KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein - Haven B
Artikel 4 Water
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Situering En Begrenzing Plangebied
1.3 Beheersverordening Axelse Vlakte En Axelse Vlakte, Finlandweg
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Gewenste Situatie
2.3 Mogelijke Inrichting
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving
4.1 Inleiding
4.2 Ecologie En Natuur
4.3 Bodem
4.4 Archeologie En Cultuurhistorie
4.5 Geluid
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Kabels En Leidingen
4.9 Bedrijven En Milieuzonering
4.10 Verkeer En Parkeren
4.11 Water
4.12 Niet-gesprongen Explosieven
4.13 Ladder Van Duurzame Verstedelijking
4.14 Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Juridische Regeling
5.1 Algemeen
5.2 Juridisch Systeem
5.3 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Natuurtoets
Bijlage 2 Nader Onderzoek Ecologie Bnext Terneuzen
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek M 629
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek M 630
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek Perceel M 1121
Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek Percelen M 406, M 407 En M 1657
Bijlage 7 Cultuurhistorisch Onderzoek
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 9 Onderzoek Naar Externe Veiligheid
Bijlage 10 Onderzoek Naar Bedrijven En Milieuzonering
Bijlage 11 Watertoets
Bijlage 12 Milieueffectrapport (Zie Separaat Document)

Axelse Vlakte, Finlandweg ongenummerd (uitbreiding Bnext.nl)

Bestemmingsplan - Gemeente Terneuzen

Ontwerp op 12-01-2023 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Axelse Vlakte, Finlandweg ongenummerd (uitbreiding Bnext.nl) met identificatienummer NL.IMRO.0715.BPAXVL10-ON01 van de gemeente Terneuzen;

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft;

1.6 afgewerkt bouwterrein:

  • de gemiddelde hoogte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde omringende grond:
  • bij hellende terreinen: het hoogste punt van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde omringende grond;

1.7 afgraven en ophogen van de bodem:

het verrichten van handelingen, waardoor de hoogteligging van een terrein of de bodem van een water (al dan niet tijdelijk) wordt verlaagd. Hieronder wordt niet begrepen:

  1. a. de werkzaamheden, die in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering worden verricht zoals (diep)ploegen en frezen;
  2. b. het maken van ondiepe (circa 1 meter) en weder te dichten sleuven en gaten voor het leggen van buizen, drainagebuizen en kabels;
  3. c. het reguliere onderhoud aan watergangen (baggerwerkzaamheden);

1.8 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.9 antenne-installatie:

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.10 antennedrager:

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.11 archeologisch deskundige:

de beleidsmedewerker archeologie van de gemeente, de gemeentelijk adviseur archeologie of een door het college aangewezen deskundige op het gebied van archeologie;

1.12 Awb:

de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingsgrens:

de op de kaart, blijkens de daarop voorkomende verklaring, als zodanig aangegeven lijn, die door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan;

1.15 bebouwingspercentage:

een percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd en dat is aangegeven in de regels of bij uitzondering op de verbeelding is aangeduid;

1.16 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.17 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.18 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

1.19 bedrijfs- of dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon of personen, wiens of wier huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.20 beperkt kwetsbare objecten:

verspreid liggende woningen (maximaal twee woningen per hectare), dienst- en bedrijfswoningen, kleinschaliger kantoorgebouwen, horecabedrijven, winkels tot 2.000 vierkante meter, kampeer- en recreatieterreinen, sporthallen, zwembaden en speeltuinen, zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.21 bestaand

afstands-, hoogte-, inhouds-, oppervlaktematen en aantallen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.22 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.23 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.24 bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.25 Bevi-inrichtingen:

bedrijven waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is;

1.26 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.27 Bouwbesluit

het Bouwbesluit, zoals dat luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.28 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.29 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.30 bouwlaag:

een bouwlaag is het gedeelte van een bouwwerk gelegen tussen twee vloeren of een vloer en een dak, met uitzondering van de kelder, het souterrain en de zolder;

1.31 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.32 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.33 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.34 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.35 bulkgoederen:

onverpakte vaste en/of vloeibare goederen die in grote hoeveelheden tegelijk gestort, opgeslagen en vervoerd kunnen worden, waaronder zand, grond, grind, stenen, graan, afvalwater;

1.36 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.37 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.38 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.39 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen zoals bijvoorbeeld een kantoor, uitzendbureau, reisbureau, kapper, schoonheidssalon, fysiotherapeut, belwinkel en internetcafé, etc;

1.40 Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheenEHS):

elementen die als verbinding fungeren tussen ecologische stapstenen of kerngebieden, rekening houdend met de reeds aanwezig landschapselementen en de flora en fauna;

1.41 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.42 geluidgevoelige objecten:

woningen, woonwagenstandplaatsen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld gedefinieerd in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.

1.43 geluidproducerende inrichtingen:

inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken zoals gedefinieerd in de Wet geluidhinder;

1.44 geluidsbelasting vanwege een industrieterrein:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen op een industrieterrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.45 geluidsbelasting vanwege een spoorweg:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.46 geluidsbelasting vanwege een weg:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

geluidsgevoelige objecten

1.47 geluidsgevoelige objecten:

woningen, woonwagenstandplaatsen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld gedefinieerd in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.48 geluidzone - industrie:

een geluidszone zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het gezoneerd industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.49 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder (Stbl. 1981, 533) rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;

1.50 geurgevoelig object:

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

1.51 grenswaarde:

grens, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico;

1.52 groepsrisico (GR):

de kans op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de activiteit, het aantal personen dat in de omgeving van de activiteit verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR;

1.53 grootschalige detailhandel:

detailhandelsvoorzieningen met een bedrijfsvloeroppervlak van 1.500 m2 of meer;

1.54 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;

1.55 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.56 horecabedrijf:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

1.57 huishouden:

de bewoning door een persoon of meerdere personen in de vorm van een vast samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur of een bijzondere woonvorm, van een woning. Dit samenlevingsverband dient in continuïteit en onderlinge verbondenheid te zijn.

1.58 installaties ten behoeve van energievoorziening:

alle installaties voor de productie van energie, CO2 (koolstofdioxide) en stroom, hoofdzakelijk ten behoeve van de klimatisering (verwarming, koeling en CO2-dosering) van kassen en de bijbehorende bedrijfsruimten, inclusief de bijbehorende behuizing;

1.59 kantine:

verblijfslokaal ten behoeve van o.a. recreatieve voorzieningen en maatschappelijke doeleinden waar men, als ondergeschikte functie aan de bestemming, consumpties kan kopen en nuttigen;

1.60 kampeermiddel:

  1. a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  2. b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40 van de Ww een omgevingsvergunning ingevolge de Wabo vereist is;
  3. c. een en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.61 kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.62 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.63 Keur:

wettelijke regels, opgesteld door het waterschap, waarin regels zijn opgenomen voor het bouwen en het gebruik van de gronden die aan een waterloop of (binnen een) waterkering zijn gelegen;

1.64 kwetsbare objecten:

woningen, verblijfsgebouwen voor minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, ziekenhuizen, bejaardenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingshuizen, scholen, (delen) van gebouwen voor dagopvang van minderjarigen, gebouwen waar langdurig meer dan vijftig mensen verblijven (zoals grote kantoren, hotels of winkels en winkelcentra), kantoorgebouwen en hotels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 vierkante meter per object, winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van 2.000 vierkante meter per winkel en sport-, kampeer- en recreatieterreinen voor langdurig verblijf van meer dan vijftig mensen, zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.65 landschapswaarde:

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur;

1.66 maaiveld:

de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan;

1.67 maatvoeringsvlak:

het geometrisch bepaald vlak, dat goothoogtes en woningtypes scheidt;

1.68 nevenfunctie/activiteit:

een activiteit die niet rechtstreeks de bedrijfs- of functie-uitoefening overeenkomstig de bestemming betreft en die van een zodanige (beperkte) bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang is dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en ruimtelijke verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar en als zodanig ook functioneel aanwezig blijft;

1.69 nok:

het snijpunt van twee hellende vlakken;

1.70 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.71 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;

1.72 openbare ruimte:

ruimte die voor iedereen toegankelijk is;

1.73 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.74 peil:

  1. a. voor gebouwen waarvan de toegang op maximaal 5 meter van de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor gebouwen die worden gebouwd in de dijk tot 2 meter onder de kruin van de dijk: de kruin van het aanliggende dijklichaam;
  3. c. voor gebouwen in de dijk op meer dan 2 meter onder de kruin van de dijk: het gemiddelde bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
  4. d. in andere gevallen en voor bouwwerken geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld van het bouwperceel;
  5. e. bij ligging in of op het water: het Normaal Amsterdams Peil (NAP);

1.75 perceelsgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.76 plaatsgebonden risico (PR):

de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een risicovolle activiteit bevindt, overlijdt door een ongeval vanwege die activiteit, waarbij plaatsen met een gelijk risico door zogenaamde risicocontouren op een kaart kunnen worden weergegeven.

1.77 risicocontour:

contour rondom een risicovolle inrichting die de zone begrenst waar het plaatsgebonden risico, zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), gelijk is aan of groter is dan 10-6 per jaar;

1.78 risicovolle inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.79 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.80 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering zoals de lijst is opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten deeluitmakende van deze regels;

1.81 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond;

1.82 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw.

1.83 Wabo:

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.84 watergang:

een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;

1.85 waterkering:

een voorziening om water tegen te houden, zoals een dijk en een dam;

1.86 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Afstand

Afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot de perceelsgrens worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

  1. a. bij zadel- en schilddaken en platte daken: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, goothoogten met een ondergeschikte lengte ten opzichte van de gevel niet meegerekend;
  2. b. bij lessenaarsdaken: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, goothoogten met een ondergeschikte lengte ten opzichte van de gevel niet meegerekend en voor zover niet gelijk aan de (bouw)hoogte van het bouwwerk.

2.3 De dakhelling van een bouwwerk

De hoek tussen het dakvlak en een horizontale lijn. Bij een gebroken kap wordt de dakhoek c.q. hellingshoek gemeten op de (denkbeeldige) lijn tussen de bovenkant van de goot en de bovenkant van de nok.

2.4 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 De (bouw)hoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk.

2.6 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 Het bebouwde oppervlakte van een bouwperceel of een ander terrein

Door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in deze regels anders is bepaald.

2.8 De hoogte van een windmolen

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen.

2.9 De hoogte van een kleine windturbine

Vanaf het peil tot aan het hoogst mogelijke punt van de rotor.

2.10 Ondergeschikte delen

Bij het bepalen van afstanden, hoogtes, oppervlakten en inhoud blijven uitstekende bouwdelen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 meter buiten beschouwing.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein - Haven B

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - Haven B' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - haven b bedrijf van categorie 3.1 tot en met 4.2' bedrijfsactiviteiten vanaf milieucategorie 3.1 tot en met categorie 4.2 voor zover deel uitmakend van de bij deze regels behorende Staat vanbedrijfsactiviteiten en daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten;
  2. b. bedrijfsactiviteiten met de SBI-code zoals hierna in de tabel genoemd, uit ten hoogste voor deze bedrijfsactiviteit in de tabel aangegeven categorie van de Staat vanbedrijfsactiviteiten:
SBI-code uit ten hoogste categorie betreft
383202 5.2 breekzeefinstallatie cap > 100.000 ton per jaar

alsmede voor:

  1. c. aan de functies onder a en b gebonden ondergeschikte kantoren;
  2. d. aan de functies onder a en b gebonden parkeervoorzieningen;
  3. e. ter plaatse van de aanduiding 'laad- en losplaats': een kade voor het laden en lossen;
  4. f. water;
  5. g. nutsvoorzieningen.

met dien verstande dat:

  1. h. de volgende bedrijfsactiviteiten zijn uitgesloten:
    1. 1. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
    2. 2. risicovolle inrichtingen, tenzij de veiligheidsafstand zoals bedoeld in het Bevi binnen de plangrenzen valt;
    3. 3. detailhandel;
    4. 4. horecabedrijven;
    5. 5. zelfstandige kantoren;
  2. i. De volgende overige functies zijn uitgesloten:
    1. 1. bedrijfswoningen;
    2. 2. kwetsbare objecten.

3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. a. gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken;
  2. b. de bouwhoogte van gebouwen, silo's en overkappingen niet meer mag bedragen dan 25 m;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken niet meer mag bedragen dan:
    1. 1. van hijskranen: 60 m;
    2. 2. van terreinafscheidingen 4 m;
    3. 3. schoorstenen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 99 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.2 onder b ten behoeve van de hoogte van gebouwen, silo's en overkappingen met dien verstande dat deze maximaal 40 m mag bedragen;
  2. b. lid 3.2 onder c, sub 3 ten behoeve van de hoogte van terreinafscheidingen met dien verstande dat deze maximaal 5 meter mag bedragen;

onder voorwaarde van aantoonbare bedrijfseconomische redenen en dat geen afbreuk gedaan mag worden aan de directe omgeving.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a:

  1. a. om bedrijven toe te laten uit twee categorieën hoger dan in lid 3.1 onder a genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 3.1 onder a toegelaten categorieën van de Staat vanbedrijfsactiviteiten;
  2. b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 3.1 onder a toegelaten categorieën van de Staat vanbedrijfsactiviteiten, met inachtneming van de volgende bepalingen:
    1. 1. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
    2. 2. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 zijn uitsluitend toegestaan voor zover het activiteiten betreft waarvan voldoende wordt aangetoond dat geen sprake is van significante effecten voor het milieu en indien dit wel het geval is, middels een door een erkend bureau opgesteld rapport, wordt aangetoond dat deze door middel van mitigerende en zonodig compenserende maatregelen voorkomen kunnen worden;
  3. c. de bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend gebruikt indien de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water'aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verkeer te water;
  2. b. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals haven- en afmeervoorzieningen, ten behoeve van in het plangebied gevestigde bedrijven of bedrijfsactiviteiten voor waterstaatkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. het innemen van een ligplaats met een woonschip of pleziervaartuig is niet toegestaan.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterkering met de daarbij behorende bouwwerken en andere werken.

5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen:

  1. a. uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 m;
  2. b. geen andere bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder b ten einde de bouw van bouwwerken ten dienste van andere daar voorkomende bestemmingen dan bedoeld in lid 5.1 toe te staan, mits:

  1. a. waterstaatsbelangen dit toelaten;
  2. b. advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Ondergronds bouwen

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

7.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt.

7.3 Parkeernormen

Bij het oprichten van gebouwen of het veranderen in gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie, inclusief parkeergelegenheid voor vrachtverkeer, werknemers en bezoekers, conform de parkeernormen van de gemeente Terneuzen.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  2. b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 geluidzone - industrieterrein Axelse Vlakte II

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrieterrein Axelse Vlakte II' mag, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen geluidgevoelige bebouwing worden opgericht, tenzij:

  1. a. het aantal woningen niet toeneemt;
  2. b. een hogere waarde is vastgesteld en gebouwd wordt met inachtneming van die hogere waarde.

