KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Regels
Artikel 1 Wonen
Artikel 2 Regels
Hoofdstuk 1 Het Plan
1.1 Aanleiding En Doel Uitwerkingsplan
1.2 Beoogde Ontwikkeling
1.3 Planologische Afweging
1.4 Afweging Beleid En Sectorale Aspecten
Hoofdstuk 2 Toelichting Op De Bestemmingsregeling
Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid
3.1 Financiële Uitvoerbaarheid
3.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Toetsing Aan Beleidskader
Bijlage 2 Toetsing Aan Sectorale Aspecten
Bijlage 3 Geluidscontouren Spoorweglawaai
Bijlage 4 Ecologie

De Veilingmeester 2015

Uitwerkingsplan - Gemeente Kapelle

Vastgesteld op 22-09-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Regels

Artikel 1 Wonen

In afwijking van het bepaalde in artikel 17.2.1 lid l sub 1 van het bestemmingsplan Kapelle-Biezelinge geldt ter plaatse van gronden met de bouwaanduiding 'vrijstaand' een afstand van ten minste 2,9 m vanaf een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens;

Artikel 2 Regels

Voor het overige zijn de regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Kapelle-Biezelinge', zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie 'NL.IMRO.0678.KapBiez-vast' met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen) zijn onverkort van toepassing op het uitwerkingsplan De Veilingmeester 2015.

Hoofdstuk 1 Het Plan

1.1 Aanleiding En Doel Uitwerkingsplan

1.1.1 Aanleiding

Op de gronden van de Oude Veiling aan de Stationsstraat te Kapelle is de bouw van de Isaac Beeckman Academie, circa 60 woningen en nieuwe voorzieningen beoogd.

De gronden zijn planologisch geregeld in het bestemmingsplan 'Kapelle-Biezelinge' (vastgesteld op 9 februari 2010). In het plan 'Kapelle-Biezelinge 1e uitwerking' (vastgesteld op 8 maart 2011) is aan deze uit te werken bestemming verdere invulling gegeven.

De Isaac Beeckman Academie en Fase 1 van de woningen zijn gerealiseerd. Door de veranderende markbehoefte is het gewenst om voor een gedeelte van de gronden in Fase 2 meer flexibiliteit te creëeren. Naast de al toegestane vrijstaande en/of twee-onder-een-kap woningen worden nu ook aaneengebouwde woningen toegestaan.

Voor de beoogde vrijstaande woningen aan de Van der Biltlaan is een optimalisatie in het ruimtegebruik gewenst. De optimalisatie vindt plaats door de afstandsmaat van het hoofdgebouw tot de perceelsgrens aan te passen. In het huidige bestemmingsplan is een afstandsmaat van 3 m opgenomen. Door de woningen 2,9 m uit de zijdelingse perceelsgrens te bouwen kan één extra woning worden gerealiseerd.

Deze ontwikkelingen zijn niet direct mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Voorliggend uitwerkingsplan maakt deze ontwikkeling mogelijk.

1.1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan De Veilingmeester op het voormalige veilingterrein in Kapelle (zie figuur 1.1). Het gebied ligt ingeklemd tussen de Stationsstraat, Van der Biltlaan en De Oude Veiling. Aangrenzend aan en tegenover het plangebied zijn diverse typen eengezinswoningen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezUW002-VAST_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.1.3 Vigerende regeling

Op het plangebied zijn de regels van het bestemmingsplan 'Kapelle-Biezelinge' (vastgesteld op 9 februari 2010) van toepassing. In het bestemmingsplan was voor de locatie van uitwerkingsplan de bestemming 'Gemengd - Uit te werken' opgenomen. Deze bestemming is uitgewerkt in het uitwerkingsplan 'Kapelle-Biezelinge 1e uitwerking' (zie figuur 1.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezUW002-VAST_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding 'Kapelle-Biezelinge 1e uitwerking'

In het uitwerkingsplan is voor het plangebied de bestemming 'Wonen' opgenomen. Tevens zijn een maatvoering 'maximum goothoogte' van 6 m, de bouwaanduidingen 'vrijstaand' en 'twee-aaneen' en een bouwvlak opgenomen. De maximale bouwhoogte bedraagt 10 m.

