Verdubbeling Tractaatweg, Koegorsstraat 12 Sluiskil
Bestemmingsplan - gemeente Terneuzen
Vastgesteld op 27-09-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Verdubbeling Tractaatweg, Koegorsstraat 12 Sluiskil';
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0715.BPTTW03-VG01 met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 agrarisch bedrijf:
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
- a. grondgebonden agrarisch bedrijf: een bedrijf dat (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de tot het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel en waar (nagenoeg) geheel gebruik gemaakt wordt van open grond, nader te onderscheiden in:
- 1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
- 2. bollenteelt: de teelt van bloembollen al dan niet in samenhang met de teelt van bolbloemen;
- 3. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- 4. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee waarbij in de bedrijfsvoering weidegang essentieel is;
- 5. paardenhouderij: het fokken van paarden, het houden, stallen of africhten van paarden ten behoeve van de vlees- en/of melkproductie, handel en/of de gebruiksgerichte paardenhouderij;
- 6. sierteelt: de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
- b. niet - grondgebonden agrarisch bedrijf: een bedrijf dat (nagenoeg) niet afhankelijk is van de tot het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel, nader te onderscheiden in:
- 1. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
- 2. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen, paddenstoelen daaronder begrepen, in gebouwen;
- 3. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang;
- c. aquacultuur: de teelt van (zout)watergebonden organismen waaronder begrepen zagers, schelpdieren en vissen, al dan niet in gebouwen;
- d. overige teelten van gewassen of dieren, al dan niet in gebouwen;
1.5 archeologisch deskundige:
de beleidsmedewerker archeologie van de gemeente, de gemeentelijk adviseur archeologie, of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige op het gebied van archeologie;
1.6 archeologisch onderzoek:
onderzoek dat uitgevoerd wordt conform BRL 4000 en dat verricht wordt door een onderzoeksbureau dat, of instelling die beschikt over een geldig certificaat voor de gevraagde KNAprotocollen;
1.7 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.8 Awb:
de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
1.9 bebouwing:
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.10 bedrijf:
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen;
1.11 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;
1.12 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 beperkt kwetsbare objecten:
een beperkt kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.15 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.16 boog- en gaaskassen:
al dan niet verplaatsbare gebouwen, overtrokken met en omsloten door lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, ten behoeve van de teelt van gewassen;
1.17 bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde ge en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.22 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid;
1.23 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan diegenen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.24 erf:
al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw;
1.25 extensieve dagrecreatie:
niet - gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie;
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 geluidsgevoelige objecten:
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
1.28 geluidszone-industrie:
zone, zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder;
1.29 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.30 kassen:
een bouwwerk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen;
1.31 kleinschalige dagrecreative voorzieningen:
voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie;
1.32 kwetsbare objecten:
een kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.33 landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige:
een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake landschapwaarden, cultuurhistorische waarden en/of natuurwaarden;
1.34 leidingbelang:
de belangen vanuit een oogpunt van een ongestoorde nuts- en energievoorziening en de veiligheid met betrekking tot de leiding;
1.35 milieudeskundige:
een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake milieuhygiëne;
1.36 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna;
1.37 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
1.38 neventak:
een agrarische bedrijfstak op een agrarisch bedrijf die wat productieomvang betreft ondergeschikt is aan de agrarische hoofdtak;
1.39 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;
1.40 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.41 peil:
- de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 meter bedraagt;
- bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;
1.42 Staat van Bedrijfsactiviteiten:
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;
1.43 teeltondersteunende voorzieningen:
bouwwerken, ten behoeve van de bescherming van teeltgewassen en/of de voorkweek van ten behoeve van het eigen bedrijf benodigd plantmateriaal en/of de voorkoming van de verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van grondgebonden agrarische teelten, nader te onderscheiden in:
- a. boog- en gaaskassen: al dan niet verplaatsbare gebouwen overtrokken met en omsloten door lichtdoorlatend materiaal anders dan glas;
- b. afdekfolie: folie die op de bodem wordt aangebracht;
- c. containervelden: al dan niet verharde of met worteldoek afgedekte percelen ten behoeve van de teelt van planten in potten;
- d. overkappingconstructies: bouwwerken zonder wanden, geen gebouwen zijnde, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, zoals hagelnetten;
- e. stellingen: bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarop of waarlangs planten worden geteeld/geleid;
waarbij geldt dat sprake kan zijn van:
- a. lage tijdelijke voorzieningen: voorzieningen die niet langer dan 6 maanden gedurende een jaar worden geplaatst zoals afdekfolies, acryldoek en tunnels met een bouwhoogte van niet meer dan 1.50 m;
- b. permanente voorzieningen: voorzieningen die langer dan 6 maanden gedurende een jaar worden geplaatst zoals containervelden, boog- en gaaskassen, stellingen en regenkappen;
1.44 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf, dat duurzaam werkgelegenheid biedt aan tenminste één volledige arbeidskracht die een hoofdberoep, hoofdbestaan en volledige dagtaak in het bedrijf vindt (afhankelijk van het aantal dieren, aard van de gewassen de hoeveelheid grond en inrichting van het bedrijf), waarbij de continuïteit op langere termijn gewaarborgd is;
1.45 vrijstellingsdiepte
de in bijlage 1 van de planregels opgenomen "Vrijstellingenkaart Terneuzen 2017" voor het plangebied aangegeven vrijstellingsdiepte;
1.46 vuurwerk:
vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit;
1.47 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
1.48 weidegang:
gedurende een substantieel gedeelte van het jaar, nagenoeg dagelijks buiten laten lopen van dieren, op een substantiële oppervlakte landbouwgrond, waarbij een deel van de voerbehoefte door de dieren buiten verzameld wordt en waarbij meer dan 50% van de betreffende landbouwgrond is begroeid;
1.49 Wgh - inrichtingen:
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken;
1.50 wonen:
een woning geschikt en gebruikt voor permanent of verblijfsrecreatief verblijf;
1.51 Wro:
de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden:
van bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
2.2 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens
vanaf het dichtst bij de bouwperceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de bouwperceelsgrens;
2.3 de bedrijfsvloeroppervlakte:
wordt gemeten binnenwerks, op de vloer van de ruimten, die ingevolge het plan worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat tot de bedrijfsvloeroppervlakte tevens wordt gerekend de onder afdaken aanwezige oppervlakte die wordt of kan worden gebruikt voor bedrijfsmatige activiteiten;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de breedte en de diepte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;
2.6 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.7 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.8 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.10 het bebouwde oppervlak
van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
- a. uitsluitend zijn toegestaan:
- 1. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
- 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, paardenbakken, stapmolens en voorzieningen voor opslag;
met dien verstande dat:
- b. in afwijking van het bepaalde onder a sub 2 is per bouwvlak ten hoogste 50 m² aan bedrijfsgebouwen en/of overkappingen toegestaan met dien verstande dat de bouw noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en de afstand tot de meest nabij gelegen woning van derden tenminste 100 m bedraagt;
- c. de goot- en bouwhoogte van de bebouwing als bedoeld onder b bedraagt ten hoogste 4 m respectievelijk 8 m;
- d. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel bedraagt ten hoogste 1 m;
- e. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
- f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
- g. in afwijking van het voorgaande geldt voor windturbines dat hiervan maximaal 3 stuks per bouwvlak zijn toegestaan, en dat de bouwhoogte hiervan maximaal 20 m mag bedragen; de bouwhoogte van deze windturbines wordt gemeten vanaf het peil tot aan het uiteinde of de tip van de rotor in de hoogste stand.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. bij een paardenbak en/of stapmolen is het gebruik van een geluidsinstallatie, of verlichting door middel van lichtmasten die niet zijn voorzien van bovenafdekking, niet toegestaan;
- b. het gebruik van gebouwen, opslagvoorzieningen en installaties, anders dan ten behoeve van het eigen agrarische bedrijf is niet toegestaan, met uitzondering van het bepaalde onder h;
- c. voorzieningen voor opslag, niet zijnde bouwwerken, zijn buiten bouwvlakken niet toegestaan met uitzondering van mestzakken aansluitend aan het bouwvlak en wateropslag;
- d. de opslag van goederen, anders dan agrarische producten afkomstig van het eigen agrarisch bedrijf, buiten een bouwvlak, is niet toegestaan;
- e. de opslag van agrarische producten anders dan ten behoeve van het eigen agrarisch bedrijf en de opslag van caravans, boten en inboedels is uitsluitend binnen de bestaande gebouwen toegestaan;
- f. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 3 m is niet toegestaan;
- g. de opslag van kuilvoer is uitsluitend op en direct aansluitend aan het bouwvlak toegestaan;
- h. het huisvesten van seizoensarbeiders is niet toegestaan;
- i. de opslag van dierlijke mest ten behoeve van handelsdoeleinden, is niet toegestaan;
- j. containervelden en bassins voor aquacultuur zijn buiten een bouwvlak niet toegestaan;
- k. het gebruik van lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor een aaneengesloten periode langer dan 6 maanden is niet toegestaan;
- l. het gebruik van gronden die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m van woningen van derden, of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (minicampings daaronder inbegrepen) ten behoeve van nieuwe fruitteeltboomgaarden is niet toegestaan;
- m. Wgh - inrichtingen zijn niet toegestaan.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Staats-spaanse Linies
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
- b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. voorzieningen voor opslag, niet zijnde bouwwerken, zijn niet toegestaan, met uitzondering van mestzakken aansluitend aan het bouwvlak en wateropslag;
- b. de opslag van goederen, anders dan agrarische producten afkomstig van het eigen agrarisch bedrijf is niet toegestaan;
- c. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 3 m is niet toegestaan;
- d. de opslag van kuilvoer is niet toegestaan;
- e. het huisvesten van seizoenarbeiders is niet toegestaan;
- f. de opslag van dierlijke mest ten behoeve van handelsdoeleinden is niet toegestaan;
- g. containervelden en bassins voor aquacultuur zijn niet toegestaan;
- h. het gebruik van lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor een aaneengesloten periode langer dan 6 maanden is niet toegestaan;
- i. detailhandel is niet toegestaan;
- j. het gebruik van gronden die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m van woningen van derden, of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (minicampings daaronder inbegrepen) ten behoeve van nieuwe fruitteeltboomgaarden is niet toegestaan;
- k. Wgh - inrichtingen zijn niet toegestaan.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Bedrijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Natuur
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen, overkappingen of erfafscheidingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Verkeer
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
Artikel 9 Water
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
Artikel 10 Leiding - Gas - 2
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.
10.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden toegelaten.
10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 Leiding - Gas - 12
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.2 Bouwregels
11.3 Nadere eisen
Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.
11.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden toegelaten.
