Buitengebied 2022, wijziging Puthoekseweg 12 Waarde
Wijzigingsplan - Gemeente Reimerswaal
Vastgesteld op 14-02-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Wijzigingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0703.WaBPputhoek1w-va01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.
Hoofdstuk 2 Wijzigingsregels
Artikel 2 Van Toepassing Verklaring
De regels die deel uitmaken van de bestemmingsplannen:
- 'Buitengebied,2020' met identificatienummer NL.IMRO.0703.BGRWBP2020-va01 vastgesteld op 28 september 2021
zijn van toepassing op het bestemmingsplan 'Buitengebied 2020, wijziging Puthoekseweg 12 Waarde'
(NL.IMRO.0703.WaBPputhoek1w-va01).
Artikel 3 Voorwaardelijke Verplichting Landschappelijke Inpassing
- a. tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 3.1 van het bestemmingsplan "Buitengebied, 2020" opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de natuur- en landschapswaarden conform het in Bijlage 1 bij de regels opgenomen landschappelijk inpassingsplan;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 van het bestemmingsplan "Buitengebied, 2020" opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de natuur- en landschapswaarden conform het in Bijlage 1 bij de regels opgenomen landschappelijk inpassingsplan.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 5 Overgangsrecht
5.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. het lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
5.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in het lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. het lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 6 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2020, wijziging Puthoekseweg 12 Waarde'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op de locatie aan de Puthoekseweg 12 te Waarde in het buitengebied van Reimerswaal ligt het voornemen om het agrarische perceel zoveel mogelijk in oude staat terug te brengen. Het betreft de herbouw van de boerenwoning, het herstel van de originele schuur met wagenhuis en het terugbouwen van enkele (bijpassende) bijgebouwen. Voor de herbouw van de woning en het herstel van de originele schuur met wagenhuis is inmiddels vergunning verleend. De realisatie van de bijgebouwen is op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied, 2020' niet mogelijk omdat deze deels buiten het geldend bouwvlak zijn geprojecteerd.
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.7.1) opgenomen waarmee vormverandering van het agrarisch bouwvlak mogelijk is. De gemeente is bereid planologische medewerking te verlenen aan het verzoek, mits voldaan wordt aan de, in het artikel 3.7.1 genoemde, wijzigingsvoorwaarden.
Om toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid is voorliggend wijzigingsplan opgesteld.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Puthoekseweg 12 te Waarde in de Oost-Inkelenpolder, in het buitengebied van de gemeente Reimerswaal. Deze polder ligt ingesloten tussen de Oude Rijksweg (N289) aan de noordzijde en de Westerschelde aan de zuidzijde. Verder wordt het plangebied omsloten door agrarische gronden. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Waarde, sectie D, nummers 569, 570, 579 en 580 en heeft een oppervlakte van circa 16.420 m². Het bouwvlak heeft een oppervlakte van 10.212 m².
Figuur 1.1. Ligging plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding te zien behorend bij het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied,2020', vastgesteld d.d. 28 september 2021. Momenteel ligt het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied 2022' (19 april 2022) ter inzage. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2022' gehaald om te voorkomen dat de vaststelling van deze plannen elkaar doorkruisen.
Het perceel Puthoekseweg 12 heeft in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied, 2020' de enkelbestemming:
- Agrarisch
Met de dubbelbestemming:
- Waarde - Archeologie - 2
En de aanduidingen:
- Bouwvlak met maatvoeringsaanduiding 'Maximum bebouwingspercentage 70%;
- Vrijwaringszone - radar 10
Daarnaast is er een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.7.1) opgenomen waarmee vormverandering van het agrarisch bouwvlak mogelijk is.
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied, 2020'
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit de volgende hoofdstukken, waarin de achtergronden van het plan zijn beschreven:
- Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie;
- Hoofdstuk 3 Beleidskader;
- Hoofdstuk 4 Toetsing aan omgevingsaspecten;
- Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving;
- Hoofdstuk 6; Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid;
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van De Situatie
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied is gelegen aan de Puthoekseweg 12 te Waarde in de Oost-Inkelenpolder in het buitengebied van de gemeente Reimerswaal. Deze polder ligt ingesloten tussen de Oude Rijksweg (N289) aan de noordzijde en de Westerschelde aan de zuidzijde. Het perceel is omsloten door agrarische gronden zonder bouwvlak. De initiatiefnemer heeft een agrarisch bedrijf aan de Puthoekseweg 12 met een bouwvlak van 10.212 m².
Op het erf staat een nieuwe woning met daarachter een karakteristieke landbouwschuur met wagenhuis. Op het perceel zijn ook enkele bijgebouwen aanwezig. Aan de westzijde ligt een waterbassin. De oppervlakte van de bebouwing is circa 1.933 m².
Oorspronkelijke situatie
Bedrijfswoning: 135 m²
Te behouden schuur (midden perceel): 740 m²
Enkele bijgebouwen: 282 m²
Grote schuur: 706 m²
Wagenhuis (reeds vergund): 70 m²
Totaal: 1.933 m²
In figuur 2.1 wordt de oorspronkelijke situatie weergegeven.
Figuur 2.1 Oorspronkelijke situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Initiatiefnemer wilt het agrarische perceel zoveel mogelijk in oude staat terugbrengen. Dit gebeurd in twee fases.
Fase 1 is reeds uitgevoerd en betreft de sloop en herbouw van de bedrijfswoning (307 ,5 m²). Fase 2 betreft het herstel van de originele schuur met wagenhuis (70 m²). Om dit mogelijk te maken, dient het bouwvlak van vorm te worden veranderd. Ten behoeve van het planvoornemen is een aantal oude en vervallen schuren gesloopt (ca 1.123 m²).