1.2 Beoogde Ontwikkeling

Nieuw woningtype Veilingmeester

Een veranderde woningbehoefte kan leiden tot een beperkte aanpassing van het stedenbouwkundig plan. De beoogde mogelijkheid voorziet in het bouwen van 5 aaneengebouwde woningen (zie figuur 1.3). Deze mogelijkheid aanvullend mogelijk gemaakt. Daarnaast blijven de mogelijkheden om 4 twee-onder-een-kap of vrijstaande woningen te bouwen gehandhaafd.

De woningen zijn voorzien van een zadeldak en hebben een goothoogte van maximaal 6 m (zie figuur 1.4). De maximale bouwhoogte bedraagt 10 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezUW002-VAST_0003.jpg"

Figuur 1.3 Uitsnede stedenbouwkundig plan

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezUW002-VAST_0004.jpg"

Figuur 1.4 Vooraanzicht

Aangepaste afstand tot zijdelingse perceelsgrens Van der Biltlaan

De beoogde woningen aan de Van der Biltlaan zijn vrijstaand. Ook in het nieuwste ontwerp is dit het geval. Echter bij het uitzetten van de kavels is gebleken dat er sprake is van een restruimte. Deze ruimte was onvoldoende om één woning extra te realiseren met de huidige regels. Om deze woning extra toch te kunnen realiseren wordt de afstand van het hoofdgebouw tot de perceelsgrens 2,9 m in plaats van 3 m. In figuur 1.5 is de beoogde verkaveling opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0678.kapbiezUW002-VAST_0005.jpg"

Figuur 1.5 Beoogde verkaveling woningen Van der Biltstraat

1.3 Planologische Afweging

Nieuw woningtype Veilingmeester

In het plangebied is volgens de geldende regeling het bouwen van aaneengebouwde woningen niet toegestaan. De aanduiding 'aaneengebouwd' wordt toegevoegd aan de aanduidingen 'vrijstaand' en 'twee-aaneen'. in het geldende bestemmingsplan is een bevoegdheid opgenomen voor Burgemeester en wethouders om bouwaanduidingen in de bestemming te wijzigen (en nieuwe toe te voegen) of te laten vervallen. Er is daarom voor gekozen de wijzigingsregels toe te passen als afwegingskader voor de beoogde ontwikkeling.

In tabel 1.1 zijn de wijzigingsvoorwaarden vermeld en is het initiatief aan de betreffende bepalingen getoetst.

Tabel 1.1. Toetsing aan wijzigingsvoorwaarden geldend bestemmingsplan

criterium toetsing
a De wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast voor zover geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan, gelet op de aanwezige functie en woningtypen in de omgeving, tegen verandering van functie- of bouwaanduiding; De bouwmassa, goot- en bouwhoogte passen in het ruimtelijk beeld van de wijk. Er is een grote verscheidenheid aan woningtypen in de omgeving. Er zijn daarom geen stedenbouwkundige bezwaren tegen de verandering van de bouwaanduiding.
b wijziging is toegepast indien geen milieuhygiënische belemmeringen zijn; Aan deze voorwaarde wordt voldaan. Er zijn in bijlage 2 genoemde sectorale toetsen geen milieuhygiënische belemmeringen voor het uitvoeringsplan gebleken.
c wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies; Aan deze voorwaarde wordt voldaan. De gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies zijn getoetst en opgenomen in bijlage 2. Ze vormen geen belemmering voor het uitvoeren van het uitwerkingsplan.
d In het wijzigingsplan wordt aandacht besteed aan de gemaakte belangenafweging; Voorliggend plan gaat hierop in.

De wijziging van het woningtype en de potentiële toename van het aantal woningen van 4 naar 5 is gewenst, omdat de ontwikkeling past binnen de omgeving en er geen beleidsmatige, milieuhygiënische, of andere belemmeringen voor de locatie gelden.