11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 12 Leiding - Gas - 13
12.1 Bestemmingsomschrijving
12.2 Bouwregels
12.3 Nadere eisen
Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.
12.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden toegelaten.
12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 13 Leiding - Gas - 15
13.1 Bestemmingsomschrijving
13.2 Bouwregels
13.3 Nadere eisen
Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.
13.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden toegelaten.
13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 14 Leiding - Gas - 16
14.1 Bestemmingsomschrijving
14.2 Bouwregels
14.3 Nadere eisen
Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.
14.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden toegelaten.
14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 15 Leiding - Hoogspanning
15.1 Bestemmingsomschrijving
15.2 Bouwregels
15.3 Nadere eisen
Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.
15.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant.
15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 16 Waarde - Archeologie - 2
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie - 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
16.2 Bouwregels
16.3 Afwijken van de bouwregels
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 17 Waarde - Archeologie - 3
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie - 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
17.2 Bouwregels
17.3 Afwijken van de bouwregels
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming Waarde - Archeologie - 3, als bedoeld in lid 17.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 18 Waarde - Waardevolle Dijk
18.1 Bestemmingsomschrijving
18.2 Bouwregels
18.3 Afwijken van de bouwregels
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 19 Anti-dubbeltelregel
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 20 Algemene Bouwregels
20.1 Plaatsbepaling en vormgeving bouwwerken
20.2 Bestaande afstanden en andere maten
Artikel 21 Algemene Aanduidingsregels
21.1 Geluidzone - Sluiskil-Oost/Stroodorpe-Oost
Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - Sluiskil-Oost/Stroodorpe-Oost' zijn geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan.
21.2 Geluidzone - RES Axel
Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - RES Axel' zijn geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan.
Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels
22.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels
23.1
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de Wro, de regels wijzigen ten behoeve van:
- a. de overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 24 Overgangsrecht
24.1 Overgangsrecht bouwwerken:
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen éénmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 24.1, sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het lid 24.1, sub a met maximaal 10%;
- c. Lid 24.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
24.2 Overgangsrecht gebruik:
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 24.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 24.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
Lid 24.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 25 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Verdubbeling Tractaatweg, Koegorsstraat 12 Sluiskil'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Van Het Plan
Aanleiding voor dit bestemmingsplan is de wens van het loon- en grondverzetbedrijf Verhulst (hierna: Verhulst) om de huidige bedrijfsactiviteiten te vergroten. Voorheen was het de bedoeling om deze uitbreiding plaats te laten vinden op gronden direct zuidelijk van de huidige bedrijfslocatie. Ter plaatse is in het voorgaande bestemmingsplan een agrarische bestemming met een wijzigingsbevoegdheid opgenomen met de mogelijkheid om de gronden een bedrijfsbestemming toe te kennen en de mogelijkheid tot het bouwen van een bedrijfswoning. De bouw van bedrijfsloodsen is in deze wijzigingsbevoegdheid beperkt, in die zin dat de oppervlakte van deze bedrijfsloodsen op het totale bedrijfsperceel dat dan zou kunnen ontstaan niet meer dan 2900 m2 mag bedragen. Dit heeft er, samen met de bouwbeperkingen door de aanwezigheid van verschillende leidingen, voor gezorgd dat deze ontwikkeling niet meer interessant is.
Na overleg met de provincie Zeeland is er vanuit de provincie bereidheid ontstaan tot een grondtransactie voor wat betreft de gronden direct westelijk gelegen van de "verlegde Koegorsstraat" en noordelijk van de Industrieweg. Deze gronden kennen in de huidige situatie echter bestemmingen die de uitbreidingsplannen niet mogelijk maken.
Het doel van dit bestemmingsplan is derhalve om een juridisch planologisch kader op te stellen, teneinde de uitbreidingsplannen van Verhulst mogelijk te maken op de gronden ten westen van de verlegde Koegorsstraat. Daarnaast wordt de inmiddels overbodig geworden bestaande wijzingsbevoegdheid aan de zuidzijde en een ruimtelijke reservering voor de aanleg van een gasleiding wegbestemd.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het voorliggende plangebied is in het zuidoosten van de kern Sluiskil (gemeente Terneuzen) gelegen. Het plangebied wordt verdeeld in twee delen die in het midden worden afgebakend door de Koegorsstraat. Aan de zuidkant van beide deelgebieden loopt de Industrieweg, ook bekend als de N686. Het oostelijke deel van het plangebied wordt aan de oostkant afgebakend door de Tractaatweg. Aan de noordelijke zijde van beide gebieden zorgt agrarische grond voor de afbakening. Aan de westelijke zijde van het gebied wordt het plangebied begrensd door bedrijfsbebouwing en bijbehorende gronden. De gronden waar die voor 'Leiding - Gas - 14' zijn voorzien, liggen verspreid en vormen geen geheel.
In afbeelding 1.1 is de ligging en globale begrenzing van het plangebied weergegeven. In afbeelding 1.2 is nader ingezoomd op de gronden waar de ontwikkelingen ter uitbreiding van Verhulst voorzien zijn.
afbeelding 1.1: globale ligging en begrenzing plangebied
afbeelding 1.2: het plangebied, ingezoomd op de gronden waar de ontwikkelingen van Verhulst zijn voorzien
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Binnen het plangebied vigeert, tot op het moment dat het voorliggende plan in werking treedt, de volgende bestemmingsplannen:
- "Verdubbeling Tractaatweg", vastgesteld op 12 december 2013 door de gemeenteraad van Terneuzen.
- "Sas van Gent Glastuinbouwgebied", vastgesteld op 26 juni 2008 door de gemeenteraad van Terneuzen.
- "Glastuinbouw Kanaalzone herziening 2017", gewijzigd vastgesteld op 14 december 2018 door de gemeenteraad van Terneuzen.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na deze inleiding is in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied. In hoofdstuk drie komen de verschillende beleidskaders aan de orde op Rijksniveau, provinciaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk vier is verslag gedaan van het onderzoek naar de randvoorwaarden en belemmeringen die gelden vanuit de diverse planologische en milieukundige toetsingskaders. In hoofdstuk vijf is de juridische toelichting op het bestemmingsplan gegeven. In hoofdstuk zes wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan, dat in een economisch en maatschappelijk facet uiteengezet wordt. Tevens wordt daarbij ingegaan op het aspect handhaving. Tenslotte wordt de bestemmingsplanprocedure in het laatste hoofdstuk nader toegelicht.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt beschreven wat de huidige situatie van het plangebied is. Vervolgens wordt uiteengezet welke ontwikkelingen er zijn voorzien en waar deze plaats gaan vinden.
2.2 Bestaande Situatie
Het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen in het buitengebied van Sluiskil, gemeente Terneuzen.
Het westelijk deel van het plangebied, het nieuwe bedrijfsperceel, is in gebruik als agrarisch gebied. Voor een deel is dit deelgebied verhard maar het grootste deel bestaat uit grasland.
Het oostelijke deelgebied van het plangebied omvat het huidige bedrijfsperceel van Verhulst en de zuidelijk aangrenzende gronden. Op het huidige bedrijfsperceel is een bedrijfswoning met bijbehorende kantoorruimte en werkplaats gesitueerd. Daarnaast is op het perceel een loods gelegen. De rest van het bedrijfsperceel is verhard.
Nabij het plangebied zijn ook diverse wegen gelegen. Zo bevinden zich de Koegorsstraat, de Oude Zeedijk en de Sasweg nabij het plangebied. Verder bestaat het plangebied voor een deel uit groen, diverse bosschages en een watergang.
In het plangebied zijn tevens gronden gelegen die zijn gereserveerd voor de aanleg van een gasleiding. Deze gronden liggen verspreid door de gemeente en vormen geen geheel. Op deze gronden is het ruimtegebruik divers en zal, met uitzondering van de gronden die ten dienste staan voor de bedrijfsactiviteiten van Verhulst, geen ander ruimtegebruik mogelijk gemaakt worden dan in de bestaande situatie feitelijk het geval is.
Afbeelding 2.1: Overzicht huidige situatie (de situatie waarin de Koegorsstraat reeds is verlegd, is nog niet beschikbaar)
2.3 Nieuwe Situatie
Uitbreiding Verhulst
In de nieuwe situatie wordt op de bestaande bedrijfslocatie aan de oostzijde van de Koegorsstraat een extra bedrijfsloods gerealiseerd met een grootte van 1250 m2. Daarnaast wordt op deze bedrijfslocatie ook een overdekte parking opgericht voor het materiaal. Deze parking krijgt een grootte van 1000 m2. De bestaande bedrijfswoning met kantoor en werkplaats worden gesloopt.
Op de toekomstige bedrijfslocatie, westelijk van de Koegorsstraat en direct noordelijk van de Industrieweg, komen in de toekomst twee bedrijfsloodsen te staan met ieder een oppervlakte van 1500 m2. In één van deze loodsen wordt ook een nieuwe kantoorruimte en werkplaats gerealiseerd. Aan de achterzijde van dezelfde loods zijn een tankplaats en een afspuitplaats, passend in de integraal mogelijk gemaakte bedrijfscategorie, voorzien. Aan de noordzijde van het nieuwe bedrijfsperceel is ruimte gereserveerd voor de aanleg van parkeerplaatsen voor de medewerkers van het bedrijf. Aan de oost-, noord-, en westzijde van het nieuwe bedrijfsperceel wordt een strook grond gereserveerd voor de landschappelijke inpassing van het bedrijf.
De vigerende wijzigingsbevoegdheid ten zuiden van het bestaande bedrijfsperceel wordt met dit bestemmingsplan wegbestemd. Daar gaat derhalve alleen een groenbestemming gelden (alsmede diverse andere aanduidingen en dubbelbestemmingen).
Mobiliteit
Verkeersgeneratie
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie voor de uitbreiding van Verhulst wordt gebruik gemaakt worden van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeergeneratie'. Daarin zijn kencijfers voor verkeersgeneratie staan genoemd voor allerlei functies.
Een loon- en grondverzet bedrijf is als specifieke functie niet opgenomen in de CROW 317. In tabel 5 van de CROW 317 zijn voor verschillende werkmilieutypen de verkeerstoename opgenomen. Uitgaande van een 'gemengd terrein' levert de uitbreiding van Verhulst een verkeersgeneratie op van 158 motorvoertuigen per etmaal, waarvan 7,7% bestaat uit lichte vrachtauto's (< 7,5 ton GVW) en 11,3% uit zware vrachtauto's (> 7,5 ton GVW). Daarbij is uitgegaan dat de uitbreiding maximaal één hectare bedraagt.
