Bestemmingsplan Yerseke, 1e wijziging
Wijzigingsplan - gemeente Reimerswaal
Vastgesteld op 15-03-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Regels
Artikel 1 Bestaande Regels Van Toepassing
De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Yerseke' (NL.IMRO.0703.07YeBPKom-va01) vastgesteld op 27 januari 2015, zijn van toepassing op het Bestemmingsplan Yerseke, 1e wijziging (NL.IMRO.0703.07YeBPKom1W-va01).
Artikel 2 Wonen
In aanvulling op het bepaalde in artikel 22 Wonen geldt het volgende:
- a. in het plangebied of directe omgeving dient in voldoende parkeergelegenheid te zijn voorzien. Wanneer hier niet (meer) aan wordt voldaan, is sprake van met het wijzigingsplan strijdig gebruik, met dien verstande dat een bestaand parkeertekort niet als strijdig gebruik wordt aangemerkt;
- b. onder voldoende parkeergelegenheid wordt verstaan de onderstaande aantallen parkeerplaatsen binnen de zones A tot en met C zoals aangeduid op de kaart in bijlage 1 bij deze regels:
- 1. 3 parkeerplaatsen in zone A;
- 2. 20 parkeerplaatsen in zone B;
- 3. 12 parkeerplaatsen in zone C.
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Zones Parkeren
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Aanleiding
Ten noordwesten van het historische centrum van de kern Yerseke ligt een voormalige schoollocatie. Het betreft de gronden die zijn ingeklemd tussen de Molenlaan, Kakeldans, Oude Boogaert en de daar aanwezige woningen. De school is enkele jaren geleden gesloopt en de gronden liggen braak. Nu is het initiatief ontstaan om woningen te bouwen op deze locatie. Heijmans heeft hiervoor een plan ontwikkeld dat uitgaat van zeven rijwoningen en vier gelijkvloerse (levensloopbestendige) woningen.
De gronden hebben in het geldende plan nog een maatschappelijke bestemming, conform het voormalige gebruik. Binnen deze bestemming zijn woningen niet toegestaan. In het geldende plan is echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming van de gronden te wijzigen in 'Wonen', en op basis van deze bestemming kan het initiatief wel doorgang vinden.
Doel
Om de bestemming te wijzigen in 'Wonen' is voorliggend wijzigingsplan opgesteld. In dit plan wordt getoetst aan de wijzigingsregels uit het geldende plan, de relevante beleidskaders en de milieuaspecten. Door middel van dit plan wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt ten noordwesten van het centrum van Yerseke en wordt in het westen begrensd door de Molenlaan, in het zuiden door de Kakeldans, in het oosten door de Oude Boogaert en in het noorden door de bestaande woonbebouwing tussen de eerst- en laatstgenoemde straten. Zie figuur 1.1 voor de ligging in groter en kleiner verband.
Figuur 1.1. Ligging plangebied
De omgeving kan getypeerd worden als een rustig woongebied met enkele maatschappelijke functies. De afstand tot het centrum bedraagt ca. 400 m. Ten westen van de locatie ligt een begraafplaats.
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het ter plaatse geldende bestemmingsplan is bestemmingsplan 'Yerseke', vastgesteld op 27 januari 2015. Figuur 1.2 betreft een uitsnede van dit plan.
Figuur 1.2. Uitsnede van het geldende plan.
De bestemming van het plangebied is 'Maatschappelijk'. Op basis van deze bestemming zijn onder andere bejaardenzorg, culturele voorzieningen en onderwijs mogelijk. Er is een bouwvlak aanwezig waarbinnen tot 12 m hoog gebouwd mag worden.
De beoogde ontwikkeling is in strijd met het geldende plan omdat woondoeleinden niet zijn toegestaan op basis van de maatschappelijke bestemming. Bovendien valt een deel van de beoogde woningen buiten het bouwvlak. De wijzigingsbevoegdheid naar Wonen is opgenomen in artikel 14, lid 6.3. In paragraaf 2.5 wordt getoetst aan deze regels.
1.4 Leeswijzer
De opzet van de plantoelichting is als volgt.
- In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het beleidskader.
- In hoofdstuk 3 wordt de bestaande situatie beknopt beschreven.
- In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de visie op het plangebied, waarbij de ontwikkeling wordt beschreven.
- In hoofdstuk 5 zijn de resultaten vermeld van de toetsing aan milieu- en overige aspecten.
- Hoofdstuk 6 bevat de toelichting op de bestemmingsregeling.
- Hoofdstuk 7 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid en de procedure.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, Nota Mobiliteit, agenda Landschap, agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Met de Structuurvisie zet het Rijk het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Een aantal van deze belangen is:
- een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- efficiënt gebruik van de ondergrond;
- verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast externe veiligheidsrisico's;
- ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Uitwerking vindt veelal plaats in wetgeving zoals Waterwet, Deltawet en de toekomstige Omgevingswet.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen.
Besluit ruimtelijke ordening en ladder duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is neergelegd dat voor stedelijke ontwikkelingen - waaronder het bouwen van woningen - een onderbouwing in het bestemmingsplan noodzakelijk is. In de toelichting van een bestemmingsplan dat woningbouw mogelijk maakt, moet een onderbouwing worden opgenomen volgens de 'ladder voor duurzame verstedelijking', die ook wel 'duurzaamheidsladder' wordt genoemd. Omdat de ladder duurzame verstedelijking nauw samenhangt met het (regionale) volkshuisvestingbeleid, is de toetsing aan de ladder opgenomen in paragraaf 2.3.
2.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018
Algemeen
Het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018 geeft de provinciale visie op de toekomstige ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Zeeland. Voor een krachtig Zeeland zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. De Provincie Zeeland draagt daar als regionaal bestuur met eigen taken en verantwoordelijkheden actief aan bij. De Provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied. De provincie zet in op ‘van meer naar beter’ en op de verschuiving van ‘het ontwikkelen met kwaliteit naar het ontwikkelen van kwaliteit’.
Woningbouw
Voor woningbouw zijn de volgende beleidslijnen relevant.
- Een goed woonklimaat en een goed werkende woningmarkt in steden, dorpen en op het platteland en met voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. Ruimtelijk staan bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik voorop.
- De Provincie Zeeland stelt de Zeeuwse burger en zijn of haar woonwensen centraal. Het is van provinciaal belang dat de regionale woningmarkten in Zeeland goed functioneren; dynamisch zijn, met voldoende nieuwbouw, doorstroming en verandering en van de bestaande woningvoorraad.
- Als gevolg van financieel-economische en demografische veranderingen zijn regionale woningmarktafspraken nodig op basis van nieuw realisme, regionale samenwerking, afstemming en sturing.
- Woningbouw vindt voornamelijk plaats in het bestaand bebouwd gebied, zoals dat op kaarten is begrensd.
- Gemeenten hebben ook een opgave in verbetering van de bestaande woningvoorraad. Verbeteren, veranderen, vernieuwen, vervangen en verminderen (5V's) zijn daarbij de sleutelwoorden. Voor krimpgebieden wordt bezien of ook slooppremies gefinancierd kunnen worden.
Ook op provinciaal niveau is er sprake van bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik bij ruimtelijke ontwikkelingen. De provincie hanteert hiervoor de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Dit houdt in dat bij elk ruimtelijk plan de afweging wordt gemaakt of het plan voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, of realisatie kan binnen bestaand gebouwd gebied en – indien dat niet mogelijk is – of de ontwikkellocatie multimodaal ontsloten is of wordt. Ten aanzien van de regionale, intergemeentelijke vraag zijn regionale woningmarktafspraken voor De Bevelanden gemaakt.
Omwille van een zorgvuldige planning verlangt de Provincie een consequente toepassing van de duurzaamheidsladder. In de onderbouwing moeten terugkomen (sterk verkorte weergave):
- 1. De ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag. Hiertoe moet worden getoetst aan de regionale woningmarktafspraken voor De Bevelanden.
- 2. Realisatie vindt plaats binnen het bestaand bebouwd gebied in de regio, tenzij dat niet mogelijk is.
- 3. De locatie is of wordt multimodaal ontsloten.
Toetsing beoogde ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling betreft de bouw van 11 woningen op een nu braakliggend stuk grond in Yerseke. Hierdoor neemt het woningaantal met 11 toe. Het betreft 7 grondgebonden rijwoningen en 4 nultredenwoningen. De locatie valt binnen het bestaand bebouwd gebied. De provinciale duurzaamheidsladder is qua inhoud gelijk aan de ladder zoals deze in het Bro geformuleerd is. In paragraaf 2.3 wordt deze ladder doorlopen. Voor de toetsing aan de provinciale ladder wordt dan ook verwezen naar deze paragraaf.
