KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Beoogde Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
4.2 Geluid
4.3 Watertoets
4.4 Flora En Fauna
4.5 Stikstofdepositie
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
4.7 Archeologie En Cultuurhistorie
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Externe Veiligheid
4.10 M.e.r.- Beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Plansystematiek
5.2 Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Verkennend En Nader Bodemonderzoek
Bijlage 2 Aanmeldformulier Watertoets
Bijlage 3 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 4 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 5 Archeologisch Vooronderzoek

Kerkplein 65-67 Kapelle

Bestemmingsplan - Gemeente Kapelle

Ontwerp op 29-11-2023 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Kerkplein 65-67' van de gemeente Kapelle.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0678.kapbiezHZ019-OW01 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en / of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.9 bebouwing

een of meer gebouwen en / of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.13 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 bouwwerk, geen gebouw zijnde

elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.

1.21 cultuurhistorische waarde

  1. a. het cultuurpatroon van een gebied, dat kenmerkend is voor het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van de gronden gemaakt heeft, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de kavelindeling, de waterhuishouding, het bodemreliëf, de beplanting en de bebouwing;
  2. b. de aan een bouwwerk eigen zijnde waarde in verband met de herkenbaarheid van de in het verleden ontstane elementen van het bouwwerk in relatie tot de geschiedkundige ontwikkeling van het gebied; architectonische waarden worden hieronder mede begrepen.

1.22 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.23 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok kan uitkomen en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.24 deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen aangaande een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening, zoals bijvoorbeeld een archeologisch deskundige, landschapsdeskundige, milieudeskundige en natuurdeskundige.

1.25 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.26 detailhandel in volumineuze goederen

detailhandel in de volgende categorieën:

  1. a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  2. b. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
  3. c. tuincentra;
  4. d. grootschalige meubelbedrijven, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering;
  5. e. bouwmarkten.

1.27 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.30 horecabedrijf

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en / of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.31 huishouden

de bewoning door een persoon of meerdere personen in de vorm van een vast samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur of een bijzondere woonvorm, van een woning.

1.32 kamerverhuur

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de kamerhuurder te plaatse het hoofdverblijf heeft.

1.33 kantoor(ruimte)

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.34 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.35 logies

bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de betreffende personen het hoofdverblijf ter plaatse of elders hebben.

1.36 loopbrug

een loopbrug is een gebouwdeel, bedoeld voor voetgangers, die twee gebouwen met elkaar verbind en waaronder zich andere infrastructuur bevindt.

1.37 maatschappelijke voorzieningen

(overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, regie, sport, onderwijs en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.38 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.39 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.40 perceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

1.41 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.42 seksinrichting

het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.43 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten (Bijlage 1) die van deze regels deel uitmaakt.

1.44 voorgevel-/achtergevellijn

de op de kaart als zodanig aangegeven lijn die, in combinatie met de rechte lijnen die in het verlengde daarvan zijn te trekken, bij het bouwen aan de wegzijde (voorgevellijn) of aan de van de wegafgekeerde zijde (achtergevellijn) niet mag worden overschreden.

1.45 woning

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouden, niet zijnde een bijzondere woonvorm of kamerverhuur / logies voor meer dan drie personen inclusief de huishouding dan wel vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 70%), wordt de goot of boeibord van de dakkapel als goothoogte aangemerkt.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de breedte, lengte of diepte van een gebouw

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.7 de bouwhoogte van een ander bouwwerk

Tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het peil; bij constructies worden de werken in verticale stand meegerekend.

2.8 de afstanden

Afstanden tussen bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.9 peil

  • Voor bouwwerken aan het Kerkplein dient gemeten te worden vanaf het peil van de weg Kerkplein.
  • Voor bouwwerken aan de Van der Biltlaan dient gemeten te worden vanaf het peil van de weg Van der Biltlaan.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen in een woning;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, bergingen, loopbrug, tuinen en water;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - centrum' tevens de volgende functies uitsluitend op de begane grond:
    1. 1. detailhandel en dienstverlening;
    2. 2. horecavestigingen tot ten hoogste categorie 1a en 1b van de Staat vanHoreca-activiteiten;
    3. 3. kantoren;
    4. 4. lokale maatschappelijke voorzieningen, zoals bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd-/kinderopvang, onderwijs, openbare dienstverlening, verenigingsleven, zorg en welzijn;
    5. 5. praktijkruimten.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing, alsmede de kapvorm van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. het beeldkwaliteitsplan;
  3. c. toetsing aan welstand;

3.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn-behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in de vorm van een terrein met archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 30 m2;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 meter bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.

6.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. a. voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. in geval van herbouw is lid a. onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  3. c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds kan worden afgeweken - afwijken van de bouwregels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch en / of esthetisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
  3. c. ontheffing wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

8.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch en /of esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt.

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt.

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'regels van het bestemmingsplan Kerkplein 65-67'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Regio B.V. is voornemens om de bestaande bebouwing ter plaatse van het Kerkplein 65-67 te Kapelle te slopen en hiervoor in de plaats twee woongebouwen met in totaal negen koopappartementen te realiseren.

De realisatie van het voorgenomen initiatief is niet direct mogelijk te maken binnen de kaders van het vigerend bestemmingsplan "Kapelle - Biezelinge", daarom is voorliggend bestemmingsplan opgesteld waarmee de realisatie van de woningbouwontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

De locatie van het plangebied ligt in het centrum van de kern Kapelle, ter plaatse van de kruising Kerkplein en Van der Biltlaan. Het plangebied betreft het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Kapelle, sectie B, nummer 2124 (kadastrale aanduiding: KPL01-B-2124). Het perceel kent de adressen Kerkplein 65 t/m 67 en Van der Biltlaan 1 en heeft een oppervlak van 942 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ019-OW01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging en begrenzing van het plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Kapelle - Biezelinge' van toepassing. Dit bestemmingsplan is op 9 februari 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Kapelle.

De gronden binnen het plangebied zijn bestemd als 'Centrum'. Het bestemmingsplan stelt dat ter plaatse van deze bestemming de gronden onder andere mogen gebruikt voor het wonen in een woning op de verdieping. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen' is het toegestaan om te wonen op de begane grond. Per bouwperceel is ten hoogste één (bedrijfs)woning toegestaan, tenzij dit anders is aangegeven.

Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maximale bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt uiterlijk 4 meter hoger dan de aangegeven maximum goothoogte. Gezien de maximum goothoogte 6 meter bedraagt, geldt er een maximum bouwhoogte van 10 meter. Ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden die in de bodem aanwezig kunnen zijn, is het gehele plangebied tevens voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

In onderstaand figuur is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ019-OW01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Kapelle - Biezelinge' (plangebied is rood omlijnd)

Toets bestemmingsplan

In dit planvoornemen zal de bestaande bebouwing binnen het plangebied worden gesloopt en vervangen door een appartementengebouw met 9 appartementen. Het nieuwe appartementengebouw zal deels buiten de grenzen van het bestaande bouwvlak treden. Hierdoor zal er sprake zijn van een hoofdgebouw buiten het bouwvlak, dit is in strijdt met het vigerende bestemmingsplan. Daarnaast overschrijdt het nieuwe appartementengebouw ook het maximaal aantal toegestane woningen binnen het perceel.