Aan de achterzijde van de woning is een karakteristieke landbouwschuur aanwezig van circa 740 m². Het houtskelet van het gebouw zal hoofdzakelijk intact blijven en wanden en het dak zullen worden vernieuwd. Het is de initiatiefnemer voornemens om de landbouwschuur te renoveren, waarbij de huidige bouwstijl blijft behouden.
Fase 2 betreft het terugbouwen van enkele bijgebouwen. De initiatiefnemer wil een nieuwe grote schuur van circa 450 m² aan de westzijde van het perceel bouwen. Uit oud fotomateriaal (zie figuur 2.2) blijkt dat deze gebouwen eerder ook op deze locatie hebben gestaan. Voor de nieuw te bouwen bijgebouwen wil de initiatiefnemer meer uit gaan van deze oude situering.
Figuur 2.2 Oude situatie waarbij het bijgebouw dat voor/achter de grote schuur is geplaatst nog duidelijk te zien is.
De nieuwe grote schuur wordt met voorkeur op de aangegeven plek gebouwd. Dit heeft een financiële reden, er ligt namelijk al bestrating die gebruikt kan worden. Daarnaast is de oude schuur straks in ere hersteld. Om deze qua uiterlijk goed tot zijn recht te laten komen, is de afstand van circa 25 meter tot de al bestaande oude schuur gewenst. Dit maakt het inrijden met grote landbouwvoertuigen ook gemakkelijker. Het is eventueel wel mogelijk om de schuur iets meer naar voren te bouwen, maar geheel binnen het huidige bouwblok heeft niet het gewenste resultaat. De nieuw te bouwen schuur ziet de initiatiefnemer graag op een redelijke afstand van de bestaande schuur zodat er met de huidige afmetingen van hedendaagse landbouwmachines veilig gemanoeuvreerd kan worden. In de nieuwe grote schuur wilt de initiatiefnemer fruitplanten en struiken sorteren, koelen en opslaan. Daarnaast zullen er ook landbouwmachines worden gestald.
Verder is het voornemen een tweede kleine schuur te bouwen in de buurt van de originele schuur. Deze schuur wordt iets verder naar achteren geplaatst en past wel binnen het huidige bouwvlak. Deze schuur is vooral bedoeld voor het hobbymatig houden van dieren. In deze schuur komen maximaal 4 schapen en wat pluimvee.
De totale oppervlakte van de bebouwing is in de toekomstige situatie 1.567,5 m². Dit betekent een afname van 444,5 m² in het bebouwd oppervlak.
Toekomstige situatie
Bedrijfswoning (incl. aanbouwen): 307,5 m²
Bedrijfsbebouwing
Behouden schuur (midden perceel): 740 m²
Wagenhuis (reeds vergund): 70 m²
Nieuwe schuur (ten westen): 450 m²
Totaal: 1.567,5 m²
Figuur 2.3 Toekomstige situatie
De locatie waar het nieuwe bedrijfsgebouw beoogd wordt, ligt buiten het bestaande agrarische bouwvlak. Daarom dient het bouwvlak van vorm te worden gewijzigd.
In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2020' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee vormverandering van het agrarisch bouwvlak mogelijk is. De wijzigingsvoorwaarden zijn vastgelegd in artikel 3.7.1 van de regels. Daarin is bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen ten behoeve van vormverandering van een bouwvlak. Om de wijzigingsbevoegdheid toe te kunnen passen zal aan de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan 'Buitengebied,2020' moeten worden voldaan. Daarnaast gelden de voorwaarden van een goede ruimtelijke ordening .
In tabel 2.1. zijn de wijzigingsvoorwaarden vermeld en is het initiatief aan de betreffende bepalingen getoetst.
Wijzigingsvoorwaarden | Toetsing | ||
a. | de gezamenlijke oppervlakte van het bouwvlak mag niet worden vergroot; voor vergroting van het bouwvlak dient de wijzigingsbevoegdheid in 3.7.3 te worden toegepast; | Er vindt alleen vormverandering plaats en geen vergroting van het bouwvlak. | |
b. | wijziging dient noodzakelijk te zijn voor: 1.een doelmatige agrarische bedrijfsvoering, of 2.toepassing van milieuvoorschriften en / of andere wettelijke bepalingen, of 3.continuïteit van het agrarisch bedrijf; | Uit het advies van de Agrarische Adviescommissie Zeeland (zie bijlage 1) blijkt dat de aanpassing van het bouwvlak noodzakelijk is ten behoeve van de continuïteit van het agrarisch bedrijf. | |
c. | het bevoegd gezag wint omtrent de voorwaarden onder b advies in bij de Agrarische Adviescommissie Zeeland; | Het bevoegd gezag wint omtrent de voorwaarden advies in bij de AAZ op kosten van de initiatiefnemer. | |
d. | wijziging mag niet leiden tot: 1.onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies; 2.onevenredige verstening en versnippering van de agrarische gronden; | 1. In paragraaf 4.2 wordt onderbouwd dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies; 2. de nieuwe schuur wordt geplaatst op gronden waar al verharding ligt. Daarnaast neemt het bebouwd oppervlakte in vergelijking met de huidige situatie juist af. | |
e. | de gronden die binnen het nieuwe bouwvlak worden betrokken zijn niet aangeduid als 'Kernrandzone', 'Agrarisch gebied met ecologische betekenis', 'Natuurontwikkelingsgebied' en 'Afwegingszone natuurgebied'. | Aan deze voorwaarde wordt voldaan. Het plangebied wordt omsloten door agrarische gronden zonder de aanduidingen 'Kernrandzone', 'Agrarisch gebied met ecologische betekenis', 'Natuurontwikkelingsgebied' en 'Afwegingszone natuurgebied'. |
Tabel 2.1 Wijzigingsregels en toetsing
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het voorgenomen plan past binnen de gestelde wijzigingsvoorwaarden.
