Arnestein
Bestemmingsplan - Gemeente Middelburg
Onherroepelijk op 22-08-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 het plan
het bestemmingsplan Arnestein van de gemeente Middelburg.
1.2 het bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GMLbestand NL.IMRO.0687.BPARS-OH99 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 verbeelding
de verbeelding (plankaart) van het bestemmingsplan Arnestein.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 archeologische deskundige
de Walcherse Archeologische Dienst (WAD) of een daaraan gelijkgesteld KNA (Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) gecertificeerd onderzoeksbureau.
1.7 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.8 archeologische waarden
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bedrijf
een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming.
1.11 bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van een kantoor of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.12 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.13 beperkt kwetsbare objecten
- a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen en woonwagens per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- b. kantoorgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
- c. hotels en restaurants, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
- d. winkels, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
- e. sporthallen, zwembaden en speeltuinen;
- f. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zijn niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
- g. bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
- h. objecten die met de onder a. tot en met e. en g. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
- i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.14 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.18 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.20 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 deskundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening.
1.26 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor gebruik ter plaatse.
1.27 detailhandel perifeer
detailhandel in brand- en /of explosiegevaarlijke stoffen, in auto's, motoren en boten, in grove bouwmaterialen, in keukens, in sanitair, tegels en parket, in woninginrichting, -meubilering, -decoratie, -verlichting en stoffering, in caravans, tenten, in gereedschap, alsmede bouwmarkten, tuincentra, en waarvoor tevens vanwege de omvang en de aard van de te verkopen producten een groot oppervlak nodig is voor de uitstalling daarvan en uit dien hoofde niet binnen de in de gemeente in het kader van haar ruimtelijke ordening aangewezen c.q. aan te wijzen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden.
1.28 dierentuin
terrein waar allerlei (exotische) dieren te bezichtigen zijn.
1.29 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en de bestemming ingevolge het bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt.
1.30 erfafscheiding
bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient als afscheiding van een erf of terrein en is geplaatst in of rondom een erf of terrein.
1.31 gebouw
elk bouwwerk, duurzaam verbonden met de grond, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.32 geluidshinderlijke inrichtingen
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.33 gezoneerd industrieterrein
terrein zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder, waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van bedrijven en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.34 groen
het totaal aan parken, plantsoenen, bermen, boomvakken en overige beplanting.
1.35 kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.36 kartbaan
overdekt parcours voor de autosportvariant 'karting' waarbij geracet wordt in speciaal voor dit doel gemaakte voertuigen, genaamd karts.
1.37 kwetsbare objecten
- a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen en woonwagens die als beperkt kwetsbaar object zijn aangemerkt.
- b. bebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen.
- c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in elk geval behoren:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object of;
- 2. complexen, waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt, en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per object, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd.
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen van het jaar.
1.38 maatvoeringaanduiding
alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.
1.39 NAP
Normaal Amsterdams Peil.
1.40 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.41 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.42 opslag
het bedrijfsmatig opslaan van goederen, gegevens etc.
1.43 peil
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
- b. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
- c. voor een bouwwerk ter plaatse van de bestemming 'Verkeer' met de aanduiding 'spoorweg': bovenkant spoorstaaf;
- d. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in het water: NAP.
1.44 plaatsgebonden risico
Het risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is, bepaald aan de hand van het Bevi zoals dat luidde op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan.
1.45 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.46 voedselbank
maatschappelijke instelling die levensmiddelen opslaat en kosteloos verstrekt aan geselecteerde doelgroepen.
1.47 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.48 zelfstandig kantoor
kantoor dat niet behoort tot een bedrijf, maar als zelfstandig kantoor wordt gebruikt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 goot(- of boeibord)hoogte van een bouwwerk
tussen het peil en de snijlijn tussen de bovenkant van het dakbeschot en de buitenkant van de gevel, hellende dakvlakken, topgevels, dakkapellen – voor zover deze minder dan 50% van de breedte van het dakvlak beslaan – en liftopbouwen daar niet onder begrepen.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 verschillende goothoogten van een bouwwerk
indien een gebouw met betrekking tot de constructiedelen als bedoeld onder 2.6 over verschillende hoogten beschikt, wordt als volgt gemeten:
- a. indien zich aan de voorgevelzijde een goot-/druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de hoogte aan de voorgevelzijde;
- b. indien zich – ingeval van een lessenaarsdak – aan de voorgevelzijde van het gebouw geen goot- /druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de laagste hoogte.
2.9 vloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Beschermde Dijken
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch - Beschermde Dijken aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het agrarisch gebruik in de vorm van grasland;
- b. het behoud van dijken en behoud en herstel van de daarmee samenhangende landschappelijke, cultuurhistorische en/of ecologische waarden;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, taluds, oevers en duikers.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregel
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat een ander gebruik dan grasland of verkeer is niet toegestaan.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden
Artikel 4 Bedrijventerrein (Bt)
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijventerrein (BT) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1 tot en met 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1 tot en met 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1': bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1 tot en met 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2': bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1 tot en met 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 5.2': bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1 tot en met 5.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 17': tevens voor een dagrecreatieve voorziening in de vorm van een kartbaan;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 1': tevens voor een dagrecreatieve voorziening in de vorm van een dierentuin;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - perifere detailhandel': tevens voor perifere detailhandel;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg': uitsluitend een verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'laad- en losplaats': tevens voor een laad- en losplaats;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens voor een bedrijfswoning;
- l. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens voor een zelfstandig kantoor;
- m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 9': tevens voor twee dienstwoningen;
- n. ter plaatse van de aanduiding 'opslag': uitsluitend opslag van goederen;
- o. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': tevens voor de bescherming van industrieel erfgoed;
- p. detailhandel in auto's, boten en caravans;
- q. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen;
- r. ter plaatse van de volgende aanduidingen een bedrijf met SBI-code:
aanduiding | SBI-code |
specifieke vorm van bedrijf - 8 | 6024 |
specifieke vorm van bedrijf - 11 | 5152.1 en 5152.2/.3 |
specifieke vorm van bedrijf - 12 | 281.1 |
specifieke vorm van bedrijf - 13 | 518.1 |
specifieke vorm van bedrijf - 14 | 281.1 |
specifieke vorm van bedrijf - 15 | 372A1 |
specifieke vorm van bedrijf - 16 | 29.2 |
specifieke vorm van bedrijf - 17 | 518.2 |
specifieke vorm van bedrijf - 18 | 25.2 |
specifieke vorm van bedrijf - 19 | 45.2 |
specifieke vorm van bedrijf - 20 | 5152.2 |
specifieke vorm van bedrijf - 21 | 6024 en 361.1 |
specifieke vorm van bedrijf - 22 | 315 |
specifieke vorm van bedrijf - 23 | 2466 |
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en hoogte van gebouwen indien dit noodzakelijk is:
- a. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld;
- b. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. ter bevordering van de verkeers- en brandveiligheid en sociale veiligheid;
- d. vanuit milieuhygiënisch oogpunt;
- e. ter bescherming van de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht Middelburg.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 20 m is niet toegestaan;
- b. opslag van goederen buiten het bouwvlak is niet toegestaan;
- c. opslag van goederen op gronden gelegen voor de voorgevelrooilijn is niet toegestaan;
- d. behalve op gronden met de aanduiding 'risicovolle inrichting' zijn Bevi-inrichtingen niet toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 24' een aardgasvulstation is toegestaan;
- e. behalve op gronden met de aanduiding 'bedrijven uit categorie 4.1 of 5.2' zijn geluidshinderlijke bedrijven niet toegestaan;
- f. behalve op gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning niet toegestaan;
- g. behalve op gronden met de aanduiding 'kantoor' is een zelfstandig kantoor niet toegestaan;
- h. kantoren behorende bij het bedrijf met een vloeroppervlak van meer dan 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak zijn niet toegestaan;
- i. kantoren groter dan 1.500 m² zijn niet toegestaan;
- j. detailhandel anders dan in auto's, boten en caravans of ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - perifere detailhandel' of ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstof' is niet toegestaan;
- k. bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 25' zijn uitsluitend toegestaan voor zover zij niet meer geluid produceren dan aan hen is toegekend op basis van het geluidverdeelplan dat onderdeel is van het zonebeheerplan zoals dit geldt op moment van vaststelling van het bestemmingsplan 'Arnestein';
- l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - auto's boten caravans' is detailhandel in auto's, boten en caravans toegestaan tot 2.000 m² bedrijfsvloeroppervlak.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
4.8 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Groen (G)
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen (G) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. beplantingen;
- b. bermen;
- c. bruggen;
- d. geluidswerende voorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. voet- en fietspaden;
- g. in- en uitritten;
- h. watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals waterinfiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Verkeer (V)
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer (V) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. beplanting;
- b. bermen;
- c. bruggen;
- d. fiets- en voetpaden;
- e. geluidswerende voorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. parkeerplaatsen;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'spoorlijn': uitsluitend voor een spoorlijn;
- i. watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals waterinfiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins;
- j. wegen met ten hoogste twee maal één doorgaande rijstrook.
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Water (Wa)
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water (WA) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wateraanvoer en -afvoer;
- b. waterberging;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 10': tevens voor een dagrecreatieve voorziening in de vorm van een verhuurbedrijf voor watervervoermiddelen;
- d. verkeer te water.
7.2 Bouwregels
Artikel 8 Leiding - Gas (L - G)
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Gas (L - G) aangewezen gronden zijn – bij wijze van dubbelbestemming – bestemd voor een aardgastransportleiding met een dwarsdoorsnede van 209 mm.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Leiding - Hoogspanningsverbinding (L - Hv)
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding (L - HV) aangewezen gronden zijn – bij wijze van dubbelbestemming – tevens bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 150 kV.
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Leiding - Riool (L - R)
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Riool (L - R) aangewezen gronden zijn – bij wijze van dubbelbestemming – bestemd voor een riooltransportleiding met een dwarsdoorsnede van 900 mm.
10.2 Bouwregels
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 Waarde - Archeologie - 1
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie - 1 aangewezen gronden (WR - A - 1) zijn – bij wijze van dubbelbestemming – bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
11.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
- 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1:
- a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- b. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder a genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
- 3. een bouwwerk dat niet dieper wordt gebouwd dan 40 cm beneden het peil;
- 4. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm beneden het peil kan worden geplaatst;
- 5. een bouwwerk dat zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
- 6. begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
11.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
11.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 12 Waarde - Archeologie - 3
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie - 3 aangewezen gronden (WR - A - 3) – bij wijze van dubbelbestemming – bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische verwachtingswaarden.
12.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 12.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
- 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1:
- a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- b. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder a genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
- 3. een bouwwerk dat niet dieper wordt gebouwd dan 40 cm beneden het peil;
- 4. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm beneden het peil kan worden geplaatst;
- 5. een bouwwerk dat zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
12.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
12.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 13 Waterstaat - Waterkering
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn – bij wijze van dubbelbestemming – bestemd voor bescherming en veiligstelling van de waterkering.
13.2 Bouwregels
13.3 Afwijken van de bouwregels
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Antidubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 15 Algemene Bouwregels
15.1 Bestaande maten
- a. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- c. Ingeval van herbouw is het bepaalde onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
15.2 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, alsmede andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
- b. de bouw van andere bouwwerken ten dienste van nutsvoorzieningen, mits deze voorzieningen van geringe horizontale en verticale afmetingen zijn en de bouwhoogte in ieder geval niet meer dan 10 m; in afwijking van het in vorige zin bepaalde bedraagt de bouwhoogte van voorzieningen voor telecommunicatie ten behoeve van privé-gebruik maximaal 15 m en voor gemeenschappelijk gebruik maximaal 30 m;
- c. voor de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes ten dienste van nutsvoorzieningen; de inhoud van deze gebouwtjes bedraagt ten hoogste 50 m³ en de bouwhoogte ten hoogste 3 m.
Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels
- a. Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:
- 1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- 2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
- b. De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels
17.1 Geluidszone - Industrie
Binnen de aanduiding 'Geluidszone - Industrie' geldt dat nieuwe geluidsgevoelige objecten niet zijn toegestaan.
17.2 Veiligheidszone - Bevi
Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels
Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen bedragen echter niet meer dan 3 m en het bestemmingsvlak wordt met niet meer dan 10% vergroot.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsregels
19.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
19.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 20 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Arnestein'.
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding, Doel En Planopgave
Aanleiding
Het voorliggende bestemmingsplan Arnestein is een nadere uitwerking van de ingezette actualiseringsopgave van de gemeente Middelburg, met als doelstellingen:
- reductie van het aantal bestemmingsplannen (in totaal waren er voor de gestarte actualiseringsopgave circa 60 bestemmingsplannen van toepassing in de gemeente);
- het creëren van samenhang en afstemming qua opzet en inhoud van bestemmingsplannen;
- rechtszekerheid en klantgerichtheid, dat wil zeggen voor de burger duidelijke, toegankelijke en op actuele behoeften en eisen afgestemde bestemmingsplannen (onder andere via een meer globale en flexibele bestemmingsregeling);
- in de praktijk (voor de gemeentelijke diensten) toepasbare en hanteerbare bestemmingsplannen.
Doel
Daarnaast wordt de actualiseringsopgave gebruikt om de bestemmingsregelingen af te stemmen op actueel beleid en wet- en regelgeving. Voor diverse gebieden in de gemeente Middelburg is deze actualiseringsopgave reeds geëffectueerd. Het gebied Arnestein is het volgende gebied waarvoor het bestemmingsplan wordt geactualiseerd.
Planopgave en aard van het bestemmingsplan
Planopgave
Het beleid voor Arnestein is erop gericht om het huidige ruimtegebruik voort te zetten en daar waar mogelijk te intensiveren. Door de bestaande terreinen intensiever te benutten voor bedrijven, zijn elders in de gemeente (of op Walcheren) minder nieuwe bedrijventerreinen nodig. Dit beleid is verwoord in het Bedrijventerreinprogramma Walcheren 2010-2016.