Het vigerende bestemmingsplan kent geen binnenplanse afwijkings- of wijzigingsmogelijkheden die toereikend genoeg zijn voor dit planvoornemen. Om de realisatie van het planvoornemen mogelijk te maken is daarom besloten om voorliggend bestemmingsplan in procedure te brengen.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een planbeschrijving gegeven van enerzijds de bestaande situatie en anderzijds de beoogde situatie. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van het rijk, de provincie en de gemeente beschreven. De aspecten met betrekking tot het milieu en landschap komen in hoofdstuk 4 aan bod. De juridische planbeschrijving volgt in hoofdstuk 5 en in hoofdstuk 6 komen respectievelijk de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

Ter plaats van het plangebied is in de bestaande situatie een hoofdgebouw met aanbouw en een bijgebouw aanwezig. In het hoofdgebouw was tot september 2019 een elektronicawinkel gevestigd op de begane grond. De aanbouw en het bijgebouw werden gebruikt als opslaglocatie voor witgoed van deze elektronicawinkel. Sinds de sluiting van de electronicazaak staat het winkelpand leeg. Op de eerste verdieping van het hoofdgebouw is een woning aanwezig die tijdelijk wordt bewoond in het kader van antikraak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ019-OW01_0003.jpg"

Figuur 2.1 Bestaande bebouwing (bron: Google Street View)

2.2 Beoogde Situatie

Het planvoornemen is om de bestaande bebouwing binnen het plangebied geheel te slopen en hiervoor in de plaats appartementen te realiseren. Voor het haalbaarheidsonderzoek is voor deze locatie een massastudie uitgewerkt, waarbij de beoogde massa in de bestaande omgeving is gezet. In totaal biedt de massa ruimte voor de realisatie van een negental appartementen met een gebruiksoppervlakte variërend van 60 m2 tot 106 m2. Door deze variatie aan appartementen kan een breed publiek worden aangesproken. Met name voor senioren kan deze ontwikkeling erg interessant zijn. Dit vanwege het feit dat de appartementen als nultredenwoning worden uitgevoerd en alle benodigde voorzieningen zich bevinden op loopafstand van het plangebied. De beoogde ontwikkeling van de appartementen kan er tevens voor zorgen dat er een verhuisbeweging op gang komt waardoor in het gunstigste geval woningen beschikbaar komen voor starters en/of doorstromers.

De appartementen zijn voorzien in twee losstaande massa's welke door middel van een loopbrug met elkaar worden verbonden. Beide massa's hebben een eigen verschijningsvorm, waardoor de aansluiting wordt gezocht bij de bestaande omliggende bebouwing aan het Kerkplein en de Van der Biltlaan.

Aan de Van Der Biltlaan krijgt de voorgevel een verspringing ten opzichte van de naastgelegen twee-onder-één-kap woningen. Verderop in de Van der Biltlaan vindt eveneens een gelijkwaardige verspringing plaats. In onderstaand figuur is zichtbaar dat de massa aan het Kerkplein hoger is dan de massa welke aansluit bij de bestaande woningen aan de Van Der Biltlaan. In het terrein is een aanzienlijk hoogteverschil aanwezig, zo loopt het perceel met circa 1,2 meter omhoog richting het Kerkplein. Door het gebouw te knippen in twee losstaande massa's wordt dit hoogteverschil opgelost.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ019-OW01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Schetstekening van de beoogde bebouwing aan het Kerkplein

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ019-OW01_0005.jpg"

Figuur 2.3 Schetstekening van de beoogde bebouwing aan de Van der Biltlaan

Parkeren

Met de gemeente Kapelle is afgestemd dat voor de beoogde appartementen een parkeernorm van 1,4 parkeerplaatsen per woning kan worden gehanteerd. Dit plan beoogd de realisatie van negen appartementen uitgaande van de parkeernorm komt de totale parkeerbehoefte van het plangebied neer op naar boven afgerond dertien (1,4 x 9 = 12,6) parkeerplaatsen.

Om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte worden binnen het plangebied negen parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Hierdoor worden alle appartementen worden voorzien van minimaal één parkeerplaats. De toegang tot de parkeerplaatsen zal zich bevinden aan de Van der Biltlaan. Bij de parkeerplaatsen worden tevens bergingen gecreëerd voor de bewoners van de appartementen, deze bergingen kunnen tevens worden gebruikt ten behoeve van het parkeren van fietsen en/of scooters.

Naast de parkeerplaatsen binnen het plangebied worden langs de Van der Biltlaan vier nieuwe parkeerplaatsen aangelegd/toegevoegd in het openbaar gebied. Deze parkeerplaatsen zullen openbaar toegankelijk zijn, waardoor deze gebruikt kunnen worden door zowel de bewoners als bezoekers van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ019-OW01_0006.jpg"

Figuur 2.4 Parkeerplaatsen plangebied

Hoofdstuk 3 Beleid

Bij het maken van een ruimtelijke onderbouwing wordt rekening gehouden met het beleid van hogere overheden (het rijk en de provincie) en de vastgestelde gemeentelijke beleidskaders. Hieronder wordt het relevante ruimtelijke beleid voor het projectgebied weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking zal treden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020 en biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die er zijn. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave.

Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers.

De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden om te bouwen aan een mooier en sterker Nederland.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  3. 3. Sterke en gezonden steden en regio's
  4. 4. Toekomstig bestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Beoordeling en conclusie

Gezien de aard en omvang van voorliggend initiatief heeft bovengenoemd rijksbeleid niet direct invloed op deze ontwikkeling. De inhoudelijke keuzes en afweging ligt bij de gemeente. Zij zullen daarbij uiteraard de richtlijnen en vier prioriteiten van het Rijk als leidraad gebruiken.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen etc.. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling en conclusie

Zoals te zien in figuur 3.1 is het plangebied gelegen binnen het radarverstoringsgebied behorende bij radarstation Wemeldinge. Binnen dit gebied dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar.

De maximale hoogte van bouwwerken in een radarverstoringsgebied wordt bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf een punt op de top van de radarantenne (radarstation Wemeldinge meter 30 +NAP), oplopend met 0,25 graden tot een punt gelegen 15 kilometer vanaf voornoemde radarantenne.

In dit plan wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt die deze maat overschrijdt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ019-OW01_0007.jpg"

Figuur 3.1 Weergave radarverstoringsgebied (Rarro, geconsolideerde versie d.d. 1 december 2020)

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is artikel 3.1.6 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.

Bij toepassing van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' dient antwoord gegeven te worden op een aantal vragen. Indien een vraag positief kan worden beantwoord, dient de 'Ladder' verder te worden doorlopen. Indien een vraag niet positief kan worden beantwoord, dan is de 'Ladder' niet (verder) van toepassing, dan wel kan niet aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.

  1. 1. Voorziet dit besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  2. 2. Voorziet dit besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  3. 3. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  4. 4. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied?
  5. 5. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

Beoordeling

1. Voorziet dit besluit in een stedelijke ontwikkeling?

Op basis van jurisprudentie kan worden geconcludeerd dat een woningbouwontwikkeling in stedelijk gebied van meer dan 12 woningen gezien wordt als een stedelijke ontwikkeling. Dit planvoornemen voorziet in de realisatie van een appartementengebouw met 9 appartementen binnen het stedelijk gebied van Kapelle. Er is dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Uit de bovenstaande beoordeling wordt geconcludeerd dat dit planvoornemen qua aard en omvang geen stedelijke ontwikkeling betreft. Een verdere verantwoording aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Zeeuwse Omgevingsvisie 2021

In november 2021 is de Zeeuwse Omgevingsvisie vastgesteld. Deze vervangt het Omgevingsplan Zeeland uit 2018. De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.

Ambities:

  1. 1. Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland;
  2. 2. Balans in de grotere wateren en het landelijk gebied;
  3. 3. Een duurzame en innovatie economie;
  4. 4. Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.

Deze vier Zeeuwse ambities vragen om een goede afweging van keuzes, zowel op regionaal als op lokaal niveau. De drie afwegingsprincipes die het Rijk daarvoor heeft bedacht (zie paragraaf 3.1.1), zijn vertaald naar vier afwegingsfactoren voor Zeeland.

  1. 1. Doe meer met minder grond;
  2. 2. Werk samen en deel kosten en baten;
  3. 3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten;
  4. 4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

De afwegingsfactoren verwijzen naar de Zeeuwse kernkwaliteiten. Kernkwaliteiten zijn herkenbare, fysieke kenmerken zoals bebouwing, openbare ruimte, landschap, natuur en cultuurhistorie. Ze zijn zichtbaar in de omgeving. Ze gaan samen met de immateriële waarden zoals rust, gezondheid, leefbaarheid, levendigheid, aantrekkingskracht en andere culturele en sociale aspecten. Kernkwaliteiten zijn niet objectief; ze drukken een bepaalde mate van waardering uit. De afwegingsfactoren maken duidelijk dat het erg belangrijk is om bij ieder initiatief vooraf goed na te denken. Niet alleen over het doel van dat initiatief, maar met een brede blik.

