KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
2.2 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu En Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
4.4 Bodem- En Grondwaterkwaliteit
4.5 Ecologie
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Geluid
4.8 Kabels En Leidingen
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 Verkeer En Parkeren
4.11 Watertoets
Hoofdstuk 5 Toelichting Op Juridische Regeling
5.1 Algemeen
5.2 Verbeelding
5.3 Regels
5.4 Handhaving Bestemmingsplan
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële Haalbaarheid
6.2 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
6.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Onderzoek Archeologie
Bijlage 2 Advies Oosterschelderegio Archeologisch Samenwerkingsverband
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Aerius-berekeningen
Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 6 Aanvullend Onderzoek Vleermuizen En Grondgebonden Zoogdieren
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek

Maalstede 1a

Bestemmingsplan - Gemeente Kapelle

Vastgesteld op 26-03-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Maalstede 1a met identificatienummer NL.IMRO.0678.kapbiezHZ020-VA01 van de gemeente Kapelle.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

Een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

Een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 achtererfgebied

Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig

loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te

doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.8 achterste perceelsgrens

De van de weg af gekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel van de weg zijn afgekeerd, wijzen burgemeester en wethouders een achterste perceelsgrens aan.

1.9 afwijking

Een afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo juncto art. 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo.

1.10 antenne-installatie

Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.11 archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.12 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.13 bestaand gebruik

Het op het tijdstip van het in werking treden van het plan bestaande gebruik.

1.14 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bevoegd gezag

Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.18 bijgebouw

Een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.19 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.20 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.21 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct, hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 bouwwerk, geen gebouw zijnde

Elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.

1.26 dakkapel

Een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.27 dakopbouw

Een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.28 deskundige

Een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen aangaande een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening, zoals bijvoorbeeld een archeologisch deskundige, landschapsdeskundige, milieudeskundige en natuurdeskundige.

1.29 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop (bijvoorbeeld een showroom), het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.30 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.31 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 gestapelde woning

Een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere gebouwde ruimte is gelegen.

1.33 hoofdgebouw

Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.34 huishouden

De bewoning door een persoon of meerdere personen in de vorm van een vast samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur of een bijzondere woonvorm, van een woning.

1.35 kamerverhuur

Het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de kamerhuurder te plaatse het hoofdverblijf heeft.

1.36 kantoor(ruimte)

Voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.37 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.38 logies

Bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de betreffende personen het hoofdverblijf ter plaatse of elders hebben.

1.39 NEN

Door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.40 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.41 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.42 peil

  1. a. Voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van de weg (ter plaatse van de hoofdtoegang) + 15 cm;
  3. c. wanneer onduidelijkheid bestaat over het peil kan het bevoegd gezag een peil aanwijzen.

1.43 perceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

1.44 plangrens

De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.45 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.46 seksinrichting

Het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.47 twee-aaneen gebouwde woning

Een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee-aaneen gebouwde woningen.

1.48 voorerfgebied

Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.49 voorgevel-/achtergevellijn

De op de verbeelding als zodanig aangegeven lijn die, in combinatie met de rechte lijnen die in het verlengde daarvan zijn te trekken, bij het bouwen aan de wegzijde (voorgevellijn) of aan de van de weg- afgekeerde zijde (achtergevellijn) niet mag worden overschreden.

1.50 voorste perceelsgrens

De naar de weg gekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel naar de weg zijn gekeerd, wijzen burgemeester en wethouders een voorste perceelsgrens aan.

1.51 wonen

Het gehuisvest zijn in een woning, conform het begrip “woning”.

1.52 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.53 zijdelingse perceelsgrens

De grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

1.54 zijerf

De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstanden

Afstanden tussen bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de bouwhoogte van een ander bouwwerk

Tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het peil; bij constructies worden de werken in verticale stand meegerekend.

2.4 de breedte, lengte en diepte van een gebouw

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.5 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 70%), wordt de goot of boeibord van de dakkapel als goothoogte aangemerkt.

2.7 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen in een woning;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, alsmede kapvorm, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. toetsing aan welstand.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 meter bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.

7.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  3. c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

7.3 Ondergronds bouwen

Voor het ondergrond bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het aanwezige oppervlak aan bouwwerken boven peil;
  2. b. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 m onder peil.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Verbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te doen of laten gebruiken voor een doel of op een wijze, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming(en).

8.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  1. a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie, de exploitatie van een seksinrichting en de verkoop en opslag van vuurwerk.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijkingsbevoegdheid overschrijding grenzen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds kan worden afgeweken - afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch en / of esthetisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
  3. c. de bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Algemene Procedureregels

Indien in de bestemmingsplanregels naar deze regel is verwezen, is op de voorbereiding van een besluit tot afwijking, uitwerking of wijziging van een bestemmingsplan de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Werking wettelijke regeling

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

11.2 Parkeren

  1. a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden – al dan niet gecombineerd –, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. b. Bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde CROW-richtlijn (dan wel de vervanger daarvan) bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  3. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 12.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. Lid 12.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid 12.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Maalstede 1a' van de gemeente Kapelle.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Maalstede 1a in Kapelle was tot 2020 een uitvaartcentrum gevestigd. Hierna is het gebouw leeg komen te staan. Initiatiefnemer is daarom voornemens om op dit perceel een kleinschalig appartementengebouw te realiseren met acht wooneenheden voor de doelgroep senioren waaraan grote behoefte is. Hierachter kunnen twee levensloopbestendige woningen worden gerealiseerd voor eveneens de doelgroep senioren. Het toevoegen van tien woningen in bestaand dorpsgebied is vanuit planologische en volkshuisvestelijke overwegingen inpasbaar. Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van tien woningen juridisch planologisch mogelijk.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt aan de Maalstede 1a in Kapelle. Aan weerszijden van het plangebied staan woningen. Ten noorden van het plangebied ligt een weidegebied. Aan de zuidzijde ligt aan de overzijde van de Maalstede een parkje en de reconstructie van een voormalig kasteel. Een situatietekening met omgeving is opgenomen in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ020-VA01_0001.png"Figuur 1: Situering plangebied en omgeving. Plangebied rood gestippeld omkaderd.

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:

Bestemmingsplan Raadsbesluit Uitspraak ABRvS
“Kapelle - Biezelinge" 9 februari 2010 N.v.t.

De gronden zijn in het bestemmingsplan "Kapelle - Biezelinge" bestemd voor 'Maatschappelijk' en 'Agrarisch'. Een uitsnede van de verbeelding is opgenomen in figuur 2. Verder geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. De planontwikkeling is hiermee in strijd. Om een bestemmingswijziging naar wonen mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ020-VA01_0002.png"Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Kapelle - Biezelinge'. Plangebied rood omkaderd.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie en een planbeschrijving van de nieuwe toestand beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. Hoofdstuk 4 omvat de milieuaspecten en de waterparagraaf. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 5 wordt de keuze voor de planmethodiek toegelicht. Hoofdstuk 6 is gewijd aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin wordt ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het plangebied ligt aan de rand van het dorp, binnen twee minuten van het centrum van Kapelle. De oorspronkelijke boerderij is in 1980 afgebroken. Hierna is een nieuwe schuur gebouwd. Tot 2020 is deze schuur in gebruik geweest als uitvaartcentrum. Aan weerszijden van het plangebied staan woningen. De achtertuin grenst aan een weiland met hoogstamfruit. Aan de voorzijde ligt een klein wandelparkje en de reconstructie van het voormalig Slot Maalstede. Een situatietekening van de bestaande toestand is opgenomen in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ020-VA01_0003.png"Figuur 3: Situatietekening bestaande toestand.

Woning aan Maalstede 1. Woningen aan Maalstede 3 en 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ020-VA01_0004.png"Park met reconstructie voormalig kasteel. Achterzijde Maalstede 1 en 1a vanaf Ooststraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ020-VA01_0005.png"Voorzijde bestaand pand Maalstede 1a. Achterzijde bestaand pand Maalstede 1a.

2.2 Nieuwe Situatie

Appartementengebouw
De bestaande schuur wordt gesloopt. In de plaats hiervan wordt een kleinschalig appartementengebouw in twee bouwlagen met een kap teruggebouwd. De bestaande korrelgrootte wordt aangehouden, zodat het gebouw passend is binnen de schaal en maat van de directe omgeving. Dit sluit aan op de bestaande bouwkarakteristiek in de omgeving. De inrichting en het ontwerp is gebaseerd op het herstel van een boerenerf.
Op de begane grond komen vier appartementen met een gebruiksvloeroppervlakte van 86 m² tot 91 m². De vier appartementen op de eerste bouwlaag hebben een gebruiksvloeroppervlakte van 107 m² tot 118 m² met elk een slaapkamer en badkamer op de tweede bouwlaag. De goothoogte van het appartementengebouw is circa 3,2 meter met een nokhoogte van 10 meter. Het verkavelingsplan is opgenomen in figuur 4. In figuur 5 is een aanzichttekening opgenomen vanaf de straatzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ020-VA01_0006.png"Figuur 4: Verkavelingsvoorstel plangebied (indicatief).