Verordening Ruimte Provincie Zeeland
In de verordening is ten aanzien van woningbouw aangegeven dat in de toelichting bij een bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat het plan voorziet in een aantoonbare regionale behoefte waarbij in die behoefte primair wordt voorzien binnen een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Dit is vertaald in artikel 2.1 van de verordening :
Artikel 2.1 Algemene regels voor duurzame verstedelijking
In de toelichting bij een bestemmingsplan voor nieuwe bedrijventerreinen, haventerreinen, kantoren, detailhandel, niet zijnde kleinschalige detailhandel, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen alsmede de uitbreiding daarvan, wordt aannemelijk gemaakt dat het plan voorziet in een aantoonbare regionale behoefte waarbij in die behoefte primair wordt voorzien binnen een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van bedrijvigheid, haventerrein, kantoren en wonen alsmede daarbij behorende voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur, met uitzondering van lineaire bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken, door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Eerst indien in die behoefte aantoonbaar niet kan worden voorzien binnen een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing wordt een locatie benut die passend, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.
Toetsing beoogde ontwikkeling
Verwezen wordt naar de toetsing aan de duurzaamheidsladder in paragraaf 2.3. Verder is er sprake van een kwaliteitsverbetering omdat het perceel in de huidige situatie braak ligt. Door het realiseren van woningen op deze locatie wordt de bestaande stedenbouwkundige structuur van de kern versterkt.
2.3 Regionaal Beleid
Besluit ruimtelijke ordening en ladder duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is neergelegd dat voor stedelijke ontwikkelingen - waaronder het bouwen van woningen - een onderbouwing in het bestemmingsplan noodzakelijk is. In de toelichting van een bestemmingsplan dat woningbouw mogelijk maakt, moet een onderbouwing worden opgenomen volgens de 'ladder voor duurzame verstedelijking', die ook wel 'duurzaamheidsladder' wordt genoemd.
De hiervoor bedoelde onderbouwing bestaat uit de volgende onderdelen:
- a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
- b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
- c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Toetsing beoogde ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling betreft de bouw van 11 woningen op een nu braakliggend stuk grond in Yerseke. Hierdoor neemt het woningaantal in Yerseke met 11 toe. Het voornemen gaat uit van 7 rijwoningen en 4 gelijkvloerse woningen, geschikt voor senioren of minder validen (nultredenwoningen). De SVIR en het Barro bevatten geen concreet beleid voor relatief kleinschalige ontwikkelingen zoals deze. Wel is het doorlopen van de ladder duurzame verstedelijking uit het Bro relevant. De ladder wordt hieronder puntsgewijs doorlopen.
- a. Er is een regionale behoefte aan nieuwe (levensloopbestendige) woningen. De regionale woningbouwafspraken zijn opgenomen in de 'Agenda Wonen De Bevelanden 2020' (zie verder in deze paragraaf). Voor Reimerswaal is in de periode van 2012 tot 2020 een behoefte aan toevoeging van 476 woningen berekend. De provincie laat een overschrijding van 30% toe op deze woningbehoefte (in verband met fasering en vertraging van woningbouwprojecten). Deze overschrijding is opgenomen in de bij de Agenda behorende woningbouwplanning. Als gevolg hiervan is er qua planning in de gemeente Reimerswaal ten hoogste een aantal van 619 woningen toegestaan. Circa 85% daarvan (525 woningen) dient binnen een (centrum) dorps woonmilieu gerealiseerd te worden. Het plangebied ligt in een dergelijk woonmilieu. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een actuele woningbouwbehoefte binnen de gemeente en regio. Verder worden de woningen gebouwd binnen het woonmilieu (centrumdorps) waar de meeste vraag is naar woningen.
- b. Het projectgebied is in de provinciale structuurvisie aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Er is in dit geval sprake van herstructurering en intensiever ruimtegebruik op een nu onbenut kavel binnen de dorpskern. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking;
- c. Omdat de ontwikkeling voldoet aan stap 2 (ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied) is toetsing aan de derde trede niet noodzakelijk. De locatie wordt overigens passend ontsloten in relatie tot de beoogde ontwikkeling, ook door middel van het openbaar vervoer (zie ook paragraaf 5.5).
Resumerend kan gesteld worden dat de ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking: de ontwikkeling geeft mede invulling aan de regionale woningbehoefte en deze wordt ingevuld op een herstructureringslocatie binnen bestaand stedelijk gebied.
Agenda Wonen De Bevelanden 2020
Als uitwerking van het Omgevingsplan is in 2013 gewerkt aan de regionale woningmarktafspraken binnen de regio 'De Bevelanden'. Op 29 oktober 2013 zijn deze afspraken door de gemeenteraad vastgesteld. De provincie heeft op 17 december 2013 aangegeven de afspraken ten aanzien van de woningbouwplanning te accepteren en aan te wenden bij de toetsing van nieuwe woningbouwinitiatieven.
In de Agenda Wonen De Bevelanden 2020 zijn 9 kernthema's vastgesteld die de basis vormen voor de woningmarktafspraken:
- 1. realistische woningbouwproductie;
- 2. bundeling op basis van de lange termijn behoefte in de markt, de vraagkant dus;
- 3. kwaliteit voor kwantiteit;
- 4. aanpak bestaande woningvoorraad, ook particuliere koopvoorraad;
- 5. wonen en zorg;
- 6. regionale prestatieafspraken met corporaties;
- 7. arbeidsmigranten;
- 8. grondprijzen voor woningbouw;
- 9. monitoring.
De kernthema's die relevant zijn voor de beoogde ontwikkeling zijn hieronder opgesomd. Ook is aangegeven op welke manier het initiatief bijdraagt aan de verwezenlijking van de betreffende afspraak.
Realistische woningbouwproductie
De kern van deze afspraak is dat de woningbouw gestuurd wordt door demografische ontwikkelingen. Hieruit komt onder andere voort dat er binnen de regio tot 2020 maximaal 2.775 woningen toegevoegd mogen worden. Verder is afgesproken dat gemeenten terughoudend omgaan met nieuwe woningbouwlocaties en er wordt voorrang gegeven aan kwalitatief goede nieuwbouwplannen. De beoogde ontwikkeling voldoet aan deze afspraken. Zo vindt de nieuwbouw plaats op een herstructureringslocatie (in plaats van een nieuwe woningbouwlocatie) en is het project opgenomen op de gemeentelijke planningslijst (en daarmee afgestemd op de nieuwbouwprognose).
Bundeling op basis van de lange termijn behoefte in de markt, de vraagkant dus;
Afgesproken is dat terughoudend omgegaan wordt met woningbouwplannen buiten het bestaand bebouwd gebied en dat de inbreidingsmogelijkheden prioriteit krijgen. Woningbouw dient vooral gerealiseerd te worden in de dragende- en groeikernen om de leefbaarheid en het draagvlak voor voorzieningen te waarborgen. De beoogde nieuwbouw vindt plaats binnen een dragende kern. Zodoende is de ontwikkeling in lijn met deze woningmarktafspraak.
Kwaliteit voor kwantiteit
De groei binnen de Bevelanden is bescheiden en vraagt om specifieke woningbouwproducten. Zo ontstaat het onderscheid tussen kansarme en kansrijke producten. Een voorbeeld van de laatste categorie zijn bijvoorbeeld vrije kavels voor eigen bouw of ruime, levensloopbestendige appartementen. Een deel van de beoogde ontwikkeling bestaat uit levensloopbestendige eenlaags woningen. Om die reden wordt het initiatief kansrijk geacht.
Wonen en zorg
Als gevolg van de vergrijzing groeit de vraag naar seniorenhuisvesting. Een deel hiervan zal binnen de bestaande, reguliere woningvoorraad opgevangen moeten worden, het andere deel in nieuw te bouwen nultredenwoningen. De beoogde ontwikkeling draagt hier aan bij.
Monitoring
Jaarlijks wordt de gerealiseerde en geplande woningbouw in de monitor geactualiseerd en in het Platform De Bevelanden vastgesteld. Vervolgens wordt deze ter beschikking gesteld aan de provincie Zeeland, ter kennisname. De monitor wordt zo een instrument voor De Bevelanden om te sturen op de juiste hoeveelheid en kwaliteit van nieuwbouwplannen. Het nieuwbouwproject aan de Molenlaan zal opgenomen worden in deze monitor.
Toetsing beoogde ontwikkeling
Naast de 9 kernthema's is de benodigde netto toevoeging van woningen voor De Bevelanden vastgesteld, die niet mag worden overschreden. Ten aanzien van het initiatief wordt het volgende geconcludeerd.
