KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Bepalingen
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Water
Artikel 7 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsregels
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Doel Bestemmingsplan
1.2 De Toekomstige Woonbuurt En Het Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie Plangebied En Directe Omgeving
2.2 Ruimtelijk-stedenbouwkundig Concept
2.3 Toelichting Op De Juridische Regeling In Het Bestemmingsplan
Hoofdstuk 3 Toetsing Aan Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal- En Regionaal Beleid
3.3 Gemeentelijke Beleid
Hoofdstuk 4 Toetsing Aan Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Verkeer En Parkeren
4.3 Geluid
4.4 Cultuurhistorie En Archeologie
4.5 Water
4.6 Ecologie
4.7 Bodemkwaliteit
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Milieuhinder Omliggende Functies
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Planologisch Relevante Kabels En Leidingen
4.12 Niet-gesprongen Explosieven
4.13 Duurzaamheid, Energie En Klimaatadaptatie
4.14 Mer-beoordelingsbesluit
Hoofdstuk 5 Financiële Aspecten
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid En Overleg
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Zienswijzen, Overlegreacties En Ambtshalve Wijzigingen
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Aanvullend Inventariserend Veldonderzoek - Proefsleuven
Bijlage 4 Quickscan Flora & Fauna
Bijlage 5 Aeriusberekening
Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 7 Analyse En Modelstudie
Bijlage 8 Onderzoek Niet-gesprongen Explosieven
Bijlage 9 Aanmeldformulier Watertoetsproces
Bijlage 10 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 11 Rapport Overlegreacties

Rittenburg fase III

Bestemmingsplan - Gemeente Middelburg

Vastgesteld op 16-12-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Bepalingen

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan

het bestemmingsplan Rittenburg Fase III met identificatienummer NL.IMRO.0687.BPSTRRITF3-VG01 van de gemeente Middelburg.

1.2 het bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en / of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwde woning

een woning die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan twee zijden aan de op de aangrenzende bouwpercelen gelegen hoofdgebouwen is gebouwd, met uitzondering van hoekwoningen.

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en / of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bedrijf

een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming.

1.8 bedrijf aan huis

activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.9 beroep aan huis

een beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met uitzondering van detailhandel.

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.13 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.14 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.16 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 bouwwerk, geen gebouw zijnde

een bouwwerk als bedoeld in lid 1.19, niet zijnde een gebouw.

1.21 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.22 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijde van de constructie in één of beide dakvlak(ken) zijn geplaatst.

1.23 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps – of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor gebruik ter plaatse.

1.24 duurzaam gemeenschappelijke huishouding

een vaste groep van personen tussen wie een band bestaat die het enkel gezamenlijk bewonen van bepaalde woonruimte te boven gaat en die de bedoeling heeft om bestendig voor onbepaalde tijd een huishouden te vormen. Er is sprake van een economisch-consumptieve eenheid en bloedverwantschap, huwelijksbinding of een daaraan in intensiteit en continuïteit gelijk te stellen mate van binding tussen de bewoners.

1.25 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, de bestemming ingevolge het bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt.

1.26 erfafscheiding

bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient als afscheiding van een erf of terrein en is geplaatst in of rondom een erf of terrein.

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 geluidwerende voorziening

een geluidscherm of geluidwal die naast een weg of spoorlijn wordt geplaatst om de geluidhinder te beperken voor mensen die erachter wonen of verblijven.

1.29 geschakelde woning

woningen waarvan de hoofdgebouwen door middel van bijbehorend bouwwerken met elkaar zijn verbonden en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd met uitzondering van hoekwoningen.

1.30 gestapelde woning

een woning deel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.

1.31 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.32 huishouden

Een alleenstaande of twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijkehuishouding (willen) voeren.

1.33 kap

constructie van een of meer hellende dakvlakken.

1.34 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.35 lessenaarsdak

een asymmetrische dakvorm met één hellend dakvlak over (nagenoeg) de volledige breedte of diepte van een gebouw.

1.36 maatvoeringsaanduiding

alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringsaanduidingen.

1.37 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.38 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.39 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.40 peil

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.41 straatmeubilair

Bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts-) voorzieningen zoals:

  1. a. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
  2. b. abri's, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame.
  3. c. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een hoogte van ten hoogste 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen, brandkranen en afvalinzamelingssystemen.

1.42 twee aaneengebouwde woning

een woning die deel uitmaakt van een blok van twee woningen, waarvan het hoofdgebouw of het bijbehorend bouwwerk aan één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw of het bijbehorend bouwwerk is gebouwd.

1.43 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.44 vrijstaande woning

een woning die los staat van de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.

1.45 wonen

de huisvesting van personen die zelfstandig, of nagenoeg zelfstandig dan wel onder geringe en vrijblijvende begeleiding plaatsvindt.

1.46 woning

een complex van ruimten, dat uitsluitend is bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 goot(- of boeibord)hoogte van een bouwwerk

  1. a. Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, hellende dakvlakken, topgevels, dakkapellen – voor zover deze minder dan 50% van de breedte van het dakvlak beslaan – en lift-opbouwen daar niet onder begrepen.
  2. b. bij meerdere/ verschillende (hellende) dakvlakken met verschillende goot- en/of boeibordhoogten wordt de goot- en/of boeibordhoogte gemeten bij het dakvlak, waarvan de verticale projectie meer bedraagt dan 50% van het grondoppervlak van een gebouw;
  3. c. Bij toepassing van een lessenaarsdak wordt goothoogte gemeten op het hoogste snijpunt van het dakvlak met de daaronder gelegen gevel: onder de gevel wordt tevens verstaan het hart van de scheidsmuren met een gebouw op een aangrenzend bouwperceel.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals waterinfiltratie en -transportvoorzieningen, bruggen en duikers en ondergrondse bergbezinkbassins.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen, water en parkeervoorzieningen behorende bij de woning, gelegen voor een garage op hetzelfde bouwperceel.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met ten hoogste twee maal één doorgaande rijstrook.
  2. b. fiets- en voetpaden;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, straatmeubilair, parkeervoorzieningen, duikers, groen, water en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals waterinfiltratie en -transportvoorzieningen, bruggen en duikers en ondergrondse bergbezinkbassins.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wateraanvoer en -afvoer;
  2. b. waterberging.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen in een woning,
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, ontsluitingspaden, parkeervoorzieningen behorende bij de woning op hetzelfde bouwperceel, tuinen en water.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

7.4 Afwijken van de bouwregels

7.5 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, alsmede andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  2. b. de bouw van andere bouwwerken ten dienste van nutsvoorzieningen, mits deze voorzieningen van geringe horizontale en verticale afmetingen zijn en de bouwhoogte in ieder geval niet meer dan 10 m; in afwijking van het in vorige zin bepaalde bedraagt de bouwhoogte van voorzieningen voor telecommunicatie ten behoeve van privé-gebruik maximaal 15 m en voor gemeenschappelijk gebruik maximaal 30 m;
  3. c. voor de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes ten dienste van nutsvoorzieningen; de inhoud van deze gebouwtjes bedraagt ten hoogste 50 m³ en de bouwhoogte ten hoogste 3 m.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:
    1. 1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
    2. 2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen bedragen echter niet meer dan 3 m en het bestemmingsvlak wordt met niet meer dan 10% vergroot.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Werking wettelijke regeling

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

12.2 Regels ten aanzien van het parkeren

12.3 Openbare verlichting

Openbare verlichting dient zodanig te worden afgesteld nabij de watergang en de aangrenzende groenzone dat deze vleermuisvriendelijk is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsregels

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Rittenburg Fase III'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel Bestemmingsplan

Aan de zuidwestzijde van Middelburg zijn de afgelopen jaren fasen I en II van de woonwijk Rittenburg ontwikkeld. Inmiddels is het gewenst fase III planologisch mogelijk te maken. Voor het gebied zijn een stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het plan past niet in het ter plaatse geldende bestemmingsplan Stromenwijk (vastgesteld 2015, zie paragraaf 1.3). Om de realisatie van de ontwikkeling mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 De Toekomstige Woonbuurt En Het Plangebied

De toekomstige woonbuurt ligt aan de zuid westzijde van Middelburg. De woonbuurt wordt aan de westzijde begrensd door de Vlissingse watergang met aan de andere zijde van deze watergang de woonbuurt Rittenburg. De watergang is meegenomen in het plangebied om te voorkomen dat er een strookje van het bestemmingsplan Stromenwijk zou blijven gelden. Aan de noord- en oostzijde van het plangebied ligt de Stromenwijk. De Grevelingenstraat vormt de zuidgrens van het plangebied.

De woonbuurt is globaal, met oranje aangeduid op figuur 1.1. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 3,8 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPSTRRITF3-VG01_0001.png"

Figuur 1.1. Ligging plangebied (bron: https://kaarten.zeeland.nl/map/atlasvanzeeland, bewerkt Rho).

1.3 Geldend Bestemmingsplan

De gronden zijn geregeld in het bestemmingsplan Stromenwijk (2015). In figuur 1.2 is de ligging van het plangebied globaal weergegeven. De gronden hebben hierin:

  • de enkelbestemming 'Maatschappelijk';
  • de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie';

Binnen de bestemming Maatschappelijk is voor een groot gedeelte van de gronden een bouwvlak opgenomen. Het maximum bebouwingspercentage van het bouwvlak bedraagt 75% en de maximale goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 6 en 10 meter in het zuidelijke deel. In het noordelijke deel geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 8 en 12 meter. In het zuidelijke deel van het plangebied is de functieaanduiding 'Kantoor' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPSTRRITF3-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding Stromenwijk (2015) met rood omrand het plangebied Rittenburg III (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerkt Rho).

1.4 Leeswijzer

De opbouw van de ruimtelijke motivering:

  • hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en beoogde situatie van het plangebied en de juridische planbeschrijving;
  • hoofdstuk 3 bevat de toetsing van de beoogde ontwikkeling aan het beleidskader;
  • hoofdstuk 4 worden de milieu- en planologische aspecten getoetst;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de financiële uitvoerbaarheid;
  • ten slotte wordt in hoofdstuk 6 is ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie Plangebied En Directe Omgeving

Het plangebied ligt in het westelijke deel van de Stromenwijk. De Stromenwijk is eind jaren ’50 van de vorige eeuw ontwikkeld. In de jaren '70 is het gebied rondom de Grevelingenstraat (plangebied) gerealiseerd. Het plangebied was tot 2015 volledig bebouwd met bedrijfsgebouwen waar de nadruk lag op maatschappelijke functies (zie figuur 2.1). Deze gebouwen zijn inmiddels gesloopt (zie figuur 2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPSTRRITF3-VG01_0003.png"

Figuur 2.1 Voormalige bebouwing plangebied(bron: Street view, 2015).

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPSTRRITF3-VG01_0004.png"

Figuur 2.2 Luchtfoto huidige situatie plangebied (bron: google maps 2021, bewerkt Rho).