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ020-VA01_0007.png"Figuur 5: Aanzichttekening appartementengebouw vanaf de Maalstede.

Twee-onder-één-kapwoning
Achter het appartementengebouw wordt een twee-onder-één-kapwoning in één bouwlaag met een kap gerealiseerd voor de doelgroep senioren. De korrelgrootte is afgestemd op het hiervoor gelegen appartementengebouw. Het woon- en slaapgedeelte vindt plaats op de begane grond met een gebruiksvloeroppervlakte van 72 m². De goothoogte wordt maximaal 3,5 meter met een nokhoogte van maximaal 6,5 meter. Aan weerszijden van de twee woningen worden vier bergingen opgericht voor de acht appartementen, alsmede twee bergingen voor de seniorenwoningen. Het verkavelingsplan is opgenomen in figuur 4. In figuur 6 is aan aanzichttekening opgenomen van de voor- en achterzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ020-VA01_0008.png"Figuur 6: Aanzichttekeningen twee-onder één-kapwoning (indicatief).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet, welke op 1 januari 2024 in werking is getreden.

In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie tot bestemmingsplan
In de uitwerking van prioriteit 3 'Sterke en gezonde steden en regio's' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stads- en dorpsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk wil het rijk de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het toevoegen van tien woningen in bestaand dorpsgebied. De rijksbelangen worden niet geraakt.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. De rijksbelangen zijn bij dit plan niet in het geding.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.

In dit bestemmingsplan wordt het oprichten van tien woningen mogelijk gemaakt. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Het toevoegen van tien woningen in het plangebied levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op. In paragraaf 3.2.2 wordt dit toegelicht.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De woning is in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Zeeuwse Omgevingsvisie

Provinciale Staten van Zeeland hebben op 12 november 2021 de Zeeuwse Omgevingsvisie vastgesteld. De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de volle breedte van de leefomgeving en alle andere onderwerpen die van belang zijn voor de toekomst van Zeeland. De visie voldoet aan de vereisten die de Omgevingswet stelt aan een Omgevingsvisie en heeft tot inwerkingtreding van de Omgevingswet een wettelijke basis in de Wet ruimtelijke ordening (artikel 2.2), Wet Milieubeheer (artikel 4.9), Waterwet (artikel 4.4) en Planwet verkeer en vervoer (artikel 5).

De uitdagingen voor Zeeland bestaan voornamelijk uit de klimaatverandering, stijging van de zeespiegel, afname van biodiversiteit, andere bevolkingssamenstelling door vergrijzing. Deels is het de uitdaging te behouden wat er is, deels is het de uitdaging in te spelen op de ontwikkelingen die komen gaan. Om deze uitdagingen het hoofd te bieden en tegelijkertijd te werken aan brede welvaart, beschrijft de Zeeuwse Omgevingsvisie vier Zeeuwse Ambities voor 2050. Deze ambities betreffen:

  1. 1. uitstekend wonen en werken in Zeeland;
  2. 2. balans in grote wateren en het landelijk gebied;
  3. 3. een duurzame en innovatieve economie;
  4. 4. een klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.

Deze vier Zeeuwse ambities vragen om een goede afweging van keuzes, zowel op regionaal als op lokaal niveau. De drie afwegingsprincipes die het Rijk daarvoor heeft bedacht -zoals aangegeven in de NOVI- zijn in de Omgevingsvisie vertaald naar vier afwegingsfactoren. Deze zijn nodig om een zorgvuldige afweging te kunnen maken bij concrete initiatieven en activiteiten in Zeeland. Deze afwegingsfactoren zijn:

  1. 1. Doe meer met minder grond.
  2. 2. Werk samen en deel kosten en baten.
  3. 3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.
  4. 4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

De vier ambities zijn algemene strategische ambities met 2050 als horizon. Deze moeten ook richting geven aan beleidsdoelstellingen voor de kortere termijn (2030). In de Omgevingsvisie Zeeland is dan ook het beleid voor de periode tot 2030 vormgegeven. Dit beleid is onderverdeeld in doelen voor 2030, de huidige situatie, acties voor de periode tot 2030 én afwegingsfactoren voor de uitvoering. Er zijn 27 thema's (bouwstenen) uitgewerkt waarbij het beleid voor de komende 10 jaar is weergegeven en waarvoor instrumenten, waaronder de Zeeuwse Omgevingsverordening, kunnen worden ingezet. In de Zeeuwse Omgevingsverordening is het beleid uit de Zeeuwse Omgevingsvisie verankerd.

Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. Het initiatief ziet op de realisatie van 10 duurzame woningen. Het plangebied valt binnen de bestaande dorpskern. Met het initiatief wordt invulling gegeven aan de ambitie 'uitstekend wonen en werken in Zeeland'. Het plan is passend in de omgeving en geeft invulling aan de lokale woonbehoefte. De ontwikkeling is in lijn met de provinciale omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening Zeeland (2018)

In de Omgevingsverordening van de provincie Zeeland zijn regels opgenomen ten aanzien van de fysieke leefomgeving van de provincie Zeeland. Hierbij zijn de uitgangspunten opgenomen die zijn vastgelegd in het provinciale omgevingsplan. In de Omgevingsverordening is de volgende bepaling opgenomen over Wonen.

Artikel 2.7 Wonen
In lid 1 is opgenomen dat in de toelichting bij een bestemmingsplan waarin een nieuwe kleinschalige woningbouwlocatie in het landelijk gebied wordt toegelaten aannemelijk wordt gemaakt dat wordt voldaan aan de in bijlage C bedoelde voorwaarden. Nieuwe kleinschalige woningbouwlocaties in het landelijk gebied, die niet voldoen aan de in bijlage C bedoelde voorwaarden, worden in een bestemmingsplan niet toegelaten.

Naast het beoordelingskader van artikel 2.7 van de Omgevingsverordening is artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Ladder duurzame verstedelijking) van toepassing indien sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met de term "kleinschalige woningbouwmogelijkheden" wordt beoogd een afzonderlijke categorie aan te duiden die wordt onderscheiden van reguliere uitbreidingslocaties/ nieuwe woonwijken die, in hoofdzaak, in of aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied worden ontwikkeld. Artikel 2.7 is daarop niet van toepassing, omdat hier sprake is van een ontwikkeling in bestaand dorpsgebied door het toevoegen van tien woningen in een bebouwingslint met hoofdzakelijk woningen.

Toetsing aan Omgevingsverordening
Het toevoegen van tien woningen valt onder de mogelijkheden voor verbetering, uitbreiding en verplaatsing van (bestaande) individuele burgerwoningen in bestaand dorpsgebied. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is deze planontwikkeling goed inpasbaar. Het plan maakt onderdeel uit van de lokale en regionale woningbehoefte.

Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van tien woningen mogelijk. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Het bouwen van 11 woningen is geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder (ABRvS 16 september 2015, nr. 201308263/2/R4). Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Toetsing aan de Ladder is derhalve niet nodig.


Conclusie
Deze planontwikkeling maakt het oprichten van tien woningen mogelijk in bestaand dorpsgebied. De ruimtelijke- en beeldkwaliteit krijgen een kwaliteitsimpuls. De provinciale belangen zoals verwoord in de Omgevingsverordening Zeeland (2018) zijn niet in het geding.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Regionale Woonvisie De Bevelanden 2019-2023

Met de Regionale Woonvisie De Bevelanden 2019 - 2023 beogen de vijf Bevelandse gemeenten inzicht te geven in de gezamenlijke missie en ambities van de regiogemeenten op het gebied van het wonen (oktober 2019). De visie is een parapluvisie voor verdere uitwerking in lokaal beleid. De Regionale Woonvisie bevat de volgende missie: 'Wij willen een aantrekkelijke regio zijn waar men graag woont, met een regionaal passend, duurzaam en toekomstbestendig woningaanbod'. Vanuit deze missie zijn de volgende vijf ambities geformuleerd:

  1. 1. De Bevelanden zet in op een duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad.
    De Bevelanden heeft forse ambities op het gebied van duurzaamheid. In de woningvoorraad kan nog veel energie bespaard worden.
  2. 2. De Bevelanden voor iedereen.
    De regio De Bevelanden wil een complete regio zijn, met een passend woningaanbod voor jong en oud, rijk en arm, kleine en grote huishoudens, met en zonder ondersteuning, permanent en tijdelijk.
  3. 3. De Bevelanden zet alleen in op nieuwbouw die echt iets toevoegt.
    De Bevelanden streeft naar evenwicht in vraag en aanbod op de woningmarkt. De verwachte huishoudensgroei is de belangrijkste onderlegger voor het regionale woningbouwprogramma.
  4. 4. De Bevelanden benut het bestaande.
    De Bevelanden streeft naar een toekomstbestendige woningvoorraad. Dit betekent continu investeren in onderhoud, aanpasbaarheid en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. Naast de focus op vastgoed zal er ook aandacht moeten zijn voor de aanpak van sociale problematiek en de kwaliteit van de openbare ruimte.
  5. 5. De Bevelanden zorgt.
    Regio De Bevelanden wil een zorgzame regio zijn, waar vraag en aanbod naar wonen met zorg in balans zijn, ook voor de meest kwetsbare groepen. Hiervoor is samenwerking tussen alle betrokken partijen en een goede koppeling tussen sociaal en fysiek domein een voorwaarde.