Op langere termijn is voorzien dat het zuidwestelijke gedeelte, dat langs het kanaal door Walcheren ligt wordt getransformeerd naar een thematisch bedrijventerrein voor watergebonden bedrijvigheid. Hoewel deze transformatie nog steeds wenselijk wordt geacht, wordt aan deze ambitie – vanwege het ontbreken van concrete initiatieven hiertoe – in dit bestemmingsplan geen invulling gegeven. Mocht deze ontwikkeling actueel worden, dan zal hiervoor een zelfstandig planologisch traject in gang worden gezet.
De opgave van het bestemmingsplan Arnestein is drieledig.
- Het terugbrengen van het aantal geldende bestemmingsregelingen tot één integraal bestemmingsplan.
- Het vastleggen van (legaal) bestaand gebruik en bestaande functies in een actuele bestemmingsregeling.
- Het bieden van voldoende ontwikkelruimte voor de bestaande en toekomstige bedrijven.
Consoliderende aard bestemmingsplan
Vanwege de keuze om de transformatieopgave via een zelfstandig planologisch spoor te laten verlopen, is het bestemmingsplan consoliderend van aard. Dat wil zeggen dat voor de bestaande bedrijven een passende bestemming in het bestemmingsplan wordt opgenomen. Behalve het bieden van gangbare juridisch-planologische mogelijkheden die het mogelijk maken dat bedrijven door kunnen groeien (flexibiliteitbepalingen), wordt bij de bestaande bedrijven geen ingrijpende wijziging aangebracht in de planregeling. De bestaande geluidszone voor industrielawaai rondom het bedrijventerrein wordt evenmin gewijzigd.
PlanMER
Verplichting en doel planMER
Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) en het Besluit m.e.r. geldt voor bestemmingsplan Arnestein de verplichting om een planMER op te stellen. Het bestemmingsplan Arnestein zal straks namelijk het kader vormen voor industriële activiteiten die zijn aangewezen in de onderdelen C en D van het Besluit m.e.r.1
Het doel van een planMER is het integreren van de relevante milieuaspecten bij de planvoorbereiding. Vanwege de consoliderende aard van het bestemmingsplan worden de benodigde milieuonderzoeken in de planMER afgestemd op de te verwachten verdere invulling van het bedrijventerrein. De keuze voor het intensiveren van het bedrijfsterrein als geheel en het verder invullen van de gronden aan de noordoostelijke zijde van het bedrijventerrein is beleidsmatig verankerd in onder andere de Kwaliteitsatlas Middelburg 2030. Om deze redenen bestaat geen aanleiding om een locatie- of alternatievenstudie uit te voeren. Een alternatievenonderzoek blijft daarom in de planMER achterwege.
Procedure planMER en samenhang met dit voorontwerpbestemmingsplan
Tussen de planMER en dit bestemmingsplan bestaat een nauwe procedurele samenhang. De volgende procedure wordt daarbij gevolgd:
- 1. openbare kennisgeving planMER en voorontwerpbestemmingsplan;
- 2. raadpleging bestuursorganen over reikwijdte en detailniveau planMER en terinzagelegging van deze notitie reikwijdte en detailniveau;
- 3. opstellen planMER en ontwerpbestemmingsplan;
- 4. terinzagelegging planMER met ontwerpbestemmingsplan;
- 5. advies van de Commissie voor de m.e.r.;
- 6. verwerken zienswijzen en advies van de Commissie voor de m.e.r. in (definitief) bestemmingsplan en planMER;
- 7. vaststelling definitief planMER en bestemmingsplan;
- 8. evaluatie van effecten na planrealisatie.
De planMER is een zelfstandig leesbaar document. In hoofdstuk 3 van de toelichting van het bestemmingsplan is een samenvatting van de uitkomsten van de planMER opgenomen.
- 1. Bijvoorbeeld categorie 34.4 uit de D-lijst (oprichten van een productie-installatie voor chemicaliën).
1.2 Plangebied
Het plangebied bestaat uit het bedrijventerrein Arnestein. Dit bedrijventerrein ligt aan de zuidoostelijke zijde van Middelburg. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan het Kanaal door Walcheren. Ten westen van het plangebied zijn de rijksweg N57 en de Nieuwlandseweg gelegen. Aan de overzijde van de rijksweg N57 bevinden zich de woonwijken Dauwendale en Mortiere. In het zuiden wordt het plangebied begrensd door de Zaagmolendijk en in het oosten door het Arnezijkanaal. In figuur 1.1 is globaal de ligging van het plangebied weergegeven.
Dit bestemmingsplan vervangt de geldende bestemmingsregeling voor het hiervoor aangegeven plangebied. Het gaat om de volgende bestemmingsplannen:
- Groot industrieterrein III (vastgesteld 18 maart 1968, goedgekeurd 20 augustus 1968);
- Uitbreidingsplan in hoofdzaken met betrekking tot Groot industrieterrein III (1959);
- Uitbreidingsplan in hoofdzaken (1959);
- bestemmingsplan Woonwagencentrum Nieuwlandseweg (vastgesteld 19 mei 1980, goedgekeurd 11 november 1980).
Actualisering is gewenst omdat de geldende bestemmingsregeling grotendeels sterk verouderd is: het sluit onvoldoende aan op de actuele beleidsinzichten en op de huidige wet- en regelgeving.
Figuur 1.1 Globale ligging plangebied
1.3 Leeswijzer
De toelichting is als volgt opgebouwd.
- In hoofdstuk 2 wordt een korte kenschets van het plangebied gegeven. Daarbij wordt ingegaan op aandachtspunten en gewenste ontwikkelingen in het plangebied. Vervolgens zijn de beleidsuitgangspunten aangegeven die voor dit bestemmingsplan van belang zijn.
- Hoofdstuk 3 bevat de samenvatting van de planMER en de sectorale (milieu)toetsen.
- Hoofdstuk 4 gaat in op de bestemmingsregeling. Eerst wordt een toelichting gegeven op de opzet van de verbeelding en regels. Vervolgens wordt inhoudelijk ingegaan op de bestemmingen en de bijbehorende regels.
- In hoofdstuk 5 wordt beschreven op welke wijze de gemeente de handhaving van het bestemmingsplan nastreeft en wordt ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheidsaspecten van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt in paragraaf 2.1 een beknopte kenschets van het plangebied gegeven. In paragraaf 2.2 wordt het relevante planologische beleidskader voor het bedrijventerrein beschreven. In paragraaf 2.3 worden tot slot de belangrijkste beleidsuitgangspunten en randvoorwaarden vermeld die bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn gehanteerd.
2.1 Kenschets Plangebied
Het bedrijventerrein ligt aan de zuidoostkant van de stad. De grenzen van het plangebied zijn harde fysieke infrastructurele elementen, zoals:
- de N57 en de Nieuwlandseweg;
- het kanaal door Walcheren;
- het Arnekanaal;
- het Arnezijkanaal/Zaagmolendijk.
De ruimtelijke opzet van Arnestein kent een efficiënte rechthoekige opzet van wegen en bedrijfskavels. De centrale assen van het bedrijventerrein zijn de Waldammeweg en de Ampereweg. Dwars door het bedrijventerrein ligt de spoorlijn Vlissingen-Roosendaal.
De grootste bedrijven op het bedrijventerrein liggen langs de centrale assen van het bedrijventerrein. De bedrijfsbebouwing is qua goothoogte variërend over het gehele plangebied. Bouwwerken die qua hoogbouw eruit springen zijn gelegen langs het kanaal (voormalige silo's, Dutch Cleaning Mill) de bedrijfsgebouwen van de Vitrite en de procesinstallaties van het bedrijf Eastman. Met een omvang van bijna 20 ha drukt het bedrijf Eastman qua omvang eveneens zijn stempel op het plangebied. Bedrijventerrein Arnestein is voorts nagenoeg uitontwikkeld. Het grootste deel van het bedrijventerrein is inmiddels bebouwd, het aantal vrije kavels is nog maar beperkt. De vrije kavels zijn voornamelijk gelegen in de noordoostelijke punt van het plangebied. Op enkele andere locaties zijn nog kleinere kavels beschikbaar.
Afgezien van opgaande randbeplanting, is het structurele groen op het bedrijventerrein beperkt tot de hoofdassen van beide delen. Zowel de Waldammeweg, de Herculesweg als de Nieuwe Kleverkerkseweg hebben een stevige laanbeplanting. Binnen het bedrijventerrein Arnestein als geheel is weinig oppervlaktewater aanwezig.
2.2 Beleidskader
AMvB Ruimte en de SER-ladder
AMvB Ruimte
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is op 29 mei 2009 gepubliceerd (ontwerp AMvB Ruimte). In dit besluit heeft het Rijk een aantal regels voorgesteld met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen, onder andere ten aanzien van de vestiging van bedrijven en de (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen. In het bestemmingsplan Arnestein wordt voldaan aan de regels uit het AMVB.
SER-ladder
Belangrijk uitgangspunt van de AMvB Ruimte is de toepassing van de zogenaamde SER-ladder. Het gaat om de voorkeursvolgorde van het (her)ontwikkelen van bedrijventerreinen zoals die door de Sociaal Economische Raad (SER) wordt gehanteerd.
Via de SER-ladder stimuleert het Rijk de herstructurering van oude bedrijventerreinen om de aanleg van nieuwe terreinen te verminderen. Hierbij speelt het bevorderen van een zorgvuldig(er) ruimtegebruik een belangrijke rol. Daarbij worden drie sporen gevolgd.
- 1. Voorkomen dat bedrijven wegtrekken omdat het terrein niet meer representatief is. Uit onderzoek blijkt dat de uitstraling van het terrein in de top 3 van verhuismotieven staat. De openbare ruimte dient representatief te zijn en voorkomen dient te worden dat er ongewenste functies op bedrijventerreinen voorkomen.
- 2. De gemeenten bemiddelen actief bij herinvulling van bestaande bedrijfsgebouwen. Zij wijzen ondernemers aan met een ruimtebehoefte op daarvoor geschikte leegstaande bedrijfsgebouwen. Bij incourante panden en percelen is invulling vaak moeilijk. Waar mogelijk kopen gemeenten extensief gebruikte kavels op en geven deze (eventueel na sanering) opnieuw uit.
- 3. Begeleiding van bedrijven. Een belangrijk deel van de ruimtevraag in een gemeente wordt veroorzaakt door de reeds gevestigde bedrijven die meer ruimte nodig hebben als gevolg van groei in de productie of veranderde bedrijfsactiviteiten. Als een ondernemer zich meldt met een verzoek om uitbreidingsruimte wordt een inventarisatie gemaakt van de ruimtebehoefte in drie stappen:
- a. welke intensiveringmogelijkheden zijn er op de huidige, bestaande, locatie;
- b. is elders een bedrijfspand te koop dat geschikt is? Dit vereist afstemming met de buurtgemeenten;
- c. als stap a en b geen resultaten opleveren, is er een geschikt perceel beschikbaar voor nieuwbouw?
Vertaling naar dit bestemmingsplan
Zoals in paragraaf 1.1 uiteen is gezet, is de keuze gemaakt om de herstructurering van Arnestein via een zelfstandig planologisch traject te laten verlopen. Om deze reden is het toepassen van de in de SER-ladder aangegeven voorkeursvolgorde voor de vestiging van bedrijven (herstructurering, herinvulling, inventarisatie) in dit bestemmingsplan niet aan de orde. Als uitgangspunt wordt gehanteerd dat de bestaande planologische ruimte voor bedrijven in het plangebied zoveel als mogelijk wordt gecontinueerd. Door ervoor te zorgen dat bestaande en nieuwe bedrijven in het plangebied zoveel mogelijk planologische ruimte krijgen voor respectievelijk uitbreiding en nieuwvestiging, wordt tegemoetgekomen aan de doelstelling van de SER-ladder, namelijk het zoveel mogelijk voorkomen van de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen.
Om ervoor te zorgen dat de beschikbare vrije ruimte op het bedrijventerrein zo intensief mogelijk kan worden gebruikt, wordt in dit bestemmingsplan daarom een bebouwingspercentage van 75% voor alle bedrijfskavels opgenomen.
Omgevingsplan Zeeland (2012-2018) en het bedrijventerreinprogramma Walcheren (2010-2016)
Omgevingsplan Zeeland
In het Omgevingsplan Zeeland (2012-2018) is het bedrijventerrein Arnestein aangemerkt als een regionaal bedrijventerrein binnen bestaand stedelijk landschap dat deel uitmaakt van de bebouwde kom van Middelburg. Vanuit het provinciale ruimtelijke beleid gelden voor dit gebied maar weinig randvoorwaarden. De provincie Zeeland acht in beginsel een bouwhoogte hoger dan 25 m in bestaand stedelijk gebied niet aanvaardbaar. Slechts indien qua hoogte en bouwmassa kan worden aangetoond dat nieuwbouw niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke kwaliteiten, kan van deze maximale bouwhoogte worden afgeweken. Daarnaast is het provinciaal beleid erop gericht dat de maatgevende risicocontouren van risicovolle bedrijvigheid op een regionaal bedrijventerrein zich niet buiten de grenzen van het bedrijventerrein mag bevinden.
De provincie zet voorts in op het geconcentreerd ontwikkelen van bedrijventerreinen nabij stedelijke centra. Voor wat betreft de kwaliteit van de bedrijventerreinen, wordt vanuit de provincie ingestoken op het herstructureren en intensiveren van bestaande bedrijventerreinen. Voor wat betreft de kwantiteit van bedrijventerreinen werkt de provincie met regionale bedrijventerreinprogramma's. In deze programma's wordt vraag en aanbod van nieuwe bedrijventerreinen, in overleg met de betrokken gemeenten, op regionale schaal afgewogen.
