Mobiliteit Masterplan II Tholen
Bestemmingsplan - gemeente Tholen
Vastgesteld op 27-06-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
het bestemmingsplan 'Mobiliteit Masterplan II Tholen' met identificatienummer NL.IMRO.0716.BPMobMasterpIITLN-VG01 van de gemeente Tholen.
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
Verdere begrippen in alfabetische volgorde:
1.3 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar – ingevolge de regels – regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft.
1.5 Aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 Antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.7 Antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.8 Archeologisch deskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek, in het bezit van een opgravingsbevoegdheid.
1.9 Archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.10 Archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.11 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.12 Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
1.13 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.
1.15 Bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.16 Bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.17 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.18 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.19 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.
1.20 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 Bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.22 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.23 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 Bouwwerk, geen gebouwen zijnde
een bouwwerk, niet zijnde een gebouw.
1.25 Bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.26 Dakkapel
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.27 Evenement
een gebeurtenis, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.
1.28 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 Hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.30 Molendeskundige
de vereniging De Zeeuwse Molen of de Hollandsche Molen dan wel een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake molens.
1.31 Nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.32 Overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.
1.33 Peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
2.1 Afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 Bouwhoogte van een (schotel)antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde installatie: tussen de voet van de installatie en het hoogste punt van de installatie.
2.3 Bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 Breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5 Dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 Goothoogte van een bouwwerk
- a. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
- b. bij meerdere/ verschillende (hellende) dakvlakken met verschillende goot- en/of boei-boordhoogten wordt de goot- en/of boeiboordhoogte gemeten bij het dakvlak, waarvan de verticale projectie meer bedraagt dan 50% van het grondoppervlak van een gebouw;
- c. bij toepassing van een lessenaarsdak wordt goothoogte gemeten op het hoogste snijpunt van het dakvlak met de daaronder gelegen gevel: onder de gevel wordt tevens verstaan het hart van de scheidsmuren met een gebouw op een aangrenzend bouwperceel.
2.7 Inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 Oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk.
2.9 Vloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, kleinschalige speelvoorzieningen, ballenvangers, ontmoetingsplaatsen, voet- en fietspaden geluidwerende voorzieningen, reclame-uitingen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals water-infiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
gebouwen en overkappingen | bouwwerk, geen gebouw zijnde | |
a. op deze gronden mag worden gebouwd: | uitsluitend voor ontmoetingsplaatsen en voor nutsvoorzieningen | ja |
b. de hoogte bedraagt niet meer dan: | zie aanduiding 'maximale bouwhoogte'; en anders 3 m | - |
1. bewegwijzering | niet van toepassing | 4,5 m |
2. straatmeubilair | niet van toepassing | 3 m |
3. lichtmasten en overige masten | niet van toepassing | 9 m |
4. ballenvangers | niet van toepassing | 4 m |
4. overig bouwwerk, geen gebouw zijnde | niet van toepassing | 3 m |
5. vrijstaande antennemast | niet van toepassing | 15 m |
c. de oppervlakte bedraagt niet meer dan: | 15 m2 | - |
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
- b. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, kleinschalige speelvoorzieningen, ontmoetingsplaatsen, geluidwerende voorzieningen, horecaterrassen, niet-permanente vent- en standplaatsen voor ambulante handel, reclame-uitingen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals water-infiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
Hoofdgebouw | gebouwen en overkappingen | bouwwerk, geen gebouw zijnde | |
1. op deze gronden mag worden gebouwd: | uitsluitend voor ontmoetingsplaatsen en voor nutsvoorzieningen | ja | |
a. binnen het bouwvlak | ja | ja, ook buiten het bouwvlak | ja, ook buiten het bouwvlak |
2. de hoogte bedraagt niet meer dan: | 4 meter | zie aanduiding 'maximale bouwhoogte'; en anders 3 m | - |
a. bewegwijzering | niet van toepassing | 4,5 m | |
b. straatmeubilair | niet van toepassing | 3 m | |
c. lichtmasten en overige masten | niet van toepassing | 9 m | |
d. overig bouwwerk, geen gebouw zijnde | niet van toepassing | 3 m | |
e. vrijstaande antennemast | niet van toepassing | 15 m | |
3. de oppervlakte bedraagt niet meer dan: | Binnen het bouwvlak niet gemaximeerd | 15 m2 | - |
4.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. evenementen zijn toegestaan.
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 2’ aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het behoud, de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
- 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
- c. het bepaalde in 5.2 onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk, waarvan de oppervlakte van de verstoring niet meer dan 250 m2 bedraagt;
- 3. een bouwwerk dat niet dieper dan 40 cm wordt geplaatst.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming ‘Waarde – Archeologie - 2’ geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Maten en bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
10.2 Parkeren
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien;
- b. De omgevingsvergunning voor het bouwen kan alleen worden verleend als wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals opgenomen in het 'Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan - Tholen 2009-2018' (d.d. 16 december 2008);
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde sub a. en c. en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
- d. De omgevingsvergunning voor het afwijken wordt uitsluitend verleend indien de verwachte effecten inzichtelijk zijn gemaakt en is aangetoond op welke wijze de hinder voor de directe omgeving wordt geminimaliseerd.
- e. Gerealiseerde parkeervoorzieningen mogen niet zodanig worden gewijzigd, dat hierdoor niet meer voldoende parkeergelegenheid aanwezig is, zoals opgenomen in het 'Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan - Tholen 2009-2018' (d.d. 16 december 2008).
- f. Indien de beleidsregels zoals geformuleerd in het 'Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan - Tholen 2009-2018' gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt bij de toetsing aan de voorgaande leden rekening gehouden met deze wijziging.
10.3 Duurzame ontwikkeling
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%;
- c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotbepaling
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Mobiliteit Masterplan II Tholen', gemeente Tholen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Tholen is voornemens om aan de Molenvlietsedijk een mobiliteitshub te realiseren. De mobiliteitshub maakt onderdeel uit van een grootschaligere herstructurering van het gebied ten westen van de Molenvlietsedijk waarbij de oude schoolgebouwen worden gesloopt, het Calvijn College wordt gerenoveerd of vervangen en het voetbalcomplex mogelijk uitgebreid. Dat gedeelte wordt dan ook met prioriteit opgepakt. Om de mobiliteitshub mogelijk te maken wordt een bestemmingsplan in procedure gebracht.
De mobiliteitshub heeft tot doel een bijdrage te leveren aan:
- het gastvrij ontvangen van bezoekers;
- een verbeterde bereikbaarheid van de medische functies in de Vliethof;
- een goede infrastructuur voor het openbaar vervoer;
- klimaatadaptatie.
De mobiliteitshub zal bestaan uit circa 150 parkeerplaatsen, 180 overdekte fietsparkeerplaatsen, een overkapte wachtruimte met een openbaar toilet, een fietsreparatiezuil en mogelijk een pakketservice en toeristeninfopunt. Tot slot worden ook
kiss & ridestroken voorzien voor de Montesorrischool, flextaxi’s en Thoverbusjes.
Een gedeelte van de herinrichting in het kader van de mobiliteitshub is mogelijk binnen de geldende bestemming ‘Groen’ en/of ‘Verkeer’. Het overgrote deel van het plangebied heeft de bestemming 'Sport'. Binnen deze bestemming is de herinrichting van de mobiliteitshub niet mogelijk. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, is voorliggend bestemming opgesteld.
1.2 Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de noordwestzijde van de vesting Tholen, tussen de wijk Dalempolder in het noordoosten en het maatschappelijk cluster aan de westzijde. Dit maatschappelijk cluster betreft het Calvijn College, de Montessori-basisschool de Kraal en Koninklijke Muziekvereniging Concordia Tholen. Het plangebied wordt omgeven door de Molenvlietsedijk en de Zoekweg. Het plangebied bestaat (deels) uit de kadastrale percelen TLN00-N-1676, TLN00-N-2012, TLN00-N-1590 en TLN00-N-1211.
Figuur 1.1 geeft de globale ligging van het plangebied weer.
Figuur 1.1 Globale ligging plangebied (Bron: Google Maps, bewerking Rho adviseurs)
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.3.1 Bestemmingsplan 'Masterplan Tholen'
Het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is 'Masterplan Tholen', vastgesteld door de gemeenteraad van Tholen op 24 januari 2019. Het grootste deel van het plangebied is bestemd als 'Sport'. De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor sportvelden en sporthallen met het daarbij behorende verenigingsleven. Daarnaast geldt de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - lichtmast', de maatvoering 'maximum bebouwingspercentage: 25%' en 'maximum bouwhoogte: 10 m'.
Aan de randen van het plangebied bevinden zich gronden met de bestemming 'Groen'. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groen.
Ook hebben de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' en zijn ze, naast de andere bestemmingen die hiervoor zijn genoemd, mede bestemd voor het behoud, de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en aanwezige vindplaatsen. Paragraaf 4.5.1 gaat in op de wijze waarop in dit bestemmingsplan met deze waarden is omgegaan.
