KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
Artikel 4 Recreatie - Dagrecreatie
Artikel 5 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Artikel 6 Water - Deltawater
Artikel 7 Water - Jachthaven
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2
Artikel 9 Waarde - Archeologie 3
Artikel 10 Waarde - Archeologie 4
Artikel 11 Waterstaat - Waterkering
Artikel 12 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Antidubbeltelregel
Artikel 14 Algemene Bouwregels
Artikel 15 Algemene Gebruiksregels
Artikel 16 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 19 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
Artikel 21 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
1.2 Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Beschrijving Huidige Situatie
2.2 Beschrijving Ontwikkeling
2.3 Wenselijkheid Ontwikkeling
2.4 Beschrijving Juridische Regeling
Hoofdstuk 3 Toetsing Aan Beleid En Visie
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijke Beleid En Visie
3.4 Toetsing Aan Beleidskader
Hoofdstuk 4 Toetsing Aan Overige Aspecten
4.1 Water
4.2 Bodem
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4 Verkeer En Parkeren
4.5 Ecologie
4.6 Relatie Met Omliggende Functie
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Wegverkeerslawaai
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 Kabels En Leidingen
4.11 Landschappelijke Inpassing
4.12 Verevening
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Kostenverhaal
5.2 Resultaten Overleg En Inspraak
5.3 Ambtshalve Aanpassingen
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Verstorings- En Verslechteringstoets
Bijlage 2 Berekeningen 48 Db-contour
Bijlage 3 Onderzoek Geluidsreducerende Maatregelen

Waterrijk Oesterdam

Bestemmingsplan - gemeente Tholen

Vastgesteld op 16-07-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Waterrijk Oesterdam met identificatienummer NL.IMRO.0716.BPOesterdam-VG01 van de gemeente Tholen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.7 archeologisch deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek.

1.8 archeologisch onderzoek

een onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.10 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.12 bedrijfsmatige exploitatie

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een gezamenlijk beheer en exploitatie van recreatiewoningen, gericht op het bieden van recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden.

1.13 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.14 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen

de afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.15 bestaand gebruik

het op het tijdstip van het in werking treden van het plan bestaande gebruik van gronden en opstallen.

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 Bevi - inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.19 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.20 bouwen

het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.23 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 bouwwerk, geen gebouw zijnde

een bouwwerk als bedoeld in lid 1.23 niet zijnde een gebouw.

1.25 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.26 centrale voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van de aansluitende verblijfs- en dagrecreatieterreinen en facilitaire voorzieningen zoals zwembad, detailhandel, horeca, ontvangstruimte, receptie en dergelijke.

1.27 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.28 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.29 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan diegenen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.30 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.31 extensieve waterrecreatie

recreatie activiteiten, zoals vissen, zwemmen, watersport, aanleggen van boten en natuurobservatie.

1.32 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.34 hoofdverblijf

een gebouw of een deel van een gebouw dat fungeert als de vaste woonplaats van de betrokkene, hetgeen kan blijken uit de gemeentelijke basisadministratie of andere bewijsmiddelen.

1.35 horeca

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.36 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.

1.37 kleinschalige sportieve dagrecreatieve activiteiten

activiteiten gericht op een sportieve dagbesteding, die in omvang en publieksaantrekkende werking niet als grootschalig zijn aan te merken zoals in- en outdoorsportactiviteiten in de vorm van bijvoorbeeld een klimmuur, tokkelen, touwbanen en mountainbiken.

1.38 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.39 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.40 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.41 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.42 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. bij ligging in water: de gemiddelde hoogte van de aangrenzende oevers;
  3. c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.43 permanente bewoning

het recreatief verblijf gebruiken als hoofdverblijf waarbij het gebruik van een gebouw door eenzelfde persoon of eenzelfde huishouden op een wijze die ingevolge het bepaalde in de artikelen 24 tot en met 31 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens noopt tot inschrijving in de basisadministratie van de gemeente Tholen.

