Nieuw Cederhof Kapelle
Bestemmingsplan - Gemeente Kapelle
Vastgesteld op 24-05-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Nieuw Cederhof Kapelle, met identificatienummer NL.IMRO.0678.kapbiezHZ013-VAST van de gemeente Kapelle.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en /of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over het certificaat als bedoeld in paragraaf 5.1, artikel 5.1 tot en met artikel 5.6, van de Erfgoedwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
1.6 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.
1.7 archeologische waarde
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten.
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en /of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.10 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.11 bedrijfs- of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.12 bestaand verhard oppervlak
het op het tijdstip van het in werking treden van het plan bestaande verhard oppervlak.
1.13 bestaand gebruik
het op het tijdstip van het in werking treden van het plan bestaande gebruik.
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 bouwwerk, geen gebouw zijnde
elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.
1.22 deskundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen aangaande een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening, zoals bijvoorbeeld een archeologisch deskundige, landschapsdeskundige, milieudeskundige en natuurdeskundige.
1.23 evenement
een gebeurtenis, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.
1.24 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.26 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.27 ondergeschikte horeca
ondergeschikte horeca is niet primair gericht op het verstrekken van consumptieve goederen, maar is slechts ter ondersteuning van de hoofdactiviteit.
1.28 ondergeschikte maatschappelijke voorzieningen
onderwijsvoorzieningen, zoals een instructieruimte of leslokaal, gerelateerd aan onderwijsinstellingen die gebruik maken van sportvoorzieningen, zoals een gymzaal.
1.29 ondergeschikte sportvoorzieningen
kleinschalige voorzieningen ten dienste van de bestemming, zoals bijvoorbeeld dug-outs, kassa's, materiaalbergingen en dergelijke.
1.30 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.31 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van de weg (ter plaatse van de hoofdtoegang) + 15 cm;
- c. wanneer onduidelijkheid bestaat over het peil kunnen burgemeester en wethouders een peil aanwijzen.
1.32 woning
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, niet zijnde een bijzondere woonvorm of kamerverhuur / logies voor meer dan drie personen inclusief de huishouding dan wel vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht;
1.33 zendmast
bouwwerk, waarop antenne-installaties worden geplaatst.
1.34 zorgwoning
een woning die gekoppeld is aan een zorgfunctie ten behoeve van de bewoner(s) met een geïndiceerde zorgbehoefte
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 70%), wordt de goot of boeibord van de dakkapel als goothoogten aangemerkt.
2.2 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en /of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, zonnepanelen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en /of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 breedte, lengte of diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en /of het hart van de scheidsmuren.
2.6 de bouwhoogte van een ander bouwwerk
tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het peil; bij constructies worden de werken in verticale stand meegerekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen zoals gezondheidszorg, bibliotheken jeugd-/kinderopvang, verenigingsleven, openbare dienstverlening, zorg en welzijn;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zorgwoning' tevens zorgwoningen
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, alsmede de kapvorm, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. toetsing aan welstand.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. het is niet toegestaan de (vrijstaande) bijgebouwen te gebruiken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
- b. Er zijn maximaal 86 zorgwoningen toegestaan.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bermen en bermsloten;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. parkeerplaatsen;
- d. speelvoorzieningen;
- e. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, perceelsontsluitingen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in de vorm van een terrein met archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Overschrijding bouwregels
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
7.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- a. voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Het voorzien in minder dan 75 mm waterberging per m² toegenomen verhard oppervlak ten opzichte van bestaand verhard oppervlak, is niet toegestaan.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds kan worden afgeweken - afwijken van de bouwregels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch en /of esthetisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
- c. de bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch en /of esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt.
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt.
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Nieuw Cederhof Kapelle'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Cederhof is een woon- zorgvoorziening aan de Cederlaan/Bruëlisstraat in Kapelle. Omdat de huidige bebouwing zowel functioneel als bouwtechnisch niet meer voldoet aan de wensen en eisen die de cliënten van de Cederhof hebben, bestaat het initiatief om een deel van het bestaande woonzorggebouw Cederhof te vervangen.
Gemeente Kapelle heeft aangegeven positief tegenover het plan te staan en in principe medewerking te verlenen. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Kapelle-Biezelinge'. De beoogde nieuwbouw past op een aantal punten niet binnen de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. De beoogde ontwikkeling wordt doormiddel van voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakt.
1.2 Geldend Bestemmingsplan
Ter plaatste van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kapelle-Biezelinge', vastgesteld op 9 februari 2010. De gronden hebben de bestemmingen Wonen, Verkeer, Groen en Maatschappelijk. In figuur 1.1 zijn de geldende bestemmingen weergegeven, met daarbij de grens van het plangebied. Binnen de bestemming Wonen zijn gestapelde woningen toegestaan en is een bebouwingspercentage van 50% van het terrein toegestaan. De maximale goothoogte is 8 meter. De bestemming Verkeer geldt voor de openbare ruimte en parkeerplaatsen aan de noord- en zuidzijde en de bestemming Groen voor het park aan de oostzijde. Binnen deze bestemmingen is geen bebouwing voor woningen toegestaan.
De beoogde woonzorgfunctie en bijbehorende bebouwing past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan.
Figuur 1.1 Uitsnede bestemmingsplankaart 'Kapelle - Biezelinge'(bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt in het zuidoostelijk deel van het dorp Kapelle. Het is grotendeels omgeven door andere woon- en zorgfuncties. Aan de oostzijde van het plangebied ligt een park.
Figuur 1.2 Ligging plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland 2019, bewerkt)
1.4 Leeswijzer
De opzet van de plan toelichting is als volgt.
- In hoofdstuk 2 worden de huidige en beoogde situatie van het plangebied beschreven
- In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader.
- In hoofdstuk 4 zijn de resultaten vermeld van de toetsing aan milieu- en overige aspecten.
- Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving.
- Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Aan de Bruëlisstraat/Cederlaan te Kapelle staat Woonzorgcentrum Cederhof. Dit woonzorgcentrum bestaat uit drie delen die verbonden zijn met elkaar. In het noordoosten staat 'De Flat' (blauw omrand in figuur 2.1.1), een appartementengebouw met 30 appartementen voor zelfstandige bewoning voor ouderen. In dit deel van het woonzorgcentrum is tevens een huisartenpraktijk en apotheek gevestigd.
Het middelste deel (rood omrand in figuur 2.1.1) bestaat uit 21 aanleunwoningen.
Het zuidelijke deel (het hoofdgebouw, oranje omrand in figuur 2.1.1) bevat de gemeenschappelijke functies van het woonzorgcentrum zoals het restaurant, keuken, linnenkamer, welzijnsruimten en kantoren. Daarnaast heeft het gebouw 60 intramurale woonzorgappartementen. De verschillende delen van het woonzorgcentrum zijn zowel fysiek als functioneel met elkaar verbonden.
Figuur 2.1.1 Huidige situatie plangebied (rood), hoofdgebouw (oranje) en De Flat (blauw) (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland 2019, bewerkt)
Bebouwing
De Flat bestaat uit 6 bouwlagen en heeft een maximale bouwhoogte van 20 meter. Het middelste deel met de aanleunwoningen bestaat uit 2 bouwlagen met daarin de verschillende woningen (zie figuur 2.1.2). Deze bebouwing verbindt de Flat met het hoofdgebouw in het zuiden. De aanleunwoningen hebben een entree aan de westzijde. Het hoofdgebouw heeft een entree aan zuidzijde (zie figuur 2.1.3) en bestaat uit 3 bouwlagen. Binnen het hoofdgebouw zijn 3 patio's aanwezig waarvan de middelste overdekt is.
Functioneel
Het plangebied van onderliggende bestemmingsplan bevat het middelste deel van de bebouwing van het woonzorgcentrum en aangrenzende gronden (zie ook figuur 2.1.1). In de 21 aanleunwoningen wonen bewoners die veel zorg ontvangen vanuit Cederhof, variërend van wijkverpleging tot verpleegzorg. Aan hen wordt de passende zorg verleend gedurende 7 x 24 uur, gepland en niet gepland. De fysieke situatie van deze aanleunwoningen beperkt momenteel de kwaliteit van zorgverlening. De maatvoering is niet geschikt voor het gebruik van verpleeghuisbedden, rolstoelen, douchebrancards, tilliften.