9.2 geluidzone - industrieterrein Sluiskil-Oost en Stroodorpe-Oost

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrieterrein Sluiskil-Oost enStroodorpe-Oost' mag, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen geluidgevoelige bebouwing worden opgericht, tenzij:

  1. a. het aantal woningen niet toeneemt;
  2. b. een hogere waarde is vastgesteld en gebouwd wordt met inachtneming van die hogere waarde.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen teneinde een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen toe te staan dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  4. d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden;

van de aangrenzende gronden.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Overschrijding bestemmingsplangrenzen

Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten einde een overschrijding van bestemmingsgrenzen toe te staan, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

11.2 Verwijzing wettelijke regelingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit bestemmingsplan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

13.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 13.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1 met maximaal 10%.

13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Axelse Vlakte, Finlandweg ongenummerd (uitbreiding Bnext.nl).

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

Aan de Finlandweg te Westdorpe is het afvalverwerkingsbedrijf Bnext Terneuzen B.V. gelegen. Om aan de Finlandweg te Westdorpe de vestiging van bedrijven in milieucategorie 4.2 en één specifieke activiteit in categorie 5.2 te faciliteren is in 2016 het bestemmingsplan 'Axelse Vlakte, Finlandweg' opgesteld. Afvalverwerkingsbedrijf Bnext (hierna: Bnext) is voornemens om het afvalverwerkingsbedrijf ten westen van deze locatie uit te breiden om de bedrijfsvoering te optimaliseren. De aard van de bedrijfsvoering blijft ongewijzigd.

Het huidige bestemmingsplan geeft geen mogelijkheden voor de voorgenomen uitbreiding. Om die reden moet een planologische procedure worden doorlopen. De wens bestaat dat voor het gehele terrein van het afvalverwerkingsbedrijf één juridisch-planologisch kader geldt. Daarom is voorliggend bestemmingsplan voor het hele terrein van Bnext opgesteld, waarin het vigerende bestemmingsplan Axelse Vlakte, Finlandweg, vastgesteld 15-12-2016 ongewijzigd is opgenomen.

1.2 Situering En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt aan de Finlandweg te Westdorpe (figuur 1.1). Het terrein beslaat een oppervlakte van ongeveer 18 ha en ligt in het zeehaven- en industrieterrein 'Axelse Vlakte', dat deel uitmaakt van het haven- en industriecluster langs het Kanaal Gent-Terneuzen. Het terrein wordt aan de noordzijde begrensd door het Zijkanaal C, dat uitmondt in het kanaal Gent-Terneuzen, en ten zuiden door de Finlandweg. Het terrein ligt buiten het gezoneerde industrieterrein Axelse Vlakte II. Aan de oost- en westzijde wordt het plangebied begrensd door agrarische gronden en verder weg bedrijvigheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPAXVL10-ON01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Globale begrenzing van het plangebied

1.3 Beheersverordening Axelse Vlakte En Axelse Vlakte, Finlandweg

Voor het reeds bestaande bedrijfsperceel van Bnext aan de oostzijde van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Axelse Vlakte, Finlandweg', vastgesteld op 3 november 2016. Dit deel van het plangebied kent de bestemmingen 'Bedrijventerrein - Haven B', 'Water' en 'Waterstaat - Waterkering'. Daarnaast is de aanduiding 'geluidzone - industrie' opgenomen. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorend bij het bestemmingsplan 'Axelse Vlakte, Finlandweg' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPAXVL10-ON01_0002.jpg"

Figuur 1.2: Verbeelding Axelse Vlakte, Finlandweg (rood omlijnd de ligging van het plangebied ter plaatse van het reeds bestaande bedrijfsperceel van Bnext)

Voor het deel van de uitbreiding aan de westzijde van het plangebied geldt de Beheersverordening Axelse Vlakte (inclusief de eerste wijziging daarvan), waarin het bestaande gebruik is vastgelegd. Uit de verbeeldingen bij de beheersverordening en de eerste wijziging daarvan (zie figuur 1.3) blijkt dat het terrein de bestemming "Agrarisch" heeft. Over dit deel van het plangebied liggen twee geluidszones: de geluidszones van industrieterrein Axelse Vlakte II en die van Sluiskil-Oost/Stroodorpe-Oost. Het plangebied ter plaatse van de uitbreiding van het afvalverwerkingsbedrijf is in de beheersverordening Axelse Vlakte gelegen in het besluitvlak 'Waarde – Archeologie'. Voor de Beheersverordening Axelse Vlakte - 1e wijziging is een archeologietoets uitgevoerd voor het bestemmingsplangebied ter plaatse van de voorgenomen uitbreiding. Als gevolg daarvan kent het bestemmingsplangebied van de eerste wijziging van de beheersverordening verschillende besluitsubvakken 'Waarde - Archeologie'. Het plangebied ter plaatse van de voorgenomen uitbreiding is aangeduid als een gebied met kreekafzettingen van Duinkerke llb (Do.3b). Daar waar kreekafzettingen van Duinkerke-IIIb van toepassing is (Do.3b), geldt geen onderzoeksplicht.

In figuur 1.3 is een uitsnede van de Beheersverordening Axelse Vlakte weergegeven. Het plangebied ter plaatse van de voorgenomen uitbreiding is daarbij aangeduid met een rode omlijning. Deze gronden mogen onder andere gebruikt worden voor de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven, aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen en bij de functie behorende voorzieningen, zoals groenelementen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen, oevers, parkeervoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen het besluitvak is geen besluitsubvak 'agrarisch bouwvlak' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPAXVL10-ON01_0003.jpg"

Figuur 1.3: Verbeelding beheersverordening Axelse Vlakte (rood omlijnd de ligging van het plangebied ter plaatse van de uitbreiding)

Om de uitbreiding van Bnext mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Daarnaast is het reeds bestaande bedrijfsperceel meegenomen in voorliggend bestemmingsplan, zodat er één juridisch-planologisch kader geldt voor het gehele terrein van het afvalverwerkingsbedrijf.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is opgesteld aan de hand van het Leidraad Ruimtelijke Plannen van de gemeente Terneuzen, zoals dat is vastgesteld in november 2014. Op het plan is verder de landelijke standaard SVBP 2012 van toepassing.

  • Allereerst wordt een planbeschrijving gegeven. De huidige en toekomstige situatie worden hier beschreven.
  • In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader van de Rijksoverheid, de Provincie Zeeland en de gemeente Terneuzen.
  • Hoofdstuk 4 verwoordt de uitkomsten van het uitgevoerde onderzoek naar kwaliteit van de leefomgeving.
  • Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet van het bestemmingsplan.
  • In hoofdstuk 6 komt de economische uitvoerbaarheid van het plan aan de orde.
  • In hoofdstuk 7 ten slotte komt de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het onderhavige plan aan de orde. Ook de resultaten van de inspraak en het overleg met andere overheidsinstanties worden in dit hoofdstuk opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied (figuur 2.1) bestaat uit dertien kadastrale percelen. Op figuur 2.1 is op de luchtfoto de begrenzing van het plangebied weergegeven.

De vier kadastrale percelen M280, M401, M403 en M1002 zijn reeds bestaande bedrijfspercelen van Bnext. Op deze percelen zijn diverse installaties, algemene gebouwen, opslagvoorzieningen en voorzieningen voor overslag, een laad- en loskade en parkeerplaatsen aanwezig. De voorgenomen uitbreiding heeft betrekking op de percelen kadastraal bekend als Sas van Gent, sectie M, nummers 406, 407, 416, 417, 629, 630, 1121, 1657 en delen van 1164, 1665, 1798 en 1799. De percelen M 629 en M 630 waren in gebruik als motorcrossterrein. In de huidige situatie is deze grond reeds voorbelast. Deze voorbelasting is geplaatst na aankoop van de grond en de ontwikkeling van Bnext op naastgelegen percelen. Het perceel M 1121 is in gebruik als agrarische grond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPAXVL10-ON01_0004.jpg"Figuur 2.1: Luchtfoto met plangrens

2.2 Gewenste Situatie

Bnext is voornemens het afvalverwerkingsbedrijf aan de Finlandweg te Westdorpe uit te breiden op de percelen M 406, M 407, M 416, M 417,M 629, M 630, M 1121, M 1657 en delen van M 1164, M 1665, M 1798 en M 1799. De activiteiten van het bedrijf omvatten onder meer thermische en extractieve reiniging en puinbreken. Op het huidige terrein zijn diverse utilities (o.a. installaties), algemene gebouwen en toebehoren, opslagvoorzieningen en voorzieningen voor overslag, verlading en intern transport (zoals een laad- en loskade en parkeerplaatsen) aanwezig. Bij de uitbreiding wordt een deel van deze werkzaamheden verplaatst naar het nieuwe gedeelte. Op navolgende figuur 2.2 is de huidige locatie van Bnext en de locatie van de uitbreiding te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPAXVL10-ON01_0005.jpg"

Figuur 2.2: Huidige locatie en uitbreiding van Bnext

2.3 Mogelijke Inrichting

Op onderstaande figuur is de inrichtingstekening weergegeven. De groene en rode lijnen geven de locatie van de uitbreiding aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPAXVL10-ON01_0006.jpg"

Figuur 2.3: Inrichting plangebied

Langs de Finlandweg is (op eigen terrein) een opstelstrook voor vrachtwagens opgenomen. Parkeerplaatsen voor personeel zijn gesitueerd bij de hoofdingang. Aan de noordwestzijde van het plangebied (de uitbreiding) is een inrit aanwezig. De aard van de bedrijfsvoering blijft ongewijzigd. De uitbreiding vormt geen belemmering voor het doorgaande verkeer op de Finlandweg.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het plangebied op rijks-, provinciaal- en lokaal niveau. Dit beleid vormt het kader van toetsing van de onderhavige ontwikkeling. Het beschreven beleidskader is daarmee een belangrijke bouwsteen voor de toelichting. Voor wat betreft de bestaande bedrijfspercelen heeft reeds toetsing van het beleid plaatsgevonden in het kader van het reeds geldende bestemmingsplan (Axelse Vlakte, Finlandweg, vastgesteld op 15 december 2016) wat ongewijzigd is meegenomen in dit plan.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze samenleving' komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2023 in werking treedt. De visie geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. De volgende vier prioriteiten zijn geformuleerd:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Binnen deze prioriteiten worden drie afwegingsprincipes gehanteerd, die helpen om beleidskeuzes te maken. Dit zijn:

  1. 1. Combinaties van functies hebben voorrang op enkelvoudige functies;
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Toetsing en conclusie

Voor het plangebied geldt dat er geen nationale belangen uit de NOVI in het geding zijn. Met het plan wordt wel een bijdrage geleverd aan sterke en gezonde steden en regio's en duurzaam economisch groeipotentieel. Het initiatief is dan ook in lijn met de Nationale Omgevingsvisie.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende regeling (Rarro) bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.

Toetsing en conclusie

Vanuit het Barro zijn de volgende onderwerpen relevant voor het plangebied:

Energie

Op korte afstand van het plangebied ligt een terrein aangewezen als vestigingsplaats voor grootschalige elektriciteitsopwekking. Deze locatie is van belang voor de elektriciteitsvoorziening. Energiezekerheid wordt als één van de nationale belangen geformuleerd. Dit is onder meer van belang als basis voor economische ontwikkelingen, maar ook voor de individuele burger. Op deze locatie moet de mogelijkheid tot grootschalige elektriciteitsopwekking behouden blijven. De uitbreiding van afvalverwerkingsbedrijf Bnext vindt plaats in de buurt van het zoekgebied, maar vormt geen belemmering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPAXVL10-ON01_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPAXVL10-ON01_0008.png"

Figuur 3.1: Vestigingsplaats grootschalige elektriciteitsopwekking gemeente Terneuzen (plangebied geel omkaderd)

Primaire waterkeringen

De primaire waterkeringen zijn van belang voor de waterveiligheid. De veiligheid van de dijken moet gewaarborgd blijven, zodat het beschermingsniveau voor Zeeland gegarandeerd blijft. Daarbij richt het rijk zich nog uitsluitend op de rijksbelangen. De uitbreiding van het afvalverwerkingsbedrijf in de Kanaalzone Zeeuws-Vlaanderen past in het rijksbeleid (vergroten concurrentiekracht van Nederland). De ontwikkeling ligt niet binnen de beschermingszone van een primaire waterkering die vanuit rijksbelang beschermd worden. De vergroting van de concurrentiekracht is in het provinciale en gemeentelijke beleid verder uitgewerkt.

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in het Barro.

3.1.3 Landelijk afvalbeheerplan

In verband met de gewenste ontwikkeling van een afvalverwerkingsbedrijf ter plaatse van het plangebied is tevens het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) relevant voor het plangebied. Op 2 maart 2021 is de tweede wijziging, LAP3, in werking getreden. De wijzigingen zijn een gevolg van de herziening van de Kaderrichtlijn afvalstoffen, de aankomende Omgevingswet en ontwikkelingen in de transitie naar een circulaire economie.

Het LAP3 bevat de doelstelling van het afvalbeleid in Nederland en het beleid voor afvalpreventie en afvalbeheer. Het beschrijft het beleid voor traditionele afvalactiviteiten zoals inzamelen, recyclen, verbranden en storten. Daarnaast komen ook andere onderwerpen aan de orde zoals:

  • de relatie tot de circulaire economie;
  • het beschikbaar instrumentarium;
  • het maken van de afweging of een materiaal een afvalstof is of niet;
  • aspecten van belang bij vergunningverlening;
  • het beleid rond capaciteitsregulering.

Ook de actoren die betrokken zijn bij het afvalbeheer worden beschreven en geeft het LAP3 richting aan vergunningverlening van afvalverwerking. Tot slot geeft het LAP3 ook inzicht in de wijze van monitoren en handhaving van het afvalbeheer.

Toetsing en conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in het LAP3.

3.1.4 Milieubeleidsplan, onderdeel bodem

Vierde nationaal milieubeleidsplan (2001)

Het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4) is het vierde strategische milieubeleidsplan van de nationale overheid. Het heeft een reikwijdte tot 2030 en richt zich in hoofdzaak op het oplossen van milieuknelpunten. Het hoofddoel van het huidige Nederlandse milieubeleid is te streven naar een duurzame samenleving.

De visie van gemeente Terneuzen is dat de bodem in 2030 van zodanige kwaliteit is, dat maximale mogelijkheden aanwezig zijn voor maatschappelijk gebruik en hergebruik als grondstof, er is geen sprake meer van humane, ecologische of verspreidingsrisico’s. Eén van de beleidsdoelstellingen is het voorkomen van nieuwe milieuhindersituaties en nieuwe bodemverontreiniging. Bij bestaande en toekomstige activiteiten dient te worden nagegaan wat het risico is op bodemverontreiniging en hoe dit zal worden voorkomen, dan wel zoveel mogelijk beperkt.