1.44 recreatief nachtverblijf

recreatie in ruimten welke zijn bestemd voor recreatief nachtverblijf, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben; onder recreatief verblijf wordt niet verstaan het verblijf noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden of arbeid.

1.45 recreatiewoning

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend recreatief door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt; onder recreatief verblijf wordt niet verstaan het verblijf noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden of arbeid.

1.46 seksinrichting

het bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt – gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of een verblijfsmiddel, verrichten van seksuele handelingen.

1.47 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk, geen antenne-installatie zijnde

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

  1. a. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  2. b. bij meerdere/verschillende (hellende) dakvlakken met verschillende goot- en/of boeiboordhoogten wordt de goot- en/of boeiboordhoogte gemeten bij het dakvlak, waarvan de verticale projectie meer bedraagt dan 50% van het grondoppervlak van een gebouw.

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bos;

alsmede voor:

  1. b. ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'specifiek vorm van bos - aarden wal': een aarden wal met rietveld en onderhoudsstroken;
  2. c. extensieve dagrecreatie met bijbehorende voorzieningen;
  3. d. behoud van landschapswaarden en ontwikkeling van natuurwaarden;
  4. e. geluidsschermen;
  5. f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals ondergrondse faunapassages en de daarbij behorende voorzieningen, fiets- en wandelpaden, bermen en bermsloten, waterpartijen, kleinschalige nutsvoorzieningen, bruggetjes en duikers.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  3. c. de bouwhoogte van geluidsschermen bedraagt ten hoogste 3 m;
  4. d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen, overkappingen, geluidsschermen of erfafscheidingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt de volgende regel:

  1. a. het gebruik van de gronden met de aanduiding 'specifiek vorm van bos - aarden wal' ten behoeve van extensieve dagrecreatie is niet toegestaan.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Recreatie - Dagrecreatie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dagrecreatieve voorzieningen ten behoeve van water- en oeverrecreatie;

alsmede voor:

  1. b. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  2. c. een brandstofpomp, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - brandstofpomp';
  3. d. centrale voorzieningen en recreatieve nachtverblijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - centrale voorzieningen';
  4. e. watersport, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - watersport';
  5. f. een zeilschool, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - zeilschool';
  6. g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt het volgende:

  1. a. incidentele dagrecreatieve activiteiten – al dan niet gericht op water- en oeverrecreatie – zijn toegestaan, met dien verstande dat deze activiteiten niet meer geluidsbelastend zijn dan reguliere activiteiten en dat niet meer motorvoertuigen worden toegelaten dan er parkeerplaatsen zijn;
  2. b. incidentele dagrecreatieve activiteiten in gebouwen zijn uitsluitend toegestaan op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - centrale voorzieningen';
  3. c. ondergeschikte detailhandel is uitsluitend toegestaan op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - centrale voorzieningen'; het gebruik van meer dan 150 m² verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van ondergeschikte detailhandel op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - centrale voorzieningen' is niet toegestaan;
  4. d. horeca tot en met categorie 2 is uitsluitend toegestaan op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - centrale voorzieningen'; het gebruik van meer dan 1.500 m² vloeroppervlakte ten behoeve van horeca tot en met categorie 2 op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - centrale voorzieningen' is niet toegestaan;
  5. e. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
  6. f. recreatieve nachtverblijven zijn uitsluitend toegestaan op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - centrale voorzieningen', met een maximum van 10;
  7. g. het permanent bewonen of laten bewonen van een recreatief nachtverblijf is niet toegestaan;
  8. h. uitsluitend verblijfsrecreatie met een bedrijfsmatige exploitatie is toegestaan;
  9. i. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
  10. j. het gebruik of laten gebruiken van een recreatief nachtverblijf ten behoeve van verblijfsrecreatie is uitsluitend toegestaan indien voor de geluidsbelasting op de gevels vanwege wegverkeerslwaai voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat;
  11. k. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan.