Figuur 2.1.2. De Flat en de aanleunwoningen vanaf de Bruëlisstraat (bron: Google Streetview, mei 2019)
Figuur 2.1.3. De entree van het hoofdgebouw vanaf de Cederlaan (bron: Google Streetview, mei 2019)
Omgeving
Aan de oostzijde van het plangebied is een parkje aanwezig dat openbaar toegankelijk is. Aan de westzijde begrenst de Bruëlisstraat het perceel van de Cederhof. Aan de overzijde zijn verschillende (senioren)woningen en -woongebouwen aanwezig (figuur 2.1.4). Naast woningen zijn in de omgeving diverse maatschappelijke functies aanwezig zoals een zalencentrum, fysiotherapiepraktijk en kerk. Het perceel ligt op zo'n 250 meter van het spoor (in vogelvlucht) en 650 meter van het station (over de weg).
Figuur 2.1.4 Diverse woongebouwen aan de Bruëlisstraat (bron: Google Streetview, mei 2019)
2.2 Beoogde Situatie
In de beoogde situatie zijn de 21 aanleunwoningen vervangen door 76 appartementen voor intramurale zorg en één appartement voor crisisopvang. Naast de 77 appartementen maken 10 huiskamers/activiteitenruimten en diverse algemene voorzieningen onderdeel uit van de nieuwbouw. De huiskamers worden zo ontworpen dat deze in de toekomst omgebouwd kunnen worden naar appartementen, zodat het gebouw flexibel is in te richten voor toekomstige ontwikkelingen. De gedeelde voorzieningen met de bewoners uit het hoofdgebouw, zoals keuken, restaurant, linnenkamer en welzijnsruimten blijven in het hoofdgebouw.
Na de nieuwbouw van de 77 appartementen komen 40 appartementen in het hoofdgebouw vrij voor intramurale zorg. De overige 20 kamers komen te vervallen. Daarmee maakt de ontwikkeling per saldo 35 nieuwe woningen mogelijk (zie ook tabel 2.2.1). De 40 appartementen in het hoofdgebouw zullen worden ingezet voor tijdelijke bewoning door bewoners van andere locaties. Dit zal het geval zijn tijdens de realisatie van vervangende nieuwbouw op deze locaties.
Tabel 2.2.1 Aantal eenheden huidige en beoogde situatie
Onderdeel woonzorgcentrum | aantal eenheden huidige situatie | aantal eenheden beoogde situatie |
De Flat | 30 | 30 |
Middendeel (nieuwbouwlocatie) | 21 | 77 |
Hoofdgebouw | 60 | 40 |
Totaal | 111 | 146 |
Bebouwing
De bebouwing ter plaatse van het plangebied wordt gesloopt en wordt vervangen door een gebouw met vier bouwlagen en een hoogte van 13 meter, ter plaatse van het lift- en trappenhuis een hoogte van 15,4 meter. Het gebouw bestaat uit drie delen rondom een binnentuin. De ingang wordt gedeeld met de ingang van De Flat aan de noordzijde. Aan zuidoostzijde sluit het gebouw aan op het bestaande woonzorgcentrum. De bebouwing heeft aan beide zijden balkons. Op het dak komen zonnepanelen die aan het zicht onttrokken worden door een opstaande gevelrand.
De bouwmassa, materiaalkeuze en gevelindeling zijn afgestemd op de bebouwing in de omgeving. Tegenover de beoogde bebouwing is eveneens een gebouw met vier bouwlagen en een toren van ongeveer 18 meter hoog aanwezig. De rooilijnen van de nieuwe bebouwing liggen zo'n 12 meter van de openbare weg. Aan de parkzijde komt de bebouwing in lijn met de bebouwing van het hoofdgebouw en 'De Flat' te liggen waardoor de appartementen aan deze zijde optimaal uitzicht op de groene omgeving hebben. Hiervoor zal de bestaande watergang iets verlegd worden.
Figuur 2.2.1 Vogelvlucht impressie nieuwbouw vanaf het noorden (bron: architectenbureau Rutten vd Weijden)
Figuur 2.2.2 Situatietekening woonzorgcentrum nieuwbouw (bron: architectenbureau Rutten vd Weijden)
Bezonning
Er is een bezonningstudie uitgevoerd om te onderzoeken wat het effect van de nieuwe bebouwing op de omliggende bebouwing en percelen is met betrekking tot zonlicht. Uit de studie (bijlage 1) blijkt dat in de winterperiode in de middagen sprake is van schaduwvorming op de bebouwing aan de noordzijde van de Bruëlisstraat tegenover de beoogde bebouwing. In de ochtendperiode is er sprake van extra schaduw op de gebouwen ten westen van de nieuwbouw in het najaar (te zien in de studies december 9.00 uur en maart 9.00 uur). In de overige perioden van het jaar is geen sprake van schaduwtoename op omliggende bebouwing.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050
Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:
- dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
- met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
- waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
- met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
- waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
- dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
- waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
- dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
- Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
- Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
- Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
Keuzes
De belangrijkste keuzes zijn:
- Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit
- Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
Toetsing
In het voorgenomen bestemmingsplan zijn geen nationale belangen in het geding. Er zal zorg worden gedragen voor een zorgvuldige afweging en een transparante besluitvorming.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Voor de ruimtelijke onderwerpen die de rijksoverheid van 'nationaal belang' acht, heeft de Minister van Infrastructuur & Milieu een beschermende regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient een gemeentebestuur bij het vaststellen van een ruimtelijk plan de algemene regels van het Barro in acht te nemen.
Toetsing en conclusie
Vanuit het Barro zijn er geen regels van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Toetsing en conclusie
Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven.
De vraag is of de ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in art. 3.1.6 lid 2 Bro. Uit jurisprudentie blijkt dat gewoonlijk ontwikkelingen groter dan 11 woningen worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Momenteel zijn er 60 appartementen en 21 aanleunwoningen. Met de nieuwbouw worden 76 appartementen voor intramurale zorg en een appartement voor crisisopvang mogelijk gemaakt. Na de nieuwbouw van de appartementen ontstaan er 40 appartementen in het oude Cederhof, die in 2006 zijn gerenoveerd, die vrij komen voor onzelfstandige bewoning. Daarmee maakt de ontwikkeling per saldo 36 nieuwe woningen mogelijk. De ontwikkeling kan dus worden gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling en moet worden getoetst aan de uitgangspunten van de ladder.
Behoefte
De behoefte aan vernieuwing en uitbreiding van het aantal geschikte levensloopbestendige woningen in Cederhof komt deels vanuit de eigen behoefte. Het huidige gebouw voldoet niet aan de zorgbehoefte van de inwoners. De appartementen zijn te klein, en zijn niet meer geschikt voor bijvoorbeeld hoog-laag bedden, tilliften en douchestoelen. Deze kleine appartementen zijn nu bezet vanwege de schaarste. Er is een wachttijd van ongeveer 1,5 jaar bij Cederhof. De noodzaak tot verbouwing wordt ondersteund met adviezen van de Cliëntenraad en Ondernemingsraad van Cederhof. Daarnaast hebben de Zorgkantoren recent onderzoek gedaan naar de huidige en benodigde capaciteit van verpleegzorg voor ouderen in Nederland en per regio. Op dit moment staan ongeveer 20.000 ouderen op een wachtlijst voor een plek in het verpleeghuis. Relatief gezien kent Zeeland een grote groep kwetsbare ouderen, die beperkte activiteiten hebben en zich eenzaam voelen. Tot 2040 stijgt het aantal mensen met dementie met 75%, ten opzichte van 2018. Er is een groeiende groep met dubbele problematiek en comorbiditeit. Het beroep op zorg is groot, de wachtlijsten lopen op. Bij ongewijzigd beleid zal er de komende jaren op alle Zeeuwse Eilanden een forse toename zijn van ZZP4, 5 en 6. De gemiddelde zorgzwaarte neem toe, er is een stijging van het aantal ZZP's met behandeling.