Bedrijventerreinprogramma 2010-2016
Als uitwerking van het omgevingsplan, is een samenwerkingsvisie opgesteld door de provincie Zeeland en de drie Walcherse gemeenten over het bedrijventerreinprogramma voor de komende planperiode (tot 2016). Hierin is opgenomen dat de gemeente Middelburg in beginsel geen nieuw bedrijventerrein ontwikkeld. In Middelburg wordt ingezet op herstructurering en intensivering van het gebruik van Arnestein.
Arnestein wordt gekenmerkt als een grootschalig traditioneel bedrijventerrein. Op dit moment is op Arnestein nog ongeveer 2 ha uitgeefbaar bedrijventerrein beschikbaar. Op grootschalige terreinen zijn in principe bedrijven tot milieucategorie 4.2 toelaatbaar. Uitbreiding van het terrein mag plaatsvinden in de vorm van stedenbouwkundige afronding van het bedrijventerrein en in de vorm van het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.
Vertaling naar dit bestemmingsplan
Ten aanzien van het provinciale beleid over risicovolle bedrijven wordt in dit bestemmingsplan afgeweken. Arnestein wordt voor wat betreft dit onderdeel niet beschouwd als regionaal bedrijventerrein. Hierdoor wordt niet de grens van het gehele bedrijventerrein, maar de grens van het eigen bedrijfsperceel beschouwd als de grens tot waar de risico's van een risicovol bedrijf zich mogen uitstrekken. Dit, gelet op het karakter van Arnestein, waar (op Eastman na) overwegend kleine en middelgrote bedrijven zijn gevestigd nabij de bebouwde kom van Middelburg. Een verruiming van de risicocontouren ter plaatse zijn zodoende niet wenselijk. Voor Eastman wordt, gezien de aard van het bedrijf, meer ruimte geboden voor de plaatsgebonden risicocontour.
Het gebied aan het Kanaal door Walcheren, direct oostelijk van het aquaduct. zal uiteindelijk getransformeerd worden tot watersportboulevard. Deze ontwikkeling is op dit moment nog onvoldoende duidelijk. De transformatie is daarom niet in de planregeling opgenomen. Overeenkomstig het uitgangspunt dat dit een consoliderend bestemmingsplan is, worden de huidige planologische mogelijkheden voor het vestigen van reguliere bedrijven op deze locatie dan ook voortgezet.
Kwaliteitsatlas Middelburg 2030
Aandachtspunt in de gemeente Middelburg is het bieden van ruimte voor bedrijvigheid. De ruimte die wordt geboden voor bedrijvigheid op Arnestein dient in elk geval intensief te worden gebruikt. Verder is het wenselijk dat er kwaliteitsverbetering plaatsvindt op het bedrijventerrein. Dit zal echter niet plaatsvinden door het opzetten van een vanuit de gemeente geïnitieerde herstructurering. Dit wordt overgelaten aan het particulier initiatief.
Zoals hiervoor is aangegeven wordt een bebouwingspercentage van 75% voor alle bedrijfskavels gehanteerd in dit bestemmingsplan om invulling te geven aan de wens om de bestaande vrije ruimte binnen het bedrijventerrein zo optimaal mogelijk te benutten.
2.3 Uitgangspunten En Randvoorwaarden
Met inachtneming van het hiervoor omschreven beleidskader, heeft de gemeenteraad voor het bedrijventerrein Arnestein de volgende uitgangspunten en randvoorwaarden vastgesteld (24-01-2011).2
Bedrijfswoningen
In de huidige bestemmingsregelingen is, per bedrijf, de bouw van één (en in sommige gevallen zelfs twee) dienst- of bedrijfswoning(en) mogelijk. Bedrijfswoningen zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt aan te merken als gevoelige objecten. In het kader van een goede ruimtelijke ordening (in het spoor van de Wro en in het belang van de bescherming van het milieu (in het spoor van de Wm), komt aan bedrijfswoningen enige mate van bescherming tegen hinderlijke gevolgen van omliggende bedrijfsactiviteiten van derden toe. Deze bescherming gaat veelal niet zo ver als voor reguliere burgerwoningen.
Desondanks kan de aanwezigheid van bedrijfswoningen voor omliggende bedrijfsactiviteiten beperkingen met zich meebrengen. Voor geluidshinder volgt dit bijvoorbeeld uit de vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 mei 1999, nr. E03.95.1996). Zo zijn in het kader van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) bedrijfswoningen van derden aangemerkt als beperkt kwetsbaar object. Dit houdt in dat risicovolle bedrijven een bepaalde risicoafstand in acht moeten nemen ten opzichte van bedrijfswoningen van derden.
In het bestemmingsplan Arnestein wordt als volgt omgegaan met de bedrijfswoningen.
- Omdat momenteel geen knelpunten aanwezig zijn ten aanzien van de bestaande bedrijfswoningen, worden de bestaande bedrijfswoningen overeenkomstig de huidige situatie en planregelingen als zodanig bestemd.
- Nieuwe bedrijfswoningen worden niet rechtstreeks toegelaten. Nieuwe bedrijfswoningen worden uitsluitend via een mogelijkheid tot planwijziging mogelijk gemaakt. Planwijziging dient daarbij te voldoen aan enkele specifieke criteria (onder andere noodzakelijkheid en het kunnen voldoen aan milieuhygiënische wettelijke eisen).
Zelfstandige en ondergeschikte kantoren
Bij bedrijven behorende en ondergeschikte kantoorfuncties zijn op dit bedrijventerrein planologisch aanvaardbaar. Nieuwe zelfstandige kantoren, of ondergeschikte bij bedrijven aanwezige kantoren met een omvang van meer dan 1.500 m² zijn op Arnestein, vanwege de aanwezigheid van risicovolle bedrijven, echter niet gewenst. Deze worden dan ook in dit bestemmingsplan uitgesloten.
Aan de Grenadierweg-Kuipersweg zijn enkele zelfstandige kantoren gevestigd. Het betreft in hoofdzaak het gedeelte van de Grenadierweg-Kuipersweg dat wordt begrensd door de Arnesteinweg in zuidoostelijke richting tot de Waldammeweg en in oostelijke richting tot aan de Herculesweg. Omdat deze kantoren geen knelpunten opleveren, worden de juridisch-planologische rechten van de bestaande kantoren bevestigd en overeenkomstig bestemd. Zodra het gebruik van deze kantoren is beëindigd, is het echter niet gewenst dat nieuwe kantoren zich ter plaatse vestigen. Daarom wordt in dit bestemmingsplan een uitsterfregeling opgenomen.
Detailhandel
ABC-Goederen
De verkoop van auto's, boten en caravans (ABC-goederen), alsmede de verkoop van motorbrandstoffen, is naar zijn aard geschikt voor vestiging op een bedrijventerrein zoals Arnestein. Vanwege de omvang en uitstraling van deze verkoopactiviteiten zijn deze juist minder passend in bijvoorbeeld het stadscentrum of in een woonwijk.
Detailhandel in (vracht)auto's en de verkoop van brandstoffen is op grond van de huidige planregelingen mogelijk. Detailhandel in boten en caravans is momenteel echter niet mogelijk. Dit bestemmingsplan zal de verkoop van deze goederen op het bedrijventerrein Arnestein ook mogelijk maken.
Perifere Detailhandels Vestigingen (PDV)
Perifere detailhandel is niet gewenst op het bedrijventerrein Arnestein. In de Kwaliteitsatlas Middelburg 2030 is hiervoor de woonboulevard en het bedrijventerrein in de aangrenzende wijk Mortiere aangewezen. Bestaande PDV-bedrijven binnen het plangebied mogen deze activiteiten voortzetten. Nieuwe PDV-bedrijven wordt verzocht zich te vestigen in de wijk Mortiere en worden daarom uitgesloten van vestiging op Arnestein. Om ervoor te zorgen dat, zodra de bestaande PDV-bedrijven hun activiteiten hebben beëindigd, geen nieuwe PDV-bedrijven zich ter plaatse vestigen, is ook hiervoor een uitsterfregeling opgenomen.
Wellicht ten overvloede, groothandelsactiviteiten zijn op Arnestein uiteraard toegestaan.
(Dag)recreatieve voorzieningen
Het bedrijventerrein Arnestein huisvest een drietal dagrecreatieve voorzieningen. Het betreft:
- de tropische vogeltuin 'Utropia' aan de Kleverskerkseweg;
- het kanoverhuurbedrijf aan de steiger bij de Uijtterschootweg;
- de kartbaan aan de Arnesteinweg.
Het betreft in alle drie de gevallen een gegroeide situatie. Omdat de aanwezigheid van deze drie bedrijven op dit moment geen knelpunten opleveren voor de omliggende bedrijven, worden de juridisch-planologische rechten van deze bedrijven in dit bestemmingsplan bevestigd. Deze locaties worden van een toegesneden bestemmingsregeling voorzien. Nieuwvestiging van dagrecreatieve voorzieningen op het bedrijventerrein Arnestein is niet voor de hand liggend en vanwege de mogelijke conflicten die dit op kan leveren met de gevestigde (risicovolle) bedrijvigheid ook niet gewenst. Zodra het dagrecreatieve gebruik van deze locaties is beëindigd, is het daarom niet wenselijk dat nieuwe recreatieve voorzieningen zich ter plaatse gaan vestigen. Daarom wordt in dit bestemmingsplan een uitsterfregeling opgenomen.
Bouwhoogten en buitenopslag
De bestaande bebouwing in het plangebied heeft verschillende bouwhoogten. Om de aanwezige ruimte goed te benutten wordt bebouwing tot een bouwhoogte van 20 m algemeen toelaatbaar geacht. Onder bepaalde voorwaarden is zelfs bebouwing tot een hoogte van 25 m toegestaan. Het zicht op het karakteristieke bebouwingssilhouet van de Middelburgse binnenstad (tevens beschermd stadsgezicht) is hierbij als voorwaarde maatgevend.
Voor een efficiënte bedrijfsvoering van de bedrijven is de mogelijkheid voor buitenopslag gewenst. In de geldende bestemmingsplannen is dit niet toegestaan. Hieraan wil het gemeentebestuur tegemoetkomen door buitenopslag in dit bestemmingsplan toe te staan. Om te voorkomen dat de ruimtelijke uitstraling van het bedrijventerrein veranderd, moet buitenopslag in ieder geval binnen het bouwvlak van het bedrijf plaatsvinden. Ook moet de opslag zijn gesitueerd achter de voorgevelrooilijn van de bestaande bebouwing. Op deze manier wordt geen afbreuk gedaan aan de uitstraling van het bedrijf en blijft voldoende ruimte vrij voor het parkeren op het bedrijfsperceel.
Behouden en versterken van groen- en watervoorzieningen
Bestaande groen- en waterelementen in het plangebied worden van een beschermende regeling voorzien voor zover die van belang zijn voor de ruimtelijke structuur van het plangebied. Deze bescherming wordt ook geboden aan groenelementen die als bufferelement tussen het plangebied en de omliggende gronden dienen en wanneer deze elementen van belang zijn voor de waterhuishouding. Hierbij dient te worden gedacht aan de Zaagmolendijk. Deze dijk vormt de barrière tussen het bedrijventerrein en het Nationaal Landschap Walcheren en moet om deze reden worden beschermd. Qua planregeling wordt daarbij aangesloten op de regeling zoals die is opgenomen voor een deel van deze dijk in bestemmingsplan Buitengebied.
- 2. De uitgangspunten en randvoorwaarden zijn verwoord in de Uitgangspuntennotitie Arnestein die door de gemeenteraad is vastgesteld op 24 januari 2011 in raadsbesluit 10-208.
Hoofdstuk 3 Samenvatting Planmer En Sectorale Toetsen
3.1 Ontwikkelingen In Het Bestemmingsplan En Planmer
Voor bedrijventerreinen geldt dat de milieuaspecten in een bestemmingsplan een grote rol spelen. Dit heeft onder andere te maken met de noodzaak om afstand te houden tussen de bedrijven als milieubelastende bron en milieugevoelige functies (wonen) in de omgeving (milieuzonering). Ook andere aspecten hebben invloed op de milieusituatie bij het industrieterrein Arnestein, onder andere de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen.
Dit hoofdstuk vormt de samenvatting van de milieusituatie binnen het plangebied van industrieterrein Arnestein, de samenvatting van het planMER. Het planMER zelf vormt een separate bijlage bij dit bestemmingsplan. Hierin is het onderzoek naar de milieusituatie integraal opgenomen. Het planMER vormt dan ook tevens de milieuonderbouwing van dit bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt volstaan met de samenvatting.
Het bestemmingsplan is voor een groot deel consoliderend van aard. Toch geldt er een planmer-plicht, vooral vanwege de aanwezigheid van het bedrijf Eastman. Wijzigingen en/of uitbreidingen bij dit bedrijf kunnen mogelijk mer-beoordelingsplichtig zijn.
De milieueffecten van de representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden zullen worden vergeleken met de referentiesituatie.
De referentiesituatie
Dit betreft de feitelijke huidige ruimtelijke situatie en de autonome ontwikkelingen. Voor het plangebied zelf zijn er geen autonome ontwikkelingen (reeds bestemde en bouwkundig vergunde ontwikkelingen), met uitzondering van de invulling van de milieuruimte van het bedrijf Eastman conform de vigerende milieuvergunning. Buiten het plangebied betreft dit de realisatie van de woonwijk Mortiere aan de overzijde van de N57, de autonome groei van het autoverkeer en de afname van de achtergrondconcentratie van luchtverontreinigende stoffen. Hiermee is bij de onderbouwing en het onderzoek van de relevante milieuaspecten rekening gehouden.
Representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden
Om de ontwikkelingsmogelijkheden van het ruimtelijk plan te vertalen naar milieueffecten, is het noodzakelijk om uit te gaan van onderbouwde aannames ten aanzien van de invulling van bestemmingen, om zo de representatieve invulling van de maximale ontwikkelingsmogelijkheden te bepalen. Voor de representatieve invulling op industrieterrein Arnestein wordt uitgegaan van de volgende ontwikkelingen:
- de mogelijke uitbreiding/wijziging van Eastman Chemical Middelburg B.V. op het perceel ten oosten van het bestaande terrein (circa 5,5 ha);
- de invulling van de enkele nog braakliggende kavels aan de noordoostkant van het plangebied (circa 6,4 ha). Gelet op het huidige profiel van het industrieterrein en de al genoemde uitbreidingsruimte van het bedrijf Eastman mag ervan uit worden gegaan dat de lege kavels niet benut zullen worden voor zware bedrijvigheid, mogelijke planmer-plichtige bedrijven, stikstofrelevante bedrijven of bedrijven die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken. Dit omdat in de huidige situatie het aandeel zware bedrijvigheid en het aandeel mogelijke planmer-plichtige bedrijven slechts 5% bedraagt, er slechts twee stikstofrelevante bedrijven aanwezig zijn en Eastman de enige Wgh-inrichting betreft (inrichting die in belangrijke mate geluidshinder kan veroorzaken).
Op advies van de Commissie voor de m.e.r. spitst de beschrijving van het voornemen zich toe op de mogelijke wijzigingen en/of uitbreiding van Eastman, omdat het MER zich moet richten op activiteiten met mogelijk aanzienlijke milieugevolgen, al dan niet in cumulatie met elkaar. Deze effecten worden op hoofdlijnen op bestemmingsplanniveau in beeld gebracht, voor zover dat in dit stadium van de planvorming mogelijk is.3 Tevens worden mogelijke maatregelen op hoofdlijnen aangestipt, indien dit relevant is.
Het planMER is dusdanig opgebouwd dat het tevens als milieuonderbouwing voor het bestemmingsplan dient.
- 3. Het is niet bekend of er uitbreiding/wijziging van Eastman plaats gaat vinden. Tevens is logischerwijs nog niet bekend hoe de bedrijfsvoering van de activiteit zal zijn (capaciteit productie, met welke stoffen wordt gewerkt/welke activiteit gaat exact plaatsvinden, lay-out en uitvoering fabriek/installaties/bebouwing, maatregelen om milieubelasting op de omgeving zo veel mogelijk tegen te gaan etc.).
3.2 Samenvatting Milieusituatie En -Effecten
Milieuzonering
In het bestemmingsplan wordt gebruikgemaakt van een milieuzonering om milieuhinder al in het ruimtelijke spoor zoveel mogelijk te beperken. Bij de milieuzonering is rekening gehouden met gevoelige functies in de omgeving van het plangebied. Bestaande bedrijfsactiviteiten die niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid worden mogelijk gemaakt met een specifieke aanduiding. Gelet op de ligging van de betreffende bedrijven (op het bestaande industrieterrein) en het huidige functioneren van deze bedrijven, vindt de gemeente de betreffende bedrijven ter plaatse vanuit milieuoogpunt aanvaardbaar.
De uitbreiding van Eastman heeft naar verwachting geen negatieve milieueffecten op het gebied van geur en stof. Dit omdat in de vigerende milieuvergunning deze aspecten eveneens geen rol van betekenis spelen voor het bedrijf en het niet verwacht wordt dat dit na uitbreiding wezenlijk anders wordt. Voor het aspect gevaar (externe veiligheid) en geluid (industrielawaai) vanwege Eastman wordt verwezen naar de betreffende vervolgparagrafen.
De opvulling van de overige braakliggende kavels zal niet tot relevante negatieve milieugevolgen leiden. Naar verwachting zullen de kavels worden opgevuld met hooguit middelzware bedrijvigheid, zoals deze bedrijven in de huidige situatie op een groot deel van het industrieterrein aanwezig zijn. De invulling van de overige lege kavels zal de realisatie van reguliere bedrijvigheid betreffen (zoals aannemers, constructiebedrijven, autohandels, transportbedrijven, groothandels etc.). Aan de bijbehorende richtafstanden wordt ruimschoots voldaan.
Industrielawaai
Het plangebied behoort tot het gezoneerde industrieterrein Arnestein. De begrenzing van het gezoneerde industrieterrein is op de verbeelding opgenomen. Buiten de geluidszone van het industrieterrein mag de geluidsbelasting cumulatief niet meer dan 50 B(A) bedragen. In de dag- en avondperiode wordt in de huidige situatie (ruimschoots) aan de geluidsnormen voldaan. In de nachtperiode is aan de noordwestzijde sprake van een (relatief lichte) overschrijding van de geluidsnormen bij 1 woning en aan de zuidoostzijde bij 2 zonebewakingspunten. Deze overschrijding wordt veroorzaakt door de milieuruimte voor de nachtperiode in de huidige milieuvergunning van het bedrijf Eastman. Deze milieuruimte heeft het bedrijf overigens nog niet volledig benut. Ter beheersing van de geluidssituatie heeft de gemeente Middelburg de afgelopen jaren maatwerkvoorschriften opgelegd aan de aanwezige bedrijven. Gemeente en provincie zijn samen in overleg om te zoeken naar een pragmatische oplossing van de overschrijding van de geluidsnormering in de nachtsituatie. In het planMER zijn hiervoor verschillende mogelijkheden genoemd.
Bij een eventuele wijziging/uitbreiding van Eastman moet de geluidsbelasting gelijk blijven of afnemen ten opzichte van de vigerende geluidsruimte van het bedrijf. Om de geluidssituatie ook in het bestemmingsplan te reguleren is als randvoorwaardelijke verplichting opgenomen dat uitbreiding/wijziging in de nachtsituatie pas mogelijk is, indien deze ontwikkeling niet leidt tot een toename van de geluidsbelasting op de MTG-punten en op de zonegrens in de nachtperiode. Dit is mogelijk door het treffen van akoestische maatregelen voor Eastman (zoals geen of minder activiteiten op dit terrein in de nachtsituatie).
De opvulling van de andere lege kavels zal niet leiden tot een toename van het geconstateerde geluidsknelpunt (geen activiteiten in de nachtperiode). De opvulling leidt, mede gelet op de afstand en de invulling met hooguit middelzware bedrijvigheid, nauwelijks tot een relevante geluidsbelasting in de dag- en avondperiode bij de aanwezige woningen in de omgeving. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de opvulling van de lege kavels niet tot relevante negatieve milieugevolgen zal leiden.
Externe veiligheid en planologisch relevante leidingen
In het plangebied bevinden zich verschillende risicovolle inrichtingen. Eastman is daarvan de belangrijkste.
Uit de QRA 2010 blijkt dat het de PR10-6-contour buiten de inrichtingsgrens ligt. Hierbinnen liggen meerdere bestaande beperkt kwetsbare objecten, maar geen kwetsbare objecten. Er wordt ruimschoots voldaan aan de oriënterende waarde voor het groepsrisico. Aangezien er nog geen aangepaste omgevingsvergunning voor milieu is, vormt voor het bestemmingsplan de PR10-6-contour uit de QRA 2010 de basis. Om te anticiperen op een mogelijke uitbreiding/wijziging van Eastman is de PR 10-6-contour eveneens over het uitbreidingsterrein van Eastman gelegd. Er zijn gewichtige redenen voor de ligging van de aanwezige beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour. Alleen nieuwe bedrijfsbebouwing is als beperkt kwetsbaar object via een afwijkingsprocedure toegestaan, indien sprake is van gewichtige redenen.
Het is niet de verwachting dat als gevolg van de uitbreiding van Eastman de bestaande PR 10-8-contour (die een eerste indicatie biedt voor het gebied dat relevant is voor het groepsrisico) enorm zal vergroten, ook gelet op de randvoorwaarden ten aanzien van het PR die in het bestemmingsplan worden opgenomen. De omliggende woonwijken liggen ruimschoots buiten de huidige PR 10-8-contour. Mogelijk dat door de uitbreiding van Eastman het groepsrisico in enige mate toeneemt. Gelet op de aard van de omgeving (industrieterrein) en de hoogte van het groepsrisico in de bestaande situatie, zal naar verwachting ook in de nieuwe situatie nog ruimschoots worden voldaan aan de oriënterende waarde van het groepsrisico.
Voor de overige relevante risicovolle inrichtingen geldt dat in het bestemmingsplan rekening wordt gehouden met de risiconormering voor deze bedrijven. Vestiging van nieuwe risicovolle inrichtingen is alleen onder voorwaarden via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk. Door deze voorwaarden wordt voldaan aan de normstelling voor het PR (ligging PR 10-6-contour binnen het eigen bedrijfsperceel, dan wel ligging over de verkeers-, groen- of waterbestemming) en wordt voorkomen dat bedrijven met een groot invloedsgebied voor het groepsrisico (en in potentie een hoog groepsrisico) zich op het industrieterrein via een wijzigingsplan kunnen vestigen. De opvulling van de lege kavels zal dan ook slechts hooguit beperkte negatieve gevolgen hebben voor het aspect externe veiligheid.
Voor de N57 ligt de veiligheidsafstand en PR10-6-contour niet buiten de weg zelf. Het groepsrisico is zeer laag en zal door de beoogde ontwikkelingen niet toenemen. Over het spoor vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Dit is over het kanaal wel het geval. Er is echter geen PR10-6-contour en de hoeveelheden gevaarlijke stoffen die vervoerd worden zijn niet tot nauwelijks van invloed op het groepsrisico. Dit hoeft daarom niet verder beschouwd te worden. De twee aardgastransportleidingen hebben geen PR10-6-contour en het groepsrisico ligt ruim onder de oriëntatiewaarde. De beoogde ontwikkelingen hebben hier geen invloed op.
Al met al zullen de gevolgen van de bestemmingsplanontwikkelingen op het gebied van externe veiligheid beperkt van aard zijn.
Verkeer en wegverkeerslawaai
De bereikbaarheid van bedrijventerrein Arnestein is voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer goed. Met het openbaar vervoer is de bereikbaarheid matig. Na volledige ingebruikname van het bedrijventerrein zal de bereikbaarheid niet worden aangetast. De capaciteit van het wegennet is ruim voldoende om de hoeveelheid verkeer te kunnen verwerken. Aandachtspunt is wel de verkeersveiligheidssituatie voor fietsers op de wegen zonder fietsvoorzieningen en de gelijkwaardige voorrangssituatie op de verschillende kruispunten gecombineerd met een 50 km/h-regime. De situatie met betrekking tot de verkeersontsluiting van het langzaam verkeer en openbaar vervoer als ook de verkeersveiligheids- en parkeersituatie wijzigt na volledige ingebruikname van het bedrijventerrein niet. Het aspect verkeer en vervoer staat de uitvoering van de ontwikkelingen dus niet in de weg.
Op geen enkele weg vindt een verkeerstoename van meer dan 20% plaats wanneer de nog lege bouwvlakken bebouwd zullen worden. De volledige ingebruikname van het bedrijventerrein leidt dan ook niet tot een significante verslechtering van het akoestisch klimaat. Het aspect wegverkeerslawaai staat de volledige ingebruikname van bedrijventerrein Arnestein dan ook niet in de weg.
Luchtkwaliteit
De beoogde ontwikkelingen zorgen voor een beperkte toename van de concentratie luchtverontreinigende stoffen. Ook na realisatie van deze ontwikkelingen wordt overigens ruimschoots voldaan aan de normen die gelden voor luchtkwaliteit. Dit geldt ook voor de bijdrage van nieuwe bedrijven zelf. Op het gebied van luchtkwaliteit zijn dan ook geen relevante negatieve milieugevolgen te verwachten.
Voortoets Natuurbeschermingswet
De ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt leiden niet tot significante effecten op Natura 2000 om de volgende redenen:
- de toekomstige 47 dB(A)-contour bij maximale invulling van het terrein blijft op 3 km van het Natura 2000-gebied Veerse Meer;
- de stikstofemissie zal ook bij een maximale invulling van het plangebied nooit hoger worden dan de emissie in 2004 die in het kader van de Natuurbeschermingswet als peildatum geldt voor bestaand gebruik dat vrij is van een vergunningplicht;
- de zwaveldepositie op het dichtstbijgelegen verzuringsgevoelige Natura 2000-gebied is verwaarloosbaar klein (minder dan 0,1 mol/ha/jr);
- door het ontbreken van effecten behoeft ook geen cumulatietoets te worden uitgevoerd.
Overige ecologieaspecten
Door opvulling van de braakliggende kavels gaat het broedgebied voor enkele paren scholeksters verloren. Afhankelijk van de buitenverlichting aan de nieuwe gebouwen zullen de randen van het gebied ook minder geschikt worden voor foeragerende vleermuizen. Vaste rust-, verblijfs- en voortplantingsplaatsen van zwaar beschermde soorten gaan echter nergens verloren. De Flora- en faunawet staat derhalve de uitvoering van het plan niet in de weg.
De ruime groenbestemming langs de randen van het gebied, grotendeels ter plaatse van de EHS, biedt overigens goede mogelijkheden voor de ontwikkeling van soortenrijke (dijk)graslanden. Er is dan ook sprake van een neutraal tot licht positief ecologische effect. Indien de ecologische potenties in het kader van dit bestemmingsplan daadwerkelijk worden gerealiseerd, bijvoorbeeld door nader uitwerking in een parkbeheersplan, leidt de ontwikkeling zelfs tot positieve effecten op de beschermde soorten.