2.3 Landschappelijke Inpassing
Wat betreft de provinciale beleidskaders voor nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied geldt conform provinciale regels dat een ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiten bij het bestaande karakter van het landschap. Als algemeen uitgangspunt geldt daarom dat een nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingepast dat het als een logisch onderdeel uitmaakt van het landschap. In het kader van onderhavig initiatief is derhalve een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Voor een impressie van het landschappelijk inpassingsplan zie bijlage 2 bij de toelichting.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Gemeenten, provincies en het Rijk worden verplicht om een omgevingsvisie op te stellen vanuit de nieuwe Omgevingswet. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. In de NOVI wordt aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 de langetermijnvisie in beeld gebracht. Het Rijk wil sturen op de nationale belangen. De inzet van het Rijk is samengevat in vier prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dit houdt in dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
- 3. Afwentelen wordt voorkomen
Het beleid uit de NOVI bevat geen specifieke zaken die betrekking hebben op de ontwikkeling die dit wijzigingsplan mogelijk maakt.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Sindsdien zijn vele wijzigingen in werking getreden. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen. De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Ruimtereservering parallelle Kaagbaan, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nationaal Natuurnetwerk, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.
Het Barro heeft voor wat betreft de genoemde onderwerpen en gezien de aard en kleinschaligheid van het planvoornemen, geen gevolgen voor de realisatie van het planvoornemen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is de Ladder voor duurzame verstedelijking in artikel 3.1.6 Bro opgenomen. De toepassing van de Ladder heeft tot veel onduidelijkheid geleid bij overheden, juristen en planologen. Derhalve is de wet gewijzigd, deze wijziging is van kracht sinds 1 juli 2017. De Ladder is een instrument waarmee tot een gebalanceerde regionale ontwikkeling kan worden gekomen. De kernbepaling van de nieuwe Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt als volgt: ‘De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.’
Sinds de nieuwe Ladder-systematiek moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken hieraan worden getoetst. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro wordt een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling gegeven. Een stedelijke ontwikkeling is een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. De Laddertoets geldt alleen voor de toevoeging van nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Bij ontwikkelingen moet worden beoordeeld of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan kon worden gerealiseerd. Uit jurisprudentie volgt dat wanneer het om een functiewijziging gaat, moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging, dat desalniettemin gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Ook in het geval er geen sprake is van een formele ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’, moet er toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling worden aangetoond.
Onderhavige ontwikkeling betreft de vormverandering van het bouwvlak met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.7.3 ‘Vergroting bouwvlak’ in het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied, 2020’. Wat betreft toepassing van de wijzigingsbevoegdheid geldt dat in het kader van het vigerende bestemmingsplan reeds is onderbouwd en onderzocht dat een vormverandering van het bouwvlak aanvaardbaar is voor wat betreft agrarische bedrijven. Hierbij dient in het kader van een ontwikkeling worden getoetst aan de desbetreffende voorwaarden. Voor meer informatie zie paragraaf 2.2.
Dit plan heeft betrekking op het aanpassen van een bestaand agrarisch bedrijf. Deze aanpassing past binnen de gemeentelijke en provinciale kaders, zie hiertoe volgende paragrafen. Conform het Bro betreft deze ontwikkeling geen stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft derhalve niet verder in de toelichting van dit wijzigingsplan te worden uitgewerkt.
Op basis van het bovenstaande kan dan ook worden geconcludeerd dat er naar aard en omvang geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als opgenomen in artikel 3.1.6. De Ladder hoeft daarmee formeel niet doorlopen te worden. Met toetsingen aan diverse milieuhygiënische en planologische aspecten wordt in de voorliggende toelichting aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035
De Structuurvisie Buisleidingen is een visie waarmee het Rijk ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen voor transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën, die provinciegrens- en vaak ook landgrensoverschrijdend zijn. In de Structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken.
Binnen het plangebied is er geen buisleidingenstraten aanwezig (paars op onderstaande afbeelding).
Figuur 3.1 Ligging buisleidingen t.o.v. plangebied (rode stip)
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie Zeeland
De Provincie Zeeland heeft de Zeeuwse Omgevingsvisie op 21 november 2021 vastgesteld. Deze visie benoemd de vier Zeeuwse ambities voor 2050 voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving in de provincie Zeeland. Deze sluiten aan bij de prioriteiten van de NOVI en geven daar een Zeeuwse invulling aan. De Zeeuwse ambities geven richting aan al het provinciale beleid en de uitvoering daarvan. Deze ambities zijn:
- 1. Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland.
- 2. Balans in de grote wateren en het landelijk gebied.
- 3. Een duurzame en innovatieve economie.
- 4. Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.
De vier ambities zijn algemene strategische ambities met 2050 als horizon. Deze moeten ook richting geven aan beleidsdoelstellingen voor de kortere termijn (2030). In de Omgevingsvisie Zeeland is dan ook het beleid voor de periode tot 2030 vormgegeven. Dit beleid is onderverdeeld in doelen voor 2030, de huidige situatie, acties voor de periode tot 2030 én afwegingsfactoren voor de uitvoering. De Zeeuwse Omgevingsverordening is één van de instrumenten voor de uitvoering van de omgevingsvisie.
Omgevingsverordening Zeeland 2018
De Omgevingsverordening Zeeland 2018 gaat net als de Omgevingsvisie ook over de fysieke leefomgeving van de provincie. Bij de beoordeling van ruimtelijke plannen is vooral hoofdstuk 2 welke gaat over het ruimtelijk domein van belang. In afdeling 2.6 Agrarisch zijn regels opgenomen ten aanzien van de thema's concentratie agrarische bebouwing, bufferzones, glastuinbouw, intensieve veehouderij en agrarische onderzoeksbedrijven.