Artikel 5 Recreatie - Verblijfsrecreatie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. recreatief nachtverblijf in recreatiewoningen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en (ontsluitings)wegen, spel-, sport- en speelvoorzieningen, kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.1 onder e voor het toestaan van bijgebouwen mits:

  1. a. de oppervlakte van een bijgebouw maximaal 12 m² bedraagt;
  2. b. de bouwhoogte maximaal 5 m bedraagt;
  3. c. de architectuur van het bijgebouw sluit aan op de aanwezige bebouwing.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt het volgende:

  1. a. het aantal recreatiewoningen bedraagt ten hoogste 190;
  2. b. het permanent bewonen of laten bewonen van een recreatiewoning is niet toegestaan;
  3. c. uitsluitend verblijfsrecreatie met een bedrijfsmatige exploitatie is toegestaan;
  4. d. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
  5. e. het gebruik of laten gebruiken van recreatiewoningen ten behoeve van verblijfsrecreatie is uitsluitend toegestaan indien voor de geluidsbelasting op de gevels vanwege wegverkeerslwaai voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat;
  6. f. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan.

5.5 Strijdig gebruik

In het plangebied dient in voldoende parkeergelegenheid te zijn voorzien. Wanneer hier niet (meer) aan wordt voldaan, is sprake van met het bestemmingsplan strijdig gebruik.

Artikel 6 Water - Deltawater

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - Deltawater' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aanwezige natuurwaarden samenhangend met het deltawater;
  2. b. recreatievaart;
  3. c. wateraanvoer en -afvoer en de waterberging;
  4. d. extensieve dag- en waterrecreatie met bijbehorende voorzieningen;
  5. e. natuurontwikkeling.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd, niet zijnde aanlegsteigers voor de beroepsvaart;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 10 m.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Water - Jachthaven

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - Jachthaven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een jacht- en passantenhaven met ten hoogste 215 aanleg- en ligplaatsen;
  2. b. wateraanvoer en -afvoer en de waterberging;
  3. c. extensieve waterrecreatie met bijbehorende voorzieningen;
  4. d. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aanwezige natuurwaarden samenhangend met het deltawater.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd, niet zijnde aanlegsteigers voor de beroepsvaart;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 10 m.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor het behoud, de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden en aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
    2. 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
    3. 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk, waarvan de oppervlakte van de verstoring niet meer dan 250 m² bedraagt;
    3. 3. een bouwwerk dat niet dieper dan 200 cm wordt geplaatst.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie - 2 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologisch waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 3

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor het behoud, de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden en aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
    2. 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
    3. 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk, waarvan de oppervlakte van de verstoring niet meer dan 500 m² bedraagt;
    3. 3. een bouwwerk dat niet dieper dan 200 cm wordt geplaatst.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie - 3 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologisch waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 4

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor het behoud, de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden en aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
    2. 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
    3. 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk, waarvan de oppervlakte van de verstoring niet meer dan 2.500 m² bedraagt;
    3. 3. een bouwwerk dat niet dieper dan 200 cm wordt geplaatst.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie - 4 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologisch waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 11 Waterstaat - Waterkering

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) tevens bestemd voor de waterkering.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 10 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van een bouwwerk, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 11.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

Artikel 12 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen.

12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 12.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 10 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 12.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 13 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene Bouwregels

14.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van het bestemmingsplan worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

14.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  1. a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;

op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in lid 20.1 niet van toepassing.

Artikel 15 Algemene Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het (proef)boren naar gas, waaronder schaliegas en het gebruik van (een gedeelte van) gebouwen als seksinrichting.

Artikel 16 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De voorschriften van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn niet van toepassing.

Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels

17.1 Maten en bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
  3. c. voor de bouw van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen dan wel gebouwen die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, met een inhoudsmaat van ten hoogste 50 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels

18.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 19 Overige Regels

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwen luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

20.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, zoals bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Waterrijk Oesterdam'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan

Waterrijk Oesterdam is een recreatiepark in ontwikkeling gelegen aan de Oesterdam in Tholen. De eigenaar van het park is voornemens het recreatiepark verder uit te breiden met:

  • maximaal 115 recreatiewoningen/watervilla's met de mogelijkheid van een eigen ligplaats;
  • het aantal ligplaatsen in de jachthaven te vergroten van 120 naar 215.

De ontwikkeling is niet mogelijk op grond van het vigerende bestemmingsplan. De raad heeft 13 september 2013 positief besloten over de ontwikkeling en het opstellen van een nieuw bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een regeling, afgestemd op de genoemde uitbreiding en op actuele wet- en regelgeving. Dit bestemmingsplan vervangt het voor het plangebied geldende bestemmingsplan Buitengebied (19-12-2013).

1.2 Plangebied

De Oesterdam verbindt Tholen met Zuid-Beveland. Waterrijk Oesterdam ligt aan de noordzijde van de dam in de gemeente Tholen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPOesterdam-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Globale ligging plangebied/Waterrijk Oesterdam (bron: geoloket Zeeland)

1.3 Leeswijzer

De toelichting op het bestemmingsplan heeft de volgende opzet.

  • In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Direct daaropvolgend is aangegeven op welke wijze de nieuwe situatie juridisch-planologisch is geregeld in voorliggend bestemmingsplan.
  • In de hoofdstukken 3 en 4 wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan vastgesteld en voorgenomen beleid van verschillende overheden en aan ruimtelijke en planologische aspecten.
  • In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving Huidige Situatie

Zoals eerder aangegeven ligt de locatie aan de Oesterdam grenzend aan het Zoommeer. De Speelmansplaten omvatten zowel het land als het water. Het gebied ligt goed beschut en is niet direct zichtbaar vanaf de doorgaande weg door de begroeiing waar het gebied mee is begrensd. Het gebied omvat zowel land als water.

Het recreatiegebied omvat voornamelijk ligweiden met parkeergelegenheid en een recreatieplas met een klein strand. Het gebied is in 1996 door Rijkswaterstaat tevens aangemerkt als snelvaargebied. Dit houdt in dat bepaalde delen van het gebied gebruikt kunnen worden voor jetskiën en waterskiën. Het recreatiegebied is het hele jaar geopend.

In de loop der jaren is het voorzieningenaanbod op het terrein uitgebreid met: een café-restaurant), toilet- en douchevoorzieningen en een zeilschool. Het voorzieningenpakket is oorspronkelijk sober van karakter.

Op dit moment realiseert Waterrijk Oesterdam 75 recreatiewoningen op de noordwestzijde van het park, ruime recreatiewoningen/watervilla's met een eigen aanlegsteiger. Daarnaast wordt er bij het park een jachthaven gerealiseerd voor circa 120 boten en een havengebouw waar de havengerelateerde voorzieningen zullen worden ondergebracht. In het park zelf is een parkwinkel, een boodschappenservice en een restaurant. Daarnaast zal op het park een zwembad (uitsluitend voor de gasten van het park) en speelruimten worden gerealiseerd. In figuur 2.1 is de huidige situatie van het gebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPOesterdam-VG01_0002.png"

Figuur 2.1 Globale ligging plangebied/Waterrijk Oesterdam (bron: geoloket Zeeland)

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPOesterdam-VG01_0003.png"

Figuur 2.2 Bestaande watervilla

2.2 Beschrijving Ontwikkeling

Beoogde ontwikkeling

Vanuit het oogpunt van exploitatie en beheer, waaronder het kunnen aanbieden van hoogwaardige centrale voorzieningen, is het noodzakelijk het aantal eenheden te vergroten.