Bodem en water
Er zullen geen relevante negatieve effecten op de bodemkwaliteit optreden. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor de bestaande waterhuishoudkundige situatie. Eventuele waterhuishoudkundig relevante ontwikkelingen die binnen de kaders van het bestemmingsplan kunnen worden uitgevoerd, dienen te voldoen aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer.
Archeologie
Verdere invulling van het industrieterrein verandert niets aan het reeds industriële karakter van het plangebied. Een verdere invulling van de lege kavels heeft naar verwachting geen gevolgen voor het beschermd stadsgezicht van Middelburg, aangezien het beschermd stadsgezicht van Middelburg op grote afstand ligt en reeds aan vrijwel alle kanten wordt afgeschermd door andere bebouwing. Ter bescherming van het stadsilhouet is de maximale bouwhoogte in het bestemmingsplan beperkt tot 20 m. Nieuwe hoge gebouwen zullen in de wintermaanden goed zichtbaar zijn vanuit het open agrarische landschap ten noorden en oosten van het plangebied. Dit pleit er voor om terughoudend te zijn met kleur- en materiaalgebruik van gebouwen en installaties bij op het terrein en de beplanting langs de randen te behouden en zo mogelijk te versterken. De groenbestemming langs de oost- en noordrand biedt hiertoe goede mogelijkheden.
In het plangebied zijn verschillende archeologische verwachtingswaarden en verschillende archeologische waarden aanwezig (AMK-terrein van hoge archeologische waarde, waardevolle historische locaties, waardevolle bekende vindplaatsen en hoge/middelhoge verwachtingswaarde). De opvulling van de lege kavels kan leiden tot aantasting van de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Ter bescherming worden de (mogelijke) archeologische waarden met een gebiedsaanduiding op de plankaart opgenomen. Indien bij verkennend onderzoek bijzondere archeologische sporen worden aangetroffen, zullen deze sporen door opgraving door erkende archeologen worden veiliggesteld.
Duurzaamheid
De gemeente Middelburg heeft in haar 'Visie op milieu' de ambitie om duurzame energie zoveel mogelijk toe te passen, ook bij bestaande bedrijven. De 'Trias Energetica' is daarbij leidend4. Op Arnestein is in dit bestemmingsplan de realisatie van kleine windturbines (tot 15 m) toegestaan. Dergelijke windturbines ('mixers') leveren geen beperkingen op voor omliggende bedrijfsbebouwing op het gebied van gevaar. Vanuit de Middelburgse Visie op Milieu wordt de toepassing van zonne-energie gestimuleerd. Vanwege de zuidwestelijke oriëntatie van het bedrijventerrein Arnestein, behoort toepassing van zonne-energie op grotere schaal tot de mogelijkheden. Uit de provinciale kaart 'Geschiktheid voor bodemenergie' blijkt dat het gehele plangebied goed geschikt is voor het toepassen van gesloten systemen en matig tot goed geschikt voor het toepassen van open systemen.
Gestreefd wordt naar een structurele toepassing van de duurzaamheidsuitgangspunten in de bouw en stedelijke ontwikkeling zodat tot een optimale leefbare woonomgeving wordt gekomen. Omgevingsvergunningen worden getoetst aan duurzaamheidsmaatregelen.
- 4. De Trias Energetica geeft een voorkeursvolgorde aan in energiegebruik, oplopend van (1) de vraag naar energie zoveel mogelijk beperken, naar (2) als er toch energie nodig is, deze zo duurzaam mogelijk opwekken tot (3) het zo efficiënt mogelijk fossiele brandstoffen gebruiken.
Hoofdstuk 4 Toelichting Op De Bestemmingsregeling
4.1 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (Svbp)
Op 1 juli 2008 is de Wro en het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Deze wet vormt het wettelijk kader voor het bestemmingsplan. Sinds 1 januari 2010 moeten alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar worden gemaakt. Het gaat om bestemmingsplannen, provinciale verordeningen, Algemene maatregelen van Bestuur (AMvB's) en structuurvisies. Uitgangspunt hierbij is dat gemeenten, provincies en departementen verantwoordelijk zijn voor het maken en beheren van hun eigen ruimtelijke plannen en verordeningen. Tevens worden deze plannen en verordeningen digitaal beschikbaar gesteld voor burgers, bedrijven en medeoverheden.
Een vergelijkbaar ruimtelijk plan is opgebouwd volgens de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen, editie 2008 (SVBP2008). Deze standaard is wettelijk voorgeschreven op grond van het Bro. Daarnaast is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de antidubbeltelbepaling.
Het voorliggende bestemmingsplan is opgebouwd en vormgegeven conform de bindende afspraken van de SVBP2008.
4.2 Opzet Van Het Nieuwe Bestemmingsplan
Ten aanzien van de opzet van het bestemmingsplan (verbeelding en regels) is het volgende van belang.
Planvorm
De Wro biedt de keuze uit drie planvormen:
- a. het gedetailleerde bestemmingsplan;
- b. het globale eindplan;
- c. het globale uitwerkingsplan met een uitwerkingsplicht.
Het verschil tussen de plannen is dat de plannen onder a en b meteen een basis bieden voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en dat de plannen onder c eerst moeten worden uitgewerkt voordat een omgevingsvergunning verleend kan worden. Het is denkbaar dat in één bestemmingsplan verschillende planvormen worden toegepast, afhankelijk van het te voeren beleid en strategie (regiefunctie gemeente).
De keuze van de planvorm wordt in belangrijke mate bepaald door het gewenste ruimtelijke beleid en de regiefunctie van de gemeente. Het spanningsveld tussen flexibiliteit en rechtszekerheid speelt hierin een belangrijke rol. Gedetailleerde bestemmingsplannen bieden in beginsel meer rechtszekerheid, terwijl globale eindplannen meer ontwikkelingsmogelijkheden bieden binnen één bestemming. Overigens is een mengvorm van bovenstaande plannen mogelijk.
Het voorliggende bestemmingsplan is globaal van karakter. Behoudens de aangebrachte milieuzonering, beperkingen ten aanzien van de mogelijkheden voor een nieuwe bedrijfswoning, het uitsluiten van detailhandelsvestigingen, enkele bepalingen omtrent de bouwhoogte en situering van gebouwen en overige bouwwerken, zijn geen restricties opgelegd aan het gebruik van het bedrijventerrein. Voor de ondernemers van Arnestein wordt daarmee voldoende uitbreidingsruimte geboden voor de door hen gewenste ontwikkelingen. Bovendien wordt op deze wijze invulling gegeven aan de wens om het bedrijventerrein zo intensief als mogelijk te gebruiken.
Opzet verbeelding
Algemeen
Het bestemmingsplan moet voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar is. In aansluiting hierop en in relatie tot digitale ontwikkelingen, verdient het de voorkeur de bestemmingsregeling zoveel mogelijk op de verbeelding te visualiseren en de planregels zo transparant mogelijk te houden. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk informatie op de verbeelding wordt aangegeven en dat de verbeelding digitaal wordt opgebouwd. Daarbij is gebruikgemaakt van een combinatie van de GBKN (Grootschalige Basiskaart Nederland) en de digitale kadastrale ondergrond.
Bestemmingen
Op de verbeelding wordt per perceel aangegeven welke bestemming geldt en waar bebouwing is toegestaan. In bepaalde gevallen vloeit dit reeds direct uit de bestemming voort. Zo mogen op de gronden met de bestemmingen Groen en Verkeer in het algemeen geen gebouwen worden opgericht (met uitzondering van gebouwen voor nutsvoorzieningen). In andere gevallen geeft een oppervlaktemaat in de planregels de mate aan waarin er mag worden gebouwd. Door middel van hoofdletters wordt de bestemming aangeduid, zoals BT voor Bedrijventerrein, V voor Verkeer en G voor Groen.
Op het analoge renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen. De volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde van de planregels (alfabetisch). Tevens wordt in een onderhoek op de verbeelding de naam van het bestemmingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De analoge verbeelding bestaat uit één kaartblad met een schaal van 1:2.000 en een renvooi. Vanwege de leesbaarheid zijn boven het renvooi twee afzonderlijke sectorale kaarten opgenomen waarop de dubbelbestemming voor de aspecten archeologie en zoneringen zijn weergegeven in schaal 1:8.000.
Aanduidingen
Binnen het bestemmingsplan wordt gebruikgemaakt van functieaanduidingen waarmee specifieke functies worden bepaald. Deze functieaanduidingen worden tussen kromme haken weergegeven. Ook worden maatvoeringaanduidingen op de kaart aangegeven zoals de maximaal toegestane hoogtemaat (goothoogte en bouwhoogte) en het maximale bebouwingspercentage.
Bij het toekennen van de aanduidingen is zoveel mogelijk gebruikgemaakt van de door de gemeente Middelburg gehanteerde standaard (en verplichte) aanduidingen uit SVBP2008. Zo hanteert de gemeente Middelburg een uniforme nummering van de aanduidingen in alle gemeentelijke bestemmingsplannen. Niet alle binnen de gemeente Middelburg gebruikte nummeringen komen in dit bestemmingsplan voor.
Opzet planregels
Overeenkomstig SVBP2008 kent de indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen de volgende vaste volgorde.
- In hoofdstuk 1 (inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd, en wordt de wijze van meten bepaald.
- In hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de verbeelding voorkomen nader worden omschreven.
- Hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een antidubbeltelbepaling, een procedureregel, dan wel regels die voor de nodige flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden.
- Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregel) ten slotte geeft overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.
Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2, Bestemmingsregels) wordt als volgt opgebouwd:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels (onderverdeeld in toelaatbaarheid van bouwwerken en bouwhoogte, oppervlakte en inhoud);
- afwijken van de bouwregels;
- nadere eisen;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden;
- wijzigingsbevoegdheden.
Een bestemmingsartikel behoeft niet alle elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten in elk geval een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
4.3 Gehanteerde Bestemmingen
Artikel 1 Begrippen
Hierna volgt de verklaring van enkele begrippen die niet zijn opgenomen in het handboek bestemmingsplannen van de gemeente Middelburg. De overige begrippen zijn conform dit handboek opgenomen.
1.34 kartbaan
In dit bestemmingsplan wordt onder een kartbaan een overdekt racecircuit voor karts verstaan. Een niet-overdekte kartbaan is vanwege de ruimtelijke uitstraling daarvan (hoofdzakelijk vanwege geluidshinder) op bedrijventerrein Arnestein niet gewenst.
1.40 peil
Het begrip peil is deels overeenkomstig uit andere bestemmingsplannen in de gemeente Middelburg. Vanwege enkele bruggen die in het plangebied zijn gelegen en de in het plangebied aanwezige spoorlijn, is voor de bebouwing op het spoor en in het water hieraan een bepaling toegevoegd. Bouwwerken op gronden ten behoeve van de spoorbaan worden gemeten vanaf de bovenkant van de spoorstaaf. Bouwwerken in het water worden vanaf NAP gemeten.
1.44 zelfstandig kantoor
Het verschil tussen het begrip kantoor en zelfstandig kantoor is gelegen in het feit dat bij een zelfstandig kantoor geen bedrijf aanwezig is, maar het pand uitsluitend als kantoor wordt gebruikt.
Artikel 2 Wijze van meten
De bepalingen uit dit hoofdstuk zijn, conform de SVBP2008, onveranderd overgenomen.
Artikel 3 Agrarisch - Beschermde dijken (A - BD)
De bestemming 'Agrarisch - Beschermde dijken' is opgenomen voor de landschappelijk waardevolle Zaagmolenpolderdijk. De extra toevoeging in de bestemming maakt duidelijk dat zowel het agrarisch gebruik als de bescherming van de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische betekenis van deze dijk van belang zijn. De planologische bescherming voor deze waarden is uitgewerkt via een aanlegverbod voor onder andere graafwerkzaamheden en voor het (aan)planten van bomen en struiken. De regeling is afgestemd op de regeling uit het bestemmingsplan Buitengebied.
Artikel 4 Bedrijventerrein (BT)
Algemeen
Alle bestaande en toekomstige bedrijfsgronden in het plangebied zijn bestemd tot Bedrijventerrein. Ook de kades langs het Kanaal door Walcheren en het Arnekanaal zijn van deze bestemming voorzien. De huidige bebouwing en bedrijfsactiviteiten kunnen binnen deze bestemming veelal ongewijzigd worden voortgezet dan wel worden uitgebreid.
Voor een aantal bedrijfsactiviteiten en objecten is om verschillende redenen een specifieke aanduiding in de regeling opgenomen. Het gaat om de bedrijfswoningen, perifere detailhandelsbedrijven, zelfstandige kantoren, bedrijfswoningen en de in het plangebied gevestigde dagrecreatieve voorzieningen. Het gaat hierbij om bestaande functies en objecten in het plangebied, die vanwege aard of ligging een specifieke regeling behoeven (zie hierna).
Toelaatbare bedrijfsactiviteiten en milieuzonering
Voor de bedrijfsfuncties in het plangebied wordt het systeem van milieuzonering gehanteerd (zie hoofdstuk 3). Per functie is een koppeling gelegd met de categorie-indeling van de bij dit bestemmingsplan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten. Zowel de aard van de activiteit als de milieucategorie liggen derhalve per locatie vast in het bestemmingsplan. Om maatwerk te kunnen bieden, is in lid 5 een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om bedrijvigheid, die behoort tot twee milieucategorieën hoger dan op grond van het bestemmingsplan toelaatbaar is, toch toe te staan. Voorwaarden hierbij zijn dat het nieuwe bedrijf naar zijn aard en omvang past binnen één van de milieucategorieën die wel in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen.