Aangepaste afstand tot zijdelingse perceelsgrens Van der Biltlaan

Het aanpassen van de afstand van vrijstaande woningen tot de perceelsgrens van 3 m naar 2,9 m is zodanig beperkt dat dit geen noemenswaardige ruimtelijke effecten oplevert. Hiermee wordt het toevoegen van een extra vrijstaande woning mogelijk. deze extra woning past in de stedenbouwkundige opzet voor het gebied Veilingmeester en sluit ook aan bij het bestaande en beoogde beeld voor de Van der Biltlaan. Deze aanpassing is dan ook ruimtelijk acceptabel.

1.4 Afweging Beleid En Sectorale Aspecten

De ontwikkeling is beoordeeld op basis van het geldende beleidskader en sectorale aspecten. Een verslag hiervan is opgenomen in bijlagen 1, 2, 3 en 4. Hieruit blijkt dat er geen beleidsmatige, milieuhygiënische en andere belemmeringen voor de locatie gelden.

Hoofdstuk 2 Toelichting Op De Bestemmingsregeling

Verbeelding

Op de verbeelding is voor de desbetreffende gronden de aanduiding 'aaneengebouwd' opgenomen.

Regels

De regels die deel uitmaken van het moederplan, bestemmingsplan 'Kapelle-Biezelinge' (NL.IMRO.0678.KapBiez-vast) en herzieningen met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen) zijn voor het overgrote deel onverkort van toepassing op het uitwerkingsplan De Veilingmeester 2015. In aanvulling op deze regels wordt een regel opgenomen dat vrijstaande woningen 2,9 m uit de perceelsgrens moeten worden gebouwd.

Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid

3.1 Financiële Uitvoerbaarheid

3.1.1 Grondexploitatie

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van de wet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. Voor dit bestemmingsplan is een dergelijk bouwplan aan de orde. Het is daarom in beginsel verplicht om een grondexploitatieplan op te stellen. Van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien wanneer het kostenverhaal anderszins verzekerd is. In dit geval is het kostenverhaal verzekerd middels een planschadeovereenkomst en een exploitatieovereenkomst. Van het opstellen van een grondexploitatieplan wordt daarom afgezien.

3.1.2 Onderzoek uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Uit een summier exploitatie overzicht is gebleken dat het plan economisch uitvoerbaar is.

3.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In het kader van het aantonen van de maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt de, in de wet vastgelegde, bestemmingsplanprocedure doorlopen.

3.2.1 Overleg

Over het voorontwerpbestemmingsplan wordt, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), vooroverleg gevoerd met de Provincie Zeeland, het waterschap Scheldestromen en de veiligheidsregio Zeeland.

3.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder wordt daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Toetsing Aan Beleidskader

overheid beoordelingsaspect afweging
Rijk Nationale belangen Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) In het plangebied worden geen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR geraakt.
Provincie Zeeland Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 (2012) In het Omgevingsplan is ingezet op een goed woonklimaat en een goed werkende woningmarkt, zowel in steden, dorpen en op het platteland. Ook is ingezet op voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. Bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik staan voorop.
In onderhavig plan is sprake van een inbreidingslocatie. Daarmee wordt voldaan aan het beginsel 'zorgvuldig ruimtegebruik'. Het plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Verordening ruimte provincie Zeeland (2012) De verordening stelt regels aan ruimtelijke plannen. Deze regels vloeien voort uit het Omgevingsplan. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de regels uit de verordening.
Gemeente Kapelle Woonvisie (2008) De Woonvisie gaat uit van een uitbreidingsbehoefte in de gemeente Kapelle van zo'n 50 woningen per jaar ofwel 400 woningen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2015. Deze uitbreidingsbehoefte vloeit voor ongeveer twee derde voort uit de natuurlijke groei (geboorteoverschot). Ook het door vergrijzing en individualisering toenemend aantal huishoudens (dat leidt tot een daling van de gemiddelde woningbezetting) speelt een belangrijke rol. Daling van het aantal inwoners en het aantal huishoudens wordt door de provincie voor de gemeente pas op langere termijn voorzien.
Binnen het woningbouwprogramma van de gemeente is ruimte voor het toevoegen van twee woningen.

