Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Figuur 4.1 Toetsingspunten luchtkwaliteit
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
4.5 Milieuhinder Bedrijven
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of vice versa:
- een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.
Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in het geval dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.
Onderzoek
Het plangebied ligt aan de oostzijde van Kapelle. De directe omgeving wordt voornamelijk gekenmerkt door de aanwezigheid van woningen. Er zijn echter ook echter enkele maatschappelijke functies en een fruitgaard aanwezig in de omgeving.
In tabel 4.2 zijn de richtafstanden die volgens de VNG-publicatie gelden opgenomen.
Activiteit | Afstand woongebied | Afstand gemengd gebied |
Niet overdekt zwembad (buitenbad) | 200 m | 100 m |
Overdekt zwembad | 50 m | 30 m |
Sporthallen | 50 m | 30 m |
Tennisbanen (met verlichting) | 50 m | 30 m |
Veldsportcomplex (met verlichting) | 50 m | 30 m |
Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs | 30 m | 10 m |
Fruitteelt/boomgaarden (jurisprudentie) | 50 m | 50 m |
De afstand van het plangebied tot het buitenbad bedraagt circa 290 m. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand. De afstand tot de overige sportactiviteiten bedraagt minimaal 80 m. Er wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstanden. De afstand tot de nieuwe brede school aan de Vroonlandseweg bedraagt circa 60 m aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Ook aan de richtafstand van de fruitgaard wordt voldaan, de afstand bedraagt circa 57 m.
Aan de noordwestzijde van het plangebied ligt op circa 30 m een maatschappelijke bestemming. Voor een maatschappelijke bestemming bestaan geen standaard richtafstanden. Gezien de afstand van 30 m en het feit dat er op kortere afstand woningen zijn gelegen, vormt de maatschappelijke functie geen belemmering voor de ontwikkeling en vice versa.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Ter plaatse van de woningen is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat, en de omliggende bedrijven worden niet belemmerd in de bedrijfsvoering.
4.6 Externe Veiligheid
Beleid
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maken bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Het plangebied ligt, volgens de gegevens op de risicokaart, niet in het invloedsgebied van 100% letaliteit. Wel ligt het in het effectgebied 'gewond' van Sportcentrum Groenewoude. Dit sportcentrum ligt op 70 meter afstand van het plangebied en heeft een opslag van 1.500 liter chloorbleekloog.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Ten zuiden op circa 540 meter afstand is de spoorlijn Vlissingen - Bergen op Zoom gelegen. Over dit traject worden gevaarlijke stoffen vervoerd, in de categorieën GT3, GT4 en GT5. Het invloedsgebied van deze stoffen bedraagt een aantal kilometers, met een minimum afstand van 995 meter.
Maatregelen
Ten aanzien van de zelfredzaamheid van personen wordt door de Veiligheidsregio Zeeland geadviseerd om gebouwen luchtdicht afsluitbaar te maken. Indien noodzakelijk kan dan in deze gebouwen geschuild worden tegen de effecten van een toxische wolk. Hiervoor moeten de ramen en deuren snel af te sluiten zijn en de mechanische ventilatie uit te schakelen. Deze aanbevelingen zullen worden meegenomen bij de uitwerking van het bouwplan.
Conclusie
In het plangebied worden reguliere woningen gerealiseerd. De aanwezige personen zijn goed zelfredzaam en kunnen het plangebied bij een calamiteit zelfstandig verlaten. Het plangebied is goed bereikbaar voor de hulpdiensten. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.7 Ecologie
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een schoolgebouw, schoolplein en wat plantsoen.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 18 woningen. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
- verwijderen beplanting;
- sloopwerkzaamheden;
- bouwrijp maken;
- bouwwerkzaamheden.