Een deel van de gronden aan de zuidkant van het plangebied zijn aangeduid als 'vrijwaringszone - molenbiotoop' voor behoud en/ of herstel van de aanwezige molen als werktuig. De molenbiotoop beoogt de windvang van de molen 'De Hoop' aan de Oudelandsepoort te waarborgen. Paragraaf 4.5.2 licht toe dat en op welke wijze deze windvang met de ontwikkeling van 'Mobiliteit Masterplan II Tholen' geborgd blijft.
Figuur 1.2 Uitsnede (globale weergave) bestemmingsplan 'Masterplan Tholen' (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, bewerkt: Rho adviseurs)
1.3.2 Parapluherziening Parkeren Tholen
Binnen de gemeente Tholen is ook het bestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeren Tholen' van toepassing, vastgesteld door de gemeenteraad van Tholen op 11 oktober 2018. Deze parapluherziening is vastgesteld om een gemeentedekkende regeling te hebben voor parkeren en laden en lossen. Dit plan wijzigt alle ruimtelijke plannen in de gemeente op dit onderdeel, met uitzondering van de plannen waar al een specifieke regeling was opgenomen voor parkeren.
Paragraaf 4.10 gaat nader in op de wijze waarop in dit bestemmingsplan en daarmee in de mobiliteitshub met het aspect parkeren wordt omgegaan.
1.3.3 Parapluherziening Woonvormen
Tot slot heeft de gemeenteraad van Tholen op 18 juni 2020 de beleidsnota 'Beleid huisvesting internationale werknemers' vastgesteld. Dit beleid biedt de kaders voor het faciliteren van huisvesting van internationale werknemers. Deze parapluherziening heeft geen invloed op het planvoornemen.
1.4 Goede Ruimtelijke Ordening
Omdat de mobiliteitshub en bijbehorende voorzieningen niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Masterplan Tholen' passen, is een nieuw bestemmingsplan voorbereid. In deze toelichting is het plan voor de mobiliteitshub getoetst aan relevante beleids- en omgevingsaspecten, zie hoofdstukken 3 en 4. Daaruit volgt dat deze aspecten geen belemmering zijn voor (de uitvoerbaarheid van) het plan en dat het plan voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
1.5 Leeswijzer
Deze toelichting heeft de volgende opzet:
- hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en beoogde situatie van het plangebied;
- hoofdstuk 3 bevat de toetsing van de beoogde ontwikkeling aan het beleidskader;
- hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten;
- hoofdstuk 5 gaat in op de juridische planbeschrijving;
- in hoofdstuk 6 is ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie Plangebied
Het plangebied betreft de percelen behorende bij de oude schoolgebouwen van CNS de Regenboog en de Eben-Haëzerschool en obs Ter Tolne . De gebouwen staan al een aantal jaar leeg, een deel van de gebouwen is al gesloopt. De overige delen van het plangebied zijn groen ingericht met o.a. opgaande struiken en bomen. Naast de schoolgebouwen is een bestraat schoolplein aanwezig.
De scholen CNS de Regenboog, de Eben-Haëzerschool en obs Ter Tolne zijn met ingang van het schooljaar 2021/2022 gehuisvest in de Brede School Tholen aan de Abraham Beeckmanlaan ten noordwesten van het plangebied.
Aan de noordzijde bevinden zich woningen en een parkeerterrein. Aan de westzijde bevindt zich een maatschappelijk cluster bestaand uit het Calvijn College, Montessori-basisschool de Kraal en Koninklijke Muziekvereniging Concordia Tholen. Aan de oost- en zuidzijde bevinden zich ook woningen. Het plangebied wordt begrensd door de Molenvlietsedijk en de Zoekweg.
Figuur 2.1 Ligging van het plangebied (blauw omkaderd, datum luchtfoto begin 2022) (Bron: Google Maps, bewerking Rho adviseurs)
Figuur 2.2 Het plangebied gezien vanaf de Zoekweg (Bron: Google Maps)
Figuur 2.3 Het plangebied gezien vanaf de Molenvlietweg (Bron: Google Maps)
Figuur 2.4 Een deel van het plangebied is braakliggend
Figuur 2.5 Het voormalige schoolplein
2.2 Beoogde Ontwikkeling
De gemeente Tholen is voornemens om binnen het plangebied een mobiliteitshub te realiseren. Deze mobiliteitshub maakt onderdeel uit van een grootschaligere herstructurering van het gebied ter westen van de Molenvlietsedijk waarbij de oude schoolgebouwen worden gesloopt, het Calvijn College wordt gerenoveerd of vervangen en het voetbalcomplex mogelijk uitgebreid. De realisatie van de mobiliteitshub is de eerste stap om te komen tot de gewenste herstructurering. Hiervoor is het noodzakelijk dat de voormalige schoolpanden van CNS de Regenboog en de Eben Haëzerschool worden gesloopt. Naast de sloop van de panden zullen ook de schoolpleinen en een klein deel van het aanwezige groen worden verwijderd.
De mobiliteitshub zal bestaan uit:
- circa 150 parkeerplaatsen; waarvan 10 met laadmogelijkheden, 5 voor minder validen en 3 voor deelmobiliteit;
- een overkapte wachtruimte met openbare toilet, een fietsreparatiezuil, eventueel een pakketservice en toeristeninfopunt;
- een overdekte fietsenstalling met circa 180 plaatsen; waarvan 15 voor deelfietsen/ scooters en met x-aantal laadmogelijkheden;
- een kiss&ride-strook voor Flextaxi's, Thoverbusjes etc;
- een kiss&ride-strook voor Montessorischool De Kraal.
De mobiliteitshub heeft tot doel een bijdrage te leveren aan het gastvrij ontvangen van bezoekers, een verbeterde bereikbaarheid van de medische functies in de Vliethof, een goede infrastructuur voor het openbaar vervoer en aan een klimaatadaptatieve inrichting van de openbare ruimte.
Figuur 2.4 Concept beoogde ontwikkeling, rood omkaderd plangebied met de mobiliteitshub (Bron: gemeente Tholen)
Hoofdstuk 3 Beleidsaspecten
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Toetsingskader
In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
- 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- 2. duurzaam economisch groeipotentieel
- 3. sterke en gezonde steden en regio's
- 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Binnen deze prioriteiten zal aandacht zijn voor de onderlinge verwevenheden en spanningen daartussen en voor thema’s en opgaven die daar dwars doorheen lopen, zoals leefomgevingskwaliteit, gezondheid, cultureel erfgoed, water, bodem en (nationale) veiligheid.
Binnen de prioriteiten hanteert het Rijk drie afwegingsprincipes die helpen om beleidskeuzes te maken:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal
- 3. Afwentelen wordt voorkomen
Toetsing en conclusie
De ontwikkeling bevindt zich binnen bestaand stedelijk gebied van de gemeente Tholen. Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met Rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Toetsingskader
Naast de NOVI is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones van buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Toetsing en conclusie
In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen gebieden gelegen waaraan een rijksbelang vanuit het Barro is toegekend.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening en de ladder voor duurzame verstedelijking
Toetsingskader
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd en is de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ hieraan toegevoegd. Overheden dienen op grond van het gewijzigde Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren om tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling te komen. Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke uimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in artikel 3.1.6 van het Bro. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. In de
nieuwe systematiek worden de huidige definities niet gewijzigd. Ten aanzien van de “treden” van de Ladder zijn er wel wijzigingen: in de nieuwe Ladder zijn de treden 1 en 2 samengevoegd en trede 3 is geschrapt, waardoor er geen sprake meer is van verschillende treden.
De Ladder stelt dat voldaan wordt aan de Ladder als de woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied.
In artikel 1.1.1 Bro worden relevante begrippen gedefinieerd. De wet verstaat onder stedelijke ontwikkeling de ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. Een woningbouwontwikkeling valt onder de definitie van stedelijke ontwikkeling als deze groter is dan 11 woningen. Dit is gedefinieerd in de overzichtsuitspraak van de Raad van State 28 juni 2017; (ECLI:NL:RVS:2017:1724)
Toetsing en conclusie
Voorliggende planontwikkeling betreft het realiseren van mobiliteitshub. In het Masterplan Tholen zijn duidelijke ambities vastgelegd om de binnenstad van Tholen aantrekkelijk te houden en verder te ontwikkelen voor bewoners en bezoekers/toeristen. Naast een goede bereikbaarheid zijn daarbij goede parkeervoorzieningen van belang. In het Mobiliteitsplan Tholen 2022-2030 wordt het plangebied als de meest logische en kansrijke locatie voor uitbreiding van parkeermogelijkheden voor bezoekers beschouwd. Zie hiervoor bijlage 1. Op deze locatie is dubbelgebruik mogelijk, zoals parkeren ten behoeve van bezoekers van de binnenstad, parkeren ten behoeve van het medische centrum De Vliethof en parkeren voor overige functies in het gebied. De totale parkeeropgave voor bezoekers/toeristen bedraagt volgens het Mobiliteitsplan circa 300 parkeerplaatsen. In het plangebied kunnen hiervan circa 150 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. In de Regionale Mobiliteitsstrategie wordt uitgegaan van het realiseren van mobiliteitshubs waar hoogwaardig openbaar vervoer aansluit op fijnmazige mobiliteit zoals een haltetaxi of deelvervoer. Zie hiervoor ook paragraaf 3.3.1. Het plangebied is bij uitstek geschikt voor een dergelijke hubfunctie gelet op de aanwezigheid van het medisch centrum (tevens steunpunt van Ziekenhuis Bravis), nabijheid van sport- en onderwijsvoorzieningen en relatie met de binnenstad die op zeer korte afstand van de beoogde mobiliteitshub ligt.