Ten noorden, grenzen aan het plangebied, zijn twee scholen gevestigd (Klimopschool en Het Springtij). De functie ten oosten van het plangebied is wonen, bestaand uit rijenwoningen en appartementen. Ten zuiden van het plangebied aan de Stromenweg zijn een brandweerkazerne, het Leger des Heils en een moskee aanwezig . Daarnaast is hier nog ruimte voor andere maatschappelijk functies (zie figuur 2.3). Deze strook moet op termijn een herkenbare entree vormen van de Stromenwijk en vormt tegelijkertijd een geleidelijke overgang naar het open gebied (de geledingszone) tussen Middelburg en Vlissingen. In de overgang naar het landelijk gebied is gekozen voor de aanleg van groene buffer, waarmee een zachte overgang is gecreëerd tussen de bebouwing aan de Stromenweg en het aangrenzende landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPSTRRITF3-VG01_0005.png"

Figuur 2.3 Luchtfoto Stromenweg (bron: google maps, 2020)

Ten westen van het plangebied, aan de andere zijde Vlissingse watergang, ligt het Park Toorenvliedt en is Rittenburg fase I en II gerealiseerd (figuur 2.4). Deze woonbuurt bestaat uit ongeveer 200 woningen en is zeer gevarieerd. De ruim opgezette woonbuurt biedt veel ruimte met uitzicht over het park en het water. Fase III wordt onderdeel van deze woonbuurt. In paragraaf 2.2 wordt nader hierop in gegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPSTRRITF3-VG01_0006.png"

Figuur 2.4 luchtfoto Rittenburg fase I en II (bron: google maps, 2020)

2.2 Ruimtelijk-stedenbouwkundig Concept

In vervolg op de eerste twee fasen van de nieuwe woonbuurt Rittenburg wordt aan de overzijde van de Vlissingse Watergang, tussen de watergang en de Grevelingenstraat fase III gerealiseerd. Hiermee wordt een overgang gecreëerd tussen Rittenburg en de bestaande bebouwing in dit deel van de Stromenwijk. De projectontwikkelaar heeft naar aanleiding van een gebiedanalyse en modelstudie het stedenbouwkundigplan opgesteld (zie bijlage 7 en figuur 2.5). In aansluiting op de architectuur van de naastgelegen woonwijk Rittenburg fase I en fase II is het uitgangspunt voor de woningen moderne architectuur. Het stedenbouwkundig plan voorziet in 102 woningen bestaande uit:

  • twee-onder-één kapwoningen (18 stuks);
  • rijwoningen (55 stuks);
  • appartementen (29 stuks).

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPSTRRITF3-VG01_0007.png"

Figuur 2.5 Stedenbouwkundig plan (bron: gemeente Middelburg, versie 06-10-2021).

Vooralsnog is het idee om drie 'blokken' te bouwen bestaande uit twee-onder-één kap- en rijwoningen. Zoals weergeven in figuur 2.5 komen de twee-onder-één kapwoningen aan de westzijde van het plangebied met zicht op de Vlissingse Watergang. Tussen de Vlissingse Watergang en de twee-onder-één-kapwoningen wordt een groenzone met wandelpaden gerealiseerd.

De rest wordt ingevuld met drie blokken rijwoningen. Een deel van de rijwoningen worden verhuurt ten behoeve van sociale huur. Daarnaast is een deel ook levensloopbestendig. In het zuidelijke deel van het plangebied komt een woongebouw met appartementen. De drie blokken worden rondom voorzien met groen hierdoor ontstaat een parkachtige sfeer wordt overeenkomt met Rittenburg fase I en II.

De woningen variëren van hoogte maar hebben maximaal een goot- en bouwhoogte van 6,5 en 11 meter. Dit komt overeen met de bestaande rijwoningen ten oosten van het plangebied. Het woongebouw heeft een maximale bouwhoogte van 17 meter.

Over de watergang zal een voet- fietsbrug worden aangelegd naar Rittenburg II.

2.3 Toelichting Op De Juridische Regeling In Het Bestemmingsplan

2.3.1 Opzet van de bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.

Verbeelding

Eisen aan de verbeelding

Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:

  • de ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
  • op de verbeelding wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
  • op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
  • de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).

De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'W' voor 'Wonen'. Verder geldt het volgende:

  • hoofdgebouwen mogen (uitsluitend) binnen het op de verbeelding aangeduide 'bouwvlak' worden opgericht;
  • maatvoeringsaanduidingen zoals de maximum goot- of boeibordhoogte worden aangegeven door middel van een matrix bij het bouwvlak;
  • ten slotte kunnen er op de verbeelding aanduidingen, zoals een plangrens of een gebied met wijzigingsbevoegdheid worden aangegeven.

De gehanteerde bestemmingen

De opzet van de verbeelding is aangesloten bij de verbeelding van het aangrenzende Bestemmingsplan Rittenburg (2013). Dat betekent dat de toekomstige woningbouwpercelen zijn bestemd voor Wonen en Tuin. De nieuwe ontsluitingsweg is bestemd tot Verkeer en de Vlissingse Watergang voor Water.

Regels

Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.

  • Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen bevat in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing).
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels ten slotte geven overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

Voorts is in het Besluit ruimtelijke ordening een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.

2.3.2 Toelichting op de gehanteerde bestemmingen

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregelskunnen rechten worden ontleend.

Groen (Artikel 3)

De bestemming is gehanteerd voor de groenzone langs de Vlissingse Watergang en voor de groene omranding van de verschillende woonblokken. De bestemming is vooral bedoeld voor (opgaande) beplanting. Daarnaast zijn daarbij behorende (lees: ondergeschikte) functies toegestaan, zoals bijvoorbeeld voet- en fietspaden, kleinschalige speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Structurele verkeers- en watervoorzieningen zijn als zodanig bestemd (voor Verkeer en Water).

Op deze bestemming mogen vrijwel uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. De enige gebouwen die in het bestemmingsplan - rechtstreeks - mogelijk worden gemaakt zijn gebouwen voor nutsvoorzieningen tot een oppervlakte van 15 m2 en een bouwhoogte van 3 meter. Dit is gebruikelijk binnen de gemeente Middelburg.

Tuin (Artikel 4)

De bestemming Tuin is gehanteerd voor de voortuinen en zijtuinen die gekeerd zijn naar de openbare weg. Binnen deze bestemming mogen volgens de bouwregels geen gebouwen worden gebouwd. De gronden met deze bestemming mogen worden gebruikt voor voorzieningen die gebruikelijk zijn in tuinen zoals inritten en parkeervoorzieningen voor de garage.

Het realiseren van erkers of portalen ten behoeve van de uitbreiding van het op het perceel aanwezige hoofdgebouw is onder voorwaarden toegestaan.

Verkeer (Artikel 5)

Binnen deze bestemming zijn de gebruikelijke verkeersfuncties met daarnaast bijbehorende groen- en speelvoorzieningen en water toegestaan. De inrichting is niet gedetailleerd vastgelegd. Hiermee is ondergeschikte herinrichting van de openbare ruimte mogelijk zonder dat, onnodig, gedetailleerde bepalingen van het bestemmingsplan dergelijke ontwikkelingen in de weg staan.

Water (Artikel 6)

Deze bestemming is opgenomen voor de Vlissingse Watergang . Deze watergang heeft een belangrijke functie in de waterhuishouding ter plaatse.

Wonen (Artikel 7)

Gebruik van gronden en gebouwen

Binnen de bestemming Wonen zijn woningen en hierbij behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, water en nutsvoorzieningen toegestaan. Het maximum aantal woningen is vastgelegd voor het gehele plangebied en per bouwvlak. In de woningen zijn vrije beroepen altijd toegestaan. Daarmee enigszins vergelijkbare beroepsmatige en / of bedrijfsmatige activiteiten mogen worden uitgeoefend, mits wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Specifieke gebruiksregels. Belangrijke voorwaarden zijn het behoud van de woonfunctie, geen parkeeroverlast en geen detailhandel. Daarnaast is het onder voorwaarden toegestaan om een 'bed and breakfast' te realiseren.

Situering hoofdgebouwen, aan- of uitbouwen en bijgebouwen

Binnen de bestemming is door middel van een bouwvlak aangegeven waarbinnen hoofdgebouwen mogen worden gebouwd en waar niet. In de regels is aangesloten bij de begrippen in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. In dat besluit wordt gebruik gemaakt van het begrip 'bijbehorend bouwwerk' en niet van 'aan- of uitbouwen'. Een 'bijbehorend bouwwerk' is niet gelijk aan 'aan- of uitbouwen'. In het Besluit wordt onder een 'bijbehorend bouwwerk' namelijk ook verstaan een uitbreiding van een hoofdgebouw.

In de Bouwregels is de bouwwijze van de woningen vastgelegd. Alle grondgebonden bouwwijzen zijn mogelijk gemaakt, zolang ze maar binnen de overige bouwregels passen en mits het totaal aantal van 102 woningen in het plan niet wordt overschreden. Aan de zuidzijde van het plangebied zijn met een aanduiding gestapelde woning alleen niet-grondgebonden woningen ofwel appartementen toegestaan. Woningen dienen te worden gebouwd in de naar de openbare weg gekeerde grens van het bouwvlak.

Voor halfvrijstaande woningen gelden minimumafstanden tot een of beide zijdelingse perceelsgrenzen. In lid 7.4.1 en 7.4.2 zijn bevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen om hiervan onder voorwaarden te kunnen afwijken. Belangrijk is dat geen afbreuk wordt gedaan aan het beoogde stedenbouwkundige beeld en aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Oppervlakte bebouwing

Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd met gebouwen. Binnen het bijbehorende erfbouwvlak mogen de gronden voor ten hoogste 40% worden bebouwd met gebouwen en overkappingen met een maximum van 40 m2. Er kan hiervan worden afgeweken mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De afwijkingsbevoegdheid is opgenomen in 7.4.5.

Hoogte bebouwing

Binnen het bouwvlak zijn de maximum goot- en bouwhoogte voor hoofdgebouwen vastgelegd op de verbeelding. Voor bijbehorend bouwwerken en overkappingen geldt respectievelijk een maximale goot- en bouwhoogte van 3 en 4,5 meter. Ook van deze bepalingen kan beperkt worden afgeweken (zie leden 7.4.3, 7.4.4 en 7.4.6).

Realiseren erkers of portalen

Het is mogelijk onder voorwaarden het hoofdgebouw uit te breiden met een erker of portaal. Indien de erker of het portaal ter plaatse van de bestemming Tuin is beoogd zijn er in Artikel 4 bestemming Tuin hier regels voor opgenomen.

2.3.3 Toelichting op de algemene regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.

Anti-dubbeltelregel (Artikel 8)

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Wonen mag een bepaald percentage van het erf worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk erf van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.

Algemene bouwregels (Artikel 9)

Dit artikel bevat één lid, namelijk "Overschrijding bouwgrenzen" (lid 9.1): Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de verbeelding aangeduid met een dikke lijn.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 10)

Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) is een algemene afwijkingsregel opgenomen.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 11)

In dit artikel (lid 11.1) is een algemene flexibiliteitsbepaling opgenomen om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze bepaling gaat verder dan die van Artikel 11 lid 11.1. Vandaar dat hier altijd een wijziging voor nodig is van burgemeester en wethouders. Overigens geldt ook hier dat deze bepalingen als algemene regel gelden voor alle bestemmingen.