Op basis hiervan is een uitbreiding beoogd tot maximaal 115 recreatiewoningen. In totaal betekent dat er maximaal 190 recreatiewoningen op het park zullen komen. Het aantal ligplaatsen zal worden vergroot met 95 ligplaatsen. Dit betekent dat er in totaal 215 ligplaatsen in de jachthaven worden gerealiseerd. Het ontwerp sluit aan op het huidige stedenbouwkundige plan. In figuur 2.3 is de inrichting weergegeven.

De ontsluiting vindt plaats via de huidige entree van het park. Hier is ook een openbaar parkeerterrein beoogd. Bij aankomst is er direct zicht op de jachthaven en het centrale voorzieningen gebouw. Vanaf hier wordt het park ontsloten door een weg in westelijke richting en in oostelijke richting. Aan weerszijden van de weg liggen recreatiewoningen op ruime kavels. De kavels grenzen aan het water of aan het bestaande bos. De recreatiewoningen aan het water zullen daar waar mogelijk een eigen aanlegsteiger krijgen. De maximale goot- en bouwhoogte van de recreatiewoningen bedraagt respectievelijk 4 en 8 m. De maximale oppervlakte bedraagt ten hoogste 100 m². Onder bepaalde voorwaarden is het toegestaan een bijgebouw te realiseren.

Het voorzieningengebouw bij de entree zorgt straks voor voldoende ruimte voor de havengerelateerde faciliteiten en de dagrecreatieve voorzieningen zoals horeca . Hierbij worden maximaal 10 recreatieve nachtverblijven gerealiseerd. De dagrecreatieve voorzieningen kunnen zelfstandig functioneren naast de recreatiewoningen en zijn een toegevoegde waarde voor het gebied. De maximale goot- en bouwhoogte voor de centrale voorzieningen bedraagt ten hoogste respectievelijk 4 en 12 m.

De zeilschool wordt beoogd op de kop van de noordelijke landtong. Vanaf deze plek kan uitstekend uitgevaren worden op het Zoommeer. De maximale goot- en bouwhoogte voor het gebouw bedraagt ten hoogste respectievelijk 3 en 6 m en de oppervlakte ten hoogste 100 m².

De architectuur van de recreatiewoningen en het voorzieningengebouw sluiten aan bij de huidige architectuur, waardoor een kwalitatief hoogwaardig park ontstaat. Ten opzichte van de oude plannen vindt er met name verdichting plaats van het aantal eenheden aan de oostzijde van het park en komt een strook woningen aan de zijde van het bos.

Aan de oostzijde van het park zijn een botenhelling en twee loodsen gerealiseerd ten behoeve van de watersport. De maximale goot- en bouwhoogte voor het gebouw bedraagt ten hoogste respectievelijk 5 en 9 m en de oppervlakte ten hoogste 3.500 m².

Het park grenst aan de zuidzijde aan het bestaande bos dat het huidige park scheidt met de Oesterdam. Hierdoor is het park niet direct zichtbaar vanaf de openbare weg.

Er wordt voldaan aan een goede landschappelijke inpassing. Het huidige bos wordt behouden en zorgt voor voldoende landschappelijke inpassing vanaf de weg. Vanaf het water wordt de ontwikkeling visueel onderbroken door de voorliggende eilandjes. Daarnaast wordt er aan de oostzijde een nieuw eiland aangelegd. De landtong heeft een breedte van meer dan 10 tot 15 m en zal worden beplant met bomen en struiken. Tevens komt er aan de noordzijde een rietkraag. De begroeide landtong met rietkraag vormt een groen scherm en zal zorg dragen voor een goede landschappelijke inpassing vanaf het water. In het uit te werken inrichtingsplan zal duidelijk worden dat de beplanting over de gehele lengte van de landtong een afschermende werking heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPOesterdam-VG01_0004.jpg"Figuur 2.3 Stedenbouwkundige inrichting Waterrijk Oesterdam (bron: INTERRA, mei 2013)

Uitvoerbaarheid en eigendommen

De recreatiewoningen zullen worden verkocht. De recreatiewoningen kunnen als volgt worden gebruikt door de koper:

  • volledig recreatief gebruik door de koper;
  • recreatief verhuur in combinatie met eigen recreatief gebruik;
  • alleen recreatieve verhuur.