De woningbouwbehoefte en het daaruit volgende aantal toegestane nieuwe woningen (619) is eerder in deze paragraaf toegelicht. Op 10 juni 2015 staan er tot 2020 inmiddels 629 woningen op de gemeentelijke planningslijst. In de jaren 2013 en 2014 zijn in totaal 24 woningen gesloopt of anderszins door bijvoorbeeld samenvoeging van woningen van de woningmarkt verwijderd. Het netto aantal geplande woningen komt hiermee uit op 605. Dit betekent dat er momenteel nog 14 woningen aan de planning kunnen worden toegevoegd, welke zullen worden ingezet op met name inbreidings- en herstructureringslocaties en op (ruimtelijk) strategische plekken. Volgens de planningslijst kan er in de kern Yerseke nieuwe woningbouw plaatsvinden op onder andere de projectlocaties Steehof, De Zaete, Boschburg, Tuinstraat/Oude Boogaert en Molenlaan/Kakeldans/Oude Boogaert (voorliggend project). Het project is hiermee opgenomen op de gemeentelijke planningslijst. Op de planningslijst zijn in eerste instantie echter maar 10 woningen voor de locatie ingepland. Doordat er wordt ingezet op de realisatie van 4 nultredenwoningen (levensloopbestendige woningen) is de realisatie van één woning extra op deze locatie aanvaardbaar. De kwaliteit van de te realiseren producten op de betreffende locatie gaat hiermee vooruit ten opzichte van eerdere plannen waarin géén nultredenwoningen waren voorzien. De planningslijst wordt als gevolg van dit project aangepast naar 11 woningen.
2.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie kernen en bedrijventerreinen
In deze structuurvisie is het gemeentelijke wensbeeld van de kernen en bedrijventerreinen van Reimerswaal vastgelegd. De volgende daarin opgenomen beleidsitems zijn voor voorliggende ontwikkeling van belang.
Beleidsvisie wonen algemeen
Ten aanzien van wonen is het beleid gericht op ’lokaal wonen en leven’: met woningbouw inspelen op lokale behoeften en gericht op het versterken van de kwaliteiten van de kern. De gemeente wil de leefbaarheid en kwaliteit van de woonkernen (aantrekkelijke woon- en leefomgeving) verder versterken door:
- het versterken van de diversiteit aan (woon-)culturen en woonmilieus tussen de dorpskernen, versterken van de kernkwaliteiten;
- het afstemmen van de woningvoorraad en de woningbouw op de lokale behoefte (per kern): zowel kwantitatief = het juiste aantal, als kwalitatief = het juiste type voor de doelgroep;
- het inzetten van woningbouw om ruimtelijke aandachtslocaties en herstructureringsgebieden aan te pakken;
- het realiseren van bijzondere woonprojecten voor specifieke doelgroepen.
Ten aanzien van woningbouwprojecten gelden hierbij de volgende aandachtspunten.
- Behoud dorpskarakter van de kernen, door behoud en ontwikkeling van kwalitatief groen in en aan de randen van de kernen.
- Zorgen voor kwalitatief goede huisvesting voor eenpersoonshuishoudens, starters, ouderen, ‘nieuwe Zeeuwen’ en permanente arbeidsmigranten.
- Dit kan zowel binnen de bestaande voorraad als in nieuwbouwwoningen, afhankelijk van de bestaande voorraad en de behoefte per kern.
Beleidsvisie kern Yerseke
Voor Yerseke, evenals voor alle andere kernen van de gemeente Reimerswaal, zijn de ruimtelijke projecten, ontwikkelingen en hoofdstructuren weergegeven op een kaartbeeld. In figuur 2.1 is een uitsnede van de beleidskaart voor Yerseke opgenomen.
Figuur 2.1. Uitsnede beleidskaartbeeld Yerseke
Ten behoeve van woningbouwontwikkeling zijn in Yerseke meer plannen dan dat er behoefte is. Zowel ten opzichte van de vraag aan woningen tot 2020 als ten opzichte van de vraag tot 2030 is een structureel overaanbod zichtbaar. Het is belangrijk om keuzes te maken om ook op ruimtelijke aandachtslocaties met woningbouw ruimtelijke verbetering te realiseren. Op pagina 46 van de structuurvisie staat beschreven dat de voormalige schoollocaties binnen de kern aangemerkt worden als ruimtelijke aandachtslocatie.
Gestreefd wordt naar het optimaliseren van het woon- en leefklimaat en naar het versterken van de kwaliteit van het wonen in Yerseke door het beter afstemmen van de woningbouw op de behoeften en het verbeteren van de zwakke delen van de woningvoorraad door herstructurering. Hierbij wordt prioriteit gegeven aan inbreiding en aan herstructurering van bestaande woongebieden boven nieuwe uitleglocaties, zodat ook gewerkt kan worden aan de ruimtelijke kwaliteit in de bestaande woningvoorraad. Er wordt primair ingezet op de herstructurering van de ruimtelijke aandachtsgebieden en op de afronding van de woonwijk ‘Steehof’.
Toetsing
Het plangebied betreft een voormalige schoollocatie, en is derhalve aan te merken als ruimtelijke aandachtslocatie. In de structuurvisie staat beschreven dat de herstructurering van deze locaties -in enkele gevallen gekenmerkt door een zwakke ruimtelijke kwaliteit- moeizaam verloopt. In geval van initiatieven die uitgaan van woningbouw zouden deze locaties prioriteit moeten krijgen ten opzichte van potentiële woningbouwlocaties elders binnen de kern, teneinde de herstructurering te bespoedigen.
De ontwikkeling van 11 woningen binnen een ruimtelijke aandachtslocatie is in lijn met het beleid van de structuurvisie ten aanzien van deze locaties. De gemeente heeft dan ook aangegeven graag medewerking te willen verlenen aan het initiatief, ondanks het feit dat er een overschot aan woningbouwplannen is ten opzichte van de vraag. Dit betekent dat initiatieven op niet-aandachtslocaties minder prioriteit krijgen. Overigens is er regionaal en gemeentelijk gezien onverminderd behoefte aan nieuwe woningen.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling gaat uit van de herstructurering van een ruimtelijke aandachtslocatie, en is daarmee in lijn met de gemeentelijke structuurvisie.
2.5 Vigerend Bestemmingsplan (Wijzigingsregels)
De maatschappelijke bestemming van het plangebied kan door middel van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 14, lid 6.3 gewijzigd worden in Wonen. Dit is alleen mogelijk indien aan alle wijzigingsregels wordt voldaan. De wijzigingsbevoegdheid is hieronder integraal opgenomen. Daarna volgt een puntsgewijze toetsing.
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Maatschappelijk, ongeacht of deze bestemming is voorzien van een aanduiding, wijzigen in de bestemming Wonen en/of Groen en/of Verkeer, met inachtneming van de volgende regels:
- a. wijziging leidt tot behoud en/of versterking van de ruimtelijk-stedenbouwkundige structuur;
- b. wijziging is niet toegestaan binnen 50 m van gronden waarop fruitteelt is toegelaten, met dien verstande dat een kortere afstand is toegestaan indien wijziging niet of nagenoeg niet leidt tot hinder bij de woonfunctie en de kleinere afstand niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies;
- c. de maximaal toelaatbare goothoogte bedraagt 7 m en de bouwhoogte 11 m, indien voor de gronden binnen de bestemming Maatschappelijk een hogere goot- en bouwhoogte is toegestaan dan geldt onverkort de hogere goot- of bouwhoogte zoals aangegeven op de verbeelding;
- d. in de toelichting van het wijzigingsplan wordt aandacht besteed aan de gemaakte belangenafweging;
- e. vooraf wordt inzicht verkregen in:
- 1. de bodemhygiëne;
- 2. de externe veiligheid;
- 3. de luchtkwaliteit;
- 4. de milieuhygiënische kwaliteit;
- 5. archeologische waarden;
- 6. de ecologische waarden;
- f. in de toelichting van het wijzigingsplan wordt getoetst aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en de beleidskaders op het gebied van wonen. Hierbij worden de in de wet- en regelgeving en in het beleid voorgeschreven en aangereikte instrumenten toegepast. Tevens wordt aangetoond dat wordt voorzien in een woningbehoefte op zowel de korte als op de lange termijn.