Programma’s zijn de vertaling van doelen naar acties. Bij die vertaling én bij de uitvoering van de acties wordt uiteindelijk bepaald wat er terecht komt van de gezamenlijke ambities uit de visie. In de uitvoering doen zich kansen en knelpunten voor die vragen om een keuze. Die keuzes zijn bepalend voor het succes van het beleid. De gezamenlijke ambities zijn alleen te halen als iedereen de keuzes maakt die zoveel mogelijk bijdragen aan deze ambities.

Conclusie

In de bestaande situatie is de bebouwing binnen het plangebied niet meer in gebruik door een commerciële functie. Het plangebied is gelegen te midden van het dorpshart van Kapelle. Vanuit de aspecten kwaliteit, leefbaarheid en levendigheid dient langdurige leegstand op deze locatie te worden voorkomen.

Onderhavig voornemen voorziet in de vervanging van de bestaande bebouwing door een appartementengebouw met 9 appartementen. De voorgenomen ontwikkeling voorziet daarmee in de behoefte voor woningen in bestaand stedelijk gebied en voorkomt langdurige leegstand. Het planvoornemen sluit aan bij de ambities en afwegingsfactoren van de provincie Zeeland.

3.2.2 Omgevingsverordening Zeeland 2018

De Omgevingsverordening Zeeland 2018 gaat net als het Omgevingsplan ook over de fysieke leefomgeving van de provincie. Er zijn in de omgevingsverordening geen specifieke regels opgenomen die dit projectgebied raken.

Ten aanzien van de functie wonen is in de omgevingsverordening het volgende opgenomen:

Artikel 2.7 Wonen:

In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin een nieuwe kleinschalige woningbouwlocatie in het landelijk gebied wordt toegelaten wordt aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan de in bijlage C bedoelde voorwaarden. Nieuwe kleinschalige woningbouwlocaties in het landelijk gebied, die niet voldoen aan de in bijlage C bedoelde voorwaarden, worden in een bestemmingsplan niet toegelaten.

In bijlage C zijn drie mogelijkheden opgenomen:

  1. 1. Het benutten van bestaande bebouwing, rood voor rood;
  2. 2. Ruimte voor Ruimte;
  3. 3. Nieuwe bebouwing, rood voor groen.

Conclusie

Met betrekking tot wonen richt de Omgevingsverordening Zeeland 2018 zich met name tot woningbouw in het landelijk gebied. De omgevingsverordening stelt geen voorwaarden aan woningbouw in bestaand stedelijk gebied. Onderhavig projectgebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, de Omgevingsverordening Zeeland 2018 is derhalve niet van invloed op het planvoornemen.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Regionale Woningmarktafspraken

De regio De Bevelanden heeft regionale woningmarktafspraken opgesteld en opgenomen in de 'Woningmarktafspraken De Bevelanden 2020 - 2030' (mei 2020). In dit document zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

Algemeen

  • Niet méér bouwen dan de behoefte;
  • Uitsluitend producten die echt iets toevoegen; goede producten op goede plekken;
  • Lokaal maatwerk, aansluiten bij DNA van de plek;
  • Flexibiliteit in de plannen;
  • Onderling bespreken en afstemmen aan de voorkant.

Ruimtelijk

  • Hoge dichtheid in de kernen, lage in het landschap;
  • In principe binnen de kernen, bij voorzieningen;
  • Inbreiden voor uitbreiden;
  • Vooral focus op kleine huishoudens in stad en dragende kernen;
  • Inzetten op "mooie woondorpen".

Programmatisch

  • Duurzaam, extra energiebesparende maatregelen;
  • Levensloop- en toekomstbestendig;
  • Aandacht voor groen en water;
  • Omvang voorraad sociale huurwoningen gelijk;
  • Extra middenhuurwoningen;
  • Meer hoogwaardige grondgebonden nultreden en semipermanente woningen.

Vanuit het afsprakenkader wordt ingezet op:

  1. 1. Realistische woningbouwproductie met ambitie.

Binnen het programma wordt ruimte gecreëerd om in te kunnen spelen op de behoefte uit de markt.

  1. 2. De juiste kwaliteit, Product Markt Combinaties en woonmilieus.

Er wordt gestreefd naar een optimale match tussen vraag en aanbod.

Beoordeling en conclusie

Ter plaatse van het plangebied in het dorpshart van Kapelle, voorziet dit planvoornemen in de sloop van de bestaande bebouwing en vervanging door een appartementengebouw met 9 appartementen. De appartementen zullen geschikt zijn voor bewoners van alle leeftijdsgroepen als duurzame, levensloopbestendige woningen. Daarmee kan het voornemen een bijdrage leveren aan de huisvesting van kleinere huishoudens en ouderen binnen de kernen, bij voorzieningen. Onderhavig planvoornemen past binnen de kaders van de regionale woningmarktafspraken.

3.3.2 Regionale woonvisie

Met de Regionale Woonvisie De Bevelanden 2019-2023 beogen de vijf Bevelandse gemeenten inzicht te geven in de gezamenlijke missie en ambities van de regiogemeenten op het gebied van het wonen (oktober 2019). De visie is een parapluvisie voor verdere uitwerking in lokaal beleid.

De Regionale Woonvisie bevat de volgende missie: 'Wij willen een aantrekkelijke regio zijn waar men graag woont, met een regionaal passend, duurzaam en toekomstbestendig woningaanbod'. Vanuit deze missie zijn de volgende vijf ambities geformuleerd:

  1. 1. De Bevelanden zet in op een duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad: De Bevelanden heeft forse ambities op het gebied van duurzaamheid. In de woningvoorraad kan nog veel energie bespaard worden.
  1. 2. De Bevelanden voor iedereen: De regio De Bevelanden wil een complete regio zijn, met een passend woningaanbod voor jong en oud, rijk en arm, kleine en grote huishoudens, met en zonder ondersteuning, permanent en tijdelijk
  1. 3. De Bevelanden zet alleen in op nieuwbouw die echt iets toevoegt: De Bevelanden streeft naar evenwicht in vraag en aanbod op de woningmarkt. De verwachte huishoudensgroei is de belangrijkste onderlegger voor het regionale woningbouwprogramma.
  1. 4. De Bevelanden benut het bestaande: De Bevelanden streeft naar een toekomstbestendige woningvoorraad. Dit betekent continu investeren in onderhoud, aanpasbaarheid en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. Naast de focus op vastgoed zal er ook aandacht moeten zijn voor de aanpak van sociale problematiek en de kwaliteit van de openbare ruimte.
  1. 5. De Bevelanden zorgt: Regio De Bevelanden wil een zorgzame regio zijn, waar vraag en aanbod naar wonen met zorg in balans zijn, ook voor de meest kwetsbare groepen. Hierbij ziet de regio kansen voor innovatieve vormen van wonen met zorg die de diversiteit aan woonmilieus voor regionale woningmarkt als geheel zullen vergroten.

Beoordeling en conclusie

Dit planvoornemen voorziet in de sloop van de bestaande bebouwing en vervangende nieuwbouw van twee woongebouwen met in totaal negen appartementen. De appartementen zijn gelijkvloers en daarmee ook levensloopbestendig en zullen in omvang variëren van 60 m2 tot maximaal 106 m2. Hiermee zijn de appartementen geschikt voor diverse doelgroepen binnen bestaand stedelijk gebied. Met de herontwikkeling wordt daarnaast een langdurige leegstand van de bestaande bebouwing voorkomen. Daarmee sluit de ontwikkeling aan bij de woonvisie.

3.3.3 Zeeuwse Woondeal 2023

Met het Programma Woningbouw zet het Rijk zich op nationaal niveau in om het woningtekort terug te dringen tot een gezond evenwicht. Met het programma wordt ingezet op de realisatie van 900.000 woningen tot en met 2030. Om dit te realiseren wordt gestreefd naar de groei van de bouwproductie naar 100.000 nieuwbouwwoningen per jaar vanaf 2024. Daarbij is het streven dat ten minste twee derde van de nieuwbouwwoningen betaalbaar zijn. Daarom is nationaal de bouw van 250.000 sociale corporatiewoningen en 350.000 woningen in het middensegment nodig. Met gemeenten, provincies en het Rijk zijn afspraken gemaakt over het behalen van deze doelstellingen.