Een aantal bedrijven past echter niet binnen de milieuzonering zoals deze is opgenomen in dit bestemmingsplan. Voor deze bedrijven wordt een specifiek op de bedrijfsactiviteiten toegesneden aanduiding opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding is dan het bestaande bedrijf (gekoppeld aan de SBI-code) toegestaan. Worden de bedrijfsactiviteiten beëindigd, dan is uitsluitend dezelfde soort bedrijvigheid, of nieuwe bedrijvigheid die past binnen de algemeen gehanteerde milieuzonering, toelaatbaar op deze locatie.
Bouwbepalingen
In de bouwregels is opgenomen dat bedrijfsbebouwing binnen het bouwvlak moet worden gesitueerd. Het bebouwingspercentage is daarbij gemaximeerd tot 75% en de bouwhoogte tot ten hoogste 20 m. Gezien de specifieke werkzaamheden zijn op het terrein van Eastman bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot 45 m toegestaan.
Het bebouwingspercentage is hoofdzakelijk ingegeven vanuit de beleidsmatige keuze om het bedrijventerrein zo intensief mogelijk te benutten. Een hoger percentage is op voorhand, vanwege de huidige grootschalige verkaveling van het bedrijventerrein, niet wenselijk. Het bieden van maatwerk is mogelijk door middel van de algemene flexibiliteitsbepaling in artikel 16 waarmee het maximale bebouwingsoppervlak met 10% kan worden vergroot.
De maximale bouwhoogte volgt enerzijds uit de huidige planregels en anderzijds vanuit de wens om het bedrijventerrein zo intensief mogelijk te kunnen gebruiken. Het plan biedt in lid 4 de mogelijkheid om af te wijken voor een bouwhoogte tot ten hoogste 25 m. Afwijken is enkel toelaatbaar mits het karakteristieke bebouwingssilhouet van de Middelburgse binnenstad hierdoor niet onevenredig wordt aangetast. Het bebouwingssilhouet maakt namelijk deel uit van de aangewezen cultuurhistorische waarden in het beschermd stadsgezicht.
Om ervoor te zorgen dat bedrijven niet te dicht op elkaar gaan bouwen is een regeling opgenomen dat bedrijven ten minste 5 m uit de voorste perceelsgrens moeten bouwen. Uit de zijdelingse en achterste perceelsgrens moet in ieder geval 3 m worden gebouwd. Uiteraard is deze bepaling niet van toepassing wanneer het gebouw op de perceelgrens wordt gerealiseerd. Ook de onderlinge afstand tussen gebouwen moet ten minste 5 m bedragen. Hierdoor zijn bedrijfsgebouwen ook beter bereikbaar voor hulpdiensten in het geval van een calamiteit. Deze veiligheidsafstand wordt ook gehanteerd bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu voor de opslag van gevaarlijke stoffen in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen nr. 15 (PGS 15). Van deze bepaling kan worden afgeweken als de brandveiligheidsituatie op het betreffende perceel een kleinere afstand rechtvaardigt.
Opslag van goederen op open terreinen dient eveneens binnen het bouwvlak en achter de voorgevelrooilijn van de bebouwing plaats te vinden. De hoogte voor opslag bedraagt ten hoogste 20 m.
Op de verbeelding is door middel van een bouwvlak aangegeven dat gebouwen in ieder geval 5 m uit het openbaar toegankelijk gebied (met de bestemming Verkeer) worden gebouwd. Hiervoor is gekozen om de open opzet van het bedrijventerrein te waarborgen. Het is niet gewenst om dicht op de straat nieuwe gebouwen te bouwen of deze gronden voor opslag te gebruiken.
Nadere eisen
Vanwege het globale karakter van het bestemmingsplan, kan het voorkomen dat voor een enkele locatie het noodzakelijk is om nadere eisen te kunnen stellen aan de situering of afmeting van bedrijfsgebouwen. Hier is in voorzien door het opnemen van de regeling voor nadere eisen in lid 3.
Bedrijfswoningen
Voor de bestaande bedrijfswoningen zijn, overeenkomstig de huidige planregelingen, een goothoogte van 6 m en een bouwhoogte van 10 m opgenomen. Qua omvang zijn bedrijfswoningen gemaximeerd op 750 m³. Deze maat is ook gehanteerd voor agrarische bedrijfswoningen en burgerwoningen in het buitengebied van Middelburg. Het bouwvolume van een bedrijfswoning is daarbij inclusief aan- en uitbouwen. Vanwege het globale karakter van de planregeling voor bedrijfsgebouwen, is vanuit plansystematisch oogpunt ervoor gekozen om voor bedrijfswoningen ook een globale regeling te hanteren. Om deze reden is geen aparte regeling voor aan- en bijgebouwen bij een bedrijfswoning in het plan opgenomen.
Nieuwe bedrijfswoningen zijn vanwege het voorkomen van zwaardere categorieën aan bedrijvigheid (waaronder risicovolle en geluidshinderlijke bedrijven) in het plangebied in beginsel niet gewenst. De bouw van nieuwe bedrijfswoningen is slechts mogelijk na planwijziging. Voorwaarden hiervoor zijn:
- 1. de bedrijfswoning moet noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering;
- 2. aangetoond wordt dat ook na planwijziging kan worden voldaan aan de wettelijke milieuhygiënische eisen.
Voor aan huis-gebonden-beroepen en -bedrijven is niet voorzien in een afzonderlijke regeling. Op het bedrijventerrein zijn namelijk op het hele perceel (inclusief de bedrijfswoning) al bedrijfsactiviteiten mogelijk tot de toegekende milieucategorie. Daarom is geen onderscheid te maken tussen een aan-huis-gebonden beroep en -bedrijf en de reeds toegestane bedrijfsactiviteiten.
Niet-bedrijfsfuncties
Voor de aanwezige niet-bedrijfsfuncties is in het bestemmingsplan een uitsterfregeling, in de vorm van een wijzigingsbevoegdheid, opgenomen. Zodra de betreffende activiteit is beëindigd kan de specifieke aanduiding van de verbeelding worden gehaald. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat Arnestein op termijn daadwerkelijk alleen voor bedrijven wordt gebruikt. Dit past ook binnen de beleidskeuze om het bestaande bedrijventerrein intensiever voor uitsluitend bedrijven, zoals deze in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen, te gebruiken.
Artikel 5 Groen (G)
De bestaande kenmerkende groenstructuren zijn voorzien van de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn voorts onder andere nutsvoorzieningen en geluidsschermen mogelijk.
Artikel 6 Verkeer (V)
De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan de hoofdverkeersstructuur (openbare wegen, voet- en fietspaden) in het plangebied. Ook de door het plangebied lopende spoorlijn Vlissingen-Roosendaal is binnen deze bestemming, met een specifieke aanduiding, opgenomen.
Artikel 7 Water (W)
Voor zowel het Kanaal door Walcheren als het Arnekanaal is de bestemming 'Water' opgenomen. Het kanoverhuurbedrijf aan het Arnekanaal is daarbij van een specifieke aanduiding voorzien. Hoofdwaterlopen in het plangebied met een functie voor de afvoer van hemelwater hebben eveneens deze bestemming gekregen. Ondergeschikte waterlopen zijn opgenomen binnen de bestemmingen 'Bedrijventerrein', 'Verkeer' en/of 'Groen'.
Artikel 8 Leiding - Gas (L - G)
Artikel 9 Leiding - Hoogspanningsverbinding (L - HV)
Artikel 10 Leiding - Riool (L - R)
De dubbelbestemmingen 'Leiding - Gas', 'Leiding - Hoogspanningsleiding' en 'Leiding - Riool' zijn toegekend aan de betreffende ondergrondse en bovengrondse infrastructurele werken. De aanwezigheid van deze leidingen brengt beperkingen met zich mee ten aanzien van het gebruik of de bouwmogelijkheden van de betreffende gronden. Deze beperkingen hebben hun weerslag gekregen in de bij de dubbelbestemmingen behorende bouwregels en het aanlegverbod. Pas als de beheerder van de betreffende leiding om advies is gevraagd, kan voor het bouwen of aanleggen van werken een omgevingsvergunning worden verleend.
Artikel 11 Waarde - Archeologie - 1 (WR - A - 1)
Artikel 12 Waarde - Archeologie - 3 (WR - A - 3)
In het bestemmingsplan Arnestein zijn twee dubbelbestemmingen opgenomen om de archeologische waarden in het plangebied te beschermen dan wel veilig te stellen. Het gaat daarbij om de volgende dubbelbestemmingen:
- Waarde - Archeologie - 1: voor terreinen met een vastgestelde archeologische waarde;
- Waarde - Archeologie - 3: voor terreinen waarvoor een middelhoge of hoge kans bestaat dat ter plaatse archeologische waarden kunnen worden aangetroffen.
De begrenzing van deze bestemmingen is gebaseerd op de beleidskaart uit de Nota Archeologische Monumentenzorg Walcheren. Het gaat om zogenoemde dubbelbestemmingen die overeenkomstig SVBP2008 met een arcering op de verbeelding zijn weergegeven.
Voordat ten behoeve van een samenvallende bestemming (bijvoorbeeld Bedrijventerrein) een omgevingsvergunning voor bouwen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Alleen herbouw van bestaande bebouwing op exact dezelfde fundering hoeft niet te worden getoetst. Om geen onnodige procedures te hoeven voeren, is gekozen voor een regeling waarbij na toetsing van de voorkomende archeologische waarden rechtstreeks (dus zonder afwijken van het bestemmingsplan) een omgevingsvergunning voor bouwen kan worden verleend. Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) is een aanlegverbod opgenomen. Een omgevingsvergunning voor deze werkzaamheden wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt (of kan worden) toegebracht. Slechts onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning voor afwijking of aanlegvergunning noodzakelijk.
Indien wordt aangetoond dat ter plaatse geen archeologisch waardevolle resten aanwezig zijn, biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid om via planwijziging de grenzen van deze dubbelbestemmingen te wijzigen.
Artikel 13 Waterstaat - Waterkering (WS - WK)
De in het plangebied gelegen secundaire waterkering langs het Kanaal door Walcheren en het Arnekanaal zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' om planologische bescherming te bieden aan de waterkerende functie van de betreffende dijklichamen. Voor bouw- en aanlegwerkzaamheden op deze waterkeringen kan pas omgevingsvergunning worden verleend indien het belang van de waterkering hierdoor niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed en de beheerder van de waterkering hierover om advies is gevraagd.
Artikel 14 Antidubbeltelbepaling
Deze bepaling is verplicht voorgeschreven in het Bro en als zodanig onverkort overgenomen.
Artikel 15 Algemene bouwregels
Het eerste lid biedt een regeling voor bouwwerken die qua maatvoering afwijken van de planregels, maar die reeds zijn opgericht bij het in werking treden van dit bestemmingsplan. Voor deze bouwwerken gelden, in afwijking van de overige bestemmingsbepalingen, de bestaande maten als minimaal toelaatbaar.
Het tweede lid van dit artikel maakt het mogelijk om af te wijken van de bouwgrenzen voor ondergeschikte bouwdelen.
Artikel 16 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel biedt een algemene afwijkingsbevoegdheid voor het bevoegd gezag om van de algemene maatvoeringbepalingen met ten hoogste 10% af te wijken, dan wel ten hoogste 3 m voor het afwijken van bouwgrenzen.
Artikel 17 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel wordt de koppeling tussen de aanduiding 'Geluidszone - Industrie' op de verbeelding en de planregels tot stand gebracht. Binnen de geluidszone zijn overeenkomstig de Wet geluidhinder nieuwe geluidsgevoelige objecten niet toegestaan.
In de regels is in dit artikel tevens de 'Veiligheidszone - Bevi' opgenomen. Binnen deze zone zijn geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Deze zone is opgenomen in het bestemmingsplan om Eastman tegemoet te komen voor een passende plaatsgebonden risicocontour 10-6.
Artikel 18 Algemene wijzigingsregels
Dit artikel biedt een algemene mogelijkheid voor planwijziging. Deze bepaling maakt het mogelijk om de bestemmingsgrenzen met ten hoogste 10% (dan wel met ten hoogste 3 m) te vergoten indien dat voor de technische realisatie van de betreffende bestemming of bouwwerken noodzakelijk is.
Artikel 19 Overgangsrecht
De hier genoemde bepalingen (lid 1 en lid 2) zijn verplicht voorgeschreven in het Bro en als zodanig onverkort overgenomen.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Handhaving
Het gemeentebestuur is bevoegd om administratiefrechtelijk op te treden op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten aanzien van activiteiten, die in strijd zijn met het bestemmingsplan. Het spreekt echter vanzelf dat het weinig zin heeft bestemmingsplannen op te stellen die slecht worden nageleefd.
Om een aanvaardbaar handhavingsbeleid tot stand te brengen, dient in de eerste plaats het draagvlak te worden vergroot. In verband hiermee dient het bestemmingsplan voor zoveel mogelijk betrokkenen een duidelijke, toegankelijke en op de hedendaagse behoeften en eisen afgestemde bestemmingsregeling te bevatten. Om het draagvlak nog verder te vergroten heeft de gemeente een integrale Nota Handhaving vastgesteld.
Verder kan door informatie te verstrekken omtrent de inhoud van het bestemmingsplan een groter begrip worden gekweekt bij de burger. Het geven van voorlichting vormt daarom de eerste schakel in de handhavingsactiviteiten. Van gemeentewege zullen hiertoe de nodige activiteiten worden ondernomen.
Daarnaast dient bestuurlijke bereidheid te ontstaan om regels in de praktijk toe te passen en te handhaven. Ten aanzien van overtredingen zal een actief handhavingsbeleid worden gevoerd. Getracht wordt de controlewerkzaamheden ten aanzien van geconstateerde overtredingen op een intensieve manier uit te voeren.
Om de benodigde inzet van extra middelen zo beperkt mogelijk te houden, maar ook om tot een samenhangend handhavingsbeleid te komen, zullen handhavingsactiviteiten zoveel mogelijk worden afgestemd. Controle in het kader van het bestemmingsplan wordt gekoppeld aan controle in het kader van milieuwetgeving en omgekeerd.