Toetsing beoogde ontwikkeling
- a. in de huidige situatie ligt het perceel braak en dit zorgt ervoor dat de stedenbouwkundige structuur ter plaatse onderbroken is. De beoogde ontwikkeling gaat uit van twee rijen woningen in het verlengde van de reeds bestaande rijwoningen ten noorden van het plangebied. Door deze invulling wordt de ruimtelijk-stedenbouwkundige structuur in noord-zuid richting versterkt. De korrelgrootte, schaal en oriëntatie van de nieuwbouw is daarnaast in overeenstemming met de bebouwing in de omgeving. Zie ook Hoofdstuk 4;
- b. er vindt geen fruitteelt plaats op een afstand van 50 m of minder vanaf het plangebied. De dichtstbijzijnde agrarische gronden liggen op meer dan 500 m afstand;
- c. het ontwerp van de rijwoningen gaat uit van een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 m. De gelijkvloerse woningen krijgen een bouwhoogte van 3,5 m;
- d. in de huidige situatie liggen de gronden braak waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het perceel en de directe omgeving verslechtert. Door het realiseren van woningen wordt de stedenbouwkundige structuur versterkt en neemt de ruimtelijke kwaliteit toe. Daarnaast is er behoefte aan nieuwe woningen (zie ook paragraaf 2.3), waardoor de ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte. Voorts is in Hoofdstuk 5 aangetoond dat er geen milieuhygiënische bezwaren zijn tegen de voorgenomen ontwikkeling. Resumerend kan gesteld worden dat er een belangenafweging heeft plaatsgevonden, waarbij functionele, ruimtelijke en milieuhygiënische aspecten zijn meegewogen, alsmede de vraag of er sprake is van een actuele behoefte;
- e. voor een toetsing aan deze aspecten wordt integraal verwezen naar Hoofdstuk 5. Hieruit blijkt dat de genoemde aspecten geen belemmering vormen voor het initiatief;
- f. voor een beschrijving van de genoemde zaken wordt integraal verwezen naar de paragrafen 2.1, 2.2, 2.3 en 2.4. Hieruit blijkt dat de beoogde bouw van de woningen niet in strijd is met het relevante beleid. Ook is aangetoond dat er behoefte is aan de nieuw te bouwen woningen.
Conclusie
Aan alle wijzigingsregels wordt voldaan.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Bestaande Situatie Plangebied
Plangebied
Het plangebied ligt in de vroeg-naoorlogse schil rondom het centrum van Yerseke. In de directe omgeving is uitsluitend laagbouw aanwezig. De meeste bebouwing bestaat uit rijwoningen met twee bouwlagen en kap. Het plangebied zelf is braakliggend. Voorheen was hier een school aanwezig, die bestond uit twee bouwlagen met een platte afdekking. Figuur 3.1 geeft een impressie van de huidige situatie (links) en de situatie in het verleden (rechts).
Figuur 3.1. impressie van de huidige en voormalige situatie van het plangebied.
3.2 Wonen
Yerseke is een van de zeven woonkernen van Reimerswaal. De uitbreiding van de woningvoorraad in de kern Yerseke heeft in de afgelopen jaren plaatsgevonden in Steehof en Yerseke-West. Ook de komende jaren worden in Steehof nog woningen gebouwd. Daarnaast zal via het spoor van inbreiding een bijdrage geleverd worden aan het voorzien in de woningbehoefte voor de komende jaren. De beoogde ontwikkeling is hier een voorbeeld van. In de huidige situatie kent het plangebied geen woonfunctie.
3.3 Bedrijvigheid En Andere Economische Aspecten
Bedrijven
In het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd. De dichtstbijzijnde bedrijvigheid vindt men ca. 250 m noordelijker, dit betreft een autobedrijf aan de Damstraat. Verder ligt het bedrijventerrein 'Burenpolder' ongeveer 300 m ten noorden van het plangebied.
Detailhandel en commerciële voorzieningen
Detailhandel en overige voorzieningen zijn niet in de nabijheid van de locatie gesitueerd, maar ca. 240 m in oostelijke richting in het centrumgebied van de kern.
3.4 Verkeer En Vervoer
Ontsluiting
De hoofdontsluiting van Yerseke vindt plaats via de Molendijk. Het plangebied is vanaf deze weg via de Welleweg, Langeville, Marijkelaan en Molenlaan te bereiken.
Parkeren
Bij de woningen in de omgeving wordt voornamelijk aan de straat geparkeerd, in de vorm van langsparkeren. Aan de Oude Boogaert vindt ook haaksparkeren plaats.
Openbaar vervoer
Ter plaatse van het plangebied staat een bushalte aan de Molenlaan. Vanaf deze halte gaan bussen richting Goes en Wemeldinge. Het station Kruiningen-Yerseke ligt ca. 3,4 km zuidelijker.
3.5 Ondergrondse Infrastructuur
Analyse
Planologisch relevante leidingen dienen in het bestemmingsplan te worden bestemd. Tevens dienen relevante zones te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn:
- transportleidingen voor gevaarlijke stoffen;
- gastransportleidingen (druk van 10 atmosfeer en hoger);
- leidingen met een diameter van ten minste 50 cm;
- leidingen met een regionale functie.
Daarnaast dienen optisch vrije paden in het bestemmingsplan te worden opgenomen.
Toetsing
In het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of optisch vrije paden ten behoeve van de telecommunicatie aanwezig die een belemmering voor de ontwikkeling vormen.
3.6 Landschap, Natuur En Ecologie
Analyse
Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd natuurgebied (Natura 2000-gebied), zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998. De Oosterschelde ligt op circa 500 meter ten oosten van de locatie. Binnen de locatie zijn thans geen te beschermen natuurwaarden aanwezig. Daarnaast zijn ook geen specifieke landschapswaarden aanwezig die planologische bescherming behoeven.
Toetsing
Binnen het wijzigingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt. De toetsing en beoordeling op natuuraspecten vindt plaats in hoofdstuk 5.
3.7 Waterhuishouding
Analyse
Binnen het plangebied is geen water aanwezig. Het dichtstbijzijnde water is de Oosterschelde. Er zijn geen waterkeringen in of nabij het plangebied aanwezig.
Toetsing
Voor de toetsing wordt verwezen naar paragraaf 5.9.
3.8 Leefbaarheid En Veiligheid
Analyse
Uitgangspunt van de gemeente is de sociale en maatschappelijke samenhang en leefbaarheid in dorpen te bevorderen. Zorgen voor aantrekkelijke plekken waar burgers elkaar kunnen ontmoeten is daar een voorbeeld van. Het bevorderen van sociale en maatschappelijke samenhang en leefbaarheid raakt ook andere sectoren als wonen, ruimtelijke ordening, integratiebeleid, veiligheid en economie.
Leefbaarheid laat zich definiëren als: het wonen in een prettige en veilige omgeving, met de mogelijkheid om (thuis of in de buurt) gebruik te kunnen maken van (eenvoudige) diensten. Goed toegankelijke - aanpasbare of aangepaste - woning, betaalbare en bereikbare diensten en voorzieningen en een veilige, toegankelijke openbare ruimte bepalen de sociale en maatschappelijke samenhang en een goede leefomgeving.
Externe veiligheid
De toetsing van het project aan Bevi en externe veiligheid wordt in hoofdstuk 5 in beeld gebracht (zie paragraaf 5.8).
Fysieke veiligheid
In en nabij het plangebied zijn geen fysiek onveilige bedrijven gevestigd. Toetsing vindt plaats in paragraaf 5.2 en 5.8.
Sociale veiligheid
De sociale veiligheid in het plangebied en omgeving vormt in de huidige situatie geen aandachtspunt. In de toekomstige situatie verbetert deze vanwege de verdichting binnen het plangebied. Hierdoor is er namelijk meer sociale controle mogelijk.
Toetsing
De bouw van de woningen heeft geen invloed op de maatschappelijke samenhang. De sociale veiligheid neemt door de verdichting wel toe: er is meer sociale controle mogelijk.
Hoofdstuk 4 Visie Op Het Plangebied
4.1 Doelstelling
Het doel is het invullen van de nu braakliggende locatie met 11 woningen, bestaande uit 7 rijwoningen en 4 gelijkvloerse (levensloopbestendige) woningen. Dit plan voorziet ook in de aanleg van de bijbehorende parkeerplaatsen en tuinen. Door de beoogde ontwikkeling krijgt de gunstig gelegen locatie weer een functie.
4.2 Hoofdstructuur
Figuur 4.1 betreft een impressie van het bouwplan.
Figuur 4.1. bouwplan.
Gelijkvloerse woningen
De 4 gelijkvloerse woningen komen aan de Molenlaan, ter plaatse van de ingetekende contour. De kavels variëren in grootte van circa 191 tot 297 m². De woningen hebben een diepte van circa 10,6 m en een breedte van circa 9,2 m. Intern bieden de woningen ruimte aan twee slaapkamers, een woonkamer met open keuken, hal, toilet, badkamer en een kleine berging. Aan de voor- en achterzijde is een tuin. De hoogte van de woningen is circa 3,5 m. Figuur 4.2 bevat een impressie van de architectonische uitwerking.