Het criterium 'van belang voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken' kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als bij nader inzien:

  • open water dat als zodanig is bestemd een andere vorm moet krijgen;
  • een bruggetje dat anders moet worden geconstrueerd of een stukje moet opschuiven;
  • een fietspad iets anders moet aansluiten op een kruising;

Het gaat in de meeste gevallen om de praktische uitvoering van het plan, waarbij geen belangen van derden worden geschaad.

Het criterium 'in verband met de werkelijke toestand van het terrein' is vooral aan de orde in situaties waarbij een terrein of gebied een geheel nieuwe inrichting krijgt en waarbij in het veld maar weinig aanknopingspunten zijn. Bij het uitzetten van het gebied blijkt dat de afmetingen niet exact gelijk zijn aan de coördinaten op tekening/in het digitale bestand en dat de situering van de nieuwe openbare wegen en de uitgeefbare percelen iets moet worden aangepast. Gezien de nauwkeurigheid van tegenwoordig, gaat het daarbij om centimeters in plaats van meters.

Overige regels (Artikel 12)

Dit artikel bevat 2 leden namelijk 12.1 Werking wettelijke regeling, 12.2 Regels ten aanzienvan het parkeren en 12.3 Openbare verlichting

Werking wettelijke regeling

Lid 12.1 is opgenomen omdat in een aantal gevallen in de regels van bestemmingsplannen wordt verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en / of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard). Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel "Wettelijke regelingen" op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het staatsblad.

Voorwaardelijke verplichting parkeren

Daarnaast is in lid 12.2 een voorwaardelijke verplichting opgenomen die voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein moet garanderen. In het lid is ook bepaald dat parkeervoorzieningen niet voor de voorste voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gerealiseerd. Omdat het parkeren zal plaatsvinden binnen zowel de bestemming Wonen als Tuin, is de regeling voor parkeren opgenomen in Hoofdstuk 3 Algemene regels en niet in de bestemmingsartikelen.

Een voorwaardelijke verplichting is een regel in het bestemmingsplan waarmee bijvoorbeeld wordt bepaald dat een nieuwe functie wel is toegestaan of dat een bepaald gebouw mag worden gebouwd, maar alleen als óók de benodigde maatregelen worden getroffen en deze maatregelen in stand worden gelaten. Een voordeel van voorwaardelijke verplichtingen is dat er geen nader toetsingsmoment aan te pas komt. Er is ook geen nadere besluitvorming door het bevoegd gezag (veelal het college van burgemeester en wethouders) nodig.

De voorwaardelijke verplichtingen zijn middelen om afspraken tussen de gemeente en de ontwikkelende partij(en) planologisch te borgen. Omdat deze afspraken door gebruikmaking van een publiekrechtelijk regeling kunnen worden vastgelegd, behoeven en kunnen deze niet via privaatrechtelijke weg worden vastgelegd.

De voorwaardelijk verplichting voor het parkeren is noodzakelijk omdat stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen en de regeling voor het parkeerfonds) niet meer zijn geregeld in de gemeentelijke bouwverordening. Hiermee kon relatief eenvoudig parkeren op eigen terrein worden afgedwongen.

Openbare verlichting

In lid 12.3 Openbare verlichting is opgenomen dat openbare verlichting nabij de watergang en in de aangrenzende groenzone vleermuisvriendelijk moet zijn. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 4.6.

2.3.4 Toelichting op de overgangs- en slotbepalingen

In artikel 13 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 13.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 13.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

Hoofdstuk 3 Toetsing Aan Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Toetsingskader

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Aan de hand van een toekomstperspectief 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Toetsing en conclusie

Het planvoornemen is op nationaal niveau dermate kleinschalig dat het geen invloed heeft op de nationale belangen. Het beleid inzake het mogelijk maken van een bestemmingswijziging van 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' naar 'Wonen' wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden. In dit wijzigingsplan zijn geen strijdigheden met de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Voor de ruimtelijke onderwerpen die de rijksoverheid van 'nationaal belang' acht, heeft de Minister van Infrastructuur & Milieu een beschermende regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient een gemeentebestuur bij het vaststellen van een ruimtelijk plan de algemene regels van het Barro in acht te nemen.

Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn geen specifieke elementen uit het Barro die moeten worden geregeld.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening en de ladder voor duurzame verstedelijking

Toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) is geregeld dat voor stedelijke ontwikkelingen - waaronder het bouwen van woningen - een onderbouwing in het bestemmingsplan noodzakelijk is (artikel 3.1.6. van het Bro). De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zoals woningbouw) mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

Uit jurisprudentie blijkt dat de grens van een nieuwe stedelijke ontwikkeling ergens tussen 11 en 14 woningen ligt. Dat betekent dat voor onderhavige ontwikkeling moet worden getoetst zoals hiervoor beschreven. De ontwikkeling van Rittenburg fase III is opgenomen in de woningmarktafspraken van de regio Walcheren voor de komende 10 jaar en de ontwikkeling voorziet daarmee in een regionale behoefte. In paragraaf 3.2.3 van deze toelichting wordt dit gemotiveerd.

De locatie is op grond van het provinciaal beleid aangeduid als bestaand bebouwd gebied. Dit is niet exact hetzelfde als bestaand stedelijk gebied, maar op grond van het criterium van het Bro is ook sprake van bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

Gezien het aantal woningen dat in het plangebied wordt gebouwd, is sprake van een stedelijke ontwikkeling waarvan de behoefte moet worden beschreven. De woningbouwlocatie ligt binnen bestaand stedelijk gebied en voorziet in een behoefte waarmee in het kwantitatief woningbouwprogramma voor de gemeente Middelburg rekening is gehouden.

3.2 Provinciaal- En Regionaal Beleid

3.2.1 Omgevingsplan Zeeland 2018

Toetsingskader

Algemeen

Het Omgevingsplan Zeeland 2018 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving. Het omgevingsplan heeft betrekking op de onderwerpen economie, ruimte, mobiliteit, natuur, cultuur, water en milieu. Het Omgevingsplan 2018 bevat slechts beperkt nieuw beleid ten opzichte van het Omgevingsplan 2012-2018. Het Omgevingsplan Zeeland 2018 beoogt naast een concrete invulling voor de vier grote strategische opgaven (duurzame en concurrerende economie, klimaatbestendige en neutrale samenleving, waardevolle leefomgeving en toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfsomgeving) ook een eerste aanzet te geven voor de lange termijn strategische doelen. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen.

Toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfsomgeving

Stedenbeleid

In Zeeland is sprake van een trek naar de steden en neemt de totale behoefte aan extra woningen de komende tien jaar geleidelijk af. Door de aanvullende woningbouw te concentreren in stedelijk gebied wordt niet alleen gebouwd waar de markt om vraagt, maar wordt ook het draagvlak voor voorzieningen in de directe omgeving behouden.

Bij woningbouw staan de ruimtelijke doelen van bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik hoog op de agenda. Het is van provinciaal belang dat Zeeuwse steden de sociaaleconomische motor blijven van de provincie.

Wonen

Door vergrijzing en ontgroening neemt het aantal gezinnen af en (oudere) alleenstaande huishoudens juist toe. Hierdoor neemt de behoefte aan woningen nabij voorzieningen in steden en centrumkernen toe. Woningbouwprojecten hebben een gemeentegrensoverschrijdende impact. Het omgevingsplan benadrukt dan ook het belang van regionale woningmarktafspraken. De regionale woningmarktafspraken zijn bedoeld om regionaal woningbouwbeleid vast te stellen en dienen als onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking

Toetsing

De ontwikkeling betreft een woningbouwproject binnen bestaand stedelijk gebied. Het is een inbreidingslocatie binnen de stad Middelburg en sluit daarmee aan bij het beleid van de provincie om aanvullende woningbouw te concentreren in stedelijk gebied. De ontwikkeling is opgenomen in de regionale woningmarktafspraken

Conclusie

De ontwikkeling sluit, gezien het voorgaande, aan bij het provinciaal beleid.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening 2018

Toetsingskader

Een aantal onderwerpen uit het Omgevingsplan is juridisch vertaald in de Provinciale

Omgevingsverordening 2018. Voor woningbouw zijn in de omgevingsverordening alleen regels opgenomen voor kleinschalige woningbouw in het buitengebied. Verder zijn er algemene regels opgenomen die betrekking (kunnen) hebben op zowel het buitengebied als het bestaand stedelijk gebied.

Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.

Toetsing en conclusie

Voor wat betreft de voorgenomen ontwikkelingen zijn geen specifieke regels uit de Provinciale Omgevingsverordening 2018 van belang.

3.2.3 Onderbouwing woningbehoefte op basis van regionaal beleid

Toetsingskader

Het doel van het Zeeuwse provinciale woningbeleid is te zorgen voor een goed werkende, gezonde woningmarkt waarbij er voldoende en de juiste woningen beschikbaar zijn voor de inwoners van Zeeland. Om dit te bereiken is in het Omgevingsplan 2012-2018 het beleidsinstrument regionale woningmarktafspraken geïntroduceerd en overgenomen in het Omgevingsplan Zeeland 2018. Door middel van deze regionale woningmarktafspraken stemmen de vijf woningmarktregio's van Zeeland hun woningbouwplannen binnen de regio op elkaar af. Door deze afstemming wordt leegstand voorkomen en wordt gestimuleerd dat de juiste woningen op de juiste locatie ontwikkeld worden. In 2018 zijn door de Walcherse gemeenten nieuwe woningmarktafspraken gemaakt voor de periode 2016-2025. Op 21 mei 2019 heeft de Provincie Zeeland de woningmarktafspraken voor Walcheren ook vastgesteld.

Door de Stec Groep is in 2019 in opdracht van de Provincie Zeeland en de Zeeuwse gemeenten een Kwalitatief Woningmarktonderzoek Zeeland (KWOZ) uitgevoerd. Daaruit komt, gebaseerd op de 'Provinciale bevolkings- en huishoudensprognose 2019', een verwachte huishoudensontwikkeling voor de gemeente Middelburg van plus 1.769 huishoudens tot en met 2029. Voor heel Walcheren gaat het om 2.709 huishoudens. Door de Stec Groep is in 2019 eveneens een Locatieonderzoek Walcheren uitgevoerd, als een nadere uitwerking van het KWOZ, waarin vooral gekeken is naar locaties voor nieuwbouw. Hieruit blijkt vooral een behoefte aan centrumstedelijk wonen, vooral door de groei van alleenstaande doelgroepen.

In de woningmarktafspraken is de kwantitatieve behoefte van de regio Walcheren bepaald aan de hand van de huishoudensgroei volgens de Provinciale Bevolkings- en Huishoudenprognose 2019 voor de komende 10 jaar, de berekende inhaalvraag en de vraag voor de komst van tijdelijke en definitieve arbeidsmigranten en de gewenste flexibele ruimte ten behoeve van planuitval. De netto nieuwbouwbehoefte voor de reguliere woningen in de periode 2016-2025 wordt op basis van deze factoren ingeschat op 4.031 woningen. Samen met de regio is vervolgens bepaald dat er volgens verwachting nog 741 woningen onttrokken worden door sloop en 340 door deeltijdbewoning. Uiteindelijk leidt dit tot een bruto woningbouwopgave van 5.112 tussen 2016 en 2026.