Toetsing planinitiatief
Het toevoegen van tien woningen in de bebouwde kom van Kapelle voorziet in een passend woningaanbod voor jong en oud met een goed product op een goede plek in de dorpskern. De woningen voor de doelgroep senioren leveren een bijdrage aan de doorstroming vanuit hun oude (koop)woning naar een nieuwe woning. Hierdoor wordt de doorstroming vanuit de bestaande voorraad gestimuleerd wat kansen biedt voor andere doelgroepen zoals starters op de woningmarkt.

Conclusie
Voorliggend initiatief ziet op de realisatie van acht appartementen en twee levensloopbestendige woningen voor de doelgroep senioren in bestaand stedelijk gebied. Deze ontwikkeling levert een bijdrage aan het meerjarenprogramma woningbouw om voldoende woningen te realiseren voor de doelgroep senioren. De ontwikkeling is passend binnen de regionale Woonvisie.

3.3.2 Woningmarktafspraken De Bevelanden 2020-2030

Sinds 2013 maken de vijf gemeenten op De Bevelanden afspraken over het wonen in de regio. In de vorm van de Agenda Wonen in De Bevelanden zijn afspraken vastgelegd over woningbouw en inhoudelijke zaken ten aanzien van het wonen, zoals herstructurering, wonen en zorg, huisvesting van arbeidsmigranten en prestatieafspraken met de woningcorporaties.

In de 'Woningmarktafspraken De Bevelanden 2020 - 2030' (mei 2020) is de Woonvisie De Bevelanden 2019-2030 vertaald naar de volgende uitgangspunten.

Algemeen

  • Niet méér bouwen dan de behoefte;
  • Uitsluitend producten die echt iets toevoegen; goede producten op goede plekken;
  • Lokaal maatwerk, aansluiten bij DNA van de plek;
  • Flexibiliteit in de plannen;
  • Onderling bespreken en afstemmen aan de voorkant.

Ruimtelijk

  • Hoge dichtheid in de kernen, lage in het landschap;
  • In principe binnen de kernen, bij voorzieningen;
  • Inbreiden voor uitbreiden;
  • Vooral focus op kleine huishoudens in stad en dragende kernen;
  • Inzetten op “mooie woondorpen”.

Programmatisch

  • Duurzaam, extra energiebesparende maatregelen;
  • Levensloop- en toekomstbestendig;
  • Aandacht voor groen en water;
  • Omvang voorraad sociale huurwoningen gelijk;
  • Extra middenhuurwoningen;
  • Meer hoogwaardige grondgebonden nultreden en semipermanente woningen.

Vanuit het afsprakenkader wordt ingezet op:

  1. 1. Realistische woningbouwproductie met ambitie.
    Binnen het programma wordt ruimte gecreëerd om in te kunnen spelen op de behoefte uit de markt.
  2. 2. De juiste kwaliteit, Product Markt Combinaties en woonmilieus.
    Er wordt gestreefd naar een optimale match tussen vraag en aanbod.

Toetsing planinitiatief
De planlocatie ligt in bestaand stedelijk gebied nabij voorzieningen. De woningen worden duurzaam gebouwd. De planontwikkeling maakt onderdeel uit van het nieuwbouw- en herstructureringsprogramma De Bevelanden van de gemeente Kapelle (totaal 441 woningen) in de periode 2020-2030.

Conclusie
Met de voorgestane ontwikkeling worden tien woningen in het goedkope en middeldure koopsegment toegevoegd aan de woningvoorraad waaraan veel behoefte is. Het plan wordt opgenomen in de 'Woningmarktafspraken De Bevelanden 2020-2030'. Deze woningbouwontwikkeling maakt onderdeel uit van de berekende groei van 441 woningen die voor Kapelle is opgenomen. De ontwikkeling is in overeenstemming met de regionale woningmarktafspraken.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Kapelle 2012-2030

De gemeenteraad van Kapelle heeft op 26 maart 2013 de Structuurvisie 2012-2030 vastgesteld. Met de Structuurvisie geeft de gemeente richting aan de gewenste toekomst van de gemeente. Kapelle is een bloeiende gemeente en dit wil het gemeentebestuur zo houden. Kapelle is aantrekkelijk om te wonen, te werken en te recreëren. De opgaven en kansen liggen daarom vooral in het onderhouden en versterken van bestaande kwaliteiten. Daarnaast verdienen de ruimtelijke kwaliteit, het functioneren van de bedrijventerreinen en de voorzieningen en de kansen in de recreatie nadrukkelijk de aandacht om deze toekomstgericht te maken en te behouden. De gemeentelijke ambities zijn daarom gericht op:

  • behoud en versterking van de (in de visie benoemde) kernkwaliteiten;
  • ruimte voor kwaliteit (het juiste initiatief op de juiste plaats).

In de Structuurvisie worden de diverse sectorale en gebiedsgerichte beleidsstukken samengebracht en integraal afgewogen. Dit kan leiden tot nieuwe inzichten en herijking van beleid zoals eventuele zoekgebieden voor riant wonen in de dorpsranden en de herijking van de woningbouwprognose (waarbij de sturing gericht moet zijn op kwaliteit in plaats van kwantiteit).

Het centrale thema: Kapelle bloeit
Met de Structuurvisie geeft de gemeente richting aan de gewenste toekomst van de gemeente. De Structuurvisie geeft antwoord op de vraag: wat voor gemeente wil Kapelle zijn? Het centrale thema van de Structuurvisie is: Kapelle bloeit! Behoud en versterking van de kernkwaliteiten staat voorop:

  • een uitstekend woon- en leefklimaat;
  • een prima voorzieningenniveau;
  • voldoende werk in de gemeente;
  • aantrekkelijk voor recreatie.

Initiatieven die bijdragen aan versterking van deze kernkwaliteiten, kunnen rekenen op een positieve grondhouding van het gemeentebestuur. De Structuurvisie is de basis voor het gemeentebestuur om met bewoners, bedrijven en organisaties samen te werken aan kwaliteit voor een duurzame toekomst. Dit document geeft daarvoor de gewenste ontwikkelingsrichting aan.

Behoud en versterking woon- en leefklimaat kernen
Het beleid is gericht op het ontwikkelen van de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad en leefomgeving. Waar nodig wordt de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad en woonomgeving verbeterd in een planmatige aanpak, met oog voor de samenhang van de verschillende aspecten van de leefomgeving. Er zijn op dit moment geen grote herstructureringsopgaven, wel zullen kleinschalige ingrepen in het huurwoningenbestand en de openbare ruimte nodig zijn (beheer bestaande woongebieden). De gemeente stelt zich tot taak om ruimte te bieden voor de realisatie van voldoende geschikte woningen voor de bevolkingsontwikkeling van de gemeente. Bij woningbouwinitiatieven wordt ingezet op levensloopbestendig en duurzaam en energiezuinig bouwen. Een goede onderlinge afstemming (fasering) tussen de verschillende woningbouwinitiatieven (uitbreiding en inbreiding) is nodig, zowel uit het oogpunt van het aantal woningen (kwantitatief) als wat betreft de verdeling van de woningtypen (kwalitatief). Naast uitbreidingslocaties zullen ook inbreidingslocaties worden benut, waarbij er voor gewaakt wordt dat structureel groen behouden blijft. Het behoud en de versterking van structureel groen krijgt aandacht in een daartoe op te stellen beleidsplan.

Op 21 september 2021 heeft de gemeenteraad een addendum op de structuurvisie vastgesteld. Hierin zijn in aanvulling locaties voor toekomstige woningbouw, bedrijventerrein en energielandschap opgenomen. Deze wijzigingen hebben geen betrekking op onderhavig plangebied.


Toetsing planinitiatief
Dit bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van tien woningen in de bebouwde kom van Kapelle. Hoewel deze herontwikkeling niet concreet is benoemd kan worden gesteld dat deze planontwikkeling in overeenstemming is met de ambities uit de Structuurvisie, omdat bij het woningbouwinitiatief wordt ingezet op levensloopbestendig, duurzaam en energiezuinig bouwen. Een inbreidingslocatie wordt benut, waarbij er voor gewaakt wordt dat structureel groen behouden blijft. De woningen worden toegevoegd voor de doelgroep senioren.