Agrarische ontwikkelingen
Onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op de ontwikkeling bij een reeds bestaande grondgebonden bedrijfsvoering, die voldoet aan de definitie van artikel 2.1 sub a van de Provinciale Omgevingsverordening 2018. In artikel 2.16 is het provinciale belang geborgd wat betreft het agrarisch vestigingsbeleid zoals dat in het Omgevingsplan is verwoord. Het provinciale belang is gelegen in het behoud van omgevingskwaliteit en het tegengaan van verstening en versnippering van het buitengebied. De regels zijn als volgt:
- 1. In een bestemmingsplan worden nieuwe agrarische bouwwerken niet toegelaten buiten het in het plan, voor een agrarisch bedrijf, aangewezen bouwvlak;
- 2. In afwijking van het eerste lid mogen in een bestemmingsplan worden toegelaten:
- a. sleufsilo's en kuilvoerplaten aansluitend aan een bouwvlak;
- b. tijdelijke mestopslag op veldkavels;
- c. in als onderdeel van een agrarisch bedrijf, teelt ondersteunende voorzieningen en bassins ten behoeve van aquacultuur;
- 3. In afwijking van het eerste lid mag de, op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, bestaande situatie, voor zover die niet in overeenstemming is met het bepaalde in het eerste lid, positief worden bestemd;
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken ten aanzien waarvan in de toelichting bij het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat het kleinschalige bouwwerken betreft die noodzakelijk zijn ten behoeve van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.
Wat betreft duurzaamheid en circulaire landbouw ondersteunt de provincie Zeeland combinaties van agrarische productie en energieopwekking.
Onderhavige ontwikkeling betreft de vormverandering van het bouwvlak met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.7.3 ‘Vergroting bouwvlak’ in het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied, 2020’. Wat betreft toepassing van de wijzigingsbevoegdheid geldt dat in het kader van het vigerende bestemmingsplan reeds is onderbouwd en onderzocht dat een aanpassing van het bouwvlak aanvaardbaar is voor wat betreft agrarische bedrijven. Hierbij dient in het kader van een ontwikkeling worden getoetst aan de desbetreffende voorwaarden. De voorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid zijn dusdanig opgesteld en akkoord bevonden door de provincie dat met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voldaan wordt aan de provinciale belangen wat betreft agrarische ontwikkelingen. Een aanpassing van het bouwvlak mag bijvoorbeeld enkel plaatsvinden mits voorzien wordt in goede landschappelijke inpassing (zie paragraaf 2.4) en dat het bebouwingspercentage van 70% wordt gerespecteerd. Voor meer informatie zie paragraaf 3.3.4. Gelet op bovenstaande voldoet het planvoornemen aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel2.2 Met onderhavige ontwikkeling wordt bijgedragen aan een vitale grondgebonden bedrijfsactiviteit in het landelijk gebied in de Provincie Zeeland.
Het planvoornemen is in overeenstemming met het provinciale beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Buitengebied Reimerswaal 2012
Op 25 september 2012 heeft de gemeenteraad de 'Structuurvisie buitengebied Reimerswaal' vastgesteld. Het beleid is in de structuurvisie primair gericht op de aan het landelijk gebied gebonden functies zoals water, landbouw, natuur en landschap, recreatief medegebruik en cultuurhistorie. Daarnaast is het beleid gericht op nieuwe economische dragers, bedrijven, wonen en recreatie in het buitengebied.
Reimerswaal kenmerkt zich als een agrarische gemeente. De agrarische sector neemt een belangrijke positie in bij zowel de werkgelegenheid als het aantal bedrijfsvestigingen. De bedrijven in deze sector dienen dan ook voldoende ruimte te krijgen om zich te kunnen ontwikkelen tot een gezond en (inter)nationaal concurrerend bedrijf.
De landelijke uitstraling en beleving van het buitengebied dient behouden te blijven en te worden beschermd tegen stedelijke ontwikkelingen die niet in het landelijk gebied thuis horen. De visie maakt enerzijds (functioneel) onderscheid in de 'niet-agrarische bedrijven', 'agrarische (technische) hulpbedrijven' en 'agrarisch verwante bedrijven' en anderzijds in 'Nieuwe Economische Dragers' (NED).
Het landelijk gebied wordt in toenemende mate een gebied waarin wordt geleefd. Het pure agrarische productiegebied wordt meer en meer een gebied waarin mensen in alle rust willen wonen en kunnen genieten van de kwaliteiten die het buitengebied te bieden heeft. Buitengebied dient echter ook buitengebied te blijven. Het buitengebied biedt derhalve geen ruimte voor de realisatie van nieuwe woningen. Er zijn echter enkele vormen van wonen die, zonder de kwaliteit van het buitengebied aan te tasten, gerealiseerd kunnen worden.
Met de beoogde vindt geen functieverandering plaats, het blijft een agrarisch perceel. Het voornemen is om het agrarische perceel zoveel mogelijk in oude staat terug te brengen. Hiermee wordt de landelijke uitstraling en de beleving van het buitengebied behouden.
Hoofdstuk 4 Toetsing Aan Omgevingsaspecten
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
4.1.1 Wettelijk kader
Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.
Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
4.1.2 Archeologie
Beleid
Sinds 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet zal straks samen met de Omgevingswet een integrale bescherming van het cultureel erfgoed mogelijk maken. Om hierin als gemeente eigen afwegingen te kunnen maken is het noodzakelijk te beschikken over een eigen archeologisch beleid. In 2011 is hiertoe het archeologiebeleid van de gemeente Reimerswaal vastgesteld. Bij het opstellen van het archeologiebeleid is gebruik gemaakt van alle archeologische gegevens tot 2009.