Daarnaast zal ook de vraag naar geschikte levensloopbestendige woningen toenemen, als gevolg van vergrijzing, en de daarmee in lijn lopende zorgbehoefte. De provinciale bevolkings- en huishoudensprognose van 2019 laat zien dat in de meerderheid van de Zeeuwse gemeenten het aantal inwoners de komende 20 jaar zal stijgen. Dat geldt ook voor de gemeente Kapelle. De leeftijdsopbouw van Zeeland zal de komende jaren sterk veranderen (figuur 3.1.1). Er is een versnelde trend van vergrijzing te zien. Voor de gemeente Kapelle geldt dat vooral het aantal 75-plussers toeneemt.
Figuur 3.1.1 Ontwikkeling leeftijdsgroepen per Zeeuwse gemeente 2019-2040 (bron: Provinciale bevolkings- en huishoudensprognose 2019)
De ontwikkelingen in de zorg, waardoor ouderen meer mogelijkheden krijgen om thuis te wonen, ook als professionele zorg nodig is, worden langer zelfstandig te blijven wonen, hebben ook invloed op het aantal plaatsen gevestigd in intramurale voorzieningen. In figuur 3.1.2 is de verwachte ontwikkeling van het aantal personen in intramurale voorzieningen weergegeven. Voor de komende periode tot 2024 wordt een afname van het aantal plaatsen in intramurale voorzieningen voorzien, omdat het model rekening houdt met de extramuralisatietrend. Deze trend is al langer aan de gang, en heeft te maken met regelgeving in de zorg. Dit heeft al geleid tot leegkomende verpleeghuizen, die nog leeg staan, gesloopt zijn of een andere functie hebben gekregen. Na 2024 komt hier een einde aan en ontstaat er een toename van de behoefte aan het aantal intramurale voorzieningen.
De toename van de vraag naar intramurale voorzieningen wordt voor het grootste deel veroorzaakt door de vergrijzing van de Zeeuwse bevolking. De groep ouderen, 60 jaar en ouder, neemt de komende jaren verder toe. Voor een deel van deze bevolkingsgroep is op een gegeven moment een plaats in een intramurale voorzieningen noodzakelijk om gezondheidsredenen.
Figuur 3.1.2 Ontwikkeling aantal personen in verpleeghuizen Zeeland (bron: Provinciale bevolkings- en huishoudensprognose 2019)
Ook in de woonvisie van de gemeente Kapelle wordt tot 2040 een vergrijzing van de bevolking voorzien. Het aantal 75-plushuishoudens groeit in die jaren tot bijna de helft van het totaal aantal huishoudens. Daartegenover staat een afname van het aantal jonge alleenstaanden en stellen. Ouderen vormen veruit de grootste groep zorgvragers in Kapelle. De groep stijgt de komende jaren ook het hardst.
De gemeente richt zich in de woonvisie op drie typen huisvesting voor ouderen en mensen met een beperking: zelfstandig wonen in een 'gewone', al dan niet nultreden of aangepast, zelfstandig geclusterd wonen, in een kleinschalige extramurale setting en intramurale woonvormen, gericht op mensen met een zware-zorgbehoefte. Risico's op leegkomend zorgvastgoed zijn nu niet aan de orde.
Conclusie
De huidige appartementen van Cederhof zijn verouderd en voldoen niet meer aan de groter en complexer wordende zorgvraag. Nieuwbouw van het zorgcomplex is noodzakelijk om passende zorg en woonruimte te bieden aan de (toekomstige) inwoners van Cederhof. Met de ontwikkeling worden per saldo 36 appartementen toegevoegd ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee wordt ingespeeld op de toekomstige vraag. Het aantal inwoners, maar met name het aantal ouderen zal de komende jaren toenemen in de gemeente. Met de vergrijzing zal ook de zorgvraag toenemen. Uitbreiding van het aantal appartementen in Cederhof, waarbij sprake is van verzorging, kan voorzien in deze behoefte.
Geconcludeerd wordt dat met de ontwikkeling sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsplan Zeeland 2018
Het omgevingsplan Zeeland 2018 geeft de provinciale visie op de toekomstige ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Zeeland. Voor een krachtig Zeeland zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. De Provincie Zeeland draagt daar als regionaal bestuur met eigen taken en verantwoordelijkheden actief aan bij. De Provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied.
De Provincie Zeeland zet zich in voor het toekomstbestendig maken van het Zeeuwse voorzieningenstelsel. Het bieden van een goede kwaliteit van voorzieningen is daarbij belangrijker dan de fysieke nabijheid. Daarbij streeft de Provincie naar goede bereikbaarheid van voorzieningen met het Openbaar Vervoer (OV). Lokale voorzieningen zijn de verantwoordelijkheid van de gemeente. Bovengemeentelijke voorzieningen worden afgestemd met de desbetreffende regio.
Toetsing en conclusie
De ontwikkeling betreft een inbreidingslocatie waarbij de bestaande aanleunwoningen worden vervangen door een type zorgwoningen waar momenteel behoefte aan is. Daarmee wordt voldaan aan het beginsel 'zorgvuldig ruimtegebruik'. Het plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
3.2.2 Provinciale Omgevings Verordening 2018
In de Verordening Ruimte zijn geen specifieke regels opgenomen over de ontwikkeling van zorgvoorzieningen of de locatie.
3.3 Gemeentelijk En Regionaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie Kapelle 2012-2030
De gemeente Kapelle heeft de Structuurvisie 2012-2030 opgesteld. Met de Structuurvisie geeft de gemeente richting aan de gewenste toekomst van de gemeente. Behoud en versterking van de kernkwaliteiten staat voorop:
- een uitstekend woon- en leefklimaat;
- een prima voorzieningenniveau;
- voldoende werk in de gemeente;
- aantrekkelijk voor recreatie.
Figuur 3.3.1 Uitsnede structuurvisie gemeente Kapelle (bron: Structuurvisie Kapelle 2012-2030).
Net als in andere gemeenten in Zeeland speelt vergrijzing een rol. In de structuurvisie uit 2013 is al opgenomen dat het aantal ouderen van 80 jaar en ouder met een intensieve zorgvraag naar verwachting vanaf 2020 toe neemt. Bij het ontwikkelen van de woningvoorraad streeft gemeente Kapelle naar voldoende geschikte woningen voor de bevolkingsontwikkeling in de gemeente. Daarbij wordt gezocht naar ontwikkelingen in bestaande kernen en woningbouwlocaties waarbij het dorpse karakter behouden wordt. Daarbij wordt kwaliteit vóór kwantiteit gekozen, bouwen voor de behoefte en de bestaande voorraad aanpassen naar de wensen van de tijd.
Toetsing en conclusie
In figuur 3.3.1 is te zien dat het plangebied en de omgeving is aangeduid voor behoud en versterking woon- en leefklimaat kernen. De ontwikkeling betreft een herontwikkeling van een bestaande woonzorgvoorziening waarbij de bestaande eenheden enerzijds vernieuwd worden om te kunnen voldoen aan de eisen en wensen van de doelgroep en daarnaast een uitbreiding van het aantal woonzorgeenheden. De ontwikkeling sluit aan bij de doelen uit de structuurvisie.
3.3.2 Strategisch Kompas
In het Strategisch Kompas heeft de gemeente Kapelle samen met inwoners, ondernemers, en organisaties een toekomstvisie opgesteld. De ambitie voor wonen in deze toekomstvisie is dat er een woningaanbod is dat woonruimte biedt voor iedereen. Ten tijde van het opstellen van het Strategisch Kompas was er een tekort aan (levensloopbestendige) huurwoningen in het middensegment. Daarnaast neemt de vraag naar huisvesting voor speciale doelgroepen, als ouderen met een zorgvraag die thuis willen blijven wonen, jongeren mensen met verwarde gedrag en arbeidsmigranten, toe. Door de Commissie Externe Spiegeling Zeeland wordt geadviseerd in te zetten op herstructureren en aanpassen van de bestaande voorraad aan de veranderende bevolkingssamenstelling. Gemeente Kapelle zal inzetten op het creëren van een passend, flexibel eigen woningaanbod om de ambitie te behalen.