Ten behoeve van de woningbouwopgave hebben de gemeenten bruto 4.720 en netto 3.639 woningen opgenomen in nieuwbouwprojecten. Aanvullend op de diverse projecten is per gemeente een aantal gereserveerd (restcapaciteit) om te kunnen inspelen op initiatieven in de toekomst. Hiervoor is 15% van het bruto aantal geplande woningen gereserveerd. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen harde en zachte plancapacteit. De harde plancapaciteit betreft de woningbouwplannen die 'gehard' zijn in een door de gemeenteraad vastgesteld bestemmingsplan of andere planvorm.

Eén van de uitgangspunten uit de recente woningmarktonderzoeken is om alleen nog woningbouw te ontwikkelen die complementair is aan de bestaande woningvoorraad en een aantal woonmilieus. Op basis van de opbouw van de huidige voorraad, de woonvoorkeuren van huishoudens en de huishoudensprognoses zijn de belangrijkste opgaven het aandeel levensloopbestendige woningen te vergroten ten koste van reguliere grondgebonden woningen.

Toetsing

In het plangebied wordt ingezet op woningen op een strategische woonlocatie in bestaand stedelijk gebied. Er worden verschillende woningtypologieën in verschillende prijsklassen gerealiseerd. Een deel van deze woningen is levensloopbestendig of sociale huur (rijwoningen).

De harde plannen bevatten 935 woningen per eind 2018. Uitgaande van een behoefte van minimaal 1.504 woningen is er dan nog ruimte voor minimaal 569 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPSTRRITF3-VG01_0008.png"

Behalve Rittenburg fase III zijn er nog meer plannen in voorbereiding. Op basis van de woningmarktafspraken zijn dit de volgende plannen, waarbij ook rekening is gehouden met de in de woningmarktafspraken opgenomen marge die gereserveerd wordt voor overige inbreiding / restcapaciteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPSTRRITF3-VG01_0009.png"

Worden ook al deze plannen meegenomen, dan is er nog minimaal ruimte voor (569 - 469 =) 100 woningen. De aantallen voor Rittenburg III vallen niet allemaal binnen deze bandbreedte. Voor Rittenburg III is in de woningmarktafspraken rekening gehouden met 91 woningen. Er worden uiteindelijk 102 woningen gerealiseerd. Dit betekent dat er 11 woningen afgaan van de restcapaciteit.

Conclusie

De woningbouwlocatie ligt binnen bestaand stedelijk gebied en geeft invulling aan de woningbehoefte waarmee in de regionale woningmarktafspraken rekening is gehouden. Er zijn nog te weinig harde plannen om in de behoefte te kunnen voorzien.

Uit de kwalitatieve behoefte blijkt dat er vooral behoefte is aan eengezinswoningen in de sociale verhuur en appartementen/ (levensloopbestendige) woningen tot het middensegment. Voorliggende ontwikkeling sluit hierbij aan.

De ontwikkeling voldoet daarmee aan de ladder van duurzame verstedelijking.

3.3 Gemeentelijke Beleid

3.3.1 Kwaliteitsatlas Middelburg

Toetsingskader

De Kwaliteitsatlas is een belangrijk integraal beleidsdocument van de gemeente Middelburg. In deze Kwaliteitsatlas wordt een richting uitgestippeld voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot het jaar 2030. Voor een groot aantal deelaspecten (waaronder wonen) is vervolgens aangegeven welke veranderingen nodig zijn om in 2030 tot de gewenste situatie te komen. Eind 2008 is een herijking van de 2e en 3e fase van de kwaliteitsatlas gepresenteerd. Op 18 januari 2010 is een herziening van de Kwaliteitsatlas vastgesteld.

Middelburg streeft naar kwalitatief goede woonmilieus, goede woningen in een aantrekkelijke omgeving en minder op groei. Mensen moeten graag in de gemeente Middelburg willen blijven wonen. Door woonmilieus aan te bieden voor alle leeftijdscategorieën in zowel stedelijke als landelijke omgeving kan Middelburg voor iedereen een aantrekkelijke plaats blijven om zich te vestigen.

De gemeente wil de komende jaren investeren in binnenstedelijke ontwikkelingen. Ook de provincie stuurt aan op ontwikkelingen binnen de bestaande kaders van verstedelijking. Voor Walcheren geldt dat 85% van de nieuwe woningen moet worden gerealiseerd in het stedelijk gebied van Vlissingen en Middelburg.

De gezamenlijke woningbehoefte voor Middelburg en Vlissingen in de periode tot 2020 is geprognosticeerd op 3.400 en in eerste instantie opgedeeld in 2.400 voor Middelburg en 1.000 voor Vlissingen. In onderling overleg zijn beide gemeenten overeengekomen, dat Middelburg een contingent van maximaal 400 woningen afstaat aan Vlissingen, zodat in Vlissingen meer planologische ruimte ontstaat om het Scheldeterrein te ontwikkelen. Vlissingen krijgt daarmee planologische ruimte tot de bouw van 1400 woningen. De planologische ruimte van Middelburg bedraagt daarmee 2.000 woningen, aangevuld met mogelijk ongebruikt Vlissings contingent. De genoemde planologische ruimte staat los van het eventueel vervangen van woningen.

Ongeveer de helft van de nieuwbouw is voorzien op herstructurerings- of inbreidingslocaties en de andere helft op uitbreidingslocaties.

In de periode na 2020 wordt ingezet op herstructureren van bestaande wijken en kernen (Dauwendaele, Nieuw Middelburg en Arnemuiden) en wordt ruimte gereserveerd voor nieuwbouw op de locaties Sint Laurens, Arnemuiden (landelijk, Walchers wonen), Ramsburg (centrumstedelijk wonen) en Cleene Hooge (groenstedelijk wonen) als reservelocatie.

Toetsing en conclusie

Het plangebied wordt niet genoemd in kwaliteitsatlas en in de bijbehorende woningbouwplanning, maar het ligt wel binnen het stedelijk gebied van Middelburg. Hiermee sluit de ontwikkeling aan op het beleid. Binnen het plangebied worden verschillende woningtypen gerealiseerd. De ontwikkeling draagt op deze manier bij aan een divers woningaanbod in de gemeente. De woningmarkt heeft na het verschijnen van de Kwaliteitsatlas een behoorlijke verandering ondergaan en er zijn ook nieuwe woningmarktafspraken gemaakt. In paragraaf 3.2.3 wordt hierop ingegaan.

3.3.2 Woonvisie 2016 – 2020

Toetsingskader

In de woonvisie 2016-2020 wordt het beleid over wonen voor de gemeente Middelburg weergegeven. Hierbij wordt uitgegaan van het woningmarktonderzoek Woningmarkt 2015-2030, opgesteld door ABF Research.

In de woonvisie Middelburg 2016-2020 is Rittenburg genoemd als potentiële ontwikkellocatie die goed scoort op commercieel vlak. Daarnaast kan het gebied een transitie vormen met de vroeg-naoorlogse Stromenwijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPSTRRITF3-VG01_0010.jpg"

Figuur 3.1 Overzicht potentiële ontwikkellocaties (Bron: Woningmarkt- en locatieonderzoek Middelburg 2015, 6 november 2015 (Arcadis), bijlage bij de Woonvisie 2016-2020)

De gemeente Middelburg wil vraaggericht bouwen, om zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de woonwensen van de bestaande en nieuwe inwoners. Deze flexibele insteek geldt voor de bekende nieuwe ontwikkellocaties, binnenstedelijke herontwikkelings- en herbestemmingsprojecten. Net als in andere gemeenten in Nederland is ook in Middelburg een toenemende behoefte aan stedelijke woonmilieus: flexibele huurvormen, appartementen en andere nultredenwoningen, dichtbij voorzieningen en stedelijke activiteiten, en goed bereikbaar voor diverse vervoersmodaliteiten.

Uit het woningmarktonderzoek blijkt dat deze toenemende behoefte niet helemaal kan worden opgevangen in de nieuwbouwprojecten die tot op heden in voorbereiding zijn. Vooral de vraag naar centrumstedelijke woonmilieus zal naar verwachting groter zijn dan het aantal geplande woningen. Het woningmarktonderzoek beveelt aan om de focus te leggen op voldoende aanbod in centrumstedelijke woonmilieus.

Toetsing en conclusie

De locatie kan goed ontsloten worden door het openbaar vervoer. Maar de locatie ligt verder van stedelijke voorzieningen af dan in stedelijk gebied verwacht mag worden. De locatie is opgenomen in de meest recente woningmarktafspraken die gebaseerd zijn op de Provinciale Bevolkings- en Huishoudenprognose 2019 en sluiten aan bij de regionale vraag.

De ontwikkeling sluit aan bij de Woonvisie van gemeente Middelburg.

3.3.3 Ruimtelijke kwaliteit en welstandsbeleid

Toetsingskader

Wie in Middelburg wil bouwen of verbouwen krijgt te maken met de nota Ruimtelijke Kwaliteit 2016. Daarin is bepaald dat voor een bouwplan anders dan een enkele woning of in omvang vergelijkbaar bouwwerk een beeldkwaliteitsplan moet worden opgesteld. Een beeldkwaliteitsplan wordt opgesteld voordat de bouwplannen worden uitgewerkt. Het legt de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteitsuitgangspunten vast voor een nieuwe ontwikkeling en gaat vaak ook in op de randvoorwaarden voor de inrichting van de openbare ruimte. De nieuwe ontwikkelingen voor een gebied waarvoor een beeldkwaliteitsplan geldt, worden getoetst aan dit beeldkwaliteitsplan, en niet meer aan de nota Ruimtelijke Kwaliteit. Het doel van de richtlijnen bij nieuwbouw is dat het bouwplan als geheel een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de bestaande (openbare stedelijke of landschappelijke) ruimte in het bijzonder.

Toetsing en conclusie

Het plangebied ligt in het gebied dat in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2016 is aangeduid als uitbreidingswijk. Voor dergelijke gebieden gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • Het bebouwingsbeeld wordt in stand gehouden, zo mogelijk verbeterd.
  • Bij verbouw is de vormgeving, gevelindeling en -geleding, maatvoering, materiaalgebruik, detaillering en karakter van het hoofdgebouw uitgangspunt.
  • Aan-, uit- en bijgebouwen houden rekening met de herkenbaarheid van de hoofdbebouwing en sluiten qua architectuur aan op de bestaande bouwmassa en materialisatie.
  • Gevels worden opgetrokken uit baksteen. Voor Mortiere en Veersepoort bestaat ook de mogelijkheid voor (volledig) gestucte gevels.
  • Daken worden afgedekt met rode of donkergekleurde pannen.
  • Kozijnen, ramen, deuren of gevelpanelen zijn van hout, op hout gelijkend kunststof of aluminium gemaakt (b.v. CLK-kozijnen met verdiept profiel).
  • Kleuren passend in de omgeving

Het stedenbouwkundig plan is op 3 december 2020 voorgelegd aan het Walchers Adviesteam Ruimtelijke Kwaliteit (het WARK). Het adviesteam heeft positief geadviseerd over de ontwikkeling. Voor de ontwikkeling wordt een beeldkwaliteitsplan opgesteld, waarin regels voor onder andere de bebouwing, de erfbegrenzing, de inrichting van de openbare ruimte, materialen en kleuren worden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPSTRRITF3-VG01_0011.png"

Figuur 3.2 Uitsnede overzichtskaart Nota ruimtelijke kwaliteit 2016. (bewerkt: Rho)

Hoofdstuk 4 Toetsing Aan Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het project getoetst aan alle relevante sectorale aspecten. Deze toetsing geldt als basis voor de planologische afweging.