In maart 2023 is de 'Zeeuwse Woondeal 2023' met het Rijk ondertekend. In deze woondeal is afgesproken dat er 16.500 nieuwe woningen gebouwd zullen worden tot 2030, waaronder 795 flexwoningen, 1.590 middenhuur en 6.800 nultredenwoningen. Daarnaast is afgesproken te blijven werken aan het versterken van de bestaande woningvoorraad door woningen te verduurzamen, levensloopbestendig te maken, te renoveren, of daar waar nodig, op termijn te onttrekken. Dit is een flinke opgave, bedoeld om het tekort aan woningen terug te dringen en voor iedereen passende en een toekomstbestendige huisvesting te realiseren.

Beoordeling en conclusie

Het initiatief voor de herontwikkeling van de locatie aan het Kerkplein 65-67 was al in gang gezet vóór de vaststelling van de Zeeuwse Woondeal 2023. De woondeal is daarmee niet geheel van toepassing op dit plan. De beoogde herontwikkeling voorziet in de bouw van twee woongebouwen met in totaal negen koopappartementen. De appartementen zijn worden gasloos uitgevoerd, zijn levensloopbestendig en geschikt voor meerdere doelgroepen, daarmee wordt er wel een bijdrage geleverd aan de opgaven die zijn vastgelegd in de woondeal.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie 2012-2030, Gemeente Kapelle

Op 26 maart 2013 heeft de gemeenteraad van Kapelle de Structuurvisie 2012-2030 vastgesteld. In dit beleidsstuk is de gemeentelijke visie op de ruimtelijke ontwikkeling uitgewerkt. Kapelle is een bloeiende gemeente en dit wil het gemeentebestuur zo houden. Kapelle is aantrekkelijk om te wonen, te werken en te recreëren. De gemeentelijke ambities zijn daarom gericht op het behoud en versterking van de kernkwaliteiten en ruimte voor kwaliteit (het juiste initiatief op de juiste plaats). Initiatieven die bijdragen aan de volgende kernkwaliteiten kunnen rekenen op een positieve grondhouding van het gemeentebestuur:

  • een uitstekend woon- en leefklimaat;
  • een prima voorzieningenniveau;
  • voldoende werk in de gemeente;
  • aantrekkelijk voor recreatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ019-OW01_0008.jpg"

Figuur 3.2 Uitsnede structuurvisie gemeente Kapelle

Beoordeling en conclusie

De locatie van het plangebied is op de kaart van de structuurvisie aangeduid als 'behoud en versterking woon- en leefklimaat kernen'. Onderhavig planvoornemen voorziet in een woningbouwontwikkeling binnen de kern Kapelle met behoud van het dorps karakter. De ontwikkeling op deze locatie past daarmee binnen de structuurvisie en levert een bijdrage aan de kernkwaliteit van een uitstekend woon- en leefklimaat.

3.4.2 Strategisch Kompas

In het Strategisch Kompas van de gemeente Kapelle is de ambitie opgenomen dat het woningaanbod woonruimte biedt voor 'iedereen', waarbij het kenmerk van de gemeente is dat je er dorps woont in het groen. Door te streven naar een aantrekkelijk woonklimaat voor zowel jonge gezinnen als ouderen kiest de gemeente voor een actieve sturing op een evenwichtige bevolkingsopbouw met bijpassende woningen, verspreid over de kernen.

Beoordeling en conclusie

Onderliggende ontwikkeling betreft een herstructurering om woningen mogelijk te maken die geschikt zijn voor meerdere doelgroepen. De ontwikkeling sluit dan ook aan bij de kwalitatieve vraag naar woningen.

3.4.3 Duurzaamheidsagenda gemeente Kapelle

Het duurzaamheidsbeleid voor de gemeente Kapelle wordt verwoord in de 'Duurzaamheidsagenda gemeente Kapelle'. Deze agenda, die is vastgesteld op 27 oktober 2020, is een verzameling van de volgende bouwstenen:

  • Elektriciteit;
  • Warmte in de gebouwde omgeving;
  • Natuur en biodiversiteit;
  • Klimaatbestendige leefomgeving;
  • Mobiliteit;
  • Circulaire gemeente;
  • Eigen organisatie; en
  • Waterstof.

Beoordeling en conclusie

De beoogde ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt bestaat uit de sloop van de bestaande bebouwing en vervangende nieuwbouw van twee woongebouwen met negen appartementen. Met deze herontwikkeling zal worden bijgedragen aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Kapelle

Zoals vastgelegd in de Wet voortgang energietransitie (Wet VET), zullen de nieuwe woongebouwen aardgasvrij worden uitgevoerd. Ten behoeve van de verwarming van de woningen zullen duurzame installaties worden toegepast die geen gebruik maken van fossiele brandstoffen. De nieuwe woongebouwen zullen daarnaast worden voorzien van moderne isolatietechnieken, waardoor er duurzaam kan worden omgegaan met de warmte.

Met de beoogde nieuwbouw zal ook worden gekeken naar de mogelijkheden voor het opwekken van duurzame energie, zoals het toepassen van zonnepanelen op de daken. In het kader van duurzame energie kan er in het plangebied laadpalen worden geplaatst voor het opladen van elektrische voertuigen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met milieuhychiënische aspecten. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhychiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.

4.1 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.

Verkennend en nader bodemonderzoek

Ten behoeve van de beoogde bestemmingswijziging en woningbouwontwikkeling is door SMA Zeeland een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. De volledige rapportage van het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 1 toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan, hieronder volgen de belangrijkste onderzoeksresultaten en aanbevelingen.

Het doel van het verkennend bodemonderzoek is inzicht te verkrijgen in de algemene milieuhychiënische bodemkwaliteit op de locatie en het vaststellen van de eindsituatie ter plaatse van de sinds de jaren '90 niet meer in gebruik zijnde ondergrondse brandstoftank die ter plaatse aanwezig is.

Het doel van het nader bodemonderzoek is het afperken van een zware metalen verontreiniging (lood en zink) in grond op de locatie.

Conclusies

Bodemopbouw

Onder de verhardingen binnen en buiten is een dunne laag zandlaag van circa 10 cm aanwezig en van circa 70 cm aan de oostkant tussen de bebouwing van huisnummers 63 en 65. Onder het zand is over bijna het gehele terrein tot circa 1,5 m-mv sterk zandige klei of sterk siltig zand met bijmenging van baksteen (sporen tot matig) en kolengruis (zwak) aangetroffen gevolgd door zintuiglijk schoon zand en klei.

Zware metalenverontreiniging in grond

Verdeeld over twee plaatsen is binnen de onderzoekslocatie circa 80 m3 (circa 155 m2 tot circa 0,5 m-mv) grond verontreinigd tot boven de interventiewaarde met lood en/of zink. Het PFAS gehalte van de sterk verontreinigde grond ligt onder de achtergrondwaarde.

De bovengrond op de rest van de onderzoekslocatie voldoet globaal indicatief aan klasse Industrie met betrekking tot lood. In de ondergrond zonder bijmenging voldoet de grond aan klasse Wonen of Achtergrondwaarde met betrekking tot lood. De verontreiniging is tot de onderzoeksgrens aan de Van der Biltlaan afgeperkt.

De gehalten lood in de leeflaag voldoen niet aan de grenswaarde voor hetgeen gezondheidskundig als voldoende wordt beschouwd voor plaatsen waar kinderen spelen.

Ondergrondse brandstoftank

In de grond en het grondwater zijn geen brandstofproducten aangetoond.

Algemene bodemkwaliteit

Naast de lood en zinkverontreiniging zijn in de grond PAK, cadmium, koper en kwik aangetoond boven de achtergrondwaarde. Verder is in een mengmonster van het zuidoostelijk terreindeel OCB in de bovengrond geconstateerd. In de overige mengmonsters van de bovengrond en ondergrond zijn geen OCB's aangetoond.

In het grondwater zijn van nature verhoogde concentraties arseen en molybdeen aangetoond.