Toetsing en conclusie
Onderliggende ontwikkeling betreft een herstructurering van een bestaande woonzorgvoorziening om te voorzien in de eisen en wensen van de doelgroep zorgbehoevenden. De bestaande eenheden voldoen niet aan de eisen van deze tijd en sluiten daarmee niet meer aan bij de vraag. De herontwikkeling sluit aan bij de vraag naar extra en moderne zorgeenheden en is in lijn met de ambities uit het Strategisch Kompas.
Hoofdstuk 4 Sectorale Toetsen
4.1 Verkeer En Parkeren
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Voor de beoogde ontwikkeling wordt de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW-publicatie 381 omdat de gemeente Kapelle geen specifiek parkeerbeleid opgesteld. Op basis van kencijfers uit deze publicatie wordt tevens de verkeersgeneratie berekend. Voor het juiste kencijfer/parkeernorm wordt een ligging in de rest bebouwde kom gehanteerd, de gemeente Kapelle wordt op basis van adressendichtheid getypeerd als weinig stedelijk gebied (CBS). Verder wordt uitgegaan van het gemiddelde binnen de bandbreedte van het kencijfer/de parkeernorm.
Voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid wordt getoetst aan de wegencategorisering en de daarin bepaalde grenswaarde voor de verkeersintensiteit per wegcategorie en expert judgement.
Ontsluiting
Gemotoriseerd verkeer
De geplande ontwikkeling ligt in het zuidoostelijk deel van Kapelle en wordt ontsloten door de Cederlaan en de Bruëlisstraat. De Cederlaan komt uit op de Biezelingsestraat, dit is de doorgaande route van Kapelle. Deze straat verbindt binnen Kapelle in noordelijke richting het centrum en in zuidelijke richting het station. Daarnaast is het mogelijk om in noordelijke richting via de Biezelingsestraat naar de N670 te rijden voor de richtingen Goes Wemeldinge en Yerseke. In zuidelijke richting is het mogelijk om naar de richtingen Biezelinge en rijksweg A58 te rijden voor de richtingen Vlissingen en Bergen op Zoom. Binnen de bebouwde kom geldt overal een snelheidsregime van 30 km/u.
Langzaam verkeer
De wegen liggen in binnen de bebouwde komt in een 30km/uur zone. Hierdoor zijn er geen aparte fietspaden maar deelt de fietser de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer. In de omgeving van de beoogde ontwikkeling zijn voetpaden aanwezig.
Openbaar vervoer
Op 600 meter van de beoogde ontwikkeling is station Kapelle-Biezelinge aanwezig. Hier stopt 2x per uur de Intercitytrein richting Vlissingen en Roosendaal. Aan de Biezelingestraat halteert buurtbuslijn 599 voor de richtingen Wemeldinge, station Kapelle-Biezelinge en Hansweert. Deze halteert 1x in het uur.
Parkeren
Parkeerbehoefte
Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is aangesloten bij het kencijfer Verpleeg- verzorgingstehuis uit de CROW-publicatie 381.Van deze functie kunnen alleen globale parkeerkencijfers gegeven worden. Bij het toepassen van deze cijfers moet een forse marge in acht worden genomen. Parkeerkencijfers zijn inclusief parkeren voor personeel. De parkeerbehoefte voor deze functies bestaat uit ongeveer 60% voor bezoekers en 40% voor personeel.
In de bestaande situatie zijn in het hoofdgebouw 60 eenheden intramuraal aanwezig en 21 aanleunwoningen.
Tabel 4.1.1: totale parkeerbehoefte voor huidige situatie
Functie | Aantal | Parkeernorm* | Parkeerbehoefte |
Verpleeg - verzorgingstehuis | 60 | 0,6 per woning | 36 pp |
Aanleunwoningen | 21 | 1,2 per woning | 25 pp |
Totaal | 61 pp |
*weinig stedelijk, gemiddelde, rest bebouwde kom
In de nieuwbouw worden 76 eenheden intramuraal gerealiseerd en blijven 40 wisselkamers aanwezig.
Tabel 4.1.2: totale parkeerbehoefte voor nieuwe situatie
Functie | Aantal | Parkeernorm* | Parkeerbehoefte |
Verpleeg - verzorgingstehuis | 77 | 0,6 per woning | 46,2 pp |
Wisselkamers | 40 | 0,6 per woning | 24 pp |
Totaal | 71 pp |
*weinig stedelijk, gemiddelde, rest bebouwde kom
De parkeerbehoefte neemt ten opzichte van de huidige situatie toe met 10 parkeerplaatsen. In de huidige situatie wordt de parkeerdruk grotendeels in openbaar gebied opgevangen en is er geen parkeerprobleem bekent. Hierna wordt het parkeeraanbod en -gebruik in de huidige en toekomstige situatie beschouwd.
Parkeeraanbod en -gebruik bestaande situatie
In de bestaande situatie is sprake van een dag- een nacht- en een weekenddienst.
In de dagdienst (ma-vr) zijn in het zorgcentrum 57 medewerkers aanwezig (voor 60% part time, dus maar een dagdeel), door deze medewerkers worden 25 parkeerplaatsen gebruikt. In de dagdienst zijn bij de wijkverpleging 10 medewerkers aanwezig, waarvan 8 met auto. Deze medewerkers zijn een dagdeel aanwezig.
Overige (technische en administratieve) medewerkers gebruiken 2 parkeerplaatsen. In totaal wordt in de dagdienst gebruik gemaakt van 35 parkeerplaatsen.
In de nachtdienst zijn 3 medewerkers aanwezig, hierdoor worden 3 parkeerplaatsen gebruikt.
In het weekend zijn in het zorgcentrum 27 medewerkers per dag aanwezig, waarvan 15 met auto. Voor de wijkverpleging zijn er dan 9 medewerkers per dag aanwezig, waarvan 6 met auto. In totaal worden door medewerkers in het weekend 21 parkeerplaatsen bezet.
In de huidige situatie zijn op de bouwlocatie 20 aanleunwoningen, kantoren van de wijkverpleging, WMO- huishouding, technische dienst Cederhof en Cederhof Welzijn Kapelle gevestigd. De aanleunwoningen werden tot voor kort bewoond door ouderen waarvan enkele nog in het bezit waren van een auto en dus gebruik maakte van een parkeerplaats.
De wijkverpleging maakt gebruik van de parkeerplaatsen in de omgeving van de Bruëlisstraat, veelal in de ochtend en later op de middag. En medewerkers en bezoekers van Cederhof Welzijn Kapelle parkeren hun auto in de omgeving van de Bruëlisstraat. Personeel van het zorgcentrum parkeer de auto aan de Cederlaan.
Aan de Cederlaan is een openbaar parkeerterrein gelegen met een capaciteit van 29 parkeerplaatsen. Ter plaatse van Cederhof zijn langs de Cederlaan 15-18 parkeerplaatsen aanwezig. Daarnaast zijn op het voorterrein van Cederhof zijn 5 parkeerplaatsen aanwezig. In totaal zijn 49-52 parkeerplaatsen beschikbaar.
Parkeeraanbod toekomstige situatie
Door de sloop van de aanleunwoningen en de kantoren, inclusief die van Cederhof Welzijn, verminderd de feitelijke parkeerdruk ter plaatse van de Bruëlisstraat fors. Immers; geen van de bewoners in het nieuwe verpleeghuis is in het bezit van een auto, het kantoor van Cederhof Welzijn komt niet terug op deze locatie en de kantoren wijkverpleging/huishouding en technische dienst worden verplaatst zodat medewerkers niet meer zullen parkeren in het gebied rond de Bruëlisstraat. Daarmee ontstaat er ruimte voor bezoekers van het woonzorgcentrum met de ingang in de Bruëlisstraat.
De kantoren van de wijkverpleging, WMO-huishouding en de technische dienst zullen worden verplaatst naar de Cederlaan (oude Cederhof) en de medewerkers zullen een toegangspas ontvangen die alleen toegang geeft via de hoofdingang van de oude Cederhof. Parkeren zal daarom plaatsvinden op de parkeerplaats aan de Cederlaan en op het eigen terrein aan de voorzijde van de oude Cederhof.