4.2 Verkeer En Parkeren

Ontsluiting

Alle gemotoriseerde verkeer wordt afgewikkeld via de bestaande wijkontsluitingsweg de Grevelingenstraat. De wegen in en om het plangebied zijn erftoegangswegen met een maximum snelheid van 30 km/uur. De Grevelingenstraat komt uit op de Stromenweg. Dit is een gebiedsontsluitingsweg met een maximum snelheid van 50 km/uur. Door deze wegenstructuur is de ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer goed.

Verkeersstructuur

In lijn met de landelijke uitgangspunten voor een Duurzaam Veilige weginrichting deelt het fietsverkeer de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer. Door de lage rijsnelheid is de veiligheid voldoende geborgd. De korte rechtstanden in de woonstraten en de verkeersremmende maatregelen in de Grevelingenstraat waarborgen een lage rijsnelheid. Voor voetgangers zijn langs alle wegen trottoirs voorzien. Naast de bestaande brug bij de Merwedestraat is halverwege het plangebied een extra brug voorzien over de Vlissingse Watergang voor het langzaam verkeer.


De bestaande bushalte aan de Grevelingenstraat geeft het gebied een goede ontsluiting met het openbaar vervoer. Met lijn 58 wordt Rittenburg III met de centra en stations van Middelburg en Vlissingen verbonden. De bussen rijden met een frequentie van twee keer per uur per richting.


Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie van de nieuwe ontwikkeling kan inzichtelijk worden gemaakt op basis van de kengetallen van het kennisplatform CROW (publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, Van parkeerkencijfers naar parkeernormen', 2018). Op basis van het woningbouwprogramma is de volgende berekening gemaakt van de te verwachten verkeersgeneratie:

Tabel 4.1: Berekening verkeersgeneratie (weekdagen) Rittenburg III op basis van kencijfers CROW

Woningtype Aantal Gebied Kencijfer (aantal mvt/etmaal) Verkeersgeneratie
twee-onder-één-kap 18 Sterk stedelijk 7,4 133
Rijwoning 12 Sterk stedelijk 4,5 54
Rij- hoekwoning 43 Sterk stedelijk 5,2 224
Etage appartement 29 Sterk stedelijk 6,7 194,3
Totaal 102 605

De totale verkeersgeneratie bedraagt zodoende circa 605 mvt/etmaal tijdens een gemiddelde weekdag. Er wordt vanuit gegaan dat dit verkeer voor 90% via de Grevelingenstraat wordt afgewikkeld richting de Stromenweg. De overige 10% wordt afgewikkeld in noordelijke richting.

Parkeren

De nieuwe ontwikkelingen zullen leiden tot een toename van de parkeerbehoefte. Uitgaande van een CROW-parkeerrichtlijnen voor woningen in een sterk stedelijk gebied is een berekening worden gemaakt van de parkeerbehoefte:

Tabel 4.2: berekening normatieve parkeerbehoefte op basis van CROW kencijfers en woningbouwprogramma

Woningtype Aantal Gebied Parkeernorm Parkeerbehoefte
twee-onder-één-kap
18 sterk stedelijk 2 36
Rijwoning (sociale huur) 20 Sterk stedelijk 1,5 30
Levensloop bestendige woning 19 Sterk stedelijk 1,8 34,2
Rij- hoekwoning 16 Sterk stedelijk 1,8 28,8
Etage appartement 29 Sterk stedelijk 1,7 49,3
Totaal 102 178

Bewoners en eventuele bezoekers zijn niet allemaal gelijktijdig aanwezig. De CROW geeft aanwezigheidspercentages per dagdeel aan. De te hanteren percentages hangen af van de dag in de week en van het tijdstip op de dag. Op basis van zowel de aanwezigheidspercentages van het CROW als de parkeertellingen blijkt dat op een werkdagavond maatgevend is. Bij voorliggende ontwikkeling is de werkdagavond leidend.

De totale parkeerbehoefte bedraagt dan 178 parkeerplaatsen. In totaal worden er 194 parkeerplaatsen gerealiseerd. Namelijk 176 in het openbare gebied en minimaal 18 op eigenterrein (twee-onder-één-kap). In totaal voorziet het plan daarmee dus ruim in de normatieve parkeerbehoefte.

Conclusie

De ontsluiting voor de verschillende vervoerswijzen is goed te noemen. De verkeersgeneratie leidt niet tot onacceptabel hoge verkeersintensiteiten op de omliggende erftoegangswegen. Het plan voorziet in de eigen parkeerbehoefte. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.3 Geluid

Toetsingskader wegverkeerslawaai

Wegverkeerslawaai

Indien bij een ruimtelijke procedure nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, zoals woningen, dan is volgens de Wet geluidhinder (Wgh) akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidszone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau.

Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien in een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau.

Als de Wgh van toepassing is dan dient een nieuwe geluidgevoelige functie te voldoen aan bepaalde wettelijke normen. Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk (65 dB voor binnenstedelijke wegen en 53 voor een buitenstedelijke autoweg). De geluidwaarde binnen de geluidgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB(A).

Bovendien zal voor de betreffende geluidgevoelige functie ten minste altijd één geluidluwe gevel aanwezig moeten zijn, terwijl er gestreefd wordt het aantal “dove gevels” per woning tot maximaal één te beperken.

Geluidzones

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wgh geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Industrielawaai

Indien in een bestemmingsplan (of ruimtelijke procedure) een nieuwe geluidsgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de zone van een geluidsbron.

Railverkeerslawaai

In hoofdstuk VII 'Zones langs spoorwegen' van de Wgh en in hoofdstuk 4 van het Besluit geluidhinder is de zonering van spoorwegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Bij spoorweglawaai is de breedte van de zone onder andere afhankelijk van het aantal sporen en de verkeersintensiteit. In de Regeling Zonekaart spoorwegen is per spoortraject de zonebreedte vastgesteld. Deze zonebreedte varieert van 100 tot maximaal 1.300 meter.

Luchtvaartlawaai

De geluidregelgeving met betrekking tot dergelijke vliegvelden is in het Besluit Geluidsbelasting Kleine Luchtvaart (BGKL). Dit betekent bij regionale vliegvelden dat de provincie hiervoor beleid opstelt. In Zeeland geldt hiervoor de Verordening Luchthavenbesluit Midden-Zeeland.

Toetsing

Wegverkeerslawaai

Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de 50 km/h weg Stromenwijk. Voor de overige wegen, waaronder de Grevelingenstraat, geldt een maximale snelheid van 30 km/h. Voor de ontwikkeling is dan ook akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoek is toegevoegd in bijlage 1).

Stromenweg

Uit het onderzoek blijkt dat op het appartementencomplex een overschrijding plaatsvindt van de voorkeursgrenswaarde met 1 dB. Voor de overige woningen wordt aan de voorkeursgrenswaarde voldaan. Er is een verzoek hogere waarde noodzakelijk.

Grevelingenstraat

Voor de op de naar de Grevelingenstraat gelegen zijgevel van het appartementencomplex en de woningen, bedraagt de maximale geluidbelasting respectievelijk 51 dB en 49 dB. Het geluidniveau wordt gezien de beperkte overschrijding aanvaardbaar geacht.

Maatregelen

Gezien de beperkte overschrijding (1dB) is het uit stedenbouwkundig en verkeerskundig overwegingen niet gewenst. Daarnaast kiest de gemeente vooralsnog niet voor geluidarmasfalt.

Industrielawaai

In de nabijheid van de ontwikkeling is geen sprake van een gezoneerd bedrijventerrein of andere bedrijvigheid die zorgen voor lawaai. Er zijn geen aanvullende maatregelen of onderzoeken noodzakelijk.

Railverkeerslawaai

De zonebreedte ter hoogte van het plangebied bedraagt 100 meter. Er zijn geen aanvullende maatregelen of onderzoeken noodzakelijk.

Luchtvaartlawaai

Het dichtst bijzijnde vliegveld is Vliegveld Midden-Zeeland op circa 10 kilometer afstand. De ontwikkeling heeft niet te maken met geluidcontouren op basis van de Verordening Luchthavenbesluit Midden-Zeeland.

Conclusie

Wegverkeerslawaai

Er wordt op het appartementencomplex niet voldaan aan de voorkeursgrens van 48 dB door het verkeer van de Stromenweg. De overschrijding bedraagt 1 dB. Er worden geen maatregelen getroffen. Er is een verzoek hogere waarde van 49 dB nodig.

Het geluid van de 30 km/h weg Grevelingenstraat bedraagt 51 dB, waardoor er sprake is van een goed woon- en leefkimaat.

Industrielawaai, railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai

Deze aspecten vormen geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.4 Cultuurhistorie En Archeologie

4.4.1 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Het cultureel erfgoed van Nederland wordt beschermd met de Erfgoedwet. Het Rijk pleit voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie, dus (onder meer) monumenten en archeologie gezamenlijk, in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De verwachting daarbij is dat overheden, initiatiefnemers, eigenaren, ontwikkelaars en ruimtelijke ontwerpers er toe aangezet worden om de waarde van het cultureel erfgoed als kans te zien bij de ontwikkeling van gebieden en het realiseren van economische en maatschappelijke doelen (www.cultureelerfgoed.nl).

In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.6.1. lid 2) is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging.

Toetsing

Uit provinciaal kaartmateriaal en andere gegevens blijkt dat het gebied niet cultuurhistorisch waardevol is. In en direct rond het plangebied zijn geen beschermde en niet formeel beschermde objecten en structuren aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPSTRRITF3-VG01_0012.png"

Figuur 4.1 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Links: cultuurhistorische objecten en structuren; rechts: topografische kaart 1916 (bron: Provincie Zeeland)

4.4.2 Archeologie

Toetsingskader

In Europees verband is het zogenoemde “Verdrag van Malta” tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit meewegen te laten plaatsvinden wordt, naast de bestaande regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd.

Toetsing

Voor het plangebied geldt op basis van het bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3.

Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek

Voor de ontwikkeling is een Archeologisch Bureauonderzoek en een Inventariserend Veldonderzoek uitgevoerd. Het verbod op (graaf)werkzaamheden geldt voor een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 0,4 m onder maaiveld. Bij voorliggende ontwikkeling worden deze maten overschreden en is archeologisch onderzoek nodig. Voor het de ontwikkeling is dan ook een bureauonderzoek en een inventariseren veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 2.

Op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek is een archeologische waarde opgesteld die aan de hand van het inventariserend veldonderzoek is getoetst. Uit het inventariseren veldonderzoek is gebleken dat er binnen het plangebied een middelhoge verwachting geldt voor vindplaatsen uit de late ijzertijd en Romeinse tijd binnen die delen van het plangebied waar het Hollandveen Laagpakket intact en/ of zo goed als intact bewaard is gebleven. Archeologische resten kunnen hier aangetrokken worden vanaf een diepte van minimaal 1,7 meter -NAP. Daarnaast geldt aanvullend voor het volledige plangebied een middel- en hoge verwachtingwaarde op het niveau van de Formatie van Boxtel. Dit niveau is met het inventariserend veldonderzoek niet bereikt en de verwachting is dat deze zich bevindt vanaf een diepte van 5,2 - NAP. De gebieden zijn weergegeven in figuur 4.3.

