Water Kanaaleiland Stroodorpe-Oost
Bestemmingsplan - Gemeente Terneuzen
Vastgesteld op 07-11-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Water Kanaaleiland Stroodorpe-Oost van de gemeente Terneuzen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0715.BPAXVL02-VG99 met de bijbehorende regels.
1.3 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.4 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
1.5 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.6 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.7 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.8 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.9 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.10 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.11 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.12 geluidgevoelige objecten
woningen en andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.13 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.14 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.15 peil
- a. De kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 m bedraagt.
- b. Bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water.
- c. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.16 Wgh-inrichtingen
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
1.17 risicovolle inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 goothoogte van een bouwwerk
tussen de bovenkant van de goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel en het peil, ervan uitgaande dat de dakhelling niet groter is dan 60 graden; indien de dakhelling meer dan 60 graden bedraagt, mag de maximale bouwhoogte van een gebouw de goothoogte niet overschrijden; indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 70%), wordt de goot of boeibord van de dakkapel als goot- of boeibordhoogte aangemerkt.
2.5 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 vloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Water - Haven
Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in de paragrafen 4.2 en 4.3 |
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water - Haven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeer te water;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - droogdok': tevens voor droogdokken ten behoeve van een scheepswerf;
- c. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals haven- en afmeervoorzieningen ten behoeve van in het plangebied gevestigde bedrijven of bedrijfsactiviteiten en voor waterhuishoudkundige en waterstaatkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen worden gebouwd: een droogdok en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde bedraagt ten hoogste:
- 1. van een droogdok: 15 m;
- 2. van een verkeers- of vaarwegaanduiding: 26 m;
- 3. van een hijskraan: 40 m;
- 4. van verlichtingsmasten en andere masten: 15 m;
- 5. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 6 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. Wgh-inrichtingen zijn toegestaan;
- b. risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan;
- c. ligplaatsen ten dienste van de beroepsvaart zijn toegestaan, met alle daarbij behorende dienstverlening, zoals:
- 1. aanlegsteigers;
- 2. botenliften;
- 3. boothellingen;
- 4. bootkranen;
- 5. kaden;
- 6. loopbruggen;
- 7. reparatie- en servicevoorzieningen;
- d. ligplaatsen voor de pleziervaart zijn niet toegestaan.
Artikel 4 Waterstaat - Waterkering
Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in de paragraaf 4.4. |
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de:
- a. bescherming en veiligstelling van de waterstaatkundige functie van de regionale waterkering;
- b. water en bijbehorende voorzieningen voor de waterhuishouding.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. Op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
- b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
- c. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in de paragraaf 4.4. |
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels
6.1 Vrijwaringszone - dijk
De voor 'Vrijwaringszone - dijk' aangewezen gronden zijn - behalve voor de daar voorkomende bestemmingen - mede aangeduid voor bescherming van de primaire waterkering en waterstaatkundige voorzieningen.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen;
- c. de omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Water Kanaaleiland Stroodorpe-Oost'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan heeft een tweeledig doel:
- uitbreiding van het gezoneerd industrieterrein Stroodorpe-Oost/Sluiskil-Oost;
- het planologisch-juridisch mogelijk maken van een nieuw droogdok bij scheepswerf 'De Schroef'. Dit bedrijf is gevestigd op de noordpunt van het kanaaleiland Stroodorpe-Oost, ter hoogte van de kern Sluiskil.
De uitbreiding van het gezoneerd industrieterrein dient vooral een juridisch-administratief doel en heeft geen gevolgen voor de geluidsituatie voor milieugevoelige functies in de omgeving. De geluidbelasting van de activiteiten en werkzaamheden die op het water plaatsvinden zijn namelijk van begin af aan meegenomen bij de toetsing van milieuvergunningen aan de geluidzone rondom het gezoneerde industrieterrein.
Scheepswerf 'De Schroef' beschikt over enkele droogdokken. Een daarvan (inmiddels verwijderd) is toe aan vervanging. Het nieuwe dok is groter dan het oud dok. Om een omgevingsvergunning voor het bouwen te kunnen verlenen voor dit nieuwe dok, is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Omdat de gemeente Terneuzen planologisch medewerking wil verlenen, is het voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
In figuur 1.1. is de globaal de ligging van het plangebied aangegeven. Het plangebied omvat:
- het water tussen de kade van het industrieterrein Stroodorpe-Oost en de wal aan de zijde van de woonkern Sluiskil;
- het water waarbinnen de dokken van Scheepswerf De Schroef (komen te) liggen.