Conclusie
De visie heeft een hoog abstractieniveau, waarin geen uitspraken worden gedaan op perceelsniveau. De nieuwbouw is in overeenstemming met de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid. Mitsdien kan worden gesteld dat dit bestemmingsplan voor het oprichten van tien woningen in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Structuurvisie Kapelle 2012-2030.

3.4.2 Duurzaamheid

Duurzaamheidsagenda Kapelle
Het duurzaamheidsbeleid voor de gemeente Kapelle wordt verwoord in de Duurzaamheidsagenda Kapelle. Deze agenda is een verzameling van de volgende bouwstenen:

  • Elektriciteit (Deel 1 & 2)
  • Warmte in de gebouwde omgeving
  • Natuur en biodiversiteit
  • Klimaatbestendige leefomgeving
  • Mobiliteit
  • Circulaire gemeente
  • Eigen organisatie
  • Waterstof

Iedere bouwsteen is een beleidsdocument die zijn eigen integraal opstel- en besluitvormingsproces doorloopt. Hieronder wordt ingegaan op voor dit bestemmingsplan relevant zijnde thema's.

Duurzaam bouwen
Bij woonbeslissingen wordt duurzaamheid steeds vaker meegenomen door kopers/bewoners. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan voorkomen van uitputting van grondstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners. Duurzaam bouwen heeft ook een positieve weerslag op de leefbaarheid van de woningen en de woonomgeving en op de betaalbaarheid, woonlasten worden lager.

Toetsing planinitiatief
Het initiatief gaat uit van een herontwikkeling van het perceel Maalstede 1a in Kapelle naar woondoeleinden. De nieuwe woningen worden gasloos en energiezuinig uitgevoerd overeenkomstig de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Dit betekent dat de woningen een neutraal 'gebouw gebonden' energiegebruik heeft. Dit betreft het energiegebruik voor ruimteverwarming, ruimtekoeling, warmtapwater, elektriciteit voor de hiervoor benodigde installaties en (forfaitair) verlichting én 'gebruik gebonden'. Op de daken worden zonnepanelen geplaatst. De ruimte aan de voor- en achterzijde van het appartementengebouw en de twee-onder-één-kapwoning wordt als tuin ingericht. Bij de inrichting zal rekening gehouden worden met het versterken van de groenstructuur.

Klimaatadaptatie/ risico's van klimaatverandering
Het klimaat in Nederland verandert. Het KNMI verwacht hogere temperaturen, nattere winters, hevigere regenbuien en kans op drogere zomers. Dit heeft gevolgen voor de stedelijke omgeving, bijvoorbeeld door meer wateroverlast, grondwaterproblemen en hittestress. Landelijk zijn deze problemen geadresseerd in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie. Overheden kunnen hierbij gebruik maken van het stappenplan "weten, willen en werken" om het proces naar een klimaatbestendige inrichting vorm te kunnen geven. De gevolgen van de risico's van klimaatverandering zijn beoordeeld voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag; b. overstroming; c. hitte; d. droogte.

Wateroverlast door overvloedige neerslag
Het gebied is gevoelig voor neerslag en de ontwatering is niet optimaal. De tuinen zullen niet volledig worden verhard, zodat wateroverlast kan worden voorkomen. Bij de nieuwbouw is het zaak het vloerpeil zo te kiezen dat het water van het erf niet naar binnen loopt.

Overstroming
In het plangebied is de maximale waterhoogte bij een dijkdoorbraak < 0,5 meter (Atlas Leefomgeving, kaart maximale hoogte bij dijkdoorbraak). Het vloerpeil van de nieuwbouw houdt hiermee rekening.

Hitte
Hittestress is een term die aangeeft dat een sterk verhoogde gevoelstemperatuur optreedt, die onaangenaam en zelfs schadelijk kan zijn voor mens en dier. De aanwezigheid van veel verhard oppervlak verhoogt de gevoelstemperatuur en daarmee de hittestress, terwijl de aanwezigheid van schaduw en groen deze verlaagt. Er worden bomen in de tuin geplant voor schaduwwerking.

Droogte
In het plangebied is er geen sprake van extra bodemdaling door droogte. De nieuwe woningen dalen niet, omdat de palen van beton zijn. Er zijn uit dien hoofde geen beperkingen.

Biodiversiteit
Aanplant van bomen en groen in de tuinen van de woningen heeft naast de esthetische waarde ook een toegevoegde waarde voor de biodiversiteit en het microklimaat op het erf. Bomen zorgen tevens voor schaduwwerking, een verkoelend effect en voorkomt hittestress. Deze maatregelen dragen bij aan de bevordering van de biodiversiteit.

Initiatiefnemer heeft de intentie natuur-inclusief te bouwen met het oog op de biodiversiteit. Het is nodig natuur-inclusief te bouwen met het oog op de biodiversiteit en in dit kader een aantal gewenste voorzieningen te integreren voor vleermuizen. :Voor vleermuizen worden kasten ingemetseld in de spouw op diverse plaatsen en op een aantal zijgevels vleermuiskasten geplaatst.
Wat betreft straatverlichting wordt geadviseerd om amberkleurige Led-verlichting te plaatsen die voornamelijk naar beneden gericht is. Dit om verstoring door licht voor foeragerende vleermuizen te vermijden.

Conclusie
De woningen worden overeenkomstig de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen en de bepalingen in het Bouwbesluit gebouwd. Bij uitwerking van de bouwplannen wordt rekening gehouden met de gemeentelijke uitgangspunten op het gebied van duurzaam bouwen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.

Hoofdstuk 4 Milieu En Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/ besluit
Dit plan voorziet in het oprichten van tien woningen. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van milieubelastende activiteiten (in paragraaf 4.3 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde bestemmingswijziging.

  • Plaats van het project

Het plangebied is niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 4.2. De vervolgfunctie naar wonen ligt voorts buiten de invloedssfeer van verderop gelegen Natura 2000-gebieden. In paragraaf 4.5.2 wordt hierop nader ingegaan. Evenmin is er sprake van toename van stikstofdepositie, zoals dat is toegelicht in paragraaf 4.5.1.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.

4.2 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

Onderzoek/ beoordeling
In de provincie Zeeland kan in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart. Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven. Binnen het plangebied zijn geen rijksmonumenten en beeldbepalende panden aanwezig.

Op de archeologische beleidskaart heeft het plangebied 'Archeologische verwachtingswaarde hoog/ midden' (figuur 7). In het op bestemmingsplan 'Kapelle-Biezelinge' (2010) heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Op grond hiervan geldt een vrijstellingsgrens voor bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en plangebied groter dan 100 m². In verband hiermede is een onderzoek naar archeologie uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ020-VA01_0009.png"Figuur 7: Uitsnede archeologische beleidskaart. Plangebied zwart gestippeld omkaderd.

4.2.1 Archeologisch vooronderzoek

Het archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd door RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. (rapport van 26 oktober 2023, projectcode 6727, Bijlage 1). Op basis van de onderzoeksresultaten voor het ontwikkelgebied kan het volgende worden geconcludeerd (overgenomen uit rapport).

Conclusies
Het plangebied kenmerkt zich door de ligging op een getijdengeul, die naar verwachting actief was in de periode 250 – 600 na Chr. en zich heeft ingesneden tot een diepte van -20 m NAP of nog dieper. De afzettingen van deze geul worden gerekend tot het Laagpakket van Walcheren. Afzettingen ouder dan deze geul (Laagpakket van Wormer en Hollandveen Laagpakket) zijn hierdoor geërodeerd. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw is er bebouwing binnen het plangebied aanwezig. Deze bebouwing is duidelijk weergegeven op de topografische kaart uit 1967. Het betreft een tweetal schuren. Op de kaart uit 1975 is te zien dat de noordelijke schuur is verdwenen. De huidige bebouwing staat op exact dezelfde plaats als de voormalige zuidelijke schuur. Het veldonderzoek heeft de aanwezigheid van de getijdengeul bevestigd. De lage verwachting voor resten ouder dan de middeleeuwen blijft daarom bestaan.
Na de actieve fase van de getijdengeul kan er op de afzettingen van deze geul zijn gewoond. Daarom was in het bureauonderzoek een hoge archeologische verwachting voor de periode middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd aan het plangebied toegekend. In slechts één boring is de top van de getijdengeulafzettingen intact aangetroffen. In twee boringen is vastgesteld dat de verstoring tot in deze afzettingen reikt. Eén boring is gestuit op 0,5 m -mv, waardoor de intactheid van dit niveau niet kon worden vastgesteld. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Het aangetroffen puin is hoogstwaarschijnlijk afkomstig van de varkensstal die in het plangebied heeft gestaan in de periode tweede helft 19e eeuw - circa 1970 en van de voorganger van de woning aan de Maalstede 1, die begin jaren ’80 van de vorige eeuw geheel is vernieuwd. De kans dat oudere archeologische resten uit de nieuwe tijd of uit de late middeleeuwen binnen het plangebied aanwezig zijn wordt klein geacht. De hoge verwachting voor deze periode wordt daarom naar laag bijgesteld.