Figuur 4.2. impressie van de gelijkvloerse woningen
Rijwoningen
De 7 rijwoningen staan aan de Oude Boogaert. De kavels variëren van circa 148 tot 245 m². De woningen hebben een breedte van circa 5,4 m en een diepte van circa 10,5 m. Er is sprake van twee bouwlagen en een zolderverdieping. De woningen tellen drie slaapkamers en een nader in te delen zolderverdieping. De keuken is aan de voorzijde gesitueerd. De bouwhoogte van de woningen is circa 10 m, de goothoogte 6 m. Figuur 4.3 bevat een impressie van de architectonische uitwerking.
Figuur 4.3. impressie van de rijwoningen.
Parkeren
Ten zuiden van de woningen, aan de Kakeldans, worden 20 haaksparkeerplaatsen aangelegd. Tevens is er bij de meest noordelijke en meest zuidelijke rijwoning één parkeerplaats op eigen terrein. Dit is ook het geval bij de meest noordelijke gelijkvloerse woning. Zie verder paragraaf 5.5.
Ruimtelijke consequenties
In de huidige situatie is de kavel braakliggend en vormt zo een onderbreking in de stedenbouwkundige structuur van de kern Yerseke. De beoogde invulling van het terrein zorgt voor een verdichting waardoor deze onderbreking verdwijnt. De schaal en oriëntatie van de bebouwing is in overeenstemming met de omgeving, waar overwegend grondgebonden woningen voorkomen. Om deze redenen neemt de ruimtelijke kwaliteit toe ten opzichte van de huidige situatie. Er is dus geen sprake van negatieve ruimtelijke consequenties.
4.3 Bedrijven
De beoogde ontwikkeling gaat niet uit van realisatie van bedrijfsfuncties.
4.4 Verkeer
De verkeersstructuur verandert niet. Er worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd en de ontwikkeling zorgt niet voor problemen ten aanzien van de doorstroming. Zie ook paragraaf 5.5.
4.5 Groen/natuur
Een deel van de braakliggende gronden wordt ingericht als tuin, en krijgt dus een groenfunctie. De bestaande bomen en struiken aan de zuidgrens van het plangebied moeten echter wijken voor de parkeerplaatsen.
4.6 Water
Voor informatie ten aanzien van dit aspect wordt verwezen naar paragraaf 5.9.
Hoofdstuk 5 Milieu- En Andere Aspecten
In dit hoofdstuk komen de uitkomsten van het uitgevoerde onderzoek naar milieuaspecten en andere aspecten aan de orde.
5.1 Archeologie En Cultuurhistorie
5.1.1 Archeologie
Toetsingskader
Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid ten aanzien van archeologie is vastgelegd in de Nota Archeologie 2006-2012. Het toetsingskader is overgenomen in het Omgevingsplan. Het toetsingskader wordt verder bepaald door het volgende:
- Archeologische waarden zijn vastgelegd op de AMK (Archeologische Monumenten Kaart).
- Op de IKAW (Indicatieve Kaart Archeologische Waarden) zijn de trefkansen (laag, middelhoog en hoog) opgenomen.
- Archis2 is de nationale database voor archeologische vindplaatsen.
- Het Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA) vormt de Zeeuwse database.
Gemeentelijk beleid
Door de 9 gemeenten in Zuid-Beveland, Tholen en Zeeuws-Vlaanderen is archeologiebeleid opgesteld. Het gemeentelijk archeologiebeleid voor Reimerswaal is vastgelegd in de nota Archeologiebeleid gemeente Reimerswaal:
- deel A: Beleidsnota archeologie;
- deel B: Toelichting beleidskaart, 30-06-2011.
In het beleid (vastgesteld op 22 november 2011) zijn de archeologische verwachting en bekende vindplaatsen en archeologische monumenten vastgelegd. In dit wijzigingsplan zijn de in het beleid geformuleerde uitgangspunten vertaald.
Het grootste deel van de bodemingrepen vindt plaats in de bovenste laag van het bodemarchief (maatregelenkaart in lagen, kaartlaag I, Walcheren). Deze laag is veelal maatgevend. Bij vergunningaanvragen voor diepere bodemingrepen wordt door de bevoegde overheidsinstantie vastgelegd of met de ingreep de diepere lagen (lagen 2 Hollandveen, laag 3 Wormer en laag 4 Pleistoceen) worden geraakt. Op basis van het beleid gelden voor kaartlaag 1 (Walcheren) de volgende categorieën.
Tabel 5.1 Archeologische verwachtingswaarden
Maatregelcategorie | Verwachtingswaarde | Onderzoeksverplichting | Bestemmingsregeling* |
categorie 1 | wettelijk beschermd monument | Wettelijke bescherming | - |
categorie 2 | terreinen van archeologische waarde | 50 m² en 40 cm | WR - A - 1 |
categorie 3 | gewaardeerde stads-/ dorpskern | 50 m² en 40 cm | WR - A - 1 |
categorie 4 | hoge verwachting | 250 m² en 40 cm | WR - A - 2 |
categorie 5 | gematigde verwachting | 500 m² en 40 cm | WR - A - 3 |
categorie 6 | lage verwachting | 2.500 m² en 40 cm | WR - A - 4 |
categorie 7 | waterbodem | 500 m² en 40 cm | WR - A - 3 |
categorie 8 | geen verwachting | - | - |
De waarden onder 'onderzoeksverplichting' betreffen respectievelijk de oppervlakte van de bodemingreep in m² en de diepte van de bodemingreep in cm beneden het maaiveld.
* WR - A staat voor Waarde - Archeologie
Onderzoek en conclusie
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling heeft een archeologisch bureau- en veldonderzoek plaatsgevonden (zie Bijlage 1). Uit dit onderzoek blijkt dat de bodemopbouw in alle gevallen aanleiding geeft om te veronderstellen dat er geen archeologische resten meer aanwezig zijn. Op basis van de geologie kan worden vastgesteld dat de verwachtingswaarde verlaagd kan worden. Daarom heeft Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland in 2009 het advies uitgebracht dat er geen verder archeologisch onderzoek noodzakelijk is binnen het plangebied. Dit advies is nog steeds van kracht. Om die reden is er in het vigerende bestemmingsplan geen archeologische dubbelbestemming opgenomen ter plaatse van het plangebied.
Het aspect 'archeologie' staat de beoogde ontwikkeling daarom niet in de weg.
5.1.2 Cultuurhistorie
Analyse
De cultuurhistorische waarden zijn aangegeven op de kaart CHS (Cultuurhistorische hoofdstructuur) van de provincie. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen waardevolle objecten (onder andere rijksmonumenten) en waardevolle gebieden (onder andere Nationale Landschappen).
Onderzoek en conclusie
Uit onderzoek blijkt dat er binnen het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle objecten of landschappen aanwezig zijn.
5.2 Milieuhinder
5.2.1 Milieuhinder bedrijvigheid
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Onderzoek
Het wijzigingsplan voorziet in de realisatie van 11 woningen ter plaatse van de huidige maatschappelijke functie. Het voormalige schoolgebouw in het plangebied is reeds gesloopt. In de directe omgeving van het plangebied zijn woningen, een kerkgebouw en een begraafplaats aanwezig. In de nabije omgeving zijn meer maatschappelijke voorzieningen. Vanwege de grote afstand tot het centrum en bedrijfsfuncties kan het gebied op basis van de VNG-publicatie gezien worden als 'rustige woonwijk'.
Voor een kerkgebouw geldt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) een richtafstand van 30 m ten opzichte van woningen in een rustige woonwijk. Voor een begraafplaats geldt een richtafstand van 10 m ten opzichte van woningen in een rustige woonwijk. Het kerkgebouw ligt op ca. 75 m afstand tot het plangebied en de begraafplaats op ca. 50 m afstand. Hierdoor wordt er voldaan aan de genoemde richtafstanden. De overige maatschappelijke voorzieningen en centrumfuncties liggen op dusdanig grote afstand dat deze geen belemmering vormen. Verder zijn er in de omgeving geen bedrijven aanwezig die van invloed zijn op de milieusituatie in het plangebied, of die in hun bedrijfsvoering worden beperkt door de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Ter plaatse van de beoogde woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
5.2.2 Geluid
Het wijzigingsplan voorziet in vier nieuwe woningen aan de Molenlaan en zeven nieuwe woningen aan de Oude Boogaert in Yerseke. Een woning is op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) een geluidsgevoelige functie waarvoor, indien gelegen binnen de geluidszone van een (spoor)weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. De locatie ligt niet binnen wettelijke geluidszones van gezoneerde wegen of spoorwegen. De Molenlaan en Oude Boogaert zijn 30 km/u-wegen en zijn daarom op grond van de Wgh niet gezoneerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzichtelijk gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging.