Figuur 1.1. Globale ligging plangebied
1.2 Geldend Planologisch Toetsingskader Op Gemeentelijk Niveau
Het plangebied is momenteel nog geregeld in het bestemmingsplan 'Sluiskil Oost' (vastgesteld 26 juni 2012) en de beheersverordening 'Axelse Vlakte' (vastgesteld 25 juni 2013). De beheersverordening voorziet in de juridisch-planologische regeling van het grootste deel van de planlocatie.
Het water tussen de kade van het industrieterrein Stroodorpe-Oost en de wal aan de zijde van de woonkern Sluiskil heeft in de beheersverordening de aanduidingen Water en Water-Haven. De locatie van de droogdokken heeft in het bestemmingsplan de bestemming 'Water'. In beide planologische instrumenten ligt het water binnen de geluidzones voor de industrieterreinen Sluiskil-Oost / Stroodorpe-Oost en Axelse Vlakte.
De droogdokken zijn juridisch-planologisch mogelijk gemaakt door middel van vrijstelling ex artikel 19 lid 2 (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening. Het nieuwe grotere droogdok past niet in deze verleende vrijstelling.
Figuur 1.2. Overzicht geldende ruimtelijke plannen
1.3 Leeswijzer
Deze plantoelichting is als volgt opgebouwd.
- In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de noodzaak om de grens van het gezoneerd industrieterrein aan te passen.
- In hoofdstuk 3 wordt het voornemen van de scheepswerf voor het plaatsen van een nieuw dok toegelicht. Vervolgens is dit voornemen beoordeeld op basis van het geldende beleidskader, omgevings- en financiële aspecten. Aan de hand van deze beoordeling wordt aangegeven dat het plan voldoet aan de eis van een goede ruimtelijke ordening.
- In hoofdstuk 4 wordt toegelicht op welke wijze de verruiming van het gezoneerd terrein en het nieuwe droogdok in dit bestemmingsplan juridisch-planologisch zijn geregeld.
Hoofdstuk 2 Uitbreiding Gezoneerd Industrieterrein
Rond de industrieterreinen Sluiskil-Oost en Stroodorpe-Oost is bij Koninklijk Besluit van 27 november 1990 een geluidzone vastgesteld. Dit is gedaan vanwege de aanwezigheid van grote lawaaimakers, zoals Yara Sluiskil B.V., cokesfabriek ACZC en scheepswerf De Schroef. Onder 'grote lawaaimakers' worden bedrijven verstaan die 'in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh) en die als zodanig zijn aangewezen ingevolge artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (BOR). Deze bedrijven mogen zich enkel nog vestigen op een gezoneerd industrieterrein.
Inmiddels is ACZC gesloten en heeft Heros zich op het terrein van ACZC gevestigd. Ook Heros is een grote lawaaimaker.
Op basis van de toenmalige inzichten werd in vrijwel heel Nederland enkel het landdeel van de industrieterreinen gezoneerd. Zo ook bij de industrieterreinen Sluiskil-Oost en Stroodorpe-Oost. Dit is bij nader inzien niet correct geweest. Ook de activiteiten en werkzaamheden van deze bedrijven, die op het water plaatsvinden, zoals het laden en lossen van schepen of scheepsreparaties in dokken, zijn enkel toegestaan op een gezoneerd industrieterrein.
In verband hiermee is enkele jaren geleden begonnen om het water, waarop activiteiten of werkzaamheden van bedrijven plaatsvinden, toe te voegen aan het gezoneerde industrieterrein. Voor het industrieterrein Sluiskil-Oost is dit gebeurd bij de vaststelling van het bestemmingsplan Sluiskil-Oost op 26 juni 2012.
Nu is het de beurt aan het industrieterrein Stroodorpe-Oost (het kanaaleiland). Hier zal het water tussen de kade van het noordelijk deel van industrieterrein en de wal aan de zijde van de woonkern Sluiskil alsook het water waarbinnen de dokken van Scheepswerf De Schroef zich bevinden aan het gezoneerde industrieterrein worden toegevoegd.
De verruiming van het gezoneerde industrieterrein heeft geen gevolgen voor de geluidsituatie of de geluidzone die rondom het gezoneerde terrein is vastgesteld. De (buiten)grens van de geluidzone, waarop de geluidbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein ten hoogste 50 dB(A) bedraagt, wijzigt niet. De geluidbelasting van de activiteiten en werkzaamheden op het water plaatsvinden of mogen plaatsvinden zijn van begin af aan meegenomen bij de toetsing van milieuvergunningen aan de zoneringsvoorwaarden.