Wanneer eenmaal sancties moeten worden getroffen, zal dit op consistente wijze en met inachtneming van de juridische spelregels, worden gedaan. Indien de activiteiten niet kunnen worden gelegaliseerd, zullen de instrumenten van aanschrijving, stillegging bouw, bestuursdwang en dwangsom worden toegepast. De uitvoering van de strafrechtelijke vervolging ligt in handen van het Openbaar Ministerie.
5.2 Financiële Uitvoerbaarheid
In de Wro is de Grondexploitatiewet opgenomen. In deze wet is het verplichte kostenverhaal van plankosten door de gemeente geregeld. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Kostenverhaal is aan de orde en dient te worden verzekerd indien op grond van een bestemmingsplan rechtstreeks nieuwe bouwplannen (als genoemd in artikel 6.2.1 Bro) mogelijk worden gemaakt (artikel 6.2.3 t/m 6.2.5 Bro). Voor een wijzigingsbevoegdheid wordt kostenverhaal pas verplicht bij het vaststellen van het wijzigingsplan. Een exploitatieplan hoeft niet te worden vastgesteld indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Bijvoorbeeld doordat met alle grondeigenaren hiertoe een overeenkomst is gesloten of als de gemeente volledig zelf het grondeigendom heeft.
Bij consoliderende bestemmingen waar nauwelijks nieuwe bouwplannen mogelijk worden gemaakt, kan ervoor worden gekozen geen exploitatieplan vast te stellen. In deze gevallen is namelijk geen sprake van te verhalen (plan)kosten, dan wel is de potentiële opbrengst van de bouwmogelijkheden zo gering dat de kosten voor het opstellen van een exploitatieplan niet opwegen tegen de eventuele opbrengsten ervan. Recentelijk is daarom het Bro gewijzigd5. Artikel 6.2.1a Bro (nieuw) maakt het mogelijk om het vaststellen van een exploitatieplan achterwege te laten indien het mogelijke (netto) bedrag aan exploitatieopbrengsten minder dan € 10.000,- bedraagt. Gelet op de beperkte omvang van de resterende bouwmogelijkheden in dit bestemmingsplan (circa 2 ha), in relatie tot de voor de gemeente Middelburg te maken plankosten, is het niet waarschijnlijk dat de opbrengsten dit bedrag te boven zullen gaan. Daarom wordt afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan bij dit bestemmingsplan.
- 5. Besluit van 2 september 2010 tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (wijzigingen met betrekking tot de grondexploitatie, de bevoorschotting van verleende subsidies en de partiële herziening van bestemmingsplannen), Stb. 2010, 684.
5.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Inleiding
Het voorontwerpbestemmingsplan Arnestein heeft vanaf 8 december 2011 tot en met 18 januari 2012 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode van terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gesteld om zijn of haar mening over het voorontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.
Het voorontwerpplan is op drie manieren beschikbaar gesteld:
- digitaal via www.ruimtelijkeplannen.nl;
- digitaal via www.middelburg.nl;
- analoog bij de Vakbalie in het Stadskantoor te Middelburg.
Daarnaast is het bestemmingsplan in het kader van het wettelijke vooroverleg aan een aantal partners toegezonden. Gedurende de inspraaktermijn zijn de volgende inspraak- en vooroverlegreacties ontvangen.
Inspraakreacties:
- 1. 1. Van der Feltz Advocaten, Postbus 85615, 2508 CH Den Haag, namens Eastman Chemical Middelburg BV;
- 2. ZLTO, Postbus 46, 4460 BA Goes, namens A. Kluijfhout en M.J. Kluijfhout-de Nooyer, Waldammeweg 3 te Middelburg.
Vooroverlegreacties:
- 1. N.V. Nederlandse Gasunie, Postbus 19, 9700 MA Groningen;
- 2. Waterschap Scheldestromen, Postbus 1000, 4330 ZW Middelburg;
- 3. Provincie Zeeland, Directie Ruimte, Milieu en Water, Postbus 165, 4330 AD Middelburg.
Inspraakreacties
Inspraakreactie 1
Van der Feltz Advocaten, namens Eastman Chemical Middelburg BV
Postbus 85615
2508 CH Den Haag
- a. Ten aanzien van paragraaf 3.2 (Geluidshinder) van de toelichting wordt aangegeven dat tussen gemeente en Eastman een convenant is gesloten, waarbij is afgesproken dat de gemeente (onder voorwaarden) een procedure zal starten om de geluidszone in noordoostelijke richting te verruimen. Tot op heden is door Eastman nog geen aanvraag ingediend voor nakoming van dit convenant. Eastman geeft in de reactie aan dat zij haar rechten uit dit convenant niet prijs geeft, ook als zij in de procedure voor dit bestemmingsplan niet reageert op de ongewijzigde geluidscontour.
- b. In de toelichting (pagina 19) is aangegeven dat het volledige bedrijventerrein wordt aangewezen als industrieterrein in de zin van artikel 40 Wet geluidhinder. Eastman gaat ervan uit dat dit niet betekent dat de zone geen ruimte meer zou bieden voor de aan Eastman vergunde geluidsemissies. Voor de duidelijkheid zou beter aangesloten kunnen worden bij de terminologie van de wet.
- c. Aangegeven wordt dat op het terrein van het bedrijf installaties staan die hoger zijn dan de toegestane bouwhoogte van 20 m. De installaties zijn nu tussen de 35 en 40 m hoog. In de toekomst zal vanwege technische eisen zal een bouwhoogte van 40-45 m hoog noodzakelijk zijn. Verzocht wordt daarom voor de percelen in eigendom van Eastman een maximum bouwhoogte van 45 m op te nemen.
- d. Voor het terrein van het bedrijf is in het bestemmingsplan een maximum bebouwingspercentage van 75% opgenomen (met een afwijkingsmogelijkheid voor 10%). Het huidige perceel van het bedrijf is reeds zeer dicht bebouwd als gevolg van de chemische processen in het bedrijf. Vanwege technische eisen is het soms noodzakelijk bebouwing zeer dicht op elkaar te concentreren, waardoor het bebouwingspercentage op het terrein hoger kan worden. Ook het naastgelegen perceel dat door Eastman is aangekocht zal op een dergelijke manier ingericht worden. Aangegeven wordt dat de ruimtelijke impact van de bebouwing gering kan zijn, omdat het voor zal komen dat de bebouwing niet boven het maaiveld uitkomt (opslagtanks etc.). Verzocht wordt daarom om voor de beide percelen in eigendom van Eastman (direct of via afwijking) een bebouwingspercentage van 90% toe te staan.
- e. Op het terrein van Eastman is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' opgenomen. Aangegeven wordt dat de grond van het bebouwde kavel van elders is aangevoerd. In ieder geval voor de eerste laag van 50 cm is het naar mening van Eastman uitgesloten dat hier archeologische vondsten worden gedaan. Verzocht wordt de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3' van het perceel, in ieder geval van het reeds bebouwde perceel, te verwijderen.
- f. Aangegeven wordt dat het bedrijf niet in de juiste bedrijfscategorie is benoemd. Aangezien het bedrijf kunsthars produceert, kwalificeert het bedrijf als een bedrijf met SBI-code 2416.
Reactie gemeente
- a. Deze opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen. Tussen gemeente en Eastman is inderdaad een convenant gesloten. Dit bestemmingsplan brengt daar geen wijziging in aan.
- b. Het aanmerken van het bedrijventerrein Arnestein als industrieterrein voor geluidshinderlijke inrichtingen, heeft geen gevolgen voor de geluidszone van Arnestein, dus ook niet voor reeds vergunde geluidsemissies.
- c. In het voorontwerpbestemmingsplan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om de bouwhoogte te wijzigen naar 25 m. Maar hiermee kan nog niet aan de wens van Eastman voldaan worden. In het provinciaal beleid zijn beperkingen opgenomen voor hoogbouw in de provincie. In paragraaf 4.9.2 van het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 staat aangegeven dat voor bouwwerken een maximale bouwhoogte van 25 m is toegestaan in het stedelijk gebied van (onder andere) Middelburg. Op grond van het provinciaal beleid is het dus niet mogelijk een standaardbouwhoogte van 45 m voor de percelen van Eastman op te nemen. Wij hebben onderzocht in hoeverre er binnen het provinciaal beleid mogelijkheden zijn om aan het verzoek tegemoet te komen. Uit de inspraakreactie begrijpen wij dat de hoogte van 45 m alleen nodig is voor technische installatie. Wij gaan ervan uit dat daarmee gedoeld wordt op bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Het provinciaal beleid geeft duidelijk aan dat de 25 m aangehouden moet worden als maximale bouwhoogte voor bouwwerken, waarbij de hoogtemaat betrekking heeft op de nokhoogte bij gebouwen met een kap of een goothoogte van gebouwen met een plat dak. Dit betekent dat een afwijking voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogelijk is. De bedrijfsvoering van Eastman is erg specifiek. Voor de uitoefening van de bedrijfsvoering is het noodzakelijk om technische installaties op te richten die hoger zijn dan de toegestane 25 m.
Bedrijven met een soortgelijke bedrijfsvoering komen elders in Middelburg niet voor. Vanwege de unieke situatie bij dit bedrijf, wordt een afwijkingsbevoegdheid in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen, die uitsluitend bij dit specifieke bedrijf de bouw van technische installaties, te weten bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een maximale bouwhoogte van 45 m mogelijk maakt. In deze afwijkingsbevoegdheid zal in ieder geval de voorwaarde worden opgenomen dat bestaande contouren van het beschermd stadsgezicht Middelburg door de afwijking niet onevenredig mag worden aangetast. - d. Zoals in de inspraakreactie wordt aangegeven, kent het voorontwerpbestemmingsplan de mogelijkheid om met 10% af te wijken van het maximale bebouwingspercentage van 75%. Daarmee kan een bebouwingspercentage van 85% bereikt worden. In het bestemmingsplan is daarnaast de eis opgenomen dat een afstand aangehouden moet worden tot de perceelsgrens. Het huidige perceel is inderdaad zeer dicht bebouwd. Wij betwijfelen echter of hier een bebouwingspercentage van meer dan 85% gerealiseerd is. Daarnaast vragen wij ons af in hoeverre het daadwerkelijk mogelijk zal zijn om het nieuw aangekochte perceel voor 90% vol te bouwen.
Wij zijn van mening dat een bebouwingspercentage van 75% (+ de afwijkingsmogelijkheid met 10%) voldoende ruimte biedt om een efficiënte bedrijfsvoering mogelijk te maken. - e. De verplichting om archeologie op te nemen in een bestemmingsplan, komt voort uit het Verdrag van Malta dat in Europees verband door Nederland is ondertekend. Dit verdrag is in Nederlandse wetgeving vertaald door de wijziging van de Monumentenwet 1988 in de vorm van de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ).
Uitgangspunt van de wetgeving is het dat archeologisch erfgoed zoveel mogelijk behouden moet blijven. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid, waaronder het opstellen van een bestemmingsplan, moet het archeologisch belang vanaf het begin worden meegewogen. De gemeente Middelburg heeft in de Nota Archeologische monumentenzorg Walcheren en de Nota archeologische monumentenzorg Walcheren evaluatie 2008 aangegeven op welke percelen in de gemeente een archeologische verwachtingswaarde rust. Deze beleidsnota vormt de basis voor de archeologische bestemmingen zoals die in het voorontwerpbestemmingsplan Arnestein zijn opgenomen.
Als gemeente zijn wij dus verplicht archeologie in het bestemmingsplan op te nemen. Bij de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3' is aangegeven dat bij werkzaamheden die niet dieper gaan dan 40 cm geen archeologisch onderzoek vereist is. Maar voor werkzaamheden dieper dan deze 40 cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk, om archeologische vondsten in lagere grondlagen te behouden. Als in het verleden inderdaad 50 cm grond op het perceel is opgebracht, dan zal dit bij een vergunningaanvraag door de Walcherse Archeologische Dienst meegewogen worden. - f. De SBI-code zal in bijlage 2 van de toelichting worden aangepast.
Inspraakreactie 2
ZLTO
Postbus 46
4460 BA Goes
- a. Gevraagd wordt waarom op de gronden van het bedrijf aan de Waldammeweg 3 een archeologische verplichting rust. De vraag wordt gesteld of deze archeologische bestemming goed onderbouwd is en er voldoende onderzoek is verricht. Verzocht wordt de archeologische bestemming te schrappen en in de regels van het bestemmingsplan aan te vullen dat de kosten van een eventueel archeologisch onderzoek voor rekening van de gemeente dient te komen.
- b. Op de percelen van de heer Kluijfhout mag slechts tot een hoogte van 2 m gebouwd worden. Verzocht wordt de hoogte aan te houden die ook elders in het plangebied is toegestaan (20 m).
Reactie gemeente
- a. De verplichting om archeologie op te nemen in een bestemmingsplan, komt voort uit het Verdrag van Malta dat in Europees verband door Nederland is ondertekend. Dit verdrag is in Nederlandse wetgeving vertaald door de wijziging van de Monumentenwet 1988 in de vorm van de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ). Uitgangspunt van de wetgeving is het dat archeologisch erfgoed zo veel mogelijk behouden moet blijven. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid, waaronder het opstellen van een bestemmingsplan, moet het archeologisch belang vanaf het begin worden meegewogen. In de WAMZ is voor wat betreft de kosten van het archeologisch onderzoek opgenomen dat 'de verstoorder betaalt'. Met andere woorden: de initiatiefnemer (aanvrager van de omgevingsvergunning) draagt alle kosten die gemaakt moeten worden voor het noodzakelijk archeologisch onderzoek.