Advies
Op basis van de resultaten van dit onderzoek blijkt dat in het plangebied geen archeologische resten bedreigd worden. Daarom wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht.

Advies Oosterschelderegio Archeologisch Samenwerkingsverband
Het uitgevoerde archeologisch onderzoek is om advies voorgelegd aan de Oosterschelderegio Archeologisch Samenwerkingsverband. Het advies is hieronder opgenomen.

Het plangebied is zodanig verstoord dat er geen intacte archeologische waarden verwacht worden. Vervolgonderzoek is daarom niet nodig. Ook daar waar tijdens vooronderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn aangetroffen, kunnen er toch archeologische grondsporen of vondsten verborgen zijn die in de uitvoeringsfase van toekomstige graafwerkzaamheden aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten is er een meldingsplicht op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet (2016). Het advies is om de meldingsplicht als voorwaarde op te nemen in de omgevingsvergunning, of als dat aan de orde is, in het uitvoeringsbestek. Het advies van 25 oktober 2023 is opgenomen in Bijlage 2.


Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van archeologie.

4.2.2 Cultuurhistorie

In de omgeving van het dorp Kapelle hebben diverse kastelen gestaan, waarvan thans nagenoeg geen zichtbare resten meer over zijn. De monumenten dateren vooral uit de Middeleeuwen en staan bekend als slot Maalstede, Slot Bruëlis, Slot Poucques, en Huis Gistellis.

Slot Maalstede (Maelstede) is gesticht door leden uit het geslacht Maalstede, die reeds in de 12e eeuw bezittingen in Zuid-Beveland in leen hadden, welke ongeveer een kwart van het eiland besloegen. Als oudste periode van het kasteel van Maelstede is een naar schatting 12 meter hoog kasteelbergje te beschouwen waarop in het laatst van de 12e eeuw of het begin van de 13e eeuw een bakstenen toren heeft gestaan. De berg is in de loop der jaren geheel afgegraven. In 1971 is het laatste restant van de heuvel en zijn ringgracht oudheidkundig onderzocht. In de voormalige gracht werden onder andere brokstukken zwaar muurwerk - afkomstig van de top van de berg - aangetroffen alsook de ondereinden van zware eikenhouten palen van een hoge brug die waarschijnlijk de buitenkant van de gracht met de top van de berg verbond. Een klein deel van het kasteelterrein (plaatselijk bekend als het "eilandje", waarop een latere fase van het slot heeft gestaan) is als monument op de kruising van Maelstede, Ooststraat, Wemeldingse Zandweg terug te vinden.

Het plangebied zelf is niet cultuurhistorisch waardevol, zoals weergegeven op de provinciale kaart 'Cultuurhistorie Zeeland' (figuur 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ020-VA01_0010.png"Figuur 8: Uitsnede Cultuurhistorie Zeeland van de provincie Zeeland.

4.3 Bedrijven En Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 4.1 vermeld.

Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m

Onderzoek/ beoordeling
Aan de Maalstede staan voornamelijk grondgebonden woningen. Vroeger was aan de Maalstede 11 een benzineservicestation gevestigd. Tegenwoordig is dit perceel in gebruik als woondoeleinden. Een benzineservicestation valt onder milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter. De afstand ten opzichte van het appartementengebouw is minimaal 31 meter. Er is geen beperking voor het plangebied. Verder zijn aan de Ooststraat 58a een winkel en aan de Ooststraat 52a een tankstation zonder LPG aanwezig. Ondanks dit beperkt aantal milieubelastende functies kan het gebied worden beschouwd als een rustige woonwijk.

Uit inventarisatie is gebleken dat binnen een zone van 100 meter een winkel aanwezig is aan de Ooststraat 58a. Een winkel valt onder milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 meter. De afstand ten opzichte van het appartementengebouw is minimaal 55 meter. Er is geen nader onderzoek nodig.

Verder is er aan de Ooststraat 52a een tankstation zonder LPG gevestigd. Een tankstation valt onder milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter. De afstand ten opzichte van het appartementengebouw is minimaal 95 meter. Er is geen nader onderzoek nodig. Een tekening met hierop aangegeven de milieubelastende bedrijven is opgenomen in figuur 9.

Overige milieubelastende activiteiten liggen op meer dan 100 meter afstand. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de nieuw te bouwen woningen in het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. Een goed verblijfs- leefklimaat blijft gegarandeerd.

Conclusie
Uit inventarisatie is gebleken er geen relevante milieubelastende activiteiten in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Voor de woningen kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ020-VA01_0011.png"Figuur 9: Situatietekening met overzicht milieubelastende bedrijven in omgeving van plangebied.

4.4 Bodem- En Grondwaterkwaliteit

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
In verband met deze herontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Sagro Milieu Advies Zeeland B.V. te Heerenhoek (rapport van 10 juni 2022, project 23220075, Bijlage 3). Hieruit kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).

In zowel de boven- en ondergrond zijn achtergrondwaarde-overschrijdingen aangetoond voor meerdere zware metalen, OCB, PAK en minerale olie. In het grondwater zijn op het zuidelijke gedeelte van de locatie van nature verhoogde concentraties arseen en barium aangetoond tot boven de streefwaarde. In het grondwater op het noordelijke gedeelte van de locatie is de streefwaarde voor minerale olie overschreden. In het puin ten zuiden van de schuur is een indicatief asbestgehalte van 1,1 mg/kg.ds aangetoond. In de overige puinanalyses is geen asbest aangetoond.

Toetsing onderzoekshypotheses
In het vooronderzoek zijn onderzoekshypotheses geformuleerd op basis waarvan de gebruikte veldwerken analysestrategieën zijn opgesteld. Hieronder is aangegeven in hoeverre deze hypotheses verworpen kunnen worden op basis van de overige onderzoeksresultaten. Eventuele gevolgen voor het vervolgtraject zijn hieronder in Aanbevelingen aangegeven. Voor het onderzoek naar chemische parameters is voor beide deellocaties uitgegaan van de hypotheses:

  • Bovengrond: verdacht voor bodemverontreiniging met stoffen uit het standaardpakket voor landbodem aangevuld met OCB. Deze hypothese dient te worden aangenomen.
  • Ondergrond: onverdacht voor bodemverontreiniging. Deze hypothese dient op basis van de onderzoeksresultaten te worden verworpen.
  • Grondwater: onverdacht voor bodemverontreiniging met mogelijk van nature verhoogde concentraties arseen, chroom, barium en/of molybdeen. Deze hypothese kan voor het zuidelijke gedeelte van de locatie worden aangenomen maar dient voor het noordelijke gedeelte van de locatie te worden verworpen.

Voor het onderzoek naar asbest is uitgegaan van de hypothese(s):

  • Bovengrond/funderingen: verdacht voor verontreiniging met asbest. Deze hypothese kan voor de grond worden verworpen en dient voor de puinfunderingen te worden aangenomen.
  • Halfverharding/ondergrond: onverdacht voor verontreiniging met asbest. Er is daarom geen gericht veld- of analytisch onderzoek naar asbest in deze laag uitgevoerd. Deze hypothese kan worden gehandhaafd.

Aanbevelingen
De op de onderzoekslocatie geconstateerde verhoogde gehalten en concentraties in de grond en het grondwater geven geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend of nader bodemonderzoek.

Conclusie
Voor de volksgezondheid en het milieu zijn er geen risico's met betrekking tot de voorgenomen activiteiten in het onderhavige plangebied. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodem.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid van het bevoegd gezag.

4.5 Ecologie

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'Yerseke en Kapelse Moer' ligt circa 2,2 km ten oosten van het plangebied. Het noordelijk gelegen Natura2000-gebied 'Oosterschelde' ligt op een afstand van circa 4,2 km. In zuidelijke richting ligt op circa 3,2 km het Natura2000-gebied 'Westerschelde & Saeftinghe' (figuur 10). Gelet op de geringe ingreep worden geen (significante) effecten verwacht op deze Natura2000-gebieden. Er is voorts geen sprake van toename van stikstofdepositie, zoals in paragraaf 4.5.1 wordt aangetoond. Doordat er geen nabijgelegen natuurgebied is die verstoord kan worden door de bestemmingswijziging op de planlocatie, geldt er alleen zorgplicht voor de gebiedsbescherming. Daarom is een Habitattoets achterwege gelaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ020-VA01_0012.png"Figuur 10: Natura2000-gebieden nabij het plangebied. Plangebied met rode stip aangeduid.

De dichtstbijzijnde bestaande natuur van NNN ligt op circa 950 meter ten zuidoosten van het plangebied (figuur 11). De planontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor het NNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ020-VA01_0013.png"Figuur 11: Uitsnede Natuurbeheerplan Zeeland, 2023. Plangebied met rode stip aangeduid.

4.5.1 Stikstofdepositie

Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Binnen het invloedsgebied van de planlocatie liggen drie Natura2000-gebieden. In onderhavige situatie is er sprake van het oprichten van tien woningen. Belangrijke nadelige milieugevolgen voor de natuur vallen hierdoor niet op voorhand uit te sluiten.