Parkeren
Voor wat betreft het parkeren geldt de gemeentelijke Parkeernota 2015 - 2020. Hierin is aangegeven dat voor nieuwe ontiwkkelingen, conform het bouwbesluit, dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Uitgangspunt is hierbij onder meer dat zoveel mogelijk geparkeerd wordt op eigen terrein, maar ook dat eerst de huidige parkeersituatie geïnventariseerd wordt en dat ook rekening wordt gehouden met het parkeren voor bezoekers. Verder gelden er maximale loopafstanden.
Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt gebruik gemaakt van CROW-publicatie 182. In de Parkeernota is een 'loon- en grondverzetbedrijf' uiteraard niet specifiek benoemd. Er zijn twee categorieën aangegeven die het dichtst bij de situatie van Verhulst in de buurt komen: 'arbeidsextensieve/bezoekersextensieve bedrijven (loods, opslag, transportbedrijf' waar een norm geldt van 0,85 pp per 100 m2 b.v.o. en 'arbeidsintensieve/bezoekersintensieve bedrijven (industrie, laboratorium, werkplaats)' waarbij in 'rest bebouwde kom' een norm geldt van 2,65 per 100 m2 b.v.o. Daarbij is gesteld bij arbeidsextensieve bedrijven, dat één arbeidsplaats ongeveer 30 - 50 m2 b.v.o. bedraagt, en bij arbeidsintensieve bedrijven is één arbeidsplaats ongeveer 25 - 35 m2 b.v.o. De feitelijke situatie zal ergens in het midden liggen. Daarom is het logischer om uit te gaan van de feitelijke situatie bij het bedrijf. Het aantal personen dat werkzaam is in het bedrijf van Verhulst zal ten opzichte van de huidige situatie niet of nauwelijks verandering ondergaan. Het is een klein bedrijf met ongeveer 10-15 medewerkers. Wanneer ook rekening wordt gehouden met een lichte groei in de toekomst en parkeerplaatsen voor bezoekers, wordt een aantal van 25 parkeerplaatsen representatief geacht. In de conceptuele bouwtekeningen (zie afbeelding 2.2.) is met dit aantal dan ook rekening gehouden. Deze 25 plaatsen worden geheel op eigen terrein gerealiseerd. Om dit juridisch te borgen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
Afbeelding 2.2: Overzicht nieuwe situatie
Wegbestemmen leidingtracé
De dubbelbestemming "Leiding - Gas - 14" uit het vigerende plan wordt met dit bestemmingsplan geheel wegbestemd. De onder die dubbelbestemming gelegen bestemmingen zijn allen in dit plan overgenomen.
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Planvorm
Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de uitbreiding van het bedrijf Verhulst. Het plan geeft regels voor de toegestane bebouwing en voor het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid is in het voorliggende bestemmingsplan de toekomstige situatie gedetailleerd vastgelegd in een eindbestemming. Een eindbestemming biedt een directe bouwtitel, wat betekent dat wanneer een aangevraagde bouwactiviteit past binnen de in de bestemming genoemde regels, een omgevingsvergunning kan en moet worden afgegeven.
Verder is de dubbelbestemming "Leiding - Gas - 14" uit het vigerende plan wegbestemd. De onderliggende enkelbestemmingen zoals die in het voorgaande plan al vigeerden, zijn in het voorliggende plan opnieuw opgenomen en zijn inhoudelijk ongewijzigd.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Het plan voldoet aan de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012). Daarnaast voldoet het plan aan het gemeentelijk handboek.
3.2 Systematiek Bestemmingen
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken:
- Inleidende regels (hoofdstuk 1);
- Bestemmingsregels (hoofdstuk 2);
- Algemene regels (hoofdstuk 3);
- Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4).
Hierna worden de vier hoofdstukken kort toegelicht.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk zijn diverse begrippen verklaard, die in de regels zijn opgenomen. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is in hoofdstuk 1 het artikel 'wijze van meten' opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen.
Agrarisch (enkelbestemming die overblijft na wegbestemming "Leiding - Gas - 14")
De gronden met de bestemming Agrarisch zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven, nevenactiviteiten, extensieve dagrecreatie en voorzieningen zoals water, groenelementen en nutsvoorzieningen. Dit betekent dat de aanleg van landschapselementen of de aanpassing van oevers binnen de bestemming mogelijk is..
Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. Het betreffen lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, paardenbakken, stapmolens en voorzieningen voor opslag.
Teeltondersteunende voorzieningen zoals boog- en gaaskassen en stellingen zijn met een afwijkingsprocedure van de bouwregels ook buiten bouwvlakken toelaatbaar.
Agrarisch met waarden - Staats-Spaanse Linies (enkelbestemming die overblijft na wegbestemming "Leiding - Gas - 14")
Deze bestemming is toegekend aan agrarische gronden die zowel landschappelijk als cultuurhistorisch waardevol zijn. De basisregeling voor deze gronden wijkt in grote lijnen niet af van de regeling voor Agrarisch met dien verstande dat bij de toepassing van afwijkingsprocedures en wijzigingen steeds de belangen van natuur, landschap en cultuurhistorie worden meegewogen. Ook worden deze waarden beschermd door het opgenomen aanlegverbod voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden zonder omgevingsvergunning.
De vergunningplichtige werken zijn afgestemd op de betrokken waarden (onder andere het aanbrengen van verhardingen buiten het bouwvlak en het uitvoeren van een aantal grondbewerkingen in de schootsvelden van de (bestemming Agrarisch met waarden - StaatsSpaanse Linies)).
Bedrijf (bestemming die is opgenomen voor het bedrijf Verhulst)
De voor ‘Bedrijf’ bestemde gronden kent ter plaatse van het bedrijf Verhulst de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf en grondverzet’ waar een loon- en grondverzetbedrijf is toegestaan behorende tot categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Op een ander perceel geldt dat de bedrijfsbestemming overblijft nadat de bestemming "Leiding - Gas - 14" daar is wegbestemd. Daar is de aanduiding 'nutsvoorziening' opgenomen, waar derhalve alleen nutsvoorzieningen zijn toegestaan. Naast deze specifieke bedrijfssoorten zijn tevens de bij deze bestemming behorende voorzieningen toegestaan, zoals groen, water, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen. Bedrijfsbebouwing, bouwwerken geen gebouwen zijnde, alsmede voorzieningen voor opslag zijn toegestaan. Hiervoor zijn bouwregels opgenomen. Daarnaast zijn nog enkele specifieke gebruiksregels opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voorwaardelijke verplichting 1' en 'specifieke vorm van bedrijf - voorwaardelijke verplichting 2' is het gebruik van de gronden pas toegestaan, indien middels onderzoek en/ of maatregelen is aangetoond dat voldaan is aan de Wet natuurbescherming. Daarnaast zijn voor de gronden binnen deze bestemming nog twee voorwaardelijke verplichtingen met betrekking tot parkeren en waterberging opgenomen. Er mag alleen gebouwd worden als er 25 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, en het gebruik dat mogelijk is op deze gronden, is alleen toegestaan indien de benodigde waterberging wordt aangelegd en in stand wordt gehouden. Ten slotte is er nog een voorwaardelijke verplichting met betrekking tot de landschappelijke inpassing van het bedrijf opgenomen. De gronden rondom de bestemming 'Bedrijf', die behoren tot de bestemming 'Groen' dienen te zorgen voor een landschappelijke inpassing van het bedrijf alvorens het gebruik van deze gronden is toegestaan.
Groen
Deze bestemming is toegekend aan enkele groenvoorzieningen in het plangebied. Rondom het bestaande en het nieuwe bedrijfsdeel van Verhulst is een groenstrook bestemd. Ook de gronden ten zuiden van het bestaande bedrijfsdeel zijn bestemd als “Groen” – daar is de voorheen geldende wijzigingsbevoegdheid wegbestemd. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - zichtontnemende voorziening' is een zichtontnemende voorziening toegestaan. Deze aanduiding is rechtstreeks overgenomen uit de vigerende regeling ter plaatse van de gronden waar de leidingen zijn wegbestemd. Dit heeft geen conncetie met de locatie van Verhulst. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' zijn de gronden mede bestemd voor de verplichte landschappelijke inpassing van het bedrijf Verhulst.
Natuur (enkelbestemming die overblijft na wegbestemming "Leiding - Gas - 14")
Deze bestemming is toegekend aan de gronden die zijn aangewezen als beschermd natuurmonument dan wel die in eigendom zijn van terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties en als natuurgebied worden beheerd. De informatie uit de Verordening Ruimte Provincie Zeeland heeft hieraan ten grondslag gelegen. Daarnaast is het gebied dat is aangewezen als natuurcompensatie ook middels natuur bestemd. Ter bescherming van de waarden is een aanlegverbod voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden zonder omgevingsvergunning opgenomen.
Verkeer (enkelbestemming die overblijft na wegbestemming "Leiding - Gas - 14")
De bestemming verkeer is opgenomen voor de in dit bestemmingsplan aanwezige wegen. Binnen deze bestemming zijn ten dienste van de bestemming ‘Verkeer’ niet voor bewoning bestemde gebouwen, bijvoorbeeld transformatorhuisjes, en andere bouwwerken toegestaan. Specifieke bouwregels voor straatmeubilair worden in deze bestemmingen niet gegeven. Dergelijke bouwwerken, zoals verkeersborden, wegbewijzeringborden, verkeerssignaleringssystemen en abri’s zijn vergunningvrije bouwwerken.
Water (enkelbestemming die overblijft na wegbestemming "Leiding - Gas - 14")
Ter plaatse van de voor ‘Water’ bestemde gronden zijn waterpartijen en (primaire) waterlopen toegestaan, zoals sloten, watergangen, singels, taluds, bermstroken, oevers, bruggen, steigers, ondergeschikte groenvoorzieningen en andere tot de bestemming behorende watervoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn slechts bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde toegestaan van maximaal 2 meter hoog.
Leiding - Gas 2, 12, 13, 15 en met 16, Leiding - Hoogspanning, Leiding - Riool, en Leiding - Water (dubbelbestemmingen die overblijven na wegbestemmen “Leiding – Gas - 14”)
Deze bestemmingen zijn dubbelbestemmingen. Dit betekent dat de gronden welke zijn bestemd als ‘Leiding - Gas – 2, 12, 13, 15 of 16’, ‘Leiding - Hoogspanning’, ‘Leiding – Riool’ of Leiding – Water’, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de instandhouding en bescherming van de betreffende leiding. Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd en is daar waar nodig een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen ter bescherming van de leidingen.
Waarde - Archeologie 2 en 3 (dubbelbestemmingen die overblijven na wegbestemmen “Leiding – Gas - 14” én gelegen op de bedrijfspercelen van Verhulst)
Ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden in het plangebied is de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie - 2 en 3’ opgenomen. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gerealiseerd. Voor het realiseren van bouwwerken op grond van de andere onderliggende bestemmingen is voorgeschreven dat de archeologische waarden niet worden geschaad hierdoor. Een rapportage dient dit te bevestigen. Voorts is er voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist.