Aanbevelingen

Saneringsnoodzaak

Op de onderzoekslocatie blijkt meer dan 25 m3 grond aanwezig met gehalten lood en/of zink boven de interventiewaarde. Er is gezien de historie van de locatie naar verwachting sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging (>25 m3 grond verontreinigd >I-waarde welke naar verwachting voor 1987 is ontstaan). Verder wordt opgemerkt dat ook de grond buiten de sterke verontreiniging mogelijk niet geschikt is voor de beoogde plannen voor de locatie. De gehalten lood in de leeflaag voldoen niet aan de grenswaarde voor hetgeen gezondheidskundig als voldoende wordt beschouwd voor plaatsen waar kinderen spelen.

Indien (graaf)werkzaamheden zijn voorzien ter plaatse van een geval van ernstige bodemverontreiniging, zullen deze werkzaamheden moeten worden gecombineerd met saneringsmaatregelen. Hiertoe moet een saneringsplan worden opgesteld dat door het bevoegd gezag Wet bodembescherming (RUD Zeeland namens de provincie Zeeland) dient te worden goedgekeurd. De uitvoerende partijen van de saneringswerkzaamheden dienen BRL 6000 cq. BRL 7000 gecertificeerd te zijn.

De saneringsmethode kan vaak goed worden afgestemd op de herinrichtingsplannen en kan in overleg met een bodemadviesbureau worden uitgewerkt. In dit geval voldoet de sanering mogelijk aan de BUS criteria, waardoor volstaan kan worden met een sanering volgens een BUS-procedure. Hierbij geldt een kortere startproceduretijd (circa vijf weken) dan bij een generieke saneringsprocedure, maar zijn er veel minder mogelijkheden tot maatwerk.

Integrale aanpak bodemsanering en archeologisch vervolgonderzoek

Uit de onderzoeksresultaten van het ter plaatse uitgevoerde archeologisch onderzoek (zie paragraaf 4.7.1) is gebleken dat de gronden van het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde kennen. De werkzaamheden van de bodemsanering kunnen leiden tot beschadiging en/of vernietiging van eventueel in de bodem aanwezige archeologische waarden. Om dit te voorkomen zal daarom voorafgaand aan de bodemsanering eerst een archeologisch vervolgonderzoek moeten hebben plaatsgevonden.

De werkzaamheden van de bodemsanering kunnen worden uitgevoerd wanneer uit de onderzoeksresultaten van het archeologisch vervolgonderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel dat aangetroffen archeologische waarden zijn veiliggesteld.

Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten is geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een ernstige bodemverontreiniging. Om de bodem ter plaatse van het plangebied geschikt te maken voor de beoogde woonfunctie zal deze eerst moeten worden gesaneerd.

De uitvoering van de bodemsanering van het plangebied is middels een voorwaardelijke verplichting geborgd in de planregels van voorliggend bestemmingsplan. De bodemsanering kan pas worden uitgevoerd nadat het archeologisch vervolgonderzoek ter plaatse volledig is afgerond. Het aspect bodem vormt verder geen beperking voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

4.2 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Overlast van geluid op geluidsgevoelige functies dient namelijk te worden voorkomen.

Beoordeling

Wegverkeerslawaai

De Wgh is niet van toepassing op wegen gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. Onderhavig plangebied aan het Kerkplein 65-67 is gelegen binnen de bebouwde komgrens van Kapelle waar een maximum snelheidsregime van 30 km/uur geldt. Ter plaatse van het plangebied zijn daarnaast ook geen geluidzones van toepassing van gezoneerde wegen (>50 km/uur) die buiten de bebouwde komgrens zijn gelegen. Op basis van de Wgh is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek ten aanzien van wegverkeerslawaai dan ook niet verplicht.

Spoorweglawaai

In het Besluit geluidhinder (Bgh) van 1 juli 2012 is het wettelijk kader van geluidhinder vanwege spoorwegen opgenomen. Op grond van artikel 1.4a is de zonebreedte van de trajecten in Nederland vastgesteld. Deze zonebreedte is afhankelijk van het vastgesteld geluidproductieplafond (ggp).

De spoorweg tussen Kapelle en Goes is gelegen op circa 390 meter ten zuiden van het plangebied. Op basis van spoorgeluidkaart van het geluidregister heeft deze spoorweg ter hoogte van het plangebied een ggp van maximaal 58 dB. Conform artikel 1.4a van het Bgh geldt er voor een spoorweg met een ggp gelijk aan of groter dan 56 dB en kleiner dan 61 dB een geluidzone van 200 meter die zich uitstrekt vanaf de as van de spoorweg. De geluidzone van de spoorweg is daarom niet van invloed op het plangebied.

Bouwbesluit 2012

In het kader van het Bouwbesluit worden eisen gesteld aan de uitwendige scheidingsconstructie van nieuwe woningen. Op grond van artikel 3.2 geldt een minimale karakteristieke geluidwering van 20 dB voor een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied. Aangezien de Wgh niet van toepassing is op het plangebied en daarom ook geen hogere grenswaarden aan de orde is, worden op grond van het Bouwbesluit, behoudens de minimale isolatie van 20 dB, geen aanvullende eisen gesteld aan de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie.

Ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden bepaald of er ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Hiervoor wordt aansluiting gezocht bij de classificering van de kwaliteit van de akoestische omgeving in een milieukwaliteitsmaat volgens het RIVM. In tabel 4.1 is de kwalificatie van het woon- en leefklimaat weergegeven.

Geluidbelasting in dB Indicatie geluidkwaliteit in de leefomgeving
< 45 dB Zeer goed
45-50 dB Goed
50-55 dB Redelijk
55-60 dB Matig
60-65 dB Slecht
> 65 dB Zeer slecht

Tabel 4.1 Beoordeling akoestische kwaliteit in woon- en leefklimaat

Op basis van de kaart 'Geluid in Nederland' van het RIVM wordt er binnen het plangebied een geluidbelasting van alle geluidsbronnen gemeten van 44 tot maximaal 60 dB. Het wegverkeer op de Weststraat en het Kerkplein ten noorden van het plangebied vormt de grootste geluidsbron, waardoor de akoestische kwaliteit aan de noordzijde van het plangebied op basis van tabel 4.1 is te kwalificeren als matig. Het overige deel van het plangebied heeft een redelijke tot zeer goede akoestische kwaliteit. Hiermee kan verondersteld worden dat een acceptabel woon- en leefklimaat gewaarborgd is binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ019-OW01_0009.jpg"

Figuur 4.1 Uitsnede kaart Geluid in Nederland (bron: Atlas Leefomgeving, RIVM)

Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarnaast aangetoond dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat ten opzichte van geluidhinder.

4.3 Watertoets

Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Goede afstemming tussen beide is daarom noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen dan ook verplicht.

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is het aanmeldformulier watertoets van het waterschap Scheldestromen ingevuld. Hierin worden de water gerelateerde effecten van het plan worden getoetst aan het beleid van het waterschap. Het aanmeldformulier is als Bijlage 2 toegevoegd aan het bestemmingsplan en reeds voorgelegd aan het Waterschap Scheldestromen.

Beoordeling

Het plangebied is in de bestaande situatie grotendeels verhard, tussen de bestaande bebouwing is wel een tuin/groenvoorziening ter grootte van 70 tot 100 m2 aanwezig. Dit deel van het plangebied is onverhard.

Met de realisatie van voorliggend planvoornemen zal de tuin/groenvoorziening verdwijnen ten behoeve van het nieuwe woongebouw en parkeervoorzieningen. In de nieuwe situatie zal het verharde oppervlakte van het plangebied daarom toenemen.

Uitgaande van een bergingseis van 75 mm berging per m2 toename verhard oppervlak geldt er voor dit plan een watercompensatie van slechts 5,6 tot 7,5 m3.

Het aanmeldformulier van de watertoets is op 24 mei 2023 aangeboden aan het Waterschap Scheldestromen. In de reactie op het aanmeldformulier heeft het waterschap aangegeven dat er met betrekking tot het aspect water geen aanleidingen zijn tot aanpassingen van het bestemmingsplan. Binnen het plangebied en de nabije omgeving bestaan geen mogelijkheden om een voorziening voor waterberging aan te leggen. Vanuit het waterschap geldt er daarom geen verplichting voor watercompensatie omdat het gaat om een kleine toemame van verharding in het centrumgebied.