De gemeente Middelburg heeft in de Nota Archeologische monumentenzorg Walcheren en de Nota archeologische monumentenzorg Walcheren evaluatie 2008 aangegeven op welke percelen in de gemeente een archeologische verwachtingswaarde rust. Deze beleidsnota vormt de basis voor de archeologische bestemmingen zoals die in het voorontwerpbestemmingsplan Arnestein zijn opgenomen. Als gemeente zijn wij dus verplicht archeologie in het bestemmingsplan op te nemen en de verplichting op te nemen dat de kosten voor archeologisch onderzoek voor rekening van de aanvrager komen. - b. Op de verbeelding die onderdeel uitmaakt van het voorontwerpbestemmingsplan, is voor het perceel van de heer en mevrouw Kluijfhout aangegeven dat hier een bouwhoogte van 20 m geldt. De stelling dat slechts tot 2 m hoog gebouwd zou mogen worden, berust op een misverstand.
Vooroverlegreacties
Vooroverlegreactie 1
N.V. Nederlandse Gasunie Postbus 19 9700 MA Groningen
- a. Aangegeven wordt dat de ligging van gastransportleiding Z-567-04 niet correct op de plankaart is weergegeven. Verzocht wordt het leidingtracé aan de hand van een toegezonden tekening correct op de plankaart op te nemen.
- b. In het plangebied ligt daarnaast een tweede gastransportleiding (Z-567-10) die niet op de plankaart is opgenomen. Verzocht wordt dit leidingtracé aan de hand van de toegezonden tekening alsnog op te nemen.
- c. Binnen de bestemming 'Leiding - Gas liggen twee afsluiterschema's. Aangegeven wordt dat voor beide een belemmeringenstrook van 4 m aan weerszijden van het schema op de plankaart opgenomen zou moeten worden, om een veilig transport te waarborgen en gevaar voor personen in de directe omgeving te beperken. Verzocht wordt dit op de plankaart op te nemen.
- d. Verzocht wordt de diameter van de leiding in de bestemmingsomschrijving niet expliciet te noemen, zodat bij een grotere diameter een wijziging van het bestemmingsplan niet nodig is.
- e. Verzocht wordt de regels van het artikel 'Leiding - Gas' zodanig aan te passen, dat ingeval van strijdigheid bij een dubbelbestemming, de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' voorrang krijgt.
- f. Tot slot wordt verzocht om artikel 8.4.1 zodanig aan te passen dat ook het permanent opslaan van goederen zonder vergunning van burgemeester en wethouders niet is toegestaan.
Reactie gemeente
- a. Het leidingtracé zal aan de hand van de aangeleverde gegevens ingetekend worden.
- b. Het leidingtracé zal aan de hand van de aangeleverde gegevens ingetekend worden.
- c. De afsluiterschema’s en de belemmeringenstrook van 4 m aan weerzijden zullen op de verbeelding binnen de dubbelbestemming opgenomen worden, voor zover dat nu nog niet het geval is.
- d. Het niet opnemen van de diameter van de leiding zou tot gevolg hebben dat een grotere diameter zonder meer toegepast kan worden. Gelet op het externe veiligheidsaspect rondom het transport van aardgas, zijn wij van mening dat het ongewenst is om zonder planologische toets een wijziging in het gebruik van de leiding, zoals het toepassen van een grotere druk of het gebruiken van een buisleiding met een andere diameter, zonder meer toe te staan. In het bestemmingsplan zal een afwijkingsmogelijkheid opgenomen worden, waarmee afgeweken kan worden van de genoemde diameter in het bestemmingsplan.
- e. De regels van dit artikel zijn zodanig opgesteld, dat bestaande rechten niet beperkt worden én dat bij nieuwe ontwikkelingen de bescherming van de leidingstrook wordt meegewogen. In de systematiek van bestemmen in het bestemmingsplan is er geen sprake van bestemmingen die prevaleren boven een andere bestemming. Een dergelijke regeling zou geen recht doen aan de belangenafweging die per geval gemaakt moet worden. Wij zijn van mening dat de belangen van de leidingbeheerder voldoende zijn geborgd door te bepalen dat alleen vervanging of vernieuwing van bestaande bouwwerken zonder meer mogelijk is. Voor alle overige werkzaamheden of bouwwerken, moet middels een afwijkingsprocedure een afweging van belangen plaatsvinden. Op die wijze zijn de belangen van de leidingbeheerder voldoende geborgd.
- f. Dit zal in het artikel worden toegevoegd.
Vooroverlegreactie 2
Waterschap Scheldestromen, Postbus 1000, 4330 ZW Middelburg
- a. In een aantal situaties kan binnen 7 m vanaf de insteek van het oppervlaktewater worden gebouwd. In de Keur Waterschap Scheldestromen 2011 zijn binnen 7 m van het oppervlaktewatersysteem regels opgesteld voor bouw- en aanlegwerkzaamheden. Voor verlening van een omgevingsvergunning is advies en/of een vergunning van de waterbeheerder vereist. Verzocht wordt dit te benoemen in de waterparagraaf of bij de omschrijving van de gebruikte bestemmingen.
- b. Verzocht wordt de beschermingszones A en B voor de waterkeringen op de verbeelding op te nemen, zodat voorkomen kan worden dat vergeten wordt te toetsen aan de regels die in de Keur zijn opgenomen voor het bouwen en gebruik binnen deze beschermingszones.
Reactie gemeente
- a. Een opmerking hieromtrent zal worden toegevoegd aan de toelichting/waterparagraaf.
- b. De beschermingszones rondom de waterkeringen zijn, zoals in de reactie wordt aangegeven, geregeld in de Keur. Als deze beschermingszones in de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen zouden worden, betekent dit dat bij een wijziging in de Keur ook het bestemmingsplan gewijzigd moet worden. Dit lijkt ons niet gewenst, aangezien een dergelijke wijziging een langdurige en dure aangelegenheid is. Daarnaast is de bescherming van de waterkeringen al op één plaats geregeld. Het is ons inziens niet nodig om deze bescherming op twee verschillende manieren te regelen.
Vooroverlegreactie 3
Provincie Zeeland, Directie Ruimte, Milieu en Water, Postbus 165, 4330 AD Middelburg
- a. De waterkerende dijk rondom Arnestein zou, conform de provinciale verordening, primair de bestemming 'Waterstaat - waterkering' moeten krijgen en secundair als 'Natuur (beschermde dijk)'. Bestaand gebruik en bestaande bebouwing die geen verband houden met de natuurfunctie mogen positief worden bestemd. Daarnaast moet voor deze dijk het afwegingskader EHS opgenomen worden.
- b. Gevraagd wordt in hoeverre er bewust voor is gekozen om de laanbeplanting aan de Waldammeweg aan de ene zijde van de weg te bestemmen als 'Verkeer' en de andere zijde van de weg als 'Groen'.
- c. Aangegeven wordt dat Arnestein wordt uitgebreid met 4 ha door een boerderij als bedrijventerrein te bestemmen. Deze toevoeging zal opgenomen moeten worden in het regionale bedrijventerreinprogramma.
- d. Gevraagd wordt naar de motivatie om de locatie van de watersportboulevard te verschuiven naar de meest westelijke punt van Arnestein. Voorheen was hiervoor de locatie CZAV en Herstaco voorzien.
- e. De provincie onderschrijft de wens om een kwaliteitsverbetering op Arnestein door te voeren. Aangegeven wordt dat initiatief van de overheid hierbij van groot belang is, zoals opgenomen in het regionale Bedrijventerreinenprogramma Walcheren. De provincie verwacht dat de ambitie van de gemeente tot herstructurering van dit bedrijventerrein zich vertaald in een actieve gemeentelijke rol in dit proces.
- f. In de toelichting wordt nog geen aandacht besteed aan archeologie en cultuurhistorie. De toevoeging van deze onderwerpen in het ontwerpplan wordt afgewacht.
- g. Het onderwerp Externe Veiligheid is nog onvoldoende omschreven. De toevoeging hiervan in het ontwerpplan wordt afgewacht. Aangegeven wordt dat de conclusie in paragraaf 2.2 dat Arnestein niet als regionaal bedrijventerrein wordt beschouwd, niet correct is. Door Arnestein niet als regionaal bedrijventerrein te beschouwen, zou de 10-6-contour van Eastman binnen het eigen terrein teruggebracht moeten worden. Dit is niet in de lijn met de afspraken uit het regionale bedrijventerreinprogramma Walcheren 2010. Hierin is Arnestein als grootschalig bedrijventerrein aangewezen. Verzocht wordt deze paragraaf aan te passen aan het vastgestelde regionale bedrijventerreinprogramma. Aanbevolen wordt Eastman in de huidige situatie te faciliteren, maar planologisch geen ruimte te bieden voor nieuwvestiging van bedrijven met een externe veiligheidscontour.
Reactie gemeente
- a. Deze dijk valt in een tweetal bestemmingsplannen, in het bestemmingsplan Arnestein en het bestemmingsplan Buitengebied. Voor de bestemming is in dit voorontwerp aansluiting gezocht bij de bestemming van het verlengde van de dijk, dat in het plan Buitengebied valt. De dijk heeft in dit bestemmingsplan ook de bestemming 'Agrarisch - Beschermde Dijk', met een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Het systeem van bestemmen via SVBP 2008 kent geen primaire of secundaire bestemmingen. Binnen SVBP is een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen om op de verbeelding de waterkeringen aan te duiden. Binnen de regels is de bescherming van de waterkering opgenomen.
Door een dubbelbestemming toe te passen, moet bij het wijzigen van de bestemming of het uitvoeren van bepaalde werken een afweging gemaakt worden of dit aanvaardbaar is. Wanneer een werkzaamheid of bouwwerk die is toegestaan via de ene bestemming, schade toebrengt aan of strijd oplevert met de andere bestemming, kan de werkzaamheid of bouwwerk niet uitgevoerd worden. Een dubbelbestemming biedt dus dezelfde bescherming als een primaire bestemming.
Daarnaast wordt de waterkering beschermd via de Keurzone van het Waterschap. Wij zijn van mening dat met deze twee beschermingsregimes de bescherming van de waterkering afdoende is geregeld.
In het Omgevingsplan Zeeland is de dijk rondom Arnestein, voor zover wij kunnen nagaan, niet aangeduid als EHS of bestaande natuur. De bestemming 'Natuur' ligt naar onze mening ook niet voor de hand, gezien de ligging van deze dijk langs een bedrijventerrein. De bestemming 'Natuur' kan onnodige beperkingen met zich meebrengen die de exploitatie en revitalisering van dit bedrijventerrein belemmeren. - b. De wijze van intekening van de Waldammeweg heeft te maken met de eigendomsgrenzen in dit gebied. Aan de ene zijde van de Waldammeweg is slechts een zeer smalle strook in eigendom van de gemeente en daarmee openbaar gebied.
Aan de andere zijde van de weg is deze strook veel breder. De ruimte is niet ingericht als rijbaan, zodat het niet voor hand ligt de volledige strook de bestemming 'Verkeer' te geven. Omdat het gaat om openbaar gebied en gronden die in eigendom van de gemeente zijn, is gekozen voor een bestemming 'Groen'. - c. Er is geen sprake van een uitbreiding van Arnestein met 4 ha. Ook in het vigerende plan hebben deze gronden de bestemming 'Industrie'. Het gaat hier dus om een voortzetting van bestaand beleid en rechten, zodat er geen toevoeging in het regionaal bedrijventerreinprogramma plaats hoeft te vinden.
- d. Er is geen sprake van een verschuiving van de geplande locatie van de watersportboulevard. De tekst in de toelichting is niet duidelijk genoeg omschreven. Dit zal worden aangepast in: 'het gebied aan het Kanaal door Walcheren, direct oostelijk van het aquaduct'.
- e. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt aangegeven dat voor de herstructurering geen planologische wijzigingen nodig zijn, die in dit voorontwerpbestemmingsplan een plaats moesten krijgen. Een al dan niet actieve rol van de gemeente in dit herstructureringstraject vormt geen onderdeel van een bestemmingsplanprocedure.
- f. Deze opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.
- g. De opmerking wordt op dit moment voor kennisgeving aangenomen. In de uiteindelijke PlanMER zal het onderwerp Externe Veiligheid verder uitgewerkt worden. In het Regionaal Bedrijventerreinprogramma wordt in de tabel op pagina 7 voor Arnestein het profiel 'grootschalig traditioneel bedrijventerrein' genoemd. In het bedrijventerreinprogramma wordt echter niet de conclusie getrokken dat dit gevolgen heeft voor de 10-6-contour van bedrijven op het bedrijventerrein. Ook het Besluit externe veiligheid inrichtingen geeft niet aan dat bij een grootschalig bedrijventerrein op een andere wijze omgegaan moet worden met de 10-6-contour. Bedrijventerrein Arnestein is in feite een regionaal bedrijventerrein. De aanduiding grootschalig in het bedrijventerreinprogramma is uitsluitend opgenomen vanwege de aanwezigheid van Eastman. Arnestein is qua profilering echter verre van een grootschalig bedrijventerrein. Zo zijn op het terrein op verschillende plaatsen bedrijfswoningen en (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig en planologisch toegestaan. Als gemeente kunnen wij niet verantwoorden waarom bedrijfswoningen en (beperkt) kwetsbare objecten binnen de PR-contour zouden komen te vallen. Om deze reden hebben wij gekozen voor de regeling zoals die nu in het bestemmingsplan is opgenomen. De huidige 10-6-contour van Eastman loopt grotendeels over het eigen terrein. Slechts een klein deel valt buiten het eigen terrein, op het terrein van het naastgelegen bedrijf Wielemaker. Eastman zal in zoverre gefaciliteerd worden, dat deze bestaande contour in het bestemmingsplan overgenomen zal worden. Er zal echter geen ruimte geboden worden voor wijziging van de contour.