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies
De begrenzing van de EHS/Natuurnetwerk Zeeland is in Zeeland door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 . In het Omgevingsplan staan ook de spelregels hoe om te gaan met de EHS. De wijzigingen van de EHS-begrenzing, nu Natuurnetwerk Zeeland, worden door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Natuurbeheerplan Zeeland. Het plan wordt jaarlijks geactualiseerd. Gebieden waar natuurontwikkeling plaatsvindt worden planologisch beschermd. Binnen een straal van 100 meter rond een gebied wordt bekeken of bepaalde ontwikkelingen gevolgen hebben voor de natuur.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:
- sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;
- geen alternatieven voorhanden zijn;
- resterende effecten worden gecompenseerd.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Zeeland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). De afstand tot het dichtstbijzijnde gebied dat deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Zeeland bedraagt ca. 480 m. Het Natura 2000-gebied Yerseke & Kapelse Moer ligt verder naar het oosten, op circa 1,6 km afstand.
Figuur 4.2. Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geoweb provincie Zeeland)
Het plangebied ligt op meer dan 100 m afstand van het Natuurnetwerk Zeeland. Nader onderzoek naar effecten in dit natuurnetwerk is dan ook niet nodig.
Gezien de afstand van bijna 500 m tot beschermde natuurgebieden zijn effecten ook daar ter plaatse niet te verwachten.
Vanwege de afstand van het plangebied en de relatief kleinschalige aard van de ontwikkeling, treedt geen areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding, verontreiniging en verstoring op. Ook vermesting/verzuring door stikstofdepositie treedt niet op. De habitattypen in het gebied zijn wel gevoelig voor stikstofdepositie, maar de kritische depositiewaarden van deze habitattypen worden echter nergens in het Natura 2000-gebied overschreden door de achtergronddepositie. Negatieve effecten op natuurlijke waarden en kenmerken van het Natura 2000-gebied worden uitgesloten.
Aangezien geen negatieve effecten optreden, staan de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie de uitvoering van het plan niet in de weg.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon, www.verspreidingsatlas.nl en www.waarneming.nl).
Het plangebied is nagenoeg geheel verhard. Hier komen geen beschermde vissen, amfibieën, reptielen en/of bijzondere insecten voor. In het plantsoen kan incidenteel een licht beschermde (tabel 1 Ffw) grondgebonden zoogdier (diverse muizen) aanwezig zijn. Vanwege het beperkte groen heeft het plangebied geen bijzondere functie als foerageergebied voor vleermuizen. Vanwege de enkelsteense bebouwing, het platte dak en het ontbreken van ruimte achter de boeiboorden is de bebouwing ongeschikt voor verblijfplaatsen van vleermuizen en broedvogels met vaste nesten. Ook de relatief jonge bomen zijn door de dunne stam ongeschikt voor vaste verblijfplaatsen.
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 18 woningen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
- Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 augustus (bron: website vogelbescherming).
Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.8 Verkeer
Verkeersontsluiting
Het plangebied wordt ingesloten door de Lange Meet aan de zuidzijde en de De Doolhof aan de west- en noordzijde. Laatstgenoemde weg loopt aan de noordzijde van het plangebied dood. Deze weg dient enkel ter ontsluiting van de aanliggende woningen. Zowel de Lange Meet als de De Doolhof zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen binnen de bebouwde kom. Er geldt een maximum snelheid van 30 km/u. Gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer maken hier gebruik van dezelfde rijloper. De weginrichting voldoet aan de eisen van Duurzaam Veilig, zoals die gelden voor erftoegangswegen.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
De ontwikkeling betreft de realisatie van 18 woningen. Er zal sprake zijn van een differentiatie aan woningtype. Het uiteindelijke programma is nog niet bekend. Daarom is uitgegaan van een gemiddelde verkeersgeneratie per woning naar woonmilieutype. Een dergelijke werkwijze wordt toegelicht in CROW-publicatie 317 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Het woonmilieu voor Kapelle kan, op basis van het aantal huishoudens, omschreven worden als 'landelijk'. Op basis van het percentage groen oppervlak wordt uitgegaan van het kencijfer voor 'centrum dorps' gelegen woningen. Het kencijfer betreft op basis daarvan 6,3 mvt/etmaal per woning op een gemiddelde weekdag. Dit leidt voor 18 woningen tot een verkeersgeneratie van circa 125 mvt/etmaal. Deze verkeersgeneratie op een weekdag kan worden omgerekend naar een werkdag op basis van een omrekenfactor van 1,11. Zodoende geldt een verkeersgeneratie van 140 mvt/etmaal op een werkdag. Een dergelijke verkeersgeneratie is dusdanig gering dat dit niet zal leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. Daar komt bij dat in de huidige situatie op de locatie een basisschool gevestigd is. Wanneer deze verkeersgeneratie verrekend zou worden zou de netto toename van het verkeer nog beperkter zijn.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed. Daarnaast leidt de ontwikkeling niet dermate tot een toename van de verkeersintensiteiten dat knelpunten in de verkeersafwikkeling zijn te verwachten.