De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn.
Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt worden de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB geldt hierbij als richtwaarde en de maximale ontheffingswaarde van 63 dB als maximaal aanvaardbare waarde.
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van de aftrek conform artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift 2012 is gebruik gemaakt.
Onderzoek
Rekenmethodiek en invoergegevens
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 7.
Voor de gehanteerde verkeersintensiteit op de Molenlaan vormen aangeleverde telgegevens van de gemeente de basis. De gemeente heeft deze tellingen uitgevoerd in april 2015. De hieruit afgeleide gemiddelde weekdagintensiteit is vervolgens opgehoogd naar het planjaar 2025 op basis van een autonome groei van 1% per jaar. Voor de verkeersintensiteit op de Oude Boogaert is een schatting gemaakt op basis van het aantal bestemmingen waarvoor deze weg de verkeersontsluiting verzorgt. De wegdekverharding van de wegen is ontleend aan beelden van Google Street View. Voor de wegdekverharding van de Molenlaan is uitgegaan van een uitvoering in dicht asfaltbeton (DAB) en voor de Oude Boogaert is uitgegaan van een uitvoering in klinkerverharding in keperverband. Voor beide wegen is uitgegaan van een standaard voertuigverdeling op een buurtverzamelweg [o.b.v. onderzoek 'Grenzen aan de groei', RBOI/Rho Adviseurs, 2009]. In tabel 5.2 zijn de verkeersgegevens weergegeven.
Tabel 5.2: Verkeersgegevens in mvt/weekdagetmaal (afgerond op 10-tallen)
Intensiteit 2025 (mvt/etmaal) | Snelheidsregime | Wegdekverharding | |
Molenlaan | 5.180 | 30 km/u | Dicht asfaltbeton |
Oude Boogaert | 250 | 30 km/u | Klinkerverharding (keper) |
Aan de hand van een situatietekening van het plangebied zijn de afstanden van de wegas tot het bouwvlak bepaald. Deze gegevens zijn opgenomen in tabel 5.3.
Tabel 5.3: Afstand wegas tot bouwvlak
Afstand tot bouwvlak (m) | |
Molenlaan | 9,3 m |
Oude Boogaert | 6,0 m |
Resultaten
In tabel 5.4 is voor de Molenlaan en de Oude Boogaert de geluidsbelasting ter plaatse van de grens van het wijzigingsgebied weergegeven. Er is gerekend op de waarneemhoogtes 1,5 m, 4,5 m en 7,5 m.
Tabel 5.4: Geluidsbelasting op de woningen (incl. aftrek ex artikel 110g Wgh)
1,5 m | 4,5 m | 7,5 m | |
Molenlaan | 56 dB | 56 dB | 55 dB |
Oude Boogaert | 47 dB | 46 dB | 45 dB |
Op basis de geluidberekening blijkt dat de richtwaarde van 48 dB ter plaatse van de nieuwe woningen aan de Molenlaan wordt overschreden, maar de maximaal aanvaarbare waarde van 63 dB niet. De hoogst optredende geluidsbelasting ten gevolge van de Molenlaan bedraagt 56 dB op de waarneemhoogtes 1,5 m en 4,5 m. Ten gevolge van de Oude Boogaert wordt de richtwaarde van 48 dB niet overschreden. De hoogst optredende geluidsbelasting ten gevolge van deze weg bedraagt 47 dB op een waarneemhoogte van 1,5 m.
Maatregelen
Ten gevolge van het verkeer op de Molenlaan wordt de richtwaarde van 48 dB overschreden. De geluidsbelasting kan worden gereduceerd door maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied.
Er is een aantal maatregelen aan de bron denkbaar. De eerste mogelijkheid zou het beperken van de verkeersomvang, het wijzigen van de snelheid of van de samenstelling van het verkeer kunnen zijn. Gezien de functie van de weg is het beperken van de verkeersomvang of het wijzigen van de samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid niet mogelijk/gewenst. De functie als erftoegangsweg met de daarbij behorende maximumsnelheid van 30 km/u dient behouden te blijven voor de ontsluiting van het omliggende gebied. Erftoegangswegen behoren tot de laagste wegcategorie. Wijziging hiervan of van de samenstelling van het verkeer ten behoeve van verdere geluidsreductie is daarom niet wenselijk. Er zijn derhalve overwegende bezwaren van verkeers- en vervoerskundige aard. Een andere maatregel aan de bron is het toepassen van een ander wegdektype. Het toepassen van een geluidsreducerende wegdekverharding stuit op bezwaren van financiële aard, vanwege de relatief hoge kosten.
Bij maatregelen tussen de bron en de waarnemer (in de overdracht) gaat het om de realisering van geluidswallen of geluidsschermen. Deze maatregel stuit op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Tevens zijn aan dit type maatregelen hoge kosten verbonden, wat leidt tot overwegende financiële bezwaren.
Eveneens is het vergroten van de afstand tussen de weg en de rand van het bouwvlak geen mogelijkheid. Het bouwplan is dan niet meer inpasbaar. De afstand tussen de weg en de rand van het bouwvlak vergroten stuit dan ook op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard.
Geconcludeerd kan worden dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting te reduceren of dat maatregelen daartoe op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard stuiten.
Conclusie
Op grond van de SRM I-methode is de geluidsbelasting ter plaatse van de nieuwe woningen ten gevolge van de Molenlaan en Oude Boogaert berekend. Daaruit blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de Molenlaan de richtwaarde van 48 dB wordt overschreden, maar de maximale aanvaardbare waarde van 63 dB niet. Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn niet mogelijk, gewenst en/of doelmatig. Omdat de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB niet wordt overschreden, is er sprake van een acceptabel akoestisch klimaat. Omdat 30 km/u-wegen niet-gezoneerd zijn, zijn in het kader van de Wgh geen aanvullende procedures noodzakelijk. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling niet in de weg.
5.3 Bodem
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling zijn binnen het plangebied de onderstaande onderzoeken en saneringen uitgevoerd.
- 1. Verkennend bodemonderzoek Molenlaan 13 te Yerseke, De Klerk Milieu advies, kenmerk 08RDK016.10, d.d. 24 april 2008 (Bijlage 2);
- 2. BOOT Molenlaan 13 te Yerseke, MBS, kenmerk 1697.01.121.r1, d.d. 10 augustus 2012 (Bijlage 3);
- 3. Saneringsevaluatie Molenlaan 13 te Yerseke, MBS, kenmerk 1697.01.122.e1, d.d. 3 september 2012 (Bijlage 4);
- 4. Nader asbestonderzoek Molenlaan 13 te Yerseke, Oranjewoud, kenmerk 257417, d.d. 8 november 2012 (Bijlage 5);
- 5. Actualiserend bodemonderzoek Molenlaan 13 te Yerseke, AnteaGroup, projectnr. 403059, d.d. 24 april 2015. (Bijlage 6)
De onderzoeken onder nummer 1 en 4 hebben het doel gehad inzicht te krijgen in de huidige milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Door de aanwezigheid van een ondergrondse huisbrandolietank in het plangebied is tevens een verkennend tankonderzoek (nummer 2) en een tanksanering (nummer 3) uitgevoerd. Hierbij zijn geen verontreinigingen, als gevolg van de opslagactiviteiten, achtergebleven.
Daarnaast is er naar aanleiding van aangetroffen asbestverdachte materialen op het maaiveld tijdens een terreininspectie een nader asbestonderzoek uitgevoerd om de mate van verontreiniging met asbest in de bodem vast te stellen (Oranjewoud, kenmerk 257417, d.d. 8 november 2012).
Uit bovengenoemde onderzoeken wordt het volgende geconcludeerd:
- Er is sprake van enkele lichte verontreinigingen in zowel de boven- als de ondergrond. Deze zijn dermate gering dat er geen risico's aanwezig zijn.
- Het grondwater bevat verhoogde gehalten aan zware metalen (zoals arseen, molybdeen en barium). Deze gehalten zijn te relateren aan van nature verhoogde (en tevens fluctuerende) gehalten die in de kustzone van Nederland veelvuldig voorkomen. Verder onderzoek wordt niet nodig geacht en risico's zijn niet aanwezig.