Op dit moment verzamelen de vrijwilligers van 'Tafeltje dekje' zich rond het middaguur bij de expeditiestraat van Cederhof aan de Bruëlisstraat. Dit geeft met name rond het middaguur een parkeerdruk. In de nieuwe situatie zullen de 'Tafeltje dekje' maaltijden niet meer via de expeditiestraat aan de Bruëlisstraat worden geleverd aan de vrijwilligers. Zodra de sloop van de aanleunwoningen en kantoren aanvangt zal de uitgifte van maaltijden aan de voorzijde van de oude Cederhof plaatsvinden. Daar is een 'Kiss & Ride' zone ingericht waar de vrijwilligers hun auto kort kunnen parkeren en de maaltijden laden.
Het plan om in de 40 twee kamerappartementen van de oude Cederhof tijdelijke huisvesting aan te bieden aan bewoners van de te renoveren of nieuw te bouwen seniorenwoningen van de stichting Cederhof (C.D. Vereekestraat/Bruëlisstraat/Spoorlaan – Wemeldingen) is meegenomen in de berekeningen van de totale parkeerbehoefte. Op basis van een inventarisatie van de huidige bewoners zal het maximaal om 1 of 2 auto gaan, daar waar 0,6 parkeerplaats per woning is berekend (24 parkeerplaatsen). De bewoning van deze 40 appartementen zal dus niet of nauwelijks effect hebben op de parkeerbehoefte, zeker niet in de omgeving van de Bruëlisstraat.
De bestaande aan de Bruëlisstraat in het plangebied worden vervangen door 24 parkeerplaatsen aan de Bruëlisstraat, nabij de nieuwe ingang van de nieuwbouw. Een toename van 12 parkeerplaatsen. Daarmee wordt in de parkeerbehoefte van de uitbreiding voorzien.
Conclusie parkeren
In de huidige situatie zijn in de dagdienst 67 medewerkers aanwezig, waarvan circa 35 met de auto naar het werk komen. Daarvoor zijn aan de Cederlaan 49-52 parkeerplaatsen beschikbaar.
Door de sloop van zowel de aanleunwoningen als de kantoren Wijkverpleging, het verdwijnen van Cederhof Welzijn Kapelle en de verplaatsing van de “tafeltje dekje” uitgifte, zal de feitelijke parkeerdruk in de omgeving van de Bruëlisstraat verminderen. Daarbij opgeteld een uitbreiding van 12 parkeerplaatsen (i.p.v. de op basis van het CROW-berekende toename 10 plaatsen), rechtvaardigt de conclusie dat daarmee in de parkeerbehoefte rond de nieuw entree aan de Bruëlisstraat wordt voorzien.
Verkeersgeneratie en afwikkeling
Verkeersintensiteit huidig en toekomstig
In de bestaande situatie zijn in het hoofdgebouw 60 eenheden intramuraal aanwezig en 21 aanleunwoningen. In de nieuwbouw worden 77 eenheden intramuraal gerealiseerd en blijven 40 wisselkamers aanwezig.
Zorgwoningen
Voor het berekenen van de verkeersgeneratie zijn voor verpleeg- en zorgwoningen volgens CROW-publicatie 381 geen kencijfers bekend. Worst-case wordt daarom aangesloten bij het kencijfer voor een aanleuningwoning/ serviceflat. Het kencijfer voor deze woningen is 2,6 mvt/etmaal per woning.
Op basis van dit uitgangspunt genereren zorgwoningen in de nieuwe situatie ongeveer (77+40) x 2,6 = 304 mvt/etmaal weekdag. De omrekeningsfactor van weekdag naar werkdag is voor woningen is 1,11 (publicatie 381, CROW 2018). De intensiteit voor een werkdag bedraagt op basis van deze omrekenfactor maximaal 338 mvt/etmaal werkdag. In de huidige situatie is sprake van een verkeersgeneratie van (60+21) x 2,6 = 211 mvt/etmaal weekdag en 234 mvt/etmaal werkdag. De verkeersgeneratie neemt hiermee toe met ongeveer 104 mvt/etmaal op een werkdag en 93 op een weekdag.
Verkeersafwikkeling
Het verkeer van de beoogde ontwikkeling zal zich worst-case evenredig verdelen over de Biezelingsestraat. Aannemelijk is dat hiervan een deel van het verkeer via de Bruëlisstraat zich afwikkelt. Zoals eerder aangegeven is de Biezelingsestraat een erftoegangsweg. Voor een gebiedsontsluitingsweg type I 30km/uur geldt een maximale capaciteit van 6.000mvt/etmaal. De gemeente heeft voor de Biezelingsestraat telgegevens beschikbaar. Tussen de Cederlaan en de Stationsstraat zijn 5.000 mvt/per etmaal werkdag geteld. Met een groeiprognose van 1% rijden hier in 2031 ongeveer 5.520 mvt/etmaal op een werkdag. Met de toevoeging van 104 mvt/etmaal komt dit op ongeveer 5.627 mvt/etmaal. Dit blijft nog binnen de capaciteit van 6.000 mvt/etmaal. Met de verwachte toevoeging is te verwachten dat er onder de maximale capaciteit wordt gebleven zodat dit niet zal leiden tot knelpunten. De verkeerstoename spreidt zich over de dag.
Verkeersveiligheid
De straten in de omgeving van de beoogde ontwikkeling zijn volgens duurzaam veilig principe ingericht. Op de Cederlaan, Bruëlisstraat en Biezelingsestraat zijn verkeersremmende maatregelen aangelegd op de kruisingen en wegvakken door middel van (kruispunt)plateaus drempels. Dit zorgt voor verlaging van de snelheid voor gemotoriseerd verkeer zodat het snelheidsverschil tussen de fietser wordt verminderd. Tevens zijn op de Cederlaan en Biezelingsestraat veilige oversteekplaatsen aanwezig door middel van zebrapaden. Met deze verkeersmaatregelen is de verkeersveiligheid gewaarborgd.
Conclusie
De herontwikkeling aan de Cederhof resulteert in een beperkte toename van verkeer van maximaal 104 mvt/etmaal. In het geval worst-case zal dit verkeer zich evenredig verdelen over de Biezelingsestraat. Het is aannemelijk dat ook een deel van dit verkeer zich over de Bruëlisstraat afwikkelt. De Biezelingsestraat is met 5.000 mvt/etmaal al een drukke doorgaande weg en met de toevoeging blijft deze binnen de maximale capaciteit van deze weg in 2031 zodat dit niet zal leiden tot knelpunten. De wegen rondom de planontwikkeling zijn volgens duurzaam veilig 30 km/uur ingericht door middel van verkeersremmende maatregelen en veilige oversteekvoorzieningen voor voetgangers.
De parkeerbehoefte van de ontwikkeling neemt met 10 parkeerplaatsen toe ten opzichte van de huidige situatie. Er worden 12 extra plaatsen gerealiseerd, daarmee wordt ruimschoots in de toegenomen vraag voorzien. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.
4.2 Water
Beleid
Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dient een watertoets uitgevoerd te worden. Bij de watertoets gaat het om allerlei waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf is overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Bij het Waterschap Scheldestromen wordt hiervoor een watertoetstabel gebruikt. In deze tabel zijn de hiervoor genoemde aspecten verwerkt. De tabel in Bijlage 2 is ingevuld voor het plan Nieuw Cederhof Kapelle. Hieruit blijkt dat het verhard oppervlak toeneemt ten opzichte van de huidige situatie. Waterberging kan toegepast worden door het vergroten van de bestaande watergang in het naastgelegen park. De tabel wordt in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan het Waterschap. In onderliggend bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten behoeve van de realisatie van de benodigde waterberging.
4.3 Bodem
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek en conclusie
Ter plaatse van de bestaande zorgwoningen is geen sprake van functieverandering. Er komen immers nieuwe zorgwoningen terug. Ter plaatse van de gebieden waar nu bestemming Verkeer dan wel Groen geldt, is wel sprake van een verandering van functie. Op deze gronden is in het verleden bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend onderzoek NVN 5740/GGM ZEEUWSVLAANDEREN/proj 3089/1999-04-22 ). Hieruit is destijds gebleken dat er licht verhoogde gehalten in de grond en het grondwater aanwezig zijn die geen aanleiding geven tot het uitvoeren van aanvullend of nader bodemonderzoek en de grond geschikt is voor de woonfunctie. Sindsdien hebben er geen bodemvervuilende activiteiten plaatsgevonden en zijn de gronden in gebruik als grasland en park. Na sloop van de bebouwing zal een bodemonderzoek worden uitgevoerd om de kwaliteit van de grond ter plaatse te onderzoeken. Voor het bestemmingsplan staat de Wet Bodemkwaliteit de ontwikkeling niet in de weg.