Waarde - Waardevolle dijk (dubbelbestemmingen die overblijven na wegbestemmen “Leiding – Gas - 14” én gelegen op de bedrijfspercelen van Verhulst)
De voor ‘Waarde – Waardevolle dijk’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de versterking van cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden. Er zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Voorts kunnen via een omgevingsvergunning, werken of werkzaamheden worden uitgevoerd.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In hoofdstuk 3 worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, diverse aanvullende regels gesteld.
Anti-dubbeltelregel
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Algemene bouwregels
In deze bepaling is onder andere vastgelegd, dat indien de maatvoering van een bestaand, legaal bouwwerk afwijkt van de in de bestemmingen opgenomen maatvoering, de bestaande maat als maximum geldt.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is een algemeen verbod op strijdig gebruik opgenomen, en wordt een aantal voorbeelden genoemd wat in ieder geval als strijdig gebruik wordt beschouwd.
Algemene aanduidingsregels
Aanvullend op de regels die bij de bestemmingen zijn gegeven gelden bijzondere bepalingen die met een aanduiding op de verbeelding zijn weergegeven. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie - 3' zijn geen nieuwe geluidsgevoelige objecten toegestaan.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, dat middels een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij de inwerkingtreding van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
3.3 Geometrische Plaatsbepaling En Verbeelding
Voor het tekenen van de verbeelding is een topografische ondergrond (BGT) gebruikt. Op de verbeelding is met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van geometrisch bepaalde bestemmingen. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Ook maakt deze methode het mogelijk om het plan via internet te raadplegen.
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke Ordening
4.1 Kader
4.1.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.
De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste Rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het Rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's.
Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet.
In de SVIR worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied waardoor er geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkelingen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht.
Bij besluit van 28 augustus 2012 (inwerking getreden op 1 oktober 2012) is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied). Ook is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) nu verplicht.
In het Barro worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied waardoor er geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wel geldt voor elke ruimtelijke ontwikkeling dat aan de ladder moet worden getoetst, dat gebeurt voor dit plan hierna.
Ladder voor Duurzame Verstedelijking
Op 1 juli 2017 is de Nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking in werking getreden (artikel 3.1.6 lid twee en drie Bro). De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande Ladder vereenvoudigd. De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. De Laddertoets geldt alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Toetsing aan de nieuwe ladder houdt in dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Voorgenomen ontwikkeling kan aangemerkt worden als stedelijke ontwikkeling. Het voorziet in de uitbreiding van een bestaand bedrijf. Het bedrijf is daar evenwel al jaren gevestigd en opereert op lokale schaal. Verhulst is voornemens om de huidige bedrijfsactiviteiten uit te breiden omdat het zelf een behoefte heeft waargenomen. Deze behoefte is niet regionaal van aard en het is dan ook niet zinvol om deze regionaal af te stemmen.
Het bedrijf ligt buiten bestaand stedelijk gebied. De uitbreiding vindt plaats om praktische redenen in de nabijheid van de bestaande bedrijfskavel. Binnenstedelijk uitbreiden en dus gelijk verplaatsing van het totale bedrijf wordt gezien de aard van de bedrijvigheid als minder wenselijk geacht en is financieel niet haalbaar. Dit onderbouwt de keuze om deze ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied te realiseren.
4.1.2 Provinciaal beleid
Omgevingsplan Zeeland
Als uitwerking van de nota 'Krachtig Zeeland' heeft de provincie Zeeland haar visie op Zeeland in het ‘Omgevingsplan 2012-2018’ vastgelegd. Het omgevingsplan, op 28 september 2012 vastgesteld en op 11 maart 2016 deels herzien door Provinciale Staten, geeft vanuit een integrale visie inzicht in belangrijke thema's in het omgevingsbeleid voor de komende jaren.
Voor een krachtig Zeeland zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. De provincie zal als stuwende kracht werken om die slag te maken. Daarom wil zij inzetten op de sterke economische sectoren, het bieden van een aantrekkelijk vestigingsklimaat en het behoud en versterken van de kwaliteit van water en landelijk gebied. Het provinciaal omgevingsplan geeft invulling aan een groot deel van deze doelstellingen door ruimte te bieden voor economische vernieuwing en ontwikkeling van Zeeland en te zorgen voor een veilige en gezonde leef- en werkomgeving, tegen de achtergrond van veranderingen in rijksbeleid, bevolkingsontwikkeling en klimaat.
Het plangebied is gelegen in een zone die in het omgevingsplan wordt aangeduid als de Kanaalzone. Daarnaast is de Koegorsstraat aangemerkt als onderdeel van het kwalititeitsnetwerk weg. Bij deze aanduidingen wordt niet concreet ingegaan op het plangebied en de voorgenomen ontwikkelingen laten de huidige waarden intact waardoor geen strijd met het omgevingsplan plaatsvindt. Verder draagt de ontwikkeling bij aan een sterke economie.
Verordening Ruimte Provincie Zeeland
Met de Verordening Ruimte maakt de provincie vooraf duidelijk welke onderdelen van het provinciale beleid (de provinciale belangen, zoals die in het Omgevingsplan zijn beschreven) bindende betekenis hebben voor gemeentelijke plannen. Duidelijkheid vooraf in plaats van toetsing achteraf. In de Verordening Ruimte Provincie Zeeland die op 28 september 2012 door PS is vastgesteld en op 11 maart 2016 is herzien, worden regels gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen, de toelichting of ruimtelijke onderbouwing daaronder begrepen.
In de Verordening Ruimte is het plangebied ter hoogte van de Oude Zeedijk en het verlengde ervan aangemerkt als 'bestaande natuur', zie afbeelding 3.1. In het voorliggende bestemmingsplan worden deze waarden zo goed mogelijk beschermd door voor een groot deel ter plaatse van deze aanduiding de bestemming 'Groen' op te nemen. In artikel 2.12 lid 5 van de Verordening wordt aangegeven dat geen bestemmingen aangewezen of regels gesteld mogen worden die ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan het mogelijk maken gebieden met de aanduiding bestaande natuur per saldo significant worden aangetast. In de nieuwe situatie worden ten opzichte van de huidige situatie, ten zuiden van de aanduiding 'bestaande natuur', bestemmingen opgenomen die de bestaande natuur per saldo niet significant aan tasten en op sommige delen zelfs juist beschermen.
Afbeelding 3.1: Aanduiding 'bestaande natuur' binnen plangebied
Naast de eerdere aanduiding is ook de aanduiding 'Landschap en erfgoed' net boven het plangebied opgenomen, zie afbeelding 3.2. Deze aanduiding is ter hoogte van de Oude Zeedijk opgenomen. In artikel 2.17 wordt aangegeven dat bij ontwikkelingen ter plaatse van deze aanduiding beschreven moet worden om welke het gaat en hoe deze beschermd worden. Het betreft hier een waardevolle dijk. In de nieuwe situatie worden deze waarden niet aangetast omdat het plan geen bebouwing op deze gronden voorziet en op de aangrezende gronden wordt groen voorzien. Op deze manier worden de betreffende waarden voldoende beschermd en bestaat er geen strijd met de opgelegde aanduidingen vanuit de provinciale verordening.
Afbeelding 3.2: Aanduiding 'Landschap en erfgoed' aangrenzend aan plangebied
4.1.3 Gemeentelijk beleid
De gemeentelijke structuurvisie, vastgesteld op 16 december 2010, vormt enerzijds de basis voor nieuw te ontwikkelen(gemeentelijke) beleidsplannen en projecten, zodat aan het gewenste beeld daadwerkelijk inhoud wordt gegeven. Anderzijds kan ze als toetsingskader worden gehanteerd om nieuwe planinitiatieven te beoordelen.
Voor het gebied waar het plangebied in gelegen is, heeft de gemeente als visie dat transformeren wenselijk is. In dit gebied bestaat de mogelijkheid van een transformatie in de richting van diverse vormen van bedrijvigheid, zowel voor stedelijke bedrijvigheid, voor glastuinbouw als voor toeleveranciers voor het industrieel-logistieke complex. De invullingsmogelijkheden in de Koegorspolder worden wel beperkt door de aanwezigheid ter plaatse van een leidingenstrook en de windmolens. Tegelijkertijd verdient het aanbeveling om het samenhangende geheel van bedrijfscomplexen aan de westzijde van de Tractaatweg landschappelijk in te passen, zodat er geen zicht is vanuit de hoofdinfrastructuur op de bedrijfscomplexen.
De voorgenomen ontwikkelingen sluiten aan het op het concrete beleid van de gemeente voor het gebied waar het plangebied in gelegen is. Het nieuwe bedrijfsperceel wordt namelijk getransformeerd van agrarische gronden naar gronden die voor bedrijvigheid gebruikt worden. Daarnaast wordt bij de inpassing van de ontwikkelingen rekening gehouden met de landschappelijke inpassing waardoor de beeldkwaliteit van het gebied gewaarborgd wordt.
4.2 Conclusies
De voorgenomen ontwikkelingen zijn niet in strijd met het geldende ruimtelijk beleid.
Hoofdstuk 5 Natuur
5.1 Kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen). In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.
Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
- Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
- Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
- 1. er geen andere bevredigende oplossing is, en
- 2. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
- 3. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
- a. de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
- b. de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
5.2 Onderzoek
Soortenbescherming
In het kader van dit bestemmingsplan is een ecologische quickscan uitgevoerd, waarvan de rapportage is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. Afbeelding 5.1. geeft de resultaten van het onderzoek weer.
Afbeelding 5.1.: uitkomsten ecologische quickscan
Het te slopen woonhuis op de huidige bedrijfslocatie is geschikt bevonden als vaste verblijfplaats voor vleermuizen. Nader onderzoek is dus nodig, maar dat zou op dit moment (begin 2018) weinig zinvol zijn omdat het gebouw naar verwachting pas over 5 tot 6 jaar gesloopt gaat worden en een ecologisch onderzoek slechts een 'houdbaarheid' van circa 2 jaar heeft. Om dit juridisch op te lossen, is op het betreffende gebouw in dit bestemmingsplan een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voorwaardelijke verplichting' opgenomen. Deze aanduiding regelt dat deze gronden pas gebruikt mogen worden voor de daar opgenomen bedrijfsbestemming, als vóór de sloop van het gebouw is aangetoond (bijvoorbeeld middels nader onderzoek en/of een maatregelenplan) dat kan worden voldaan aan de Wnb.