Hoofdstuk 3 Droogdok Scheepswerf De Schroef
3.1 Huidige Situatie
De droogdokken van de scheepswerf liggen aan de noordzijde van het kanaaleiland in het Kanaal van Gent naar Terneuzen, ter hoogte van de kern Sluiskil. In figuur 3.1 is de ligging van de droogdokken globaal weergegeven.
Figuur 3.1. Globale ligging droogdokken
Figuur 3.2. Impressie droogdokken van scheepswerf De Schroef (met het al verwijderde droogdok B)
3.2 Gewenste Situatie
Scheepswerf 'De Schroef' heeft een initiatief bij de gemeente kenbaar gemaakt om een nieuw droogdok te plaatsen. Het voorgaande droogdok is onlangs onherstelbaar beschadigd geraakt en verwijderd. De scheepswerf wil met het nieuwe droogdok ook aansluiten bij de eisen van deze tijd. Dit betekent dat het vervangende droogdok ruimere afmetingen heeft ten opzichte van het voorgaande droogdok en hiermee nieuwe ruime binnenvaartschepen kan bedienen.
De locatie van het nieuwe droogdok (droogdok B) is weergeven in figuur 3.3. De afmetingen bedragen circa 162 x 30 meter. In figuur 3.2 is een impressie weergegeven van de droogdokken (met het al verwijderde droogdok B) van scheepswerf De Schroef.
Het nieuwe droogdok is zodanig gepositioneerd dat het zoveel mogelijk aan het zicht onttrokken wordt vanaf de weg en omliggende woningen (het droogdok wordt immers grotendeels achter droogdok A gerealiseerd). Daarnaast wordt met de voorgenomen locatie van het droogdok de afstand tot de vaargeul van het kanaal zo groot mogelijk gehouden.
Afwijkend ten opzichte van de eerder verleende toestemming tot strijdig gebruik gaat het plan uit van:
- ruimere afmetingen van het droogdok ten opzichte van de geldende situatie;
- een ligging van het nieuwe droogdok op het gezoneerde industrieterrein Stroodorpe-Oost (in plaats van dat de locatie ligt binnen de geluidzone Sluiskil-Oost/ Stroodorpe-Oost).
Figuur 3.3. Beoogde situering nieuwe droogdok B
3.3 Toetsing Aan Beleid
In deze paragraaf wordt de vervanging en vergroting van het droogdok getoetst aan het hiervoor relevante ruimtelijke ordeningsbeleid voor zover planologisch / ruimtelijk van belang. Deze paragraaf bevat niet de toetsing aan het geldend bestemmingsplan of beheersverordening. Daarvoor wordt verwezen naar paragraaf 1.2.
Ruimtelijk beleid | Beleidsdoelstelling | Afweging en conclusie |
Rijk Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte Provincie Omgevingsplan Zeeland 2012 - 2018 Gebiedsagenda Zeeland (2009) Stuurgroep Zeeuws Vlaamse Kanaalzone Gebiedsvisie Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone (2009) Gemeente Terneuzen Structuurvisie Terneuzen 2025 | - Voldoen aan het voor de ontwikkeling geldende beleid - Ontwikkeling en uitbreiding economische bedrijvigheid kanaalzone - Bevordering/waarborging zorgvuldig ruimtegebruik | De Kanaalzone tussen Terneuzen en Gent is in het provinciaal beleid aangewezen als ontwikkelgebied voor verdere bedrijvigheid. In de gemeentelijke structuurvisie is de omgeving van voorliggend plangebied aangewezen als werkgebied (Kanaalzone, zie figuur 3.5). Voorts wordt beleidsmatig ingezet op flexibiliteit: dit is wenselijk omdat de toekomst niet te voorspellen is c.q. om adequaat in te kunnen spelen op actuele ontwikkelingen en initiatieven in de markt. Voor het overige is er geen specifiek ruimtelijk beleid van Rijk, provincie en gemeente ten aanzien van scheepswerven. Voorliggend initiatief draagt bij aan de continuïteit van de onderneming en daarmee aan de beleidsmatig voorgestane ontwikkeling en uitbreiding van de economische bedrijvigheid in de Kanaalzone. Het betreffende water is al bedrijfsmatig in gebruik. Er is dan ook sprake van een passende functie. |
Figuur 3.4. Structuurbeeld gemeente Terneuzen (bron: Structuurvisie Terneuzen 2025)
3.4 Toetsing Aan Omgevingsaspecten
In deze paragraaf wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de relevante sectorale aspecten en wetgeving.