Evaluatie Archeologiebeleid 2016
Tot en met 2015 is naar aanleiding van onder andere het gemeentelijk archeologiebeleid een aanzienlijke hoeveelheid onderzoek uitgevoerd. Dit heeft er toe geleid dat veel gebieden met een verwachting zijn onderzocht waardoor hier:
- 1. de archeologische verwachtingswaarde (naar beneden) kon worden bijgesteld;
- 2. door het uitvoeren van onderzoek geen archeologische resten meer aanwezig zijn;
- 3. de aanwezige archeologische resten door planaanpassing in situ zijn behouden.
Uit de evaluatie blijkt dat het beleid in zijn huidige vorm goed functioneert en dat inhoudelijke aanpassingen niet direct noodzakelijk zijn.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan door het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente) worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.
Op basis hiervan zijn vier verschillende archeologische verwachtingszones onderscheiden. De archeologische verwachtingszones zijn in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2020' vertaald naar drie archeologische dubbelbestemmingen. In de bouwregels van deze bestemmingen is bepaald dat er ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag worden gebouwd mits de betrokken archeologische waarden door de voorgenomen bouwactiviteiten niet worden geschaad. Hiervoor zal de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een archeologisch onderzoeksrapport moeten overleggen en is instemming van de archeologische deskundige vereist. Ook voor het uitvoeren van werkzaamheden die het bodemprofiel kunnen aantasten, is een vergunning met onderzoek en advies nodig. De dubbelbestemmingen verschillen van elkaar op het punt van de oppervlakte die is vrijgesteld van onderzoek.
In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2020' is voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie - 2 ' opgenomen. In deze bestemming is bepaald dat archeologisch onderzoek en advies niet nodig zijn indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet meer dan 250 m2 bedraagt of als het gaat om een bodemverstoring die niet dieper reikt dan 40 cm. De landschappelijke inpassing dient te worden meegenomen in de totale oppervlakte voor archeologie. De dubbelbestemming wordt overgenomen in het wijzigingsplan.
Met de omgevingsvergunning voor het bouwen van de nieuwe schuur zal archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
4.1.3 Cultuurhistorie
De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op de uitsnede in figuur 4.1 is te zien dat er op het perceel van Puthoekseweg 12 een bouwhistorisch object aanwezig is, namelijk een historische boerderij. Deze historische boerderij bestaat uit een woonhuis met vrijstaande schuur, beide uit het eerste kwart van de twintigste eeuw en een moderne loods. De woning heeft een symmetrisch ingedeelde voorgevel met centrale ingang en vier vensters met luiken. De gevels zijn gedecoreerd met gele bogen en banden. Een dakkapel is later toegevoegd, maar valt niet uit de toon. Al met al is dit een welvarend, verzorgd boerenhuis uit de vroege twintigste eeuw. De grote bakstenen schuur heeft vier dwarsdelen, die voorzien zijn van moderne schuifdeuren. Aan de achterzijde is de moderne loods
aangebouwd.
Figuur 4.1 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart, in rood Puthoekseweg 12 (Bron: Provincie Zeeland)
4.1.4 Conclusie
Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts vindt de ontwikkeling plaats in beschermd archeologisch gebied. Indien er in de toekomst ontwikkeling plaatsvinden op het perceel zal archeologisch onderzoek uitgevoerd moeten worden wanneer er meer dan 250 m2 gebouwd wordt en dieper dan 40 cm gegraven wordt. Er zijn geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor beoogde ontwikkeling.
4.2 Bedrijven En Milieuhinder
4.2.1 Wettelijk kader
Voor de toetsing aan het aspect milieuhinder dient rekening te worden gehouden met de bepalingen uit de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.25). Daarnaast geldt op basis van jurisprudentie dat te allen tijde sprake moet zijn van een 'goede ruimtelijke ordening'. Voldaan moet worden aan wettelijke milieueisen indien sprake is van een milieuhinderlijk en/of milieugevoelige functie. Daarbij moet ter plaatse van de woning een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd en rekening gehouden worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de omliggende bedrijven.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.
Tabel 4.1 Richtafstanden en omgevingstype.
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
4.2.2 Toetsing
De beoogde ontwikkeling betreft een activiteit die volgens de (indicatieve) brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ gezoneerd dienen te worden ten opzichte van milieugevoelige functies in de omgeving. Medewerking aan dit project is pas mogelijk indien blijkt dat een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende milieu gevoelige functies gegarandeerd is.
In de bestaande situatie is sprake van een kwekerij in groenten en fruit . Op basis van de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ valt dit onder milieucategorie 2 ‘Akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen)’ (SBI-2008 011, 012, 013). Dit houdt in dat in beginsel de grootste afstand van 30 meter, tussen enerzijds de grens van de bestemming die het bedrijf toelaat en anderzijds de situering van de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan mogelijk is, dient te worden gehanteerd. In het geval van Puthoekseweg 12 wordt aan de geldende richtafstand voldaan, aangezien het dichtstbijzijnde gelegen milieugevoelige object op circa 45 meter afstand ligt. Het betreft de burgerwoning Puthoekseweg 8.
Voor het overige ligt het planvoornemen op meer dan voldoende afstand ten opzichte van omliggende milieugevoelige functies in de omgeving. Ter plaatse van de omliggende milieugevoelige functies kan daarom een goed woon- en leefklimaat, als gevolg van onderhavige ontwikkeling, gegarandeerd worden. Daarnaast wordt de bedrijfsvoering van Puthoekseweg 12, met een bouwvlak verandering, niet belemmerd in haar ontwikkelingsmogelijkheden
4.2.3 Conclusie
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
4.3 Geluidhinder
4.3.1 Wettelijk kader
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
4.3.2 Wegverkeerlawaai
Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien in een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau.