Verder is de uitbreidingslocatie en een deel van de huidige bedrijfslocatie geschikt bevonden als leefgebied voor de Rugstreeppad. Ook hier is nader onderzoek nodig, dat zou moeten worden uitgevoerd in de geschikte onderzoeksperiode (april / mei). Het is nog niet precies bekend wanneer de (voorbereidende) werkzaamheden voor Verhulst - te denken valt aan het egaliseren en verharden van de aanwezige zandhopen - zullen plaatsvinden; mogelijk is dit eerder dan april / mei. Als dat het geval is, zullen de zandhopen vóór het actieve seizoen worden afgezet en de aanwezige dieren (die in de zandhopen overwinteren) wegvangen en verplaatsen naar een deel waar geen werkzaamheden zullen plaatsvinden. Als de voorbereidende werkzaamheden pas later plaatsvinden, zal het geadviseerde vervolgonderzoek in gang gezet worden. Ook dit is juridisch geborgd via een voorwaardelijke verplichting, die geldt voor het gehele plangebied.
Gebiedsbescherming
De uitbreiding van Verhulst is niet gelegen op gronden die zijn aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (EHS) / Natuurnetwerk Nederland (NNN). Er gaat dan ook geen oppervlakte aan EHS-gebied verloren, waardoor dit geen belemmering oplevert.
In de wijde omgeving van de uitbreiding zijn twee Natura 2000-gebieden aanwezig, te weten ‘Canisvliet’ op ruim 6 kilometer ten zuiden van de uitbreiding en ‘Westerschelde & Saeftinghe’ op ongeveer 7,5 kilometer ten noorden van de uitbreiding.
Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd om te bepalen wat de effecten zijn op de stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in Natura 2000-gebieden. Uit dit onderzoek, zie Bijlage 2 is gebleken dat er geen (negatieve) effecten zijn als gevolg van de beoogde uitbreiding van het bedrijf van Verhulst.
5.3 Conclusie
Voor wat betreft het onderdeel 'soortenbescherming' is voor twee soortgroepen nader onderzoek nodig: naar vleermuizen (ter plaatse van de te slopen woning) en naar de Rugstreeppad (ter plaatse van de aanwezige zandhopen verspreid over het plangebied). Voor beide soorten is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in het plan, die een nadere afweging juridisch borgt. Voor de overige soortgroepen geldt alleen de Zorgplicht.
Het onderdeel 'gebiedsbescherming' levert geen belemmeringen op.
Hoofdstuk 6 Water
6.1 Kader
6.1.1 Europees en rijksbeleid
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld.
Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een “goede ecologische toestand” (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een “goed ecologisch potentieel” (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en instandhouden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
Beleid Waterschap Scheldestromen
Hieronder wordt ingegaan op het Waterbeheerplan 2016-2021 (d.d. 19 november 2015) van Waterschap Scheldestromen. In dit waterbeheerplan staat hoe het Waterschap Scheldestromen het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. In het Waterbeheerplan zijn de hoofdlijnen van beleid op het gebied van watersystemen en afval waterketen kort en bondig beschreven. De uitwerking hiervan vindt plaats in de Beleidsnota Watersystemen en de Beleidsnota Afvalwaterketen.
Waterschap Scheldestromen beschermt het gebied tegen overstroming en wateroverlast, beheert het oppervlaktewater, zuivert het afvalwater, beheert waterkeringen, wegen en wegbeplanting en draagt actief bij aan de ruimtelijke invulling van het gebied, waardoor burgers en andere gebruikers veilig en duurzaam kunnen wonen, werken en recreeren. Het doel van het Waterschap is om het watersysteem en de afvalwaterketen in het beheergebied in 2027 op orde te hebben, voor nu en voor de klimaatomstandigheden die worden verwacht in 2050.
Voor het watersysteem kan dit worden geconcretiseerd tot de volgende doelen:
- Watersystemen behoren zodanig te zijn ontworpen dat ernstige en langdurige wateroverlast zoveel mogelijk wordt voorkomen: Oppervlaktewater treedt niet vaak buiten zijn oevers.
- De gehanteerde waterpeilen zijn afgestemd op het grondgebruik oftewel de functies landbouw, natuur en wonen: Goed waterpeil onder normale omstandigheden.
- Zorgen voor een waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: gezond oppervlaktewater.
- Faciliteren van een verantwoord gebruik van het beschikbare zoetwater.
Voor de afvalwaterketen kan dit worden geconcretiseerd tot de volgende doelen:
- In de (communale) afvalwaterketen van de toekomst wordt afvalwater op een duurzame en efficiente manier ingezameld en gezuiverd, zodat het geen bedreiging vormt voor volksgezondheid en omgevingskwaliteit.
6.2 Onderzoek
Bestaande situatie
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zavel met een homogeen profiel. In het westen ligt het gebied in grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de grondwaterstand de varieert tussen de 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld in de hoogste situatie en dat de laagste grondwaterstand 1,2 m of dieper bedraagt. In het oosten varieert de hoogste grondwaterstand tussen de 0,8 en 1,4 m en dat de laagste grondwaterstand 1,2 m of dieper bedraagt. De maaiveldhoogte in het plangebied varieert tussen de 1,6 en 2,1 meter boven NAP.
Waterkwantiteit
In het plangebied is geen oppervlaktewater gelegen.
Waterkwaliteit
In het plangebied zijn geen KRW-waterlichamen aanwezig.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet binnen de beschermingszone van een regionale waterkering. Het plangebied is ook niet gelegen in een gebied met een overstromingsrisico.
Afvalwaterketen en riolering
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkelingen diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Toekomstige situatie
In Bijlage 4 is het aanmeldformulier van de watertoets opgenomen.
Waterkwantiteit
Conform de beleidsregels van het waterschap dient vanaf een toename van 500 m2 compenserende waterberging toegepast worden. In Bijlage 5 is een berekening opgenomen van de toename aan verharding in dit bestemmingsplan; deze toename bedraagt 12.815 m2. Dit komt neer op een benodigde watercompensatie van 961 m3. Dit is mogelijk door de aanleg van een vijver in de groenstrook op het terrein waarin ca. 600 m3 kan worden geborgen en het graven van een nieuwe watergang aan de westzijde van de Koegorsstraat met een berging van ca. 388 m3. Beide locaties zijn aangegeven in Bijlage 6. Op de tekening is de situatie aangegeven en een dwarsprofiel om een beeld te geven van hoe de vijver er uit kan gaan zien. De sloot aan de westzijde is inmiddels gegraven. De vijver aan de oostzijde nog niet.
Veiligheid
Het plangebied ligt niet binnen de beschermingszone van een regionale waterkering. Het plangebied is niet gelegen in een gebied met een overstromingsrisico.
Riolering
Afvalwater wordt afgevoerd via het gemeentelijk riool (droogweerafvoer - DWA). Hemelwater dat op daken, parkeerverharding en opritten valt, moet als dat mogelijk is worden afgekoppeld van het DWA en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Hemelwater dat op wegen valt, dient via bodempassages te worden afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Volksgezondheid
Door het afkoppelen van hemelwater van de DWA worden vuilwateroverstorten (in de omge-ving) tegengegaan. De risico's van watergerelateerde ziekten en plagen worden hierdoor geminimaliseerd. Indien nieuwe wateren worden gerealiseerd en/of oevers van bestaande wateren worden vergraven, verdient het aanbeveling flauwe, natuurvriendelijke oevers te creëren.
Waterkwaliteit
Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater, dat wordt afgekoppeld naar het oppervlaktewater, wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die met hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Afkoppeling van hemelwater zorgt ervoor dat het aantal riooloverstorten laag is. Ook dit komt de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede.
Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud van het inzamelings- en transportstelsel van afvalwater, kortom de riolering, ligt bij de gemeente. Het waterschap Scheldestromen is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater.
Het beheer en onderhoud van het gemeentelijke inzamelings- en transportstelsel ligt bij de gemeente, tot aan het eindgemaal, dat in beheer is van het waterschap Scheldestromen. Het Hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het transport vanuit het eindgemaal tot en met afvalwaterzuiveringsinstallatie en voor de zuivering. De gemeentelijke riolering moet bereikbaar zijn voor beheer en onderhoud
6.3 Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan. De toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd middels waterberging in de openbare ruimte en op het terrein van Verhulst.
Hoofdstuk 7 Archeologie En Cultuurhistorie
7.1 Archeologie
7.1.1 Kader
Erfgoedwet
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt de voorgaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien is aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen gold, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. Het gaat daarbij om de volgende zaken:
- 1. Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
- 2. Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie
- 3. Bescherming van stads- en dorpsgezichten
Provinciaal archeologisch beleid
Het beleid van de provincie Zeeland ten aanzien van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) is vastgelegd in de Nota Provinciaal Cultuurbeleid 2017-2020. Uitgangspunt is dat archeologische waarden zo vroeg mogelijk in het planvormingsproces worden meegewogen. Behoud van bekende archeologische waarden in situ (in de bodem) is het uitgangspunt. Als behoud niet mogelijk is, moet er voor worden zorg gedragen dat de informatie die in de bodem zit niet verloren gaat.
Gemeentelijk archeologisch beleid
Op 27 januari 2011 is door de gemeenteraad van Terneuzen het interim beleid archeologie vastgesteld. De insteek van dit beleid is het regelen van archeologie in ruimtelijke plannen. In een cyclus van 10 jaar zullen alle ruimtelijke plannen aangepast worden, waarbij archeologie in de plannen zal worden ingebracht of geactualiseerd aan de hand van het dan geldende beleid. Als vangnet fungeert de Erfgoedverordening Terneuzen 2011. Deze verordening is geactualiseerd en is in samenhang met het archeologiebeleid opnieuw vastgesteld. In lijn met de intentie van de wetgever wordt een algemene vrijstelling voor archeologie verleend tot 100 m2 voor de zogenaamde kruimelgevallen. De achterliggende gedachte van het archeologiebeleid is het in beeld brengen van de gebieden in de gemeente Terneuzen met een archeologische verwachtingswaarde. Deze verwachtingswaarde kan per gebied en per geologische laag verschillen. De insteek is daarbij soepel waar het kan en streng waar nodig. Voor een aantal gebieden is de huidige kennis ontoereikend. Deze leemten worden in de toekomst ingevuld. Aan de hand van de archeologische verwachtingswaarde wordt per deelgebied een grens gesteld waarboven archeologisch onderzoek verplicht is en waaronder vrijstelling wordt verleend. Een en ander is uitgewerkt in een stroomschema in bijlage 1 van ‘De onderste steen boven'. Interim-beleid archeologie gemeente Terneuzen’. Wanneer archeologisch onderzoek verplicht is, dient de archeologische monumentenzorg cyclus (AMZ-cyclus) te worden doorlopen. Deze cyclus is er op gericht om te beoordelen of verdergaand onderzoek of behoud noodzakelijk is. Voor de uitvoering en de beoordeling van de onderzoeken wordt aangesloten bij de landelijke en provinciale regelgeving. Door deze cyclus op een goede manier te doorlopen kan een gedegen afweging gemaakt worden waar behoud ter plaatse (in situ) of een opgraving (ex situ) noodzakelijk is of achterwege kan blijven.