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de in te voeren Omgevingswet op 1 januari 2024). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.

Op voorhand kan de toename van stikstofdepositie niet worden uitgesloten. In verband hiermede zijn stikstofberekeningen van de aanleg- en gebruiksfase uitgevoerd door Stalbouw.NL (rapport van 5 februari 2024, Bijlage 4). Uit de AERIUS-berekeningen blijkt dat aan de hand van de depositieberekeningen geconcludeerd kan worden dat het voorgenomen plan niet zal leiden tot significant negatieve effecten op de omliggende beschermde natura 2000-gebieden. De totale depositie van de aanlegfase evenals de gebruiksfase is dan ook kleiner dan 0,00 mol per hectare per jaar. Deze bijdragen zijn zo klein dat er geen vergunningplicht is in het kader van de Wet natuurbescherming, gebiedsbescherming. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering. Kort samengevat:

  • Op de planlocatie is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
  • Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten.
  • Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.

4.5.2 Flora- en faunatoets

Bij een bestemmingsplan moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede is een ecologisch onderzoek uitgevoerd door Natuur-Wetenschappelijk Centrum te Dordrecht (rapport van december 2022, Bijlage 5). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd (overgenomen uit rapport).

Vleermuizen
Verblijfplaatsen en winterverblijfplaatsen van gebouw bewonende vleermuizen kunnen niet met zekerheid uitgesloten worden binnen het plangebied. Zowel het pand als de wilg die aan de poel is gelegen zijn geschikt als verblijfplaatsen gedurende meerdere periodes in het jaar. De schuur is geschikt om gebruikt te worden als verblijfplaats door een kraamgroep, baltsende mannetjes en als massaverblijfplaats voor de Gewone dwergvleermuis en Laatvliegen en de boom is geschikt voor kraam- en zomerverblijfplaats voor de Ruige dwergvleermuis. Nader onderzoek is nodig.

Vogels met een vaste verblijfplaats
Binnen het plangebied zijn meerdere geschikte locaties gevonden waar vogels met vaste verblijfplaatsen een nest zouden kunnen maken. Echter, er zijn geen aanwijzingen gevonden dat deze ook in gebruik zijn. Hierdoor wordt er geen negatief effect beoogd bij de wisseling van de bestemming. Nader onderzoek is niet nodig.

Algemene broedvogels
Algemene broedvogels zijn beschermd tijdens het broedseizoen wanneer deze een nest met eieren en/of jongen hebben. Er zijn in het plangebied geen nesten aangetroffen van algemene broedvogels ten tijde van het veldbezoek. De bestemmingswijziging heeft geen negatieve gevolgen op het gebruik van plangebied door algemene broedvogels. Nader onderzoek is niet nodig.

Grondgebonden zoogdieren
Binnen het plangebied zijn meerdere geschikte locaties aangetroffen waar grondgebonden zoogdieren kunnen verblijven. Deze betreffen openingen die de schuur in leiden en stapels hout in de tuin. Bij toekomstige werkzaamheden in het plangebied dient nader onderzoek gedaan te worden naar het gebruik van schuur door grondgebonden zoogdieren door middel van wildcamera's. Nader onderzoek is nodig.

Reptielen en amfibieën
Tijdens het veldbezoek zijn geen geschikte plaatsen gevonden voor reptielen en amfibieën. Er worden daarom geen effecten op deze soortengroep verwacht. Nader onderzoek is niet nodig.

Reptielen en amfibieën
Voor de reptielen en amfibieën geldt volgens de Wet natuurbescherming enkel de zorgplicht. Dit geldt voor zowel de bestemmingswisseling als de toekomstige werkzaamheden. Nader onderzoek is niet nodig.

4.5.3 Aanvullend onderzoek vleermuizen en grondgebonden zoogdieren

Als vervolg op het ecologisch onderzoek heeft Natuur-Wetenschappelijk Centrum te Dordrecht een aanvullend onderzoek naar vleermuizen en grondgebonden zoogdieren uitgevoerd (rapport van oktober 2023, Bijlage 5). Op basis hiervan kan het volgende worden geconcludeerd (overgenomen uit rapport).

Effecten
Vleermuizen
Er zijn vier foeragerende vleermuissoorten waargenomen in het zuidelijke deel van het plangebied. Dit omvat een klein stukje struweel met een korte bomenrij. Ge-zien de hoeveelheid beschikbare foerageergebieden in de directe omgeving wordt er verwacht dat de voorgenomen plannen geen negatief effect hebben op het essentiële leefgebied van de vleermuizen. De bomenrij is geen essentiële vliegroute. Het stukje struweel wordt gedurende een deel van de avond gebruikt als foerageergebied, echter staan aan de overkant van de straat Maalstede voldoende bomen om naar uit te wijken.

Grondgebonden zoogdieren
Voor grondgebonden zoogdieren zal er deels meer vegetatie beschikbaar komen nadat het bouwplan voltooid is, al wordt dit andere soort begroeiing dan in de huidige situatie. Er zal voldoende vegetatie komen voor zoogdieren zoals marterachtigen om zich te kunnen blijven verplaatsen rondom het plangebied. Het plangebied zal daarom ook iets geschikter worden voor deze soortgroep, ten opzichte van de huidige situatie. Er wordt verwacht dat de werkzaamheden verder geen negatieve effecten met zich meebrengen.

Verplichtingen
Vleermuizen
De voorgenomen plannen hebben geen effect op individuen en hun functionele leefomgeving. Er zijn daarom met oog op de voorgenomen plannen geen aanvullende ver-plichtingen. Er geldt enkel de zorgplicht.

Grondgebonden zoogdieren
De voorgenomen plannen hebben geen effect op beschermde individuen en hun functionele leefomgeving. Er zijn daarom met het oog op de voorgenomen plannen geen aanvullende verplichtingen. Er geldt enkel de zorgplicht.

Aanbevelingen
Vleermuizen
Omdat het stukje groen in het zuiden van het plangebied gebruikt wordt door meerdere soorten vleermuizen als foerageergebied wordt aanbevolen dit, indien passend binnen het bouwplan, intact te laten. Indien het groen toch volledig gekapt gaat worden wordt aanbevolen in ieder geval een stuk vergelijkbaar struweel terug te planten.

Grondgebonden zoogdieren
Er wordt aanbevolen om buiten de winterperiode (november tot en met maart) te werken, zodat de Egel nog een plek heeft om te overwinteren in het noordelijke deel van het plangebied, in de buurt van de poel. Verder wordt er aanbevolen om zoveel mogelijk vegetatie te behouden. Om de Egel en andere zoogdieren te ondersteunen in hun mobiliteit wordt aanbevolen om de heggen rondom en tussen de woningen en tuinen passeerbaar te maken. Voor de Egel in het bijzonder is het belangrijk dat deze vrije toegang heeft tot tuinen en schuttingen en heggen kunnen hier een barrière voor vormen. Omdat er geen beschermde of kwetsbare soorten zijn waargenomen binnen het plangebied zijn er geen verdere aanbevelingen voor tijdens de uitvoer van het project.

Zorgplicht
Voor alle plant- en diersoorten (ook de onbeschermde) geldt de zorgplicht. Deze houdt in dat mogelijke nadelige gevolgen voor planten en dieren, voor zover redelijk, zoveel mogelijk vermeden moeten worden. Manieren om aan de zorgplicht te voldoen zijn bijvoorbeeld:

  • Er wordt gelegenheid gegeven aan amfibieën en grondgebonden zoogdieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden. Dit gebeurt door onder andere vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken, steenhopen) gefaseerd te verwijderen;
  • In verband met verstoring van aanwezige dieren worden de werkzaamheden zoveel mogelijk overdag uitgevoerd;
  • In verband met verstoring van aanwezige dieren worden de werkzaamheden zoveel mogelijk buiten het broedseizoen (15 maart - 15 juli) uitgevoerd;
  • In verband met verstoring van aanwezige dieren wordt er zo min mogelijk verlichting gebruikt, wordt er gebruik gemaakt van rode verlichting en zijn de lichtbronnen naar beneden gericht;
  • Waar nodig kan er gebruik gemaakt worden van ecologische begeleiding tijdens de werkzaamheden voor bijvoorbeeld het herkennen van een beschermde plant, het aanwijzen van een exacte locatie van een nest, groei-, of rustplaats, het op juiste wijze plaatsen of verwijderen van amfibieschermen, nestkasten, etc..

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit gebiedsbescherming geen beperkingen worden opgelegd. Er zijn vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen tegen deze planontwikkeling.

4.6 Externe Veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek / beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
Er ligt in de omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen. Over de noordelijk gelegen N670 worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd. Er is geen belemmering voor deze planontwikkeling.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in het Besluit. Er liggen in de omgeving van het plangebied geen aardgasleidingen van de Gasunie. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Signaleringskaart EV zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling. Een uitsnede van de kaart is opgenomen in figuur 12.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ020-VA01_0014.png"Figuur 12: Uitsnede Signaleringskaart EV.