Daarnaast kan opgemerkt worden dat het plangebied, bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, al een stedelijke functie heeft. Voorgenomen ontwikkeling sluit derhalve aan op gronden waar in de huidige situatie reeds een stedelijke functie gesitueerd is. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied en voorziet in een reële behoefte. Geconcludeerd kan worden dat een nadere toelichting als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Bro hier achterwege kan blijven.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Zeeuwse Omgevingsvisie
Toetsingskader
De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen voor de periode tot 2050, de Zeeuwse ambities voor 2050 en de tussendoelen voor 2030.
De Zeeuwse Omgevingsvisie beschrijft vier Zeeuwse Ambities voor 2050:
- 1. uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland;
- 2. balans in de grote wateren en het landelijk gebied;
- 3. een duurzame en innovatieve economie;
- 4. klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.
De gewenste richting om de fysieke leefomgeving te ontwikkelen en te beschermen verschilt per gemeente en is afhankelijk van specifieke kenmerken en identiteit van een plek. De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie Zeeland.
Toetsing
Voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan het leefbaar en bereikbaar houden van de binnenstad van Tholen. Door de realisatie van de mobiliteitshub ontstaat er een verbeterde bereikbaarheid van de medische functies in de Vliethof, een goede infrastructuur voor het openbaar vervoer, klimaatadapatie en worden bezoekers gastvrij ontvangen. Het plan gaat uit van een hoogwaardige kwaliteit van de openbare ruimte, waarbij voldoende ruimte wordt geboden voor groenvoorzieningen een klimaatadaptieve inrichting ter plaatse en tussen de parkeerplaatsen.
Conclusie
De ontwikkeling sluit, gezien het voorgaande, aan bij het provinciaal beleid.
3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening 2018
Toetsingskader
Een aantal onderwerpen uit het Omgevingsplan Zeeland 2018 is juridisch vertaald in de Provinciale Omgevingsverordening 2018. Verder zijn er algemene regels opgenomen die betrekking (kunnen) hebben op zowel het buitengebied als het bestaande stedelijke gebied.
Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan Zeeland 2018.
Toetsing en conclusie
Voor dit bestemmingsplan zijn geen regels uit de Provinciale Omgevingsverordening 2018 van belang. Het plangebied is conform de provinciale verordening aangemerkt als ‘bestaand bebouwd gebied’. De gronden binnen het plangebied bestaan uit diverse
stedelijke functies (voormalige schoollocatie). Daarnaast geldt voor het bestaand bebouwd gebied dat het wenselijk is om dit gebied beter te benutten, door herstructurering, intensivering en/of transformatie. Gesteld wordt, dat het bestemmingsplan past binnen de geldende provinciale beleidskaders.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionale Mobiliteitsstrategie
Toetsingskader
Op 26 oktober 2021 is de regionale mobiliteitsstrategie vastgesteld. De Zeeuwse gemeenten, betrokken organisaties en de Provincie Zeeland hebben toegewerkt naar de Regionale Mobiliteitsstrategie Zeeland. In deze strategie staat hoe de komende jaren de overstap gemaakt kan gaan worden naar schoon, snel en slim vervoer met als basis een stevig netwerk van de bus, trein en boot. Vanaf 2025 kunnen reizigers in Zeeland kiezen uit een ideale mix van (openbare) vervoersmiddelen (klein en groot), opstappunten waar comfortabel gewacht kan worden en kunnen zij gebruik maken van slimme apps waar reizen gepland, geboekt en tegelijk betaald kunnen worden. De vervoersbehoeften van de reiziger staan in de strategie centraal. De grootste verbeteringen zijn vanaf 2025 merkbaar voor de reiziger.
Toetsing en conclusie
In de Regionale Mobiliteitsstrategie is aangegeven waar de beoogde mobilieitshubs voor hoogwaardig openbaar vervoer aansluiten op fijnmazige mobiliteit zoals een haltetaxi of deelvervoer. De voorgenomen mobiliteitshub is aangegeven op figuur 3.1.
Figuur 3.1 Kaart provincie Zeeland met daarop ambities voor een hub ontwikkeling, rood omcirkeld het plangebied (Bron: Provincie Zeeland, bewerking Rho adviseurs)
Het plangebied is namelijk bij uitstek geschikt voor een dergelijke hubfunctie gelet op de aanwezigheid van het medisch centrum (tevens steunpunt van Ziekenhuis Bravis), de nabijheid van sport- en onderwijsvoorzieningen en relatie met de binnenstad op korte afstand. Daarnaast zal de mobiliteitshub een bijdrage te leveren aan het gastvrij ontvangen van bezoekers, een verbeterde bereikbaarheid, een goede infrastructuur voor het openbaar vervoer en aan klimaatadaptatie. Het plan is daarmee in lijn met de Regionale Mobiliteitsstrategie.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Toekomstvisie Tholen 2025
Toetsingskader
In de toekomstvisie voor de gemeente Tholen is in hoofdlijnen het lange-termijnbeleid van de gemeente vastgelegd. De visie vormt het 'casco' waarbinnen ontwikkelingen de komende decennia kunnen plaatsvinden. Daarnaast wordt een uitwerking op de visie gegeven. Hierbij zijn verschillende thema's die betrekking hebben op wonen, werken en leven op Tholen uitgewerkt.
In de toekomstvisie wordt specifiek de ambitie uitgesproken om bereikbaarheid en leefbaarheid te optimaliseren, een goede verkeers- en parkeersituatie te realiseren en een aantrekkelijke ingerichte openbare ruimte te creëren.
Toetsing en conclusie
Voorliggend plan draagt bij aan het verbeteren van de bereikbaarheid, leefbaarheid en toegankelijkheid van Tholen. Er wordt concreet invulling gegeven aan het doel om een parkeerterrein aan de rand van de binnenstad te creëren en zo auto’s aan de rand (van de binnenstad) op te vangen. Hierdoor ontstaat een veiliger en voor langzaam verkeer en voetgangers toegankelijkere binnenstad. Het plan is daarmee in lijn met de Toekomstvisie Tholen 2025.
3.4.2 Groenplan 2019-2023
Toetsingskader
De gemeente Tholen heeft in 2018 haar groenplannen geactualiseerd tot één integraal groenplan. Het Groenplan geeft het belang van het groen voor de kernen aan en omschrijft hoe de gemeente omgaat met het groen, hoe het groen wordt ingericht en hoe het wordt beheerd. Het Groenplan verwoordt hoe de waarden die openbaar groen heeft in de kernen, kunnen worden vergroot en wat daarvoor nodig is.
Het Groenplan omschrijft dat de gemeente zich erop richt om de samenleving en de openbare ruimte aan te passen aan actuele en verwachte klimaatveranderingen en de effecten daarvan (klimaatadaptatie). Hiervoor zet de gemeente in op de ontwikkeling van openbaar groen. Een ander accent is de aandacht voor het vergroten van de ecologische waarde van het openbaar groen. De gemeente wil sterke ruimtelijke hoofdstructuren realiseren en wil hiervoor onder andere de bestaande boomstructuur langs de Molenvlietsedijk aanvullen en versterken.
Toetsing en conclusie
In het Groenplan is de Molenvlietsedijk aangewezen als project. Binnen het project 'Toekomstig Tholen' wordt de boomstructuur aangevuld, zodat een dubbele landschappelijke boomstructuur ontstaat. Binnen dit bestemmingsplan zal een robuuste groenstructuur langs Molenvlietsedijk en Zoekweg de ruimtelijke hoofdstructuur versterken en biedt dit ruimte voor een diverse inrichting (bloemrijk gazon, bomen, heesters en vaste planten) waarmee de ecologische waarde wordt vergroot en het groen onderling wordt verbonden. De groene inrichting van het parkeerterrein en de afschermende groenstrook met (inheemse) struiken en bomen dragen hier ook aan bij.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
In de volgende paragrafen worden de omgevingsaspecten behandeld die binnen de ruimtelijke ordening, en daarmee dus ook voor dit bestemmingsplan, van belang zijn. Veel aandacht gaat daarbij uit naar de milieuaspecten, aangezien de beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe zijn gegroeid. Het milieubeleid stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen en is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.