Conclusie

Op basis van een verhardingstoename van hooguit 100 m2 geldt er voor dit plan een watercompensatie van slechts 7,5 m3. Vanuit zowel de gemeente Kapelle als het Waterschap Scheldestromen gelden er geen verplichtingen om te voorzien in watercompenserende maatregelen. Het aspect water vormt verder geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan.

4.4 Flora En Fauna

Vanuit Europese- en nationale regelgeving dient onderzocht te worden welke effecten de voorgenomen ingreep heeft op beschermde gebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op beschermde flora en fauna.

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling van het plangebied is een ecologische quickscan uitgevoerd om inzicht te krijgen in de mogelijke aanwezige beschermde dier- en plantsoorten binnen het plangebied. Uit de resultaten van de quickscan is naar voren gekomen dat er in de te slopen bebouwing en tuin mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen voor vleermuizen huismussen en gierzwaluwen aanwezig zijn.

Om te kunnen bepalen of deze beschermde soorten daadwerkelijk aanwezig zijn en wat de functie van het plangebied is voor deze soorten is gericht onderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 3 toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan.

Beoordeling en conclusie

Uit de onderzoeksresultaten is geconcludeerd dat er ter plaatse van het plangebied geen gierzwaluwen en vleermuizen zijn aanwezig zijn. De bestaande bebouwing en de beplanting in de tuin heeft tevens geen waarde voor vleermuizen als foerageergebied of voor vliegroutes.

Tijdens de uitvoering van het onderzoek zijn wel twee broedparen van huismussen aangetroffen in de bestaande bebouwing. Het slopen van de bebouwing heeft daarmee negatieve gevolgen voor deze beschermde diersoort. Om de bebouwing te kunnen slopen dient vooraf een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd voor het vernietigen van broedplaatsen van de huismus.

Aangezien er twee broedplaatsen van huismussen verloren zullen gaan als gevolg van de ontwikkeling, zijn er op 10 januari 2023 vier tijdelijke broedplaatsen geplaatst binnen 200 meter van het plangebied. Om ook in de toekomst te kunnen voorzien in voldoende broed- en verblijfplaatsen van huismussen dienen er in de te bouwen woongebouwen minimaal vier inpandige nestkastjes te worden aangebracht.

4.5 Stikstofdepositie

Op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming is het verboden om zonder vergunning projecten of andere handelingen uit te voeren die, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. De juridische basis voor de Wet natuurbescherming zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Per gebied zijn voor de soorten en habitattypen instandhoudingsdoelen bepaald.

Het grootste gedeelte van de Nederlandse natuurgebieden heeft te lijden onder verzuring, vermesting en verdroging. Hierdoor gaan kwetsbare en vaak bijzondere planten- en diersoorten achteruit en maken plaats voor meer algemene soorten. Een teveel aan stikstof, in de vorm van stikstofoxiden en ammoniak, is hier voor een groot deel debet aan.

Voor wat betreft stikstofdepositie dient voor nieuwe of gewijzigde plannen onderzocht te worden of er sprake kan zijn van een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Met behulp van een rekenprogramma (Aerius Calculator) moet worden bepaald of een plan een bijdrage (>0,00 mol/ha/jaar) aan stikstofdepositie veroorzaakt ter plaatse van Natura 2000-gebieden.

Indien een bijdrage van 0,00 mol/ha/jaar wordt berekend, kan worden gesteld dat er geen sprake is van een bijdrage en daarmee het initiatief niet tot significante negatieve effecten kan leiden.

Ten behoeve van dit planvoornemen is een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd van zowel de aanlegfase als de toekomstige gebruiksfase. De volledige berekeningen en bijbehorende rapportage is aan voorliggend bestemmingsplan toegevoegd als Bijlage 4. Hieronder volgt een korte samenvatting met de belangrijkste resultaten en conclusies.

Beoordeling

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied. Binnen een straal van 3 kilometer van het plangebied zijn wel Natura 2000-gebieden gelegen waar stikstofgevoelige habitattypen aanwezig zijn, dit betreffen: 'Yerseke en Kapelse Moer', 'Oosterschelde' en 'Westerschelde & Saeftinghe'.

Uit de uitgevoerde berekeningen kan geconcludeerd worden dat zowel gedurende de aanlegfase als de gebruiksfase van het plan de stikstofbijdrage 0,00 mol/ha/jaar bedraagt. Hierdoor kan het initiatief niet tot significante negatieve effecten leiden ter plaatse van de Natura 2000-gebieden.

Conclusie

Voor wat betreft het aspect stikstofdepositie zijn er vanuit de Wet natuurbescherming geen belemmeringen voor de realisatie van het initiatief. Het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.

4.6 Bedrijven En Milieuzonering

In de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van de verschillende typen bedrijven en instellingen. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de afstand, die tussen de diverse bedrijfstypen en een milieugevoelig object dient te worden aangehouden, om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken.

De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen is echter sprake van een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een ontsluitingsweg ligt of een gebied in het buitengebied met meerdere functies.

De afstanden tot de milieucategorieën zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

Milieu categorie Richtafstand tot 'rustige woonwijk' Richtafstand tot 'gemengd gebied'
1 10 0
2 30 10
3.1 50 30
3.2 100 50
4.1 200 100
4.2 300 200
5.1 500 300
5.2 700 500
5.3 1000 700
6 15000 1000

Tabel 4.2 Richtafstanden VNG-publicatie

Beoordeling

Het plangebied is gelegen in het centrum van Kapelle. Het centrumgebied bestaat uit een bundeling van winkels, horeca, maatschappelijke functies en wonen. Gezien de diversiteit aan functies in de omgeving van het plangebied, kan er worden gesproken van een 'gemengd gebied'. De bedrijven en functies in de omgeving hebben maximaal milieucategorie 2, waardoor een VNG-richtafstand van 10 meter van toepassing is tussen het plangebied en deze functies.

In het vigerende bestemmingsplan is ter plaatse van het plangebied de functieaanduiding 'wonen' opgenomen, er kan daarom worden geconcludeerd dat ter plaatse een goed- woon- en leefklimaat is gewaarborgd.

Middels voorliggend bestemmingsplan wordt ter plaatse van het plangebied de oprichting van twee appartementengebouwen met in totaal negen appartementen mogelijk gemaakt. De woningen betreffen geen milieu belastende functies, vanuit het plangebied kan daarom geen hinder van geur, geluid, stof en gevaar worden verwacht.

Kapelse dag

Op het Kerkplein vindt ieder jaar rond het laatste weekend van augustus het evenement 'Kapelse dag' plaats. Gedurende drie dagen vinden er in en rond de dorpskern verschillende activiteiten plaats waaronder een kermis, een braderie en verschillende feest- en muziekactiviteiten.

De nieuwe bewoners van de woningen moeten er rekening mee houden dat zij ten tijde van dit jaarlijks terugkerende evenement mogelijk hinder kunnen ervaren in de vorm van licht-, geur- en/of geluidsoverlast. Omdat mogelijke hinder als gevolg van het evenement slechts van tijdelijke aard betreft, vormt het evenement ook geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat van het plangebied.

Conclusie

De bedrijven en functies in de omgeving van het plangebied zijn niet van invloed op dit planvoornemen. Andersom levert de ontwikkeling van het plangebied ook geen beperkingen op voor deze functies. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit initiatief.

4.7 Archeologie En Cultuurhistorie

Vanaf 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden rekening is gehouden.

4.7.1 Archeologie

Op basis van het bestemmingsplan "Kapelle - Biezelinge" is het plangebied voorzien van een dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie'. Ter plaatse van deze dubbelbestemming zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de op of in de grond aanwezige of te verwachte archeologische waarden. Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 30 m2 en met een bodemverstoring dieper dan 0,3 m onder maaiveld is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek verplicht gesteld.