Ladder van duurzame verstedelijking

Toetsingskader

Binnen het rijksbeleid en het provinciaal beleid neemt de ladder van duurzame verstedelijking een prominente plek in. Voor de ladder van duurzame verstedelijking dient de volgende toetsing te worden doorlopen.

  1. a. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
  2. b. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  3. c. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing

  1. a. Binnen het woningbouwprogramma van de gemeente is ruimte voor het toevoegen van twee woningen. Door tevens het type aaneengebouwd mogelijk te maken wordt de variatie in het aanbod vergroot. Hierdoor kan beter worden ingespeeld op de behoefte vanuit de markt.
  2. b. De ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied.
  3. c. Dit onderdeel is niet relevant. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied in een kern waar sprake is van een goede ontsluiting voor het gemotoriseerd verkeer en openbaar vervoer (bus en trein).

Conclusie

Het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid zetten in op passende woningbouwontwikkelingen in kernen. Er zijn regionale woningmarktafspraken gemaakt waarbinnen de ontwikkeling in de kern Kapelle past.

Bijlage 2 Toetsing Aan Sectorale Aspecten

aspect/kader beoordelingsaspect afweging
Wegverkeerslawaai
Wet geluidhinder Worden geluidsgevoelige objecten in de geluidszone van een weg voorgesteld? De bebouwde kom van Kapelle-Biezelinge is aangewezen als 30 km/uur zone. Dergelijke wegen hebben op grond van de Wgh geen geluidszone. De ontwikkeling ligt niet binnen de geluidszone van wettelijk gezoneerde wegen. Echter dient op basis van jurisprudentie ook ten aanzien van wegen met een snelheid lager dan 50 km/uur aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een acceptabel akoestisch klimaat.

Het plangebied ligt te midden van een woonwijk. Voor deze woningen geldt een gunstig woon- en leefklimaat. Logischerwijs kan worden gesteld dat dit tevens geldt voor de vijf nieuw te realiseren woningen die binnen onderhavig plan juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt. Nader akoestisch onderzoek kan daarom achterwege blijven. Het bouwbesluit waarborgt dat een maximaal binnenniveau van 33 dB wordt voldaan.
Spoorweglawaai
Wet geluidhinder Worden geluidsgevoelige objecten in de geluidszone van een spoorweg voorgesteld? Op circa 100 m afstand ten zuiden van het plangebied ligt een spoorlijn. Deze spoorlijn is opgenomen op de Regeling geluidplafondkaart Milieubeheer (RGM), waardoor de bronnen onder hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer (Wm) vallen. Voor de spoorlijn geldt ter hoogte van de ontwikkeling een geluidproductieplafond van maximaal 57 dB . Dit betekent dat de wettelijke geluidszone 200 m bedraagt. In dat kader is akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai noodzakelijk. De broninformatie dient ontleend te worden aan het geluidsregister zoals bedoeld in artikel 3.8 lid 2 en 3 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012 (RMG 2012).

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een spoorweg gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en uiterste grenswaarden. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Ten aanzien van spoorweglawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB en een uiterste grenswaarde van 68 dB.