Toetsing en conclusie

In paragraaf 4.3 wordt nagegaan wat het risico is op bodemverontreiniging en hoe het wordt voorkomen dan wel beperkt. De voorgenomen uitbreiding en daarmee het opstellen van één juridisch-planologisch kader is daarmee in lijn met het NMP4.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Zeeuwse Omgevingsvisie

Naar verwachting treedt op 1 juli 2023 de Omgevingswet in werking. In de Omgevingswet worden alle bestaande wetten die te maken hebben op de fysieke leefomgeving samengevoegd. Provinciale Staten van Zeeland hebben op 12 november 2021 de Zeeuwse Omgevingsvisie vastgesteld. De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de volle breedte van de leefomgeving en alle andere onderwerpen die van belang zijn voor de toekomst van Zeeland. De visie voldoet aan de vereisten die de Omgevingswet stelt aan een Omgevingsvisie en heeft tot inwerkingtreding van de Omgevingswet een wettelijke basis in de Wet ruimtelijke ordening.

Het gaat goed met Zeeland, maar er zijn wel uitdagingen. De klimaatverandering, stijging van de zeespiegel, afname van biodiversiteit, andere bevolkingssamenstelling door vergrijzing. Deels is het de uitdaging te behouden wat er is, deels is het de uitdaging in te spelen op de ontwikkelingen die komen gaan. Om deze uitdagingen het hoofd te bieden en tegelijkertijd te werken aan brede welvaart, beschrijft de Zeeuwse Omgevingsvisie vier Zeeuwse Ambities voor 2050:

  • uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland;
  • balans in de grote wateren en het landelijk gebied;
  • een duurzame en innovatieve economie;
  • klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.

De ambities die in deel A beschreven worden, zijn strategische ambities met 2050 als horizon. Ze geven richting aan de beleidsdoelstellingen en acties voor de kortere termijn (2030). Deel B van de Omgevingsvisie beschrijft uitgebreid de beleidsdoelstellingen voor 2030, de acties die daaraan bijdragen en welke partijen daar een rol bij spelen. Een groot deel van de acties in deel B is opgenomen in bestaande (uitvoerings)programma’s van verschillende samenwerkingsverbanden. De brede blik uit de Zeeuwse Omgevingsvisie kan helpen dwarsverbanden met andere programma’s te signaleren en om nieuwe partijen te vinden die mee kunnen helpen bij de uitvoering.

Toetsing en conclusie

Het onderhavige plan voorziet in het opstellen van één juridisch-planologisch kader voor de reeds bestaande bedrijfspercelen en de uitbreiding van Bnext. De uitbreiding past binnen de vier ambities voor 2050. Het afvalverwerkingsbedrijf zorgt voor werkgelegenheid en draagt bij aan een duurzame en circulaire economie. Het plan is niet strijdig met de Zeeuwse Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Zeeland. De Provinciale Omgevingsverordening 2018 geeft aan welke onderdelen van het provinciale beleid bindende betekenis hebben voor gemeentelijke plannen.

Toetsing en conclusie

De voorliggende ontwikkeling draagt bij aan de doelstellingen uit de Zeeuwse Omgevingsvisie. De voorgenomen uitbreiding van het afvalverwerkingsgebied is niet in strijd met provinciale belangen die zijn opgenomen in de omgevingsverordening.

3.2.3 Omgevingsplan Zeeland 2018

Op 28 september 2012 hebben de Provinciale Staten van Zeeland het Omgevingsplan 2012-2018 vastgesteld. De Provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied. In het Omgevingsplan 2012-2018 beschrijft de Provincie wat zij de komende jaren zal doen om Zeeland op deze punten vooruit te helpen. Daarbij worden drie pijlers benoemd: een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat, en water en landelijk gebied met kwaliteit.

Het beter benutten van havengebieden en bedrijventerreinen, alsmede het verder ontwikkelen van de biobased economy zijn benoemd als prioriteiten in het provinciaal economisch beleid. De Provincie Zeeland bevordert toekomstbestendige ontwikkeling van het haven- en industriecluster.

Gebiedsgerichte aanpak Kanaalzone

In de Kanaalzone, waartoe het plangebied behoort, voert de gemeente de regie in een integrale gebiedsgerichte aanpak om economische, leefbaarheids- en milieudoelstellingen beter af te stemmen. Hiervoor is een samenwerkingsverband gevormd tussen de Provincie, de gemeente Terneuzen, North Sea Port en het Rijk. De Gebiedsvisie Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone is hierbij de leidraad. De Provincie stimuleert de integrale aanpak van onder andere de op groene grondstoffen gebaseerde economie, hergebruik van CO2 en warmte, toegankelijkheid vanaf de Westerschelde en logistiek op het raakvlak van zeehaven- en binnenvaartactiviteiten.

Hoogwaterveiligheid

De Provincie Zeeland wil het risico van overstromingen verkleinen. De Provincie en andere overheden werken via drie sporen samen aan meerlaagse veiligheid:

  1. 1. Door sterke waterkeringen voorkomen dat overstromingen plaatsvinden;
  2. 2. Het gebied zo inrichten dat schade en slachtoffers bij een doorbraak beperkt blijven;
  3. 3. Een doeltreffende organisatie van de rampenbestrijding

De Provincie Zeeland vindt dat het voorkomen van overstromingen minstens op het huidige wettelijke beschermingsniveau moet blijven. Een hoger beschermingsniveau is wenselijk omdat de bevolking en de economische waarde van woningen en bedrijven is toegenomen.

Laad- en loskaden binnenvaart

De Provincie stelt zichzelf ten doel dat een sterk netwerk van laad- en loslocaties ten behoeve van de binnenvaart is behouden. Ingezet wordt op regionale dekking, kwaliteit en voldoende ontwikkelingsmogelijkheden.

Glastuinbouwontwikkeling.

De Provincie onderscheidt het glastuinbouwontwikkelingsgebied in de Kanaalzone, bestaande concentratielocaties, solitaire glastuinbouw en agrarische neventakken. Ontwikkeling van het glastuinbouwontwikkelingsgebied in de Kanaalzone wordt gesteund, in combinatie met een terughoudend beleid voor glastuinbouw elders in de Provincie. Vanuit het economisch perspectief en omgevingskwaliteit worden in het Glastuinbouwontwikkelingsgebied Kanaalzone ruimtelijke mogelijkheden geboden voor een geconcentreerde ontwikkeling van glastuinbouw. De Kanaalzone biedt ruimte aan één van de tien glastuinbouwontwikkelingsgebieden in Nederland. Deze locatie biedt mogelijkheden voor in totaal 300 ha aan glastuinbouw. De eerste fase van dit project is in ontwikkeling genomen. De ontwikkeling kenmerkt zich door een koppeling van het gebied aan de in de omgeving aanwezige industrie. Deze koppeling, waarbij de glastuinbouwbedrijven gebruik maken van restwarmte en CO2 vanuit de industrie, maakt dat er sprake is van een locatie die vanuit een duurzaamheidsperspectief een grote meerwaarde heeft. Een locatie ook die daarmee aansluit op de ontwikkelingsstrategie van het beleid.

Toetsing en conclusie

De Kanaalzone is provinciaal aangewezen als kansrijk gebied voor verdere toekomstbestendige ontwikkeling van het haven- en industriecluster rondom de Westerschelde. Op de navolgende figuur is de ligging van het plangebied binnen het haven- en industriecluster aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPAXVL10-ON01_0009.jpg"Figuur 3.2: Ligging van het plangebied (gele stip) binnen het haven- en industriecluster rondom de Westerschelde

Het haven- en industriecluster in de Kanaalzone wordt toekomstbestendig ontwikkeld. De gemeente krijgt de regie voor een integrale gebiedsgerichte aanpak om economische, leefbaarheids- en milieudoelstellingen af te stemmen. De integrale aanpak van onder andere de toegankelijkheid vanaf de Westerschelde en logistiek op het raakvlak van zeehaven- en binnenvaartactiviteiten wordt gestimuleerd.

De provincie zet in op een sterke economie. Het beter benutten van havengebieden en bedrijventerreinen is benoemd als prioriteit in het provinciaal economisch beleid. De uitbreiding van Bnext levert een bijdrage aan het behalen van de genoemde doelstellingen. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het omgevingsplan.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 RES 1.0 Zeeland

Zeeland is als gehele provincie één van de 30 RES-regio's. Zeeland staat achter de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs en wil evenredig bijdragen aan het bereiken van deze doelstellingen. Zeeland wil in de gebouwde omgeving 400 kiloton (Kton) CO2 reduceren en gaat in 2030 minstens 11 PetaJoule (3 TWh) hernieuwbare energie opwekken. De Zeeuwse ambitie voor mobiliteit is een CO2-reductie van 49%. In deze RES staat welke gebieden qua infrastructuur geschikt zijn voor de opwek van zonne- en/of windenergie.

De RES is het resultaat van overleg aan drie sectortafels: Gebouwde Omgeving, Elektriciteit en Mobiliteit. Andere belangrijke sectoren voor een duurzame samenleving zijn natuurlijk Industrie en Landbouw. Hoewel in eerste instantie de ontwikkelingen in deze twee sectoren niet aan aparte Zeeuwse sectortafels besproken werden, is de samenwerking met de sectoren industrie en landbouw op Zeeuwse schaal nu geïntensiveerd.

Toetsing en conclusie

De uitbreiding van Bnext zorgt voor een bijdrage aan een duurzame en circulaire economie in Zeeland. Het onderhavige plan is niet in strijd met de RES 1.0 Zeeland.

3.3.2 Beleid Waterschap

Per 1 januari 2011 is waterschap Scheldestromen ontstaan door een fusie van Waterschap Zeeuws Vlaanderen met Waterschap Zeeuwse Eilanden. Waterschap Scheldestromen heeft de 'Strategienota 2019-2023: Klaar voor de toekomst!' opgesteld. In dit plan staan de kaders beschreven voor de manier waarop het waterschap zorgt voor veiligheid, droge voeten en schoon water in het beheergebied. Om dit te bereiken werkt het waterschap in vijf programma's:

  • waterkeringen;
  • watersystemen;
  • afvalwaterketen;
  • wegen;
  • bestuur en organisatie.

Daarnaast is in de strategienota een hoofdstuk gewijd aan overkoepelende thema's waarin nieuwe ontwikkelingen worden beschreven, zoals klimaatadaptatie, duurzame energie en circulaire economie. De regels van het Waterschap zijn vastgelegd in de Keur van het waterschap.

In paragraaf 4.11 wordt verder ingegaan op het beleid van het waterschap.

Toetsing en conclusie

De beoogde uitbreiding van het afvalverwerkingsbedrijf en daarmee het opstellen van een juridisch-planologisch kader is niet strijdig met de waterdoelstellingen van waterschap Scheldestromen.

3.3.3 Regionaal Bedrijventerreinenprogramma Zeeuws-Vlaanderen 2016-2025

Het beleid ten aanzien van bedrijventerreinen voor de regio Zeeuws-Vlaanderen is opgenomen in het “Regionale Bedrijventerreinenprogramma Zeeuws-Vlaanderen 2016-2025”. In het programma vindt de vertaling plaats van de planningsopgave voor bedrijventerreinen voor Zeeuws-Vlaanderen. Deze programmering bevat niet alleen een overzicht van de behoefte en het aanbod, maar bevat ook kwalitatieve aspecten. Gekeken is welke opgaven er de komende planperiode zijn voor herstructurering, revitalisering, transformatie en differentiatie van het aanbod. Doel is om te komen tot een aanbod van aantrekkelijke toekomstbestendige bedrijventerreinen, waar de aanwezige bedrijven ruimte krijgen om te ondernemen en waar nieuwe bedrijvigheid zich wil vestigen. Omdat er veel opgaven zijn in de regio die nog concreet moeten worden, zal er een jaarlijkse actualisatie van het regionale bedrijventerreinenprogramma plaatsvinden.

Toetsing en conclusie

Het plangebied wordt gezien als “nat” bedrijventerrein. Het bedrijventerreinenprogramma gaat enkel over de “droge” terreinen. Ten aanzien van “natte” bedrijventerreinen is geen concreet programma beschikbaar.

3.3.4 Bodemkansen Zeeuws Vlaanderen

Het samenwerkingsverband Zeeuws-Vlaanderen geeft met de ‘Bodemkansen Zeeuws-Vlaanderen’ invulling aan de verbreding van het bodembeleid. Middels de checklist ‘bodemkwaliteiten Zeeuws-Vlaanderen’ wordt een overzicht gegeven van alle mogelijke relevante bodemkwaliteiten bij ruimtelijke planvorming of projectuitvoering in Zeeuws-Vlaanderen. Het betreft 17 bodemkwaliteiten die te onderscheiden zijn naar vier soorten kwaliteiten:

  • Draagkwaliteiten: we stoppen van alles in de bodem;
  • Productiekwaliteiten: we halen van alles uit bodem;
  • Informatiekwaliteiten: de bodem informeert ons;
  • Regulatiekwaliteiten: de bodem is zelf een levend systeem.'

Toetsing en conclusie

  • Vanuit de checklist zijn twee zaken relevant voor het plangebied:
    Voorkom extra kosten en uitvoeringsvertraging door vroegtijdig de ondergrond in kaart te brengen (o.a. archeologie, niet gesprongen explosieven, kabels en leidingen, aardkundige waarden);
  • Bundel kabels en leidingen, reserveer tracés en houdt ruimte voor beheer en onderhoud.

Voor de bedrijfsuitbreiding is de ondergrond vroegtijdig in kaart gebracht. De beoogde uitbreiding van het afvalverwerkingsbedrijf is niet strijdig met de Bodemkansen Zeeuws-Vlaanderen.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie gemeente Terneuzen 2025

Op 16 december 2010 is de Structuurvisie Terneuzen vastgesteld. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied, waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet daartoe van uitvoeringsinstrumenten, zoals het opstellen van bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van (bestuurs)overeenkomsten. De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop het gemeentebestuur zich voorstelt de voorgenomen ontwikkelingen te doen verwezenlijken.

De visiekaart kan gezien worden als een doorvertaling vanuit het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld naar een te verwachten toekomstbeeld anno 2025, rekening houdende met de ontwikkelingen in de economie en in de leefomgevingskwaliteit (wonen, maatschappelijke voorzieningen, recreatie, natuur en water). Deze visiekaart is geënt op het gehele grondgebied van gemeente Terneuzen en doet derhalve geen concrete uitspraken over kleinschalige ontwikkelingen in kernen en in het buitengebied. Structuren, routes en zoneringen vormen de ingrediënten waarmee de visiekaart is opgebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPAXVL10-ON01_0010.png"

Figuur 3.3: Uitsnede structuurvisiekaart gemeente Terneuzen (plangebied indicatief aangeduid met rode cirkel)

Toetsing en conclusie

Het plangebied ligt in een gebied dat onder ‘Herstructureren’ valt. De strategie ‘Herstructureren’ is daarvoor verder onderverdeeld in verschillende onderdelen, te weten 'Woongebieden', 'Werkgebieden' en 'Infrastructuur'. Het plangebied betreft het onderdeel ‘Werkgebieden’. De nadruk bij de herstructurering van deze gebieden is gericht op de verbetering van de kwaliteit en de functionaliteit van deze gebieden.