4.9 Wegverkeerslawaai
Ontwikkeling
Binnen het plangebied wordt de realisatie van 18 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden, indien gelegen binnen de wettelijke geluidszone van wegen. Het plangebied ligt niet binnen de wettelijke geluidszone van gezoneerde wegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter ook ten aanzien van niet-gezoneerde wegen aannemelijk gemaakt te worden dat sprake is van een acceptabel akoestisch klimaat. Het plangebied grenst direct aan de Lange Meet en aan de De Doolhof. Laatgenoemde weg loopt dood en dient alleen ter ontsluiting van de aanliggende woningen. De intensiteit op deze weg zal dusdanig laag zijn dat deze weg als niet akoestisch relevant beschouwd kan worden. Wel is een akoestische berekening gemaakt voor de Lange Meet.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB voor wegverkeerslawaai.
30 km/u-wegen
Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u of lager op basis van de Wgh niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de uiterste grenswaarde als maximaal aanvaardbare waarde. In dit kader is rekening gehouden met de ligging van het plangebied aan de Lange Meet. Op deze weg geldt een maximumsnelheid van 30 km/u.
Aftrek ex artikel 3.4 RMG 2012
Krachtens artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG) 2012 mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Van deze aftrek is gebruik gemaakt.
Uitgangspunten
Voor het akoestisch onderzoek dienen de verkeersintensiteiten voor het jaar 2026 gehanteerd te worden. Er zijn geen verkeersintensiteiten voor de Lange Meet bekend. Er zijn wel gegevens beschikbaar voor de westelijk gelegen Bruëlisstraat voor het jaar 2010 (625 mvt/etmaal). Voor de Lange Meet is deze intensiteit aangehouden. Op basis van een autonome groei van 1% per jaar is deze intensiteit opgehoogd naar het prognosejaar 2025. Vervolgens is daar de verkeersgeneratie op een weekdag als gevolg van de ontwikkeling bij opgeteld. De intensiteit op de Lange Meet bedraagt dan 860 mvt/etmaal. Voor de voertuig- en etmaalverdeling wordt aangesloten bij de standaardverdelingen zoals deze bekend zijn voor buurtverzamelwegen. De gehanteerde voertuig- en etmaalverdeling zijn opgenomen in de rekenbladen Bijlage 1. Verder is uitgegaan van een maximum snelheid van 30 km/u en toepassing van elementverharding in keperverband als wegdektype.
Onderzoek en resultaten
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. Er is gerekend op de waarneemhoogten 1,5 meter (begane grond), 4,5 meter (eerste verdieping) en 7,5 meter (tweede verdieping).
Uit de berekening blijkt op de voorgevel van de zuidelijke woningen (dichtst op de Lange Meet gelegen) in het plangebied een maximale geluidbelasting van 46 dB. Hieruit blijkt dat de richtwaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Zodoende is sprake van een acceptabel akoestisch klimaat.
Conclusie
Er is sprake van een acceptabel akoestisch klimaat. Er wordt voor de nieuwe woningen voldaan aan de richtwaarde van 48 dB. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling niet in de weg.
Hoofdstuk 5 Juridische Regeling
5.1 Inleiding
5.1.1 Algemeen
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken voor het bestemmingsplan. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de regels en het renvooi.