4.1 Bodem
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de beoogde functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging, dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Toetsing en conclusie
Verder is historisch onderzoek uitgevoerd om na te gaan of volgens de Wet bodembescherming bodemverontreiniging bekend is die gesaneerd moet worden: dit blijkt niet het geval. Uit bekende bodemonderzoeken blijkt dat de bodem ten hoogste licht verontreinigd is. Dit komt overeen met de bodemkwaliteitsklasse wonen volgens de Nota bodembeheer-bodemkwaliteitskaart. Conclusie is dat ook op grond van de Wet bodembescherming geen actie nodig is: het plan kan op grond van bodemaspecten worden vastgesteld
Binnen het plangebied van het beoogde bestemmingsplan voor de mobiliteitshub zullen gronden die bestemd zijn als 'Sport' en 'Groen' worden omgezet naar de bestemming 'Verkeer' en 'Groen'. Daarmee is geen bodemgevoeliger gebruik voorzien en is in het kader van de bestemmingsplanprocedure geen bodemonderzoek noodzakelijk.
4.2 Niet-gesprongen Explosieven
Toetsingskader
In een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog (WO II).
Toetsing en conclusie
Uit informatie van het Zeeuws Bodemvenster blijkt dat er in de buurt van het plangebied geen aandachtsgebieden zijn aangeduid. Het plangebied is daarmee niet verdacht op het voorkomen van CE.
Van de gebieden die 'wit' zijn op de explosievenkaart is het uit historisch oogpunt niet bekend dat hier oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden. Uit historisch oogpunt is het aannemelijk dat hier geen vliegtuigbommen liggen. Het is echter niet uit te sluiten dat er geen conventionele explosieven kunnen liggen. Wanneer er binnen deze gebieden grondroerende werkzaamheden moeten worden uitgevoerd, hoeft vooraf aan de werkzaamheden geen vooronderzoek te worden uitgevoerd conform de bestaande regelgeving. Het protocol “Toevalstreffer CE uit de WO II” is echter wel van toepassing op deze gebieden. Dit betekent dat de werkzaamheden stil gelegd moeten worden als er een verdenking op een niet gesprongen explosief bestaat en (indien dat zo is) een melding van vondsten moet worden ingediend.
Figuur 4.1 Aandachtsgebied niet-gesprongen explosieven, rood omcirkeld het plangebied (Bron: Zeeuws Bodemvenster)
4.3 Water
Toetsingskader
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Ten behoeve van het wijzigingsplan is het aanmeldformulier van het waterschap voor de watertoets ingevuld voor (zie bijlage 2). Dit aanmeldformulier moet voorgelegd worden aan het waterschap.
Toetsing en conclusie
Uit het aanmeldformulier blijkt dat er geen belangrijke aandachtspunten voor de waterhuishouding zijn.
4.4 Ecologie
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
In de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht tot één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura 2000-gebieden
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) h wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. In de provincie Zeeland heten deze gebieden dan ook NNZ (Natuurnetwerk Zeeland). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in het beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In het Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zeeland
In de provincie Zeeland worden in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage IV bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos , wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Natura 2000/Natuurbeschermingswet
Het plangebied is geen Beschermd Natuurmonument of Natura 2000-gebied. De afstand tot een Natura 2000-gebied bedraagt circa 1.800 meter. Dit betreft het Natura 2000-gebied 'Zoommeer', zie figuur 4.2.
Figuur 4.2 Ligging van de planlocatie (blauw omcirkeld) ten opzichte van Natura 2000-gebied (Bron: Provincie Zeeland)
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De gevolgen voor verzuring en vermesting zijn niet op voorhand uit te sluiten daarom is onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie. De berekening naar de aanleg- en gebruiksfase en de bijbehorende memo zijn opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting. Het onderzoek geeft aan dat er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/jr voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase. Op grond van de Wet natuurbescherming voor het onderdeel Natura 2000-gebieden zijn er qua stikstofdepositie geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit project. De
Natuurnetwerk Zeeland
Het plangebied ligt niet in een gebied dat begrensd is in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). Het dichtstbijzijnde gebied dat deel uitmaakt van het NNZ ligt op ongeveer 50 meter. Dit is het gebied 'bestaande natuur binnendijk nieuw'. De geplande activiteit ligt op geruime afstand van de gebieden. De bouw en het gebruik van de woningen hebben vanwege de afstand en de ligging geen negatief effect op de natuurwaarden van de gebieden die zijn begrensd in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland.
Figuur 4.3 Ligging plangebied (rood omkaderd) ten opzichte van Natuurnetwerk Zeeland (Bron: Provincie Zeeland)
Soortenbescherming
Quickscan ecologie
Ten behoeve van de ontwikkeling is in een eerdere fase en in het kader van de sloop van de bestaande bebouwing een quickscan ecologie uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 4. Deze quickscan gaat nog uit van de invulling van het plangebied met een voetbalveld. Die ontwikkeling is niet meer actueel maar de resultaten van de quickscan zijn wel actueel en bruikbaar voor deze planologische procedure. Het volgende is op basis van de quickscan geconcludeerd.
In het plangebied of binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden, zijn de volgende potentiële natuurwaarden aangetroffen waar rekening mee gehouden dient te worden:
- Aannemelijke kans op de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen in de te slopen bebouwing en eventueel te kappen bomen en de mogelijke functie als vliegroute van de watergang ten noorden van het plangebied;
- Algemene broedvogels (niet jaarrond beschermd);
- Kans op de vestiging van rugstreeppad indien water stagneert tijdens de voortplantingsperiode .
Effecten
Doordat de werkzaamheden op het land plaatsvinden, relatief beperkt van aard zijn, en preventief afdoende maatregelen kunnen worden getroffen, zijn over het algemeen géén negatieve effecten op strikter beschermde soorten te verwachten, echter is het noodzakelijk nader onderzoek uit te voeren naar vleermuizen, om actueel gebruik van de bebouwing en te kappen bomen vast te kunnen stellen voorafgaand aan ingrepen. Indien nabij de de watergang in het noorden openbare verlichting is voorzien, is het raadzaam deze te onderzoeken op de functie als vliegroute voor vleermuizen. Na uitvoer van het onderzoek kunnen, indien noodzakelijk, gepaste maatregelen worden getroffen. Doordat het plan ruimschoots voorziet in groen én gebouwen vrij eenvoudig geschikt kunnen worden gemaakt voor vleermuizen, worden geen blijvende effecten op vleermuizen verwacht. Door conform het advies preventief rekening te houden met eventueel broedende vogels en de vestiging van de rugstreeppad wordt voorkomen, worden effecten eenvoudig voorkomen.
Nader onderzoek
Aanbevolen wordt om nader onderzoek uit te voeren naar vleermuizen met een bat detector conform het vleermuizenprotocol versie 2017 naar een kraamverblijf, zomerverblijf, paarverblijf en winterverblijf en eventueel vliegroutes. Dit onderzoek dient te bestaan uit meerdere onderzoeksmomenten in de periode periode midden mei - 1 oktober.
Preventieve maatregelen
Ten aanzien van broedvogels algemeen wordt aanbevolen zowel de sloop als het verwijderen van beplantingen én het grondwerk bij voorkeur te plannen buiten het broedseizoen: na 1 augustus en vóór 1 maart. Vogels broeden soms ook eerder of later (in gebruik zijnde nesten zijn beschermd, los van de periode), echter is de kans hierop vrij klein. Werken binnen deze periode is mogelijk, wanneer het plangebied tijdig is vrijgemaakt van beplantingen e.d. Indien men dit van plan is, is het raadzaam advies in te winnen bij een ter zake deskundige.
Bij grondwerkzaamheden in de voortplantingsperiode van rugstreeppad (globaal april tot augustus, soms tot in september) dient men te voorkomen dat ondiepe waterplassen ontstaan en rugstreeppad zich alsnog vestigt.
Nader onderzoek ecologie
Naar aanleiding van de uitgevoerde quickscan ecologie is een jaarrond onderzoek uitgevoerd naar de potentie van het te slopen gebouw naar de aanwezigheid van vleermuizen. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 5. Het volgende is geconcludeerd.
Bebouwing voormalige scholen CNS de Regenboog en Eben Haëzerschool
In de voormalige bebouwing van deze scholen zijn beschermde functies aangetroffen waarvoor een ontheffing in kader van de Wet natuurbescherming onderdeel soortbescherming is benodigd. Omdat er een grote kraamkolonie is vastgesteld (minimaal 92 vrouwtjes gewone dwergvleermuis) dient er aanvullende compensatie plaats te vinden door het ophangen van 4 kraamkasten in de directe omgeving van de bestaande kolonie. Na het doorlopen van de gewenningsperiode (1 volledig kraamseizoen) en ontvangst van de ontheffing kan na 1 september de sloop van beide scholen aanvangen.
Voor het aanvragen van een dergelijke ontheffing dienen de alternatieven evenals het wettelijk belang, alternatievenonderzoek en behoud van de gunstige staat van (de lokale) staat van instandhouding zorgvuldig nader te worden onderbouwd.