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) is er geen sprake van een toename van geluidsgevoelige
bestemmingen in de geluidszone van Puthoekseweg 12. De aanwezige burgerwoning op het perceel geldt als een woning in het kader van de Wgh. Het plangebied is gelegen binnen de invloedszone van de Puthoekseweg 12 (60 km/uur)
Met onderhavig planvoornemen worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Een akoestisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
4.3.3 Inrichtingslawaai
Op basis van paragraaf 4.2 kan geconcludeerd worden dat het bedrijfsmatig gebruik geen effect heeft op het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen.
4.3.4 Conclusie
Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor beoogde ontwikkeling.
4.4 Bodem
4.4.1 Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Beleid gemeente Reimerswaal
De bodemfunctieklasse van het plangebied is op basis van de bodemfunctiekaart van gemeente Reimerswaal klasse Overig.
Op basis van de Nota bodembeheer gemeente Reimerswaal valt het plangebied in de bodemkwaliteitszone Buitengebied en naoorlogse bebouwing. Dit houdt in dat verwacht wordt dat de bodem gemiddeld genomen niet verontreinigd is en geclassificeerd wordt als kwaliteitsklasse Achtergrondwaarde. Daarnaast is een deel van het plangebied een voormalige boomgaard en deze zones zijn verdacht op het voorkomen van bestrijdingsmiddelen waardoor de kwaliteitsklasse van de bovengrond in deze zone gemiddeld klasse Industrie is.
4.4.2 Toetsing
De (milieuhygiënische) bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de woonbestemming en mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem.
Er is voor 2021 geen bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie. De locatie staat in het Historisch Bodembestand als fruitkwekerij/boomgaard en er is een gereinigde en afgevulde ondergrondse tank van 12000 liter aanwezig (geweest). Er zijn geen certificaten van een eventuele sanering bekend. De locatie van de tank is eveneens niet exact bepaald.
Ten behoeve van het vervangen van de bedrijfswoning is bij de omgevingsvergunning al een bodemonderzoek beoordeeld. Het genoemde bodemonderzoek volstaat voor de bouw voor een woning. Voor een agrarische bedrijfsloods en de vormverandering van het bouwvlak is dat niet nodig.
4.4.3 Conclusie
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor het planologisch mogelijk maken van de vormverandering van het agrarisch bouwvlak.
4.5 Luchtkwaliteit
4.5.1 Wettelijk kader
De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM. Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2ìg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.
4.5.2 Toetsing
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het aspect luchtkwaliteit te worden onderzocht. De verkeersgeneratie blijft gelijk en draagt daarom 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan hoe het met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is gesteld. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde voor luchtkwaliteit relevante weg is de A58 (zie figuur 4.2). Hieruit blijkt dat zowel in 2020 als in 2030 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.3.
Tabel 4.3. Toetsing aan grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Figuur 4.2 Luchtkwaliteit (Bron: NSL-monitoringstool)
4.5.3 Conclusie
Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
4.6 Verkeer En Parkeren
4.6.1 Wettelijk kader
Op het gebied van verkeer en vervoer is er geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er in de gebruiksfase de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is. Voor nieuwe ruimtelijke-functionele ontwikkelingen kan de verkeersgeneratie worden berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen). Hiervan kan worden afgeweken mits dit goed kan worden gemotiveerd.
De gemeente Reimerswaal heeft op 3 augustus 2016 de ‘Nota parkeernormen gemeente Reimerswaal 2016’ vastgesteld. Het gemeentelijk parkeerbeleid is gebaseerd op de meest recente parkeerkengetallen uitgegeven door het CROW. Ontwikkelingen waarbij de parkeerbehoefte toeneemt, dienen minimaal deze toename op te vangen.
4.6.2 Verkeer
Het perceel Puthoekseweg 12 wordt aan de zuidzijde ontsloten door de Puthoekseweg. Aan de westzijde sluit de Puthoekseweg aan op Vroonweg, in het oosten aan de Puthoekseweg/Meidoornweg. Via de Puthoekseweg kan in noordelijke richting de Havenoordseweg worden bereikt, welke in noordelijke richting aansluit op de provinciale weg N289. De Puthoekseweg, Vroonweg en Meidoornweg zijn erftoegangswegen buiten de bebouwde kom en maken onderdeel uit van een 60 km/uur-gebied. Fietsers en voetgangers delen de rijbaan met het autoverkeer.
CROW-publicatie 381 (2018) geeft kencijfers voor het berekenen van de verkeersgeneratie van een ontwikkeling. In de huidige situatie is reeds sprake van een agrarische bestemming. De verkeersgeneratie wordt berekend aan de hand van het aantal m² bvo.
Een agrarisch bedrijf kan worden gezien als arbeidsextensief/bezoekersextensief bedrijf.
Dit heeft een verkeersaantrekkende werking van 4,8 mvt/etmaal per 100m² bvo.
In de bestaande situatie was er sprake van 1.728 m² bvo. Dit resulteert in een verkeersgeneratie van 83 mvt/etmaal.
In de toekomstige situatie is er sprake van 1.260 m² bvo. Dit zorgt voor een verkeersgeneratie van 60,5 mvt/etmaal.
In de huidige en toekomstige situatie is er sprake van één bedrijfswoning. De daarmee gemoeide verkeersgeneratie is dus hetzelfde.
Per saldo is er dus sprake van een afname van de verkeersgeneratie met 22,5 mvt/etmaal.
4.6.3 Parkeren
Het benodigd aantal parkeerplaatsen kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'Nota parkeernormen gemeente Reimerswaal' uit 2016.
Voor een agrarisch bedrijf geldt een parkeernorm van 1,1 parkeerplaats per 100 m² bvo.