3.4.1 Waterparagraaf
Inleiding
In het kader van de verplichte watertoets dient de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
Onderzoek en conclusie
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Rijkswaterstaat, verantwoordelijk voor het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer. Rijkswaterstaat is daarmee formeel de waterbeheerder. Rijkswaterstaat is ook scheepvaart- en waterkeringsbeheerder van het kanaal Gent-Terneuzen.
Bij het tot stand komen van deze waterparagraaf is met deze instantie overleg gevoerd. Geconcludeerd is dat het aspect water geen belemmering vormt voor de realisatie van het nieuwe droogdok. Van compensatie vanwege toename in verhard oppervlak is geen sprake. Met de e-mail van d.d. 9-4-2013 heeft Rijkswaterstaat ingestemd met de ontwikkeling. Er is voor de vervanging van het drijvende dok al een watervergunning afgegeven door Rijkswaterstaat.
3.4.2 Bodemkwaliteit
Beoordelingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
Op grond van het Besluit bodemkwaliteit mag de huidige bodemkwaliteit geen belemmering vormen voor toekomstige functie
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling wordt gerealiseerd op het water en er is geen sprake van een nieuwe functiewijziging. De waterbodem wordt door het leggen van het droogdok vrijwel niet geroerd. Bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
3.4.3 Cultuurhistorie en archeologie
Beoordelingskader
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor afwijken van het bestemmingsplan rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Cultuurhistorie omvat archeologische, landschappelijke en bouwhistorische aspecten.
Op 27 januari 2011 is door de gemeenteraad van Terneuzen het interim beleid archeologie vastgesteld. De insteek van dit beleid is het regelen van archeologie in ruimtelijke plannen. In een cyclus van 10 jaar zullen alle ruimtelijke plannen aangepast worden, waarbij archeologie in de plannen zal worden ingebracht of geactualiseerd aan de hand van het dan geldende beleid. Als vangnet fungeert de Erfgoedverordening Terneuzen 2011. Deze verordening is geactualiseerd en is in samenhang met het archeologiebeleid opnieuw vastgesteld.
Analyse en afweging landschap en bouwhistorie
De locatie en directe omgeving daarvan maken geen onderdeel uit van de cultuurhistorische hoofdstructuur en evenmin van bijzondere landschappelijke waarden. Er worden door het beoogde nieuwe droogdok geen cultuurhistorische waarden aangetast.
Analyse en afweging archeologie
De archeologische toets is opgenomen in bijlage 1. Uit de toets blijkt dat het aspect geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
De aspecten cultuurhistorie en bouwhistorie vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Ook vanuit archeologisch oogpunt is er geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
3.4.4 Ecologie
In deze (sub) paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Onderzoek
Het onderzoek is opgenomen in bijlage 2.
Conclusie
Zowel de Natuurbeschermingswet 1998 als de Ecologische hoofdstructuur vormt geen beletsel voor de ontwikkeling. Er vindt geen verstoring plaats van beschermde natuurwaarden. Een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is niet nodig. Er vindt evenmin een verstoring plaats van de waarden die zijn beschermd in het kader van de provinciale EHS.
Geconcludeerd wordt dat voor de beoogde ontwikkeling geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist is.
3.4.5 Relatie met omliggende functies
Beoordelingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van milieugevoelige of milieuhinderlijke functies:
- een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen in de omgeving;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de aanwezige bedrijven/inrichtingen.
Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met verscheidene activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van milieugevoelige functies. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit nader specialistisch onderzoek blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.
Onderzoek
Voor de reparatie van schepen van staal groter dan 25 meter geldt een richtafstand van 500 meter voor geluid (inrichtingslawaai), 100 voor geur en stof en 50 meter voor gevaar. Het nieuwe droogdok ligt op circa 110 meter afstand van de woningen aan de westzijde (kern Sluiskil). Alleen aan de richtafstand van geluid ( inrichtingslawaai) wordt niet voldaan. Dit is echter niet van belang omdat de ontwikkeling plaatsvindt op een gezoneerd industrieterrein. De geluidaspecten worden getoetst aan de geluidzone. In paragraaf 3.4.6 wordt hierop ingegaan.
Conclusie
Op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de woningen aan de westzijde (kern Sluiskil) een acceptabel woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Het aspect relatie met omliggende functies vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
3.4.6 Industrielawaai en geluidzone
Toetsingskader
Uit paragraaf 3.4.5 blijkt dat het inrichtingslawaai het maatgevende milieuaspect is. Om het droogdok te kunnen vervangen, zal moeten worden voldaan aan de bepalingen uit de Wet milieubeheer (Wm). Als de activiteiten niet passen binnen de geldende milieuvergunning zal een zogeheten 'revisievergunning' moeten worden verleend. Anders kan worden volstaan met een melding.