Ter Tolne en portable Units
In de te slopen bebouwing van Ter Tolne en de portable units zijn geen beschermde soorten aangetroffen met het uitgevoerde (jaarrond) onderzoek. Door sloop buiten het kwetsbaar actieve vleermuisseizoen (1 april t/m 1 november) te plannen en/of in het actieve vleermuisseizoen alleen in de lichturen van de dag te werken wordt verstoring voorkomen. Gelet op de beschermde functies in de overige gebouwen is ecologische begeleiding vereist tijdens de sloop.
Voor broedvogels geldt dat slopen buiten het kwetsbaar broedseizoen verstoring kan voorkomen en/of dat werkzaamheden ruim voor het broedseizoen worden opgestart en dan vervolgens onafgebroken worden uitgevoerd.
Ecologisch werkplan
Vervolgens is ten behoeve van de ontwikkeling een ecologisch activiteitenplan opgesteld. Zie hiervoor bijlage 6. Het volgende kan geconcludeerd worden.
Vooruitlopend op het nader onderzoek naar vleermuizen zijn in de directe omgeving 11 vleermuiskasten geplaatst. De werkzaamheden zijn uitgevoerd onder begeleiding van een ecoloog. Na de sloop van het basisscholencomplex wordt er geen nieuw gebouw meer teruggeplaatst waarin permanente maatregelen voor vleermuizen getroffen kunnen worden. De vleermuiskasten, die in eerste instantie met een tijdelijk karakter zijn geplaatst, worden gehandhaafd in de toekomst, waardoor zij een permanent karakter krijgen. De sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd in de periode dat vleermuizen niet aanwezig zijn in het pand, namelijk in de winterperiode. De vleermuiskasten hangen dan een compleet vleermuisseizoen. De werkzaamheden worden uitgevoerd tussen zonsopkomst en zonsondergang. Eventueel aanwezige verlichting dient vleermuisvriendelijk te zijn om verstoring te voorkomen zoals: UV-vrije verlichting, beperkte hoogte lichtmasten, convergerende en naar beneden gerichte verlichting en geen sterk bundellicht.
De verandering van gebouwen met bestrating naar een mobiliteitshub heeft nog andere grote voordelen. Verharding verdwijnt en er komt groen en open verharding voor de in plaats, wat zorgt voor een betere waterberging in het gebied. Daarnaast heeft groen een koelende werking, waardoor er minder hittestress zal zijn in het gebied. De verandering van panden met verharding naar een mobiliteitshub, draagt bij aan de volksgezondheid van de inwoners van Tholen. Waterberging en hittestress zijn belangrijke punten met de veranderende klimaatomstandigheden van dit moment. Deze overwegingen zijn zowel van sociale als economische aard.
Ontheffing
Voor de sloopwerkzaamheden ten behoeve van de ontwikkeling is op 27 juni 2022 een ontheffing verleend door de Provincie Zeeland. De ontheffing heeft betreft het opzettelijk verstoren van de gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) en om vier zomer/en-paarverblijfplaatsen en één kraamverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis te vernielen. Deze ontheffing is opgenomen in bijlage 7.
Conclusie
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het meest dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het 'Zoommeer' op circa 1.800 meter. Uit het stikstofdepositieonderzoek blijkt dat er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/jr voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (figuur 4.3). Op 50 meter van de ontwikkeling is natuurgebied 'bestaande natuur binnendijk nieuw' die behoort tot het Natuurnetwerk Zeeland aanwezig. Verder ligt het gebied niet binnen een waterwin-, grondwaterbeschermings- of milieubeschermingsgebied. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde gebieden. De Wnb en het beleid van de Provincie Zeeland staan de ontwikkeling niet in de weg.
Soortenbescherming
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het onderdeel soortenbescherming uit de Wet natuurbescherming. Ten behoeve van de ontwikkeling is een ecologisch werkplan opgesteld en heeft de Provincie Zeeland ontheffing verleend. De Wnb en het beleid van de Provincie Zeeland staan de ontwikkeling niet in de weg.
4.5 Archeologie En Cultuurhistorie
4.5.1 Archeologie
Toetsingskader
Op grond van de Wro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Op basis hiervan is een archeologische verwachtingszone opgenomen. De archeologische verwachtingszone is in het bestemmingsplan 'Masterplan Tholen' vertaald naar een archeologische dubbelbestemming. In de bouwregels van deze bestemming is bepaald dat er ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor betrokken bestemming geldende (bouw)regel - uitsluitend worden gebouwd indien het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is. Indien niet is voldaan aan voorgaande, zal de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport overleggen waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien in het genoemde rapport de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door een omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige. Ook voor het uitvoeren van werkzaamheden die het bodemprofiel kunnen aantasten, is een vergunning met onderzoek en advies nodig.
Wettelijke meldingsplicht
Ook als er bij vooronderzoek geen behoudenswaardige archeologische waarden worden aangetroffen, is de kans aanwezig dat archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig zijn en dat deze in de uitvoeringsfase van de graaf- en inrichtingswerkzaamheden aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke meldingsplicht ex artikel 5.10 van de Erfgoedwet. Bij graafwerkzaamheden dient men dan ook attent te zijn op eventuele vondsten. Opdrachtgever verplicht de aannemers om attent te zijn op eventuele vondsten en/opsporen tijdens de werkzaamheden en verplicht hen archeologische vondsten onverwijld te melden bij de gemeente.
Toetsing en conclusie
In het bestemmingsplan 'Masterplan Tholen' is voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' opgenomen. In deze bestemming is bepaald dat archeologisch onderzoek en advies niet nodig zijn indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet meer dan 250 m2 bedraagt of als het gaat om een bodemverstoring die niet dieper reikt dan 40 cm.
Ten behoeve van het bestemmingsplan 'Masterplan Tholen' is door ADC een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Zie hiervoor bijlage 8. Dit onderzoek kan als basis fungeren voor het plangebied.
In dit onderzoek wordt geadviseerd om door middel van proefsleuven nader onderzoek in het gehele plangebied uit te voeren. Ter plaatse zijn de gronden echter al deels bebouwd. Tijdens de bouw van de huidige panden zijn de gronden ter plaatse naar verwachting al dermate geroerd dat er geen sprake meer kan zijn van archeologische waarden. Dit moet echter beoordeeld worden door de (gemeentelijk) archeoloog. Dit onderzoek is voorgelegd en beoordeeld op 24 januari 2022 door de Oosterschelderegio Archeologisch Samenwerkingsverband. Met de inhoud van het rapport en de hierin uitgesproken verwachting kan worden ingestemd, zie hiervoor bijlage 9.
Verder zijn hier in de nieuwe situatie parkeerplaatsen voorzien. Bij aanleg van deze parkeerplaatsen zullen de gronden niet dieper zijn dan 40 centimeter worden geroerd. Echter, bij aanplant van bijvoorbeeld bomen moet ook rekening worden gehouden met eventueel aanwezig archeologische waarden. Indien gedurende het proces blijkt dat de gronden hier toch met een grotere oppervlakte dan 250 m2 en dieper dan 40 centimeter worden geroerd, zal op dat moment bekeken worden welk onderzoek volstaat. In dat kader is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' in dit bestemmingsplan overgenomen (zie ook Artikel 5 van de regels). Hiermee zijn eventueel aanwezige archeologische waarden beschermd.
4.5.2 Cultuurhistorie
Toetsingskader
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in een toelichting bij het bestemmingsplan wordt neergelegd 'een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden' (artikel 3.1.6 lid 5 Bro).
Toetsing
De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op de uitsnede in figuur 4.4 is te zien dat in het projectgebied geen cultuurhistorische waardevolle objecten aanwezig zijn die door de ontwikkeling geschaad zouden kunnen worden. Ten noorden en zuiden van het plangebied liggen twee historische boerderijen. Daarnaast bevinden zich ten zuiden van het plangebied in de vesting Rijksmonumenten en een beschermd stadsgezicht.
Figuur 4.4 Cultuurhistorische waardenkaart, rood omkaderd het plangebied (Bron: Provincie Zeeland)
Uit de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zeeland blijkt dat in het plangebied en de directe omgeving daarvan, de molen 'De Hoop' aan de Oudelandsepoort 25 van cultuurhistorische waarde is. Voor het behoud van de molen en het functioneren van ervan als werktuig worden in de omgeving van een molen beperkingen gesteld aan de hoogte van obstakels (bebouwing en beplanting) die de windvang onevenredig negatief kunnen beïnvloeden. Het gebied waarbinnen deze hoogtebeperkingen gelden, wordt molenbiotoop of molenbeschermingszone genoemd.
In bestemmingsplan 'Masterplan Tholen' en 'Kommen gemeente Tholen' is de molenbiotoop, met het oog op behoud en/ of herstel van de aanwezige molen als werktuig, vertaald in een gebiedsaanbieding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' en is ze geborgd in de bijbehorende regels voor bebouwing en beplanting. Deze regels zijn in dit bestemmingsplan overgenomen. Binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen mag geen bebouwing worden opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek. Binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht met een bouwhoogte die meer bedraagt dan 1/50 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek. Aangezien er ten behoeve van de ontwikkeling geen hoogbouw wordt gerealiseerd, staat de aanwezige molenbiotoop de ontwikkeling niet in de weg.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen invloed op deze cultuurhistorische waardevolle objecten.