Mechanische ventilatie
Indien er in de omgeving een incident voordoet waarbij giftige (rook) gassen vrijkomen moet worden voorkomen dat deze naar binnen worden gezogen. Daarom moeten de nieuwe woningen worden voorzien van mechanische ventilatie die met één druk op de knop is uit te schakelen. In verband hiermee zijn specifieke gebruiksregels opgenomen dat een nieuwe woning (artikel 4.5.3) pas mogen worden gebruikt indien ventilatieopeningen, ventilatiesystemen en luchtbehandelingsinstallaties in de woning kunnen worden afgesloten en uitgeschakeld bij calamiteiten door bewoners/ gebruikers.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.7 Geluid

4.7.1 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Onderzoek/ beoordeling
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn de Noordweg (N670) en Wemeldingse Zandweg (N671). De maximum snelheid is hier 80 km/uur met een zonebreedte van 250 meter. De overige wegen binnen een zone van 200 meter zijn zogenaamde 30 km/uur gebieden. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en nieuwe woningen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe milieugevoelige functies bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 63 (dB) Lden in binnenstedelijk gebied. Indien de berekende belasting de genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder.
In verband met het vorenstaande is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door S&W Consultancy B.V. te Vlissingen (rapport van 31 augustus 2023, projectnr. 2231379, Bijlage 7), waarin ook de niet gezoneerde wegen zijn beschouwd. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Noordweg bij de twee grondgebonden woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met 1 dB overschrijdt. Er wordt wel voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB voor wegverkeerslawaai. Er dient een verzoek om hogere waarde te worden ingediend.

Woon- en leefklimaat
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht vereist in de geluidsbelasting ter plaatse van de woningen. Het geluidsniveau van alle geluidsbronnen samen geeft een indicatie voor de te verwachten geluidhinder. De cumulatieve geluidsbelasting is bepaald volgens de methode “Miedema”.

Op basis van de Atlas van Zeeland (kaart omgevingslawaai provinciale wegen 2022 (Lden) blijkt dat de geluidbelasting in het plangebied 50-55 dB bedraagt. Voor de nieuwe woningen geldt dat de situatie als 'redelijk' kan worden beoordeeld. Binnen de dorpskern is dit passend. Op basis van deze uitkomst is er vanuit akoestisch oogpunt geen beletsel om de nieuwbouw van tien woningen mogelijk te maken, omdat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel wegverkeerslawaai, bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Het ontwerpbesluit hogere grenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai voor de twee grondgebonden woningen heeft gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn tegen het ontwerpbesluit geen zienswijzen ingediend.

In het kader van het Bouwbesluit zal nog onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidwering van de gevels van de woningen en de maatschappelijke voorzieningen. Bij dit onderzoek wordt uitgegaan van de cumulatieve geluidsbelasting van alle wegen zonder aftrek op grond van artikel 110 Wet geluidhinder. Dit rapport zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag.

4.7.2 Spoorweglawaai

Wettelijk kader
De zonebreedte van spoorwegen zijn vastgesteld op basis van de GPP's (Geluid Productie Plafonds) uit het Geluidregister Spoor van 8 april 2016. Uit artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder valt de breedte van de zones van spoorweg af te leiden.
Spoorwegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van spoorwegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder verplichten ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs spoorwegen (art. 1 Wgh en art 1.3 Bgh). Tevens stelt de Wgh regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde van 55 dB te bedragen.

Onderzoek/ beoordeling
Ten zuiden van het plangebied ligt op circa 1 km afstand de spoorlijn Rotterdam - Middelburg met een geluidzone van 500 meter (traject 661). Het plangebied ligt ruim buiten deze zone. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel spoorweglawaai, bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

4.7.3 Industrielawaai

Wettelijk kader
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan nieuwe gevoelige functies, waaronder wonen, in verband met een geluidzone. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (zie hiervoor paragraaf 4.3). Voor gezoneerde bedrijventerreinen geldt dat er binnen de geluidszone in beginsel geen milieugevoelige objecten zijn toegestaan op grond van het bepaalde in de Wet geluidhinder. In de nabijheid van het plangebied liggen geen (gezoneerde) bedrijventerreinen. Dit betekent dat er voor de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
Het plangebied ligt niet in de zone van een gezoneerd industrieterrein. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.8 Kabels En Leidingen

In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

4.9 Luchtkwaliteit

Wet- en regelgeving
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 4.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 4.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

stof jaargemiddelde uurgemiddelde 24-uursgemiddelde Opmerkingen
NO2 40 µg/m3 200 µg/m3 n.v.t. Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden
PM2,5 25 µg/m3 n.v.t. n.v.t. n.v.t.
PM10 40 µg/m3 n.v.t. 50 µg/m3 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  1. a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  2. b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  3. c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 en PM2,5 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  4. d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden. Ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen, gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.


Onderzoek/ beoordeling
Om een actueel beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is met behulp van de NIBM-tool berekend of het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Hierbij is het extra aantal vervoerbewegingen ingevoerd, zijnde 68 verkeersbewegingen (weekdaggemiddelde), waarvan 1% aandeel vrachtverkeer. Voor de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case omstandigheden. Op basis hiervan is gebleken dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is, zodat geen nader onderzoek nodig is.

Tabel 4.3 Worst-case berekening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ020-VA01_0015.png"

Ten behoeve van deze planontwikkeling is verder de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2021 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 langs zuidelijk gelegen A58. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten onder de grenswaarden. Hieruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide ten hoogste 17,5 µg/m³ bedraagt. De jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) bedraagt ten hoogste 15,0 µg/m³. De concentraties liggen daarmee onder de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m³. Voor PM2,5 geldt dat de hoogste concentratie 7,7 µg/m³ bedraagt en ligt daarmee onder de wettelijke waarde van 25 µg/m³. Langs de Maalstede liggen geen rekenpunten in de NSL Monitoringtool. De concentraties langs deze straat zijn evenwel veel lager zijn dan de concentraties van de drukker bereden A58 die onder de grenswaarden ligt. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.

Conclusie
In de huidige situatie voldoet de luchtkwaliteit op de meest kritische locatie in het plangebied aan de luchtkwaliteit-grenswaarden. Volgens de prognoses wordt de luchtkwaliteit in de komende jaren door het schoner worden van het verkeer steeds beter.
De planontwikkeling valt onder de noemer “kleine projecten”, zodat voor deze planontwikkeling een luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.10 Verkeer En Parkeren

4.10.1 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten met een nieuwe uitrit op de Maalstede. Deze weg is ingericht als een 30 km/uur gebied. Via de Ooststraat is in zuidelijke richting het centrum van Kapelle aan te rijden. Voorbij het dorp ligt rijksweg A58 (richting Middelburg en Bergen op Zoom). In noordelijke richting ligt op circa 80 meter de N670 richting Goes en Yersekendam.

Het plangebied is ook goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Het dichtstbijzijnde busstation 'Kapelle, Kasteelstraat' is op 32 meter afstand. Dit betreft de buurtbus (route 599 tussen Yerseke Dam en Wemeldinge). Het NS-station 'Kapelle-Biezelinge' bevindt zich op 1,1 km afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ020-VA01_0016.png"De Maalstede. Huidige inrit naar het plangebied.

Verkeersgeneratie
In de nieuwe situatie komen er tien woningen. Dit brengt de volgende verkeersgeneratie met zich mee.

Tabel 4.4: Verkeersgeneratie woningen.

Omschrijving weinig stedelijk (maximaal) Aantal (woon) eenheden Verkeersgeneratie
Nieuw
Koop, appartement, goedkoop 6,0 0 0
Koop, appartement, midden 6,4 8 51,2
Koop, twee-aaneen 8,2 2 16,2
Totaal nieuw 68 (afgerond)

Op basis van een meting uit 2017 waren op de Ooststraat 4.000 mvt/etmaal en op de Maalstede 1.000 mvt/etmaal Het aantal verkeersbewegingen op de Maalstede en omliggende wegen blijft na deze planontwikkeling ruim onder de 6.000 motorvoertuigen per etmaal, zodat het bestaande wegennet deze toename kan verwerken.

4.10.2 Parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat er voor gebruikers en bezoekers voldoende parkeerplaatsen voor auto's aanwezig zijn. Het gemeentelijke parkeerbeleid sluit aan bij de parkeernormen van CROW publicatie 381. Uitgangspunt is dat parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. Als stedelijkheidsgraad wordt 'weinig stedelijk' in 'rest bebouwde kom' (binnen de bebouwde kom) aangehouden. De relevant zijnde parkeernormen zijn opgenomen in tabel 4.5.

Tabel 4.5: Parkeerkencijfers woningen CROW-publicatie 381.