De woningen worden verkocht aan particuliere eigenaren. Om de kwaliteit van het park te kunnen blijven garanderen, wordt een beheersovereenkomst afgesloten. Bij verhuur en eigen gebruik zal er zorg worden gedragen voor een bedrijfsmatige exploitatie, dan wel beheer, door Waterrijk Oesterdam.

Aspecten met aandacht

Wegverkeerslawaai

Het verkeer vanaf de Oesterdam brengt wegverkeerslawaai met zich mee. Voor een goed woon- en leefklimaat dient rekening te worden gehouden met maatregelen hieromtrent. In paragraaf 4.8 wordt hier nader op ingegaan. Woningen en centrumvoorzieningen worden vanuit het oogpunt van milieu gezien als één inrichting.

Waterberging Zoommeer

Het Rijksinpassingsplan Waterberging Volkerak-Zoommeer maakt het mogelijk het Volkerak-Zoommeer te gebruiken voor berging van water. De berging van water op het Volkerak-Zoommeer en de bijbehorende voorzieningen zijn noodzakelijk voor de veiligheid van het Benedenrivierengebied.

Binnen het project Waterberging Volkerak-Zoommeer zijn daarom geen maatregelen voorzien om wateroverlast op de Speelmansplaten te voorkomen of te mitigeren. In 2007 heeft het Rijk de gronden aan de projectontwikkelaar Speelmansplaten B.V. verkocht onder de voorwaarden dat de initiatiefnemer (en rechtsopvolgers) bekend zijn met de plannen van waterberging en hiermee rekening houden en zelf verantwoordelijk en aansprakelijk zijn voor de (schadelijke) gevolgen van een eventuele overstroming en daarmee de tijdelijke onbruikbaarheid van het gebied. In paragraaf 3.1 en 4.1 wordt nader ingegaan op de waterberging in het Zoommeer.

Ecologie

Uit de in bijlage 1 opgenomen verslechterings- en verstoringstoets blijkt dat significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten. Doordat een deel van de werkzaamheden en de ontwikkeling in het Zoommeer plaatsvindt, dient hiervoor wel een vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet aangevraagd te worden. Omdat er geen effecten worden voorzien, wordt de vergunning naar verwachting verleend. Voor de eerder verleende vergunning worden als aanvullende maatregel reeds 3 eilandjes ten westen van het plangebied gerealiseerd. Hiermee wordt nieuw broedgebied voor sterns en plevieren gecreëerd. In paragraaf 4.5 wordt nader op het aspect ecologie ingegaan.

Bedrijfswoning

Recent is er een planologische procedure doorlopen voor het mogelijk maken van de bedrijfswoning op de kop van de landtong. Op basis van het geldende bestemmingsplan was dit niet mogelijk aangezien een bedrijfswoning alleen nabij de entree van terrein gerealiseerd mag worden. Deze locatie zou echter de uitbreiding van het park in de weg staan. Daarom is vooruitlopend op voorliggend bestemmingsplan de bedrijfswoning planologisch mogelijk gemaakt op de landtong.

2.3 Wenselijkheid Ontwikkeling

Om een hoogwaardig recreatiepark te exploiteren op deze locatie is het noodzakelijk om het aantal eenheden uit te breiden.

Het college heeft op 20 maart 2013 besloten planologische medewerking te verlenen aan de beoogde ontwikkeling indien:

  • de financiële noodzaak en uitvoerbaarheid wordt aangetoond;
  • de natuurwetgeving geen belemmering vormt;
  • de gemeenteraad instemt met het initiatief en de uitkomsten van de twee onderzoeken.