5.1.2 Digitaal
Op de gemeentelijke website of www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen de digitale bestemmingsplannen worden bekeken. Bij raadpleging van het digitale bestemmingsplan wordt de gebruiker bij het aanklikken van de percelen op een beeldscherm vanzelf naar de relevante delen van het bestemmingsplan 'doorverwezen'.
5.1.3 Analoog
5.1.4 Leeswijzer
Voor een beoordeling van alle bouw- en gebruiksmogelijkheden ter plaatse van een perceel dient derhalve de op de verbeelding aangebrachte aanduiding te worden bekeken, het renvooi te worden geraadpleegd voor het kiezen van het juiste bestemmingsartikel in de regels, waarna het bijbehorende artikel dient te worden gelezen. Deze volgorde is de meest doelmatige om inzicht te krijgen in de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voor het gebruik van en bebouwing op een perceel.
5.2 Gehanteerde Bestemmingen
De regels bevatten bepalingen omtrent het gebruik van gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of nog op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in de volgende hoofdstukken.
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels.
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels.
- Hoofdstuk 3 Algemene regels.
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
5.2.1 Inleidende regels
In de inleidende regels zijn in Artikel 1 Begrippen, de begrippen en in Artikel 2 Wijze van meten, de wijze van meten opgenomen.
5.2.2 Bestemmingsregels
In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn regels opgenomen betreffende de bestemmingen en de aanduidingen. Bij de opzet van deze regels is een alfabetische volgorde gehanteerd alsmede een standaardvolgorde zoals opgenomen in SVBP2012.
Artikel 3 Groen
De bestemming Groen is opgenomen voor het gebied dat aan de oostzijde van het plangebied ligt. De volgende functies zijn toegestaan:
- groenvoorzieningen;
- landschappelijke inpassing;
- nutsvoorzieningen;
- perceelontsluiting;
- wandel- en fietspaden;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
De volgende bouwwerken zijn toegestaan:
- nutsgebouwen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In de bouwregels is bepaald welke maatvoeringen voor deze bouwwerken van toepassing zijn.
Artikel 4 Tuin
De voortuinen zijn van de bestemming Tuin voorzien. Deze gronden mogen niet met gebouwen worden bebouwd. Voorts zijn tuinen tussen de woning en de weg opgenomen met de bestemming Tuin. In de bestemming Tuin is een ontheffingsbevoegdheid opgenomen voor het uitbouwen van op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
Artikel 5 Verkeer
De bestemming Verkeer geldt aan de west en noordzijde van het plangebied. De hiervoor aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- bermen en bermsloten;
- fiets- en voetpaden;
- groenvoorzieningen;
- parkeerplaatsen;
- wegen bestaande uit ten hoogste twee rijbanen;
- bij de bestemming behorende voorzieningen.
De bestaande parkeerplaats aan de noordzijde van het plangebied wordt heringericht.
Artikel 6 Wonen
De nieuwe woningen op de locatie De Moolhoek zijn voorzien van de bestemming Wonen. De goot- en bouwhoogte zijn afgeleid van reguliere hoogtematen zoals opgenomen langs vergelijkbare wegen rondom het plangebied. Voorts is in een regeling opgenomen zoals die gebruikelijk is voor de woonpercelen in Kapelle/Biezelinge.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 1
Door middel van de bestemming Waarde - Archeologie 1 zijn de eventueel voorkomende archeologische waarden veilig gesteld. Voor grondwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter moeten door een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden worden verleend.
5.2.3 Algemene regels
Artikel 8 Anti dubbeltelregel
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaar wisselen.
Artikel 9 Algemene bouwregels
Met de regel over de overschrijding van de bouwgrenzen worden kleine overschrijding van de bouwgrenzen toegestaan. Hiermee biedt het bestemmingsplan beperkte flexibiliteit.