Algemene toets archeologie
De gemeente stelde vast dat er in het kader van het bestemmingsplanproces in de afgelopen periode in een aantal gevallen onnodig archeologisch onderzoek is verricht. Dit leidt tot onnodige kosten en onnodige inzet van uren, zowel bij een bureau als bij de gemeentelijke organisatie.
Om dit in de toekomst te voorkomen heeft de gemeente gesteld dat in het kader van het bestemmingsplanproces, de uitwerking van het aspect 'archeologie' beperkt kan blijven tot de toetsing aan het gemeentelijk beleid.
Dit komt stapsgewijs op de volgende toets neer:
1. Toetsing aan de AMK
2. Toetsing aan de IKAW
3. Toetsing aan Archis
4. Toetsing aan het archief van het Zeeuws Archeologisch Depot (ZAD)
5. Toetsing aan de bodemkaart van Van Rummelen
Uit de toetsing aan deze kaart volgt vervolgens de juiste 'Waarde-Archeologie 1, 2 of 3'. Voor deze 'Waarde-Archeologie 1, 2 en 3' heeft de gemeente standaardregels met bijbehorende oppervlakte maat die in de planregels van het bestemmingsplan moet/moeten worden opgenomen.
6. Toetsing aan de gemeentelijke Vrijstellingenkaart 2017 en het opnemen van de juiste uitsnede uit deze kaart als bijlage bij de planregels.
7.1.2 Onderzoek
Stap 1 AMK
Het plangebied maakt geen deel uit van een terrein met een vastgestelde archeologische waarde op de Archeologische Monumentenkaart Zeeland. In de nabijheid van het plangebied bevindt zich geen terreinen met hoge archeologische waarden. Ten zuiden van het plangebied ligt wel een archeologische vindplaats maar dit heeft geen effect voor dit bestemmingsplan.
Afbeelding 7.1: weergave archeologische monumenten AMK.
Stap 2 IKAW
Het plangebied staat aangeduid op de Indicatieve Kaart van Archeologiche Waarden als gebied met een lage en zeer lage archeologische waarde. Het grootste deel heeft een zeer lage archeologische verwachting. Een deel van het noordelijk en het zuidelijk deel van het gebied heeft een lage archeologische verwachting. De IKAW is gebaseerd op de geologische ondergrond en met nam geldt voor de perioden Mesolithicum tot en met de vroege Middeleeuwen.
Afbeelding 7.2: weergave archeologische monumenten en archeologische waarden IKAW, bron: https://archeologieinnederland.nl/bronnen-en-kaarten/amk-en-ikaw.
Stap 3 Archis en stap 4 Archief Zeeuws Archeologisch Depot (ZAD)
De stappen 3 en 4 betreffen de archeologische vondsten, zoals die zijn gedocumenteerd in het Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA). In het bestemmingsplan Sluiskil-Oost is een kaartbeeld opgenomen met daarop weergegeven, de vondsten, zoals die in Archis zijn geregistreerd. Daaruit blijkt dat op of in de nabijheid van het plangebied geen archeologische vondsten zijn gedaan.
Afbeelding 7.3: Aanduiding 'Landschap en erfgoed' aangrenzend aan plangebied, het plangebied is aangeduid met de zwarte cirkel.
Stap 5 Bodemkaart van Van Rummelen
Volgens het gemeentelijke archeologiebeleid komt dan de toets aan de Archeologische bodemkaart van Van Rummelen.
Afbeelding 7.4: Uitsnede kaart Van Rummelen.
Het plangebied westelijk van de Koegorsstraat valt onder het gebied waar afzettingen van Duinkerke IIIb op niet geërodeerd Pleistoceen te verwachten zijn.
Binnen het archeologiebeleid van de gemeente Terneuzen nemen de afzettingen van Duinkerke III een bijzondere positie in. Zij worden namelijk vrijgesteld van alle vormen van archeologisch onderzoek.
Conclusie
Uit het de verschillende stappen van de archeologische toets blijkt dat de archeologische trefkans in het plangebied als laag bestemd kunnen worden. Alle stappen kunnen negatief beantwoord worden waardoor archeologisch onderzoek in principe niet benodigd is.
Stap 6 gemeentelijke Vrijstellingenkaart 2017
De gemeente Terneuzen beschikt over een gemeentelijke archeologische vrijstellingenkaart. Op afbeelding 7.4 is ter plaatse van de uitbreiding van Verhulst een uitsnede van de archeologische vrijstellingenkaart van de gemeente Terneuzen weergegeven. Volgens de archeologische vrijstellingenkaart is de uitbreidingslocatie gelegen in drie verschillende zones; in het zuiden van het plangebied dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden bij ingrepen dieper dan 2 meter -mv; in het centrale deel bij 1,5 meter -mv,in het noordelijke deel bij ingrepen dieper dan 1 meter -mv en in het westelijk deel bij ingrepen dieper dan 0,5 meter -mv.
Afbeelding 7.5: Uitsnede archeologische vrijstellingskaart gemeente Terneuzen
Om de vrijstellingsdiepte te garanderen worden in het bestemmingsplan ter bescherming van de archeologische waarden, twee dubbelbestemmingen opgenomen. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt de grond opgehoogd waardoor de vrijstellingsdiepte niet 'overschreden' wordt. Het is daarom niet nodig om een archeologisch onderzoek uit te voeren.
7.1.3 Conclusie
De conclusie uit de processtappen van het gemeentelijke archeologiebeleid is dat er voor het uitvoeren van de (bouw)werkzaamheden ter uitvoering van het nieuwe bestemmingsplan geen archeologisch onderzoek nodig is, en dat archeologische waarden zeer waarschijnlijk niet getroffen worden.
7.2 Cultuurhistorie
7.2.1 Kader
Visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011)
In de Visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.
In de Visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.
Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:
- 4. werelderfgoed: de samenhang borgen en de uitstraling vergroten;
- 5. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
- 6. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: met focus op groei en krimp;
- 7. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
- 8. en wederopbouw: het tonen van een tijdperk.
Cultuurhistorische hoofdstructuur Zeeland
De doelstelling van de CHS is om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren door behoud van het cultuurhistorisch erfgoed. De CHS zet karakteristieke landschappelijke kenmerken letterlijk 'op de kaart'.
7.2.2 Onderzoek
Cultuurhistorische kaart Terneuzen
De gemeente heeft een drietal beleidsrichtingen voor haar beleid op het gebied van cultuurhistorie aangegeven. Het gaat om de richtingen:
- Behoud (B)
- Behoud door ontwikkeling (BO)
- Vernieuwing mogelijk (V)
Het plangebied is als volgt cultuurhistorisch te typeren:
Afbeelding 7.6: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Terneuzen.
Het westelijk deel van het plangebied is circa 2 meter opgehoogd. Hierdoor is geen sprake van aantasting van cultuurhistorische waarden.
Cultuurhistorische hoofdstructuur Zeeland
Op de provinciale CHS zijn in de omgeving van het plangebied diverse waarden aangegeven: 'dijk' ter plaatse van de oude zeedijk en 'afgegraven dijk' ten zuiden van het Zijkanaal C (zie afbeelding 7.6.).
Afbeelding 7.7: uitsnede provinciale CHS.
Historische kadastrale kaarten
Uit raadpleging van de historische kadastrale kaarten, zie afbeelding 7.8, blijkt dat in het verleden door het plangebied verschillende dijken en wegen liepen. Ook was er op verschillende plaatsen bebouwing opgericht. Van deze historische elementen is in de huidige situatie niets meer te zien en de ontwikkeling zal deze historische elementen dan ook niet schaden.
Afbeelding 7.8: historische kadastrale kaarten.
Historische sluis
Uit verschillende historische kaarten kan daarnaast worden afgeleid dat in de directe nabijheid van het gebied een sluis heeft gelegen, de Axelsche Sassing.
Toen in 1827 het Kanaal Gent-Terneuzen tot stand kwam werd daartoe het Axelse Gat ter hoogte van Sluiskil afgedamd met de Kapitale Dijk. Aan de oostzijde werd het Zijkanaal C aangelegd, dat de scheepvaart naar Axel mogelijk moest maken. Dat verliep via een sluis, de Axelsche Sassing, welke uitkwam op de Axelse Kreek. De vaarweg werd doorgetrokken als het Zijkanaal naar Hulst, opdat ook Hulst weer een haven zou kunnen verkrijgen. Dit laatste zijkanaal is door allerlei verwikkelingen nooit gereedgekomen1.
Uit onderzoek van de heer M. Buise, lid van de Werkgroep Archeologie Hulst, blijkt dat de sluis en het zuidelijk gelegen verdedigingswerk van de Axelsche Sassing deel uitmaakt van de achttiende-eeuwse inundatielinie Sluis-Zandberg. In 1835 is er een sluiswachterswoning bij gebouwd. Op bouwtekeningen voor nieuwe beschoeiing uit 1948 is deze woning niet meer zichtbaar, maar is nog wel een inundatiesluis ingetekend. Afbeelding 7.9. geeft de Axelsche Sassing weer op een kaart van na 1813. Er zijn echter ook plattegronden bekend waarop de sluis net weer anders is ingetekend en weergegeven. Een nader onderzoek hiernaar zou wenselijk zijn vanuit het oogpunt van historie, maar wordt in het kader van dit bestemmingsplan niet zinvol geacht. In het kader van de reconstructie van de toeleidende wegen van/naar de Tractaatweg zijn de gronden in (de omgeving van) het plangebied al dusdanig geroerd, dat eventuele cultuurhistorische waarden ofwel inmiddels inzichtelijk zijn ofwel inmiddels dusdanig verstoord zijn dat een verdere bescherming niet doelmatig is.
Afbeelding 7.9.: de sluis Axelsche Sassing op een historische topografische kaart (na 1813).
- 1. Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Axelse_Gat
7.2.3 Conclusie
Een nader onderzoek naar de voormalige sluis Axelsche Sassing wordt niet zinvol geacht. Het aspect 'cultuurhistorie' belemmert de bestemmingsplanprocedure niet, temeer niet nu het plangebied aan de westzijde van de Koegorsstraat met ongeveer 2 m is opgehoogd, om te voorkomen dat dit gebied ten opzichte van de verhoogd aangelegde infrastructuur in een "gat" komt te liggen.