Ten aanzien van het betreffende spoortraject zijn, op basis van de brongegevens uit het geluidregister, de 55 dB en 68 dB contour bepaald. Hierbij is rekening gehouden met de ligging van relevante ruimtelijke objecten, bodemgebieden en maaiveldfluctuaties. De berekende contouren (op de maatgevende waarneemhoogten van 4,5 m en 7,5 m) zijn opgenomen in Bijlage 3. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling buiten de 55 dB contour van het spoortraject ligt. Zodoende is geconcludeerd dat geen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.
Archeologie Is er sprake van een verwachtingswaarde op de gronden? In het kader van het uitwerkingsplan is er archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Geadviseerd wordt om tijdens de werkzaamheden in deelgebied fase 2 een archeologische begeleiding te laten uitvoeren protocol IVO-p. Om archeologische begeleiding veilig te stellen wordt dit als voorwaarde in de omgevingsvergunning voor bouwen opgenomen.
Cultuurhistorie Zijn er cultuurhistorische waarden? In de directe omgeving is alleen het voormalig kantoorpand van de oude veiling, dat nu dienst doet als school, als cultuurhistorisch waardevol aan te merken. De beoogde ontwikkeling heeft hier geen invloed op.
Bodemkwaliteit Bodemkwaliteit dient voldoende te zijn voor de beoogde functie. Functie mag geen bedreiging vormen voor de bodemkwaliteit . In het kader van het uitwerkingsplan is gebleken dat er sprake is van verontreiniging.
Gezien het feit dat niet gebouwd mag worden op verontreinigde grond dient voorafgaande aan de bouwactiviteiten een bodemsanering uitgevoerd te worden. Vóór uitvoering van de bouwplannen worden de verontreinigde locaties gesaneerd.
In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt een actueel verkennend bodemonderzoeksrapport overlegd.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Bedrijven en Milieuhinder Heeft de wijziging van de woonvorm én de toevoeging van één woning gevolgen voor/vanwege omliggende bedrijven/inrichtingen? Aan de stationsstraat is een middelbare school gevestigd. Conform de VNG-brochure beschikt deze middelbare school over SBI-code 802, met een bijbehorende richtafstand van 30 m. De afstand van de ontwikkeling tot de school bedraagt circa 40 m, aan de richtafstand wordt voldaan.

Ten westen van de ontwikkeling is aan de Stationsstraat 47 een caravanstalling gevestigd. Op basis van hiervoor genoemde VNG-publicatie wordt een caravanstalling (sbi-code 6322) aangemerkt als categorie 1, met een bijbehorende richtafstand van 10 m. De afstand tussen de caravanstalling en de beoogde woningen bedraagt ten minste 17 m. Aan de richtafstand wordt voldaan.
Aan de Stationssingel, ten oosten van het plangebied, zijn twee bedrijven gevestigd. Het gaat om Autohandel Koens (Stationssingel 4) en Van de Velde Auto's (Stationssingel 12). De bedrijven handelen in auto's en repareren die ook. Op basis van de VNG-publicatie vallen deze bedrijven (sbi-code 501, 502, 504) in categorie 2, met een bijbehorende richtafstand van 30 m. De afstand bedraagt minimaal 150 m, aan de richtafstand van 30 m wordt daarom ruimschoots voldaan.

Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de te realiseren woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Tevens wordt geconcludeerd dat het aspect bedrijven en omliggende functies geen belemmering vormt voor de uitvoering van het uitwerkingsplan.
Water
Waterveiligheid Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. In de directe omgeving van de ontwikkeling zijn geen waterkeringen aanwezig.
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater) Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water.
Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.
De ontwikkeling voorziet in de wijziging van woningtypes en het toevoegen van één woning. Ten gevolge van de ontwikkeling is er in zeer beperkte mate sprake van de toename van verharding. Er is voldoende waterberging aanwezig in de Stationssingel, watercompenserende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Tegengaan/verhelpen van grondwateroverlast en- tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van infiltratiemogelijkheden. De ontwikkeling voorziet niet in het oppompen van grondwater. Tevens beschikt de ontwikkellocatie niet tot beperkt over infiltratiemogelijkheden. Daarom is infiltratie ook niet mogelijk. Ten opzichte van de huidige situatie zal er geen (negatief) effect optreden.
Hemel- en afvalwater
(inclusief water op straat/overlast)
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. Het afvalwater ten gevolge van de ontwikkeling zal afgevoerd worden op de aanwezige gemeentelijke riolering.
Volksgezondheid
(water gerelateerd)
Minimaliseren risico water gerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via onder andere de daarvoor benodigde ruimte. De ontwikkeling heeft geen invloed op de water gerelateerde volksgezondheid.
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken. De ontwikkellocatie is niet zettingsgevoelig.
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud/realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren. Om te voorkomen dat hemelwater verontreinigd raakt dient het gebruik van uitlogende materialen zoals zink en lood te worden voorkomen en dient het gebruik van duurzame bouwmaterialen te worden bevorderd.
Grondwaterkwaliteit
Behoud/realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermings- gebieden. De grondwaterkwaliteit wordt door het plan niet negatief beïnvloed.
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. De ontwikkeling zorgt niet voor (negatieve) effecten op de in de nabije omgeving aanwezige natte natuur.
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. De ontwikkeling vormt geen belemmering voor de onderhoudsstroken ten gevolge van het onderhouden van het oppervlaktewater.
Andere belangen waterbeheerders
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. De ontwikkeling vormt geen belemmering voor eigendommen van de waterbeheerder.
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap. Niet van toepassing.
Ecologie
Ecologie (zie bijlage 4) Gebiedsbescherming De zeer beperkte verkeersgeneratie van 30 mvt/etmaal verdeelt zich snel over het wegennet en wordt opgenomen in het bestaande verkeersbeeld, met name op de A58. De ontwikkeling leidt dan ook niet tot een waarneembare toename van de stikstofdepositie of verstoring in Yerseke & Kapelse Moer en Westerschelde & Saeftinghe. Overige effecten zijn vanwege de ligging op ruime afstand van de Natura 2000-gebieden op voorhand uitgesloten.
Het plangebied ligt niet in of naast de EHS. Negatieve effecten op de EHS zijn uitgesloten.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het EHS-beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming In het plangebied komen alleen tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet voor, zoals mol en veldmuis. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw.
Daarnaast dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen.
De Flora- en faunawet vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Luchtkwaliteit
Wet milieubeheer Wordt voldaan aan de genoemde grenswaarden
in de Wet milieubeheer?
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2020) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van 19,7 ug/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 13,7. Deze waarden liggen onder de helft van de normen. Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarden. Kleine woningbouwlocaties (tot 3.000 woningen) vallen onder het besluit 'Niet in betekende mate bijdragen' (NIBM). Het toevoegen van één woning zal niet tot een overschrijding van de normen leiden.
Externe veiligheid
Bevi-inrichtingen
Vervoer van
gevaarlijke
stoffen over de
weg, spoor,
buisleiding en
en water.
Ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van risicobronnen? Risicovolle inrichtingen
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig met een plaatsgebonden risicocontour of het invloedsgebied ten gevolge van het groepsrisico dat reikt tot aan de ontwikkeling. Dit vormt dan ook geen belemmering.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de directe omgeving worden er geen gevaarlijke stoffen over de weg, het water of door buisleidingen getransporteerd. Ten zuiden van de ontwikkeling op circa 110 meter is het spoortraject Roosendaal – Vlissingen gelegen. Over dit spoor worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. In verband met eerder ontwikkelingen is in 2009 een QRA opgesteld naar de hoogte van het groepsrisico ten gevolge van deze spoorlijn. In deze QRA is reeds rekening gehouden met de ontwikkeling van woningbouw, de realisatie van één extra woning heeft geen significante effecten op de hoogte van het groepsrisico.
Uit de QRA blijkt dat de 10-6 plaatsgebonden risicocontour (PR10-6) niet wordt overschreden. Als gevolg van de transformatie van het voormalig veilingterrein naar een woongebied met een school, zal het groepsrisico in geringe mate toenemen. Er vindt echter geen overschrijding plaats van de oriëntatiewaarde. Gezien het feit dat de PR10-6 contour niet reikt tot de ontwikkeling, en het groepsrisico niet (significant) wijzigt is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het uitwerkingsplan.
Kabels en leidingen Zijn er planologisch relevante leidingen en hoogspanningslijnen in de directe omgeving aanwezig? Langs de spoorlijn Vlissingen-Roosendaal zijn een 400 AC en een 600 BONNA watertransportleiding gelegen. Deze leidingen hebben echter geen effect voor de ontwikkeling. Voordat werkzaamheden worden gestart zal op de gebruikelijk en daarvoor voorgeschreven wijze KLIC-melding plaatsvinden.

Bijlage 3 Geluidscontouren Spoorweglawaai

Bijlage 4 Ecologie