4.6 Geluid
Toetsingskader en toetsing
Het aspect geluid kan betrekking hebben op:
- wegverkeerslawaai;
- industrielawaai;
- inrichtingslawaai.
Wegverkeerslawaai
Binnen het plangebied worden geen geluidsgevoelige objecten mogelijk worden gemaakt. Een onderzoek naar de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeer is dan ook niet noodzakelijk.
Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of de beoogde ontwikkeling zorgt voor een hoorbare toename van de geluidbelasting op de gevel geluidsgevoelige objecten (woningen) langs de omliggende wegen. Daarvan is sprake indien de geluidbelasting met 2 dB toeneemt. Een dergelijke toename zal zich pas voor kunnen doen indien de verkeersintensiteiten op deze wegen met 25% of meer toenemen. In dat geval is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai (uitstralingseffecten) noodzakelijk. De verkeersintensiteit op het wegvak nabij het plangebied ligt momenteel op ca. 2.200 mvt/werkdag. Het toevoegen van (worst-case) maximaal circa 500 mvt is een toevoeging van 23%. De toename is daarmee niet akoestisch relevant.
Industrie- en inrichtingslawaai
De locatie valt niet binnen de geluidzone van een gezoneerd bedrijventerrein. Daarnaast is geen sprake van een geluidhinder producerend bedrijf in de omgeving. De aspecten industrielawaai en inrichtingslawaai zijn daarom niet relevant.
Conclusie
Het planvoornemen wordt niet belemmerd door het aspect geluid.
4.7 Bedrijven En Milieuhinder
Toetsingskader
Vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening dient er een goede ruimtelijke scheiding te zijn tussen milieugevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld woningbouw) en milieubelastende activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Afstemming van bestaande en nieuwe functies dient te gebeuren door voldoende afstand in acht te houden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de VNG-uitgave: Bedrijven en milieuzonering 2009. Hierin wordt een handreiking gegeven voor een goede ruimtelijke scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende bestemmingen. Er worden richtafstanden gegeven voor de aan te houden afstanden tussen dergelijke bestemmingen.
De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen.
Toetsing
In de beoogde situatie wordt een mobiliteitshub gerealiseerd. Hiermee worden milieuhinderlijke functies opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden, zoals vermeld in de VNG-brochure. In de omgeving van het plangebied zijn maatschappelijke functies, woningen en sportvoorzieningen gevestigd. Hierdoor kan de omgeving van het plangebied getypeerd worden als 'gemengd gebied'.
De beoogde ontwikkeling wordt getypeerd als een ''Autoparkeerterrein, parkeergarage, SBI-2008: 5221'' hierbij is er sprake van een milieucategorie 2. Hiervoor geldt, binnen een gemengd gebied, een richtafstand van 10 meter omtrent geluid.
Ten noorden en oosten van het plangebied bevinden zich woningen op een afstand van circa 30 meter, deze woningen voldoen aan de richtafstand. Ter plaatse van deze woningen is er sprake van een goed leef- en woonklimaat.
Ten zuiden van het plangebied bevinden zich 3 woningen. In het ontwerp en de verbeelding van de beoogde ontwikkeling is een groene strook gesitueerd tussen de woningen en plangebied, zie figuur 4.5.
Figuur 4.5 Uitsnede van de verbeelding ter plaatsen van zuidelijk gelegen woningen.
In bovenstaand figuur is de breedte van de groene strook aangegeven, deze loopt uit van minimaal 6,3 meter tot >7 meter. De afstand tussen de gevels en de verkeersbestemming bedraagt minimaal 30 meter. Gezien de feitelijke afstand tussen de woningen en de parkeerplaats wordt uitgegaan van een goed woon- en leefklimaat ter plaatsen van de drie woningen.
Conclusie
Als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden geen bedrijven belemmerd en ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de nabij gelegen woningen. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.
4.8 Externe Veiligheid
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor externe veiligheid;
vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt voor het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkte kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg, Basisnet Spoor en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het plasbrandaandachtsgebied is een gebied als bedoeld in het Besluit transportroutes externe veiligheid. Dit is een gebied van 30 m parallel aan weerszijden van bepaalde transportroutes waarover grote hoeveelheden zeer brandbare vloeistoffen worden vervoerd. Het Besluit externe veiligheid transportroutes stelt beperkingen aan het in planologische zin toelaten van nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen deze zones en gebieden. Bij het bouwen van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten in plasbrandaandachtsgebieden moet in het bijzonder rekening gehouden worden met de effecten van een plasbrand die veroorzaakt kan worden door lekkage van een brandbare vloeistof. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 meter binnen de transportroute.
Onderzoek
Overeenkomstig de risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn er in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen te vinden. Daarbij bevindt het plangebied zich in het invloedsgebied van transport van gevaarlijke stoffen plaats via het water en buisleidingen. Er is geen sprake van transport van gevaarlijke stoffen via weg of spoor in de nabijheid van het plangebied, zie figuur 4.6.
Figuur 4.6 Uitsnede risicokaart voor de omgeving Tholen.
Nabij het plangebied is een risicobron gelegen, namelijk zwembad 'De Spetter'. Hier wordt
gewerkt met chloorbriketten, waarbij het verbruik 2.000 kg per jaar betreft. Tevens is sprake van 350 liter zwavelzuur in emballage. Hoewel hier gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, wordt het zwembad niet beschouwd als een Bevi-inrichting, maar valt het onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. De inrichting beschikt niet over een plaatsgebonden risicocontour en/of invloedsgebied van het groepsrisico. Hiermee legt de inrichting geen beperkingen op de omgeving.
Op circa 650 meter ten noordwesten van het plangebied is een buisleiding gelegen. Het betreft hier een hogedruk aardgasleiding (Z-525-04), met een diameter van 6 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. De leiding heeft geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour.
Voor een leiding met een diameter van 6 inch en een druk van 40 bar strekt deze contour zich uit tot 70 meter aan weerszijden van de leiding. Deze contour strekt zich niet uit over het plangebied, waardoor geconcludeerd wordt dat de herontwikkeling van het plangebied geen invloed heeft op het groepsrisico behorende bij deze leiding.
In de nabijheid van het plangebied vindt ook transport van gevaarlijke stoffen over het water plaats. Op zo’n 900 meter ten oosten van het plangebied is namelijk het Schelde-Rijnkanaal gelegen. Dit kanaal is in het Basisnet Water aangemerkt als ‘binnenvaartverbinding chemische clusters & achterlandverbindingen met toetsafstand’ (zogenaamde zwarte vaarwegen). Voor dergelijke vaarwegen geldt, dat de 10-6 plaatsgebonden risicocontour niet buiten de waterlijn is gelegen. Wel is sprake van een plasbrandaandachtsgebied, dat zich 25 meter landinwaarts uitstrekt. Deze contour reikt het plangebied niet en vormt daarmee geen belemmering.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.9 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM. Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1. weergegeven.
Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wmb
stof | toetsing van | grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2)) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | ||
Fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.
Toetsing en conclusie
Ten behoeve van de mobiliteitshub is aan de hand van de CROW-publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren en verkeersgeneratie het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal bepaald. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling zal de gemiddelde toename in verkeersproductie circa 500 motorvoertuigbewegingen per etmaal (weekdaggemiddelde) bedragen (zie paragraaf 4.10). Door middel van de NIBM-tool is de bijdrage van de verkeersgeneratie van de voorgenomen ontwikkeling aan de luchtkwaliteit bepaald (figuur 4.7).
Figuur 4.7 Rekenresultaten NIBM-tool
Op grond van de resultaten van de NIBM-tool wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een in betekenende mate bijdrage van de woningbouwontwikkeling aan de luchtkwaliteit. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor (de uitvoerbaarheid van) het plan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan hoe het met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is gesteld. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIML) hoort. De dichtstbijzijnde voor luchtkwaliteit relevante weg is de Tholenseburg (zie figuur 4.8). Hieruit blijkt dat zowel in 2021 als in 2030 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.1.
Tabel 4.2. Toetsing aan grenswaarden maatgevende Wmb
stof | grenswaarde | maximale waarden in jaar 2021 | maximale waarden in jaar 2030 |
stikstofdioxide (NO2)) | 40 µg/m³ | 16,5 µg/m³ | 13,1 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | 40 µg/m³ | 14,8 µg/m³ | 13,2 µg/m³ |
max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | 6 µg/m³ | 6 µg/m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | 25 µg/m³ | 7,8 µg/m³ | 6,3 µg/m³ |
Figuur 4.8 Luchtkwaliteit, rood omkaderd het plangebied (bron: CIML-monitoringstool)
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.10 Verkeer En Parkeren
Aanleiding
In het Masterplan Tholen zijn duidelijke ambities vastgelegd om de binnenstad van Tholen aantrekkelijk te houden en verder te ontwikkelen voor bewoners en bezoekers/toeristen. Naast een goede bereikbaarheid zijn daarbij goede parkeervoorzieningen van belang. In het Mobiliteitsplan Tholen 2022-2030 wordt het plangebied als de meest logische en kansrijke locatie voor uitbreiding van parkeermogelijkheden voor bezoekers beschouwd. Op deze locatie is dubbelgebruik mogelijk, zoals parkeren ten behoeve van bezoekers van de binnenstad, parkeren ten behoeve van het medische centrum De Vliethof en parkeren voor overige functies in het gebied. De totale parkeeropgave voor bezoekers/toeristen bedraagt volgens het Mobiliteitsplan circa 300 parkeerplaatsen. In het plangebied kunnen hiervan circa 150 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
In de Regionale Mobiliteitsstrategie wordt uitgegaan van het realiseren van mobiliteitshubs waar hoogwaardig openbaar vervoer aansluit op fijnmazige mobiliteit zoals een haltetaxi of deelvervoer. Het plangebied is bij uitstek geschikt voor een dergelijke hubfunctie gelet op de aanwezigheid van het medisch centrum (tevens steunpunt van Ziekenhuis Bravis), nabijheid van sport- en onderwijsvoorzieningen en relatie met de binnenstad.
Verkeersaspecten
Het plangebied wordt ontsloten via de Molenvlietsedijk. De Molenvlietsedijk maakt onderdeel uit van het ontsluitende wegennet van de kern Tholen. Voor dit gedeelte geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur, vanwege de school-thuisroute waarvan deze weg deel uitmaakt. De Molenvlietsedijk kan daardoor beschouwd worden als een gebiedsontsluitingsweg 30 km/uur (GOW 30).
De Molenvlietsedijk sluit aan op de Ten Ankerweg (GOW 50). In 2023/24 wordt een aansluiting gerealiseerd van de Molenvlietsedijk op de Provincialeweg N286. Deze aansluiting zorgt voor een spreiding van het verkeer in de kern. Naar verwachting zal 25% van het verkeer dat momenteel de kern in- en uitrijdt via de Grindweg, in de toekomst gebruik maken van de nieuwe aansluiting (ca. 2.500 mvt.). Maar een klein deel van dit verkeer zal ook gebruik maken van het wegvak van de Molenvlietsedijk waar het plangebied is gelegen. Een belangrijk deel zal al eerder een andere route vanaf de Molenvlietsedijk kiezen.
De verkeersintensiteit op het wegvak nabij het plangebied ligt momenteel op ca. 2.200 mvt/werkdag. Dit aantal zal als gevolg van de nieuwe aansluiting op de N286 licht toenemen. In het Mobiliteitsplan Tholen 2022-2030 hanteert de gemeente Tholen als indicator dat op Gebiedsontsluitingswegen (hierna: GOW) 50 km/uur maximaal 10.000 motorvoertuigen mogen rijden en op wijkontsluitingsweg maximaal 5.000 motorvoertuigen.
De verkeersgeneratie van het plangebied wordt geraamd op maximaal circa 500 voertuigbewegingen per etmaal. De capaciteit van het omliggende wegennet is voldoende om deze toename op te vangen.
Langzaam verkeer wordt via vrij liggende fiets- en voetpaden langs de Molenvlietsedijk afgewikkeld. De ontwikkeling van het plangebied heeft hier geen negatieve invloed op.
Parkeren
Er is een parkeerbalans opgesteld op basis waarvan het plangebied wordt ingericht.
Figuur 4.9 De parkeerbehoefte
Uit deze parkeerbalans blijkt dat er circa 140 parkeerplaatsen benodigd zijn ten behoeve van de Vliethof, mobiliteitshub en andere functies (rekening houden met dubbelgebruik). Tevens kan het parkeerterrein de bestaande parkeerdruk in omliggende woonstraten verminderen. Vandaar dat er een marge is aangehouden tot 150 parkeerplaatsen.
Conclusie
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een mobiliteitshub waarbij extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Dit is nodig om de parkeerdruk in de binnenstad van Tholen te verlichten. Het planvoornemen zelf zorgt niet voor extra parkeerbehoefte maar lost een deel van de bestaande parkeerbehoefte op. Dat wordt onder andere gedaan met de realisatie van 150 parkeerplaatsen. Hiermee wordt de toegankelijkheid van de binnenstad verbeterd en wordt overlast door zoekverkeer verminderd.
Het planvoornemen zorgt ook niet direct voor extra verkeersgeneratie. Wel zal het zorgen voor andere verkeersstromen. Daarbij wordt er in deze paragraaf vanuit gegaan dat er in de nieuwe situatie circa 500 mvt/etmaal van en naar de nieuwe mobiliteitshub zullen rijden. Ondanks dat die verkeersbewegingen in de bestaande situatie reeds elders in Tholen plaatsvinden, wordt in deze paragraaf (en in de stikstofberekeningen) worst-case uitgegaan van een extra verkeersgeneratie van 500 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag. Het effect van de beoogde verkeerstoename op de verkeersdoorstroming van de omliggende wegen zal gering zijn.
Het omgevingsaspect verkeer en parkeren is dan ook geen belemmering voor (de uitvoerbaarheid van) het plan.
4.11 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- Gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen.
- Aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
- Defensiebrandstoffen.
- Warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke 'mechanische grondroering' bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (wa ter-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.
Onderzoek en conclusie
In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen, hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen voor nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Voor deze leidingen zal nog wel een melding bij het Kadaster worden gedaan.
4.12 Duurzaamheid, Energie En Klimaatadaptatie
De verandering van gebouwen met bestrating naar een mobiliteitshub heeft nog andere grote voordelen. Verharding verdwijnt en er komt groen en open verharding voor de in plaats, wat zorgt voor een betere waterberging in het gebied. Daarnaast heeft groen een koelende werking, waardoor er minder hittestress zal zijn in het gebied. De verandering van panden met verharding naar een mobiliteitshub met groen, draagt bij aan de volksgezondheid van de inwoners van Tholen. Waterberging en hittestress zijn belangrijke punten met de veranderende klimaatomstandigheden van dit moment. Deze overwegingen zijn zowel van sociale als economische aard.
4.13 Mer-beoordelingsbesluit
Toetsingskader
In een m.e.r.- beoordeling wordt getoetst of een m.e.r. procedure doorlopen moet worden. De wettelijke regeling voor de m.e.r.-beoordeling gaat uit van het principe 'nee, tenzij'. Dat wil zeggen, een volwaardige m.e.r.-procedure is alleen noodzakelijk als sprake is van 'belangrijke nadelige gevolgen' die het betreffende project voor het milieu kan hebben. Daarbij moet het bevoegd gezag rekening houden met de omstandigheden zoals aangegeven in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling, te weten:
- de plaats van het project;
- de omvang van het project;
- de kenmerken van de potentiële milieueffecten (in samenhang met de eerste twee criteria).
Het bevoegd gezag dient een m.e.r-beoordelingsbeslissing te nemen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de omvang van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een mobileitshub. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.
In Bijlage 10 is de aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit volgt gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Planopzet
Het bestemmingsplan bestaat uit juridisch bindende regels en een plankaart (verbeelding) met daarbij een toelichting. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van de op te richten en/of aanwezige bebouwing. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in beeld gebracht. Samen met de regels is dit het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar vervult een belangrijke rol voor de onderbouwing van het plan en de uitleg van de regels. Het plan is opgesteld met inachtneming van de landelijke 'Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP 2012)' en het landelijke 'Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO 2012)'.
De planopzet van dit bestemmingsplan sluit aan op de systematiek van de gemeente Tholen. Er is gekozen voor een globale bestemming 'Verkeer' en 'Groen' overeenkomstig het (ontwerp)bestemmingsplan 'Masterplan Tholen'.
5.2 Toelichting Regels
5.2.1 Inleidende regels
In de inleidende regels staan de algemene bepalingen die nodig zijn om de overige regels goed te kunnen hanteren. In artikel 1 van de regels zijn de begripsbepalingen opgenomen. Artikel 2 bevat de wijze van meten waarin technische regelingen met betrekking tot het bepalen van hoogtes, oppervlaktes et cetera zijn opgenomen.
5.2.2 Bestemmingsregels
De bestemmingen beginnen telkens met een bestemmingsomschrijving, waarin in algemene bewoordingen wordt aangegeven waarvoor de gronden mogen worden gebruikt. Deze bestemmingsomschrijving wordt gevolgd door bepalingen waarin staat aangegeven onder welke voorwaarden bebouwing van deze gronden is toegestaan (bouwregels). Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.