In de huidige situatie is er sprake van 1.798 m² bvo. De parkeerbehoefte komt daarmee op (1.728 m² * 0,011 = 19 pp) afgerond 19 parkeerplaatsen.
In de toekomstige situatie is er sprake van 1.260 m² bvo. De parkeerbehoefte bedraagt dan (1.260 m² * 0,011 = 13,9 pp) afgerond 14 parkeerplaatsen.
In de huidige en toekomstige situatie is er sprake van één bedrijfswoning. De daarmee gemoeide parkeerbehoefte is dus hetzelfde.
Per saldo is er sprake van een afname van de parkeerbehoefte met 5 parkeerplaatsen. Het eigen terrein biedt genoeg ruimte voor parkeerplaatsen, er wordt ruim voldaan aan de parkeernorm.
4.6.4 Conclusie
De beoogde ontwikkeling zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Per saldo nemen de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte af.
4.7 Ecologie
4.7.1 Wettelijk kader
Ter voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Bij de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantsoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Natura-2000
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden: Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natura 2000-gebieden. De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen van leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Zeeland
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in Zeeland uitgewerkt in het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten.
In de provincie Zeeland worden in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage IV bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat. Dit betreft de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.
4.7.2 Toetsing
Gebiedsbescherming
Natura-2000
Het perceel Puthoekseweg 12 is geen Beschermd Natuurmonument of Natura 2000-gebied. De afstand tot een Natura 2000-gebied bedraagt circa 550 meter. Dit betreft het Natura 2000-gebied 'Westerschelde & Saeftinghe'. Er is ten aanzien van stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden onderzoek gedaan door middel van een AERIUS-berekening voor de aanleg- en gebruiksfase (bijlage 3). Hieruit blijkt voor beide fasen dat er geen resultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/jr.
Figuur 4.3 Ligging Puthoekseweg 12 (rode cirkel) ten opzichte van Natura 2000-gebied
Natuurnetwerk Zeeland
Puthoekseweg 12 ligt niet in een gebied dat begrensd is in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). Het dichtstbijzijnde gebied is gelegen op ongeveer 250 meter, dit is het gebied 'bestaande natuur binnendijk nieuw'. De geplande activiteit ligt op voldoende afstand van het gebied. Het planvoornemen heeft geen effect op de natuurwaarden van de gebieden die zijn begrensd in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland.
Figuur 4.4 Ligging Puthoekseweg 12 (rode cirkel) ten opzichte van Natuurnetwerk Zeeland
Soortenbescherming
Een aantal bijgebouwen is inmiddels, met sloopvergunning, gesloopt. De beoogde ontwikkeling betreft een vormverandering van het bouwvlak ten behoeve van de nieuwbouw van een schuur. De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen het reeds bestaande agrarische bedrijfsperceel. De grond vormt vanwege het agrarische en regelmatige gebruik geen geschikte habitat voor beschermde soorten. Op basis hiervan kan worden gesteld dat het onderhavige plan in het kader van flora en fauna geen nadelige gevolgen heeft voor de verblijfplaatsen van beschermde plant- en diersoorten en/of beschermde natuurgebieden en is het uitvoeren van een ecologische quickscan niet noodzakelijk.
Het is wel noodzakelijk om in het kader van de algemene zorgplicht om voldoende zorg te dragen voor aanwezige individuen. Dit houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden van individuen te voorkomen tijdens bouwwerkzaamheden.
4.7.3 Conclusie
De beoogde ontwikkeling ondervindt voor wat betreft ecologie geen belemmeringen.
Het plan leidt niet tot een overtreding van de Wet Natuurbescherming.
4.8 Externe Veiligheid
4.8.1 Wettelijk kader
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
4.8.2 Toetsing
De beoogde ontwikkeling betreft uitsluitend een juridisch-planologische wijziging (vormverandering bouwvlak). Er worden geen risicovolle bronnen mogelijk gemaakt met de ontwikkeling.
Risicovolle inrichtingen
Er bevinden zich geen relevante risicovolle inrichtingen in de omgeving van het plangebied.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het beoogde woonhuis ligt in de omgeving van een transportroute van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water. Daarnaast worden op korte afstand van het plangebied gevaarlijke stoffen vervoerd door een buisleiding.
Rijksweg 58
De ontwikkeling bevindt zich op ongeveer 900 meter van de A58, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Uit de Regeling basisnet blijkt voor het wegvak (Afrit 32 Kruiningen - Knp. Markiezaat) dat er onder andere de stofcategorie LT2 vervoerd wordt. Hiervoor geldt een invloedsgebied van 4 km. Volgens het Advieskader Omgevingsveiligheid Zeeland van de veiligheidsregio Zeeland (VRZ) wordt een maximaal invloedsgebied van 1500 meter gehanteerd. Daarmee is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied. Omdat de ontwikkeling nauwelijks effect zal hebben op het groepsrisico (groepsgrootte blijft feitelijk gelijk) zal het risico beperkt blijven, wel is een beknopte verantwoording opgesteld. Met betrekking tot het plaatsgebonden risico geldt dat deze niet buiten de weg gelegen is. Er is geen sprake van een relevant plasbrandaandachtsgebied.
Spoortraject Roosendaal - Sloehaven
Het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor gebeurt op circa 2.400 meter. Het plaatsgebonden risico is gezien de afstand niet relevant. Het plangebied ligt ook niet binnen het invloedsgebied (1500 meter, Advieskader Omgevingsveiligheid, VRZ). Een (beknopte) verantwoording van het groepsrisico is niet nodig.