Figuur 4.3.1 Uitsnede Bodemloket met in paars de onderzoeksgebieden van eerder bodemonderzoek.
4.4 Luchtkwaliteit
Beleid, normstelling en toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden;
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht;
- het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden.
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.
Onderzoek
Uit de verkeersparagraaf blijkt dat de beoogde ontwikkeling een toename heeft van 93 mvt/etmaal. Uit de NIBM-tool (zie tabel 4.4.1) blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³). Hiermee valt het plan binnen één van de aangewezen vrijstellingscategorieën uit het Besluit NIMB. Omdat het Besluit NIBM van toepassing is kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.
Tabel 4.4.1 NIBM-tool 2021
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) hoort.
Hieruit blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de A58 ter hoogte van het plangebied (dit is het dichtstbijzijnde meetpunt) ruimschoots beneden de grenswaarden uit de Wet milieubeheer waren gelegen. Dit is ook het geval in het prognosejaar 2030.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Ter plaatse van de ontwikkeling is er tevens sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
4.5 Milieuhinder
Beleid en toetsingskader
Algemeen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat:
- een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de omliggende woningen;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de bedrijven/inrichtingen.
Om voor deze ontwikkeling de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt
Onderzoeken conclusie
In de beoogde situatie worden 77 appartementen gerealiseerd inclusief bijbehorende gemeenschappelijke leefruimtes, keukens en welzijnsruimten. Hiermee wordt een milieugevoelige functie in stand gehouden, maar ook deels gewijzigd, waardoor moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-publicatie. In de omgeving van het plangebied zijn woningen en zorgvoorzieningen aanwezig. Het plangebied kan zodoende worden getypeerd als 'rustig woongebied'. Conform de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering is gekeken naar mogelijke verstorende bestemmingen in de omgeving van het plangebied.
Direct ten zuiden van het plangebied is de bestemming maatschappelijk gelegen. Momenteel is hier gezondheidszorg gevestigd die ook verbonden blijft aan de nieuwe bebouwing. Gezien de beoogde bebouwing voor intramurale zorg bedoeld is past deze functie goed in de directe omgeving van de woningen. Verder zijn er in de omgeving alleen woon- en groenbestemmingen aanwezig. Er blijft in de toekomstige situatie sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.6 Geluid
Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dient voor nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, aannemelijk gemaakt te worden dat voldaan wordt aan de wettelijke geluidnormen indien deze zijn gelegen binnen de wettelijke geluidzone van gezoneerde wegen. Wegen zijn gezoneerd indien hier een maximum snelheid geldt van 50 km/uur of hoger. De breedte van de geluidzone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen- of buitenstedelijke ligging.
Indien gelegen binnen de geluidzone van een weg dient in principe voldaan te worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde voor wegen is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de bestemmingen (binnen- of buitenstedelijk). Onderhavig plan kent een ligging binnen de bebouwde kom. De maximale ontheffingswaarde bedraagt 63 dB.
Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn.
Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt worden de voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB geldt hierbij als richtwaarde en de maximale ontheffingswaarde van 63 dB volgens de Wgh als maximaal aanvaardbare waarde.
Onderzoek
De ontwikkeling maakt geluidgevoelige functies mogelijk die aan de normen van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen te worden getoetst indien gelegen binnen de geluidzone van gezoneerde wegen. Echter dient op basis van jurisprudentie ook ten aanzien van wegen met een snelheid lager dan 50 km/uur aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een acceptabel akoestisch klimaat. Daarom is, ten aanzien van de te realiseren appartementen, een akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 4). De berekening is uitgevoerd voor de Bruëlisstraat. Deze straat grenst direct aan het plangebied.
Voor de Bruëlisstraat geldt dat de geluidbelasting de richtwaarde met maximaal 5 dB overschrijdt ter plaatse van de gevels van de appartementen aan de noord-, oost- en westgevel van de noordwestvleugel van het gebouw. Echter kan voor een 30 km/uur weg geen hogere waarde worden verleend, aangezien deze weg niet zoneplichtig is. Derhalve is een procedure hogere waarde ten gevolge van wegverkeerslawaai niet aan de orde.
Geadviseerd wordt aan te sluiten bij de nieuwbouweis waarbij voor de hogere waarde de geluidbelasting op de gevel kan worden aangehouden. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Conclusie
De wet geluidhinder staat de ontwikkeling niet in de weg. De aanbeveling is om geluidwerende voorzieningen te treffen in de gevel. Richtwaarde wordt met 5 dB overschreden. Mits de hiervoor genoemde geluidwering van de gevel voldoende wordt gerealiseerd is ter plaatse van de beoogde zorgappartementen een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.
4.7 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT, en het bijbehorende Basisnet, maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Toetsing
Risicorelevante inrichtingen
Het plangebied is niet gelegen in de risico contouren van risicovolle inrichtingen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Er vindt in de nabijheid van het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen plaats over water, door buizen. Ten zuiden op circa 270 meter afstand, is wel de spoorlijn Vlissingen - Bergen op Zoom gelegen. Over dit traject worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De PR 10-6 contour van het spoor is 0 meter waar het plangebied buiten valt. Het invloedsgebied voor het groepsrisico is 4 kilometer waar het plangebied binnen valt. Door de ligging buiten 200 meter van het spoor is een berekening van het groepsrisico niet nodig. Wel is een beknopte verantwoording van het groepsrisico hierna gegeven.
Het plangebied ligt daarnaast binnen de (toxische) invloedsgebieden van de Basisnetroutes N289 (omleidingsroute Vlaketunnel) en de A58. Deze routes liggen op ca. 1.200 m. van het plangebied. De invloedsgebieden van beide wegen zijn, net als het spoor, 4.000 m. Voor beide wegen is hierna een beknopte verantwoording van het groepsrisico gegeven.
Beknopte verantwoording groepsrisico
In het kader van het wettelijk vooroverleg zal voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Bruëlisstraat en Cederlaan in de richting van de Biezelingestraat. Deze weg geeft richting het noorden toegang tot de kern van Kapelle in zuidwaartse richting sluit deze aan op Biezelinge. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie zullen 76 woningen gerealiseerd worden. Gezien de bestemming voor intramurale zorg zullen overwegend verminderd zelfredzame personen in het plangebied aanwezig zijn. Er wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de verzorgers (de met name) ouderen zullen begeleiden.
Als gevolg van de ligging van het plangebied binnen de invloedsgebieden van de spoorlijn en de twee wegen N289 en A58, zijn er 2 maatgevende scenario's van toepassing:
1. toxische wolk (spoor en 2 wegen)
2. BLEVE (spoor, effectafstand = 460 meter)
Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het centraal uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen (systeem met één druk op de knop voor het gehele gebouw). Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. Ook wordt door de Veiligheidsregio Zeeland geadviseerd in het BHV-/ noodplan van Cederhof het Gilfwolkscenario op te nemen en uit te werken.
In de verantwoording moet op beide scenario's worden ingegaan, dus niet alleen het gifwolkscenario (incident toxische stoffen), maar ook het BLEVE-scenario (explosie van brandbare gassen).
Voor de BLEVE (explosie van brandbare gassen) geldt dat bouwkundige maatregelen tegen de overdruk en hittestraling niet zinvol zijn vanwege de afstand (270 m.) en de beschermende werking van de gebouwen tussen het plangebied en de spoorlijn. Wel is hier, net als bij het Gifwolkscenario, het advies om t.b.v. de zelfredzaamheid van de bewoners het BLEVE-scenario op te nemen in het BHV-/noodplan van Cederhof. Ook voor het BLEVE-scenario is het juiste handelingsperspectief Schuilen en binnenblijven, bij voorkeur aan de zijde van het pand die het verst van het spoor ligt.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject Vlissingen - Bergen op Zoom, het invloedsgebied van de Basisnetroutes N289 (omleidingsroute Vlaketunnel) en de A58, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid voldoende zijn. Verder zijn er geen relevante risicovolle bronnen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.8 Cultuurhistorie
4.8.1 Toetsingskader
Cultuurhistorie kent verschillende aspecten: historische (steden)bouwkunde (het gebouwde erfgoed), archeologie en het cultuurlandschap en historische geografie. Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland.