Het terrein rondom Zijkanaal C biedt reeds binnenvaartfuncties. Door hier een sterkere nadruk op te leggen kan er een bijdrage geleverd worden aan de functionaliteit van het gebruik en de uitstraling naar de omgeving. Bovendien kan hiermee de betekenis van de Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone als logistieke knoop worden vergroot. Ook de ontwikkeling van de glastuinbouw aan de zuidzijde van Zijkanaal C is een onderdeel van het strategisch project om het complex Koegorspolder/Axelse vlakte als één ruimtelijke eenheid op de kaart te zetten. Het plangebied is niet aangemerkt als onderdeel van de bedrijventerreinen binnen het complex, maar ligt er tegenaan en ligt aan Zijkanaal C.

Het plangebied bevindt zich in de Liniezone met restanten van de Spaans-Staatse Linies. Deze Liniezone zal worden opgewaardeerd om de forten en verdedigingswerken beter zichtbaar te maken in het landschap en een waardevolle bijdrage te kunnen leveren aan de toeristisch recreatieve infrastructuur van de gemeente.

Het plan sluit aan bij het beleid voor het gebied ‘Herstructureren’ uit de ‘Structuurvisie 2025’.

3.4.2 Water- en Rioleringsplan 2019-2023

Stedelijk waterbeheer bestaat uit water- en rioolbeheer. Het richt zich primair op het beschermen van de volksgezondheid, het voorkomen van wateroverlast (droge voeten) en een duurzame bescherming van natuur en milieu.

Gemeente Terneuzen zorgt samen met waterschap Scheldestromen voor het (afval-)water in stedelijk gebied en buitengebied. In voornoemde samenwerking zamelt de gemeente het huishoudelijk en bedrijfsafvalwater in en transporteert het naar overnamepunten. Vervolgens draagt het waterschap zorg voor het verder transporteren en voor het zuiveren van het water op de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Daarnaast zijn er gezamenlijke afspraken gemaakt over hoe om te gaan met hemelwater, grondwater en oppervlaktewater.

Om deze doelen te bereiken, zijn goed functionerende voorzieningen nodig. De voorzieningen dragen zorg voor het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater van huishoudens en bedrijven en waar nodig overtollig hemelwater en grondwater. In de meeste gevallen gebeurt dit ondergronds middels een rioleringsstelsel. Voor hemelwater en grondwater gebeurt dit met het oog op klimaatverandering steeds vaker bovengronds, via waterlopen, wegen en groenvoorzieningen.

Vandaag de dag vormen de te verwachten klimaatontwikkelingen, de veranderende zienswijzen over de inrichting van de stedelijke infrastructuur en de wens om te komen tot een duurzame inrichting van stedelijk gebied, nieuwe uitdagingen binnen water- en rioolbeheer. Een uitdaging daarbij is de maatschappelijke kosten van het stedelijk waterbeheer zo laag mogelijk te houden.

Toetsing en conclusie

Het onderhavige plan voorziet in het opstellen van één juridisch-planologisch kader voor de reeds bestaande bedrijfspercelen en de uitbreiding van Bnext. De uitbreiding is niet strijdig met het Water- en Rioleringsplan van de gemeente Terneuzen.

3.4.3 Beleidsplan Economie Terneuzen 2012-2015

In het Beleidsplan Economie Terneuzen 2012-2015 worden beleidskeuzen beschreven. Het beleidsplan is nog steeds van kracht.

De economische aantrekkingskracht van de gemeente Terneuzen is groot te noemen door de gunstige ligging in de goed ontsloten Kanaalzone en tussen Antwerpen en Rotterdam. Gemeente Terneuzen is het centrum van werkgelegenheid in Zeeuws-Vlaanderen. Binnen de gemeente Terneuzen zijn de industrie, de zorgsector en de detailhandel de belangrijkste werkgevers. In de periode 1996-2010 is de werkgelegenheid per saldo stabiel gebleven. Bijna 40% van de banen in de gemeente zit bij minder dan 1% van de bedrijven. Uit het Omgevingsplan en de Kadernota economische agenda van de provincie heeft de gemeente Terneuzen de volgende prioriteiten gehaald:

  • beter benutten van havengebieden en bedrijventerreinen;
  • verdere ontwikkeling van de biobased economy;
  • vernieuwing in de recreatie, visserij, schelp- en schaaldierensector en de landbouw.

De ontwikkeling van de biobased economy in de Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone wordt kansrijk geacht vanwege de aanwezigheid van een innovatieve chemische sector, een sterke agrarische sector en een goede infrastructurele ontsluiting (onder andere voor zeeschepen). Bovendien bestaat er een extra impuls door het project Bio Base Europe met een trainingscentrum in Terneuzen. De ontwikkeling van de biobased economy kan de economische en industriële sector in de toekomst blijvend versterken.

Toetsing en conclusie

Het onderhavige plan draagt bij aan het beter benutten van havengebieden en bedrijventerreinen. Nuttige toepassing van afvalstoffen zoals beoogd door afvalverwerkingsbedrijf Bnext past binnen deze ontwikkeling. De bedrijfsuitbreiding is niet in strijd met het Beleidsplan Economie Terneuzen 2012-2025.

3.4.4 Milieuplan, visiedocument Natuur

In de raadsvergadering van 7 juli 2005 heeft de gemeente Terneuzen haar algemene milieumissie vastgesteld. Het beleidsplan is nog steeds van kracht. De milieumissie bevat de algemene principes voor het gemeentelijke milieubeleid, die per thema concreet uitgewerkt worden in milieudeelplannen (zoals bijvoorbeeld het bodembeleidsplan, het klimaatbeleidsplan of het geluidbeleidsplan). De algemene milieumissie van de gemeente Terneuzen is als volgt geformuleerd:

  • Het voorkomen van nieuwe milieuhindersituaties;
  • Het beheersen van bestaande en geaccepteerde milieuhindersituaties;
  • Het opheffen van niet-acceptabele milieuhindersituaties;
  • Het ontwikkelen van beleid en activiteiten ter beperking van milieubelasting op langere termijn.

Toetsing en conclusie

Het onderhavige plan voorziet in het opstellen van één juridisch-planologisch kader voor de reeds bestaande bedrijfspercelen en de uitbreiding van Bnext. De uitbreiding is niet strijdig met het Milieuplan, visiedocument Natuur van de gemeente Terneuzen.

3.4.5 Beleid kleine windturbines

De gemeenteraad van de gemeente Terneuzen heeft dit beleid vastgesteld om een ruimtelijk beleidskader te bieden voor dit onderwerp. Voor deze bouwwerken vormt dit beleidsstuk de basis bij het opstellen van bestemmingsplannen, welstandstoezicht en de Algemene Plaatselijke Verordening. Aanleiding voor dit beleid is dat technische ontwikkelingen meer toepassingsmogelijkheden bieden dan alleen de traditionele wiekturbines, waarvoor al wel beleid bestond. Kleine windturbines leveren duurzame vormen van energie, maar hebben mogelijk gevolgen voor esthetische en ruimtelijke kwaliteit en veiligheid.

  • De definitie van “kleine windturbines” (KWT’s) is: Windturbines die door de relatief beperkte effecten op de omgeving (gevaar, hinder, visuele uitstraling) in de directe leefomgeving geplaatst kunnen worden en die voldoen aan de volgende criteria:
    voor alle KWT’s geldt conform het Omgevingsplan 2012-2016 en het bestemmingsplan Buitengebied een maximale hoogte van 20 meter;
  • voor windturbines met een verticale as geldt voorts een maximale hoogte van de rotor van 5 meter;
  • voor niet-wiekturbines geldt een maximale rotordiameter van 2 meter;
  • Maximaal drie kleine windturbines per bedrijfsterreinperceel, in analogie met de beleidslijn in het bestemmingsplan Buitengebied.

Wiekturbines worden alleen vrijstaand toegelaten omdat ze met hun draaiende delen een onrustig beeld geven en hinder en gevaar met zich mee brengen door bijvoorbeeld trillingen en risico van ijsval. Op bedrijventerreinen zijn wiekturbines toegestaan. Niet-wiekturbines zijn vrijstaand en op gebouwen onder de volgende voorwaarden mogelijk op bedrijventerreinen:

  • alleen op gebouwen of overkappingen met platte daken;
  • de hoogte van KWT’s dient ondergeschikt te zijn aan en in goede verhouding te staan tot de hoogte van bouwwerken (bij bouwwerken tot 10 meter: de helft, bij hogere bouwwerken: meer ondergeschikt, ca. eenderde);
  • turbines zijn niet toegestaan in beschermde stads- of dorpsgezichten of op monumentale of cultuurhistorisch waardevolle gebouwen.

Op bedrijventerreinen moet nadrukkelijk rekening worden gehouden met eventuele reeds aanwezige bedrijfswoningen.

Toetsing en conclusie

Het onderhavige plan is niet in strijd met het beleid voor kleine windturbines.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de gevolgen van deze ontwikkeling voor de leefomgeving. Daarbij wordt in beeld gebracht welke beleidskaders gelden voor de verschillende aspecten van de leefomgeving, welk onderzoek is uitgevoerd en welke conclusies hieruit getrokken kunnen worden voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

De onderzoeken zijn uitgevoerd voor het plangebied ter plaatse van de voorgenomen uitbreiding van het afvalverwerkingsbedrijf. Het plangebied is ter plaatse van de reeds bestaande bedrijfspercelen al eerder onderzocht. Er vinden geen wijzigingen plaats op die percelen. Onderzoek is daarom niet benodigd.

4.2 Ecologie En Natuur

4.2.1 Kader

De Wet natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. De beschermde flora en fauna mag niet worden verstoord, verjaagd of worden gedood. Voorafgaand aan een ontwikkeling moet worden onderzocht of er beschermde dieren- of plantensoorten in het plangebied leven.

4.2.2 Toetsing

Ten behoeve van de uitbreiding van het afvalverwerkingsbedrijf aan de Finlandweg is in opdracht van Bnext in mei 2022 een natuurtoets uitgevoerd door Antea Group. De natuurtoets is als Bijlage 1 bijgevoegd. Van een aantal soorten is de aanwezigheid in het plangebied ter plaatse van de voorgenomen uitbreiding niet uit te sluiten. Naar deze soorten is nader onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2. De conclusies van de onderzoeken zijn hieronder samengevat.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een gebied dat is aangewezen als een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden 'Polders' (België), 'Canisvliet' en 'Westerschelde & Saeftinghe' liggen op circa 5 km afstand van het plangebied. In figuur 4.1 is de ligging van de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden ten opzichte van het plangebied weergegeven. Het plangebied is met een rode ster aangewezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPAXVL10-ON01_0011.jpg"

Figuur 4.1: Ligging dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden ten opzichte van het plangebied

Gelet op de ligging van het plangebied kan verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden door licht en geluid op voorhand worden uitgesloten. Op de mogelijk negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie wordt later in deze paragraaf ingegaan.

Het plangebied ter plaatse van de voorgenomen uitbreiding maakt onderdeel uit van het Natuurnetwerk Zeeland. De noordelijke rand van het plangebied betreft een binnendijk dat binnen het NNZ is aangeduid als 'Kruiden- en faunarijk grasland'. NNZ dat is aangemerkt als binnendijk is echter uitgezonderd van vervolgstappen bij aantasting van NNZ. Nadere toetsing is derhalve niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Omdat voor onderstaande soorten de aanwezigheid in het plangebied ter plaatse van de voorgenomen uitbreiding niet uit te sluiten is, is nader onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2. Hieronder wordt per soort ingegaan op de bescherming en de mogelijke effecten die zij kunnen ondervinden door de werkzaamheden.

Vleermuizen

Het is niet uitgesloten dat vleermuizen foerageren boven het kanaal in de directe omgeving van het plangebied ter plaatse van de voorgenomen uitbreiding. Met de ontwikkeling blijft het foerageergebied intact. Negatieve effecten op foerageergebied van vleermuizen zijn uit te sluiten door tijdens gebruik van het plangebied geen felle verlichting op het kanaal te schijnen tijdens het actieve seizoen van vleermuizen (15 april - 15 oktober).

Haas en konijn

Het konijn en mogelijk ook de haas komen voor in de ruige terreindelen in het westelijke en zuidelijke deel van het plangebied. Met het aantasten van deze delen als gevolg van het plan is mogelijk sprake van het verstoren en aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soorten. Nader onderzoek heeft vastgesteld dat er sprake is van aanwezigheid van de haas en konijn. Hiervoor wordt een ontheffing aangevraagd.

Steenmarter en kleine marterachtigen (bunzing, hermelijn en wezel)

De bunzing, hermelijn, steenmarter en wezel zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming. De marterachtigen kunnen voorkomen in de ruige terreindelen in het westelijke en zuidelijke deel van het plangebied. Met het aantasten van deze delen als gevolg van het plan is mogelijk sprake van het verstoren en aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soorten. Nader onderzoek heeft vastgesteld dat een wezel het plangebied als foerageergebied gebruikt. Voor de wezel wordt een ontheffing aangevraagd. Er is geen sprake van aanwezigheid van de bunzing, hermelijn en steenmarter.

Veldspitsmuis

Deze soort kan voorkomen in de ruige terreindelen in het westelijke en zuidelijke deel van het plangebied. Met het aantasten van deze delen als gevolg van het plan is mogelijk sprake van het verstoren en aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soorten. Nader onderzoek heeft aangetoond dat deze soort niet aanwezig is.

Amfibieën

De rugstreeppad kan voorkomen in de ruige terreindelen in het westelijke en zuidelijke deel van het plangebied, met name de grondwal in de zuidrand die kan fungeren als (winter)verblijfplaats. Met het aantasten van deze delen als gevolg van het plan is mogelijk sprake van het aantasten van verblijfplaatsen van deze soort. Nader onderzoek heeft vastgesteld dat er sprake is van aanwezigheid van de rugstreeppad. Ontheffing wordt hiervoor aangevraagd.

Planten

De bokkenorchis, dreps en kleine wolfsmelk zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming. Voorgenoemde planten kunnen voorkomen in de ruige, braakliggende terreindelen in het westelijke en zuidelijke deel van het plangebied. Met het aantasten van deze delen als gevolg van het plan is mogelijk sprake van het aantasten van groeiplaatsen van deze soorten. Nader onderzoek heeft aangetoond dat er geen sprake is van aanwezigheid van voorgenoemde plantensoorten.

Stikstofdepositie

Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe is aangewezen onder de Habitatrichtlijn en bevat voor stikstofdepositie gevoelige habitattypen. Om inzicht te verkrijgen in de stikstofdepositie is een berekening met AERIUS Calculator benodigd. Het nieuwe model van AERIUS wordt eind januari 2023 verwacht. Bij vaststelling van onderhavig bestemmingsplan zal de nieuwe AERIUS-berekening worden toegevoegd op basis van het dan geldende model. Op basis van eerdere onderzoeken gebaseerd op de bestaande bedrijfsvoering kan worden gesteld dat er geen significante toename in stikstofdepositie zal plaatsvinden.