Geadviseerd wordt om in het bestemmingsplan de volgende vrijstellingsdiepten op te nemen:

  • een vrijstelling tot 1,7 m -NAP in die delen van het plangebied waar een middelhoge verwachting geldt voor het niveau van het Hollandveen Laagpakket;
  • een vrijstelling tot 5,2 m -NAP in de overige delen van het plangebied;
  • geadviseerd wordt bij diepere werkzaamheden dan hiervoor genoemd op de locaties vervolgonderzoek uit te laten voeren:
    1. 1. namelijk ter plaatse van het Hollandveen Laagpakket: een inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven;
    2. 2. Formaatpakket van Boxtel: inventariseren Veldonderzoek door middel van verkennende boringen en dit afhankelijk van de resultaten aan te vullen met een karterend/ waarderend booronderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPSTRRITF3-VG01_0013.png"

Figuur 4.2 Verwachtingenkaart (bron: Middelburg Grevelingenstraat - Stromenpad, Rittenburg III, Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen, ARTEFACT!, rapport 565, 22 januari 2021)

Aanvullend Inventariserend veldonderzoek met Proefsleuven

Aanvullend is een Inventariserend Veldonderzoek met proefsleuven uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 3. Tijdens dit onderzoek zijn geen noemenswaardige sporten of vondsten gedaan die op een mogelijke vindplaats van de ijzertijd of de Romeinse tijd kunnen duiden. Er zijn eveneens geen sporen uit de middeleeuwen of nieuwe tijd gevonden. Het perceel heeft een lage arcehologische waarde. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek en het aanvullende proefsleuvenonderzoek blijkt dat er sprake is van een lage archeologische waarde voor de gronden. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk. Er hoeft dan ook geen dubbelbestemming archeologie worden opgenomen voor behoud van de aanwezige waarden.

4.5 Water

Voor ruimtelijke plannen dient met een watertoets aangetoond te worden dat de beoogde ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding. De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hieruit moet blijken of de beoogde functiewijziging strijdig is met waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. De waterbeheerder is het waterschap Scheldestromen. Deze instantie is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer binnen het plangebied en de omgeving daarvan.

Het waterschap beschikt hiervoor over de Keur waterschap Zeeuwse Eilanden (hierna: de Keur). De Keur stelt regels in belang van het watersysteem en geeft aan welke activiteiten in de buurt van leggerwateren en waterkeringen wel en niet zijn toegestaan

Watertoets

Om na te gaan of het voorliggend plan niet in strijd is met duurzaam waterbeheer, voldoet aan de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen, is de beoogde ontwikkeling getoetst aan de criteria uit de Zeeuwse Handreiking Watertoets. Deze criteria zijn bijeengezet in de watertoetstabel die door het Waterschap wordt gehanteerd en die in bijlage 9 opgenomen. Uit toetsing aan deze criteria blijkt dat het aspect water geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.Het waterschap heeft de situatie aan de hand van de watertoets beoordeeld. Het waterschap heeft geconcludeerd dat bij de inrichting tot nu toe al voorzien is in genoeg berging voor de beoogde uitbreiding en dat ophoging van het plangebied niet noodzakelijk is. Ook zijn opmerkingen gemaakt over de benodigde onderhoudsstroken rondom de Vlissingse Watergang. De reactie van het waterschap is verwerkt in de watertoetstabel.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Er zijn enkele aandachtspunten waarmee in de uitvoering rekening wordt gehouden.

4.6 Ecologie

Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden: Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natura 2000-gebieden. De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in Zeeland uitgewerkt in het Natuur Netwerk Zeeland (NNZ). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten.

In de provincie Zeeland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de “overig” beschermde soorten. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat. Dit betreft de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.

Toetsing

Gebiedsbescherming

Natura 2000/Natuurbeschermingswet

Het plangebied is geen Beschermd Natuurmonument of Natura 2000-gebied. De afstand tot een Natura 2000-gebied bedraagt minimaal 4 km dit betreft het Natura 2000-gebied Westerschelde. Dit betreft Natura 2000-gebied “Westerschelde & Saeftinghe”.

Om te onderzoeken of er sprake is van stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden is een Aerius-berekening uitgevoerd, de memo met uitgangspunten en uitkomst is opgenomen in bijlage 5. Uit berekeningen voor de gebruiksfase blijkt dat er geen sprake is van stikstofdeposities die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jr op Natura 2000-gebied. Voor projecten die niet leiden tot een toename van depositie is geen vergunning conform de Wnb nodig. De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de natuurwaarden Natura 2000-gebied. Voor de omgevingsvergunning is eveneens een berekening uitgevoerd om te onderzoeken of ook in de aanlegfase geen sprake is van uitkomsten hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Op basis van deze berekeningen is er eveneens geen sprake van negatieve effecten op Natura 2000-gebieden.

Natuurnetwerk Zeeland

Het plangebied ligt niet in een gebied dat begrensd is in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ), voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde gebied ligt op circa 350 meter, namelijk de binnendijk langs het Kanaal door Walcheren en Ter Hooge op circa 550 meter. De geplande activiteit ligt op geruime afstand en gescheiden door andere bebouwing. De ontwikkeling heeft geen negatief effect op de natuurwaarden van gebieden die zijn begrensd in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPSTRRITF3-VG01_0014.png"

Figuur 4.3 Ligging plangebied (rood) ten opzichte van Natuurnetwerk Zeeland (bron: provincie Zeeland)

Soortenbescherming

Om na te gaan of de ontwikkeling een nadelig effect heeft op beschermde planten- en diersoorten is een quickscan uitgevoerd. Het onderzoek is toegevoegd in bijlage 4.

Onderdeel van de Wet natuurbescherming is de lijst met beschermde soorten. Tot 1 januari 2021 vielen de bunzing, haas en konijn onder de algemene vrijstelling in de provincie Zeeland. Per 1 januari 2021 is de algemene vrijstelling voor deze soorten komen te vervallen. In de uitgevoerde quickscan door Advies bureau Wieland (4 mei 2020) is nog uitgegaan van deze algemene vrijstelling voor deze soorten. Er heeft meerdere keren aanvullend veldonderzoek plaatsgevonden in augustus, september en oktober 2021 naar deze soorten.

Onderstaand zijn de conclusies van het onderzoek uit 2020 en de aanvullende veldonderzoeken uitgevoerd in 2021 weergegeven.

  • Voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met beschermde natuurwaarden in het kader van de Wet natuurbescherming.
  • De waterloop heeft een functie als jachtgebied voor vleermuizen, dit zou verstoord kunnen worden als er verlichting in de nabijheid wordt geplaatst. Indien niet voorkomen kan worden dat hier verlichting wordt geplaatst dan dient deze vleermuisvriendelijk te zijn.
  • Het wordt aanbevolen om de aanwezige depots te ontruimen en het terrein bouwrijp te maken buiten het broedseizoen in verband met de aanwezigheid van broedende vogels.
  • Op dit moment zijn geen vaste rust- en verblijfsplaatsen aanwezig van konijnen. Wel is het mogelijk dat er zo nu en dan een konijn loopt. Aangezien konijnpopulaties kunnen fluctueren wordt geadviseerd vooraf bij het bouwrijpmaken in het kader van de zorgplicht nogmaals een veldonderzoek uit te voeren om te beoordelen of er geen konijnen aanwezig zijn. Bij aanwezigheid van konijnen moet op dat moment bekeken worden welke maatregelen getroffen kunnen worden. Dit staat echter de uitvoering van het plan niet in de weg.
  • Biotopen waarvan het leefgebied jaarrond is worden niet verstoord.
  • Voor andere soortgroepen, waaronder de bunzing en de hazen, is het plangebied ongeschikt als leefgebied, zijn de werkzaamheden niet schadelijk of ze komen niet voor in de omgeving.

Conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet binnen Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied “Westerschelde & Saeftinghe” ligt op minimaal 4 kilometer afstand. Uit AERIUS berekeningen voor de aanleg- en gebruiksfase blijkt dat er geen sprake is van relevante stikstofdeposities (hoger dan 0,00 mol/ha/j) in de omliggende Natura 2000-gebieden. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Verder ligt het plangebied niet binnen een waterwin-, grondwaterbeschermings- of milieubeschermingsgebied. De Wnb en het beleid van de Provincie Zeeland staan de ontwikkeling niet in de weg.

Soortenbescherming

De voorgenomen ontwikkeling is naar verwachting in strijd met het onderdeel soortenbescherming uit de Wet natuurbescherming. Er kunnen namelijk negatieve effecten plaatsvinden op beschermde functies voor de vleermuis , het konijn en broedvogels. Door het nemen van maatregelen, zoals hiervoor genoemd, is het plan uitvoerbaar.

Geadviseerd wordt om vooraf bij het bouwrijpmaken in het kader van de zorgplicht nogmaals een veldonderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van konijnen om te beoordelen of deze aanwezig zijn. Bij aanwezigheid van konijnen moet op dat moment bekeken worden welke maatregelen getroffen kunnen worden. Dit staat echter de uitvoering van het plan niet in de weg.

Initiatiefnemer zal zich houden aan de genoemde maatregelen. De Wnb en het beleid van de Provincie Zeeland staan de ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Toetsing

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Om de bodemkwaliteit aan te tonen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bjjlage 6. Het volgende is geconcluceerd.

  • De bovengrond is plaatselijk zwak tot sterk puinhoudend en/of zwak baksteenhoudend. Deze zijn echter niet asbestverdacht. Verder zijn er zintuigelijk geen verontreinigingen waargenomen.
  • De matig tot sterk puinhoudende bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met PCB.
  • De zintuigelijke schone ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met kobalt, molybdeen en minerale olie.
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium, molybdeen, zink, minerale olie, cadmium, koper en/of lood. Deze verontreinigingen komen grotendeels overeen met de resultaten uit voorgaande bodemonderzoek en zijn mogelijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.

Conclusie en advies

Gelet op de aard en mate van verontreiniging bestaat er geen reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen voor de beoogde woningbouw.

Geadviseerd wordt in verband met het aantreffen van puin(resten) om geen verkennend onderzoek asbest in bodem/puin te laten uitvoeren. Dit omdat het puin afkomstig is van de voormalige bebouwing die voor de sloop is onderzocht op asbest.

Indien er bij de werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt dat is het Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.

4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.3. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde
stikstofdioxide (NO2)1) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³
Fijn stof (PM2,5)2) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m

1) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.

1) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.

2) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Toetsing

Er worden 102 woningen mogelijk gemaakt. Hiermee blijft het aantal woningen ruim onder de gestelde grens waarbinnen het voornemen vrijgesteld blijft van toetsing. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Ter plaatse van het plangebied geldt volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland in de periode van 2020 tot 2030 (10 jaar na het beoogde vaststellingsjaar van het bestemmingsplan) in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde PM10-concentratie van minder dan 18 µg/m3. De gemiddelde NO2-concentratie bedraagt minder dan 18 µg/m3. De waarden liggen ver onder de grenswaarden. De luchtkwaliteit in Middelburg ter plaatse van het plangebied is dan ook goed te noemen.