In het Omgevingsplan Zeeland 2018 stelt de provincie als doel om waardevolle landschappen en cultuurhistorisch erfgoed in Zeeland te beschermen en ontwikkelen en (in)directe economische baten die daaruit voortvloeien te vergroten. De provincie zet hierbij in op restauratie en herbestemming van monumenten.
4.8.2 Archeologie
Volgens de indicatieve kaart archeologische waarde van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (zie figuur 2.6) geldt voor het plangebied middelhoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten. Ten noorden van het plangebied bevindt zich een archeologisch monument met een hoge archeologische waarde. Binnen het vigerende bestemmingsplan is geen dubbelbestemming met waarde archeologie opgenomen. Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid uit 2011 ligt het projectgebied binnen een zone met hoge verwachting (beleidscategorie 4). Het uiterste noordwesten van het plangebied valt binnen een zone met beleidscategorie 2, dit betreft een terrein van archeologische waarde (AMK-terrein). Binnen de beleidscategorie 4 geldt onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte groter dan 0,40 m eter beneden maaiveld en een verstoringsoppervlakte groter dan 250 m². Voor de zone met beleidscategorie 2 geldt een onderzoeksplicht bij verstoringen groter dan 0,4 meter onder maaiveld en een verstoringsoppervlakte groter dan 50 m².
Onderzoek
Om de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied te onderzoeken is archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen uitgevoerd voor de locatie van het beoogde woonzorgcentrum (bijlage 7).
Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat het plangebied een archeologisch potentieel heeft en er een middelhoge archeologische verwachting is op het aantreffen van resten uit de volle en Late Middeleeuwen in de top van het Laagpakket van Walcheren. Ten behoeve van de voorgenomen bouwplannen is archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is. Vooralsnog wordt de geldende archeologische dubbelbestemming overgenomen in onderliggend bestemmingsplan.
4.8.3 Overige cultuurhistorische waarden
De cultuurhistorische hoofdstructuur in Zeeland is door de Provincie Zeeland weergegeven op de CHS kaart. Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle aspecten aanwezig. In de directe omgeving van het plangebied ligt een historische boerderij aan de Biezelingestraat. De ontwikkeling heeft geen invloed op de cultuurhistorische waarden van deze boerderij. Ook in de omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen (zoals bijvoorbeeld molens) aanwezig die door de ontwikkeling bedreigd worden.
Figuur 4.8.1 Uitsnede kaart cultuurhistorische hoofdstructuur (Bron: Geoweb provincie Zeeland)
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie staat de ontwikkeling niet in de weg.
4.9 Ecologie
Wet natuurbescherming
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden:
- Natuurnetwerk Nederland (NNN) en,
- Natura 2000-gebieden.
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000 gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten ofwel soorten van de lijst Nationaal beschermde soorten behorende bij artikel 3.10 van de Wnb.
In de provincie Zeeland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de “overig” beschermde soorten. Het betreft de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (zie figuur 4.9.1). Het plangebied maakt ook geen deel uit van Natuurnetwerk Zeeland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Yerseke en Kapelse Moer', ligt op een afstand van circa 1,8 kilometer. Het dichtstbijzijnde NNZ gebied bevindt zich rond de Ambachtsherenwegeling ten oosten van het plangebied (zie figuur 4.9.2) op een afstand van circa 700 meter.
Figuur 4.9.1. Plangebied (rode cirkel) t.o.v. Natura 2000-gebieden (bron: AERIUS Calculator)
Figuur 4.9.2. Plangebied (rode cirkel) t.o.v. NNZ. (bron: Provincie Zeeland)
Om te bepalen of er door de ontwikkeling sprake is van een toename aan stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden is in AERIUS Calculator een berekening gemaakt (bijlage 3). Uit berekeningen voor de gebruiksfase blijkt dat er geen sprake is van stikstofdeposities die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j op Natura 2000-gebied. De Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) regelt een vrijstelling van de vergunningplicht in artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. Deze vrijstelling geldt alleen voor de effecten als gevolg van stikstofdepositie en niet voor eventuele andere effecten als gevolg van het project op Natura-2000 gebieden. De vrijstelling is verder uitgewerkt in het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn). Voor projecten die niet leiden tot een toename van depositie is geen vergunning conform de Wet natuurbescherming nodig. De uitkomsten van de berekening dienen 5 jaar te worden bewaard, zodat bij controle kan worden aangetoond dat dit aspect is onderzocht.
Soortenbescherming
Om te onderzoeken of de ontwikkeling strijdig is met de WnB is een quickscan flora en fauna uitgevoerd.
De bebouwing in het projectgebied en bomen met holtes in het projectgebied en binnen de invloedssfeer bieden mogelijkheden voor verblijfplaatsen van vleermuizen. Gebouwbewonende vleermuizen kunnen verblijfplaatsen hebben in de spouwmuren en achter de dakrand. Boombewonende vleermuizen kunnen verblijfplaatsen hebben in de bomen met holtes. Als gevolg de werkzaamheden worden mogelijk verblijfplaatsen van vleermuizen aangetast en vernield. Individuen van vleermuizen kunnen worden verstoord en gedood.
Binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden is mogelijk een jaarrond beschermd nest in een boom aanwezig. Gedurende de werkzaamheden wordt mogelijk een jaarrond beschermd nest aangetast en kunnen individuen van vogels met jaarrond beschermde nesten worden verstoord en gedood.
Gedurende het broedseizoen (globaal 15 maart t/m 15 juli) kunnen broedgevallen van algemene broedvogels aanwezig zijn. De nestlocaties kunnen worden aangetast en vernield en individuen kunnen worden verstoord en gedood. Individuen van algemene zoogdieren en amfibieën worden mogelijk gedood bij het verwijderen van groenstructuren. Overige beschermde soorten worden door het ontbreken van geschikt habitat niet verwacht voor te komen.
Naar aanleiding van de resultaten van de quickscan is aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen en jaarrond beschermde nesten is uitgevoerd (bijlage 6) De conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek worden hierna kort weergegeven:
"In het projectgebied zijn geen nestlocaties van de huismus aangetroffen. In het projectgebied zijn geen individuen van de huismus waargenomen.
In het projectgebied is één paarverblijfplaats van de ruige dwergvleermuis vastgesteld. Er zijn geen vaste vliegroutes of essentieel foerageergebied van vleermuizen in het projectgebied vastgesteld. Binnen het projectgebied zijn foeragerende en passerende individuen van de gewone dwergvleermuis waargenomen. Tevens is binnen het projectgebied een passerend individu van de laatvlieger waargenomen.
In de nabije omgeving van het projectgebied zijn nestlocaties van de sperwer en de ekster aangetroffen. Deze nestlocaties vallen beide buiten de invloedssfeer van de in het projectgebied beoogde ingreep.
In het projectgebied is één paarverblijfplaats van de ruige dwergvleermuis vastgesteld. Tijdens het amoveren van de bebouwing in het projectgebied gaat deze verblijfplaats verloren en kunnen individuen worden verstoord en gedood. Hiermee worden de verbodsbepalingen uit artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming overtreden. Het is noodzakelijk een ontheffing van de Wet natuurbescherming aan te vragen voor de verbodsbepalingen uit artikel 3.5. Aan een ontheffing kunnen bepaalde voorwaarden verbonden zijn, zoals het treffen van mitigerende maatregelen. Deze zullen door een deskundige op het gebied van vleermuizen moeten worden vastgelegd in een activiteitenplan en werkprotocol.