4.2.3 Conclusie

Gebiedsbescherming

Gelet op de ligging van het plangebied kan verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden door licht en geluid worden uitgesloten. Ook toetsing aan NNZ is niet benodigd. De uitkomsten van de AERIUS-berekening worden later toegevoegd bij vaststelling van onderhavig bestemming.

Soortenbescherming

Voor de soorten haas, konijn, wezel en rugstreeppad wordt een ontheffing aangevraagd.

Het aspect ecologie vormt na verlening van de ontheffing Wet natuurbescherming geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

4.3 Bodem

4.3.1 Kader

Bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik (‘functie’) van die bodem, of dat beide alsnog op elkaar kunnen worden afgestemd. Bodemgebruiksfuncties nemen namelijk af naarmate bodemverontreinigingen en gerelateerde risico’s toenemen. Sanerende maatregelen kunnen nodig zijn. Het gemeentelijk bodemkwaliteitsbeleid volgt de kaderwet Wet bodembescherming en daaruit voortvloeiende regelgeving. Uitgangspunten zijn dat de bodem duurzaam geschikt moet zijn voor de beoogde functie en dat de bodemkwaliteit niet mag verslechteren. Verontreinigingen in stabiele eindsituaties worden daarbij niet vanzelfsprekend geaccepteerd. Voor mobiele verontreinigingen moeten maatregelen gericht zijn op verwijderen en soms is het inpassen van immobiele verontreinigingen onder voorwaarden toelaatbaar. De oppervlakte van het plangebied en de conclusie van een vooronderzoek (historisch onderzoek) zijn bepalend voor het uitvoeren van eventueel veld- en laboratoriumonderzoek, op basis waarvan (on)mogelijkheden inzichtelijk worden.

Het plangebied valt op de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Terneuzen binnen de achtergrondwaarde.

4.3.2 Toetsing

Voor de percelen 629, 630, 1121, 406, 407 en 1657 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Op onderstaande afbeelding zijn de onderzochte percelen met een rode lijn aangeduid. Hieronder worden de resultaten van de onderzoeken kort samengevat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPAXVL10-ON01_0012.jpg"

Figuur 4.2: Onderzochte percelen

Perceel M 629

Door Sagro Milieu Advies Zeeland BV is in maart 2010 een verkennend bodemonderzoek verricht. Het rapport is als Bijlage 3 bijgevoegd. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt het volgende.

De boven- en ondergrond ter plaatse van het onverdachte terreindeel blijkt licht verontreinigd met cadmium, chroom, kobalt lood en/of PAK. Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met arseen.

De in 2002/2003 aangebrachte grond ter plaatse van het verdachte terreindeel blijkt niet tot licht verontreinigd te zijn met PAK. De aangebrachte grond is destijds aangebracht ten behoeve van het opvullen van een laag gelegen deel van het plangebied. In 2009 is hierop een 1 meter dikke laag vrij toepasbare grond aangebracht. Hieronder wordt een sterk met arseen en koper en matig met lood en zink verontreinigde bodemlaag aangetroffen. Het grondwater ter plaatse van het verdachte terreindeel blijkt licht verontreinigd te zijn met barium, lood en zink.

Gezien de diepte van de matig tot sterk verontreinigde laag zijn risico's uit te sluiten. Indien ter plaatse van het verdachte terreindeel graafwerkzaamheden plaatsvinden, moet rekening worden gehouden met het vrijkomen van matig tot sterk verontreinigde grond. Er zal melding moeten worden gedaan bij de Provincie Zeeland.

De overige aangetroffen gehalten in de grond en de aangetroffen concentraties in het grondwater zijn dusdanig gering dat zij geen risico opleveren voor de volksgezondheid of het milieu. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Wel dient er rekening mee te worden gehouden dat de verontreinigde grond niet zomaar mag worden verplaatst.

Het perceel is al voorbelast met thermisch gereinigde grond.

Perceel M 630

Door Mitec Advies BV is in mei 2016 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van perceel M630. Het rapport is als Bijlage 4 bijgevoegd. Dit perceel is in gebruik geweest als motorcrosslocatie.

Uit het laboratoriumonderzoek blijkt dat in enkele monsters van de bovengrond de achtergrondwaarde van PAK, PCB en/of mineralie olie is overschreden. De verkregen resultaten geven echter geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. Op basis van het uitgevoerde historisch bodemonderzoek, zintuiglijke waarnemingen en resultaten van de analyse kan geconcludeerd worden dat er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn.

Het perceel is al voorbelast met thermisch gereinigde grond.

Perceel M 1121

Door Mitec Advies BV is in juni 2019 een verkennend bodemonderzoek verricht. Het rapport is als Bijlage 5 bijgevoegd. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt het volgende.

Bij de uitgevoerde grondboringen zijn zintuiglijk geen bijzonderheden waargenomen. Uit het laboratoriumonderzoek blijkt dat in één mengmonster van de bovengrond voor de onderzochte parameter lood een overschrijding van de achtergrondwaarde is aangetoond.

Uit het laboratoriumonderzoek blijkt dat in het ondiepe grondwater voor geen van de onderzochte parameters een overschrijding van de streefwaarde is aangetoond.

Op basis van historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan geconcludeerd worden dat er geen risico’s voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de huidige en voorgenomen activiteiten op de onderzoekslocatie. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.

De verkregen resultaten van het onderzoek vormen geen belemmering voor de voorgenomen bedrijfsuitbreiding.

Percelen M 406, M 407 en M 1657

Door MCG Zuidwest is een verkennend bodemonderzoek verricht. Het rapport is als Bijlage 6 bijgevoegd. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt het volgende.

Uit de resultaten blijkt dat in het mengmenster van de kleilaag onder de TGG aan de westkant verhoogde gehalten koper, zink, overige zware metalen en PAK zijn aangetoond. In de mengmonsters van de zandlaag direct onder de TGG zijn alleen (zeer) licht verhoogde gehalten minerale olie, molybdeen of PCB aangetoond. In de mengmonsters van het diepere zand, van de zandlaag met sporen slib/plantenresten en van de bovengrond bij de voormalige boomgaard zijn geen verhoogde gehalten gemeten. In het grondwater aan de noordkant zijn licht tot zeer licht verhoogde concentraties molybdeen, barium, benzeen, xylenen en naftaleen aangetoond.

Op basis van de onderzoeksgegevens kan worden gesteld dat het volume verontreinigde grond waarschijnlijk groter is dan 25 m². Er is om die reden sprake van een ernstige bodemverontreiniging. Vanwege de verhoogde gehalten koper is formeel gezien nader onderzoek noodzakelijk. Het betreft echter een historische verontreiniging. Daardoor is de zorgplicht niet van toepassing en hoeft alleen te worden gesaneerd wanneer er sprake is van spoedeisendheid vanwege humane, ecologische of verspreidingsrisico's. Deze risico's zijn nihil gezien de diepte en de immobiele aard van de verontreiniging.

De verontreiniging kan op dezelfde manier worden beoordeeld als de verontreiniging ten westen van de percelen. Die verontreiniging is door de RUD Zeeland beschikt als ernstig, maar niet spoedeisend.

Geconcludeerd wordt dat er vanuit milieukundig oogpunt geen belemmeringen zijn voor het beoogde gebruik. Eventuele graafactiviteiten tot onder de TGG per plaatsen van de verontreiniging dienen te worden uitgevoerd met toestemming van het bevoegd gezag.

4.3.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

4.4 Archeologie En Cultuurhistorie

4.4.1 Kader

Verdrag van Malta

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (het Verdrag van Malta) is in 1998 aanvaard. Het verdrag bepaalt dat archeologische waarden als onvervangbaar onderdeel van het lokale, regionale en (inter-)nationale culturele erfgoed bij de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen expliciet dienen te worden meegewogen en waar mogelijk ontzien. Wanneer bescherming en inpassing van waardevolle monumenten niet mogelijk blijkt, zal de historische informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek veilig moeten worden gesteld. In het verdrag is op Europees niveau een aantal principes vastgelegd die kunnen helpen deze doelstellingen te realiseren. Zo dient archeologische monumentenzorg in nauwe afstemming plaats te vinden met andere activiteiten en beslissingen op het gebied van ruimtelijke ordening. Dit is vastgelegd via de Wet op de archeologische monumentenzorg in de Monumentenwet 1988.

Monumentenwet 1988

De Monumentenwet 1988 regelt de wettelijke bescherming van onroerende (rijks)monumenten en door het Rijk aangewezen stads- en dorpsgezichten. De Monumentenwet heeft niet alleen betrekking op gebouwen en objecten, maar ook op stad- en dorpsgezichten en archeologische monumenten boven en onder water. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe gebouwde of archeologische monumenten aangewezen kunnen worden als wettelijk beschermd monument. Ook geeft de Monumentenwet voorschriften voor het wijzigen, verstoren, afbreken of verplaatsen van een beschermd monument. Die voorschriften houden in dat er niets aan het monument mag worden veranderd zonder een vergunning. Een vergunning- plicht is van toepassing op archeologisch monumenten, voor gemeentelijke en rijksmonumenten is het verbod opgenomen in artikel 2.1.1.f (voor rijksmonumenten) en in artikel 2.2.1.b (voor gemeentelijke monumenten) van de Wabo. Deze vergunning moet op voorhand worden aangevraagd bij het bevoegd gezag. In vervolg op het Verdrag van Valetta is ook de Monumentenwet en enkele andere wetten herzien. Bodemverstoringen door uitvoering van het bestemmingsplan, ontheffing of het rechtstreeks toegelaten bouwen kunnen het bodemarchief aantasten. Het voorgestelde beleid bevat maatregelen die aandacht voor archeologische waarden bij plannen en projecten afdwingbaar maakt, zoals:

• de gemeenteraad dient bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten;

• in een bestemmingsplan kan in het belang van de archeologie een aanlegvergunningstelsel worden opgenomen. Zowel de aanvrager van een aanlegvergunning als de aanvrager van een reguliere bouwvergunning kunnen langs de weg van het bestemmingsplan de verplichting krijgen tot het laten uitvoeren van een archeologisch vooronderzoek. Zo nodig kunnen aan de aanlegvergunning en de bouwvergunning regels worden verbonden ter bescherming van de archeologische waarden.

Met de wetswijziging wordt archeologie dus voortaan een verplicht en onlosmakelijk onderdeel van het ruimtelijke besluitvormingsproces. In de planvormingfase bepalen rijk, provincies en gemeenten welke archeologische waarden in het geding zijn. Zij wegen deze waarden mee in de besluitvorming.

In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd, dat provincies de bevoegdheid hebben om archeologisch waardevolle gebieden aan te wijzen. Deze aanwijzing is verplicht en dient te geschieden op basis van bekende archeologische waarden en reële verwachtingen, zoals vastgelegd op de waardekaarten AMK (Archeologische Monumentenkaart) en IKAW (Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden). Ook gemeenten kunnen binnen hun gebied (potentieel archeologisch kwetsbare gebieden) aanwijzen, maar alleen in aanvulling op of in afwachting van een provinciale kaart. Daarnaast vormt het bestemmingsplan een belangrijk bestaand instrument dat de gemeente hanteert op het gebied van de ruimtelijke ordening.

Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007)

In september 2007 werd de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz 2007) van kracht als onderdeel van de Monumentenwet 1988. Bij de WAMz 2007 hoort ook enkele algemene maatregelen van bestuur. Onder de WAMz zijn de gemeenten de bevoegde overheid inzake archeologie en dienen zij het aspect archeologie onder meer te borgen in de nieuw te verschijnen bestemmingsplannen.

Erfgoedverorderning Terneuzen (2011)

De erfgoedverordening dient gebaseerd te worden op artikel 38 Monumentenwet 1988: de gemeenteraad kan in het belang van de archeologische monumentenzorg een verordening vaststellen. De wet geeft aan dat deze verordening “onder meer” betrekking kan hebben op:
- eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen (= verrichten van werkzaamheden met als doel het opsporen of onderzoeken van monumenten, waardoor verstoring van de bodem optreedt); in de praktijk zijn dit de vastgestelde programma’s van eisen;
- gevallen waarin burgemeester en wethouders kunnen afzien van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van daartoe strekkende verplichtingen.

De woorden “onder meer” in artikel 38 MW duiden erop dat de gemeenteraad ook voor andere dan de in het eerste lid genoemde onderwerpen regels kan vaststellen in de verordening. Het enige criterium lijkt te zijn dat de regels in het belang zijn van de archeologische monumentenzorg.

4.4.2 Toetsing

Archeologie

Voor de Beheersverordening Axelse Vlakte - 1e wijziging is voor het gehele bestemmingsplangebied getoetst aan de Archeologische Monumentenkaart (AMK), de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW), Archis (Archeologische Informatie Systeem), Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA) en bodemopbouw. Als gevolg daarvan kent het bestemmingsplangebied van de eerste wijziging van de beheersverordening verschillende besluitsubvakken 'Waarde - Archeologie'. Het plangebied ter plaatse van de voorgenomen uitbreiding is aangeduid als een gebied met kreekafzettingen van Duinkerke llb (code Do.3b). Daar waar kreekafzettingen van Duinkerke-IIIb van toepassing is (Do.3b), geldt geen onderzoeksplicht. Hier zijn afzettingen van Duinkerke III tot op grote diepte gelegen en vallen buiten het beleid van de gemeente. Aangezien het gaat om kreekafzettingen is de kans groot dat mogelijke resten zijn verdwenen. Archeologie vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Cultuurhistorie

Door Antea Group is in mei 2022 een onderzoek naar cultuurhistorie uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 7 bijgevoegd. Navolgend zijn de conclusies van het onderzoek samengevat.

In het plangebied ter plaatse van de voorgenomen uitbreiding zijn geen historisch stedenbouwkundige waarden aanwezig. Er zijn geen gemeentelijke monumenten, rijksmonumenten, UNESCO Werelderfgoed aanwezig en geen bouwkunst die anderszins erfgoedwaarde vertegenwoordigt. Dat maakt dat effecten uitgesloten kunnen worden.

Het plangebied ter plaatse van de voorgenomen uitbreiding is gelegen op de overgang van de Smidsschorrepolder (uit 1825) en de Axelse Vlakte die in de periode 1875-1910 tot stand is gekomen. De Smidsschorrepolder is met een dijk ingepolderd. Die dijk, de Ameliadijk, loopt dwars door het plangebied. Aan de noordzijde wordt het plangebied ter plaatse van de voorgenomen uitbreiding begrensd door de Kanaaldijk langs de Axelse Sassing (die in verbinding staat met de Axelse Kreek ten zuiden van Axel).

Beide dijken vertegenwoordigen cultuurhistorische onderdeel als onderdeel van de inpoldering van het gebied rondom Axel. De gelaagdheid is door moderne ontwikkelingen lastig te zien, maar de kronkelige dijken herinneren aan de stapsgewijze verovering van land op het Axelse Gat. De aanleg van de Finlandweg heeft de herkenbaarheid van de Ameliadijk als samenhangend onderdeel met het dijkensysteem ten zuiden van de weg al ernstig aangetast. In de huidige situatie is de Ameliadijk reeds afgegraven, waardoor deze geen enkele cultuurhistorische waarde vertegenwoordigt. De agrarische geschiedenis is niet meer zichtbaar. Het bestemmingsplan maakt daarmee geen activiteiten mogelijk die de erfgoedwaarde nog verder verslechteren.