- In de ondergrond en het grondwater ter plaatse van de gesaneerde ondergrondse tank zijn geen verhoogde gehalten aan minerale olie en vluchtige aromaten aangetroffen. Het grondwater is in lichte mate verontreinigd met naftaleen. Er bestaan geen risico's voor de gezondheid.
- De plaatselijk gemeten concentratie asbest tijdens het nadere asbestonderzoek ligt ver beneden de restconcentratienorm van 100 mg/kg. Er is geen sprake van ernstige bodemverontreiniging en daarmee ook geen sprake van onaanvaardbare risico's.
Conclusie
De onderzoek- en saneringsresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolg- onderzoeken. De ondergrondse tank is op de juiste wijze gesaneerd en verwijderd. Op basis van de resultaten kan geconcludeerd worden dat ten aanzien van de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmeringen aanwezig zijn voor de beoogde ontwikkeling.
5.4 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 5.5 Relevante luchtkwaliteitsnormen
stof | toetsing van | grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (=1,2/µgm3);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.
Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 11 woningen. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkelingen dragen dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de A58. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 29,2 µg/m³ voor NO2, 21,7 µg/m³ voor PM10 en 13,6 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 9,8 dagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
5.5 Verkeer En Parkeren
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer
Het plangebied wordt ontsloten via de Oude Boogaert en de Molenlaan. Vanaf de Oude Boogaert is de Molenlaan te bereiken via de Kakeldans. Vanaf de Molenlaan wordt in zuidelijke richting via de Marijkelaan, de Langeville en de Welleweg verder ontsloten naar de N673. Deze gebiedsontsluitingsweg sluit verder naar het zuiden aan op de A58 richting Middelburg en richting Bergen op Zoom en Antwerpen. De Molenlaan sluit naar het noorden toe aan op de Damstraat en de Dam, die overgaat in de N670. Via de N670 kan Kapelle bereikt worden.
De wegen rondom het plangebied kennen een snelheidsregime van 30 km/u en zijn volgens de richtlijnen van Duurzaam Veilig ingericht. De Molenlaan is voorzien van fietssuggestiestroken. Gezien het deels ontsluitende karakter van de weg voor de kern van Yerseke komt dit de verkeersveiligheid voor fietsers ten goede. Direct ten westen van het plangebied is, aan de Molenlaan, een bushalte aanwezig. Hier halteren bussen in de richting van Goes, Wemeldinge en Kapelle.
Verkeersgeneratie en afwikkeling
Binnen het plangebied worden elf woningen mogelijk gemaakt waarvan zeven rijtjeswoningen (tussen/hoek) en vier nultredenwoningen. Ten aanzien van de laatstgenoemde woningen wordt in deze context gerekend op basis van het woningtype 'rijtjeswoning'. Het plangebied ligt in de gemeente Reimerswaal, een niet stedelijke gemeente, in de schil van het centrumgebied van de Kern Yerseke. Op basis van het autobezit in deze gemeente, worden hiervoor gemiddelde kencijfers gehanteerd uit publicatie 317 van het CROW ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 2012). Voor een rijtjeswoning geldt een verkeersgeneratie van 7,3 mvt/etmaal per woning. Dit leidt tot een verkeersgeneratie van 80,3 mvt/etmaal. Gezien deze geringe toename zal dit niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.
Parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte worden dezelfde uitgangspunten gehanteerd als voor de berekening van de verkeersgeneratie. De parkeerbehoefte per rijtjeswoning bedraagt 1,8 parkeerplaatsen en per gelijkvloerse woning 2,0 parkeerplaatsen. Dit leidt tot een totale parkeerbehoefte van 20,6 parkeerplaatsen.
De omliggende bebouwing bestaat uit 8 rijwoningen (1,8 parkeerplaatsen per woning) en 6 twee-onder-een-kapwoningen (2,0 parkeerplaatsen per woning). Dit leidt tot een totale parkeerbehoefte vanuit de omgeving van 26,4 parkeerplaatsen. In de huidige situatie is in de parkeerbehoefte van deze woningen voorzien door middel van 6 parkeerplaatsen op eigen terrein bij de twee-onder-één-kap-woningen en 16 langsparkeerplaatsen aan de Kakeldans en de Oude Boogaert. Er bestaat dus een tekort van 4,4 parkeerplaatsen. Ten gevolge van de ontwikkeling komen de bestaande parkeerplaatsen direct grenzend aan het plangebied aan de Kakeldans en de Oude Boogaert te vervallen.
In de nieuwe situatie ontstaat een parkeerbehoefte van 20,6 + 26,4 = 47 parkeerplaatsen. Om aan deze parkeerbehoefte te voldoen voorziet het plan in de realisatie van de volgende parkeerplaatsen:
- 3 parkeerplaatsen op eigen terrein;
- 20 parkeerplaatsen aan de Kakeldans;
- 12 parkeerplaatsen op het nu braakliggende terrein aan de Oude Boogaert en de Tuinstraat;
- 6 parkeerplaatsen aan de Oude Boogaert.
Daarnaast blijven 6 parkeerplaatsen op eigen terrein bij de twee-onder-één-kap-woningen aan de Oude Boogaert beschikbaar.
Opgeteld geeft dit in de toekomstige situatie een totaal van 47 parkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte. De realisatie van deze parkeerplaatsen is in de regeling geborgd.
Conclusie
De bereikbaarheid van de planlocatie is goed. De nieuwe ontwikkelingen hebben geen substantieel effect op de verkeersintensiteiten en de verkeersafwikkeling. Ten aanzien van parkeren wordt voldaan aan de parkeerbehoefte van de ontwikkeling.
5.6 Afval
De Afvalstoffenwet en het daaruit afgeleide Landelijk AfvalbeheerPlan (LAP) stuurt aan op afvalvermindering, betere afvalscheiding en hergebruik. Binnen de gemeente worden veel voorzieningen aangeboden waardoor het voor de burgers gemakkelijker wordt om hun afval gescheiden aan te bieden. Een deel van de voorzieningen wordt geplaatst in de openbare ruimte, denk hierbij aan glasbakken en textielbakken.
Een deel van de voorzieningen staat bij de burgers thuis en hiervoor dient dus ruimte in de woning, de berging of binnen het perceel aanwezig te zijn. Het afval zal gescheiden opgehaald worden door de reinigingsdienst.
5.7 Ecologie
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een locatie waar voorheen een school was gevestigd. Deze is reeds gesloopt. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een braakliggend terrein.
Beoogde ontwikkelingen
Het wijzigingsplan voorziet in de realisatie van 11 woningen aan de Molenlaan en de Oude Boogaert te Yerseke. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
- bouwrijp maken;
- bouwwerkzaamheden.
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De begrenzing van de EHS is in Zeeland door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Omgevingsplan Zeeland. In het Omgevingsplan staan ook de spelregels hoe om te gaan met de EHS. De wijzigingen van de EHS-begrenzing worden door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Natuurbeheerplan Zeeland. Het plan wordt jaarlijks geactualiseerd.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval als significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 of Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De afstand tot het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied bedraagt circa 500 m en betreft de Oosterschelde. Het dichtstbijzijnde gebied dat deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) ligt op circa 420 m afstand. Op circa 920 m afstand vanaf het plangebied is het dichtstbijzijnde weidevogelgebied gelegen. Zie figuur 5.1 en 5.2.
Figuur 5.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. Natura 2000-gebieden (bron: geo-loket provincie Zeeland)
Figuur 5.2: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. EHS (bron: geo-loket provincie Zeeland)
De natuurgebieden liggen op enige afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de relatief kleinschalige ontwikkeling in de kern Yerseke. De beoogde ontwikkeling heeft slechts een zeer geringe toename van extra verkeer tot gevolg. Dit verkeer wikkelt zich via de Molendijk af naar de A58. Hier gaat het extra verkeer op in het bestaande verkeersbeeld. Hierdoor is er ter plaatse van Natura 2000-gebieden geen sprake van een toename van de stikstofdepositie. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied en algemene ecologische kennis.
Het wijzigingsplan voorziet in de realisatie van 11 woningen. Er zijn, omdat de locatie bestaat uit een braakliggend terrein, geen matig en zwaar beschermde soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan. Wel is het mogelijk dat er incidenteel bijvoorbeeld een veldmuis of huisspitsmuis (tabel 1-soort) voorkomt. Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw.
Aangezien er geen matig of zwaar beschermde soorten aanwezig zijn in het plangebied, is een ontheffing van de Flora- en faunawet dan ook niet noodzakelijk. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
Tijdens de werkzaamheden dient daarnaast rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
5.8 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek
Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen en dat er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen dat van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.