Categorie rest bebouwde kom weinig stedelijk (gemiddeld) Aandeel bezoekers
koop, appartement, goedkoop 1,6 waarvan 0,3 per woning
koop, appartement, midden 1,9 waarvan 0,3 per woning
koop, twee-aaneen 2,2 waarvan 0,3 per woning


Op basis van deze normering ontstaat de volgende parkeerbalans (tabel 4.6).

Tabel 4.6: Parkeerbalans nieuwe situatie.

Functies Typologie Parkeernorm Aantal/opp. Totaal
Woningen koop, appartement, goedkoop 1,6 0
Woningen koop, appartement, midden 1,9 8 15,2
Woningen twee-aaneen 2,2 2 4,4
Totaal 10 20 pp afgerond


Ten behoeve van het appartementengebouw en de twee-onder-één--kapwoning wordt een parkeerkoffer aangelegd met 10 parkeerplaatsen. Eén parkeerplaats per woning is voldoende gelet op doelgroepen van beleid, te weten twee kleine woningen voor de doelgroep senioren en 8 kleine appartementen waarvoor als regel één parkeerplaats volstaat. De resterende 10 parkeerplaatsen zijn aanwezig in de openbare ruimte langs de Maalstede. Hier zijn nog voldoende parkeerplaatsen aanwezig voor bezoekersparkeren. Op deze wijze kan worden voldaan aan de parkeernorm. In artikel 11.2 van de regels van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.

4.11 Watertoets

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Toetsingskader
Het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het binnendijkse gedeelte wordt gevoerd door Waterschap Scheldestromen. Het Waterschap beheert de waterkeringen in haar beheergebied buiten de bebouwde kom. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Kapelle. In het kader van de watertoets wordt deze waterparagraaf overlegd met het waterschap, waarna de opmerkingen worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Beschrijving watersysteem
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in een kernzone en/of beschermingszone van een (regionale) waterkering op grond van de Legger primaire waterkeringen. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Legger oppervlaktewater
Op de Legger Oppervlaktewaterlichamen ligt in het noordelijk gedeelte een vijver. Dit betreft geen primaire, secundaire of tertiaire watergang met een beschermingszone (figuur 13). Dit water wordt gedeeltelijk gedempt. Hiervoor zal tijdig een watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap. Met inachtneming hiervan zijn er geen beperkingen voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezHZ020-VA01_0017.png"Figuur 13: Uitsnede Legger Oppervlaktewaterlichamen waterschap Scheldestromen.

Afvalwaterketen en riolering
In de gemeente Kapelle wordt het afvalwater van huishoudens en industrie voor een groot deel ingezameld met riolering. Hierbij wordt gebruik gemaakt van zowel vrijverval riolering als drukriolering. Via een stelsel van persleidingen wordt het afvalwater getransporteerd naar de rioolafvalwaterzuivering. Er is sprake van een gemengd stelstel aan de Maalstede.

Beschrijving waterkwantiteit
Het plangebied bestaat uit een bestemmingsvlak voor 'Maatschappelijk' met een bestaande schuur en een bestemmingsvlak voor 'Agrarisch'. De oppervlakte aan bebouwing en verharding neemt met 241 m² toe, zodat op grond van de richtlijnen van het waterschap watercompensatie nodig is. Hiervoor geldt dat 241 m² x 0,075 = 18 m³ aan compensatie moet worden gerealiseerd. Watercompensatie vindt plaats in hetzelfde peilgebied. Hiervoor zal initiatiefnemer tijdig een watervergunning aanvragen bij het Waterschap.

Waterafvoer
Het overtollig hemelwater van de daken van de woningen wordt afgevoerd via straatkolken. Hergebruik van hemelwater kan in beperkte mate plaatsvinden door middel van opvang in regentonnen. Het afvalwater van de woningen zal op de aanwezige riolering worden aangesloten overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het waterschap.

Er is aan de hand van de criteria uit de Handreiking watertoets van het Waterschap Scheldestromen nagegaan of het voorliggende plan strijdig is met de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. Hierna wordt per thema ingegaan op de wateraspecten.

Thema en water(beheer)doelstelling
Uitwerking
Veiligheid waterkeringen
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.
Het plangebied ligt niet in een waterkering en/of kern- of beschermingszone. De herontwikkeling heeft geen gevolgen voor de waterveiligheid.
Voorkomen overlast door oppervlaktewater
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.
Sprake is van het oprichten van tien woningen. Het verhard oppervlak neemt toe met 241 m². Conform de richtlijnen van het Waterschap is hiervoor 18 m³ watercompensatie nodig. Dit vindt plaats in hetzelfde peilgebied.
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater
(inclusief water op straat/ overlast) Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.
Het huishoudelijk afvalwater vanuit de woningen wordt gescheiden van het hemelwater afgevoerd via gemeentelijk rioolstelsel. Het hemelwater wordt afgevoerd naar straatkolken.
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Tegengaan/ verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en -mogelijkheden.
De ontwikkeling voorziet niet in het onttrekken van grondwater. De ontwikkeling veroorzaakt evenmin mogelijke grondwateroverlast.
Grondwaterkwaliteit
Behoud/ realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.
In het plangebied is geen sprake van grondwateroverlast. Voor deze ontwikkeling wordt geen grondwater onttrokken. Grondwateroverlast en verdroging wordt tegengegaan door de afvoer van hemelwater naar straatkolken.
Het plangebied ligt niet in een grondwater- beschermingsgebied ten behoeve van een drinkwaterwinning.
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren.
Evenals bij het voorgaande aspect geldt dat met het oog op de oppervlaktewaterkwaliteit er geen gebruik wordt gemaakt van uitlogende bouwmaterialen. Hemelwater zal zo schoon mogelijk blijven doordat het gescheiden wordt afgevoerd.
Volksgezondheid (water gerelateerd)
Minimaliseren risico water gerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/ -risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.
Er zijn geen risico's voor volksgezondheid bekend. Er is geen sprake van de aanleg van (extra) open water.
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveld dalingen in zetting gevoelige gebieden kunnen veroorzaken.
Niet van toepassing.
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.
Als gevolg van deze herontwikkeling treden geen hydrologische effecten op aquatische natuur op.
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.
In het plangebied ligt geen oppervlaktewater.

Wateradvies
De Watertoets is doorlopen middels toezending van het ontwerpbestemmingsplan naar het Waterschap Scheldestromen. Het wateradvies is verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan.

Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Er wordt 241 m² watercompensatie gerealisiseerd. De ontwikkeling die door het plan mogelijk wordt gemaakt heeft verder geen invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Toelichting Op Juridische Regeling

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:500, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.

5.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 5.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels voor parkeren opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

5.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

5.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Tuin
De gronden met de bestemming ‘Tuin’ zijn bestemd voor tuinen, behorende bij de in de aangrenzende bestemming gelegen hoofdgebouwen. Op de gronden met deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

Artikel 4 Wonen
De op de verbeelding voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor acht gestapelde woningen en twee grondgebonden woningen met bijbehorende voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, zoals bijgebouwen en aan- of uitbouwen en andere bouwwerken. Op de verbeelding zijn de toegestane hoogten van hoofdgebouwen opgenomen. De hoogte van bijgebouwen is in de regels vastgelegd. Voor bijbehorende bouwwerken geldt dat de gronden voor maximaal 50% mogen worden bebouwd tot een maximum van 40 m². In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor de acht appartementen worden aan weerszijden van de twee-onder-één-kapwoning bijgebouwen mogelijk gemaakt binnen de bouwaanduiding 'bijgebouwen'.
Om de ontsluiting en het parkeren voor de woningen te borgen is op de verbeelding de aanduiding ’specifieke vorm van wonen - ontsluiting en parkeren’ opgenomen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie - 1
Voor dit gebied is overeenkomstig het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.

5.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 7 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.

Artikel 10 Algemene procedureregels
Indien in de bestemmingsplanregels naar dit artikel is verwezen, is op de voorbereiding van een besluit tot afwijking, uitwerking of wijziging van een bestemmingsplan de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

Artikel 11 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 12 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 13 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

5.4 Handhaving Bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  1. 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  2. 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  3. 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  4. 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële Haalbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten anterieure exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.

6.2 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties.

6.3 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 21 december 2023 zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen schriftelijke en/of mondelinge zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Onderzoek Archeologie

Bijlage 1 Onderzoek archeologie

Bijlage 2 Advies Oosterschelderegio Archeologisch Samenwerkingsverband

Bijlage 2 Advies Oosterschelderegio Archeologisch Samenwerkingsverband

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 4 Aerius-berekeningen

Bijlage 4 AERIUS-berekeningen

Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 5 Ecologisch onderzoek

Bijlage 6 Aanvullend Onderzoek Vleermuizen En Grondgebonden Zoogdieren

Bijlage 6 Aanvullend onderzoek vleermuizen en grondgebonden zoogdieren

Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 7 Akoestisch onderzoek