Hoofdstuk 8 Omgevingstoets
8.1 Algemeen
In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke (on)mogelijkheden inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen.
8.2 M.e.r.-beoordeling
8.2.1 Kader
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor projecten met grote milieugevolgen, een plan-m.e.r. op te stellen. Onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn.
8.2.2 Afweging en conclusie
De uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van Verhulst blijft ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. Hierin staat namelijk een stedelijk ontwikkelingsproject van 100 hectare of meer of 2.000 of meer woningen. Daarbij geldt dat het plangebied niet in de nabijheid van een beschermd natuurgebied ligt. Omvangrijke negatieve milieueffecten zijn dan ook uitgesloten, waardoor het opstellen van een plan-m.e.r. niet zinvol is.
Dit neemt niet weg dat in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Dit dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria:
- Kenmerken van het project;
- Plaats van het project;
- Kenmerken van het potentiële effect.
In het kader van de voorliggende ontwikkeling zijn in voorgaande hoofdstukken en verderop in dit hoofdstuk diverse (milieu)aspecten zorgvuldig afgewogen. Per aspect is bepaald of de ontwikkeling gevolgen heeft voor de (milieu)aspecten bedrijven- en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemgeschiktheid, flora en fauna, water, archeologie, cultuurhistorie, verkeer en parkeren. Uit de afweging is gebleken dat de effecten niet van dien aard zijn dat een m.e.r.-beoordeling aan de orde is. Op grond van het voorgaande zijn belangrijke nadelige milieueffecten uitgesloten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.- beoordeling of MER niet zinvol wordt geacht.
8.3 Bodemkwaliteit
8.3.1 Kader
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.
Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.
Besluit bodemkwaliteit
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit (2008) is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit.
Relatie Wabo, Wbb en Woningwet (Wonw)
De inwerkingtreding van de Wabo (1 oktober 2010) heeft ook effect op de Wbb en de Woningwet (Ww): in de Wabo is aangegeven dat in de plaats van de aanhoudingsgrond (uit de Ww) een afstemmingsregeling wordt opgesteld waarbij de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning wordt afgestemd op de acties ten aanzien van de bodemverontreiniging. Voorts geldt ten aanzien van de bodem dat de Woningwet gemeenten verplicht in hun bouwverordening voorschriften omtrent het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem op te nemen. Die voorschriften moeten in elk geval betrekking te hebben op het verrichten van onderzoek naar aard en mate van verontreiniging van de bodem, op de aard en omvang van dat onderzoek en op inrichting van het op te stellen onderzoeksrapport.
8.3.2 Onderzoek en conclusie
In het kader van het voorliggende bestemmingsplan heeft de gemeente voor het plangebied een zogenoemde 'bodem-quickscan' uitgevoerd, waarvan de resultaten hieronder integraal zijn opgenomen.
Er is globaal inzicht in de milieuhygiënische bodemkwaliteit, aanvankelijk op basis van een tweetal bodemonderzoeksrapporten:
- Verkennend onderzoek, door GGMZ, projectnr. 05A0474 van 20 juni 2005.
- Nader onderzoek, door GGMZ, projectnummer 06A0661 van 8 augustus 2006.
Er is geen noemenswaardige vervuiling aangetoond. Dit geldt ook t.p.v. een bovengrondse benzineopslagtank van 1.000 liter (niet-commerciële doeleinden). Strikt genomen zijn beide rapporten gedateerd. Omdat activiteiten -- met het oog op herinrichting -- ter plaatse sindsdien zijn afgenomen, is een nadien verslechterde bodemkwaliteit niet aannemelijk.
In 2016-2017 zijn alle opstallen (met uitzondering van de voormalige bedrijfswoning) gesloopt, waarop de gemeente in het kader van het Bouwbesluit en het Asbestverwijderingsbesluit toezicht heeft gehouden. Er zijn geen afwijkende bevindingen c.q. overtredingen geconstateerd. Redelijkerwijs zijn alle terreinverhardingsmaterialen (bouwstoffen) ten tijde van het vrijgekomen bouw- en sloopafval afgevoerd.
De bodemkwaliteitskaart van Zeeuws-Vlaanderen is geraadpleegd. Deze kaart is op basis van het zogenoemde generieke (=landelijke) beleid vastgesteld. De betreffende locatie is milieuhygiënisch ingedeeld voor de kwaliteit 'achtergrondwaarde'.
In 2017 is een deel van het terrein fors opgehoogd, namelijk door een verlegde en opgehoogde Koegorsstraat, tevens ontsluiting van de Finlandweg. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit is sprake van een grootschalige bodemtoepassing (GBT). Deze GBT voorziet op basis van de geleverde onderzoeksrapporten in een ophooglaag met een milieuhygiënische bodemkwaliteitsklasse variërend van 'achtergrondwaarde' tot 'industrie':
- Verkennend bodemonderzoek Finlandweg Westdorpe (M403), door Oranjewoud, projectnummer 250530 van 12 december 2013; indicatief 'industriekwaliteit'.
- Partijkeuring AP04 (in-situ) voetbalveld Zuiderparklaan 21 Terneuzen, door Colsen, projectnummer 000936 van 23 mei 2017; kwaliteit 'vrij toepasbaar'.
De bodemkwaliteit wordt in relatie tot planrealisatie en/of transactie positief beoordeeld.
8.4 Akoestische Aspecten
8.4.1 Kader
De Wet geluidhinder verlangt inzicht in de akoestische effecten bij de realisatie van een nieuw geluidgevoelige object, zoals een woning, of een nieuwe geluidbron. In de Wet geluidhinder zijn wegen, spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen aangemerkt als geluidbronnen.
8.4.2 Onderzoek
De uitbreiding van Verhulst is geen nieuwe geluidbron volgens de Wet geluidhinder. Daarnaast wordt er ook het terrein geen geluidgevoelig object gerealiseerd. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is op basis van de Wet geluidhinder dan ook niet aan de orde.
8.4.3 Conclusie
Op het gebied van akoestiek worden geen belemmeringen verwacht.
8.5 Luchtkwaliteit
8.5.1 Kader
Het aspect luchtkwaliteit wordt beoordeeld op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitsei-sen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet lucht-kwaliteit.
Een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren. Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grens-waarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24-uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. De jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m3.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:
- de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
- de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
- de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
- projectsaldering kan worden toegepast.
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
8.5.2 Onderzoek
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.
De uitbreiding van Verhulst past niet in de hiervoor genoemde functiecategorieën en is zodoende niet zondermeer als NIBM aan te merken. Daardoor is een nader onderzoek benodigd om aan te tonen of aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit wordt voldaan.
Voor kleine ontwikkelingen is een specifieke rekentool ontwikkeld waarmee op een eenvoudige en snelle manier kan worden bepaald of er sprake is van een NIBM bijdrage. De toename van de concentraties NO2 en PM10 wordt bepaald op de verkeerstoename, die 158 verkeersbewegingen bedraagt (zie ook paragraaf 2.3). In afbeelding 8.3 is de NIBM-berekening voor dit plan weergegeven.
Afbeelding 8.3: Resultaten NIBM-rekentool
Uit de berekeningen met de NIBM-rekentool blijkt, dat de jaargemiddelde concentratie NO2 maximaal 0,44 µg/m3 toeneemt en de jaargemiddelde concentratie PM10 maximaal 0,05 µg/m3. De beide toenamen zijn ruim lager dan de toegestane NIBM-norm van 1,2 µg/m3. Daardoor draagt de toename van het verkeer als gevolg van de uitbreiding van het hoofdgebouw NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit is niet nodig.
Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland, peiljaar 2016, blijkt dat ter plaatse van het plangebied de volgende concentraties luchtverontreinigende stoffen aan-wezig zijn:
- NO2 jaargemiddelde concentratie 20 - 25 µg/m3
- PM10 jaargemiddelde concentratie 18 - 20 µg/m3
- PM2,5 jaargemiddelde concentratie 10 - 12 µg/m3
De jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 zijn ruimschoots lager dan de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (25 µg/m3). Daarnaast is de trend is dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
8.5.3 Conclusie
Op het gebied van luchtkwaliteit worden geen belemmeringen verwacht en is nader onderzoek niet benodigd.
8.6 Milieuzonering
8.6.1 Kader
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
8.6.2 Onderzoek
Verhulst is een loon- en grondverzetbedrijf en op basis van de VNG-publicatie is een dergelijk bedrijf in milieucategorie 3.1 te plaatsen. Daarbij bedraagt de richtafstand 30 meter voor geur, voor stof is dat 10 meter, voor geluid 50 meter en voor gevaar 10 meter.
Toetsing aan de VNG-richtafstanden is alleen voor nieuwe ontwikkelingen van toepassing. Bin-nen een afstand van 50 meter vanaf de perceelsgrens van de uitbreiding van Verhulst zijn geen gevoelige functies aanwezig. Gevoelige bestemmingen zijn woningen, scholen, kinderdagverblijven en zorggebouwen.
8.6.3 Conclusie
Gelet op het voorgaande wordt gesteld dat woon- en leefklimaat in de omgeving van de uitbreiding van Verhulst niet verslechterd en een nader onderzoek niet benodigd is. Op het gebied van milieuzonering worden geen belemmeringen verwacht.
8.7 Externe Veiligheid
8.7.1 Kader
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan onder een gewichtige motivering. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.
Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Voor het bevoegd gezag geldt met betrekking tot het GR wel een verantwoordingsverplichting.
8.7.2 Onderzoek
In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is een onderzoek uitgevoerd naar het onderdeel 'externe veiligheid'. Uit de rapportage, die is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting, blijkt het volgende.
Het aspect externe veiligheid is van belang omdat de uitbreidingslocatie zich in de directe nabijheid van onder andere twee hogedruk aardgasleidingen, een opslag van gewasbeschermingsmiddelen en de basisnetroute N62 bevindt. Voor een goede ruimtelijke onderbouwing is inzicht in de externe veiligheidsrisico’s nodig. De resultaten zijn als volgt:
Hogedruk aardgasleidingen
De berekeningen voor de leidingen A-642 (Gasunie) en A503 (ZEBRA) hebben ter plaatse van het plangebied niet geleid tot een plaatsgebonden risicocontour voor de grenswaarde van 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling. Het groepsrisico is voor beide leidingen meer dan 100 keer kleiner dan de oriëntatiewaarde en wijzigt niet in de toekomstige situatie. Het groepsrisico vormt hiermee geen belemmering voor de ontwikkeling.
Stikstofleiding
De stikstofleiding vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
Bevi-inrichting CZAV
De plaatsgebonden risicocontour van 1.0 10-6 /jr ligt deels buiten de terreingrens van de inrichting. Binnen deze contour liggen geen (beperkt) kwetsbare objecten van derden. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied. Er is geen groepsrisico.