Kabels en leidingen
In deze paragraaf is ingegaan op de eventueel in de omgeving aanwezige risicorelevante leidingen. In de bodem liggen echter ook nog andere leidingen en kabels. Dergelijke kabels en leidingen zijn veelal aangelegd langs/in combinatie met aanwezige infrastructuur. In verband hiermee zal op het moment van daadwerkelijke realisering van de voorgenomen ontwikkeling ten minste drie werkdagen voor de aanvang van graafwerkzaamheden door degene die de graafwerkzaamheden uitvoert contact (moeten) worden opgenomen met het Kadaster (de zogenaamde Klic-melding), waarbij dient te worden gemeld waar en wanneer wordt gegraven. De initiatiefnemer heeft deze melding gedaan en hieruit is gebleken dat er binnen de het plangebied geen kabels en leidingen liggen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Ook is er geen sprake van overige niet-risicovolle kabels en leidingen binnen het plangebied.
5.9 Water
Beleid
Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dient een watertoets met het waterschap overlegd te worden. Bij de watertoets gaat het om allerlei waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. De waterparagraaf is voorgelegd aan het Waterschap Scheldestromen. In het wateradvies (zie bijlage 8) laat het Waterschap weten akkoord te zijn met de waterparagraaf. Er zijn naar aanleiding van dit advies dan ook geen wijzigingen of aanvullingen doorgevoerd.
Bij het Waterschap Scheldestromen wordt hiervoor een watertoetstabel gebruikt. In deze tabel zijn de hiervoor genoemde aspecten verwerkt. Deze tabel is ingevuld voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsing
Tabel 5.6 Watertoetstabel
thema en water(beheer)doelstelling | uitwerking |
Waterveiligheid Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. | Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering. |
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater) Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. | De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 11 woningen. Op deze locatie was recent een school gevestigd. Deze is reeds gesloopt. De woningen zijn allen grondgebonden en beschikken allemaal over een tuin, waardoor het verhard oppervlak afneemt. Watercompenserende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk. |
Grondwaterkwantiteit en verdroging Tegengaan/verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van infiltratiemogelijkheden. | De ontwikkeling voorziet niet in het oppompen van grondwater. Evenmin beschikt de ontwikkellocatie over infiltratiemogelijkheden. Daarom is infiltratie ook niet mogelijk. Ten opzichte van de huidige situatie zal er geen (negatief) effect optreden. |
Hemel- en afvalwater (inclusief water op straat/overlast) Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. | Het afvalwater ten gevolge van de ontwikkeling zal (gescheiden) afgevoerd worden op de aanwezige gemeentelijke riolering. Rijwoningen: DWA + HWA-aansluitingen kunnen worden aangesloten op de bestaande HWA + DWA-riolering in de Oude Boogaert. Gelijkvloerse woningen: HWA-aansluiting via achterzijde woningen. DWA-aansluiting bnr. 08 via Kakeldans, bnr. 09, 10 & 11 via bundeling richting Molenlaan. |
Volksgezondheid (water gerelateerd) Minimaliseren risico water gerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via onder andere de daarvoor benodigde ruimte. | De ontwikkeling heeft geen invloed op de water gerelateerde volksgezondheid. |
Bodemdaling Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken. | De ontwikkellocatie is sterk zettingsgevoelig. Hiermee dient rekening gehouden te worden in de bouwfase. |
Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud/realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren. | Om te voorkomen dat hemelwater verontreinigd raakt dient het gebruik van uitlogende materialen zoals zink en lood te worden voorkomen en dient het gebruik van duurzame bouwmaterialen te worden bevorderd. Het plan voorziet niet in de realisatie van bebouwing op 5 m of minder van oppervlaktewater. |
Grondwaterkwaliteit Behoud/realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden. | De grondwaterkwaliteit wordt door het plan niet negatief beïnvloed. Tevens is het plangebied niet aangewezen als aandachtsgebied voor waterhuishouding. |
Natte natuur Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. | De ontwikkeling zorgt niet voor (negatieve) effecten op natte natuur. |
Onderhoud oppervlaktewater Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. | Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ten westen van het plangebied is wel oppervlaktewater aanwezig. De ontwikkeling vormt geen belemmering voor de onderhoudsstroken ten gevolge van het onderhouden van het oppervlaktewater. |
Andere belangen waterbeheerder(s) | |
Relatie met eigendom waterbeheerder Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. | De ontwikkeling vormt geen belemmering voor eigendommen van de waterbeheerder. |
Scheepvaart en/of wegbeheer Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap. | Dit aspect is opgenomen in de verkeersparagraaf. |
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
Regels
Dit plan betreft een wijzigingsplan op basis van het op 27 januari 2015 vastgestelde bestemmingsplan 'Yerseke'. Om die reden heeft voorliggend plan geen eigen regels, maar wordt verwezen naar de regels van het plan Yerseke, die onverminderd van toepassing zijn op dit plan. De verwijzing geldt zowel voor de inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels als overgangs- en slotregels. Een uitzondering hierop is de parkeerregeling. Om te borgen dat er aan de parkeerbehoefte wordt voldaan die door de ontwikkeling ontstaat, is een aanvullende regeling opgenomen. Daarnaast is als bijlage bij de regels een kaart met zones opgenomen. In de regeling is aangegeven hoeveel parkeerplaatsen er in elke zone aanwezig moeten zijn.
Bestemmingen
Voor een beschrijving van de in dit plan voorkomende bestemmingen (Verkeer, Wonen en Tuin) wordt verwezen naar hoofdstuk 6 van de toelichting van het vastgestelde plan Yerseke.
Verbeelding
Op de verbeelding zijn de drie hierboven genoemde bestemmingen opgenomen. Binnen de woonbestemming zijn bouwvlakken opgenomen. Hoofdgebouwen mogen alleen binnen deze bouwvlakken gebouwd worden. Verder zijn maatvoeringsaanduidingen opgenomen die aangeven wat de maximum bouwhoogte is. Bij de rijwoningen is ook een maximum goothoogte aangegeven. Tenslotte is nog de aanduiding 'aaneengebouwd' opgenomen, welke bepaalt dat de woningen ter plaatse ten minste twee-aaneen gebouwd moeten worden.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Toetsingskader
Naast de planologische haalbaarheid van het project zoals getoetst in voorgaande hoofdstukken, moet ook de economische uitvoerbaarheid van het project aangetoond worden.
Beoordeling
De initiatiefnemer heeft voldoende gelden beschikbaar voor het realiseren van het project. Dit is uit vertrouwelijk aan de gemeente verstrekte gegevens gebleken. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst als bedoeld in artikel 6.24 van de Wet ruimtelijke ordening gesloten. Een exploitatieplan is niet nodig.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het project economisch uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Resultaten Overlegprocedure Artikel 3.1.1 Bro
Het ontwerpwijzigingsplan is in het kader van het voorgeschreven overleg ex artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan:
- Provincie Zeeland;
- Waterschap Scheldestromen.
Geen van de partijen zag reden om een inhoudelijke reactie te geven op het ontwerpwijzigingsplan. Naar aanleiding van de overlegreacties is het wijzigingsplan dan ook niet aangepast.
8.2 Vaststellingsprocedure
Het ontwerp van het wijzigingsplan 'Bestemmingsplan Yerseke, 1e wijziging' en het ontwerpbesluit omgevingsvergunning 'Molenlaan 13, 13A, 13B, 13C en Oude Boogaert 6A, 6B, 6C, 6D, 6E, 6F en 6G in Yerseke' (nr. 2014.0509, activiteit bouwen) hebben van donderdag 26 november 2015 tot en met woensdag 6 januari 2016 ter visie gelegen. Gedurende de periode van terinzagelegging is aan een ieder gelegenheid gegeven een zienswijze over het ontwerpwijzigingsplan en het ontwerpbesluit kenbaar te maken aan het college.
8.2.1 Zienswijzen
Er zijn binnen de daarvoor gestelde termijn twee zienswijzen ingediend tegen zowel het ontwerpwijzigingsplan als het ontwerpbesluit omgevingsvergunning. Op 29 december 2015 zijn zienswijzen ontvangen van de heer J.J.W.P. Zoeteweij en de heer J.C.M. Megens. Ook is aangegeven of en zo ja op welke wijze het wijzigingsplan naar aanleiding van de zienswijze is aangepast.
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 1 Archeologisch onderzoek
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Tanksaneringsonderzoek
Bijlage 3 Tanksaneringsonderzoek
Bijlage 4 Evaluatie Tanksanering
Bijlage 4 Evaluatie tanksanering
Bijlage 5 Asbestonderzoek
Bijlage 6 Actualiserend Bodemonderzoek
Bijlage 6 Actualiserend bodemonderzoek
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 7 Akoestisch onderzoek