Ten gevolge van de nieuwe functies zal de verkeersgeneratie 605 motorvoertuigen per etmaal bedragen. Uit toepassing van de NIBM-rekentool (zie figuur 4.4) blijkt dat de ontwikkeling valt binnen de categorie 'Niet in betekenende Mate' zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Het project draagt daarmee niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPSTRRITF3-VG01_0015.png"

Figuur 4.4 Berekeningsresultaten luchtkwaliteit NIBM-tool (versie 06-04-2021)

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

4.9 Milieuhinder Omliggende Functies

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.

Toetsing

In de omgeving zijn geen agrarische bedrijven aanwezig die van invloed kunnen zijn op het woonklimaat in het plangebied en waarmee dus rekening moet worden gehouden. Er dient wel rekening te worden gehouden met de naastgelegen scholen en de brandweerkazerne.

De VNG-publicatie geeft voor een basisschool en grootste richtafstand van 30 m ten opzichte van woningen vanwege het milieuaspect geluid. Aan de afstand 30 meter wordt in de toekomstige situatie voldaan. De toekomstige woningen liggen met de voorgevel naar de scholen toe gescheiden door een weg, parkeerplaats en groen. Mogelijk stemgeluid van de kinderen in de achtertuinen wordt tegengehouden door de woningen zelf. Er is dan ook sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Voor een brandweer geldt een grootste richtafstand van 50 m ten opzichte van woningen vanwege het milieuaspect geluid. De afstand bedraagt circa 70 meter. Aan de afstand 50 wordt dan ook voldaan. Afhankelijk van de situatie zal de sirene worden aangezet als er wordt uitgerukt. Er is dan ook dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Ook vormen de woningen geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de functies in de omgeving.

4.10 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Toetsing

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen, transportroutes of risicovolle inrichtingen aanwezig, waarvan de relevante plaatsgebonden risicocontouren tot in het plangebied reiken. Het plaatsgebonden risico staat onderhavige ontwikkeling dan ook niet in de weg.

Verbrugge Zeeland Terminals

Het plangebied Rittenburg III ligt op ca 6 km afstand van Verbrugge Zeeland Terminals. Het invloedsgebied van Verbrugge Zeeland Terminals reikt tot 7.937 meter. Voorliggend bestemmingsplan ligt daarmee binnen het invloedsgebied van de inrichting Verbrugge Zeeland Terminals.

Groepsrisico

Het invloedsgebied is berekend door middel van een QRA. Deze afstand is berekend voor de worst case (meest giftige stof, maximale hoeveelheid aanwezig en het weertype F1,5). Aangenomen kan worden dat mogelijke wijzigingen in de rand van het invloedsgebied (op een grotere afstand dan 1.500 meter) geen noemenswaardige veranderingen in het groepsrisico veroorzaken. In de Nota van Toelichting bij de Beleidsvisie Externe Veiligheid is aangesloten bij het beleid van de provincie Zuid -Holland. Hierin

staat beschreven dat de populatie op grote afstand van de bron nauwelijks invloed heeft op de grootte van het groepsrisico. Het bevoegd gezag wordt geadviseerd om de Veiligheidsregio Zeeland in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen over hulpverlening en zelfredzaamheid indien er sprake is van invloedsgebieden van risicobronnen die op een grotere afstand dan 1.500 meter aanwezig zijn en

er binnen het plangebied nieuwe of bestaande objecten of functies van meer dan 250 personen bevinden.

Rittenburg fase III ligt op een veel grotere afstand dan 1.500 meter van bovengenoemd bedrijf. Deze ontwikkeling gelegen in een stedelijke reeds druk bewoonde woonomgeving, zal in combinatie met de zodanig grote afstand tot de risicobron- niet zorgen voor een significante toename van het

groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico van Verbrugge ligt niet over het plangebied. Volgens de Revi is het invloedsgebied berekend door middel van een QRA. Uit de QRA blijkt dat bij de inrichting de PR 10 -6 buiten de inrichtingsgrens ligt. De PR 10-6 reikt niet verder dan 600 meter.

Kerncentrale Borssele

Aan de Zeedijk 32 in Borssele is een kerncentrale gesitueerd, waar productie en distributie van elektriciteit, aardgas, stoom en warm water plaatsvindt. De afstand van het plangebied tot de kerncentrale bedraagt 5 kilometer.

Voor de kerncentrale van Borssele zijn veiligheidsmaatregelen getroffen mocht zich onverhoopt een ongeval voordoen. Het gebied om de plaats van het ongeval is in drie zones ingedeeld; elke zone heeft een eigen maatregel. Dit betekent bijvoorbeeld voor de kerncentrale in Borssele: evacuatie tot op 5 kilometer van de kerncentrale; slikken van jodiumtabletten tot op 10 kilometer en schuilen tot op 20 kilometer. Omdat de afstand van het plangebied tot de kerncentrale minder dan 10 kilometer bedraagt, is het plangebied gelegen binnen de zone waarin wordt geadviseerd jodiumtabletten te slikken, mocht zich onverhoopt een ongeval voordoen. De kerncentrale vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.11 Planologisch Relevante Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Planologische relevantie

Voor hoogspanningsverbindingen en hoofdtransportleidingen geldt dat deze in een (bestemmings)plan moeten worden geregeld. Deze hebben namelijk gevolgen voor het gebruik van gronden in de directe omgeving en zijn dus planologisch relevant. Ook niet-hoofdtransportleidingen met veiligheidscontour, kunnen planologisch relevant zijn. Als planologisch relevante leidingen worden de volgende kabels en leidingen door de gemeente Middelburg aangemerkt:

  • elektriciteit met een hoogspanning van meer dan 50 kV;
  • brandbare gassen met een druk van 20 bar en hoger;
  • brandbare vloeistoffen of giftige stoffen met een diameter van 4" en hoger;
  • buisleidingen met een diameter van 400 mm en groter.

Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming c.q. regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen kunnen dan ook zonder planologische regeling worden aangelegd.

Grondroeringsregeling

De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke ‘mechanische grondroering’ bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen. Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig in het plangebied. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Toetsing

In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante hoogspanningsverbindingen en leidingen aanwezig.

Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Voor deze leidingen zal nog wel een melding bij het kadaster worden gedaan.


Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.12 Niet-gesprongen Explosieven

Toetsingskader

In een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog (WO II). In het kader van de aanleg van de woonbuurt zal de bodem namelijk worden geroerd.

Toetsing

Voor het plangebied is onderzoek gedaan naar niet-gesprongen explosieven in verband met de beoogde grondwerkzaamheden. Het onderzoek is toegevoegd in bijlage 8. Uit de inventarisatie en analyse van historisch bodemmateriaal is geconcludeerd dat er binnen het plangebied sprake is van aantoonbaar verhoogde kans op aanwezigheid van verschoten lucht-gronddoelraketten van het type 3 inch raket met 60 lb. gevechtskop. Tevens is er sprake van roerende grondwerkzaamheden in de periode na de Tweede Wereld Oorlog sprake van een onverdachte bovenlaag.

Het volgende wordt geadviseerd:

  • gezien de beperkte omvang van het gebied wordt geadviseerd om direct over te gaan tot opsporing van explosieven, indien de bodemroerende werkzaamheden plaatsvinden in de verdachte laag.
  • Indien de roerende werkzaamheden buiten het verdachte gebied plaatsvinden of zich beperken tot de onverdachte laag dan kunnen deze werkzaamheden in het plangebied op reguliere wijze worden uitgevoerd rekening houdend met het 'Processchema onverwacht aantreffen ontplofbare oorlogsresten hanteren'.

De burgemeester heeft besloten geen grondonderzoek tot 2.5 meter diepte uit te voeren voor het zoeken naar niet-ontplofte-munitie op een gedeelte van het perceel aan de Grevelingenstraat ten behoeve van de realisatie van Rittenburg III.

  • De betreffende raketten hebben als eenling weliswaar destructieve eigenschappen maar voor grootschalige vuurkracht is de hoeveelheid raketten bepalend. Kennelijk waren er 8 Hawkers met 64 raketten nodig voor het tot zwijgen brengen van Duitse weerstand vanuit een boerderij.
    Uit de archieven blijkt dat de aanval is geslaagd wat inhoud dat toch een aanzienlijk deel van de raketten zijn werk moet hebben gedaan en is ontploft; er was geen tweede aanval nodig. De boerderij is blijkens luchtfoto's voor de helft vernietigd. De kans dat er nog onontplofte raketten aanwezig zijn, is dus gering.
  • Het is niet bekend van welke zijde de boerderij is aangevallen, er is daarom zekerheidshalve een cirkel rondom de aangevallen boerderij getrokken. Een klein deel van de cirkel valt binnen het te ontwikkelen gebied van Rittenburg. Het is echter geenszins zeker dat daar raketten terecht zijn gekomen maar ook niet uit te sluiten.
  • De raketten dringen naar schatting maximaal 2,5 meter de grond in. Na de oorlog is het gebied door de voormalige sociale werkplaats bebouwd en er is geheid en hebben er ontgravingen plaatsgevonden. Dit heeft tot op heden, ook niet bij de recente sloop van de gebouwen en ontgravingen, tot de vondst van (onontplofte) munitie geleid.
  • Het verdachte gebied met grondradar afzoeken zal vanwege het voormalig gebruik veel verstoring van het radarbeeld tot gevolg hebben vanwege de aanwezigheid van afgeknepen heipalen e.d. Deze zijn bij de sloop op 1,5 meter onder het maaiveld afgeknepen. Het risico van niet-gesprongen-explosieven is daarom zeer gering zodat verder onderzoek niet nodig wordt geacht.

Conclusie

De burgemeester heeft besloten geen grondonderzoek uit te voeren voor het zoeken naar niet-gesprongen-explosieven tot een diepte van 2,5 meter. Geconcludeerd wordt dat dit aspect de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.13 Duurzaamheid, Energie En Klimaatadaptatie

Klimaatbestendige Middelburgse Samenleving 2018-2050

De gemeente stelt zich tot doel dat Middelburg bewoonbaar blijft en dat de Middelburgers gezond en goed kunnen wonen, leven en werken ondanks de klimaatverandering. De visie gaat in hoe in de gemeente Middelburg gebouwen, tuinen, openbare ruimte en wellicht ook de mensen zodanig kan veranderen dat de gevolgen van klimaatsverandering beheersbaar blijven. Voor de ontwikkeling zijn onderstaande maatregelen relevant:

  • meer groen en minder verharding'
  • 'water sturen';
  • donkere verharding vervangen door wit of beplanting;
  • meer water in de bodem.

Middelburgse Milieuvisie 2019-2025

Het belangrijkste doel is om te komen tot een gezonde, duurzame samenleving en leefomgeving en een duurzame ontwikkeling van de gemeente. Daarbij voorzien in de behoeften van de huidige generaties, zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties te beperken om gezond en goed te kunnen leven. De MVM heeft betrekking op alle milieu thema's met als doel voor 2025 en 2050. De belangrijkste ambities en doelstellingen die voor de ontwikkeling relevant zijn en uitgangspunt moeten zijn worden hierna genoemd, waarbij is uitgegaan van het doel voor 2025.