4.4.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

4.5 Geluid

4.5.1 Kader

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen.

4.5.2 Toetsing

Dit bestemmingsplan voorziet in het opstellen van één juridisch-planologisch kader voor de reeds bestaande bedrijfspercelen en de uitbreiding van Bnext. De ontwikkeling betreft geen geluidgezoneerd industrieterrein. De Wet geluidhinder op het terrein is niet van toepassing.

Gezien de wens en noodzaak om te voldoen aan het geluidbeleidsplan van de gemeente Terneuzen is door Antea Group in november 2022 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 8 bijgevoegd. Hieronder is de conclusie kort samengevat.

Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting ter plaatse van de dichtstbijzijnde woning van derden in overeenstemming is met de voorgestelde geluidgrenswaarden en dat derhalve sprake is van een in milieuhygiënische zin - voor het aspect geluid - acceptabele situatie. Op de controlepunten wordt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT echter overschreden. Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen of dit acceptabel is. Inpassing lijkt mogelijk, omdat de berekende waarde op de gevel van Industrieweg-zuid 23 gelijk is aan de vergunningswaarde.

4.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan, wanneer een hogere waarde wordt vastgesteld.

4.6 Externe Veiligheid

4.6.1 Kader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Risicovolle inrichtingen vanaf een bepaalde omvang vallen onder het Bevi. In het Bevi is opgenomen dat binnen de PR 10-6 contour geen kwetsbare objecten zijn toegestaan, voor beperkt kwetsbare objecten is dit een richtwaarde. Tevens is vastgelegd dat groepsrisicoverantwoording altijd verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van de risicobron een ruimtelijk besluit genomen wordt.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vallen onder het Bevb. In het Bevb is opgenomen dat binnen de PR 10-6 contour geen kwetsbare objecten zijn toegestaan, voor beperkt kwetsbare objecten is dit een richtwaarde. Tevens is opgenomen dat bij de aanleg van nieuwe leidingen, de PR 10-6 contour niet buiten de belemmeringenstrook mag komen te liggen (max. 5 meter).

Groepsrisicoverantwoording is altijd verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van de buisleiding een ruimtelijk besluit genomen wordt. Wanneer het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde of de toename minder is dan 10%, kan volstaan worden met een beperkte verantwoording.

Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

Transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vallen onder het Bevt. In het Bevt is opgenomen dat binnen de PR 10-6 contour geen kwetsbare objecten zijn toegestaan, voor beperkt kwetsbare objecten is dit een richtwaarde. In het Bevt zijn per vervoersas basisnetafstanden vastgesteld, dit zijn maximale PR 10-6 contouren. Daarnaast is groepsrisicoverantwoording verplicht wanneer sprake is van toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde. Buiten 200 meter van de transportroute, of wanneer het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of de toename minder is dan 10%, kan volstaan worden met een beperkte verantwoording.

4.6.2 Toetsing

Ten behoeve van dit bestemmingsplan en het plan-m.e.r. heeft Antea Group in mei 2022 een onderzoek gedaan naar de invloed van externe veiligheid. Dit rapport is als Bijlage 9 bijgevoegd. Hieronder worden de resultaten samengevat.

De beoogde uitbreiding voorziet niet in de realisatie van beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten. Rondom het plangebied ter plaatse van de voorgenomen uitbreiding zijn meerdere risicobronnen aanwezig. Vanuit de omgeving zijn de volgende risicobronnen relevant voor nadere beschouwing:

  • Yara Sluiskil BV;
  • Hogedruk aardgastransportleiding (A-642);
  • Hogedruk aardgastransportleiding (A-503);
  • Hogedruk aardgastransportleiding (Z-552-01);
  • Windturbines;
  • Spoorlijn route 310;
  • Spoorlijn route 180;
  • N62.

Yara Sluiskil

Yara Sluiskil BV is opgenomen in Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Deze grote producent van kunstmest is aangewezen als risicobron en bevindt zich op circa 650 meter van het plangebied (zie figuur 4.3). Het plangebied valt binnen het invloedsgebied van deze inrichting. Omdat de bestemming geen (beperkt) kwetsbare objecten toestaat is er geen verder onderzoek nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPAXVL10-ON01_0013.jpg"

Figuur 4.3: Yara Sluiskil ten opzichte van het plangebied (rood omlijnd is het plangebied ter plaatse van de uitbreiding, blauw omlijnd is het plangebied ter plaatse van de bestaande bedrijfspercelen)

Hogedruk aardgastransportleidingen

Hogedruk aardgastransportleiding (A-642) heeft een invloedsgebied van circa 470 meter. Het plangebied ligt op circa 1.200 meter. Daarmee valt het plangebied buiten het invloedsgebied en is verdere toelichting niet vereist.

Hogedruk aardgastransportleiding (A-503) heeft een invloedsgebied van circa 420 meter. Het plangebied ligt op circa 1.200 meter. Daarmee valt het plangebied buiten het invloedsgebied en is verdere toelichting niet vereist.

Hogedruk aardgastransportleiding (Z-552-01) heeft een invloedsgebied van circa 200 meter. Het plangebied ligt op circa 90 meter. Daarmee valt het plangebied binnen het invloedsgebied, maar omdat dat de bestemming geen kwetsbare objecten toestaat is er geen verdere verantwoording van het groepsrisico nodig. Er zal geen toename zijn in het aantal aanwezigen in het plangebied. De leiding heeft geen PR-10-6 contour ter hoogte van het plangebied. In figuur 4.4 is de leiding in relatie tot het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPAXVL10-ON01_0014.jpg"

Figuur 4.4: Hogedruk aardgastransportleidingen ten opzichte van het plangebied (rood omlijnd is het plangebied ter plaatse van de uitbreiding, blauw omlijnd is het plangebied ter plaatse van de bestaande bedrijfspercelen)

Windturbines

Ten noorden van de industrieweg en het kanaal, zijn windturbines gesitueerd. Deze hebben een tiphoogte van 118 meter. Uit de informatie van de signaleringskaart volgt dat de 10-6-contour overlapt met het noordelijke deel van het plangebied. De informatie op de signaleringskaart is indicatief. Omdat de bestemming geen kwetsbare objecten toestaat, is geen berekening uitgevoerd om nauwkeuriger te bepalen wat de omvang van de 10-6-contour is.

Spoorlijn route 310 en 180

Op figuur 4.5 zijn de spoorlijnen 180 en 310 weergegeven. Spoorlijn 310 (Axel – Terneuzen) ligt circa 1.150 meter ten noorden van het plangebied (zie figuur 4.5). De spoorlijn is opgenomen in de Regeling basisnet. Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van de spoorlijn (>4.000 meter; stofcategorie D4). Hierbij is het toxisch scenario relevant. De spoorlijnroute heeft geen plasbrandaandachtsgebied (PAG). De maximale PR 10-6-contour van deze spoorlijn bedraagt conform de Regeling basisnet 0 meter. Beide punten vormen geen directe belemmering voor de locatie.

Spoorlijn 180F ligt op circa 1.700 meter ten westen van het plangebied. De spoorlijn is opgenomen in de Regeling basisnet. Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van de spoorlijn (>4.000 meter; stofcategorie D4). Hierbij is het toxisch scenario relevant. De spoorlijnroute heeft geen plasbrandaandachtsgebied (PAG). De maximale PR 10-6-contour van deze spoorlijn bedraagt conform de Regeling basisnet 0 meter. Beide punten vormen geen directe belemmering voor de locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPAXVL10-ON01_0015.jpg"

Figuur 4.5: Ligging spoorlijnen ten opzichte van het plangebied (rood omlijnd is het plangebied ter plaatse van de uitbreiding, blauw omlijnd is het plangebied ter plaatse van de bestaande bedrijfspercelen)

N62

Ten oosten van het plangebied ligt de N62 (zie figuur 4.6). Het invloedsgebied van de N62 bedraagt >4.000 meter (stofcategorie: LT3). De afstand tot het plangebied bedraagt circa 1.300 meter en valt daarmee binnen het invloedsgebied. De locatie ligt op meer dan 200 meter van de N62. Er zal geen toename zijn in het aantal aanwezigen in het plangebied. Het groepsrisico hoeft dus niet te worden beschouwd. Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied van de rijksweg ligt, dient het groepsrisico conform artikel 7 Besluit externe veiligheid transportroutes te worden verantwoord. Dit artikel geeft aan dat wanneer een locatie valt binnen een invloedsgebied van een risicobron er in ieder geval moet worden ingegaan op:

  • Mogelijkheden op voorbereiding en bestrijding van een incident bij de risicobron (de N62);
  • De zelfredzaamheid van de personen op de planlocatie.

Ten aanzien van de bestrijding van een incident beschikt de veiligheidsregio over protocollen om een dergelijk incident te bestrijden. Ten aanzien van de zelfredzaamheid is relevant dat de ontwikkeling niet het verblijf van zeer kwetsbare groepen beoogt. Gezien de afstand is alleen het toxisch scenario relevant. Bescherming wordt geboden door na een incident met gevaarlijke stoffen op de N62 ramen en deuren te sluiten en de mechanische ventilatie af te schaken. Als de Omgevingswet van kracht is, moet bij nieuwbouw de mechanische ventilatie handmatig afschakelbaar worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPAXVL10-ON01_0016.jpg"Figuur 4.6: N62 ten opzichte van het plangebied (rood omlijnd is het plangebied ter plaatse van de uitbreiding, blauw omlijnd is het plangebied ter plaatse van de bestaande bedrijfspercelen)

4.6.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Kader

De belangrijkste wet- en regelgeving voor het milieuaspect luchtkwaliteit is vastgelegd in ‘Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen’ van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer aannemelijk is dat aan één of meer van onderstaande grondslagen wordt voldaan:

a) Er wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden;

b) Het besluit leidt (per saldo) niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;

c) Het besluit draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2 ) en fijn stof (PM10);

d) Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (ook wel NSL genoemd).

Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s) en ministeriële regelingen. Het gaat daarbij onder andere om het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit Gevoelige bestemmingen. Tevens is het toepasbaarheidsbeginsel en de significante blootstelling van belang.

Grenswaarden

De (Europese) grenswaarden voor de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht zijn vastgelegd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Deze grenswaarden zijn gericht op de bescherming van de gezondheid van mensen en dienen op voorgeschreven data te zijn bereikt. In de navolgende tabel zijn de grenswaarden (concentraties in µg/m3) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPAXVL10-ON01_0017.jpg"

Tabel 4.1: Vastgestelde grenswaarden

Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn stikstofdioxide (NO2 ) en fijn stof (PM10) in Nederland over het algemeen het meest kritisch. Voor deze stoffen is de kans het grootste dat de bijbehorende grenswaarden worden overschreden.

Fijn stof (PM2.5)

Sinds 1 januari 2015 moet ook aannemelijk worden gemaakt dat voldaan wordt aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5 (25 µg/m3). PM10 en PM2,5 zijn sterk aan elkaar gerelateerd. Uitgaande van de huidige kennis over de emissies en concentraties PM2,5 en PM10 kan worden gesteld dat, als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 zal worden voldaan. Het risico dat een overschrijding optreedt voor PM2,5 op een locatie waar wel aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan is dan ook verwaarloosbaar.

Overige luchtverontreinigende stoffen

Voor de overige luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in bijlage 2 Wm (zwaveldioxide, lood, koolmonoxide en benzeen), geldt dat de ruimte tot de grenswaarden zo groot is dat het aannemelijk is dat overschrijding als gevolg van een besluit van de voor die stoffen vastgestelde grenswaarden redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

4.7.2 Toetsing

Het afvalverwerkingsbedrijf is voornemens uit te breiden. In de toekomstige situatie worden de bestaande activiteiten van Bnext over een groter terrein verspreid. De te verwerken afvalstoffen en de processen die reeds vergund zijn, nemen niet toe. Daarmee neemt ook het verkeer van en naar het terrein niet toe. Zowel scheepvaartbewegingen als verkeer van en naar de inrichting wijzigen niet. Aangezien de activiteiten gelijk blijven, neemt de uitstoot van de inrichting eveneens niet toe. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer vormt dan ook geen belemmering voor verdere besluitvorming.

4.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.8 Kabels En Leidingen

4.8.1 Kader

De rijksoverheid heeft de Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 opgesteld. Met de structuurvisie wil het rijk ruimte reserveren voor toekomstige buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Het gaat om provincie- en landsgrens overschrijdende ondergrondse buisleidingen waarin bijvoorbeeld chemicaliën, aardolie en gas worden getransporteerd.

4.8.2 Toetsing

Een groot deel van de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen bevindt zich op of nabij gronden waaronder momenteel het nodige aan ondergrondse infrastructuur is gelegen. Dat betekent dat afstemming tussen het gebruik boven en onder de grond moet plaatsvinden. Deze structuurvisie biedt een ruimtelijk toetsingskader voor de aanleg van nieuwe ondergrondse infrastructuur binnen de gemeente Terneuzen om in de toekomst tot een goede afstemming te komen tussen de ruimtelijke belangen van de boven- en de ondergrond.

In onderstaande figuur is een uitsnede van de kaart Structuurvisie Buisleidingen weergegeven. Het gele tracé betreft een indicatief tracé.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPAXVL10-ON01_0018.jpg"

Figuur 4.7: Uitsnede kaart Structuurvisie Buisleidingen

Het indicatieve tracé langs Terneuzen sluit aan op de grensovergang naar België (Vlaanderen). Dit tracé ligt ten oosten van het plangebied. Bij de werkzaamheden wordt rekening gehouden met de voorkomende kabels en leidingen in de ondergrond. Binnen het plangebied zijn geen (belemmeringenstroken en veiligheidszones van) kabels en leidingen geprojecteerd waaraan regels gesteld moeten worden op grond van het Bevb.

Op de structuurvisiekaart Ondergrondse infratructuur is het plangebied aangeduid als bestaand/toekomstig industriecluster. In en in de omgeving van het plangebied liggen geen hoofdroutes van buisleidingen, zie figuur 4.8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPAXVL10-ON01_0019.jpg"

Figuur 4.8: Uitsnede kaart structuurvisie Ondergrondse infrastructuur (plangebied is blauw omcirkeld)

In de gemeente Terneuzen zijn hoogspanningsleidingen en -verbindingen van 50 kV en hoger die geen deel uitmaken van een inrichting als bedoeld in artikel 1 van de Wet milieubeheer planologisch relevant. In de omgeving van het plangebied liggen ondergrondse hoogspanningleidingen. Deze zijn weergegeven op figuur 4.9.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPAXVL10-ON01_0020.jpg"

Figuur 4.9: Planologisch relevante ondergrondse 50 kV (rood) en 150 kV (paars) hoogspanningsleidingen

De ondergrondse hoogspanningsleidingen hebben geen magneetveldzone waarmee rekening moet worden gehouden. Wel hebben ze een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding. De belemmeringenstrook ligt in alle gevallen buiten het plangebied.