Archeologisch vooronderzoek

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het archeologisch vooronderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen. De vraagstelling van deze onderzoeken richt zich op het vaststellen en toetsen van de archeologische verwachting en de bepaling in hoeverre de voorgenomen ingrepen in het kader van de planvorming effect hebben op eventuele archeologische resten in het gebied.

De volledige rapportage van het archeologisch vooronderzoek is als Bijlage 5 toegevoegd aan dit bestemmingsplan, hieronder volgt een samenvatting met de belangrijkste bevindingen.

Archeologisch bureauonderzoek

Op basis van het onderzoek geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachting voor de periode Vroege Middeleeuwen – Nieuwe tijd. Het plangebied bevindt zich naar verwachting op de afzettingen van een kreekgeul, dat zijn oorsprong kent in de Romeinse tijd. Gedurende de Vroege Middeleeuwen is deze geul verland, waarna het een relatief gunstige locatie voor bewoning heeft gevormd. In de Late Middeleeuwen is het gebied ingepolderd. Het plangebied bevindt zich aan het kerkplein van de Nederlands Hervormde Kerk van Kapelle, waarvan de oudst bekende funderingen uit de 12e – 13e eeuw stammen. Rondom het kerkplein heeft bewoning plaatsgevonden, in ieder geval vanaf de 17e eeuw op basis van topografische kaarten. Het plangebied is op basis van de topografische kaarten zeker vanaf de 18e eeuw bebouwd geweest, maar de verwachting is hoog dat er voorgangers van deze bebouwing aanwezig kunnen zijn. Voor de periode Paleolithicum – Romeinse tijd geldt geen archeologische verwachting. Door de activiteit van de kreekgeul die in het plangebied aanwezig is, zijn de archeologische niveaus en resten uit deze periodes reeds geërodeerd.

Inventariserend veldonderzoek

Tijdens het veldonderzoek is vastgesteld dat de natuurlijke ondergrond bestaat uit Afzettingen van Duinkerke – II. Deze zijn alleen in boring 1 aangetroffen, op een diepte van 165 cm -Mv (0,55 m NAP). Hierboven is sprake van een oude ophooglaag, die te relateren is aan de ligging in de historische kern van Kapelle. De overige boringen zijn in deze ophooglaag gestaakt op resten bouwmateriaal (zacht rood en oranje baksteen en mortelresten). Tevens bevat deze ophooglaag fragmenten aardewerk uit de periode Middeleeuwen – Nieuwe Tijd. De top van deze ophoging ligt op een diepte tussen 15 – 110 cm -Mv (tussen 1,5 en 0,8 m NAP). De onderzijde is alleen in boring 3 bereikt op 165 cm -Mv (0,55 m NAP). De overige boringen zijn gestaakt in (historisch) puin op een diepte tussen 50 en 180 cm -Mv (1,1 á -0,4 m NAP). Dit puin is te relateren aan de ligging van het plangebied in de historische kern van Kapelle. Vermoedelijk zijn in de ondergrond resten van muurwerk, funderingen en/of uitbraaksleuven aanwezig, maar ook overige archeologische resten zijn niet uit te sluiten. Hoewel in boring 1 sprake is van een kruipruimte tot 110 cm -Mv, is het archeologisch relevante niveau (de ophooglaag en de top van de Afzettingen van Duinkerke – II) intact. Gezien de resultaten van het veldonderzoek kan de hoge verwachting op resten uit de Middeleeuwen – Nieuwe Tijd in het gehele plangebied worden gehandhaafd.

Advies

Onderhavig planvoornemen omvat de sloop van de bestaande bebouwing binnen het plangebied, waarna nieuwbouw zal plaatsvinden. Hierbij vinden (ondergrondse) sloopwerkzaamheden en graafwerkzaamheden plaats, die het archeologisch relevante niveau zullen verstoren. Daarom wordt een vervolgonderzoek geadviseerd (karterende en waarderende fase). Gezien de verwachting op grondsporen kan dit het beste in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Wegens de beperkte ruimte door bebouwing in het plangebied wordt geadviseerd om dit onderzoek uit de voeren in de variant Archeologische Begeleiding (IVOP/ AB), na de bovengrondse sloop. Voor een dergelijk onderzoek is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk die op voorhand door de bevoegde overheid, in deze de gemeente Kapelle, moet worden goedgekeurd.

Bovenstaande vormt een advies. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal de bevoegde overheid (de gemeente Kapelle) een besluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.

Integrale aanpak bodemsanering en archeologisch vervolgonderzoek

Uit de onderzoeksresultaten van het bodemonderzoek (zie paragraaf 4.1) is geconcludeerd dat de gronden binnen het plangebied plaatselijk zijn verontreinigd en daarmee gesaneerd moeten worden. De werkzaamheden van de benodigde bodemsanering kunnen leiden tot verstoring van de hoge archeologische verwachtingswaarde van het plangebied. Om dit te voorkomen zal voorafgaand aan de bodemsanering eerst het archeologisch vervolgonderzoek moeten hebben plaatsgevonden en volledig zijn afgerond.

Aangezien er sprake is van een plaatselijk verontreinigde bodem moeten de uitvoerende archeologen hiervan tijdig op de hoogte zijn gesteld. Hiermee kunnen er passende maatregelen getroffen worden om veilig in de verontreinigde bodem te kunnen werken.


Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de hoge archeologische verwachtingswaarde van het plangebied bevestigd. De vigerende dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' zal daarom in voorliggend bestemmingsplan gehandhaafd blijven. Ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning voor bodemingrepen blijft de uitvoering van een archeologisch onderzoek daarmee verplicht.

4.7.2 Cultuurhistorie

Het plangebied is gelegen binnen de historische dorpskern van Kapelle die bestaat uit de centraal gelegen Hervormde Kerk die wordt omgeven door een groene ruimte met forse bomen. De kerkring wordt omsloten door wanden van aaneengesloten individuele panden van één of twee lagen en diverse kappen. De bebouwing bestaat uit woningen, enkele winkels en horecapanden en het stadhuis.

De Hervormde Kerk betreft een rijksmonument, waarvan de toren en het koor dateren uit de vroege veertiende eeuw. De toren is ruim 60 meter hoog en is daarmee de hoogste toren van Zuid-Beveland.

Op de Kaart Cultuurhistorie Zeeland (KCZ) zijn de cultuurhistorische waarden van de provincie vastgelegd. De cultuurhistorische waarden betreffen sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van de leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ019-OW01_0010.jpg"

Figuur 4.2 Uitsnede Kaart Cultuurhistorie Zeeland

Beoordeling en conclusie

Op basis van de Kaart Cultuurhistorie Zeeland kan worden geconcludeerd dat binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. De herontwikkeling van het plangebied heeft daarom geen negatieve gevolgen voor cultuurhistorische waarden.

Met de herontwikkeling van het plangebied zal rekening worden gehouden met de cultuurhistorische karakteristieken van de historische kerkring. In het ontwerp van de beoogde nieuwe bebouwing zal worden aangesloten op de bestaande bebouwing binnen de historische dorpskern. Daarbij zal er rekening worden gehouden in bouwstijl, kleur- en materiaalgebruik en situering van de bebouwing.

De herontwikkeling van het plangebied zal niet leiden tot een negatieve invloed op de cultuurhistorische waarden van de rijksmonumentale Hervormde Kerk, gelegen aan de overzijde van het plangebied.

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan.

4.8 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' aangetast wordt.

Projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan de maximum toegestane grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.

Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 en NO2.

Beoordeling

Onderhavig planvoornemen omvat de sloop van de bestaande bebouwing en nieuwbouw van twee woongebouwen met daarin totaal negen appartementen. Het planvoornemen behoort vanwege de relatief beperkte omvang tot de categorie van gevallen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3% grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan daarom achterwege blijven.

Aan de hand van de Schone lucht Kaarten van het RIVM is de blootstelling aan luchtverontreiniging ter plaatse van het plangebied in kaart gebracht. Ter plaatse van het plangebied worden de grenswaarden voor roet, stikstofdioxide en fijnstof niet overschreden. Er daarom sprake van een goed woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ019-OW01_0011.jpg"

Figuur 4.3 Schone lucht Kaarten RIVM (bron: Atlas Leefomgeving)

Conclusie

Uit bovenstaande beoordeling blijkt dat de bijdrage van de het initiatief 'niet in betekende mate' is en daarom geen nader onderzoek benodigd is. Tevens kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van het projectgebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.9 Externe Veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.