Met de regels over bestaande maten wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels - onbedoeld - geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht vallen.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak (3 augustus 2005) blijkt, dat deze algemene bepaling aanvaardbaar is. Een gedetailleerde inventarisatie en individuele beoordeling van afwijkingen zijn niet nodig. Het is ook onjuist ervan uit te gaan, dat hiervoor separate bouwvoorschriften nodig zijn. Essentieel is dat het gaat om bevestiging van bestaande, afwijkende situaties, zodat bij beoordeling van bouwaanvragen direct duidelijk is welke maat bepalend is: namelijk de bestaande maat. Hiermee ligt objectief de strekking van de bepaling vast. Daar waar daadwerkelijk andere situaties worden nagestreefd, is dit door andere bestemmingen of bouwbepalingen vastgelegd. Dit komt overigens in dit bestemmingsplan niet voor. In de bepaling is nadrukkelijk vastgelegd dat op de bedoelde bestaande afwijkingen het overgangsrecht niet van toepassing is. Onder de oppervlaktematen valt ook het bebouwingspercentage.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Voor een aantal, ondergeschikte, afwijkingen van bouwen en / of gebruik ten opzichte van de planregels kan het bevoegd gezag met dit artikel afwijken van de bouwregels.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel zijn algemene flexibiliteitsregels opgenomen om onder voorwaarden af te wijken van de bestemmingsgrenzen. Deze wijzigingsregel geldt voor alle bestemmingen.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van het bouwen en gebruik in strijd met het plan geregeld.
Artikel 13 Slotregel
Dit bestemmingsplan (Moolhoek) wordt als genoemd in dit artikel aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
In de Wro is de Grondexploitatiewet opgenomen. In deze wet is het verplichte kostenverhaal van plankosten door de gemeente geregeld. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Kostenverhaal is aan de orde en dient te worden verzekerd indien op grond van een bestemmingsplan rechtstreeks nieuwe bouwplannen (als genoemd in artikel 6.2.1 Bro) mogelijk worden gemaakt (artikel 6.2.3 t/m 6.2.5 Bro). Voor een wijzigingsbevoegdheid wordt kostenverhaal pas verplicht bij het vaststellen van het wijzigingsplan. Een exploitatieplan hoeft niet te worden vastgesteld indien het kostenverhaal anderszins verzekerd. Bijvoorbeeld doordat alle grondeigenaren hiertoe een overeenkomst is gesloten of als de gemeente volledig zelf het grondeigendom heeft.
De woningbouwontwikkelingen worden door de gemeente, die ook beschikt over eigendom van gronden, gerealiseerd. Besloten is voor het gebied de normale bestemmingsplanprocedure te doorlopen, is kennis genomen van de exploitatieopzet en is besloten tot het verwerven van de percelen en het bouw- en woonrijp maken van het gebied krediet beschikbaar te stellen.
Voor het ontwikkelen van het gebied is een exploitatieopzet opgesteld. Hierin zijn de te verwachten kosten en opbrengsten weergegeven. Gezocht is naar een zo optimaal mogelijke indeling van het gebied.
Ook is een berekening gemaakt van de kosten voor het bouw- en woonrijp maken van de locatie. De totale kosten voor de verwerving van de percelen, het bouw- en woonrijp maken van het gebied, de te verwachten planschadekosten en de beheer- en financieringskosten zijn in de kredietverlening opgenomen zodat de benodigde middelen beschikbaar zijn om de locatie te ontwikkelen.
Er is dan ook geen exploitatieplan bij dit bestemmingsplan nodig.
6.2 Inspraak En Overleg Cf Artikel 3.1.1. Bro
Op maandag 29 februari heeft een informatiebijeenkomst plaatsgevonden. Tijdens deze bijeenkomst is het plan nader toegelicht aan de direct omwonenden en belangstellenden.
Het voorontwerp van het bestemmingsplan Herontwikkeling Moolhoek heeft vanaf 14 april 2016 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode hebben verschillende betrokkenen en belanghebben inspraakreacties op het bestemmingsplan ingebracht.
Voor de resultaten van de inspraak- en overlegreacties wordt verwezen naar Bijlage 4. Hierin is de bij dit bestemmingsplan 'Nota inspraak en overlegreactie Moolhoek' opgenomen. In deze nota zijn de inspraak- en overlegreacties samengevat en beantwoord. De inspraak- en overlegreacties hebben niet tot aanpassingen in het plan geleid.