4.8.3 Conclusie

De kabels en leidingen vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.9 Bedrijven En Milieuzonering

4.9.1 Kader

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.

4.9.2 Toetsing

In verband met milieuhinder is door Antea Group in april 2022 onderzoek gedaan naar luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en geur. De conclusies van luchtkwaliteit, geluid en externe veiligheid zijn in de voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk opgenomen. Het aspect geur komt specifiek in het MER aan de orde. Het rapport van het onderzoek naar bedrijven en milieuzonering is als Bijlage 10 bijgevoegd. De resultaten worden hieronder toegelicht.

De omgeving bestaat voornamelijk uit bedrijfspercelen met verspreid losse woningen, behorende bij agrarische percelen. Ten zuiden van het plangebied bestaat de omgeving voornamelijk uit glastuinbouwgebied met daarnaast een groenvoorziening. Voor het plangebied is daarom uitgegaan van 'gemengd gebied' overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan.

De aanwezige puinbreker wordt in het plangebied uitgebreid. Deze activiteit is opgenomen in de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. In onderstaande tabel is bijhorende milieucategorie en richtafstanden te zien van de puinbreker. Rondom het plangebied zijn panden aanwezig die een woonfunctie hebben.

Activiteit Milieucategorie Geluid Geur Stof Gevaar Grootste richtafstand
Puinbreker >= 100.000 t/j 5.2 500 m 10 m 100 m 0 m 500 m

Op basis van bovenstaande inventarisatie en omgevingstype is een kaart opgesteld. Daarin is de grootste richtafstand (500 meter) van de puinbreker weergegeven in relatie tot omliggende woonfuncties. Uit de kaart blijkt dat er geen overlap is met omliggende woonfuncties. Vervolgonderzoek is derhalve niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPAXVL10-ON01_0021.jpg"

Figuur 4.10: Contour richtafstand grootste afstand

4.9.3 Conclusie

Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.10 Verkeer En Parkeren

4.10.1 Kader

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

4.10.2 Toetsing

Verkeer

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van het afvalverwerkingsbedrijf. De uitbreiding van het terrein leidt niet tot een toename van het verkeer op de Finlandweg.

Er is een inrit aan de Industrieweg-Zuid aanwezig. Deze ontsluitingsweg heeft voldoende capaciteit om het aantal verkeersbewegingen te kunnen verwerken.

Parkeren

Het parkeren in het plan gebeurt op eigen erf. Dit is in de regels van het bestemmingsplan opgenomen. Er zijn ook parkeerplaatsen voor vrachtwagens aanwezig. De parkeerbehoefte neemt door de uitbreiding van het bedrijf nauwelijks toe. De parkeerbehoefte wordt op eigen terrein opgelost.

4.10.3 Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.11 Water

4.11.1 Kader

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Scheldestromen. In de 'Strategienota 2019-2023: Klaar voor de toekomst' laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn.

4.11.2 Toetsing

Door Antea Group is in juni 2022 een watertoets uitgevoerd voor het plangebied ter plaatse van de voorgenomen uitbreiding. Het rapport is als Bijlage 11 bijgevoegd. Hieronder is de conclusie kort samengevat.

De uitgangspunten van de watertoets van dit bestemmingplan in combinatie met het rapport Aanvraag ontheffing BP t.b.v. verharden van het terrein d.d. 30 september 2021 opgesteld door Bnext Terneuzen vormen de uitgangspunten van deze watertoets. Daarnaast hebben het Waterschap Scheldestromen en Rijkswaterstaat een reactie gegeven. Deze reacties zijn meegenomen in de verwerking van de watertoets. Nadere afstemming met North Sea Port vormt geen onderdeel van deze watertoets.

In onderstaande tabel zijn de aspecten opgenomen en is aangegeven op welke wijze uitwerking heeft plaatsgevonden.

Thema Toelichting
Waterkering (veiligheid) Aan de noordzijde van het plangebied ligt een regionale waterkering, waarop de Industrieweg-Zuid is gelegen. De beschermingszone van de waterkering ligt in het plangebied. De waterkering is in juridisch beheer bij Rijkswaterstaat en de Waterwet is hier van toepassing. Rijkswaterstaat is ook de beheerder van het oppervlaktewater van Zijkanaal C. Het technisch beheer van de waterkering, inclusief damwanden en taluds ligt bij North Sea Port. In de huidige situatie is de hoogte van de waterkering ter plaatse van het plangebied NAP +3,50. De toekomstige hoogte voor de waterkering dient NAP +4,20 te zijn. De maaiveldophoging van het westelijk gebied sluit aan op eerdere maaiveldophoging van het oostelijke zijde.
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater) Het plangebied wordt circa 2,5 tot 3,0 m hoger aangelegd (NAP +3,8 m tot maximaal NAP +5,2 m) ten opzichte van huidig maaiveldniveau en de omgeving. Door de hoge ligging wordt wateroverlast in het plangebied door inundatie vanuit oppervlaktewater voorkomen. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden twee secundaire watergangen gedempt, gelegen op de percelen M629, M630 en M1121 om het bedrijven terrein op elkaar aan te sluiten. Dit wordt gecompenseerd aan de westzijde van deze percelen nieuwe watergangen te graven en aan te sluiten op het watersysteem. Hiervoor wordt een watervergunning aangevraagd.
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Het plangebied wordt circa 2,5 tot 3,0 m hoger aangelegd (NAP +3,8 m tot maximaal NAP +5,2 m) ten opzichte van huidig maaiveldniveau en de omgeving. Door de hoge ligging wordt grondwateroverlast in het plangebied voorkomen. Er is geen sprake van het onttrekken van grondwater, waardoor verdroging hier niet aan de orde is.
Er is voornamelijk geen belvorming van zoetwater aanwezig. Alleen in de zuidwestelijke hoek van het plangebied is er sprake van geringe belvorming van zoetwater. Doordat het plangebied verhard wordt en hemelwater in de toekomstige situatie niet meer zal infiltreren binnen het plangebied zal de zoetwaterbel in geringe mate minder gevoed worden.
Hemel- en afvalwater
Opmerking over extra verharding en riolering
Er zijn in of nabij het plangebied geen RWZI's en persgemalen van Waterschap Scheldestromen aanwezig, waarmee rekening dient gehouden te worden. Aan de zuidoostzijde van het plangebied ten zuiden van de Finlandweg tussen genoemde weg en het spoor ligt een persleiding. Dit is buiten plangebied. Er vinden hier geen wijzigingen plaats als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Derhalve vormt dit geen belemmering. Om de waterafvoer bij extreme neerslagsituaties te kunnen reguleren is de trits "vasthouden, bergen en dan pas afvoeren" richtinggevend voor het waterbeheer bij nieuwe ontwikkelingen. Insteek voor het plangebied is zo veel als mogelijk hergebruiken van hemelwater binnen het plangebied voor besproeien van het terrein (o.a. nathouden bulkopslag tegen verstuiving. Bij extreme weeromstandigheden zal het water direct geloosd worden op het Zijkanaal C.
Volksgezondheid
Er is geen sprake van risico's voor de volksgezondheid.
Bodemdaling
Op basis van de waterkansenkaart van de provincie Zeeland is de bodem in het plangebied weinig zettingsgevoelig. Bij voorgenomen ontwikkeling vinden geen veranderingen plaats in het peilregiem die voor bodemdaling kunnen zorgen.
Grond- en oppervlaktewaterkwaliteit
Het plangebied ligt niet in of nabij een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied, waarmee rekening dient gehouden te worden.
Het hemelwater wat in de toekomstige situatie valt in het plangebied wordt na zuivering naar een bovengrondse bufferbassins gepompt. In een situatie bij extreme regenval en volledige vulling van de aanwezige berging (op terreinverharding, in de riolering en bassins) in het plangebied, zal de overstort in werking treden. De overstortleiding watert af, via een olie-benzineafscheider met coalescentiefilter en controleput op het Zijkanaal C. Op deze wijze wordt vervuiling van oppervlaktewater voorkomen.
Natte natuur
In of in de omgeving van het plangebied is geen kwetsbaar gebied of bufferzone rondom een kwetsbaar gebied gelegen of natte natuur.
Onderhoud oppervlaktewater
Langs de nieuw te graven watergang (<8 m) wordt een onderhoudspad van 5 m gerealiseerd. Dit wort in de nog aan te vragen watervergunning geregeld.

4.11.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van het plan, mits mitigerende maatregelen worden getroffen als voorgesteld in de watertoets.

4.12 Niet-gesprongen Explosieven

4.12.1 Kader

In de Tweede Wereldoorlog hebben in Nederland oorlogshandelingen plaatsgevonden. Als gevolg hiervan is het mogelijk dat er in en om het plangebied nog niet gesprongen explosieven (NGE) in de bodem aanwezig zijn.

4.12.2 Toetsing

Het plangebied is op de NGE-risicokaart van REASeuro uit 2018 niet aangeduid als verdacht gebied of aandachtsgebied.

4.12.3 Conclusie

Het aspect niet-gesprongen explosieven vormt geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

4.13 Ladder Van Duurzame Verstedelijking

De provincie Zeeland zet in op concentratie van bestaande en nieuwe industrie in Sloegebied en Kanaalzone. Hiermee wordt invulling gegeven aan de kaders die vanuit de duurzaamheidsladder voor alle stedelijke ontwikkelingen, inclusief de zeehaventerreinen gelden. De provincie stimuleert samen met gemeenten en North Sea Port zorgvuldig ruimtegebruik en intensivering in de beide gebieden. Het plangebied is gelegen in een gebied dat aangeduid is als bedrijventerrein. In het verlengde daarvan wordt onderhavig plangebied in de Structuurvisie 2025 van de gemeente Terneuzen aangemerkt als bestaand werkgebied en dit als onderdeel van het industrieel-logistiek complex. De beoogde bedrijfsuitbreiding van Bnext Terneuzen aan de Finlandweg te Westdorpe past binnen de concentratiegedachte van de provincie Zeeland als ook de visie van de gemeente Terneuzen.

North Sea Port heeft in 2013 een wensbeeld vastgesteld voor het gebied rondom zijkanaal C. In lijn met het omgevingsplan en de structuurvisie van gemeente Terneuzen is het de wens van North Sea Port om een industrieel-logistiek bedrijventerrein te creëren dat nautisch wordt ontsloten voor de binnenvaart. In de visie van North Sea Port is er aan de zuidzijde van het kanaal plek voor een versterking van het clust er bedrijven dat er nu al aanwezig is bij de Axelse Sassing. Dit cluster richt zich op bouw en recycling activiteiten. Daarnaast zijn er door de mogelijk koppeling met de Autrichehaven en Axelse Vlakte II kansen voor logistieke bedrijvigheid. Bnext versterkt het huidige cluster bedrijven en zal door de uitbreiding het cluster blijven versterken.

4.14 Milieueffectrapportage

4.14.1 Kader

Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen, waaronder wijzigingsplannen en bestemmingsplannen, onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

• Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten;

• Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden.

Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.

4.14.2 Toetsing

Het is verplicht de procedure van milieueffectrapportage te volgen, omdat de ontwikkeling van een afvalverwerkingsbedrijf is opgenomen in de Bijlagen bij het Besluit m.e.r. (categorie D18.1). Het bestemmingsplan dat deze ontwikkeling mogelijk maakt is kaderstellend voor de activiteit. In dat kader moet bij dit bestemmingsplan een plan-m.e.r.-procedure doorlopen worden. Ten behoeve van het bestemmingsplan is door Antea Group een Plan-MER opgesteld. Het plan-MER is als Bijlage 12 bij dit bestemmingsplan bijgevoegd. In dit MER zijn de effecten in beeld gebracht van de beoogde uitbreiding van het terrein van de inrichting Bnext in Terneuzen aan de Finlandweg. Er zijn geen leemten in kennis aanwezig die van belang zijn voor de besluitvorming. Hieronder worden de conclusies kort samengevat.

Er zijn twee alternatieven onderzocht: een alternatief met uitbreiding van het terrein maar zonder de verplaatsing van de breker, en een alternatief met uitbreiding van het terrein inclusief verplaatsing van de breker. In onderstaande tabel zijn de effectbeoordelingen uit de voorgaande hoofdstukken samengevat. Achter de rijen is een korte samenvatting van de belangrijkste conclusies ten aanzien van de genoemde aspecten en alternatieven genoemd.

Thema Aspect Beoordelingscriterium Alt. 1 Alt. 2 Algemene conclusies
Verkeer en vervoer Verkeersafwikkeling Verandering van de verkeersafwikkeling op kruisingen en wegvakken 0 0 Geen wijziging van verkeersafwikkeling.
Scheepvaart Verandering van de scheepvaartfrequentie 0 0 Scheepvaart als gevolg van de uitbreiding neemt niet toe door gelijkblijvende afvalstromen.


Geluid
Wegverkeerlawaai Verandering van het wegverkeerlawaai (dB) op de omgeving 0 0 Door het niet wijzigen van de transportstromen is ook geen wijziging in het geluid als gevolg van wegverkeer te verwachten
Bedrijfslawaai Verandering van het bedrijfslawaai (dB) op de omgeving + + Het uitbreiden van de inrichting in westelijke richting leidt tot een afname van de geluidbelasting op de geven van Industrieweg-Zuid 23. Beide alternatieven verschillen nauwelijks van elkaar.
Scheepvaartlawaai Verandering van het scheepvaartlawaai (dB) op de omgeving 0 0 Door het niet wijzigen van het aantal scheepvaart bewegingen is ook geen wijziging in het geluid als gevolg van wegverkeer te verwachten
Spoorweglawaai Verandering van het spoorweglawaai (dB) op de omgeving 0 0 Ook in de nieuwe situatie zal door Bnext geen gebruik gemaakt worden van aan- en afvoer via het spoor.
Cumulatief geluid Verandering van de cumulatieve geluidbelasting (dB) op de omgeving 0 0 Gecumuleerd wordt de geluidbelasting slechts beperkt positief veranderd, omdat een deel van de bronnen ongewijzigd blijft en de totale geluidbelasting in het gebied niet verandert.
Luchtkwaliteit Stikstofdioxide (NO2) Verandering in concentraties (toetsing Wm- en WHO-waarden) 0 0 Op alle beoordelingspunten wordt voldaan aan de grenswaarden
Fijn stof (PM10 /PM2,5) Verandering in concentraties (toetsing Wm- en WHO-waarden) 0 0
Geurhinder Geurbelasting Verandering in de geurbelasting op de omgeving 0 0 Het voornemen heeft weinig invloed ten opzichte van de huidige situatie
Stofhinder Grof stof Verandering in de stofhinde op de omgeving 0 0/+ De hoeveelheid te verwerken stoffen blijft gelijk. In alternatief 2 komt de breker verder naar het westen te liggen en daarmee verder van de woning en het kassenbedrijf
Zeer zorgwekkende stoffen Verandering in verspreiding van ZZS 0 0 De hoeveelheid en samenstelling van afvalstoffen wijzigt niet als gevolg van het voornemen.
Externe veiligheid Plaatsgebonden risico Verandering van het plaatsgebonden risico 0 0 Geen verandering van het plaatsgebonden- en groepsrisico
Groepsrisico Verandering van het groepsrisico 0 0
Bodem Bodemkwaliteit De impact van bodemverontreiniging 0 0 De impact op bodemverontreiniging neemt niet toe op basis van de voorgenomen ontwikkeling.


Water
Waterveiligheid De impact op waterveiligheid 0 0 Met de voorgenomen ontwikkeling wordt rekening gehouden met de stabiliteit van de waterkering, geen nadelige effecten te verwachten.
Oppervlaktewater De impact op oppervlaktewater 0 0 Er is geen significante impact op het oppervlaktewater.
Grondwater De impact op de grondwaterstand 0 0 De hoeveelheid grondwater wordt niet beïnvloed en daarom als neutraal beoordeeld.
Waterkwaliteit De impact op de waterkwaliteit 0 0 Huidige waterkwaliteit wordt behouden en de uitloging van stoffen wordt tegengegaan.
Klimaatadaptatie De mate van klimaatadaptieve inpassing van het watersysteem - - Door verharding van het terrein is infiltratie minder goed mogelijk en wordt de zoetwaterbel minder goed aangevuld.
Ecologie Natura 2000 De mate van aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen (o.a. stikstof) 0 0 Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000 gebied of binnen het invloedsgebied ervan. Er zal geen toename aan stikstofdepositie ontstaan.
NNN De mate van aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden NNN 0 0 Met het voorgenomen plan wordt geen ruimtebeslag ingenomen van bestaande NNN gebieden. De NNZ langs Zijkanaal C is reeds verwijderd met het aanleggen van de kade.
Beschermde soorten De mate van aantasting van beschermde soorten - - Aanleg- en gebruikswerkzaamheden nemen voortplantingslocaties van konijn en rugstreeppad en foerageergebied van rugstreeppad, konijn, haas en wezel weg.
Archeologie & cultuurhistorie Archeologie De mate van aantasting van archeologisch erfgoed 0 0 Het plangebied is volledig vrijgesteld van archeologische waarden op basis van het gemeentelijk beleid.
Cultuurhistorie De mate van aantasting van cultuurhistorisch waardevolle elementen 0/- 0/- Afgraving van de Ameliadijk heeft gezorgd voor de verslechtering van de cultuurhistorische waarden.





Overige aspecten


Energie
De mogelijkheden van toepassing van duurzame energiebronnen 0 0 De activiteiten op het terrein blijven gelijk, geen aanleiding duurzame energiebronnen op dit moment toe te staan.
De mate van toename van het energiegebruik 0 0 De activiteiten op het terrein blijven gelijk. Daarmee is er geen extra energie nodig voor de nieuwe situatie.
Trillingen Verandering blootstelling aan trillingen ten gevolge van de zeefbreker 0 0 Hoewel het terrein wordt vergroot nemen de activiteiten in de inrichting niet toe. Dit leidt dan ook niet tot een toename van de trillingen.

Conclusies

Uit de beoordeling van de effecten van de uitbreiding van het terrein van Bnext blijkt dat in veel gevallen een neutrale beoordeling gegeven is. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat hoewel het terrein wordt uitgebreid, de activiteiten die vergund zijn voor de inrichting niet wijzigen. Er zijn dan ook geen wijzigingen in verkeersstromen te verwachten, omdat de aan- en afvoer van stoffen en producten gelijk blijft. Ook de verwerking van producten op het terrein wordt niet gewijzigd. De effecten worden hier verder niet nader benoemd.

Op bedrijfslawaai is een positieve beoordeling gegeven. Dit wordt veroorzaakt door de uitbreiding in westelijke richting. Door deze uitbreiding wordt een deel van de geluidveroorzakende activiteiten verder van de woonbestemming aan de Industrieweg-Zuid 23 verplaatst en wordt de geluidbelasting op de gevel van de woning verlaagd. Beide alternatieven verschillen nauwelijks van elkaar in geluidbelasting en daarom is het effect voor beide alternatieven gelijk beoordeeld.

Voor grof stof is alternatief 2 als enigszins positief beoordeeld. Het verplaatsen van de breker heeft in dit alternatief een wat positiever effect dan het handhaven van de breker op de huidige locatie. Grof stof slaat eerder neer dan fijn stof. Daarom is de locatie van de breker, die het meeste grof stof veroorzaakt in dit geval wel onderscheidend.

Ten aanzien van klimaatadaptatie en beschermde soorten is een negatieve beoordeling gegeven. Voor klimaatadaptatie wordt dit veroorzaakt door het verharden van de oppervlakte. Deze verharding met een vloeitstofdichte vloer is noodzakelijk om de waterkwaliteit en bodem te beschermen tegen het indringen van verontreinigende stoffen. Ten aanzien van beschermde soorten geldt dat het leefgebied van rugstreeppad, konijn, haas en wezel en wordt aangetast. Dit is gebleken uit het nader onderzoek.

Het verdwijnen van de Ameliaweg (cultuurhistorische waarde) is als enigszins negatief beoordeeld. Ook dit effect geldt voor beide alternatieven. Dit effect heeft zich al voorgedaan bij het uitvoeren van de tijdelijke vergunning voor het terrein. Daarmee kan dit effect niet meer voorkomen worden.

Mitigerende maatregelen

Om de negatieve effecten van het planvoornemen te beperken zijn mitigerende maatregelen voorgesteld. Deze zijn hieronder beschreven.

Klimaatadaptatie

Om ervoor te zorgen dat hemelwater beter kan infiltreren in de bodem en de zoetwaterbel in de ondergrond kan blijven aanvullen, zijn verschillende mitigerende maatregelen mogelijk. Waar extra verharding komt, kan er in een ander gedeelte van het plangebied gecompenseerd worden. Zo kunnen de betonwallen aan de zijkant van het plangebied omgevormd worden naar aarden wallen. Dit vergroot de infiltratiecapaciteit. Ook kunnen in de aarden wallen infiltratiekratten geplaatst worden die het regenwater vasthouden en langzaam afvoeren naar het grondwater. Ook kan het mogelijk zijn om open verharding aan te leggen waar geen vloeistofdichte verharding nodig is, zoals op het parkeerterrein. Dit zorgt ervoor dat gedeelten van de verharding lucht- en waterdoorlatend zijn, waardoor regenwater sneller infiltreert in de bodem.

Beschermde soorten

De negatieve effecten op de beschermde soorten zijn te mitigeren. Verwacht wordt dat het plan doorgang kan vinden door soortspecifieke maatregelen te combineren met de nieuwe bestemming in, of in de directe omgeving van het plangebied. Het betekent wel dat voorafgaand aan de werkzaamheden ten behoeve van de ontwikkelingen in het plangebied voorwaarden worden gesteld (en zijn uitgevoerd) aan de wijze en periode van de werkzaamheden en het opnemen/integreren van voorzieningen zoals bijvoorbeeld aanplant van landschapselementen die voldoende schuilgelegenheid bieden voor aanwezige konijnen, haas en de wezel. Nadere informatie wordt beschreven als de ontheffingsaanvraag voor de genoemde soorten is afgerond. Met het nemen van de juiste maatregelen wordt het effect gereduceerd tot een neutraal effect.

Cultuurhistorie

Nu de Ameliadijk reeds vergraven is, is het terugbrengen van deze dijk niet meer noodzakelijk. Ook het verdwijnen van de cultuurhistorische waarden in de verdere omgeving dragen eraan bij dat deze waarden niet teruggebracht behoeven te worden. Nadere afspraken worden in overleg met de provincie hierover gemaakt.

4.14.3 Conclusie

Er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten.

Hoofdstuk 5 Juridische Regeling

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de bestemming en de bijbehorende regels toegelicht. Daarnaast zal, daar waar dat verduidelijkend werkt, ook de systematiek van de verbeelding worden toegelicht. Daarbij wordt aangeven op welke wijze de binnen het plangebied voorkomende functies in het bestemmingsplan zijn geregeld. Met het bestemmingsplan wordt een zodanig plan beoogd dat enerzijds rechtszekerheid wordt geboden aan omwonenden en anderzijds voldoende mogelijkheden worden geboden om het voorgenomen tracé mogelijk te maken.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De wijze waarop de regeling juridisch is vormgegeven, wordt bepaald door de Wro en het Bro. De juridische regeling wordt vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding wordt de bestemming vastgelegd en in de regels per bestemming de bouw- en gebruiksmogelijkheden. De verbeelding en regels zijn opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van wat in het bestemmingsplan wordt geregeld en om de uitleg daarvan.

5.2 Juridisch Systeem

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bestemmingen zijn juridisch vastgelegd in de tekst van de regels en in beeld op de verbeelding. Verbeelding en regels zijn één geheel en niet afzonderlijk leesbaar.

SVBP 2012

Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is onder andere bedoeld om de burger via het internet informatie te verschaffen over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties.

Regels

De regels bevatten allereerst een bestemmingsomschrijving. Hierin is per bestemming uitgewerkt voor welk doel of doeleinden de gronden gebruikt mogen worden. Naast de bestemmingsomschrijving zijn in de regels bouwregels, afwijkingsmogelijkheden (middels een omgevingsvergunning) en gebruiksregels opgenomen. In de bouwregels zijn - gerelateerd aan de toegelaten gebruiksfuncties - eisen gesteld aan de hoogte, aard, nadere situering, diepte, aantal bouwlagen etc. van gebouwen en bouwwerken.

Bij uitzondering kan door middel van een omgevingsvergunning worden toegestaan dat van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, wordt afgeweken. Het gaat dan om incidentele gevallen, waarbij het om bouwtechnische redenen en/of redenen van doelmatigheid noodzakelijk wordt geacht en aantoonbaar is, dat in geringe mate van de gegeven maten moet worden afgeweken.

5.3 Toelichting Op De Bestemmingen

De regels in verband met de bestemmingen kennen alle een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit bestemmingsregels en bouwregels. Voor enkele bestemmingen zijn daarbij bijzondere gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid.

De bestemmingsregels betreffen de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (=het gebruik). De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsregels. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen.

Hoofdstuk 1 van de regels omvat de begripsbeschrijvingen en de wijze van meten. Dit zijn de inleidende regels. Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Binnen het plan worden de volgende bestemmingen gebruikt:

Bedrijventerrein - Haven B

Het plangebied ter plaatse van de reeds bestaande bedrijfspercelen met de bestemming 'Bedrijventerrein - Haven B' behouden hun huidige bestemming. De uitbreiding wordt volgens dezelfde systematiek bestemd.

Binnen deze globale bestemming worden mogelijkheden geboden voor diverse activiteiten en voorzieningen die met een industrieterrein samenhangen, zoals bedrijfspercelen en droge en natte infrastructuur zonder dat de exacte positionering daarvan wordt vastgelegd. De functieaanduiding 'laad- en losplaats' is opgenomen, net als de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - industrieterrein Axelse Vlakte II' en 'geluidzone - industrieterrein Sluiskil-Oost en Stroodorpe-Oost'.

De bedrijven worden mogelijk gemaakt voor zover zij in de Staat van bedrijfsactiviteiten genoemd zijn. Voor het gehele plangebied zijn bedrijven mogelijk gemaakt die behoren tot categorieën vanaf 3.1 tot en met 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De beoogde activiteiten passen binnen deze categorieën. De beoogde activiteiten passen binnen deze categorieën met uitzondering van één concrete inrichting. De inrichtingen zijn expliciet (op SBI-code) mogelijk gemaakt in de bestemmingsomschrijving.

Water

Het water van het Zijkanaal C is bestemd als water. Binnen deze bestemming kunnen haven- en afmeervoorzieningen en waterstaatkundige voorzieningen gebouwd worden.

Waterstaat – Waterkering

Het plangebied ter plaatse van de reeds bestaande bedrijfspercelen met de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' behouden hun huidige bestemming. De kade langs het bedrijventerrein dient ter bescherming van het achterliggende gebied. In dat kader heeft de strook langs de kade ter plaatse van de voorgenomen uitbreiding eveneens de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' gekregen. Deze bestemming is bedoeld om de waterkerende functie in stand te houden. De breedte van de dubbelbestemming is afgestemd op de kernzone zoals aangegeven in de Keur van het Waterschap Scheldestromen. De bescherming van de waterkering volgt uit de Keur van het waterschap. Omdat de keur voldoende waarborgen biedt voor de bescherming van de waterkering wordt het opnemen van aanvullende regels in het bestemmingsplan niet noodzakelijk geacht. Dubbele regelgeving wordt hiermee voorkomen.

Hoofdstuk 3 van de regels bevat algemene regels ten aanzien van gebruik, afwijkingen enwijzigingsbevoegdheden. In hoofdstuk 4 zijn de overgangs- en slotregels opgenomen.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

In de 'Grondexploitatiewet', welke onderdeel uitmaakt van de Wet ruimtelijke ordening, staat aangegeven dat de gemeente een exploitatieplan moet vaststellen, indien kosten worden gemaakt (bijvoorbeeld voor aanleg van openbare voorzieningen en/of plankosten). Van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien op vrijwillige basis een overeenkomst wordt aangegaan (anterieure overeenkomst). In dit geval is hiervan sprake. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is (datum) een overeenkomst gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over de te maken kosten. Hiermee wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Gelet op de ligging van het plangebied is participatie door omwonenden niet noodzakelijk. Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt verder de procedure de Wet ruimtelijke ordening.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft over het concept ontwerpbestemmingsplan vooroverleg plaatsgevonden met de daartoe aangewezen instanties om hen in de gelegenheid te stellen te reageren op het voorontwerp bestemmingsplan. De Provincie heeft daarop gereageerd. De reactie is verwerkt in de toelichting.

In het kader van die procedure wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd, waarbij de mogelijkheid is geboden tot het indienen van een zienswijze.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Natuurtoets

Bijlage 1 Natuurtoets

Bijlage 2 Nader Onderzoek Ecologie Bnext Terneuzen

Bijlage 2 Nader onderzoek ecologie Bnext Terneuzen

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek M 629

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek M 629

Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek M 630

Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek M 630

Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek Perceel M 1121

Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek perceel M 1121

Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek Percelen M 406, M 407 En M 1657

Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek percelen M 406, M 407 en M 1657

Bijlage 7 Cultuurhistorisch Onderzoek

Bijlage 7 Cultuurhistorisch onderzoek

Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 8 Akoestisch onderzoek

Bijlage 9 Onderzoek Naar Externe Veiligheid

Bijlage 9 Onderzoek naar externe veiligheid

Bijlage 10 Onderzoek Naar Bedrijven En Milieuzonering

Bijlage 10 Onderzoek naar bedrijven en milieuzonering

Bijlage 11 Watertoets

Bijlage 11 Watertoets

Bijlage 12 Milieueffectrapport (Zie Separaat Document)

Bijlage 12 Milieueffectrapport (zie separaat document)