In het algemeen is aan te bevelen de werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels uit te voeren (globaal 15 maart – 15 juli). Ieder broedgeval is beschermd en mag niet worden verstoord of vernietigd. Daarnaast is in het algemeen te bevelen geen gebruik te maken van nachtelijke verlichting. Alle vleermuissoorten zijn beschermd en kunnen door nachtelijke verlichting worden verstoord tijdens het foerageren of volgen van een vliegroute "
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Mits de noodzakelijk ontheffing van de Wet Natuurbescherming is verleend, hiervoor zullen mitigerende maatregelen getroffen worden. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.10 Kabels En Leidingen
Planologische relevantie
Planologisch relevante leidingen dienen in het bestemmingsplan te worden geregeld (lees: te worden beschermd). Deze zijn namelijk van groot maatschappelijk of bedrijfseconomisch belang. Deze leidingen hebben een relatief grote invloed op het gebruik van gronden in de directe omgeving of dienen te worden beschermd tegen invloeden van buitenaf. In ieder geval zijn buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen die vallen onder het Besluit en de Regeling externe veiligheid buisleidingen planologisch relevant. Deze leidingen hebben externe veiligheidscontouren.
Toetsing en conclusie
Er zijn geen planologisch relevante leidingen in het plangebied aanwezig. Het aspect staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en nietplanologische leidingen.
4.11 M.e.r.-beoordeling
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
- Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing is als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
- Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen.
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op; een oppervlakte van 100 hectare of meer, een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. De beoogde ontwikkeling betreft een ontwikkeling van 77 zorgappartementen. De ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Alhoewel de beoogde ontwikkeling onder de drempelwaarde blijft, wordt door middel van een aanmeldingsnotitie onderzocht of sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten. Uit deze notitie (bijlage 8) blijkt dat hiervan geen sprake is. Op 11 januari hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Kapelle besloten geen milieueffectrapport te laten opstellen.
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Juridische Regeling
5.1 Wettelijk Kader
In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde ruimtelijke ordeningsstandaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.
Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
5.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling (verbeelding en planregels) is het volgende van
belang.
5.2.1 Verbeelding
Op de verbeelding wordt met bestemmingen en dubbelbestemmingen aangegeven welk gebruik is toegestaan en of er ten behoeve van die bestemmingen mag worden gebouwd. Door middel van hoofdletters wordt de bestemming aangeduid, zoals A voor 'Agrarisch', V voor 'Verkeer' en G voor 'Groen'. Naast enkelbestemmingen die met een kleur worden aangeduid, is er een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2, deze is op de verbeelding herkenbaar aan arceringen.
5.2.2 Regels
De regels zijn opgedeeld in hoofdstukken, volgens de bepalingen uit SBVP2012:
- Hoofdstuk 1 (inleidende regels): hierin worden de in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald;
- Hoofdstuk 2 (bestemmingsregels): hierin worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven;
- Hoofdstuk 3 (algemene regels): dit hoofdstuk bevat regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals algemene afwijkingsregels of wijzigingsbevoegdheden, de anti-dubbeltelbepaling etcetera;
- Hoofdstuk 4 (overgang- en slotregel): dit hoofdstuk geeft het overgangsrecht weer voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing. Tevens is de titel van het plan opgenomen.
De artikelen in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn als volgt opgebouwd:
- bestemmingsomschrijving: hier wordt aangegeven welk gebruik binnen de bestemming is toegestaan;
- bouwregels: deze zijn onderverdeeld in de toelaatbaarheid van bouwwerken, bouwhoogte, oppervlakte en inhoud;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden: beschreven wordt of voor het uitvoeren van specifieke werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning benodigd is. Het gaat dan bijvoorbeeld om het afgraven of ophogen van grond, werkzaamheden aan beschermde stoepen.
Niet ieder bestemmingsartikel hoeft al deze elementen te bevatten. Dat is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingsartikelen bevatten in ieder geval een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
5.3 Gehanteerde Bestemmingen
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen en wat binnen deze bestemmingen is toegestaan met betrekking tot bouwen en gebruik. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
- Maatschappelijk
- Verkeer;
- Waarde Archeologie -1
Artikel 3 Maatschappelijk
De bestemming 'Maatschappelijk' is afgestemd op het geldende bestemmingsplan. Het gebouw moet binnen het bouwvlak worden gebouwd. De aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zorgwoning' geeft aan dat er tevens zorgwoningen zijn toegestaan, in de specifieke gebruiksregels is geregeld dat hier, voorsorterend op de toekomst, 86 zorgwoningen zijn toegestaan.
De bouwhoogte is 13,5 meter. Hiermee is de bouwhoogte hoger dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw (8 meter) maar lager dan de maximale bouwhoogte van naastgelegen de Flat (20 m). Ter plaatse van het hoofdtrappenhuis waar zich tevens de lift bevindt is de maximale bouwhoogte 15,5 meter.
Voor bijgebouwen geldt een maximale goot- en nokhoogte van respectievelijk 3,5 en 7 meter, waarmee deze ondergeschikt blijven aan het hoofdgebouw.
Artikel 4 Verkeer
De ruimte rond het gebouw heeft de bestemming verkeer gekregen. De gronden kunnen worden gebruikt voor de realisatie van parkeerplaatsen en groen.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
Door middel van de bestemming Waarde - Archeologie 1 zijn de eventueel voorkomende archeologische waarden veilig gesteld. Voor grondwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter en een oppervlakte groter dan 100 m2 moeten door een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden worden verleend.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
In het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is bepaald dat in de toelichting op het bestemmingsplan in ieder geval 'de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan' moeten zijn opgenomen. Dit volgt uit artikel 3.1.6 Bro. Het gaat daarbij over de financiële uitvoerbaarheid, waaronder de vraag of voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om het plan te realiseren.
Er wordt een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer. De uitvoerbaarheid is hiermee andersinds verzekerd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Omwonenden zijn schriftelijk (15 oktober 2020) geïnformeerd over de beoogde plannen doormiddel van een brief. In deze brief is tevens verwezen naar een website waarop een presentatie over het initiatief is gepubliceerd.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 20 januari tot en met 2 maart 2022 en is daarnaast aan de wettelijk overlegpartners toegestuurd voor een overlegreactie.
Er zijn 10 identieke zienswijzen ingediend, allen door bewoners van het tegenovergelegen appartementengebouw ‘Bruëlishof’. 2 hiervan zijn buiten de termijn ingediend. Daarnaast is ook een zienswijze van de VVE buiten de termijn ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en van beantwoording voorzien in de Nota Zienswijzen (bijlage 9) Omdat de buiten de termijn ingediende zienswijzen inhoudelijk over dezelfde onderwerpen gaan, is in de Nota zienswijzen wel een antwoord op deze zienswijzen gegeven.
Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen is door de gemeente een gesprek aangeboden aan de bewoners die een zienswijze hebben ingediend. Dit gesprek had als doel om hen de gelegenheid te geven vragen te stellen en de zienswijze te verduidelijken. Hiervan is een verslag gemaakt. In het kader van de privacywetgeving is dit verslag niet bijgevoegd.
Conclusie
De zienswijzen geven geen aanleiding tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan.
Overleg ex artikel 3.1.1. Bro
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg gepleegd te worden met besturen van gemeenten, met rijks- en provinciale diensten, etc. Dit plan is toegestuurd aan:
- provincie Zeeland;
- Waterschap Scheldestromen.
- Veiligheidsregio Zeeland
Veiligheidsregio Zeeland heeft aangegeven dat de eerder gegeven adviezen zijn verwerkt. Provincie heeft aandacht gevraagd voor de nieuwe AERIUS rekentool en het actualiseren vanhet beleid in de Quickscan ecolgoie. Deze onderdelen zijn aangepast inde toelichting en bijlagen bij de toelichting van onderliggend bestemmingsplan.
Bijlage 1 Bezonningsstudie
Bijlage 2 Watertoets
Bijlage 3 Memo Stikstofberekening
Bijlage 3 Memo stikstofberekening
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 5 Quickscan Ecologie
Bijlage 6 Nader Onderzoek Beschermde Soorten
Bijlage 6 Nader onderzoek beschermde soorten
Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Archeologisch onderzoek
Bijlage 8 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 8 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 9 Antwoordnota Zienswijzen En Ambtshalve Aanpassingen
Bijlage 9 Antwoordnota Zienswijzen en ambtshalve aanpassingen