Westerschelde
Het plaatsgebonden risico voor de transportroute over de Westerschelde reikt niet tot buiten de oever. Het plangebied ligt op ongeveer 2 km van het hart van de transportroute. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling. Het invloedsgebied van de vaarroute is 2.887 meter en reikt tot over het plangebied. Omdat de ontwikkeling nauwelijks effect zal hebben op het groepsrisico (groepsgrootte blijft feitelijk gelijk) zal het risico beperkt blijven. Er is wel een beknopte verantwoording opgesteld.
Buisleiding
Binnen het plangebied is de PR10-6 contour gelegen van de Dow Propyleen leiding , zie onderstaand figuur 4.5.
figuur 4.5 Plangebied en PR10-6 contour van Dow Propyleen leiding
Kwetsbare objecten mogen niet binnen de 10-6 contour worden opgericht. De nieuwe schuur wordt deels binnen de 10-6 contour gerealiseerd. Het gaat hierbij echter niet om een kwetsbaar object. Daarnaast geldt dat met de beoogde ontwikkeling geen toename van het aantal personen wordt verwacht dus is er ook geen toename van het groepsrisico.
Wel wordt verder ingegaan op het groepsrisico in de hier bijgevoegde beperkte verantwoording.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Puthoekseweg. Vanuit deze weg kan in verschillende richtingen van een bron worden weggevlucht. Ook is de locatie bereikbaar voor hulpdiensten.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie zal het plangebied bestaan uit een woning en schuren. De aanwezige personen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid.
4.8.3 Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van verschillende transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Vanwege de geringe omvang van de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico echter niet aanzienlijk toenemen. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Het aspect externe veiligheid vormt zodoende geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.9 Water
4.9.1 Wettelijk kader
In het onderhavige plangebied behartigt Waterschap Scheldestromen de belangen voor een goede waterstaatkundige verzorging van het beheergebied en de daaraan toegevoegde taken van wegbeheer en rioolwaterzuivering. Het beleid van het Waterschap Scheldestromen is vastgelegd in de Keur watersysteem waterschap Scheldestromen (2011).
Het watertoetsproces is voor het waterschap een belangrijk instrument in de planfase van een ruimtelijk plan. In dit proces kan in een vroeg stadium worden gezocht naar een optimale situatie voor de waterhuishouding. Het Waterschap Scheldestromen kent een brede watertoets. Dit houdt in dat in het watertoetsproces alle voor het waterschap relevante elementen worden onderzocht. Deze
elementen zijn gebundeld in een aanmeldformulier voor het watertoetsproces.
4.9.2 Toetsing
Ten behoeve van het wijzigingsplan is het aanmeldformulier van het waterschap voor de watertoets ingevuld (zie Bijlage 4). Dit aanmeldformulier is ter beoordeling voorgelegd aan het waterschap.
4.9.3 Conclusie
Uit het aanmeldformulier blijkt dat er geen belangrijke aandachtspunten voor de waterhuishouding zijn. Wel is aan te bevelen dat initiatiefnemer tussen de nieuwe schuur en de sloot minimaal 5 meter aanhoudt om de sloot vanaf eigen erf te kunnen maaien.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Wijzigingsplan
Dit wijzigingsplan is een wijziging van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2020' (hierna: basisplan) zoals dat op 28 september 2021 door de gemeenteraad van Reimerswaal is vastgesteld. De wijziging vindt plaats op basis van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 3.7.1 van dat basisplan. Op basis van die bepaling is het bouwvlak van vorm veranderd.
5.2 Regels
Omdat er sprake is van een wijzigingsbevoegdheid is het opstellen van een complete set regels niet noodzakelijk en volstaat een verwijzing naar de regels van het basisplan. De regels van de bestemmingen 'Agrarisch', 'Groen' en 'Waarde - Archeologie - 2' uit het basisplan zijn daarmee in de basis van toepassing. Daarnaast wordt er een voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing opgenomen.
5.3 Anti-dubbeltelregeling En Overgangsrecht
Verder dienen volgens paragraaf 3.2 van het Besluit ruimtelijke ordening standaardregels in bestemmingsplannen te worden opgenomen. In artikel 1.1.1 sub 3 van dat besluit is bepaald dat onder een bestemmingsplan ook een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6. eerste lid onder a of b van de Wet ruimtelijke ordening wordt verstaan. Om deze reden zijn ook een anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht opgenomen.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Conform de voorwaarden van de principemedewerking zal tussen gemeente en initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten worden. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Overleg met omwonenden
Er is overleg geweest met de bewoners van Puthoekseweg 8 . De bewoners zijn op de hoogte van het feit dat er wijziging van het bouwvlak gaat plaats vinden. Na een mondelinge toelichting heeft niemand bezwaar.
6.2.2 Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 17 november 2022 tot en met 28 december 2022 voor een periode van 6 weken voor eenieder ter inzage gelegen. Daarbij is het ontwerpwijzigingsplan opgestuurd naar de overlegpartners. Deze overlegpartners hebben een reactie gegeven, maar hebben geen zienswijzen ingediend. Hun reacties hebben geleid tot enkele aanpassingen in de toelichting. Van Dow Benelux B.V. is een zienswijze ontvangen (zie bijlage 5).
6.2.3 Ambtshalve wijzigingen
De naam van het plan 'Buitengebied 2022, wijziging Puthoekseweg 12 Waarde' is gewijzigd naar 'Buitengebied 2020, wijziging Puthoekseweg 12 Waarde'. Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan is uit het bestemmingsplan 'Buitengebied, 2022' (wordt medio 1e kwartaal 2023 vastgesteld) gehaald om te voorkomen dat de vaststelling van de plannen elkaar doorkruisen. Het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is dus 'Buitengebied, 2020', en het voorliggend wijzigingsplan is dan ook een wijziging van het plan 'Buitengebied, 2020'.
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan
Bijlage 1 Advies Aaz
Bijlage 2 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan