KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijventerrein
Artikel 5 Bedrijventerrein - A
Artikel 6 Bedrijventerrein - B
Artikel 7 Bedrijventerrein - Haven - B
Artikel 8 Groen
Artikel 9 Verkeer
Artikel 10 Verkeer - Railverkeer
Artikel 11 Water
Artikel 12 Leiding - 6 Inch - 64 Bar Stikstof - 45 Bar Waterstof
Artikel 13 Leiding - Gas - 10 - Aardgas 20 Inch 80 Bar
Artikel 14 Leiding - Gas - 15 - Waterstof 4 Inch 100 Bar
Artikel 15 Leiding - Gas - 16 - Stikstof En Zuurstof 300 Mm 30 Bar
Artikel 16 Leiding - Gas - 17 - Stikstof En Zuurstof 250 Mm 80 Bar
Artikel 17 Leiding - Gas - 5 - Aardgas 12 Inch 40 Bar
Artikel 18 Leiding - Gas - 7 Aardgas-waterstof 16 Inch 66-40 Bar
Artikel 19 Leiding - Hoogspanning Ondergronds 150kv
Artikel 20 Leiding - Hoogspanningsverbinding - 2 - Bovengronds 150 Kv
Artikel 21 Leiding - Waterstof 6 Inch 100 Bar
Artikel 22 Leiding - Zuurstof En Waterstof 16 Inch 64 Bar
Artikel 23 Waarde - Archeologie
Artikel 24 Waarde - Archeologie 1
Artikel 25 Waarde - Archeologie 2
Artikel 26 Waarde - Archeologie 3
Artikel 27 Waarde - Beschermde Dijken
Artikel 28 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 29 Overige Regels
Artikel 30 Parkeerregels
Artikel 31 Anti-dubbeltelregel
Artikel 32 Algemene Bouwregels
Artikel 33 Algemene Gebruiksregels
Artikel 34 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 35 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 36 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 37 Overige Regels
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Planlocatie
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Planopzet En Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Tracékeuze
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.3 Ecologie
4.4 Water
4.5 Verkeer
4.6 Bodemkwaliteit
4.7 Geluid
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Bedrijven En Milieuzonering
4.11 Ongesprongen Oorlogsresten
4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Planopzet
5.1 Planopzet En Plansystematiek
5.2 Planstukken
5.3 Toelichting Op De Planverbeelding
5.4 Toelichting Op De Planregels
5.5 Procedure Bestemmingsplan
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 Aanvullend Tussentijds Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Verkennend Natuuronderzoek
Bijlage 4 Aerius Berekening
Bijlage 5 Stikstofnotitie
Bijlage 6 Aanvullend Natuuronderzoek
Bijlage 7 Aanmeldformulier Watertoets
Bijlage 8 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 9 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 10 Qra Zuurstofleiding
Bijlage 11 Qra Waterstofleiding Dow-dow
Bijlage 12 Qra Waterstofleiding Dow-nl Grens
Bijlage 13 Ontplofbare Oorlogsresten
Bijlage 14 Vorm Vrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 1 Vrijstellingsdiepte Gemeente Terneuzen
Bijlage 2 Beleidsregel Zonebeheersysteem Industrieterrein Axelse Vlakte Ii

Buitengebied, zuurstof- c.q. waterstofleiding

Bestemmingsplan - Gemeente Terneuzen

Ontwerp op 07-12-2023 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Buitengebied, zuurstof- waterstofleiding'.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0715.BPBG87-ON01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 beheersverordening

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 afwijking bij omgevingsvergunning

een afwijking als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 van de Wabo, zoals die luidde ten tijde van inwerkingtreding van dit plan.

1.7 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en /of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  1. a. grondgebonden agrarisch bedrijf: een bedrijf dat (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel en waar (nagenoeg) geheel gebruikgemaakt wordt van open grond, nader te onderscheiden in:
    1. 1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
    2. 2. bollenteelt: de teelt van bloembollen al dan niet in samenhang met de teelt van bolbloemen;
    3. 3. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
    4. 4. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee waarbij in de bedrijfsvoering weidegang essentieel is;
    5. 5. paardenhouderij: het fokken van paarden, het houden, stallen of africhten van paarden ten behoeve van de vlees- en /of melkproductie, handel en /of de gebruiksgerichte paardenhouderij;
    6. 6. sierteelt: de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
  2. b. niet-grondgebonden agrarisch bedrijf: een bedrijf dat (nagenoeg) niet afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel, nader te onderscheiden in:
    1. 1. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
    2. 2. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen, paddenstoelen daaronder begrepen, in gebouwen;
    3. 3. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang;
  3. c. aquacultuur: de teelt van (zout)watergebonden organismen waaronder begrepen zagers, schelpdieren en vissen, al dan niet in gebouwen;
  4. d. overige teelten van gewassen of dieren, al dan niet in gebouwen.

1.9 agrarische deskundige

de agrarische adviescommissie van de Vereniging van Zeeuwse Gemeenten dan wel een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige, of commissie van deskundigen, op het gebied van land- en tuinbouw.

1.10 agrarisch hulp- en nevenbedrijf

een bedrijf gerelateerd aan de agrarische sector, nader te onderscheiden in:

  1. a. een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur (zoals loonbedrijven);
  2. b. een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of –apparatuur (zoals landbouwmechanisatiebedrijven);
  3. c. een bedrijf dat uitsluitend of overwegend is gericht op het opslaan en leveren van goederen aan agrarische bedrijven en / of het opslaan en verwerken van producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven waaronder begrepen mestverzamelsilo's met een regionale functie;
  4. d. hoveniersbedrijven.

1.11 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.12 archeologische deskundige

de beleidsmedewerker archeologie van de gemeente, de provincie, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed dan wel een andere door het college aan te wijzen onafhankelijk deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het gebied van archeologie.

1.13 archeologisch onderzoek

Onderzoek dat uitgevoerd wordt conform de BRL 4000 en dat verricht wordt door een onderzoeksbureau of instelling die beschikt over een geldig certificaat voor de gevraagde KNA-protocollen.

1.14 archeologisch rapport

een rapport van een archeologisch onderzoeksbureau of een goed onderbouwd advies van een deskundige op het gebied van archeologie.

1.15 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.16 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.17 achtergevel

de meest van de wegzijde afgekeerde gevel van een gebouw.

1.18 achtergevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.

1.19 achtergevelrooilijn

denkbeeldige lijn die gelegen is op de helft van de afstand tussen de voorgevel van een hoofdgebouw en de achtergrens van het bouwperceel met een maximum van 12 m achter de voorgevel.

1.20 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.21 bebouwingslint

een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg in het buitengebied met geringe afstanden tussen de bouwpercelen en hoofdgebouwen langs de weg, veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige functies.

1.22 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.23 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten.

1.24 hoofdverblijf

de verblijfplaats die het centrum is van het sociale en maatschappelijke leven van één persoon of een huishouden. Hiervan is in ieder geval sprake als er op grond van de Wet basisregistratie personen een verplichting is tot inschrijving op de verblijfplaats.

1.25 huishouden

één of meer personen die in vast verband samenleven en waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling van de personen en van onderlinge verbondenheid.

1.26 bestaand aantal woningen

woningen zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van het bestemmingsplan 'Facetbestemmingsplan Wonen Terneuzen met identificatie NL.IMRO.0715.BPFWT01-VG01, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wet gegeven voorschriften

1.27 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.28 beperkt kwetsbare objecten

als beperkt kwetsbare objecten worden aangemerkt:

  1. a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen en woonwagens per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  2. b. kantoorgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  3. c. hotels en restaurants, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  4. d. winkels, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  5. e. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  6. f. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zijn niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  7. g. bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt
  8. h. objecten die met de onder a. tot en met e. en g. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  9. i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.29 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.30 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

1.31 beperkt kwetsbare objecten

  1. a. Verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen en woonwagens per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden.
  2. b. Kantoorgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
  3. c. Hotels en restaurants, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
  4. d. Winkels, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
  5. e. Sporthallen, zwembaden en speeltuinen.
  6. f. Kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zijn niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
  7. g. Bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
  8. h. Objecten die met de onder a. tot en met e. en g. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn.
  9. i. Objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.32 bestaand

  1. a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op moment van de vaststelling van de verordening; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  2. b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de vaststelling van de verordening:
    1. 1. aanwezig zijn én bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gebouwd;
    2. 2. nog kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  3. c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  4. d. bestaande goot- of bouwhoogte: goot- of bouwhoogtematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  5. e. onder bestemmingsplan en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt tevens verstaan voorgaande wet- en regelgeving die hiermee gelijk wordt gesteld.

1.33 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.34 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.35 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.36 Bevi - inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.37 besluit(sub)vlak

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge deze verordening regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.38 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.39 bodemingreep

werken en werkzaamheden waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten, waaronder het bouwen van een fundering wordt begrepen.

1.40 boerderij- en streekproducten

al dan niet bewerkte agrarische producten en overige producten afkomstig van het eigen bedrijf of van andere agrarische bedrijven in de streek alsmede exotische fruit- en groentensoorten.

1.41 boog- en gaaskassen

al dan niet verplaatsbare gebouwen, overtrokken met en omsloten door lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, ten behoeve van de teelt van gewassen.

1.42 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.43 bouwgrens

een grens van een bouwvlak

1.44 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.45 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.46 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.47 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.48 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak, nader te onderscheiden in:

  1. a. aan- en uitbouwen; een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;
  2. b. bijgebouwen; een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.49 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.50 brutovloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of (horeca)bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.51 cultureel erfgoed

uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden.

1.52 cultuurhistorische waarde

Cultuurhistorische waarde: de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.53 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.54 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor gebruik ter plaatse.

1.55 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.56 evenementen

gebeurtenissen, gericht op een groot publiek, op het gebied van kunst, sport, ontspanning en cultuur.

1.57 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.58 flexibiliteit

Eenvoudig aanpasbaar aan een veranderende omgeving/wetgeving.

1.59 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.60 geluidgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.61 geluidzone - industrie

een geluidzone zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het gezoneerd industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.62 gezoneerd industrieterrein

terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van bedrijven en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.63 grenswaarde

grens, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico.

1.64 gebiedsgerichte parkeerregeling

Een parkeerregeling die gericht is op een deelgebied binnen het gehele plangebied. Een gebiedsgerichte parkeerregeling wordt opgenomen in het kader van flexibiliteit.

1.65 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.66 kwetsbare objecten

als kwetsbare objecten worden aangemerkt:

  1. a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen en woonwagens die als beperkt kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  2. b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten;
  3. c. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen van het jaar.

1.67 kantoor

een gebouw waarvan ten minste 50% van de vloeroppervlakte wordt gebruikt voor administratieve activiteiten.

1.68 kampeermiddelen

niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.69 kampeerseizoen

de periode van 1 maart tot en met 31 oktober.

1.70 kassen

een bouwwerk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.

1.71 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning of bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.72 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.

1.73 KNA

Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (zie www.skib.nl).

1.74 kwalitatieve normen

Norm die voldoet aan de verwachte eisen, zoals flexibiliteit en openheid.

1.75 landschaps- en natuurdeskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake landschapwaarden, cultuurhistorische waarden en/of natuurwaarden.

1.76 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.77 laden en lossen

Onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is.

1.78 maaiveld

de bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat waar sprake is van een hellend of ongelijk maaiveld onder het "aangrenzende maaiveld" wordt verstaan het maaiveld dat grenst aan de voorgevel van een gebouw.

1.79 mantelzorg

het langdurig en op vrijwillige basis bieden van zorg aan eenieder die door een zorgdeskundige aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, buiten organisatorisch verband.

1.80 milieudeskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake milieuhygiëne.

1.81 monumentencommissie

een door het bevoegd gezag aan te wijzen commissie van deskundigen inzake monumenten en cultuurhistorische waardevolle panden.

1.82 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna.

1.83 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.84 nevenactiviteit

niet - agrarische activiteiten die in ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie op een agrarisch bouwvlak.

1.85 neventak

een agrarische bedrijfstak op een agrarisch bedrijf die wat productieomvang betreft ondergeschikt is aan de agrarische hoofdtak.

1.86 normaal agrarisch gebruik

werkzaamheden in de normale bouwvoor t.b.v. de gewasteelten.

1.87 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.88 omgevingskwaliteit

kwaliteiten die van belang zijn voor een goede leefomgeving; bij de beoordeling van de omgevingskwaliteit worden ten minste de volgende aspecten in ogenschouw genomen: luchtkwaliteit, geur, geluid, lichtvervuiling, bereikbaarheid en veiligheid, bodem- en waterkwaliteit (waterbodems en grondwater daaronder begrepen), waterkwantiteit, ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten.

1.89 omgevingsvergunning

1.90 open norm

Norm die inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden.

1.91 opgraven/opgraving

De ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen. Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een geldig certificaat voor de gevraagde KNAprotocollen.

1.92 ophoging

1.93 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.94 peil

  1. a. De kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 m bedraagt.
  2. b. Bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water.
  3. c. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.95 permanente standplaats

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende het gehele jaar.

1.96 parkeerbehoefte

Het aantal benodigde parkeerplaatsen per eenheid van een functie in een gebied.

1.97 parkeren

Een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen.

1.98 parkeerplaats

Een plek waar iemand zijn of haar auto mag parkeren, dit kan zowel betaald als onbetaald zijn.

1.99 slopen

het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk.

1.100 stallen

In een garage of bouwplaats zetten.

1.101 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.102 risicovolle inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.103 reëel agrarische bedrijf

een agrarisch bedrijf, dat duurzaam werkgelegenheid biedt aan ten minste een halve arbeidskracht (afhankelijk van het aantal dieren, aard van de gewassen de hoeveelheid grond en inrichting van het bedrijf), waarbij de continuïteit op langere termijn gewaarborgd is.

1.104 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'

de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.105 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein'

de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein' die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.106 seizoensgebonden standplaats

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij het kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, uitsluitend gedurende het kampeerseizoen.

1.107 standplaats

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.

1.108 teeltondersteunende voorzieningen

bouwwerken, ten behoeve van de bescherming van teeltgewassen en / of de voorkweek van ten behoeve van het eigen bedrijf benodigd plantmateriaal en / of de voorkoming van de verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van grondgebonden agrarische teelten, nader te onderscheiden in:

  1. a. boog- en gaaskassen: al dan niet verplaatsbare gebouwen overtrokken met en omsloten door lichtdoorlatend materiaal anders dan glas;
  2. b. afdekfolie: folie die op de bodem wordt aangebracht;
  3. c. containervelden: al dan niet verharde of met worteldoek afgedekte percelen ten behoeve van de teelt van planten in potten;
  4. d. overkappingconstructies: bouwwerken zonder wanden, geen gebouwen zijnde, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, zoals hagelnetten;
  5. e. stellingen: bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarop planten worden geteeld;

waarbij geldt dat sprake kan zijn van:

  1. f. lage tijdelijke voorzieningen: voorzieningen die niet langer dan 6 maanden gedurende een jaar worden geplaatst zoals afdekfolies, acryldoek en tunnels met een bouwhoogte van niet meer dan 1.50 m;
  2. g. permanente voorzieningen: voorzieningen die langer dan 6 maanden gedurende een jaar worden geplaatst zoals containervelden, boog- en gaaskassen, stellingen en regenkappen.

1.109 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.110 verblijfsmiddelen

voor verblijf geschikte - al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken - voer- en vaartuigen, arken, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwerken en kampeermiddelen zijnde.

1.111 verstoring

aantasting van een gebied met archeologische waarden. Dit verschijnsel kan zich voordoen: door erosie, afgraving of egalisatie, door (diepe) bewerking van de bovengrond, door zetting als gevolg van ophoging, door verdroging en verzuring.

1.112 vervoersmiddel

Een object dat is bedoeld om personen of goederen te vervoeren.

1.113 voertuig

Vervoersmiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren.

1.114 Verblijfsrecreatie

vorm van recreëren, vrijetijdsbesteding, waarbij logies wordt aangeboden. Het bieden van logies aan buitenlandse werknemers, welke werkzaam zijn in Nederland en/of België, valt hier niet onder.

1.115 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf, dat duurzaam werkgelegenheid biedt aan ten minste één volledige arbeidskracht die een hoofdberoep, hoofdbestaan en volledige dagtaak in het bedrijf vindt (afhankelijk van het aantal dieren, aard van de gewassen de hoeveelheid grond en inrichting van het bedrijf), waarbij de continuïteit op langere termijn gewaarborgd is.

1.116 voorerf

gedeelte van het erf dat gelegen is voor de voorgevellijn.

1.117 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.118 vrijstellingsdiepte

de in Bijlage 1 Vrijstellingenkaart Terneuzen 2017, de voor dat gebied, aangegeven vrijstellingsdiepte."

1.119 vrijstellingsoppervlakte

de in de Regels, voor dat gebied, aangegeven vrijstellingsoppervlakte.

1.120 voorgevellijn

denkbeeldige of op de kaart aangegeven lijn die strak langs de voorgevel van een hoofdgebouw loopt tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.

1.121 vrij kamperen

vorm van kamperen met tenten, waarbij behalve een waterkraan of pomp geen voorzieningen op het terrein aanwezig zijn.

1.122 weidegang

gedurende een substantieel gedeelte van het jaar, nagenoeg dagelijks buiten laten lopen van dieren, op een substantiële oppervlakte landbouwgrond, waarbij een deel van de voerbehoefte door de dieren buiten verzameld wordt en waarbij meer dan 50% van de betreffende landbouwgrond is begroeid.

1.123 wet/wettelijke regelingen

indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

1.124 voorzieningen voor opslag agrarisch bedrijf

voorzieningen voor de opslag van onder andere voer, geoogste producten, (kunst)mest, water, warmte, CO2 of daarmee vergelijkbare stoffen, nader te onderscheiden in:

  1. a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals mestsilo's, voerdersilo's, sleufsilo's, mestzakken, watertanks en CO2 - opslagtanks;
  2. b. voorzieningen, niet zijnde bouwwerken, zoals mestzakken, drijvende afdekkingen of foliebassins maar geen verhardingen.

1.125 Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.126 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden als hoofdverblijf. Voor zover de woning gelegen is in het buitengebied, zijnde een perceel dat onder de werkingssfeer van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Terneuzen (NL.IMRO.0715.BPBG01-VG98) valt, is ook verblijfsrecreatief verblijf toegestaan.

1.127 wonen

het gebruik van een woning conform de begripsomschrijving van ‘woning’.

1.128 windturbine

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

1.129 zorgdeskundige

een als zodanig door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige, of commissie van deskundigen op het gebied van zorg en indicatiestelling.

1.130 zijerf

gedeelte van het erf dat begrensd wordt door de zijgevellijn van het hoofdgebouw, de voorgevellijn en de achtergevelrooilijn.

1.131 zijgevel

een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is.

1.132 zijgevellijn

(denkbeeldige) lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de voorste en achterste bouwperceelsgrens.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne - installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne - installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne - installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne - installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne - installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne - installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk, geen antenne - installatie zijnde

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien een bouwwerk met betrekking tot deze constructiedelen over verschillende hoogten beschikt, wordt als volgt gemeten:

  1. a. indien zich aan de voorgevelzijde een goot/druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de hoogte aan de voorgevelzijde;
  2. b. indien zich – in geval van een lessenaarsdak – aan de voorgevelzijde van het gebouw geen goot/druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de laagste hoogte.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

  1. a. de in het besluitvlak 'Agrarisch' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.

3.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

3.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

3.4 Afwijken ten aanzien van het GEBRUIK

n.v.t.

3.5 Afwijken ten aanzien van het GEBRUIK

n.v.t.

Artikel 4 Bedrijventerrein

4.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

  1. a. de in het besluitvlak 'Bedrijventerrein' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.

4.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

4.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

4.4 Afwijken ten aanzien van het GEBRUIK

4.5 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

Artikel 5 Bedrijventerrein - A

5.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

  1. a. de in het besluitvlak 'Bedrijventerrein - A' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.

5.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

5.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

5.4 Afwijken ten aanzien van het GEBRUIK

5.5 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

Artikel 6 Bedrijventerrein - B

6.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

  1. a. de in het besluitvlak 'Bedrijventerrein - B' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.

6.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

6.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

6.4 Afwijken ten aanzien van het GEBRUIK

6.5 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

Artikel 7 Bedrijventerrein - Haven - B

7.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

  1. a. de in het besluitvlak 'Bedrijventerrein - Haven - B' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.

7.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

7.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

7.4 Afwijken ten aanzien van het GEBRUIK

7.5 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

Artikel 8 Groen

8.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

  1. a. de in het besluitvlak 'Groen' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;
  2. b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

8.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

8.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

8.4 Afwijken ten aanzien van het GEBRUIK

n.v.t.

8.5 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

n.v.t.

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

  1. a. de in het besluitvlak 'Verkeer' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;
  2. b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

9.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

In aanvulling op het bepaalde in lid 9.1 is het toegestaan gronden te gebruiken voor:

  1. a. wegen, straten en paden;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. e. bij deze functie behorende voorzieningen, zoals:
    1. 1. geluidswerende voorzieningen;
    2. 2. ondergrondse faunapassages en de daarbij behorende voorzieningen;
    3. 3. bruggen en viaducten;
    4. 4. parkeervoorzieningen,
    5. 5. nutsvoorzieningen,
    6. 6. verkeersgeleiding en signalering,
    7. 7. informatievoorziening en reclame-uitingen.

9.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

9.4 Afwijken ten aanzien van het GEBRUIK

n.v.t.

9.5 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

n.v.t.

Artikel 10 Verkeer - Railverkeer

10.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

  1. a. de in het besluitvlak 'Verkeer - Railverkeer' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;
  2. b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

10.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

10.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

10.4 Afwijken ten aanzien van het GEBRUIK

n.v.t.

10.5 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

n.v.t.

Artikel 11 Water

11.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

  1. a. de in het besluitvlak 'Water' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;
  2. b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

11.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

11.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

11.4 Afwijken ten aanzien van het GEBRUIK

n.v.t.

11.5 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

n.v.t.

Artikel 12 Leiding - 6 Inch - 64 Bar Stikstof - 45 Bar Waterstof

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - 6 inch - 64 bar stikstof - 45 bar waterstof aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een leiding met een diameter van ten hoogste 6 inch voor transport van stikstof onder een werkdruk van ten hoogste 64 bar of transport van waterstof onder een druk van ten hoogste 45 bar.

12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 12.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 12.2 onder b. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden toegelaten.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 13 Leiding - Gas - 10 - Aardgas 20 Inch 80 Bar

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas - 10 - Aardgas 20 inch 80 bar aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:

  1. a. een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 20 inch en een werkdruk van ten hoogste 80 bar;

met daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. c. belemmeringenstrook.

13.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 34.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) (lid 13.2 onder b) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden toegelaten.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 14 Leiding - Gas - 15 - Waterstof 4 Inch 100 Bar

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas - 15 - Waterstof 4 inch 100 bar aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:

  1. a. een waterstoftransportleiding met een diameter van ten hoogste 4 inch en een druk van ten hoogste 100 bar;

met daarbijbehorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. c. belemmeringenstrook.

14.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 39.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) (lid 14.2 onder b) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden toegelaten.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 15 Leiding - Gas - 16 - Stikstof En Zuurstof 300 Mm 30 Bar

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas - 16 - Stikstof en Zuurstof 300 mm 30 bar aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor zuurstof- en stikstoftransportleidingen met een diameter van ten hoogste 300 mm en een druk van ten hoogste 30 bar.

15.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 15.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

15.3 Afwijken van bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) (lid 15.2 onder b) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden toegelaten.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 16 Leiding - Gas - 17 - Stikstof En Zuurstof 250 Mm 80 Bar

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas - 17 - Stikstof en Zuurstof 250 mm 80 bar aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:

  1. a. zuurstoftransportleidingen met een diameter van ten hoogste 250 mm en een druk van ten hoogste 80 bar;
  2. b. stikstoftransportleidingen met een diameter van ten hoogste 250 mm en een druk van ten hoogste 80 bar:

met daarbijbehorende:

  1. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. d. belemmeringenstroken.

16.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in 16.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) (lid 16.2 onder b) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden toegelaten.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 17 Leiding - Gas - 5 - Aardgas 12 Inch 40 Bar

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor bestemming Leiding - Gas - 5 - Aardgas 12 inch 40 bar aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 12 inch en een werkdruk van ten hoogste 40 bar.

17.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 17.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

17.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) (lid 17.2 onder b) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden toegelaten.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 18 Leiding - Gas - 7 Aardgas-waterstof 16 Inch 66-40 Bar

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas - 7 Aardgas-waterstof 16 inch 66-40 bar aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:

  1. a. de aanleg, instandhouding en bescherming van een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 16 inch en een werkdruk van ten hoogste 66 bar;
  2. b. de aanleg, instandhouding en bescherming van een waterstoftransportleiding met een diameter van 16 inch en een werkdruk van 40 bar;

met de daarbij behorende:

  1. c. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  2. d. belemmeringenstrook.

18.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. e. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 31.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. f. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) (lid 18.2 onder b) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden toegelaten.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 19 Leiding - Hoogspanning Ondergronds 150kv

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanning ondergronds 150kV aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:

  1. a. een ondergrondse hoogspanningsleiding van 150 kV;

met daarbijbehorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. c. belemmeringenstrook.

19.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 19.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 19.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 20 Leiding - Hoogspanningsverbinding - 2 - Bovengronds 150 Kv

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding - 2 - bovengronds 150 kV aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:

  1. a. een bovengrondse hoogspanningsverbinding van 150 kV;

met daarbijbehorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. c. belemmeringenstrook. .

20.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 20.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bouwhoogte niet wordt vergroot.

20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 20.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant.

20.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waaronder niet worden begrepen bestaande kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

20.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.4 voor het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten indien is aangetoond dat het gebruik niet plaatsvindt binnen de magneetveldzone van de nabijgelegen hoogspanningsverbinding.

20.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 21 Leiding - Waterstof 6 Inch 100 Bar

21.1 Bestemmingsomschrijving

21.2 Bouwregels

21.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de transportleiding.

21.4 Afwijken van de bouwregels

21.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 22 Leiding - Zuurstof En Waterstof 16 Inch 64 Bar

22.1 Bestemmingsomschrijving

22.2 Bouwregels

22.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de transportleiding.
  2. b. de aanleg van de leiding moet zodanig worden uitgevoerd dat het plaatsgebonden risico van de leiding bij transport van zuurstof en waterstof onder een druk van 64 bar, op een afstand van vijf meter gemeten vanuit het hart van de leiding niet hoger is dan 10-6 per jaar.

22.4 Afwijken van de bouwregels

22.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 23 Waarde - Archeologie

23.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

  1. a. De in het besluitvlak Waarde - Archeologie gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.
  2. b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

23.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

23.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

In aanvulling op het bepaalde in lid 23.1 is het toegestaan om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen waarbij de volgende bepalingen gelden.

23.4 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

23.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

23.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 24 Waarde - Archeologie 1

24.1 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende besluit(sub)vlakken - mede te gebruiken voor de bescherming en de veiligstelling van de archeologische waarden van archeologische vindplaatsen en verdronken dorpen.

24.2 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 24.1 genoemde besluit(sub)vlakken uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende besluit(sub)vlakken mag - met inachtneming van de voor de betrokken besluit(sub)vlakken geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 25 Waarde - Archeologie 2

25.1 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende besluit(sub)vlakken - mede te gebruiken voor de bescherming en de veiligstelling van de archeologische waarden van archeologische vindplaatsen.

25.2 Aanvullingen ten aanzien van het BOUWEN

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 25.1 genoemde besluit(sub)vlakken uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende besluit(sub)vlakken mag - met inachtneming van de voor de betrokken besluit(sub)vlakken geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
  4. d. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 26 Waarde - Archeologie 3

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

26.2 Bouwregels

26.3 Afwijken van de bouwregels

26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

26.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

26.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 3', als bedoeld in artikel 26.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 27 Waarde - Beschermde Dijken

27.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

  1. a. De in het besluitvlak Waarde - Beschermde Dijken gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.
  2. b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

27.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

In aanvulling op het bepaalde in lid 27.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:

  1. a. de waterkering;
  2. b. beplantingen;
  3. c. fiets- en voetpaden;
  4. d. overige voorzieningen;
  5. e. behoud van de landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurwaarden.

27.3 Aanvullingen ten aanzien van het BOUWEN

27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 28 Waterstaat - Waterkering

28.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

  1. a. de in het besluitvlak 'Waterstaat - Waterkering' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;
  2. b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

28.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

28.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

28.4 Afwijken ten aanzien van het GEBRUIK

n.v.t.

28.5 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 29 Overige Regels

29.1 Van toepassing verklaring

  1. a. De regels en verbeelding van dit plan gelden in aanvulling op de regels en verbeeldingen van onderstaande bestemmingsplannen:
Plan Naam IMRO Nummer Vaststellingsdatum
Bestemmingsplan DOW, Logistiek Centrum 3PL NL.IMRO.0715.BPIDM03-VG01 03-07-2018
Bestemmingsplan Buitengebied NL.IMRO.0715.BPBG01-VG98 25-06-2013
Bestemmingsplan Gemeentelijk plan Sas van Gent Glastuinbouwgebied NL.IMRO.07150000BPSVGGLASTUIN- 26-06-2008
Bestemmingsplan Verdubbeling Tractaatweg NL.IMRO.0715.BPTTW01-VG99 12-12-2013
Bestemmingsplan Westdorpe, Tractaatweg (kruising Eversdam) NL.IMRO.0715.BPTTW02-VG99 01-10-2015
Bestemmingsplan Verdubbeling Tractaatweg, Koegorsstraat 12 Sluiskil NL.IMRO.0715.BPTTW03-VG01 27-09-2018
Bestemmingsplan Facetherziening bestemmingsplannen Terneuzen, waterstofgasleiding NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01 15-03-2018
  1. b. Voor zover de dubbelbestemmingen en aanduidingen uit het onderhavig bestemmingsplan, samenvallen met de bestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen blijven de regels van die bestemmingen van toepassing, met dien verstande dat de dubbelbestemmingen en aanduidingen uit het onderhavig bestemmingsplan prevaleren boven de regels uit de onderliggende bestemmingsplannen.
  2. c. In afwijking van het bepaalde in artikel 29.1 sub a en sub b geldt voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van de ondergrondse Leiding - Zuurstof en waterstof 16 inch 64 bar zoals voorzien in dit plan geen omgevingsvergunningplicht voor de aanleg van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden ter bescherming van aanwezige kabels en leidingen:
    1. 1. de belangen en de veiligheid van de betrokken leiding niet worden geschaad;
    2. 2. hieromtrent schriftelijk advies is verkregen van de leidingbeheerder.
  3. d. In afwijking van het bepaalde in artikel 29.1 sub a en sub b geldt voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van de ondergrondse Leiding - Zuurstof en waterstof 16 inch 64 bar zoals voorzien in dit plan geen omgevingsvergunningplicht voor de aanleg van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden ter bescherming van (mogelijk) aanwezige archeologische waarden, mits:
    1. 1. archeologisch onderzoek is uitgevoerd ter plaatse van de dubbelbestemming Leiding -Zuurstof en waterstof 16 inch 64 bar;
    2. 2. Hieromtrent een selectiebesluit is verkregen van de gemeentelijk archeoloog.

Artikel 30 Parkeerregels

30.1 Algemene parkeerregels

Het is verboden te bouwen dan wel het gebruik van gronden en/of bouwwerken te wijzigen indien er niet wordt voldaan aan de op grond van dit artikel gestelde eisen ten aanzien van parkeren en stallen van voertuigen.

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

30.2 Specifieke parkeerregels bij bouwplannen

Een bouwplan dient te voorzien in voldoende parkeermogelijkheden op de bij het bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden. De toename van de parkeerbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de beleidsregels. Indien gedurende de planperiode de beleidsregels wijzigen, dan gelden de gewijzigde regels.

30.3 Specifieke parkeerregels bij gebruikswijzigingen

Indien het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken daartoe aanleiding geeft, moet voor wat betreft de toename in de parkeerbehoefte, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op die gronden of op de bij die bouwwerken behorende en daartoe bestemde gronden. De parkeerbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de beleidsregels. Indien gedurende de planperiode de beleidsregels wijzigen, dan gelden de gewijzigde regels.

30.4 Afwijken van de parkeerregels

Burgemeester en Wethouders kunnen doormiddel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 2 lid 2 en artikel 2 lid 3 Burgermeester en Wethouders nemen hierbij, conform de beleidsregels, in overweging of:

  1. a. het voldoen aan de parkeerregels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  2. b. er op andere wijze in de benodigde parkeerbehoefte/stallingbehoefte wordt voorzien;
  3. c. er een financiële voorwaarde dient te worden gesteld.

Indien gedurende de planperiode de beleidsregels wijzigen, gelden de gewijzigde regels.

30.5 Specifieke gebruiksregels

Ruimte(n) voor het parkeren en stallen van voertuigen, voor zover de aanwezigheid van deze ruimte(n) krachtens deze parkeerregels is geëist, dient ten allen tijde voor dit doel beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik.

Artikel 31 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen, buiten beschouwing.

Artikel 32 Algemene Bouwregels

32.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van het bestemmingsplan worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

32.2 Dakkapellen en dakopbouwen

De goothoogte van (bedrijfs)woningen mag worden overschreden door dakkapellen, indien:

  1. a. de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 m bedraagt;
  2. b. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,5 m bedraagt;
  3. c. de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van het gebouw ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
  4. d. de breedte van dakkapellen aan de achterkant van het gebouw ten hoogste 70% van het dakvlak bedraagt;

met dien verstande dat een dakopbouw bij (bedrijfs)woningen niet is toegestaan.

32.3 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  1. a. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  3. c. in geval van herbouw is het bepaalde onder a en b slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;

Artikel 33 Algemene Gebruiksregels

De algemene gebruiksregels luiden als volgt:

  1. a. het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels.
  2. b. het bevoegd gezag wijkt af van het bepaalde onder a, indien strikte toepassing van het verbod leidt tot beperkingen in het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd.

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van (een deel van) gebouwen en verblijfsmiddelen als seksinrichting.

  1. c. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal woningen.

Artikel 34 Algemene Aanduidingsregels

34.1 geluidzone - industrieterrein Axelse Vlakte II

Binnen het besluitvlak 'Geluidzone Industrieterrein Axelse Vlakte II' gelegen:

  1. a. zijn geen nieuwe geluidsgevoelige objecten toegestaan;
  2. b. mogen gronden en bestaande bouwwerken worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;
  3. c. mogen bestaande bouwwerken worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

34.2 geluidzone - industrieterrein Sluiskil-Oost / Stroodorpe Oost

Binnen het besluitvlak 'Geluidzone Industrieterrein Sluiskil-Oost/Stroodorpe- Oost' gelegen:

  1. a. zijn geen nieuwe geluidsgevoelige objecten toegestaan;
  2. b. mogen gronden en bestaande bouwwerken worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;
  3. c. mogen bestaande bouwwerken worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

34.3 geluidzone - industrieterrein Terneuzen - West / Logistiek Park

34.4 vrijwaringszone - dijk

Artikel 35 Algemene Afwijkingsregels

35.1 Geringe afwijkingen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
  3. c. de omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 36 Overgangsrecht Bouwwerken

36.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Facetbestemmingsplan Wonen Terneuzen' met identificatie NL.IMRO.0715.BPFWT01-VG01, aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

36.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld als onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. indien het gebruik, bedoeld als onder a., na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 37 Overige Regels

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Air Liquide is voornemens in de gemeente Terneuzen enerzijds de bouw van een 200MW electrolyser (ELYgator), anderzijds de bouw van een Air Separating Unit (ASU) en Auto Thermal Reformer (ATR), telkens op de terreinen van Dow Chemical langsheen de Herbert H Dowweg. De bouw van een ASU en ATR unit zullen de eindklant van Air Liquide, DOW Terneuzen in staat stellen om tot 1.4Mt CO2 per jaar af te vangen en per boot af te voeren en geologisch te stockeren in de Noordzee (gasveld Aramis), en zijn onderdeel van het DOW Path2Zero project. Dit is een belangrijke pijler voor Nederland om klimaatdoelstellingen te behalen.

Als onderdeel van bovengenoemde ontwikkelingen is ook de aanleg van enerzijds een 16” (DN400) ondergrondse leiding van ca. 25 km tussen Zelzate (België) en Terneuzen (Nederland), en anderzijds een 6” (DN150) ondergrondse waterstofleiding van ca. 2km langsheen de Herbert H Dowweg gepland. Air Liquide wenst de 16” leiding te bestemmen voor gebruik met zuurstof i.v.m. de onmiddellijke behoeften van boven genoemde project. Daarnaast is er de wens de leiding ook te bestemmen voor transport van waterstof i.v.m. de beweging naar een waterstof-economie op langere termijn. Daarom zullen bij aanleg van de leiding reeds de correcte materialen gebruikt worden om ook de transport van waterstof door deze leiding op termijn mogelijk te maken.

De 6” waterstofleiding zal de electrolyser verbinden met een bestaande 4” (DN100) waterstofleiding (Air Liquide ID 17035) zodat de groene waterstof vanuit deze unit getransporteerd kan worden naar de Air Liquide klanten. De 16” zuurstofleiding zal in Zelzate verbonden worden met de al bestaande 16” buisleiding (Air Liquide ID 16062). Te Terneuzen zal de 16” leiding verbonden worden met de ASU, ATR en electrolyser om deze units te voeden met zuurstof uit andere productie-eenheden van Air Liquide, dan wel om productie vanuit Terneuzen te transporteren naar klanten van Air Liquide.

Voor beide leidingen wordt zoveel mogelijk de routering van bestaande buisleidingen gebruikt. De 16” en 6” leidingen liggen parallel met verschillende kabels en leidingen langsheen de Herbert H Dowweg. De 16” leiding voorbij de Herbert H Dowweg steeds parallel met de bestaande 4” waterstofleiding.

Het transport door de 16” buisleiding heeft een nominaal bereik van 9.000 tot 40.000 Nm³/hr - met een piek van 85 000 Nm³/hr en met een druk van 64 bar. Deze druk zal ook gehanteerd gaan worden tijdens de mogelijke transport van waterstof in de toekomst.

De vigerende bestemmingsplannen maken het niet mogelijk om het voorliggend initiatief, de beide leidingen mogelijk te maken. Voorliggende toelichting bevat de motivering van de gemeente om een bestemmingsplan vast te stellen dat de aanleg, het gebruik en de bescherming van deze nieuwe en mogelijk maakt. Met de beoogde bestemmingsplan wijziging wordt alleen een dubbelbestemming toegevoegd, waardoor de bestemmingen in de onderliggende moederplannen van kracht blijven. Deze toelichting beschrijft zoveel mogelijk het volledige tracé en gaat in op de effecten van het project.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG87-ON01_0001.png"

Figuur 1.1 Overzicht van de verbindingspunten van de buisleidingen.

1.2 Planlocatie

Het plangebied bestaat uit het tracé van de 25 km buisleiding van Zelzate naar Terneuzen. Het tracé van de ondergrondse buisleiding loopt voor een groot deel door agrarische percelen. In figuur 1.2 is de locatie van het plangebied weergegeven. Op de onderste afbeelding van figuur 1.2, is de ligging van het tracé ten opzichte van andere buisleidingen weergegeven. Voor het exacte plangebied kan de verbeelding bij het voorliggende bestemmingsplan geraadpleegd worden.

Dit bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling voor de buisleiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG87-ON01_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG87-ON01_0003.png"

Figuur 1.2: Ligging van het plangebied.

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Het plangebied bestaat uit het tracé van de leiding met aan weerszijden een zone van 5 meter, de zogeheten zakelijk rechtstrook. Binnen dit plangebied vigeren meerdere bestemmingsplannen. De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in de volgende ruimtelijke plannen:

Plan Naam IMRO Nummer Vaststellingsdatum
Bestemmingsplan DOW, Logistiek Centrum 3PL NL.IMRO.0715.BPIDM03-VG01 03-07-2018
Bestemmingsplan Buitengebied NL.IMRO.0715.BPBG01-VG98 25-06-2013
Bestemmingsplan Gemeentelijk plan Sas van Gent Glastuinbouwgebied NL.IMRO.07150000BPSVGGLASTUIN- 26-06-2008
Bestemmingsplan Verdubbeling Tractaatweg NL.IMRO.0715.BPTTW01-VG99 12-12-2013
Bestemmingsplan Westdorpe, Tractaatweg (kruising Eversdam) NL.IMRO.0715.BPTTW02-VG99 01-10-2015
Bestemmingsplan Verdubbeling Tractaatweg, Koegorsstraat 12 Sluiskil NL.IMRO.0715.BPTTW03-VG01 27-09-2018
Bestemmingsplan Facetherziening bestemmingsplannen Terneuzen, waterstofgasleiding NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01 15-03-2018
Beheersverordening Dow, Mosselbanken en Logistiek Park

Dow, Mosselbanken, Logistiek Park, 1ste wijziging, waterstofgasleiding

Beheersverordening Dow, Mosselbanken, Logistiek Park,2e wijziging, stikstof- en waterstofleiding
NL.IMRO.0715.BVIDM-VG99


NL.IMRO.0715.BVIDM02-VG01




NL.IMRO.0715.BVIDM03-VG01
25-06-2013

15-03-2018



02-06-2022
Beheersverordening Axelse Vlakte NL.IMRO.0715.BVAXVL-VG99 25-06-2013

Tabel 1.1 Geldende bestemmingsplannen gemeente Terneuzen

In dit bestemmingsplan worden de thans geldende bestemmingsplannen in het plangebied van toepassing verklaard en aangevuld met een regeling voor de buisleiding. Daarmee blijft de huidige bestemming met eventuele dubbelbestemmingen van de gronden, en dus ook het huidige gebruik, ook in de toekomst mogelijk. Op de gronden waar in het onderhavige bestemmingsplan een dubbelbestemming is voorzien, gelden straks dus twee bestemmingen: een bestemming (en eventuele dubbelbestemming(en)) vanuit het vigerende bestemmingsplan en de nieuwe dubbelbestemming vanuit het onderhavige bestemmingsplan.

1.4 Planopzet En Leeswijzer

Planopzet

Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee onderdelen:

  • een verbeelding, waarop de bestemmingen in het plangebied zijn weergegeven. Deze bestemmingen (met eventuele specifieke aanduidingen) zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.
  • de planregels waarin het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden en bouwwerken juridisch zijn geregeld. Deze regels zijn in de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012" (SVBP2012) zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en de slotbepaling).


Deze twee onderdelen dienen in samenhang te worden bekeken en zijn juridisch bindend. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de verantwoording als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat daarnaast vergezeld van een toelichting. De toelichting dient als onderbouwing van het plan en kent geen rechtstreeks bindende werking.

Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de planbeschrijving In hoofdstuk 3 wordt vervolgens ingegaan op de geldende (ruimtelijke) beleidskaders. In hoofdstuk 4 komen de verschillende relevante omgevingsaspecten aan bod, waarbij de resultaten van diverse onderzoeken worden uitgelicht. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 worden zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven. Hierin komen ook de uitkomsten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro aan de orde.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Tracékeuze

In dit hoofdstuk wordt een nadere beschrijving gegeven van het project. Hierbij komt de tracékeuze aan bod.

Bij de tracékeuze is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande leidingen die in de ondergrond liggen. Zo wordt er zo min mogelijk op 'nieuwe' percelen gegraven en zo min mogelijk nieuwe procedures in gang gezet. Het voorkeurstracé volgt de huidige H2 buisleiding van Air Liquide en is waar mogelijk in lijn gebracht met de structuurvisie ondergrondse infra van de gemeente Terneuzen. Dit wordt verder toegelicht in paragraaf 3.3. In België zal de buisleiding de bestaande Vlaamse pijpleiding volgen.

Het materiaal van de buisleiding is koolstofstaal. De leiding komt op een diepte van 1,2-1,8 meter onder het maaiveld te liggen. Er wordt een zakelijkrecht en beschermingszone vastgelegd van 5 meter aan weerszijde van de leiding.

Voor de exacte tracékeuze zijn een aantal criteria opgesteld die gevolgd dienen te worden bij de keuze tussen drie tracés. Dit betreft de volgende criteria:

  • De doorlooptijd voor het verkrijgen van vergunningen;
  • De hoeveelheid constructies dient gelimiteerd te zijn, dit heeft effect op de project planning en het budget;
  • De hoeveelheid perceel eigenaren dient geminimaliseerd te zijn;
  • De ecologische impact dient geminimaliseerd te zijn;
  • De archeologische impact dient geminimaliseerd te zijn;
  • De impact op de omgeving dient geminimaliseerd te zijn;
  • Het tracé dient niet door vervuilde grond te gaan;
  • De route dient haalbaar te zijn om zuurstof en in de toekomst waterstof te transporteren. Indien het tracé heel lang wordt zal er druk verloren gaan wat negatieve invloed kan hebben op de uitvoeringsfase.

Hierbij waren er drie tracés waaruit een keuze gemaakt kon worden:

  1. 1. Het volgen van de huidige Air Liquide waterstofleiding;
  2. 2. Route in het toegewezen buisleiding gebied (Structuurvisie);
  3. 3. Route langs de west kant van Sas van Gent langs de Fluxys verlaten buisleiding.

Na een analyse is gekozen voor tracé 1. Dit om de volgende redenen:

  • Minder passeren van wegen, waterwegen en bossen;
  • De hoeveelheid particuliere eigenaren is geminimaliseerd;
  • De ecologische impact is het kleinst;
  • De route gaat niet door stedelijk gebied, snelwegen
  • De route ligt langs de bestaande leiding van Air Liquide;
  • Het betreft de kortste route wat financieel aantrekkelijker is.

De tracékeuze is op voorhand uitgebreid besproken met de gemeente Terneuzen. In paragraaf 3.3 wordt verder ingegaan op het beleid vanuit de gemeente en de tracékeuze. Er kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening omdat het tracé afgestemd is met de gemeente en gedeeltelijk in lijn is met de structuurvisie 'Ondergrondse infra'.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal Beleid

In deze paragraaf wordt het relevante ruimtelijke rijksbeleid en wet- en regelgeving aangegeven dat van belang is voor het leidingtracé.


Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de rijksvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving en opvolger van de SVIR. Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Met de komst van het nieuwe stelsel van wetgeving doet een nieuw instrument zijn intrede dat een antwoord biedt op deze ambitie: de omgevingsvisie. Rijk, provincies en gemeenten moeten allemaal een omgevingsvisie opstellen voor hun grondgebied. Het Rijk heeft in dit kader de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. De NOVI beschrijft de hoofdlijnen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming en het behoud van het Nederlandse grondgebied. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationaal belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  2. 2. De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden.
  3. 3. Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  4. 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.


Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Er zijn in totaal 21 nationale belangen waar de NOVI zich op richt:

  1. 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  2. 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  3. 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
  4. 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  5. 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
  6. 6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  7. 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
  8. 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
  9. 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  10. 10. Beperken van klimaatverandering.
  11. 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
  12. 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
  13. 13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
  14. 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
  15. 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  16. 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
  17. 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
  18. 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
  19. 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
  20. 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
  21. 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.


Relatie met het voorliggende bestemmingsplan

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, past binnen het ruimtelijk beleid van het Rijk dat in de NOVI wordt beschreven. Voorliggende ontwikkeling sluit vooral aan op nationaal belang 12 'Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen'. Voorliggende ontwikkeling waarborgt de transport van zuurstof via buisleidingen voor de toekomst. Hierdoor past voorliggende ontwikkeling binnen het ruimtelijk beleid van het Rijk. De NOVI vormt geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.


Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Een aantal kaderstellende ruimtelijke ordeningsaspecten op nationaal niveau wordt geborgd in het Barro. Die aspecten onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende randvoorwaarden.


Relatie met het voorliggende bestemmingsplan

Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het projectgebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik. Hierop wordt in paragraaf 3.3.3. nader ingegaan, met het Besluit ruimtelijke ordening en de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: Ladder) geïntroduceerd. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met het oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang, gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Lid 2: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Lid 3: Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b van de wet, kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.

Lid 4: Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

De ontwikkeling valt niet onder een stedelijke ontwikkeling, het betreft een ondergrondse leiding. Hierdoor is de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb)

De volgende buisleidingen vallen onder de reikwijdte van het Bevb/Revb:

  • aardgas met een uitwendige diameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa (16 Bar) of meer;
  • aardolieproducten met een uitwendige diameter van 70 mm of meer en een druk van 1.600 kPa of meer (aardolie, aardgasolie, vloeibare aardolieproducten, en derivaten);
  • brandbare stoffen met een uitwendige diameter van 70 mm of meer of een binnendiameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa (16 Bar) of meer;
  • giftige stoffen, (stoffen die zijn geclassificeerd als acuut toxisch) en;
  • specifieke stoffen met een uitwendige diameter van 70 mm of meer of een binnendiameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa of meer (kooldioxide, zuurstof en stikstof).

Het Bevb is niet van toepassing op:

  • Leidingen op het continentaal plat of in de territoriale zee. Voor buisleidingen in de mijnbouw geldt een aparte regeling (zie artikel 3 van de Revb);
  • Gasleidingen (<1600 kPa) die deel uitmaken van het gasdistributienet (deze vallen onder de Gaswet);
  • Andere mogelijk planologisch relevante buisleidingen zoals elektriciteits-, afvalwater- en rioolwaterleidingen (zie verder in dit document);
  • Leidingen voor vervoer van gevaarlijke stoffen die deel uitmaken van een inrichting.

Op grond van het Bevb (artikel 14, eerste lid) geeft een bestemmingsplan de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding. Alleen voor buisleidingen voor aardgas met een druk van 1.600 tot en met 4.000 kPa (16 tot en met 40 Bar) geld een belemmeringenstrook van ten minste 4 meter, maar dat is in dit project niet aan de orde.

Naast buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn er nog andere buisleidingen die planologisch relevant worden geacht. Het gaat om leidingen met een (boven)regionale transportfunctie of leidingen die op een andere manier risico's met zich meebrengen voor mens of de leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken. Er is voor deze leidingen geen sprake van externe veiligheidscontouren. De leidingen vallen niet onder het Bevb. Wel krijgt een dergelijke leiding ter bescherming van de leiding en om beheer en onderhoud niet onmogelijk te maken, een dubbelstemming ter grootte van de belemmeringenstrook of zakelijk rechtstrook (aan weerszijden van de leiding). In vrijwel alle gevallen wordt hiervoor ook 5 meter aan weerszijden van een buisleiding aangehouden, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

De Bevb is van toepassing op voorliggende ontwikkeling. Het tracé voldoet aan de normen van de Bevb. Hierdoor vormt 'Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb)' geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De relatie met Bevb wordt verder beschreven in paragraaf 4.9 Externe veiligheid.

Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION)

In principe zijn leidingen ook beschermd tegen schade door graafwerkzaamheden vanwege de meldingsplicht op basis van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION). De WION verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke 'mechanische grondroering' bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Indien bij de uitvoering rekening wordt gehouden met de WION is voorliggende ontwikkeling niet strijdig met de WION en is hierdoor het plan uitvoerbaar.

Handboek Risicozonering Windturbines: Leidingen en windturbines

Voor eigenaren van buisleidingen voor transport van brandbare of gevaarlijke stoffen zijn de veiligheid en leveringszekerheid van belang. Windturbines kunnen deze veiligheid en leveringszekerheid in gevaar brengen doordat er een kans bestaat dat een falende windturbine (of onderdelen daarvan) de buisleiding (deels) beschadigt. Wanneer er gevaarlijke stoffen door de leiding worden getransporteerd, kunnen er bij beschadiging ook slachtoffers vallen. In het 'Handboek Risicozonering Windturbines (2014)' wordt de volgende onderverdeling gemaakt:

  1. 1. leidingen waardoor minder risicovolle tot ongevaarlijke stoffen worden getransporteerd, zoals lage druk aardgasleidingen, drinkwaterleidingen, rioleringen, en stadsverwarming
  2. 2. leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd, zoals hogedruk aardgasleidingen en hogedruk brandstofleidingen of petrochemische leidingen.

Voor leidingen waardoor minder risicovolle tot ongevaarlijke stoffen worden getransporteerd, bestaan geen risicocriteria. Deze hoeven in een risicoanalyse dan ook niet te worden beschouwd.

Voor zowel bovengrondse als ondergrondse buisleidingen wordt geadviseerd een afstand aan te houden waarbuiten geen significant additioneel risico van een windturbine te verwachten is. Deze afstand hangt samen met de gevolgen voor de omgeving wanneer de windturbine omvalt of een blad afbreekt.

  • I. Voor ondergrondse buisleidingen wordt geadviseerd een afstand in acht te nemen die overeenkomt met:
    1. a. de maximale werpafstand bij een nominaal toerental;
    2. b. de ashoogte + ½ rotordiameter.
  • II. Voor bovengrondse buisleidingen, welke per definitie minder bescherming hebben dan ondergrondse leidingen wordt geadviseerd een afstand in acht te nemen die overeenkomt met de maximale werpafstand bij overtoeren.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Aan de afstanden benoemd in I en II wordt voldaan. Hierdoor is rekening gehouden met het Handboek Risicozonering Windturbines: Leidingen en windturbines. Voorliggende ontwikkeling is hierdoor in lijn met het Handboek.

3.2 Provinciaal Beleid

In deze paragraaf wordt het relevante ruimtelijke beleid van de provincie voor de ondergrondse leiding van Terneuzen naar Zelzate weergegeven.

Omgevingsplan Zeeland 2018

Op 21 september 2018 hebben de Provinciale Staten van de Provincie Zeeland het Omgevingsplan Zeeland 2018 en de Omgevingsverordening 2018 vastgesteld. Het Omgevingsplan Zeeland 2018 geeft de provinciale visie op Zeeland. De bijbehorende regels zijn opgenomen in de verordening. Het omgevingsplan zal de transitie naar de Omgevingswet ondersteunen. Het Omgevingsplan Zeeland 2018 blijft geldig tot vaststelling van de Nieuwe Omgevingsvisie behorend bij de Omgevingswet.

Het Omgevingsplan Zeeland 2018 vervangt het voorgaande Omgevingsplan Zeeland 2012-2018. Het overgrote deel is geen nieuw beleid, maar flink opgeruimd en opnieuw ingericht op basis van vier grote strategische opgaven. Daarbij is het uitgangspunt dat de kwaliteiten en kansen van Zeeland op het gebied van economie, ruimte, mobiliteit, natuur, cultuur, water en milieu worden versterkt. De hoofdlijnen van het beleid richten zich daarom ook op:

  • Duurzame en concurrerende economie;
  • Klimaatbestendige en –neutrale samenleving;
  • Waardevolle leefomgeving;
  • Toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfsomgeving.

De provincie heeft hierbij verschillende rollen en taken binnen het netwerk van samenwerkend Zeeland. Voor zover het past in het wettelijk kader wordt er uitgegaan van de filosofie uit de omgevingswet, namelijk het denken van ‘nee tenzij’ naar ‘ja, mits’ en het hanteren van loslaten en vertrouwen.

De provincie streeft daarbij naar een herkenbare, prettige, schone, veilige en aantrekkelijke leefomgeving, waar mensen graag wonen, werken en verblijven, die uitnodigt tot gezond gedrag en waar de druk op de gezondheid zo laag mogelijk is. Structuur, identiteit en inpassing van nieuwe ontwikkelingen in hun omgeving zijn belangrijk voor de ruimtelijke kwaliteit. Deze is op zijn beurt weer bepalend voor het woon- en leefklimaat van steden en dorpen.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

De voorgenomen ontwikkeling waarborgt het transport van stoffen door buisleidingen voor de toekomst. In de toekomst zal waterstof door de leiding lopen waardoor wordt voorzien in een behoefte voor de toekomst en duurzaamheid. De aanleg van deze leiding draagt bij aan het stimuleren van de economie omdat hierdoor het DOW terrein zichzelf kan door blijven ontwikkelen. Hierdoor kan op de lange termijn voorzien blijven in de vraag naar transport van stoffen.

Zeeuwse Omgevingsvisie

Provinciale Staten van Zeeland hebben op 12 november 2021 de Zeeuwse Omgevingsvisie vastgesteld. De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de volle breedte van de leefomgeving en alle andere onderwerpen die van belang zijn voor de toekomst van Zeeland. De visie voldoet aan de vereisten die de Omgevingswet stelt aan een Omgevingsvisie en heeft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet een wettelijke basis in de Wet ruimtelijke ordening (art. 2.2), Wet Milieubeheer (art.4.9), Waterwet (art. 4.4) en Planwet verkeer en vervoer (art. 5).

Ondanks dat het goed gaat met de Zeeuwse woonomgeving zijn er wel een aantal uitdagingen. De klimaatverandering, stijging van de zeespiegel, afname van biodiversiteit, andere bevolkingssamenstelling door vergrijzing. Om deze uitdagingen het hoofd te bieden en tegelijkertijd te werken aan een brede welvaart, worden vier Zeeuwse Ambities beschreven voor 2050:

  1. 1. Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland.
  2. 2. Balans in de grote wateren en het landelijk gebied.
  3. 3. Een duurzame en innovatieve economie.
  4. 4. Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.

De ambitie 'Een duurzame en innovatieve economie' gaat in op dat havens en industriegebieden plaats dienen te bieden aan het clusteren van bedrijven en bedrijven de ruimte dienen te krijgen te ondernemen en hinder zoveel mogelijk beperkt dient te worden. Verder gaat de ambitie 'Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland' in op een CO2 neutraal Zeeland.

Na de behandeling van de ambities heeft de Zeeuwse Omgevingsvisie de ambities uitgewerkt in bouwstenen.

Specifiek voor de ambitie 'Een duurzame en innovatieve economie'. Hierin wordt vermeld dat Zeeland in de toekomst op de kaart staat als regio met internationaal toonaangevende innovatiekracht en een uitstekend vestigingsklimaat. De economie is voor 50% circulair en er wordt 49% minder CO2 uitgestoten dan in 1990. Voor havens en industrie ligt de focus tot 2030 op de omschakeling naar elektriciteit en waterstof, het gebruik van circulaire grondstoffen en de opslag van CO2. Het doel is in de havens een vermindering van CO2 gebruik te realiseren die aansluit bij het Klimaatakkoord (reductie ten opzichte van 1990 met 49 % in het algemeen en 59% voor de industrie), een grootschalige groene waterstof fabriek in bedrijf te hebben, het aandeel van productie gebaseerd op hergebruik te vergroten naar 5 tot 10 % en binnen de chemische industrie voor 15% van de productie biobased grondstof en te gebruiken.

Relatie met het voorliggende bestemmingsplan

De aanleg van buisleiding sluit aan bij de doelstellingen die worden gesteld met betrekking tot een duurzame en innovatieve economie. Voornamelijk omdat in de toekomst wordt voorzien van het transport van waterstof door de leiding. De industrie en het havengebied kan zich verder ontwikkelen zonder belemmeringen en hierdoor kan de concurrentie positie vergroot worden. De voorliggende ontwikkeling sluit aan op de toekomstige plannen die de provincie voorstelt in de Zeeuwse Omgevingsvisie met duurzame en innovatieve economie. Hierdoor is voorliggende ontwikkeling in lijn met de Omgevingsvisie.


Provinciale Omgevingsverordening Provincie Zeeland 2019, 9e wijziging

Voor het plangebied zijn een aantal regels uit de Provinciale Omgevingsverordening Provincie Zeeland 2018, 9e wijziging, relevant. Met de verordening maakt provincie Zeeland vooraf duidelijk welke onderdelen van het provinciale beleid bindende betekenis hebben voor gemeentelijke plannen. De verordening is vastgesteld op 21 september 2018 en heeft daarna negen wijzigingen ondergaan.

De Omgevingsverordening richt zich – net zo breed als het Omgevingsplan – op de fysieke leefomgeving in de Provincie Zeeland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem.

Situatie

Het tracé raakt in de omgevingsverordening een aantal artikelen:

  • Artikel 2.23 Bestaande natuur
  • Artikel 2.27 Afwegingszone natuurgebieden
  • Artikel 2.28 Landschap en erfgoed
  • Artikel 4.12 Bescherming grondwater

Artikel 2.23 Bestaande natuur

Ontwikkelingen worden niet toegestaan als de bestaande natuur per saldo significant wordt aangetast. Dit wordt nader beschreven in paragraaf 4.3.

Artikel 2.27 Afweginszone natuurgebieden

Voor ontwikkelingen op gronden gelegen binnen 100 meter rond bestaande natuurgebieden wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop rekening is gehouden met de wezenlijke kenmerken en waarden van de natuurgebieden en wordt aannemelijk gemaakt dat geen onevenredige aantasting van de bedoelde kenmerken en waarden plaatsvindt. Dit wordt nader beschreven in paragraaf 4.3.

Artikel 2.28 Landschap en erfgoed

In een bestemmingsplan worden geen bestemmingen aangewezen of regels gesteld die, ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan, mogelijk maken dat de in het eerste lid bedoelde landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden of elementen significant worden aangetast. Ook mogen de bestemming en de regeling niet leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte van de gronden of tot een significante aantasting van de samenhang tussen de gronden of elementen. In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin, ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan, nieuwe bebouwing of nieuwe vormen van grondgebruik worden toegelaten wordt aannemelijk gemaakt dat de in de vorige volzin bedoelde aantasting en vermindering zich niet voordoen. Dit wordt nader beschreven in paragraaf 4.2.

Artikel 4.12 Bescherming grondwater

Het is van belang dat verdrogingsgevoelige natuurgebieden (zoveel mogelijk) worden beschermd tegen nadelige gevolgen van grondwatertekorten. Daarnaast is van belang dat de kwantitatieve toestand van aanwezig (zoet) grondwater dat geschikt is voor onttrekkingen ten behoeve van landbouwkundig gebruik (zoals beregening) duurzaam wordt beheerd, zodat deze als gevolg van benuttingsmogelijkheden niet uitgeput raakt. Dit wordt nader beschreven in paragraaf 4.4.

Relatie met het voorliggende bestemmingsplan

De artikelen die geraakt worden met de aanleg van de buisleiding vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. De buisleiding zal ondergronds gerealiseerd worden waardoor het geen invloed heeft op de bestaande natuur en op het landschap en erfgoed in het gebied. Ook heeft het geen invloed op verdrogingsgevoelige natuurgebieden omdat de aanleg van de leiding niet zorgt voor extra grondwater onttrekking. De Provinciale omgevingsverordening vormt geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie gemeente Terneuzen 2025

Op 16 december 2010 is de Structuurvisie Terneuzen vastgesteld. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied, waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet daartoe van uitvoeringsinstrumenten, zoals het opstellen van bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van (bestuurs)overeenkomsten. De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop het gemeentebestuur zich voorstelt de voorgenomen ontwikkelingen te doen verwezenlijken.

De visiekaart kan gezien worden als een doorvertaling vanuit het duurzaam ruimtelijke structuurbeeld naar een te verwachten toekomstbeeld anno 2025, rekening houdende met de ontwikkelingen in de economie en in de leefomgevingskwaliteit (wonen, maatschappelijke voorzieningen, recreatie, natuur en water). Deze visiekaart is geënt op het gehele grondgebied van Terneuzen en doet derhalve geen concrete uitspraken over kleinschalige ontwikkelingen in kernen. Structuren, routes en zoneringen vormen de ingrediënten waarmee de visiekaart is opgebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG87-ON01_0004.png"

Figuur 3.1 Uitsnede structuurvisie kaart gemeente Terneuzen

Situatie

Het tracé loopt door meerdere gebieden heen uit de structuurvisie kaart. Het tracé wordt ondergronds gerealiseerd waardoor het niet van invloed is op de aspecten uit de legenda.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Het tracé wordt ondergronds gerealiseerd waardoor het niet van invloed is op bovengrondse activiteiten die weergegeven staan in de structuurvisie kaart. Hierdoor vormt de structuurvisie van gemeente Terneuzen geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

Structuurvisie ondergrondse infrastructuur

Op 8 mei 2014 heeft de gemeente Terneuzen de structuurvisie 'Ondergrondse infrastructuur' vastgesteld. Deze structuurvisie is opgesteld omdat onder het grondgebied van de gemeente Terneuzen zich tientallen kilometers aan ondergrondse elektriciteitskabels, transportleidingen voor chemicaliën, aardgas, alsmede drinkwater- en rioleringsleidingen bevindt. De gemeente heeft hiermee een van de hoogste dichtheden aan ondergrondse infrastructuur van heel Nederland.

Net zoals dat geldt voor infrastructuur boven de grond, stelt ondergrondse infrastructuur eisen aan het gebruik van de omliggende gronden. Denk aan veiligheidsafstanden die in acht moeten worden genomen rondom transportleidingen voor aardgas en gevaarlijke stoffen. Maar ook een drinkwaterleiding die een groot verzorgingsgebied van drinkwater voorziet geeft beperkingen aan de gebruiksmogelijkheden van de gronden die zich daar boven bevinden. Diepploegen of het planten van wortelende bomen of begroeiing is daar bijvoorbeeld niet toegestaan. Ruimtelijke ordening is het vakgebied waarbinnen alle belangen uit de fysieke leefomgeving die een rol spelen bij het gebruiken en bebouwen van die leefomgeving tegen elkaar worden afgewogen. Omdat ondergrondse infrastructuur ook randvoorwaarden schept aan het gebruik van de fysieke leefomgeving, maakt het integraal deel uit van die ruimtelijke ordening.

In 2010 heeft het gemeentebestuur de toekomstvisie van de gemeente gepresenteerd in de Structuurvisie Terneuzen 2025. De komende jaren zijn veel ruimtelijke ontwikkelingen voorzien binnen de gemeente. Zowel in de Kanaalzone, denk aan de bouw van de nieuwe zeesluis en de intensivering van de “biobased economy”, als rondom de woonkernen. Met de nieuwe rijksweg N61 en de nieuwe Sluiskiltunnel ontstaat bijvoorbeeld aan de zuidrand van Terneuzen zelfs een heel nieuw gebied: de stedelijke randzone. Een groot deel van deze ruimtelijke ontwikkelingen bevindt zich op of nabij gronden waaronder momenteel het nodige aan ondergrondse infrastructuur is gelegen. Dat betekent dat afstemming tussen het gebruik boven en onder de grond moet plaatsvinden.

In de visie wordt ingegaan op een aantal randvoorwaarden en beleid dat van toepassing is.

  • Verplichting vanuit het rijksbeleid: route noord-zuid en een breedte van 50 meter.
    1. 1. In de gemeentelijke structuurvisie moet een ononderbroken tracé met een breedte van 50 meter vanaf de Westerschelde tot aan de grens met België (bij Sas van Gent) worden aangewezen dat wordt vrijgehouden voor buisleidingen. Daarbij geldt een ruimtelijke reservering van een strook met een breedte van 30 meter voor buisleidingen van nationaal belang en 20 meter voor overige (regionale) ondergrondse infrastructuur.
  • Afstemming met gemeentelijk ruimtelijk beleid
    1. 1. Duurzaam ruimtegebruik is voor wat betreft de gemeente leidend. Dat houdt in dat nieuwe ondergrondse infrastructuur zoveel als mogelijk gebundeld wordt aangelegd.

Verder is voor de structuurvisie een verbeelding opgemaakt (figuur 3.2). In deze visie wordt onderscheid gemaakt tussen twee tracés en gekleurde gebieden:

  • De aangewezen hoofdtracés zijn als “groene tracés” op de verbeelding aangeduid. Dat wil zeggen dat nieuwe ondergrondse infrastructuur ter plaatse in is toegestaan. Uiteraard kan nieuwe ondergrondse infrastructuur ter plaatse enkel worden aangelegd wanneer wordt voldaan aan de wettelijke normen. Dat is vooral van belang ter plaatse van de kruising met het kanaal (vanwege de aspecten “ecologie” en “archeologie”) en in voorkomende gevallen voor wat betreft het aspect “externe veiligheid”. Het is dus een benadering “ja, mits…”.
  • "Rode tracés". Er zijn twee locaties binnen de gemeente waar het op langere termijn handhaven van bestaande ondergrondse infrastructuur vanuit ruimtelijk oogpunt niet wenselijk is. Het gaat om de aardgastransportleidingen die gelegen langs de Hoofdweg, ten zuiden van bedrijfsterrein Handelspoort en de aardgastransportleiding langs de mr. F.J. Haarmanweg.
  • "Oranje gekleurde gebieden". Tot slot zijn op de verbeelding van de structuurvisie enkele gebieden met een oranje arcering aangegeven. Dit betreft de volgende gebieden.
    1. 1. De bestaande en toekomstige industrieclusters in de Kanaalzone. Dit zijn de gebieden waar de begin- en eindpunten zijn gelegen van ondergrondse infrastructuur die deel uit gaan maken van het project MUP.
    2. 2. De drinkwaterspaarbekkens van de Braakman. Vanaf het zuidelijke Braakmangebied wordt proces-, drinken ruwwater vervoerd naar afnemers binnen en buiten de gemeente Terneuzen. Het is vanzelfsprekend de bedoeling dat ook in de toekomst nieuwe drinkwaterleidingen van- en naar dit gebied aangelegd moeten kunnen worden. Daarom is ook dit gebied oranje gekleurd.
  • "Overige gebieden". De overige gebieden op de verbeelding van de structuurvisie zijn niet gekleurd. Nieuwe ondergrondse infrastructuur is in deze gebieden niet voorzien (zoals het noordelijke Braakmangebied) of niet wenselijk (zoals Othene en de Staats-Spaanse Linies). Natuurlijk kan het voorkomen dat in de planperiode toch nieuwe ondergrondse infrastructuur in deze gebieden aangelegd moet worden. Hiervoor is een hardheidsclausule opgenomen in de spelregels van het beleidskader, waarbij de benadering “nee, tenzij…” van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG87-ON01_0005.png"

Figuur 3.2 Verbeelding structuurvisie Ondergrondse infrastructuur Terneuzen.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Voorliggende ontwikkeling sluit niet aan op de randvoorwaarden die van toepassing zijn vanuit de structuurvisie. De leiding volgt niet volledig de structuurvisie. Echter heeft Air Liquide met de gemeente besproken dat het de leiding graag bundelt met haar bestaande leidingen. Hierdoor is de ondergrondse infrastructuur gebundeld.

De leiding voldoet niet aan de Structuurvisie Ondergrondse Infrastructuur van 2014. Maar de leiding ligt min of meer parallel aan de bestaande waterstofleiding van Air Liquide. Er is dus nauwelijks sprake van extra ruimtebeslag. Bovendien moet de nieuwe leiding zodanig ontworpen zijn dat de risicocontour van PR=10-6/jr (bij waterstof) niet meer bedraagt dan 0 meter. Ter vergelijking: De bestaande waterstofleiding heeft een risicocontour van ca. 45 meter aan weerszijden van de leiding. De nieuwe leiding heeft dus een veel lager risico dan de bestaande leiding. Cumulatief gezien, wordt het risico dus niet groter.

Voorliggende ontwikkeling is hierdoor niet volledig in lijn met de structuurvisie, echter is dit besproken met de gemeente. De leiding ligt min of meer parallel aan de bestaande waterstofleiding van Air Liquide. Hierdoor vormt de structuurvisie ondergrondse infrastructuur geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Beleidskader Windenergie 2021 gemeente Terneuzen


De regio Zeeland wil een bijdrage van 1/12 leveren aan de landelijke doelstelling om in 2030 35 TWh elektriciteit te produceren met wind- en zonne-energie. De gemeente Terneuzen heeft in het Beleidskader Windenergie 2021 gemeente Terneuzen eigen invulling gegeven aan hoe er wordt meegeholpen aan deze doelstelling binnen de eigen gemeente door middel van windenergie. In dit document zijn er enkele mogelijke geschikte locaties onderzocht die allemaal binnen de kanaalzone liggen. Hierbij gaat het om de locaties Axelse Vlakte, naast Dow Mosselbanken, Herontwikkeling windpark Koegorspolder, Westelijke Kanaaloever en ten zuiden van Dow Mosselbanken.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

De leiding wordt op veel locaties gebundeld over en langs andere leidingen. Hierdoor vormt het Beleidskader Windenergie geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan omdat er op deze locaties al leidingen liggen. Ook doorkruist het tracé geen een van bovengenoemde potentiële locaties voor windmolens en zijn de rekenafstand van Air Liquide ten opzichte van de windmolens gerespecteerd. Hierdoor vormt het Beleidskader geen belemmering voor het voorliggend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de feiten en belangenafweging inzake de relevante milieuhygiënische aspecten (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Alle onderzoeken zijn gedaan voorafgaand aan de realisatie van de uitbreiding. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken in de bijlagen.

4.2 Archeologie En Cultuurhistorie

Archeologie

Kader

Archeologiebeleid gemeente Terneuzen

Op 27 januari 2011 is door de gemeenteraad van Terneuzen het interim beleid archeologie vastgesteld. De insteek van dit beleid is het regelen van archeologie in ruimtelijke plannen. In een cyclus van 10 jaar zullen alle ruimtelijke plannen aangepast worden waarbij archeologie in de plannen zal worden ingebracht of geactualiseerd aan de hand van het dan geldende beleid. Als vangnet fungeert de Erfgoedverordening Terneuzen 2011. Deze verordening is geactualiseerd en is in samenhang met het archeologiebeleid opnieuw vastgesteld. In lijn met de intentie van de wetgever wordt een algemene vrijstelling voor archeologie verleend tot 100 m2 en een diepte van 0,5 meter voor de zogenaamde kruimelgevallen.

De achterliggende gedachte van het archeologiebeleid is het in beeld brengen van de gebieden in de gemeente Terneuzen met een archeologische verwachtingswaarde. Deze verwachtingswaarde kan per gebied en per geologische laag verschillen. De insteek is daarbij soepel waar het kan en streng waar nodig.

Voor een aantal gebieden is de huidige kennis ontoereikend. Deze leemten zullen in de toekomst ingevuld worden. Aan de hand van de archeologische verwachtingswaarde wordt per deelgebied een grens gesteld waarboven archeologische onderzoek verplicht is en waaronder vrijstelling wordt verleend. Deze vrijstellingen worden verwerkt op de vrijstellingenkaart die tussentijds op basis van nieuwe kennis of nieuwe onderzoeksresultaten wordt geactualiseerd. De meest recente versie van de vrijstellingenkaart dateert van oktober 2017. Op deze vrijstellingenkaart is de locatie aangeduid met een vrijstellingsdiepte van 0,5 meter, zie figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG87-ON01_0006.png"

Figuur 4.1 Vrijstellingenkaart gemeente Terneuzen

Resultaten quickscan

Er is een quickscan archeologie uitgevoerd. Tijdens dit proces is er sturing geweest van onder andere de Nationale Onderzoeksagenda (NOoA) en de provinciale onderzoeksagenda (POAZ). Uit de quickscan archeologie blijkt dat een inventariserend veldonderzoek nodig is middels boringen in verkennende fase in de zones met een middelmatige tot hoge archeologisch verwachting op basis van de eerste quickscan, ook ter hoogte van de archeologische objecten/structuren (zie bijlage 1) die een hoge verwachting hebben (waaronder Vremdieke 1, Schare, Batterij Zwartenhoek, fort Eversdam en het zuidelijke deel ter hoogte van de Staat Spaanse Linie) en de in en uittreden van de HDD ter hoogte van deze locaties dienen boringen gedaan te worden. Waar mogelijk dienen de historische dijken te ontzien door de leiding hier middels HDD aan te leggen. Mocht dit niet mogelijk zijn dan kan er per dijkeenheid een dijkdoorsnede middels een opgraving - variant archeologische begeleiding van de sleufaanleg.

Wanneer het noordelijk deel, lopend van west naar oost ter hoogte van het verdronken dorp Vremdieke 1, toch middels een open ontgraving plaatsvindt dient ook hier een opgraving - variant archeologische begeleiding plaats te vinden. Dit geldt eveneens voor de locatie het verdronken dorp Schare; tijdens de sleufaanleg onderzoek middels een opgraving - variant archeologische begeleiding.

De eisen die aan de gravende onderzoeken worden gesteld, dienen te worden vastgelegd in Programma's van Eisen (PvE's) die voorafgaande aan de graafwerkzaamheden ter beoordeling aan het bevoegde gezag, de gemeente Terneuzen en haar archeologisch adviseur dienen te worden voorgelegd.

Situatie quickscan

Verschillende delen van het tracé vallen onder de verschillende vrijstellingsdieptes van de vrijstellingenkaart van de gemeente Terneuzen.

Op 10 locaties, ter hoogte van infrastructurele knelpunten wordt de leiding door middel van een HDD gestuurde boring aangelegd. Deze liggen 10 tot 25 meter onder het maaiveld. Behalve de in- en uitlaatpunten (opp. 30 m2) kunnen de geboorde delen als minimale verstoringen worden opgevat en vallen buiten eventueel vervolgonderzoek. HDD-boringen zijn onder andere gepland ter hoogte van de beide forten (Zwartenhoek, Eversdam) en ter hoogte van het verdronken dorp Vremdieke 1. Op deze locaties is derhalve geen archeologisch vervolgonderzoek nodig, er is hiervoor een vrijstelling. Daarbij dient te worden opgemerkt dat deze vrijstelling alleen van toepassing is voor de geplande HHD-gestuurde boringen en dat de dubbelbestemming archeologie van toepassing blijft bij toekomstige ingrepen voor deze locaties. Voor de overige delen (open ontgraving en in- en uitlaatpunten van HDD-gestuurde boringen) zijn de archeologische verwachtingszones bepalend. Waar sprake is van een middelmatige tot hoge archeologische verwachting is een vorm van vervolgonderzoek wenselijk. Voor de zones met een lage verwachting (de laatmiddeleeuwse geulen) wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd. Zie figuur 4.2

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG87-ON01_0007.png"

Figuur 4.2 Advieskaart archeologisch vervolgonderzoek uit Archeologisch bureauonderzoek

Resultaten veldonderzoek

Uit de quickscan archeologie blijkt dat een inventariserend veldonderzoek nodig is. Deze is uitgevoerd en te vinden in Bijlage 2. Dit betreft een tussentijdse rapportage. Voor een aantal locaties is het veldonderzoek nog in bewerking, indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, zal in de volgende versie van het bestemmingsplan de ter plaatse geldende dubbelbestemming archeologie komen te vervallen. De resultaten uit het veldonderzoek zijn als volgt:

Het tracé doorsnijdt een erg uiteenlopend landschap, wat compleet door de invloed van de zee wordt gekenmerkt. Van het noorden naar het zuiden gekeken is er sprake van een jong landschap van schor- en geulafzettingen bovenop zandplaten, veranderend in een landschap van kreekruggen, en naar het zuiden toe een begraven dekzandlandschap. De noordelijk gepositioneerde jonge zeeklei is afgezet door een zeearm die in de Middeleeuwen vrij spel heeft gehad en een groot gedeelte van het onderliggende landschap heeft weggespoeld. Het veen en soms ook de top van het dekzand is daarom in dit gebied vaak niet meer intact.

Er zijn binnen het plangebied geen vindplaatsen aangetroffen. Echter, er zijn wel elementen gerelateerd aan de Staats-Spaanse linies zeer nabij het plangebied gelegen, bijvoorbeeld de Zwartenhoekse Zeesluis en Batterij uit de 18e eeuw. In enkele boringen is baksteen aangetroffen, wat in verband kan staan met ophoging of een polderdijk. Daarnaast zijn er uit verschillende boringen ter hoogte van de AP-horizont enkele baksteenbrokken aangetroffen.

Het dekzand bestaat uit siltig, zeer fijn zand, waarvan het overgrote deel ook kalkrijk is bevonden. Dit is uitzonderlijk voor Nederland, maar vaker voorkomend in de regio Zeeuws-Vlaanderen. De Laag van Usselo wordt gevormd door sterk siltig en humeus, zeer fijn zand, wat veelal een donkerbruin- of grijze kleur heeft. De kreekvullingen bestaan uit slappe, zandige, donkergrijze klei, die zowel slib- als kalkrijk is. Hoe humeus de vulling is bevonden kan variëren van matig tot zeer sterk.

Het overgrote deel van de boringen die zijn gezet in het zuidelijke stuk van het plangebied wijzen er inderdaad op dat er sprake is van onverspoelde dekzandafzettingen. Daarnaast hebben de boringen ook verduidelijkt dat de zee in de loop van de Vroege Middeleeuwen het noordelijke gedeelte van het plangebied heeft veranderd in een getijdenlandschap, waar een deel van het veen en dekzand werd afgedekt door de jonge kleiafzettingen en in andere delen geulen erosie van deze oudere bodem veroorzaakten.

Het huidig onderzoek is nog niet ten einde, er dienen nog aanpassingen gedaan te worden aan de hand van de boorresultaten van de nog te zetten boringen. Met de huidige kennis kan wel al geconcludeerd worden dat nader onderzoek in verschillende deelgebieden noodzakelijk is. Dit kan bestaan uit aanvullende boringen gezet in een dichter grid (karterende boringen) en eventueel uit een archeologische begeleiding.

Situatie veldonderzoek

Tijdens het booronderzoek is gebleken dat de top van het dekzand in het noordelijke deel grotendeels verstoord is vanwege erosie door inbraakgeulen, maar dat deze afzettingen naar het zuiden toe nog wel relatief intact en hooggelegen aanwezig zijn. Voor deze zones blijft de hoge verwachting gehandhaafd. Aangezien het aantreffen van een Allerød-bodem van de Laag van Usselo vrij zeldzaam is, is de verwachtingskans in deze zone op vindplaatsen uit de steentijden hoog. De gebieden waar kreekinversieruggen zijn aangetroffen zijn daarnaast ook kansrijk en hebben hoge archeologische verwachting. Hierbij is het wel van belang dat deze afzettingen enigszins gerijpt en niet zeer kalkrijk zijn. Voor de deelgebieden die zich in historische polders bevinden geldt dat er een middelhoge tot hoge verwachting is op mogelijk militaire- en bewoningsresten. Ook uit een aantal boringen geldt een hoge verwachting.

Aanbevolen wordt om vervolgonderzoek in de vorm van karterende boringen uit te voeren in de hierboven genoemde zones met een hoge archeologische verwachting. Afhankelijk van de uitkomsten van bovenstaand geadviseerd vervolgonderzoek en het besluit van het bevoegd gezag, is het mogelijk dat er aanvullend gravend archeologisch onderzoek nodig is. Bij een lijntracé kan het dan gaan om een proefsleuvenonderzoek in de vorm van een archeologische begeleiding.

Wanneer alle geplande boringen zijn uitgevoerd, is het mogelijk om verdere specifieke adviezen uiteen te zetten. Het nemen van een selectiebesluit is voorbehouden aan het bevoegd gezag, in deze de gemeente Terneuzen.

Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan maakt de aanleg en bescherming van de leiding mogelijk. De onderliggende plannen blijven van toepassing verklaart inclusief de daar geldende dubbelbestemming voor archeologie. Dit is benoemd in Artikel 29.

De dubbelbestemmingen archeologie worden toegevoegd op de delen van het tracé waar vervolgonderzoek nodig is in voorliggend bestemmingsplan. Indien voor vaststelling geconcludeerd wordt dat op delen van het tracé er geen archeologische waarden zijn kan de dubbelbestemming op die plaatsen niet langer van toepassing verklaard worden.

De dubbelbestemmingen archeologie zijn toegevoegd op het tracé. Hierdoor blijven de archeologische waarden beschermd. Dit is benoemd in Artikel 29. Er is hierdoor voldoende rekening gehouden met het aspect archeologie. Hierdoor vormt voorliggende ontwikkeling geen belemmering voor het aspect archeologie. Archeologie staat de uitvoerig van dit plan niet in de weg.

Cultuurhistorie

Kader

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Hiermee is het wettelijk verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Naast archeologie moet ook het aspect historische bouw worden opgenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Handreiking landschap

De gemeente Terneuzen heeft samen met de gemeenten Sluis en Hulst de Handreiking Landschap Provincie Zeeland opgesteld. Hierin is van relevante cultuurhistorische elementen en objecten beschreven hoe bepalend en leesbaar ze zijn, op welk bestuurlijk niveau en met welk planologisch instrument regulering plaats zal vinden en welke strategie eraan gekoppeld kan worden. De Handreiking Landschap noemt vier strategieën die gekoppeld kunnen worden aan cultuurhistorische elementen en objecten:

  1. 1. Behoud: hierbij gaat het voornamelijk om monumentale objecten met landschapshistorische waarde (molens, vliedberg e.d.), alsmede de landschapsreservaten en delen van het landschap met zeer hoge mate van bepaaldheid en gaafheid;
  2. 2. Behoud ruimtelijke karakteristiek: conservering van de bestaande ruimtelijke kenmerken van het landschap staat voorop. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen toegestaan die deze ruimtelijkheid veranderen. Het gebied hoeft echter niet bij voorbaat zijn huidige functie te behouden. Deze strategie komt in Terneuzen in de praktijk niet voor;
  3. 3. Behoud door ontwikkeling: de bestaande landschapsstructuur en mate van verdichting is richtinggevend voor mogelijk veranderingen. De veranderingen moeten passen in de structuur. Verandering van functie is nadrukkelijk een optie. De mate waarin veranderingen optreden kan per gebied verschillend zijn. Nadere afweging is hierbij noodzakelijk;
  4. 4. Vernieuwing: de bestaande landschapsstructuur verandert ingrijpend. Functies veranderen. De veranderingen zijn echter passend binnen het DNA van het betreffende gebied.

Cultuurhistorische waardenkaart

De cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Terneuzen bestaat uit drie kaartbladen: 'behoud', 'behoud door ontwikkeling' en 'vernieuwing mogelijk'. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de kaart voor het beoogde plangebied weergegeven inclusief legenda.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG87-ON01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG87-ON01_0009.png"

Figuur 4.3 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Terneuzen "behoud"

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG87-ON01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG87-ON01_0011.png"

Figuur 4.4 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Terneuzen "Behoud door ontwikkeling"

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG87-ON01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG87-ON01_0013.png"

Figuur 4.5 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Terneuzen "behoud door ontwikkeling"

Situatie

Zoals te zien op de kaart "behoud" loopt het tracé voor een groot deel door gebied dat behouden moet worden. Bij de kaart "Behoud door ontwikkeling" loopt het gebied grotendeels door gebied zonder waarden, wel loopt het gebied deels door gebieden gemarkeerd als versterken, verbreden en verbinden. De kaart "behoud door ontwikkeling" laat zien dat het gebied voor een klein deel loopt door de aanduidingen herstructureren, transformeren en ontwikkelen. Gezien het bij voorliggend plan gaat om een ondergrondse leiding, blijven de benoemde cultuurhistorische waarden intact.

Kaart Cultuurhistorie Zeeland

De Kaart Cultuurhistorie Zeeland (KCZ) brengt de karakteristieke landschappelijke kenmerken in kaart. Het is een overzichtelijke samenvatting van de cultuurhistorische waarden in de provincie Zeeland. De informatie wordt gepresenteerd op een digitale geografische kaart, die wordt ondersteund door een database. Het beheer wordt uitgevoerd door de Provincie Zeeland. Als Erfgoed Zeeland leveren we informatie aan, zodat de KCZ actueel blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG87-ON01_0014.png"

Figuur 4.6 Uitsnede Cultuurhistorische kaart Zeeland

Zoals aangegeven op de Cultuurhistorische kaart Zeeland, doorkruist het tracé voornamelijk verschillende dijken. Ook komt het regelmatig in de buurt van een MIP-project. Verder doorkruist het tracé op de grens met België de Staats Spaanse Linies. Het voorliggend bestemmingsplan heeft geen invloed op deze cultuurhistorische waarden gezien het tracé ondergronds loopt.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Het tracé loopt ondergronds, waardoor het cultuurhistorische waarden niet kan beschadigen. Hierdoor vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan. Voor het onderwerp archeologie zijn er dubbelbestemmingen archeologie toegevoegd aan het bestemmingsplan om deze waarden te beschermen. Er is hierdoor voldoende rekening gehouden met het aspect archeologie. Hierdoor vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

4.3 Ecologie

Kader

Ontwikkelingen kunnen effect hebben op beschermde natuurwaarden. Dit betreft potentiële effecten op soorten, maar ook effecten op beschermde natuurgebieden zijn mogelijk. De Wet natuurbescherming (Wnb) bevat alle regels voor de bescherming van zowel soorten als natuurgebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de mogelijke effecten van het plan op de beschermde natuurwaarden.

Gebiedsbescherming

Natura 2000 gebieden

Natura 2000 is een netwerk van Europese natuurgebieden. Deze gebieden zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. In Nederland zijn deze richtlijnen geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming. Nederland heeft ruim 160 Natura 2000-gebieden, waaronder het IJsselmeer en de Waddenzee. Per gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd voor de soorten waarvoor het gebied een belangrijke functie heeft. Activiteiten in Natura 2000-gebieden zijn alleen toegestaan als significant negatieve effecten op de gestelde instandhoudingsdoelstellingen zijn uitgesloten, of als een afweging heeft plaatsgevonden over alternatieven, dwingende redenen van groot openbaar belang en de inzet van compenserende maatregelen. In de passende beoordeling worden de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen bepaald. Daarbij dient ook een eventuele externe werking van een initiatief op nabijgelegen Natura 2000-gebieden te worden bepaald. De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn bieden een juridisch kader dat verzekert dat menselijke activiteiten worden ondernomen op een wijze die de integriteit van Natura 2000-gebieden niet negatief beïnvloeden.

Stikstofemissie kan optreden tijdens zowel de aanlegfase als de gebruiksfase. Deze emissie kan zich verplaatsen over grote afstand en zodoende resulteren in stikstofdeposities in Natura 2000-gebieden met stikstofgevoelige habitattypen. Met de Wet natuurbescherming worden soorten en habitattypen van Natura 2000-gebieden beschermd waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd. Het uiteindelijke doel is het bereiken van een landelijke gunstige staat van instandhouding voor alle door de richtlijnen beschermde soorten en habitats. Hieruit volgt dat een project of plan niet mag leiden tot negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. In veel Natura 2000-gebieden is door een overbelasting van stikstof (in de vorm van stikstofoxiden en ammoniak) een probleem met de realisatie van de instand- houdingsdoelstellingen. Nieuwe ontwikkelingen die een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben, kunnen hierdoor significante negatieve effecten hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen.

Effecten van een plan of een project op de stikstofdepositie kunnen ontstaan tijdens de realisatiefase en/of de gebruiksfase. Met het rekenmodel AERIUS kan de stikstofdepositie (mol N/ha/jaar) op stikstofgevoelige natuurwaarde in Natura 2000-gebieden ten gevolge van de ontwikkeling worden berekend. Voor het berekenen van de stikstofdepositie, worden in het rekenmodel de emissies van stikstof in de verschillende situaties ingevoerd. Het rekenmodel berekent vervolgens de verspreiding van deze stikstofemissies en de stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen en stikstofgevoelige leefgebieden van soorten binnen de aangewezen Natura 2000-gebieden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Wanneer (kleine) natuurgebieden en de daarin voorkomende soorten geïsoleerd komen te liggen, bijvoorbeeld door bebouwing en infrastructuur, bestaat het risico dat soorten niet kunnen overleven en het natuurgebied zijn waarde verliest. Door het aaneenschakelen van natuurgebieden wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van deze achteruitgang van natuur en biodiversiteit (veelheid van soorten). Provincies wijzen de NNN-gebieden aan en deze worden op hun beurt vastgelegd in ruimtelijke plannen van de gemeenten. De ecologische hoofdstructuur is planologisch beschermd met het 'nee, tenzij'-principe. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet toegestaan als deze het gebied aantasten, tenzij er geen alternatieven zijn en de ontwikkeling van groot openbaar belang is. Schadelijke effecten op de natuur dienen te worden gecompenseerd.

Soortenbescherming

De bescherming van in het wild voorkomende planten- en diersoorten is vastgelegd in de Wet natuurbescherming. De Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn zijn voor Nederland geïmplementeerd in deze wet. Op grond van de Wet natuurbescherming gelden diverse verbodsbepalingen, zoals het doden van specifiek aangewezen vogel- en vleermuissoorten.

Situatie

Door Geofoxx is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, zie bijlage 3. De resultaten van dit onderzoek zijn hier kort samengevat.

Wet natuurbescherming: Natura 2000-gebieden
Uit de quickscan flora en fauna blijkt dat 500 meter ten noorden van de locatie (oranje contour) zich het Natura-2000 gebied "Westerschelde & Seaftinghe" bevindt. Het betreft een zeer dynamisch gebied, mede door de trechtervorm ervan, waarin het getijde verschil erg groot is. Het estuarium bestaat uit diepe en ondiepe wateren, bij eb droogvallende zand- en slikplaten en schorren. De “Westerschelde & Seaftinghe” is op het moment overbelast door stikstof.

Op circa 250 meter ten westen van de locatie bevindt zich het Natura 2000-gebied Canisvliet (gele contour). Canisvliet is een voormalige getijdenkreek met vlakke oevers met vochtige graslanden en rietlanden. Dit Natura 2000-gebied is momenteel niet overbelast door stikstof.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG87-ON01_0015.png"

Figuur 4.4 Kaart met locatie (zwarte lijn) en de Natura 2000-gebieden (oranje en gele contour).

Met de AERIUS calculator, zie bijlage 4 (stikstofnotitie bijlage 5) zijn de mogelijke effecten van stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden beschouwd voor de aanlegfase van een pijpleiding voor de afvoer van geproduceerd waterstofgas. In de gebruiksfase treden geen nieuwe emissies op ten opzichte van de bestaande situatie. Er is in de aanlegfase van het project een afname berekend op de stikstofgevoelige natuur in vier verschillende Natura 2000-gebieden, op basis van de gehanteerde uitgangspunten. Waarbij de grootste afname, 0,07 mol N/ha/jr, plaats vind in het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe. Daarnaast is er een afname van 0,02 mol N/ha/jr in het Natura 2000-gebied Canisvliet, en een afname van 0,02 mol N/ha/jr in de gebieden Oosterschelde en Yerseke en Kapelse Moer. Ook is er geen toename groter dan 0,00 mol N/ha/jr aan stikstofdepositie op de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden in België (Polders en Krekengebied). Negatieve effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zijn daarmee in de aanlegfase op voorhand uit te sluiten. Voor het project is daarmee geen Wnb-vergunning benodigd voor het onderdeel stikstofdepositie.

Natuurnetwerk Nederland

Het project is hierbij ook getoetst aan het provinciaal beleid van Zeeland met betrekking tot Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN bestaat uit bestaande en nieuwe natuurgebieden verbonden via ecologische verbindingszones. De Natura 2000-gebieden zijn opgenomen in dit netwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG87-ON01_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG87-ON01_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG87-ON01_0018.png"

Figuur 4.5 Het tracé (zwarte lijn) met daaromheen een buffer van 100 m (rode lijn) en het NNN (groen gearceerd).

Het tracé snijdt op meerdere locaties met het NNN, daarnaast zijn er diverse gebieden binnen een straal van 100 m van het NNN aanwezig. In de provincie Zeeland is er sprake van een externe werking wanneer een bestemmingsplan binnen 100 meter rond het NNN plaatsvindt. Omdat de afstand tussen de onderzoekslocatie en het NNN kleiner of gelijk is dan 100 meter kan op sommige locaties een effect op het natuurnetwerk worden verwacht.

Echter aangezien het hier om eenmalige graafwerkzaamheden gaat kan deze mogelijke effecten voorkomen worden door bij de werkzaamheden die binnen een straal van 100 m van het NNN af liggen te werken met een ecologisch werkprotocol waarin enkele voorwaarden waarop de werkzaamheden uitgevoerd moeten worden. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan wordt niet verwacht dat de werkzaamheden leiden tot een negatief effect op het NNN.

Wet natuurbescherming: Soortenbescherming

Uit de quickscan blijkt dat voor een aantal soorten mogelijk een negatief effect kan optreden. In tabel 1.1 is een overzicht opgenomen van de soorten waar mogelijk een negatief effect op kan zijn. afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG87-ON01_0019.png"

Tabel 1.1 Resultaten soortenbescherming.

Voor de glad biggenkruid, kleine wolfsmelk, ruw parelzaad, rugstreeppad en konijn is een aanvullend onderzoek noodzakelijk. Het aanvullend onderzoek is bijgevoegd in bijlage 6

Uit het aanvullend onderzoek blijkt het volgende. Na de quickscan is het werkgebied verkleind. Hierdoor is nader onderzoek naar de beschermede plantensoorten (glad biggenkruid, de kleine wolfsmelk en het ruw parelzaad) niet meer noodzakelijk.

Verder blijkt dat voor de konijn er geen verblijven binnen het onderzoeksgebied zijn vastgesteld, hierdoor is er in overleg met de gemeente, geen ontheffing Wet natuurbescherming nodig om de werkzaamheden uit te voeren. Wel dient rekening te worden gehouden met het feit dat de aanwezige konijnen niet verstoord mogen worden tijdens de werkzaamheden. Maatregelen hiervoor dienen in een ecologisch werkprotocol opgesteld te worden.

Verder is er tijdens het aanvullend onderzoek geen waarneming gedaan van de rugstreeppad op de locatie. Hierdoor kan de aanwezigheid van de rugstreeppad worden uitgesloten.

Wel is er een ransuilnest in de directe omgeving van de onderzoekslocatie aangetroffen (ongeveer 150m van de werkzaamheden). Er wordt aangeraden om buiten het broedseizoen van de ransuil te werken om verstoring te voorkomen en geen gebruik te maken van verlichting bij de werkzaamheden aan de gemeenschappelijke weg.

In het onderzoekgebied zijn verder geen overige beschermde (of zeer zeldzame) soorten aangetroffen waar tijdens de werkzaamheden rekening mee gehouden moet worden (volgens Wet natuurbescherming). Voor de overige soorten hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming te worden verkregen. Desondanks wordt het navolgende wel aanbevolen om te voldoen aan de Wet natuurbescherming. Hierbij geldt voor het broedseizoen dat overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van broedvogels grotendeels kan worden voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen van 15 maart tot 15 juli uit te voeren. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn (en geen jaarrond beschermde nesten), is overtreding van de wet niet aan de orde. Verder geldt de algemene zorgplicht. Deze zorgplicht is van toepassing omdat de locatie veel natuurwaardes heeft waardoor de aanwezigheid van niet strikt beschermde soorten of vrijgestelde soorten, zoals muizen, niet uit te sluiten valt. De soorten vallen onder de algemene zorgplicht waarin aangegeven wordt dat ze niet opzettelijk te doden. Om de schade te minimaliseren voor deze soorten wordt aangeraden om werkzaamheden gefaseerd uit te voeren en vooraf aan de start van de werkzaamheden luidruchtig over de onderzoekslocatie te lopen. Dit zodat soorten de kans krijgen om via een uitvluchtroute te ontsnappen en niet omsingeld raken.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Uit de AERIUS berekening blijkt dat er geen stikstofdepositie optreedt op omliggende Natura2000 gebieden. De werkzaamheden die nabij NNN plaatsvinden kunnen doorgaan indien er gewerkt wordt met een ecologisch werkprotocol. Dit omdat het eenmalige werkzaamheden betreffen. De leiding zal ondergronds komen te liggen wat geen impact heeft op het gebied tijdens de gebruiksfase.

Verder is er voldoende onderzoek gedaan naar de soortenbescherming, uit aanvullend onderzoek blijkt dat er een ecologisch werkprotocol dient te worden opgesteld voor de konijn. Ook wordt er aangeraden buiten het broedseizoen te werken i.v.m. de aanwezigheid van de ransuil. Verder dient er rekening gehouden te worden met de wet natuurbescherming en de algemene zorgplicht.

Indien met bovengenoemde maatregelen rekening wordt gehouden staat het aspect ecologie de uitvoerbaarheid van voorliggend plan niet in de weg.

4.4 Water

Kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b van het Bro) dient inzicht te worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.

De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit én kwantiteit van water. In deze paragraaf zijn de relevante waterhuishoudkundige aspecten beschreven.

De initiatiefnemer dient in het kader van de watertoets in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. De waterbeheerder is het Waterschap Scheldestromen. Met dit overleg wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

Situatie

Het waterschap hanteert voor de beoordeling van en het overleg over nieuwe ruimtelijke plannen een watertoetstabel die door de initiatiefnemer moet worden ingevuld. In bijlage 7 is deze ingevulde watertoetstabel opgenomen. Uit de toets blijkt het volgende:

  • Er wordt 0m2 aan extra verharding of oppervlakte toegevoegd;
  • Er zal geen huishoudelijk/ bedrijfsafval en hemelwater worden afgevoerd;
  • Afhankelijk van het bemalingsadvies zal er sleufbemaling en indien nodig retourbemaling worden uitgevoerd;
  • Toepassing stalenleiding met pe coating;
  • De ontwikkeling rondom natte natuur zal uitgevoerd worden door het nog op te stellen ecologisch werkprotocol;
  • Tijdens aanlegwerkzaamheden van de leiding zullen de oppervlaktewateren bereikbaar blijven;
  • Er vinden transporten plaats over waterschapswegen
  • Het plan veroorzaakt geen structureel extra verkeer.

Verder geldt als aandachtspunt dat er geen gebruik kan worden gemaakt van uitlogende materialen zoals zink en lood en dat in de bouwfase rekening moet worden gehouden met een matige tot sterke zettingsgevoeligheid van de bodem.

Watercompensatie

De aanleg van de leiding leidt niet tot een toename van het verharde oppervlak of het dempen van oppervlaktewater. Er is dan ook geen noodzaak tot watercompensatie en het plan voorziet niet in het aanleggen vannieuw wateroppervlak.

Waterkwaliteit

Als gevolg van de aanleg van de leiding zal de waterkwaliteit niet negatief worden beïnvloed. Er komen geen milieubelastende stoffen vrij die in het oppervlaktewater terecht kunnen komen.

Watergangen

Het tracé kruist enkele watergangen. Er worden geen watergangen omgelegd of permanent gedempt als gevolg van de verbinding. De meeste watergangen worden met een gestuurde boring doorkruist, waardoor de functie van de watergang niet gehinderd worden. Mogelijk wordt het tracé bij enkele watergangen wel met een open ontgraving aangelegd. Dit zal hooguit een greppel zijn. In dat geval wordt tijdelijk een deel van de watergang ingedamd. Na realisatie worden de dammen weer verwijderd en kan de watergang weer ongehinderd functioneren.

Peilverschuiving

In de nabijheid van de deeltracés bevinden zich enkele watergangen. Het volledige tracé valt niet binnen een peilbesluit waardoor geen vast peil gehandhaafd wordt voor het naastgelegen oppervlaktewater. Het plan voorziet niet permanent in aanpassing van het waterpeil. Wel wordt het peil tijdelijk aangepast als gevolg van bemaling.

Aanlegwerkzaamheden

Voor aanvang van de graafwerkzaamheden wordt een bemalingsadvies opgesteld om inzicht te krijgen in het benodigde onttrekkingsdebiet, het waterbezwaar van de bemaling en eventuele nadelige effecten als gevolg van de bemaling.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Er is uitvoerig overleg gevoerd met Waterschap Scheldestromen. Ook zijn er verschillende aspecten betreft water getoetst zoals behandeld in deze paragraaf. Hierdoor is het aspect water voldoende afgewogen en besproken met het waterschap. Hierdoor staat het aspect water de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.5 Verkeer

Met het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen toegelaten die leiden tot een substantiële toename van verkeer. Enkel tijdens de aanleg van de ondergrondse buisleiding treden tijdelijk extra verkeersbewegingen op. Vanuit het oogpunt van verkeer zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit project. Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Bodemkwaliteit

Kader

In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging, dient in enkele gevallen een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop en waarbinnen deze ontwikkelingen plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.

Situatie

Er is een historisch bodem onderzoek uitgevoerd, deze is te vinden in bijlage 8. Op en in de directe omgeving van het te onderzoeken tracé zijn opslag tanks aanwezig (geweest) en bodembedreigende bedrijfsactiviteiten, onder andere dempingen, ophooglagen, voormalige boomgaarden etc. Op de plaats waar geen tanks aanwezig zijn (geweest), geen bedreigende bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden en geen bodemonderzoeken bekend zijn, zijn grond en grondwater gebaseerd op de bodemkwaliteitskaart hooguit licht verontreinigd.

Uit historisch onderzoek blijkt dat een aantal locaties verdacht zijn van eventuele bodemverontreiniging. Op volgende locaties dient een verkennend bodemonderzoek volgens NEN5740 uit gevoerd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG87-ON01_0020.png"

Tabel 1.2 Verdachte deellocaties

Ook is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 9). Hierbij zijn verschillende boringen gedaan op 3 locaties, namelijk:

  1. 1. Kruising Herbert H. Dowweg & Spoorweg (ca. 250m1);
  2. 2. Spoorweg nabij Boerengat (ca. 450 m1);
  3. 3. Goesseweg (ca. 350 m1).

Alle deellocaties zijn momenteel in gebruik als landbouwgrond en hierom volledig onbebouwd en onverhard.

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt:

Deellocatie 1

Zowel de boven- als ondergrond zijn niet verontreinigd met de genormeerde parameters. Het grondwater is licht verontreinigd met cis + trans-1,2-dichlooretheen (VOCI).

In het grondwater zijn gehalten van 71 en 75 mg/l aan chloride, < 50 µg/l aan ijzer en 470 en 240 mg/l aan onopgeloste bestandsdelen gemeten.

Deellocatie 2

Zowel de boven- als ondergrond zijn niet verontreinigd met de genormeerde parameters. Het grondwater is licht verontreinigd met cis + trans-1,2dichlooretheen (VOCI).

In het grondwater zijn gehalten van 84 mg/l aan chloride, 7.800 µg/l aan ijzer en 1.300 mg/l aan onopgeloste bestandsdelen gemeten.

Deellocatie 3

De baksteenhoudende bovengrond is licht verontreinigd met molybdeen. De zintuigelijk schone bovengrond en de ondergrond zijn niet verontreinigd met de genormeerde parameters. Daarnaast zijn in het grondwater ook geen verontreinigingen waargenomen met de geanalyseerde parameters.

In het grondwater zijn gehalten van 39 mg/l aan chloride, 88 µg/l aan ijzer en 300 mg/l aan onopgeloste bestandsdelen gemeten.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Op tabel 1.2 staan verdachte deellocaties. In de overige delen mogen de werkzaamheden worden uitgevoerd onder basishygiënische maatregelen, waarbij de bodemkwaliteit bepaald wordt op basis van de bodemkwaliteitskaart.

Op basis van de resultaten van het verkennend onderzoek wordt geconcludeerd dat de opgestelde hypothese "verdachte locatie" voor deellocatie 1 niet juist is en voor deellocatie 2 en 3 wel juist is. Gezien de relatief lage gehalten en de huidige c.q. toekomstige bestemming van de locatie is er echter geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese.

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek hoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien geen beperkingen te worden gesteld aan de voorgenomen graafwerkzaamheden. Tijdens bronnering dient rekening te worden gehouden met de correcte meldingen ten aanzien van de lozingsparameters (chloride, ijzer en opgeloste bestandsdelen).

Er is uitvoerig onderzoek gevoerd naar de kwaliteit van de bodem. De voorliggende ontwikkeling, het realiseren van een zuurstof/waterstof leiding is geen gevoelige functie voor een vervuilde bodem. Ook is de kwaliteit van de bodem voldoende en hoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen beperkingen te worden gesteld voor graafwerkzaamheden. Hierdoor vormt het aspect bodem geen belemmering voor voorliggend plan.

4.7 Geluid

Kader

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag vooral in de Wet geluidhinder (Wgh)). Daarnaast vindt de beoordeling zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), doordat een goede ruimtelijke ordening vereist dat een goed woon- en leefklimaat wordt gerealiseerd ter plaatse van bijvoorbeeld gevoelige functies.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Het project voorziet in de aanleg van een ondergrondse zuurstof (en in de toekomst waterstof) buisleiding. De ondergrondse buisleiding is geen geluidgevoelige bestemming. Daarnaast veroorzaakt de buisleiding in de gebruiksfase geen geluidhinder naar de omgeving. De aanleg van de buisleiding heeft slechts een tijdelijk akoestisch effect. Tijdens de aanlegfase produceren verschillende bronnen geluid. De ene activiteit duurt langer dan de andere en iedere activiteit heeft een andere geluidssterkte. Het gaat hierbij om tijdelijk geluid veroorzaakt door vrachtverkeer, graven en boren. De Wet geluidhinder bevat geen regels voor dergelijke tijdelijke situaties. Tijdens de werkzaamheden zal geluidhinder zoveel mogelijk worden beperkt. Er is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. Vanuit het aspect geluid zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.8 Luchtkwaliteit

Kader

In de Wet milieubeheer (hierna: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierin is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waarin in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritieke stoffen zijn stikstofdioxide en fijnstof. Voor andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten. Kern van het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en op welke wijze overschrijdingen van de luchtkwaliteit dienen te worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de hiervoor geldende grenswaarden. De beoordelingscriteria of er voor een project sprake is van NIBM, zijn vastgelegd in het "Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)". In dit Besluit is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma, een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Een ondergrondse zuurstof (en in de toekomst waterstof) buisleiding veroorzaakt geen geur en is geen voor geur gevoelige functie. Dit aspect is voor deze ontwikkeling niet aan de orde. Ook voor luchtkwaliteit geldt dat een ondergrondse buisleiding geen luchtemissies veroorzaakt. In de uitvoeringsfase is er wel sprake van luchtemissies ten gevolge van de voertuigbewegingen en de inzet van materieel om de werkzaamheden uit te voeren. Deze bijdrage is van tijdelijke aard en zodanig beperkt van karakter dat een nadere toetsing van dit aspect niet aan de orde is.

4.9 Externe Veiligheid

Kader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.


Situatie

Voor voorliggende ontwikkeling is een QRA voor de zuurstofleiding uitgevoerd. Deze is te vinden in bijlage 10. De QRA concludeert het volgende:

Het tracé voldoet aan de normen van het Bevb gezien de plaatsgebonden risicocontour 10-6/jaar op minder dan 5 meter van de leiding ligt. Binnen 2 meter van de leiding liggen geen kwetsbare objecten, gezien er een zakelijkrecht en beschermingszone wordt vastgelegd van 5 meter aan weerszijde van de leiding. Waar het tracé onder belangrijke infrastructurele objecten loopt, wordt er een HDD-boring verricht, deze ligt op 10 tot 25 meter onder het maaiveld, waardoor deze ook buiten de 5 meter valt. Het tracé heeft geen invloed op Bevi omdat het geen inrichting is.

Geen plaatsgebonden risicocontour kan worden berekend vanwege het ontbreken van een probitfunctie voor zuurstof. Er is wel een effectgebied berekend. Hierbij is een worst-case afschatting gemaakt van de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar gedaan. Deze plaatsgebonden 10-6/jaar contour bevindt zich op 5 meter of minder van de leiding. Omdat het plaatsgebonden risico nooit groter kan zijn dan het effectgebied, kan gesteld worden dat ook het plaatsgebonden risico niet groter is dan 5 meter of minder van de leiding vandaan.

Ook is er voor voorliggende ontwikkeling een QRA voor waterstof uitgevoerd omdat de leiding in de toekomst waterstof wilt transporteren. De QRA is uitgevoerd in twee verschillende delen. Het eerste deel geldt voor het deel van het tracé dat bij DOW ligt en is te vinden in Bijlage 11. Het andere deel geldt voor het andere deel van het tracé, tot en met de grens met België en is te vinden in Bijlage 12.

Uit de QRA voor het eerste deelgebied wordt geconcludeerd dat het plaatsgebonden risico 10-6/jaar van de leiding 5 m kleiner is, gemeten vanuit het hart van de leiding. Tevens bevinden zich geen kwetsbare objecten binnen de 10-6/jaar contour. Daarmee voldoet deze leiding aan de norm zoals opgenomen in het Bevb voor het plaatsgebonden risico.

Uit de QRA voor het tweede deelgebied blijkt dat met de aangedragen leidingkenmerken de leiding voldoet aan de externe veiligheidsnormen voor het plaatsgebonden risico zoals opgenomen in het Bevb:

  • De 10-6/jaar ligt op maximaal 5 m gemeten vanuit het hart van de leiding,
  • Binnen de 10-6/jaar liggen geen kwetsbare objecten.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling op het gebied van zuurstof en waterstof.

4.10 Bedrijven En Milieuzonering

Kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in het algemeen gebruikgemaakt van de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Voor buisleidingen bevat de brochure geen richtafstanden. De veiligheid rondom leidingen is geregeld in het Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb), zie paragraaf 4.9.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Het voorliggend plan betreft een buisleiding en geen bedrijf. Het aspect Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Ongesprongen Oorlogsresten

Kader

Naar aanleiding van de verschillende oorlogshandelingen kunnen ontplofbare oorlogsresten (OO) zijn achtergebleven in het plangebied. Bij de werkzaamheden in het kader van de realisatie van de nieuwe zuurstof/waterstof leiding bestaat mogelijk het risico dat explosieven worden aangetroffen die gevaar opleveren voor de publieke veiligheid. Het Werkveldspecifiek Certificatieschema voor het Systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (hierna: WSCS-OCE) dient ter beoordeling of er indicaties zijn dat binnen het plangebied conventionele explosieven aanwezig zijn, en zo ja, om het verdachte gebied in horizontale en verticale dimensie af te bakenen.

Onderzoek

AVG heeft een quickscan ontplofbare oorlogsresten uitgevoerd voor het onderzoeksgebied leidingtracé Terneuzen-Zelzate, deze quickscan is te vinden in bijlage 13. AVG heeft in de beschikbare bronnen (mogelijke) aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten binnen de begrenzing van het onderzoeksgebied.

Vooronderzoek dient plaats te vinden van het onderzoeksgebied dat voldoet aan de CS-VROO. Een vooronderzoek CS-VROO zal in deze specifieke situatie een update van het gemeentebreed vooronderzoek van de gemeente Terneuzen inhouden en historisch onderzoek ter hoogte van het onderzoeksgebied in de omgeving Zelzate (België). Daar AVG een beperkt aantal bronnen heeft over gevechtshandelingen in België, zullen er nieuwe bronnen moeten worden geraadpleegd, waaronder bronnen uit de Eerste Wereldoorlog. Ook moeten er relevante luchtfoto’s worden ingekocht.

Op basis van de quickscan blijkt dat het een vooronderzoek noodzakelijk is om de verdachte gebieden waar werkzaamheden worden uitgevoerd inzichtelijk te krijgen.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

In de onverdachte gebieden kunnen de voorgenomen werkzaamheden plaatsvinden zonder dat er vervolgstappen in de explosievenopsporing noodzakelijk zijn. Voor de verdachte gebieden geldt dat, afhankelijk van de naoorlogse ontwikkelingen, vervolgstappen voor explosievenopsporing moeten plaatsvinden voor uitvoering van werkzaamheden onder maaiveld.

4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Kader

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. In de Wet milieubeheer (art 7.2) en het Besluit milieueffectrapportage (art 2 lid 5) is verankerd dat er een beoordeling moet worden gemaakt of een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden als een plan of besluit (bijvoorbeeld een bestemmingsplan) wordt opgesteld voor één of meerdere activiteiten met mogelijk belangrijke negatieve effecten op het milieu. Activiteiten waarvoor dat het geval is, worden genoemd in de bijlage onderdeel C en D van het Besluit m.e.r.:

  • Onderdeel C: Hierin staan activiteiten, gevallen, plannen en besluiten waarvoor het doorlopen van een m.e.r.-procedure en dus het opstellen van een m.e.r. verplicht is;
  • Onderdeel D: Hierin staan activiteiten, gevallen, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Als de activiteiten die met het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt in kolom 1 van onderdeel D staan, dan bestaat de m.e.r.-beoordelingsplicht er uit dat het bevoegd gezag moet beoordelen of de activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Blijkt uit deze beoordeling dat de betreffende activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen hebben, dan moet de m.e.r.-procedure (m.e.r.) worden doorlopen en moet een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden opgesteld.

Situatie

De voorgenomen ontwikkeling van de zuurstofleiding (die later geschikt is voor waterstof) maakt onderdeel uit van de D-lijst. De ontwikkeling valt onder de categorie D 8.1 ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van gas, olie of CO2-stromen ten behoeve van geologische opslag of de wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van chemicaliën.’ De ontwikkeling overschrijdt de drempelwaarden uit kolom 2 (gevallen) van de categorie D8.1 niet.

Door Sweco is een vorm vrije m.e.r. beoordeling uitgevoerd (zie bijlage Bijlage 14). Hieruit blijkt dat er in de aanlegfase mogelijk een effect op kan treden op vleermuizen, konijnen en de ransuil. Hiermee kan rekening worden gehouden door maatregelen te nemen tijdens de aanlegfase en er dient een ecologisch werkprotocol opgesteld te worden voor de konijnen. Hiermee kunnen de effecten voorkomen kunnen worden.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Op basis van de vorm vrije m.e.r. beoordeling heeft het college van de gemeente Terneuzen op xx besloten dat de milieueffecten voldoende in kaart zijn gebracht en dat een nadere mer-procedure niet aan de orde is.

Hoofdstuk 5 Planopzet

5.1 Planopzet En Plansystematiek

In de voorgaande hoofdstukken van deze toelichting zijn de aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende uitgangspunten en randvoorwaarden geschetst. Onderhavig hoofdstuk bevat een nadere toelichting op de planvorm en planregels.

De regels van dit bestemmingsplan zijn opgezet conform de Wro en het Bro, zoals die gelden sinds 1 juli 2008. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (hierna: SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan of bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog.

Het bestemmingsplan voor de nieuwe leiding wordt hoofdzakelijk vorm gegeven als een paraplu-bestemmingsplan: de dubbelbestemming voor de nieuwe leiding wordt als een 'paraplu' over alle ruimtelijke plannen gelegd. Onder de onderliggende ruimtelijke plannen bevinden zich beheersverordeningen. Het is juridisch niet mogelijk om deze te wijzigen of aan te vullen met een paraplubestemmingsplan. Daar waar het plangebied de beheersverordeningen kruist, wordt daarom de volledig planologische regeling uit de beheersverordening in het bestemmingsplan voor de leiding meegenomen. Waardoor de bestemmingen in de beheersverordeningen geldend blijven.

5.2 Planstukken

Het bestemmingsplan is naast deze plantoelichting vervat in de volgende planstukken:

  • de dataset zoals deze is opgebouwd conform de RO standaarden 2012;
  • de analoge planverbeelding;
  • de planregels.

5.3 Toelichting Op De Planverbeelding

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Voor de benaming van de verschillende bestemmingen en de kleuren van de bestemmingen zijn de huidige richtlijnen voor digitalisering en standaardisering van bestemmingsplannen overgenomen (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012). Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

5.4 Toelichting Op De Planregels

Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven. De regels behorende bij het bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels: bevat de begrippen (artikel 1) en een bepaling over de wijze van meten (artikel 2); deze worden in alfabetische volgorde gegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels.
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels: bevat de bestemming(en). Deze artikelen hebben een min of meer vaste opbouw.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels: bevat de algemene regels, die van algemeen belang zijn voor het plan.
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels: bevat tenslotte de overgangsregels en slotregel.

Inleidende regels

In artikel 1 is een aantal begrippen nader gedefinieerd om onduidelijkheid te voorkomen. Voor een aantal begrippen bevat de SVBP 2012 de begripsbepalingen. In de meeste gevallen zijn de in de gemeente gebruikelijke definities opgenomen.

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels. Ook bij de meetregels is de SVBP 2012 grotendeels leidend, aangezien ook de wijze van meten dwingend is voorgeschreven in deze standaard.

Bestemmingsregels
In hoofdstuk twee van de regels zijn per bestemming de bestemmingsregels opgenomen. De regels moeten in samenhang met de verbeelding worden gelezen, waarbij een bestemming op de verbeelding verwijst naar het corresponderende artikel in de regels. In het bestemmingsplan komen de volgende enkelbestemmingen voor:

  • Agrarisch
  • Bedrijventerrein
  • Bedrijventerrein - A
  • Bedrijventerrein - B
  • Bedrijventerrein - Haven - B
  • Groen
  • Verkeer
  • Verkeer - Railverkeer
  • Water

In het bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Leiding - 6 inch - 64 bar stikstof - 45 bar waterstof
  • Leiding - Gas - 10 - Aardgas 20 inch 80 bar
  • Leiding - Gas - 15 - Waterstof 4 inch 100 bar
  • Leiding - Gas - 16 - Stikstof en Zuurstof 300 mm 30 bar
  • Leiding - Gas - 17 - Stikstof en Zuurstof 250 mm 80 bar
  • Leiding - Gas - 5 - Aardgas 12 inch 40 bar
  • Leiding - Gas - 7 - Aardgas 16 inch 66-40 bar
  • Leiding - Hoogspanning ondergronds 150 kV
  • Leiding - Hoogspanningsverbinding - 2 - bovengronds 150 kV
  • Leiding - Waterstof 6 inch 100 bar
  • Leiding - Zuurstof en waterstof 16 inch 64 bar
  • Waarde - Archeologie
  • Waarde - Archeologie 1
  • Waarde - Archeologie 2
  • Waarde - Archeologie 3
  • Waarde - Beschermde Dijken
  • Waterstaat - Waterkering

De onderliggende enkelbestemmingen worden niet mee overgenomen, met uitzondering van de tracédelen die liggen in de geldende beheersverordeningen. Hier wordt de onderliggende planologische regeling integraal overgenomen. Voor wat betreft de facetbeheersverordeningen Parkeren en Wonen worden de relevante planregels overgenomen in het bestemmingsplan.

In de planregels wordt voorgeschreven dat de vigerende andere dubbelbestemmingen en/of aanduidingen in van kracht zijnde bestemmingsplannen blijven gelden.

Algemene regels
In hoofdstuk drie van de regels zijn de algemene regels opgenomen.

Hierin is de Anti-dubbeltelregel opgenomen. Het Bro stelt de verplichting de anti-dubbeltelregel over te nemen in het bestemmingsplan. Deze standaardbepaling heeft als doel te voorkomen dat van ruimte, die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruikgemaakt.

Ook zijn de algemene afwijkingsregels opgenomen. Met de algemene afwijkingsregels is het mogelijk om onder voorwaarden af te wijken van bestemmingsgrenzen.

Verder zijn de overige regels opgenomen. In de overige regels is opgenomen wat de verhouding van dit bestemmingsplan is met de onderliggende bestemmingsplannen. Ook is bepaald hoe verwijzingen naar andere wettelijke regelingen moeten worden gelezen.

Overgangs- en slotregels
Het laatste hoofdstuk van de regels bestaat uit de overgangs- en slotregels.

De overgangsregels zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Hiermee worden de bestaande rechten op de gronden beschermd.

Verder zijn de slotregels opgenomen. In de slotregels wordt de titel van het bestemmingsplan gegeven.

5.5 Procedure Bestemmingsplan

Voor dit bestemmingsplan wordt de volgende procedure doorlopen. Ten eerste vindt er vooroverleg plaats met instanties ex artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening. Daarna is het ontwerp plan opgesteld. Daarop is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Dit betekent dat het ontwerp gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Zienswijzen kunnen dan door een ieder worden ingediend. Vervolgens beslist de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan en tegen de vaststelling staat beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Het bestemmingsplan ligt naar verwachting voor het eind van 2023 als ontwerpbestemmingsplan ter inzage. Daarmee kan de procedure onder de huidige wetgeving ook na 1 januari 2024, als de Omgevingswet in werking is getreden, worden doorlopen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geldt onder bepaalde voorwaarden de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan gelijktijdig met het vaststellen van een bestemmingsplan. Het exploitatieplan is een instrument voor de gemeente gericht op kostenverhaal in het kader van de grondexploitatie. In artikel 6.12 lid 1 van de Wro staat dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast dient te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorzien. In artikel 6.2.1 van het Besluit Ruimtelijke ordening (Bro) is beschreven wat voor bouwplannen in de wet worden bedoeld. Het aanleggen van een buisleiding is geen bouwplan in de zin van de grondexploitatieregels. Het is daarom niet nodig dat de gemeenteraad bij dit bestemmingplan een exploitatiebesluit neemt.

Handhaving

Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. Handhaving van het ruimtelijk beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Handhaving op het gebied van ruimtelijke ordening spitst zich toe op het gebruik van de gronden en opstallen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden waarvoor een vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig is.

De handhaving van de regelgeving van het bestemmingsplan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevat hiervoor de wettelijke grondslag. Het gaat daarbij met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. De Wabo bevat een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.

De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op de gebruiksactiviteiten.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

Het plan is in het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) aan de volgende instanties gezonden:

XXXXX

Tijdens de gestelde termijn is / zijn er reacties ontvangen van ..... Naar aanleiding van deze opmerkingen is de toelichting van het bestemmingsplan wel / niet aangepast.

6.2.2 Zienswijzen

Van xx tot en met xx heeft het ontwerpbestemmingsplan, gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn xx zienswijzen ingediend. In bijlage xx zijn de zienswijzen samengevat en beantwoord. Daarbij is aangegeven of en hoe de zienswijze heeft geleidt tot een wijziging van het bestemmingsplan.

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 2 Aanvullend Tussentijds Archeologisch Onderzoek

Bijlage 3 Verkennend Natuuronderzoek

Bijlage 4 Aerius Berekening

Bijlage 5 Stikstofnotitie

Bijlage 6 Aanvullend Natuuronderzoek

Bijlage 7 Aanmeldformulier Watertoets

Bijlage 8 Historisch Bodemonderzoek

Bijlage 9 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 10 Qra Zuurstofleiding

Bijlage 11 Qra Waterstofleiding Dow-dow

Bijlage 12 Qra Waterstofleiding Dow-nl Grens

Bijlage 13 Ontplofbare Oorlogsresten

Bijlage 14 Vorm Vrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 1 Vrijstellingsdiepte Gemeente Terneuzen

Bijlage 1 Vrijstellingsdiepte gemeente Terneuzen

Bijlage 2 Beleidsregel Zonebeheersysteem Industrieterrein Axelse Vlakte Ii

Bijlage 2 Beleidsregel zonebeheersysteem industrieterrein Axelse Vlakte II