In hoofdstuk 2 is al aangegeven dat de locatie van de scheepswerf (het landgedeelte) op een industrieterrein ligt waarop inrichtingen kunnen worden gevestigd die 'in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In verband hiermee is rondom dit terrein een geluidzone industrielawaai vastgesteld (geluidzone Sluiskil-Oost/Stroodorpe-Oost). Ook ligt de locatie binnen de geluidzone van het zeehaven- en industrieterrein Axelse Vlakte II. (Zie ook paragraaf 1.2, figuur 1.2). Op de (buiten)grens van de geluidzone mag de geluidbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Voor het gezoneerde industrieterrein zelf en daarop aanwezige of geprojecteerde woningen gelden geen geluidnormen.
Na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan zal de gehele inrichting (inclusief het water) liggen op een gezoneerd industrieterrein. Dat betekent dat het lawaai van de gehele inrichting (inclusief de geluidproductie op het water) moeten worden getoetst aan de hiervoor vermelde geluidzone en eventueel verleende maximaal toelaatbare geluidbelasting op de gevel van woningen in de omgeving. Bij de toetsing aan de geluidzone wordt ook de bestaande geluidbelasting van de andere bedrijven betrokken.
Onderzoek en conclusie
Om de activiteiten te kunnen toetsen aan de geluidzone, is in opdracht van de scheepswerf akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ter plaatse van zonebewakingspunten, vergunningspunten en geluidgevoelige bestemmingen vanwege de gehele inrichting.1
Gebleken is dat de geluidproductie van het nieuwe droogdok B aanzienlijk lager is dan die van het voormalige droogdok B. In de situatie met realistische maatregelen is de geluidbijdrage van de gehele inrichting op de geluidzone niet relevant omdat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van de zonepunten maximaal 30 dB(A) etmaalwaarde bedraagt en daarmee 20 dB(A) onder de hiervoor vermelde grenswaarde van 50 dB(A).
Omdat de huidige, vergunde geluidproductie past binnen de geluidzone (zie hoofdstuk 2) en de geluidproductie van de activiteiten en werkzaamheden op het nieuwe droogdok B lager is dan het voormalige droogdok B, zal de nieuwe bedrijfssituatie ook passen binnen de geluidzone.
Conclusie
Het aspect inrichtingslawaai vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. De geluidproductie van het nieuwe droogdok B is lager dan die van het oude dok. Het woon- en leefklimaat wordt ten gevolge van het droogdok niet negatief beïnvloed.
- 1. Akoestisch onderzoek Scheepswerf De Schroef BV, Greten Raadgevende Ingenieurs, Documentnummer: Rakw926aeA0.jg Revisie: 0 Datum: 17-10-2012
3.4.7 Externe veiligheid
Beoordelingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Voor het PR geldt de risicocontour van de kans één op een miljoen (10-6) als grenswaarde voor kwetsbare objecten (afwijken is niet mogelijk) en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten (afwijken is mogelijk maar alleen na motivering).
Het GR is de cumulatieve kans, grafisch weergegeven in een curve, dat een groep personen van 10, 100 en 1.000 personen tegelijk komt te overlijden als gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof. Het GR is niet wettelijk genormeerd. Voor het GR geldt een oriënterende waarde als richtlijn. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek
Inrichtingen
Ten noordoosten van het plangebied is de BRZO-inrichting Yara Sluiskil B.V. gevestigd. Dit is een niet-categoriale inrichting2 waar de opslag en verlading van ammoniak plaatsvindt. Door het bedrijf is een veiligheidsrapport vervaardigd, waarin ook een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) is opgenomen. Uit deze QRA (van mei 2008) blijkt dat er binnen de maatgevende contouren van het PR (die met de kans 10-5 en 10-6) (zie figuur 4.1) geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aanwezig zijn. Het nieuwe droogdok, valt buiten de PR 10-6 risicocontour. Daarmee vormt het PR geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Uit de QRA blijkt dat het groepsrisico in de huidige situatie de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Het nieuwe droogdok zal in omvang iets groter zijn dan het vorige exemplaar. Dit zorgt ervoor dat er grotere schepen gerepareerd kunnen worden. De realisatie van het nieuwe droogdok zorgen echter niet voor meer personen. Het groepsrisico zal niet toenemen ten opzichte van de huidige situatie.