De gemeente Middelburg heeft als doel volledig energieneutraal te worden. De streefdatum om dit te realiseren is 2050 en indien de (financiële) omstandigheden dit mogelijk maken, zo mogelijk eerder. Doel is het broeikaseffect tegen te gaan, de economische positie te handhaven en de beschikbaarheid van energie te waarborgen. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een duurzame (economisch) gezonde samenleving.

Voor nieuwbouw geldt als uitgangspunt minimaal energieneutraal bouwen en bij voorkeur nul-op- de-meter. Immers de opgave om de bestaande bebouwing in 2050 energieneutraal te krijgen is al dusdanig groot, dat we de nieuw te bouwen woningen daar niet nog bij willen/kunnen hebben. Wat nu gebouwd wordt, moet toekomstbestendig zijn en 2050 bestendig. Voor gebieden waar nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden verwacht, worden de ecologische en natuurwaarden in beeld gebracht. Creëren van natuurlijke groene elementen (groene dooradering en natuur benutten voor biodiversiteit, klimaatverbetering, koelte, vochtregulatie en windkering, voor recreatie, productie, educatie e.d.).

Inspelen op gevoel van identiteit door het benutten van landschappelijke elementen en patronen. Lokale identiteit benutten door bijvoorbeeld sloten en watergangen in ontwerp op te nemen. Duurzaam, gezond, veerkrachtig watersysteem creëren (zoals benutten van regenwater, toepassen van waterzuivering, beperken van verhard terreinoppervlak en dakbedekking, doorlatende verhardingsmaterialen gebruiken, vijvers in combinatie met groen aanleggen voor koelte in de zomer).

  • Circulariteit en duurzaamheidsaspecten meenemen in alle fasen van een ontwikkeling (bij onder andere ontwerp, aanbesteding en realisatie van wijk, verkavelingen en gebouwen).
  • Klimaatadaptatie betrekken bij de manier waarop de woningen worden gesitueerd/gebouwd.
  • Stimuleren van biodiversiteit, ecologische omstandigheden en stimuleren gebruik van inheemse soorten.
  • Stimuleren van het gebruik van duurzaam vervoer, zoals doorgaande fietsverbindingen.
  • Het stoken van kachels en haarden ontmoedigen.

Toetsing en conclusie

De woningen moeten voldoen aan de per 1 januari 2021 inwerking getreden BENG (Bijna energie neutrale gebouwen), waarbij de energieprestatie voor bijna energieneutrale gebouwen vast wordt gelegd aan de hand van drie eisen, namelijk:

  • de maximale energiebehoefte in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar;
  • het maximale primair fossiel energiegebruik, eveneens in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar;
  • het minimale aandeel hernieuwbare energie in procenten.

Deze eisen vervangen de eerdere EPC-eisen voor nieuwbouw. Bij voorliggende ontwikkeling wordt voldaan aan BENG-eisen. Daarnaast wordt in de verdere uitwerking van de plannen verder invulling gegeven aan de klimaatadaptatie. Hierbij moet gedacht worden aan de juiste toepassing van beplanting (stimuleren biodiversiteit/ stadsnatuur). Daarnaast wordt er over nagedacht hoe de toekomstige bewoners te stimuleren om een groene invulling te geven aan hun tuin.

4.14 Mer-beoordelingsbesluit

Toetsingskader
In een m.e.r.- beoordeling wordt getoetst of een m.e.r. procedure doorlopen moet worden. De wettelijke regeling voor de m.e.r.-beoordeling gaat uit van het principe 'nee, tenzij'. Dat wil zeggen, een volwaardige m.e.r.-procedure is alleen noodzakelijk als sprake is van 'belangrijke nadelige gevolgen' die het betreffende project voor het milieu kan hebben. Daarbij moet het bevoegd gezag rekening houden met de omstandigheden zoals aangegeven in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling, te weten:

  • de plaats van het project;
  • de omvang van het project;
  • de kenmerken van de potentiële milieueffecten (in samenhang met de eerste twee criteria).

Het bevoegd gezag dient een m.e.r-beoordelingsbeslissing te nemen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de omvang van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.

Toetsing en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de bouw van 102 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een m.e.r-beoordelingsnotitie opgesteld (opgenomen in bijlage 10) op basis waarvan het bevoegd gezag heeft besloten dat geen milieueffectrapportage voor de voorgenomen planontwikkeling noodzakelijk is (besluit 4 juni 2020).

Hoofdstuk 5 Financiële Aspecten

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor deels een ontwikkeling van de gemeente en deels een particuliere ontwikkeling. Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is.

Kostenverhaal

Volgens artikel 6.12 van de Wro dient tegelijk met de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is.

De grond is in eigendom bij de gemeente. De gemeente zal in de grondverkoop de gemeentelijke kosten verdisconteren. Er is een exploitatieberekening uitgevoerd. Uit deze berekening is gebleken dat het plan financieel uitvoerbaar is. Met de initiatiefnemers is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin afspraken zijn gemaakt over onder meer het kostenverhaal.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid En Overleg

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1.1 Participatie

Voor het informeren van belanghebbenden van Rittenburg III is gekozen voor het periodiek informeren van belanghebbenden via de wijktafels in de wijk die druk bezocht worden. Zo zijn de plannen op 24 oktober 2017, 11 april 2018, 7 mei 2019, 22 oktober 2019 en (digitaal) 20 april 2021 toegelicht aan de deelnemers van de wijktafel en was er gelegenheid tot het stellen van vragen.

Van 7 tot en met 22 april zijn alle direct aanwonenden in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van het stedebouwkundig plan wat zich toen in een vergevorderd stadium bevond. Op de wijktafel van 12 oktober is voorliggend plan toegelicht

6.1.2 Vooroverleg ex art. 3.1.1. Bro

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro is het concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de diverse overlegpartners. De resultaten van het overleg zijn hierna opgenomen.

6.1.3 Provincie Zeeland (19-07-2021 en 06-10-2021)

De provincie heeft op 19 juli 2021 aangegeven geen opmerkingen te hebben op het concept-ontwerpbestemmingsplan. In het concept dat is voorgelegd was uitgegaan van 99 woningen. In voorliggend bestemmingsplan wordt uitgegaan van 102 woningen. Aan de Provincie Zeeland is deze wijziging van woningaantal voor de volledigheid nogmaals voorgelegd. De Provincie Zeeland heeft op 6 oktober 2021 laten weten dat zij akkoord zijn met dit aantal.

6.1.4 Waterschap Scheldestromen (02-08-2021)

Het waterschap geeft aan dat de inrichting traditioneel wordt ingestoken en vraagt zich af of dit bij de klimaatambities van de gemeente past. Er worden optionele inrichtingsadviezen meegegeven.

De gemeente en de ontwikkelaar zullen de komende tijd de plannen verder uitwerken richting de uitvoering. Hierbij staan ook de klimaatambities op het gebied van groen en water centraal.

Daarnaast worden er aanvullingen gegeven ten behoeve van het 'aanmeldformulier watertoetsproces. Deze zijn verwerkt in het aanmeldformulier die als bijlage is opgenomen in voorliggend plan.

Opgemerkt wordt dat er voor de kunstwerken (aansluiten van hemelwaterriool op de Vlissingse Watergang) een watervergunning nodig is. Deze watervergunning zal de gemeente aanvragen.

6.1.5 Tennet (21-06-2021)

Binnen de grenzen van dit plan heeft TenneT (na een eerste beoordeling) noch bovengrondse-, noch ondergrondse hoogspanningsverbindingen in beheer. Zij hebben dan ook geen opmerkingen op voorliggend plan .

6.1.6 Gasunie (21-06-2021)

De ontwikkeling ligt buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst na bij gelegen leiding. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

6.1.7 Veiligheidsregio Zeeland (01-07-2021)

  • De risicobronnen zoals benoemd zijn volledig en correct.
  • Vanuit het oogpunt van externe veiligheid is er geen aanleiding nader te adviseren op dit bestemmingsplan.
  • Er hoeft geen rekening te worden gehouden met ruimtelijk relevante maatregelen op het gebied van externe veiligheidsrisico's. Wel zijn andere, niet ruimtelijk te borgen, maatregelen geadviseerd om de bestrijdbaarheid van ongevallen en brand te verlagen. Deze worden ter kennisgeving aangenomen.

6.1.8 DNWG (08-07-2021)

In het het plangebied liggen twee (kleine) waterleidingen, tevens staan er twee trafostations. Op het moment dat de plannen verder uitgewerkt gaan worden zal er rekening gehouden dienen te worden met de ligging van de kabels en leidingen.

Het trafostation dient zoveel mogelijk in de publieke ruimte te blijven in verband met de vrije toegang tot de trafo. Op dit moment zijn er geen knelpunten en verder ook geen bezwaren, maar zodra het een en ander meer geconcretiseerd is wordt verzocht DNWG te betrekken bij de verdere planvorming.

6.1.9 Procedure

Voorontwerpbestemmingsplan

Het college van burgemeester en wethouders heeft besloten dat er geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. De reden hiervoor is dat de behoefte aan woningen binnen de gemeente zodanig groot is dat snelheid van de planvorming gewenst is.

Ontwerp

Het ontwerpbestemmingsplan loopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure door. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.

Vaststellingsfase

Ten aanzien van eventuele ingekomen zienswijze wordt een gemeentelijk standpunt bepaald in de zienswijzennota. Het bestemmingsplan wordt daarna (on)gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad.

Na de vaststelling wordt het bestemmingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de Raad van State.

Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

6.2 Zienswijzen, Overlegreacties En Ambtshalve Wijzigingen

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 14 oktober 2021 tot en met 24 november 2021 ter inzage gelegen.Tijdens de periode van terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gesteld om zijn of haar zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.

Gedurende de zienswijzentermijn zijn geen zienswijzen ingediend.

Overlegreacties

Van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan hebben we alle eerder benaderde vooroverlegpartners ook op de hoogte gebracht. Hierop hebben twee overleg partners gereageerd. De beantwoording is opgenomen in bijlage11.

Ambtshalve wijzigingen

Er zijn een aantal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd, zie hiervoor bij de ambtshalve wijzigingen zoals genoemd in bijlage 11.

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 2 Archeologisch onderzoek

Bijlage 3 Aanvullend Inventariserend Veldonderzoek - Proefsleuven

Bijlage 3 Aanvullend inventariserend veldonderzoek - proefsleuven

Bijlage 4 Quickscan Flora & Fauna

Bijlage 4 Quickscan flora & fauna

Bijlage 5 Aeriusberekening

Bijlage 5 Aeriusberekening

Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 7 Analyse En Modelstudie

Bijlage 7 Analyse en modelstudie

Bijlage 8 Onderzoek Niet-gesprongen Explosieven

Bijlage 8 Onderzoek niet-gesprongen explosieven

Bijlage 9 Aanmeldformulier Watertoetsproces

Bijlage 9 Aanmeldformulier watertoetsproces

Bijlage 10 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 10 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bijlage 11 Rapport Overlegreacties

Bijlage 11 Rapport overlegreacties