De beoogde woonfunctie betreft een kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor de inventarisatie van de risico's op kwetsbare objecten als gevolg van gevaarlijke stoffen kan de Nederlandse risicokaart gebruikt worden. Hiervan is hieronder een uitsnede weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ019-OW01_0012.jpg"

Figuur 4.4 Uitsnede risicokaart (locatie plangebied is blauw omcirkeld)

Beoordeling

Risicovolle inrichtingen

Nabij het plangebied (<200 meter) zijn geen inrichtingen met gevaarlijke stoffen aanwezig, een berekening van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.

Buisleidingen

Ten noorden van de kern Kapelle loopt een gasleiding van de Gasunie. De afstand tot deze buisleiding is dusdanig groot (ruim 880 meter) dat het plangebied niet binnen de invloedsfeer van deze leiding ligt.

Transportroutes

Op circa 525 meter afstand ten zuiden van het plangebied ligt de spoorlijn Vlissingen - Bergen op Zoom. Als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen kent dit spoortraject een invloedsgebied van 4 kilometer waar het plangebied binnen valt. Het plangebied ligt daarnaast binnen de (toxische) invloedsgebieden van de Basisnetroutes N289 en de A58. Deze routes liggen op circa 1,45 kilometer van het plangebied. Voor beide wegen geldt eveneens een invloedsgebied van 4 kilometer.

Omdat het plangebied niet is gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontouren (200 meter) van zowel het spoor, de N289 en de A58, is een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk. Doordat het plangebied wél is gelegen binnen de invloedsgebieden van deze transportroutes, is een beperkte verantwoording van het groepsrisico wel van toepassing.

Beknopte verantwoording groepsrisico

In het kader van het wettelijk vooroverleg zal voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Van der Biltlaan richting het zuiden van de kern Kapellen en via het Kerkplein welke in zowel richting het westen overgaat in de Westraat en richting het noordoosten in de Ooststraat. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

Ter plaatse van het plangebied wordt een appartementengebouw met 9 appartementen gerealiseerd. De bewoners van de woningen bestaan uit personen die in staat zij om zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. In het plangebied worden geen voorzieningen gerealiseerd voor personen met een lage zelfredzaamheid.

Als gevolg van de ligging van het plangebied binnen de invloedsgebieden van de spoorlijn en de twee wegen N289 en A58, zijn er 2 maatgevende scenario's van toepassing:

  1. 1. toxische wolk (spoor en 2 wegen)
  2. 2. BLEVE (spoor, effectafstand = 460 meter)

Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het centraal uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen (systeem met één druk op de knop voor het gehele gebouw). Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen.

Conclusie

Ter plaatse van het plangebied gelden geen belemmeringen met betrekking tot externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.10 M.e.r.- Beoordeling

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage.

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke aanvliegroutes die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft. Het betreft de volgende drie stappen:

  1. 1. Toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Hiermee wordt getoetst of het plan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
    1. a. Het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig.
    2. b. Het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r., en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan als bedoeld in kolom 3 ‘plannen' geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht.
    3. c. Het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D: er moet beoordeeld worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd.
    4. d. De activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit wordt niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
  2. 2. In het geval van een plan: toetsing of het uitvoeren van een passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming voor dit plan verplicht is vanwege de hierin opgenomen activiteit(en). In dat geval is het plan mogelijk m.e.r.-plichtig.
  3. 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening. Door Provinciale Staten kunnen hierin aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Beoordeling en conclusie

De activiteit die met de ruimtelijke onderbouwing mogelijk wordt gemaakt, is de realisatie van negen appartementen. Deze activiteit valt binnen onderdeel D. (D11.2 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). Er is geen definitie gegeven voor een 'stedelijk ontwikkelingsproject'.

De activiteit blijft ruimschoots onder de drempelwaarde:

  • Oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • Aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat; of
  • Bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De drempelwaarden in het Besluit m.e.r. zijn indicatieve waarden. Dit betekent dat het bevoegd gezag dient na te gaan of de beoogde activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Dit kan middels een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Op grond van de stappen 2 en 3 is geen directe aanleiding voor een m.e.r.-plicht.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden beoordeeld of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. In voorgaande paragrafen zijn de mogelijk effecten ten aanzien voor de diverse milieu- en omgevingsaspecten nader beoordeeld. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het project die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatsen. Er is dan ook geen sprake van een m.e.r.-plicht.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan heeft tot doel een adequaat juridisch-planologische regeling te scheppen voor deze ontwikkeling. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten.

Het bestemmingsplan biedt een flexibele, juridische regeling, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid van de burger wordt geschaad. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Hierna wordt inhoudelijk ingegaan op de bestemmingen en de aanduidingen binnen het dit bestemmingsplan.

5.2 Bestemmingen

In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Artikel 3 Wonen

De als 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in woningen en ondergeschikte voorzieningen zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen,bergingen, een loopbrug, tuinen en water.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - centrum' zijn naast woningen tevens commerciële en centrum functies toegestaan op de begane grond.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' dient ter bescherming van de mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. Ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning voor bodemwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter onder het maaiveldniveau over een oppervlakte van meer dan 30 m2 moet middels de uitvoering van een archeologisch onderzoek kunnen worden aangetoond dat er geen archeologische waarden worden beschadigd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Deze paragraaf beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

6.1.1 Toepassing grondexploitatie

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.

Aangezien dit planvoornemen een particulier initiatief betreft wordt een anterieure overeenkomst afgesloten met de initiatiefnemer om de procedurekosten te kunnen verrekenen. Mogelijke planschade is eveneens voor rekening van de initiatiefnemers. Er zijn ook geen andere omstandigheden bekend die bijzondere kosten met zich meebrengen voor de gemeente. Het plan wordt derhalve financieel-economisch haalbaar geacht

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dient inzicht te woreden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken als ook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro.

6.2.1 Participatie

In het kader van participatie heeft de initiatiefnemer het plan direct besproken met de aangelegen buren van het plangebied. Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, zal de initiatiefnemer ook nog een informatieavond organiseren waar geïnteresseerde en belanghebbende vrijblijvend worden uitgenodigd om de voorgenomen plannen in te zien.

6.2.2 Vooroverleg

In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn met name genoemd het waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Ten aanzien van bekendmaking van het plan is artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Voorts is in artikel 3.1.6 van het Bro bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven.

In het kader van het vooroverleg heeft de gemeente Kapelle dit plan met de provincie Zeeland afgestemd in het regulier ambtelijk overleg. Ten behoeve van de watertoets is het aanmeldformulier van het Waterschap Scheldestromen (zie Bijlage 2) ingevuld en voorgelegd. In de reactie op het aanmeldformulier heeft het waterschap aangegeven dat er met betrekking tot het aspect water geen aanleidingen zijn tot aanpassingen van het bestemmingsplan.

6.2.3 Zienswijzen

Na het wettelijk vooroverleg wordt dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpbestemmingsplan. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid om zienswijzen op het plan in te dienen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf (datum) gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er (aantal) zienswijzen ingediend.

6.2.4 Beroep

Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbende én geen belanghebbenden die kunnen aantonen dat hij/zij niet in staat was een zienswijze af te geven én (niet) belanghebbenden indien het beroep betrekking heeft op een wijziging die is aangebracht t.o.v. het ontwerpbestemmingsplan tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 1 Staat van Horeca-activiteiten

Bijlage 1 Verkennend En Nader Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend en nader bodemonderzoek

Bijlage 2 Aanmeldformulier Watertoets

Bijlage 2 Aanmeldformulier Watertoets

Bijlage 3 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 3 Ecologisch onderzoek

Bijlage 4 Stikstofdepositieonderzoek

Bijlage 4 Stikstofdepositieonderzoek

Bijlage 5 Archeologisch Vooronderzoek

Bijlage 5 Archeologisch vooronderzoek