Figuur 3.5 Risicocontouren Yara Sluiskil B.V. (Bron: TNO).
Vervoer van gevaarlijke stoffen
De ontwikkeling ligt in het kanaal van Gent naar Terneuzen. Dit kanaal is conform het basisnet water een rode vaarweg. Voor rode vaarwegen geldt dat de PR 10-6 risicocontour maximaal tot de oever mag reiken, de ontwikkeling ligt in het kanaal van Gent naar Terneuzen en dus binnen de PR 10-6 risicocontour. Het plasbrandaandachtsgebied voor rode vaarwegen bedraagt 40 meter vanaf de oever, de ontwikkeling ligt ook binnen het plasbrandaandachtsgebied. De ontwikkeling betreft echter geen (beperkt) kwetsbaar object. Het is daarom mogelijk deze ontwikkeling hier te realiseren.
Het nieuwe droogdok vervangt het voorgaande droogdok, van een toename in personen en dus een hoger groepsrisico is geen sprake.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
- 2. Dit zijn inrichtingen waarvoor het plaatsgebonden risico met een risicoberekening (QRA) dient te worden bepaald.
3.4.8 Besluit milieueffectrapportage
Vormvrije mer-beoordeling
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een droogdok. Dit betreft een uitbreiding van de inrichting. Het totale oppervlak van de inrichting komt hiermee op 0,4 hectare.
De voorgenomen uitbreiding van het droogdok is relevant vanuit het oogpunt van de mer-regelgeving. Op een bestemmingsplan dat voorziet in de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor het bouwen, onderhouden, repareren of behandelen van de oppervlakte van metalen schepen, is namelijk de mer-beoordelingsplicht van toepassing (categorie D 32.6 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.). Omdat de oppervlakte van de uitbreiding (totaal circa 0,4 ha) minder dan de drempelwaarde van 5 ha bedraagt en er geen bijzondere omstandigheden zijn (zoals de gevoeligheid van het gebied), kan worden volstaan met een zogenaamde vormvrije mer-beoordeling.
In een vormvrije mer-beoordeling wordt nagegaan of sprake kan zijn van belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen: - de kenmerken van de projecten; - de plaats van de projecten; - de kenmerken van de potentiële effecten. Als blijkt dat het ontstaan van belangrijke negatieve effecten voor het milieu niet kan worden uitgesloten dient een projectMER te worden uitgevoerd. |
Op een vormvrije mer-beoordeling is geen mer-beoordelingsprocedure van toepassing. Tegelijkertijd met de vaststelling van het bestemmingsplan, neemt het bevoegd gezag een standpunt in over de mogelijke negatieve gevolgen voor het milieu.
Beschrijving milieueffecten
In de onderbouwing van een bestemmingsplan voor een scheepswerf of droogdok wordt aan dezelfde milieuaspecten aandacht besteed, die ook worden onderzocht in een vormvrije mer-beoordeling. Er is wel een verschil in conclusies die worden getrokken op basis van de (onderzoeks)informatie. In een bestemmingsplan wordt conclusies getrokken ten aanzien van het beleid en de normstelling voor een bepaald milieuaspect. In een vormvrije mer-beoordeling wordt geconcludeerd of er sprake is van belangrijke negatieve effecten voor het milieu die de uitvoering van een projectMER noodzakelijk maken. Omdat de beschrijving van de milieuaspecten grotendeels samenvalt, is ervoor gekozen om het milieuhoofdstuk in dit bestemmingsplan op een zodanige manier vorm te geven dat het tevens als vormvrije mer-beoordeling fungeert. Hiermee wordt bereikt dat de milieu-informatie op één plek in het bestemmingsplan aanwezig is, in plaats van in verschillende hoofdstukken.
Conclusie
In deze hoofdstukken wordt geconcludeerd dat de realisatie van het droogdok geen significant negatieve effecten heeft. Het nieuwe droogdok komt ter vervanging van de voorheen gezonken droogdok. De effecten hiervan zijn niet significant.
3.4.9 Luchtkwaliteit
Beoordelingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm). Dit onderdeel van de Wm (Luchtkwaliteitseisen) heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De Wm bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 3.1. weergegeven.
Tabel 3.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer
Stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
40 µg/m³ | vanaf 2015 | ||
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In het 'Besluit niet in betekenende mate' (NIBM) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- 1. een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- 2. een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.