Wegtransport N62
Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied. Het groepsrisico is kleiner dan 0.1 keer de oriëntatiewaarde. De verantwoording van het groepsrisico kan daarom achterwege blijven. Wel dient het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen. In de toelichting dient in elk geval in te worden gegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien een ramp zich voordoet.
Nadat de veiligheidsregio in het kader van het wettelijk vooroverleg heeft gereageerd op het bestemmingsplan, zal deze paragraaf worden aangevuld met een beknopte verantwoording op de voornoemde onderwerpen.
Wegtransport N686
Op dit wegvak zijn geen tellingen uitgevoerd door Rijkswaterstaat. Als er al gevaarlijke stoffen worden vervoerd (ten westen van N62), dan naar verwachting vooral stukgoed en slechts incidenteel.
Spoorlijn Axel aansluiting - Terneuzen Zuidzijde aansl.
Over de spoorlijn Axel aansl. - Terneuzen Zuidzijde aansl. zoals genoemd in de regeling Basisnet (route 310) vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats van en naar Yara Sluiskil op industrieterrein Sluiskil Oost. Over het deel van de spoorlijn dat doorloopt tot aan de Finlandstraat vindt geen structureel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het met naam genoemde deel van de spoorlijn eindigt op ca. 600 m ten noorden van het plangebied. Het plangebied bevindt zich daarmee ruimschoots buiten de 200 m zone rond deze route waarbinnen verantwoording afgelegd dient te worden over het groepsrisico.
De spoorlijn vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
Groepsrisico
Ten gevolge van deze ontwikkelinge worden geen extra personen aan het plangebied toegevoegd. De ontwikkeling betreft immers uitsluitend een uitbreiding van de bestaande bedrijfsloodsen. Bovendien zal de bedrijfswoning op termijn vervallen. Het groepsrisico neemt als gevolg van de ontwikkeling niet toe.
Advies Veiligheidsregio Zeeland
Door de veiligheidsregio Zeeland is reactie gegeven met betrekking tot voorgenomen ontwikkeling. Gezien het gegeven dat ten gevolg van de voorgenomen ontwikkeling geen extra personen aan het plangebied worden toegevoegd, de bedrijfswoning op den duur komt te vervallen en het groepsrisico als gevolg van de ontwikkeling niet toeneemt bestaan er volgens de veiligheidsregio geen belemmeringen.
8.7.3 Conclusie
Het onderwerp 'externe veiligheid' werpt geen belemmeringen op voor de planvorming.
Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid
9.1 Economische Uitvoerbaarheid
9.1.1 Exploitatieverplichting
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Dit bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht en maakt ontwikkelruimte voor concrete bouwwerken mogelijk. Onderhavige ontwikkeling wordt door Verhulst in eigen beheer uitgevoerd met behulp van eigen middelen. Voor het verhaal van de kosten die gemoeid zijn met het opstellen en procedureel begeleiden van het bestemmingsplan is tussen de gemeente en Verhulst een anterieure overeenkomst gesloten.
9.1.2 Conclusie
Op basis van het hierboven vermelde is het kostenverhaal voldoende verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk.
9.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan 'Verdubbeling Tractaatweg, Koegorsstraat 12 Sluiskil' is opgesteld om de voorgenomen ontwikkelingen ten behoeve van de uitbreiding van Verhulst juridisch-planologisch mogelijk te maken. De uitbreiding voorziet in de behoefte die het bedrijf heeft. Bij de uitbreiding wordt een goede landschappelijke inpassing bewerkstelligd. De eerder gereserveerde ruimte wordt, doordat de voorheen geldende wijzigingsbevoegdheid met dit plan wordt wegbestemd is, weer geheel bestemd als 'Groen'. In de bestemmingsplanprocedure is daarnaast de mogelijkheid tot het indienen van reacties.
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan diverse overlegpartners. De verkregen reactie zijn waar nodig verwerkt in het plan.
Gezien het bovenstaande wordt het plan maatschappelijk uitvoerbaar geacht.
9.3 Handhaving
De aandacht voor handhaving neemt de laatste jaren sterk toe. Zowel de hogere overheden als de burgers spreken de gemeente in toenemende mate aan op het handhaven van de eigen regels en de rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over de verplichtingen die gemeentebesturen hebben om de eigen regelgeving te handhaven. Het bestemmingsplan vervult een aantal functies op het gebied van handhaving. Een bestemmingsplan is toekomstgericht. Het geeft een beeld van de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen en verwoordt het gemeentelijk beleid ten opzichte van de ontwikkelingen.
Eveneens functioneert het bestemmingsplan als toetsingskader voor bouwplannen en andere werkzaamheden. Hierdoor is het bestemmingsplan bindend voor burgers, bedrijven, instanties en overheid. Om ervoor te zorgen dat handhaving van het bestemmingsplan in de praktijk met succes kan worden afgedwongen, dient aan het volgende te worden voldaan:
- De regels en de verbeelding moeten duidelijk en overzichtelijk zijn;
- Regels moeten zodanig zijn dat duidelijk is wanneer er sprake is van een overtreding en overtredingen moeten herkenbaar/zichtbaar én controleerbaar zijn;
- Het plan dient uitvoerbaar te zijn.
Het onderhavig plan voldoet hieraan.
Handhaving kan plaatsvinden via publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de bepalingen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden.
Daarnaast wordt onderscheiden de preventieve handhaving. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Hoewel het effect van dergelijke middelen niet goed meetbaar is, wordt aan deze middelen toch zeker betekenis toegekend.
Daarnaast zijn in het bestemmingsplan instrumenten van toezicht opgenomen. Gedoeld wordt op afwijkingsbevoegdheden, de bevoegdheid nadere eisen te stellen en de mogelijkheid omgevingsvergunningen te verlenen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.
Hoofdstuk 10 Procedure
10.1 Voorbereidingsfase
10.1.1 Vooraankondiging
Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient voorafgaand aan een procedure van een bestemmingsplan waarin een ruimtelijke ontwikkeling wordt gefaciliteerd, een vooraankondiging te worden gepubliceerd waarin de gemeente aangeeft een bestemmingsplan voor te bereiden. Deze vooraankondiging heeft voor dit plan plaatsgevonden op 8 november 2017 in het Zeeuws Vlaams Advertentieblad (ZVA).
10.1.2 Inspraak
Het concept-ontwerpbestemmingsplan wordt gelijktijdig aan het wettelijk vooroverleg (zie paragraaf 10.1.3) ter inzage gelegd waarbij een ieder in de gelegenheid is een inspraakreactie in te dienen. Van de eventueel te ontvangen reacties wordt te zijner tijd in deze paragraaf verslag gedaan.
10.1.3 Overleg
Conform artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In dit kader is het concept-ontwerpbestemmingsplan voor advies worden toegezonden aan diverse instanties.
Vooroverlegreacties
Het voorontwerp van het bestemmingsplan is op 29 januari 2018 toegestuurd aan de volgende vooroverlegpartners, met het verzoek een reactie op de inhoud van het plan kenbaar te maken.
- 1. Rijkswaterstaat, afdeling Zee en Delta;
- 2. Provincie Zeeland;
- 3. Waterschap Scheldestromen
- 4. Veiligheidsregio Zeeland
Inhoud reactie | Reactie gemeente | |
1. | RWS (mailbericht d.d. 29 januari 2018) | |
Ziet geen aanleiding op het plan een reactie te geven | Hiervan neemt de gemeente kennis. | |
2. | Provincie Zeeland (brieven van 30 januari 2018 en 17 april 2018) | |
Wij verzoeken u de reactietermijn, gesteld op 12 maart 2018, te verdagen met 6 weken. Uiterlijk 20 april 2018 zal de provincie een reactie toesturen. Op 17 april merkte de provincie op dat door de uitbreiding een areaal grond wordt gerealiseerd, dat groter is dan 1 ha. Daardoor ontstaat een extra bedrijventerrein binnen de programmering. Dat is in de ogen van de provincie ongewenst en in strijd met het bundelingsbeleid voor bedrijven. Uitbreiding tot 1 ha is mogelijk en valt binnen de NED-regeling. | De uitbreiding met de bestemming bedrijf bedraagt minder dan 1 ha, en komt voor een belangrijk deel in de plaats voor de wijzigingsbevoegdheid van de bestemming "Groen"naar de bestemming "Bedrijf" die was opgenomen in het bestemmingsplan "Verdubbeling Tractaatweg N62", voor de gronden ten zuiden van de huidige bedrijfslocatie van Verhulst. In die zin is er geen sprake van het doorkruisen van het bundelingsprincipe voor bedrijvigheid, zoals dat in het provinciale beleid is opgenomen. Overigens is het saillant op te merken dat de provincie de uitbreidingslocatie ten westen van de Koegorsstraat aan de initiatiefnemer van het bestemmingsplan verkocht voor "bedrijfsdoeleinden". | |
3. | Waterschap Scheldestromen (reactie per brief van 12 februari 2018) | |
Het plan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. | Hiervan neemt de gemeente kennis. | |
4. | Veiligheidsregio Zeeland (mailreactie 14 maart 2018) | |
Door de ontwikkeling die het bestemmingsplan beschrijft, neemt het aantal personen in het plangebied niet toe. Bovendien zal de bedrijfswoning op termijn vervallen. Aangezien het groepsrisico door deze ontwikkeling niet toeneemt, zien wij geen aanleiding om op het punt van de externe veiligheid op dit bestemmingsplan te adviseren. | De gemeente neemt hiervan kennis. |
10.2 Ontwerpfase
Na afronding van het vooroverleg wordt de formele bestemmingsplanprocedure gestart. De aanpassingen die eventueel volgen uit de overlegreacties worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Ook worden er - indien nodig - ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan moet in de Staatscourant worden geplaatst en dient ook via elektronische weg te geschieden.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Van de eventueel te ontvangen zienswijzen wordt te zijner tijd in deze paragraaf verslag gedaan.
10.3 Vaststellingsfase
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot vergunningverlening kan worden overgegaan.
Bijlage 1 Vrijstellingskaart Terneuzen 2017
Bijlage 1 Vrijstellingskaart Terneuzen 2017
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Ecologische Quickscan
Bijlage 1 Ecologische quickscan
Bijlage 2 Stikstofonderzoek In Het Kader Van De Wet Natuurbescherming, Kuipercompagnons, 19 April 2018
Bijlage 3 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 3 Onderzoek externe veiligheid
Bijlage 4 Aanmeldformulier Watertoets
Bijlage 4 Aanmeldformulier watertoets
Bijlage 5 Berekening Verhard Oppervlakte Ivm Watercompensatie
Bijlage 5 Berekening verhard oppervlakte ivm watercompensatie