Artikel 3 Groen
De groenstructuur aan de rand van het plangebied zijn bestemd voor Groen. Deze bestemming heeft betrekking op de binnen het plangebied aan te leggen en reeds
aanwezige groenvoorzieningen. De betreffende gronden zijn hierbij bestemd voor groen en maakt onder andere ook fiets- en voetpaden en ontsluitingen mogelijk. De bouwregels voor bijvoorbeeld bewegwijzering, straatmeubilair, bruggen en duikers sluiten aan bij de standaard van de gemeente Tholen.
Artikel 4 Verkeer
De wegen met een erf- ontsluitingsfunctie en parkeervoorzieningen zijn bestemd als 'Verkeer'. Binnen deze bestemming zijn naast wegen en busstroken, onder andere, parkeervoorzieningen, fietspaden en voetpaden mogelijk, evenals voorzieningen van openbaar nut. Er is een bouwvlak opgenomen ter plaatse van de beoogde wachtruimte met sanitaire voorzieningen. De overige bouwmogelijkheden, zijn beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De beoogde fietsenstalling wordt gezien als een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 2
Het gehele plangebied is voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'.
Uitgangspunt voor deze bestemming is, dat potentiële aanwezige archeologische waarden
beschermd dienen te worden. Bij verstoringen van de bodem dient een archeologisch rapport te worden opgesteld alvorens met de verstorende activiteit begonnen kan worden. In het concreet komt dit neer op een inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen. Dit geldt zowel voor bouwwerkzaamheden als voor overige werkzaamheden; in beide gevallen dient de verstorende activiteit een terreinoppervlak van ten minste 250 m² te beslaan en dieper te reiken 0,4 meter beneden maaiveld. Aan een te verlenen vergunning kunnen voorwaarden verbonden worden.
5.2.3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat vijf algemene regels.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden
opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan
bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 7 Algemene aanduidingsregels
Deze regels bevatten enkele bepalingen omtrent de gebiedsaanduiding die op de verbeelding is aangegeven. Het gaat om 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. Binnen dit gebied gelden hoogtebeperkingen voor nieuwe bebouwing ten behoeve van de samenvallende bestemmingen. Bestaande bebouwing die hoger is dan op grond van het molenbiotoop wenselijk is, kan worden gehandhaafd. In de eerste 100 meter is voor het planten van hoogopgaande beplanting een omgevingsvergunning vereist.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de maximum toegestane maten. De criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels zijn hierin eveneens opgenomen.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om het plan op onderdelen te kunnen wijzigen. Het gaat hierbij om het wijzigen van bestemmingsgrenzen voor een betere realisering van bestemmingen en/of bouwwerken.
Artikel 10 Overige regels
In dit artikel is bepaald, dat de wettelijke regelingen waarnaar in de planregels wordt
verwezen, de regelingen betreffen zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan. Daarnaast dient voldaan te worden aan de geldende parkeernormen.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
In de overgangs- en slotregels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke zowel de titel van het plan als de regels bevat.
5.3 Handhaving
De gemeente Tholen heeft mede door de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) nieuw handhavingsbeleid opgesteld, namelijk 'Integrale handhaving gemeente Tholen 2010 - 2014'. Het bevat het beleidsmatig inzicht in de wijze waarop Tholen de komende jaren invulling wil geven aan haar toezichts- en handhavingsbeleid. Bij de opstelling van het handhavingsbeleid is rekening gehouden met de wettelijke richtlijnen waaraan het gemeentelijk handhavingsbeleid moet voldoen.
Het handhavingsbeleid heeft de volgende speerpunten:
- programmatisch handhaven: handhavingsprioriteiten en handhavingsactiviteiten worden zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. In een programmatische aanpak wordt de beleidsvaststelling gevolgd door de uitvoering.
- keuzes en prioriteiten: het zwaartepunt van de handhaving ligt bij de prioritaire onderwerpen die uit de risicoanalyse naar voren komen.
- naleefgedrag: Tholen zet in op het verbeteren van naleefgedrag. De oorzaak van niet naleving bepaalt mede de gemeentelijke reactie.
- handhavingsuitvoeringsprogramma: ter uitvoering van de uitvoeringsnota worden jaarlijks uitvoeringsprogramma's opgesteld. In deze programma's wordt aangegeven welke aanpak wordt gekozen om de gestelde doelen te realiseren.
- realistische taakstelling: om naleefgedrag van burgers en bedrijven te verbeteren is een consistente en consequente aanpak nodig. Geconstateerde overtredingen moeten een vervolg krijgen en eenmaal ingezette handhavingstrajecten worden afgerond.
- afstemming en samenwerking: in de gemeentelijke organisatie is toezicht en handhaving ondergebracht bij de afdeling Vergunningen en Handhaving. Binnen de organisatie worden toezicht en handhaving integraal opgepakt en afgestemd met de afdelingen Ruimtelijke ontwikkeling, Concernzaken, Publiekszaken en Brandweer. Tholen stemt haar handhavingsinspanning af met externe handhavingspartners, waaronder de politie.
Wanneer overtredingen op het bestemmingsplan worden geconstateerd, is de algemene lijn dat onderzocht wordt of legalisatie achteraf tot de mogelijkheden behoort middels een afwijking van het bestemmingsplan of een bestemmingsplanwijziging. Is dat niet het geval, dan dient de overtreding te worden beëindigd. In de praktijk betekent dat, dat gebruik in strijd met de bestemming moet worden gestopt of dat een bouwwerk moet worden afgebroken. Als handhavingsinstrumenten worden de last onder dwangsom en bestuursdwang ingezet.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
De gemeenteraad heeft op 06-07-2023 besloten bij de begroting 2024 de middelen beschikbaar te stellen voor de aanleg van de Mobiliteitshub. De verwachting is dat de Provincie Zeeland een financiële bijdrage verstrekt van circa 10%.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Omgevingsdialoog/participatie
Er heeft op drie verschillende dagen burgerparticipatie plaatsgevonden. Namelijk op 24 augustus 2023, 6 maart 2024 en op 16 mei 2024. Er is daarbij gekozen om alleen direct omwonenden van het plangebied in het bestemmingsplan uit te nodigen, omdat het om een aanpassing gaat van sectorale aard. Daarnaast is het plan voor de mobiliteitshub in nauw overleg met de stakeholders in het plangebied tot stand gekomen. De stakeholders zijn Vereniging van Eigenaren Vliethof, montessorischool De Kraal, KMV Concordia, Calvijn College en VV Tholense Boys.
6.2.2 Vooroverleg
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan toegestuurd naar de vaste overlegpartners. Dit zijn voor dit plan de Provincie Zeeland, Veiligheidsregio Zeeland en Waterschap Scheldestromen.
De Provincie Zeeland heeft aangegeven geen zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan in te dienen. Wel werd aandacht gevraagd voor het meenemen van de sloop van de schoolgebouwen in de Aeriusberekening. Ook werd aandacht gevraagd voor het archeologisch advies van Erfgoed Zeeland. Deze aandachtspunten zijn verwerkt in het bestemmingsplan. Nadere informatie is te vinden in bijlage 11. De veiligheidsregio heeft adviezen gegeven ter beperking van risico's ten aanzien van brand bij elektrische laadpalen en elektrische voertuigen. Het waterschap heeft een opmerking gemaakt over de demping van een secundaire waterloop voor de potentiële toevoeging van een derde wedstrijdveld. Echter is dit in dit bestemmingsplan nog niet aan de orde.
6.2.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van 6 weken, van 1 december 2023 tot en met 12 januari 2024, voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon iedereen over het ontwerpbestemmingsplan een schriftelijke of mondelinge zienswijze indienen. Er is één zienswijze ingediend.
De zienswijze is samengevat en beantwoord in de nota 'Beantwoording zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Mobiliteit Masterplan II Tholen', die als bijlage 11 bij de toelichting is opgenomen.
De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan. Wel hebben er bij de vaststelling van het bestemmingsplan een aantal ambtshalve wijzigingen plaatsgevonden. Alle aanpassingen zijn opgenomen in de 'Beantwoording zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Mobiliteit Masterplan II Tholen', die als bijlage 11 bij de toelichting is opgenomen.
Bijlage 1 Mobiliteitsplan Tholen 2022-2030
Bijlage 1 Mobiliteitsplan Tholen 2022-2030
Bijlage 2 Aanmeldformulier Water
Bijlage 2 Aanmeldformulier water
Bijlage 3 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 3 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 4 Quickscan Ecologie
Bijlage 5 Nader Onderzoek Ecologie
Bijlage 5 Nader onderzoek ecologie
Bijlage 6 Ecologisch Werkplan
Bijlage 7 Vergunning Ontheffing Wnb
Bijlage 7 Vergunning ontheffing Wnb
Bijlage 8 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 8 Archeologisch onderzoek
Bijlage 9 Advies Oosterschelde Archeologisch Samenwerkingsverband
Bijlage 9 Advies Oosterschelde Archeologisch Samenwerkingsverband
Bijlage 10 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 11 Beantwoording Zienswijzen Ontwerpbestemmingsplan Mobiliteit Masterplan Ii Tholen
Bijlage 11 Beantwoording zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Mobiliteit Masterplan II Tholen