Analyse en afweging
Van een significante toename van het verkeer als gevolg van de realisatie van het droogdok is geen sprake. Het droogdok komt ter vervanging van een eerder droogdok en zorgt niet voor een noemenswaardige verkeerstoename. Daarom is niet te verwachten dat het project in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Op basis van het NIBM-tool van het ministerie van VROM is geconcludeerd dat het project in niet betekende mate (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Berekeningen zijn gelet op het voorgaande niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is op basis van de NSL-Monitoringstool de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied in beeld gebracht. Uit de monitoringstool blijkt dat in 2011 langs de dichtstbijzijnde maatgevende weg, de provinciale weg N61 in de concentratie stikstofdioxide en fijn stof aanzienlijk minder bedraagt dan de grenswaarden: 23,8 µg/m3 voor stikstofdioxide en 25,7 µg/m3 voor fijn stof. Het aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijn stof bedraagt maximaal 18 dagen. Hiermee wordt in 2011 al op alle fronten voldaan aan de grenswaarden die gesteld worden in de Wet Milieubeheer. Bekend is overigens dat de luchtkwaliteit in Nederland in de loop der jaren zal verbeteren (onder andere door het gebruik van schonere auto's en geavanceerde technieken).
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
3.4.10 Kabels en buisleidingen
Beoordelingskader
Planologisch relevante kabels en leidingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek
Er zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen in de directe omgeving aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden bij de werkzaamheden.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen levert geen belemmering op voor het project.
3.5 Financiële Aspecten Droogdok
3.5.1 Financiële uitvoerbaarheid
De financiële uitvoerbaarheid van het project is afdoende gewaarborgd. Voor de ontwikkeling van het droogdok heeft de gemeente met de Scheepswerf D e Schroef een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten waarin de (financiële) afspraken over het project zijn vastgelegd, inclusief kostenverhaal (waaronder ook de kosten voor de procedurele aspecten en onderzoeken). Deze overeenkomst wordt aangemerkt als anterieure overeenkomst.
De gronden (het water) zijn in eigendom van de Nederlandse Staat ten aanzien waarvan heeft te gelden dat Rijkswaterstaat de beheerder is van deze locatie. Het droogdok wordt gerealiseerd door en gefinancierd uit de eigen middelen van de scheepswerf.
3.5.2 Kostenverhaal
In de Wet ruimtelijke ordening zijn regels opgenomen over de grondexploitatie. Deze regels verplichten tot kostenverhaal door de gemeente. Er is sprake van kostenverhaal (6.2.3. tot en met 6.2.5. Besluit ruimtelijke ordening (Bro)) als een bouwplan zoals aangegeven in 6.2.1 Bro wordt mogelijk gemaakt. Het bouwplan wordt als dergelijk bouwplan aangemerkt.
Voor de beoogde ontwikkeling is tussen scheepswerf de Schroef en de gemeente een privaatrechtelijke (zgn. anterieure) overeenkomst gesloten waarin de afspraken over het plan zijn vastgelegd, inclusief het kostenverhaal. Dat betekent dat geen exploitatieplan behoeft te worden vastgesteld.
3.6 Conclusies Toetsing Planologische Uitvoerbaarheid
Het gemeentebestuur acht de vervanging van droogdok B door een nieuw en groter droogdok planologisch gewenst, passend en uitvoerbaar. Door de realisatie van het droogdok kunnen grotere schepen worden bediend. Dit heeft een positieve invloed op de bedrijfseconomische situatie van de scheepswerf. Het nieuwe droogdok draagt daarmee bij aan de continuïteit van de onderneming.
Het plan voldoet ook aan het relevante planologische beleidskader en wet- en regelgeving. Sprake is slechts van beperkte verruiming van de eerder verleende vrijstelling voor het strijdig gebruik. Dit houdt in: een groter droogdok dan in de huidige situatie.
Hoofdstuk 4 Toelichting Op De Juridische Regeling
4.1 Wettelijk Kader
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008) bindende afspraken waaraan het bestemmingsplan moet voldoen (noot: Tussen 1 oktober 2012 en 1 juli 2013 mogen zowel de RO Standaarden 2008, als de RO Standaarden 2012 worden toegepast. Voor alle plannen die vanaf 1 juli 2013 in procedure gaan, zijn de RO Standaarden 2012 verplicht). De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de regels en het renvooi. Conform SVBP 2008 bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten. In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren.
4.2 Regeling Verruiming Van Het Gezoneerd Terrein
Het water dat in dit bestemmingsplan is opgenomen, ligt geheel binnen het kanaal van Gent naar Terneuzen. Het maakt geen onderdeel uit van de primaire vaarweg. Aan de gronden is zodoende de bestemming Water - Haven toegekend (artikel 3). Binnen deze waterbestemming zijn Wgh-inrichtingen mogelijk gemaakt. Daarmee is dit water een gezoneerd terrein en geen onderdeel meer van de geluidzone.
4.3 Regeling Droogdok Scheepswerf De Schroef
Binnen de bestemming Water - Haven is het bedrijfsmatige gebruik van het water geregeld. Een droogdok is echter en bijzondere functie die vanwege de omvang niet zomaar past in deze waterbestemming. Om het nieuwe droogdok B mogelijk te maken, is de functieaanduiding 'specifieke vorm van water - droogdok' opgenomen.
Ten aanzien van het bouwen zijn hoogte beperkingen opgenomen voor vaarwegaanduidingen, (verlichtings)masten en voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.4 Toelichting Op De Overige Regels
4.4.1 Dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering.
De waterkerende dijk is planologisch geregeld met de dubbelbestemming Waterstaat -Waterkering. De begrenzing van de bestemming is afgestemd op het in de Keur watersysteem waterschap Scheldestromen 2011 aangewezen waterstaatswerk. Op de gronden (het water) mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - ook worden gebouwd, maar met beperkingen.
De beschermingszones die te maken hebben met de stabiliteit van de waterkering en eventuele toekomstige dijkverzwaringen zijn niet in de bestemming opgenomen. Voor de binnenste beschermingszone (beschermingszone A) is de gebiedsaanduiding Vrijwaringszone - dijk opgenomen (zie hierna).
4.4.2 Inleidende en algemene regels
Naast de bestemming(sartikel)en bevat het bestemmingsplan verplichte regels als Begrippen en Wijze van meten. Alleen die begrippen zijn opgenomen die nodig zijn voor een goede toepassing van het plan. De regeling voor de wijze van meten volgt de wettelijke standaard (zie paragraaf 4.1).
Verder zijn Algemene regels opgenomen met daarin de Anti-dubbeltelregel en de Algemene aanduidingsregels. De anti-dubbeltelbepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd. In voorliggend bestemmingsplan heeft dit artikel vrijwel geen betekenis aangezien er geen maximum oppervlaktemaat voor bouwwerken is voorgeschreven.
Met de gebiedsaanduiding Vrijwaringszone - dijk is beschermingszone A geregeld, behorende bij het primaire waterstaatswerk. Onder voorwaarden is bouwen in deze zone mogelijk. In bepaalde gevallen is schriftelijk advies van beheerder van de waterkering (Rijkswaterstaat) nodig.
De Algemene afwijkingsregels bieden flexibiliteit om van maatvoeringen (bijvoorbeeld hoogtematen) af te wijken. Hiervoor is wel een procedure nodig.
4.4.3 Overgangs- en slotregels
Verder zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Dit Overgangsrecht is ontleend aan artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Ook is een strafbepaling opgenomen voor overtreding van de gebruiksbepalingen. In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels worden aangeduid.
Hoofdstuk 5 Resultaten Maatschappelijke Uitvoerbaarheid En Overleg
In het kader van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het ontwerpbestemmingsplan Water Kanaaleiland Stroodorpe-Oost' (gedateerd 27 juni 2013) met identificatienummer NL.IMRO.0715.BPAXVL02-ON01 toegezonden aan diverse instanties en organisaties.
Het ontwerpbestemmingsplan was digitaal raadpleegbaar bij de publieksbalies van de gemeente Terneuzen van 4 juli 2013 tot en met 14 augustus 2013. Het plan was ook integraal te raadplegen via de websites www.ruimtelijkeplannen.nl en www.terneuzen.nl/bestemmingsplannen.
Er zijn geen zienswijzen op het plan ingediend.
Wel is van Rijkswaterstaat een memo ontvangen waarin wordt aangegeven dat er voor overige beschreven werken, zoals ligplaatsen ten dienste van de scheepvaart en het aanleggen van voorzieningen, die nieuw zijn of uitgebreid worden, een vergunning-/meldingplicht geldt op grond van de Waterwet c.q. een ontheffing op grond van het Scheepvaartreglement Kanaal van Gent naar Terneuzen. Hiervoor is Rijkswaterstaat bevoegd gezag is. Hiervan wordt kennis genomen.
In paragraaf 3.2 is aangegeven dat met de voorgenomen locatie van het droogdok de afstand tot de vaargeul van het kanaal zo groot mogelijk wordt gehouden. Op het moment dat een nieuwe uitbreiding van het terrein c.q. en nieuwe locatie van het droogdok aan de orde is, dan geldt ook hiervoor een vergunning-/meldingplicht op grond van de Waterwet.