Naar aanleiding van deze drie punten is nader onderzoek verricht. Uit de onderzoeken kan geconcludeerd worden dat verdere ontwikkeling van Waterrijk Oesterdam economisch haalbaar (uitvoerbaar) is en dat dit noodzakelijk is om de totale locatie op een hoogwaardig niveau te kunnen exploiteren. Verder is geconcludeerd dat er tussen de 75 en 140 extra woningen nodig zijn (afhankelijk van de oppervlakte van de woningen). Ook in het kader van ecologie is geconcludeerd dat verdere ontwikkeling geen significant negatieve gevolgen met zich meebrengt.

Op 12 september 2013 heeft de raad ingestemd met het opstellen van een nieuw bestemmingsplan ten behoeve van de ontwikkeling.

Waterrijk Oesterdam beoogt een kwalitatief hoogwaardig recreatiepark te worden met een toegevoegde waarde voor de omgeving. De gemeente Tholen staat positief tegenover recreatieontwikkelingen en is bewust van de noodzakelijke uitbreiding van het recreatiepark om een goed hoogwaardig product te kunnen aanbieden binnen de regio.

2.4 Beschrijving Juridische Regeling

Het bestemmingsplan is digitaal beschikbaar

  • De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen.
  • Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (per 1 juli 2013: SVBP2012) bindende afspraken waaraan het bestemmingsplan moet voldoen. De SVBP2012 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de regels en het renvooi.
  • Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de wettelijke vereisten en is dus raadpleegbaar en uitwisselbaar.
  • De gemeente publiceert het bestemmingsplan vanaf het ontwerp op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Uitgangspunt: bestemmingsregeling raadplegen vanaf het beeldscherm

  • Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan op het beeldscherm verschijnt via de verbeelding (kaart). De kleuren geven aan welke bestemmingen zijn gelegd.
  • Door met een muis op een perceel te klikken, komt een overzicht in beeld van de relevante gebruiksregels en bouwregels. Daartoe behoren ook de andere bepalingen, zoals voor afwijkingen, wijziging en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde.
  • In de digitale omgeving is een systeem nagestreefd zodanig, dat vanaf het beeldscherm een doorverwijzing naar de regels en ook naar de specifieke passage van de toelichting en bijlagen mogelijk is.

Toelichting op de inleidende regels

Conform SVBP bevat Hoofdstuk 1 Inleidende regels artikelen met de Artikel 1 Begrippen en de Artikel 2Wijze van meten.

Toelichting op de bestemmingsregels

In Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving en bouwregels. De regels zijn uit een oogpunt van uniformiteit van bestemmingsplannen zoveel mogelijk afgestemd op de regels van het bestemmingsplan Buitengebied.

Artikel 3 Bos

De bestemming Bos zorgt ervoor dat de recreatiewoningen op een goede wijze aan het zicht vanaf de weg worden onttrokken. Binnen de bestemming mag een geluidswal worden aangelegd om het geluid vanaf de weg te keren. Ook maakt de bestemming ondergrondse faunapassages, waterpartijen, bruggetjes en duikers mogelijk om de gronden met deze bestemming ook een functie te geven ten behoud van landschapswaarden en de ontwikkeling van natuurwaarden. Gelet op de aangrenzende recreatieve functies, is ook extensieve recreatie toegestaan.

Binnen de bestemming Bos mogen geen gebouwen worden gebouwd. De gewenste functie van de gronden met de bestemming Bos wordt beschermd door een vergunningenplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden. Voor het verrichten van een aantal benoemde werken is een omgevingsvergunning nodig. Hierbij kan worden gedacht aan het verwijderen of kappen van bomen, het uitvoeren van grondbewerkingen, het aanbrengen van verhardingen en het aanleggen en dempen van sloten. De vereiste omgevingsvergunning kan pas worden verleend indien de aanwezige natuur- en/of landschapswaarden niet worden geschaad of niet significant kunnen worden geschaad.

Artikel 4 Recreatie - Dagrecreatie

De bestemming voorziet in een groot aantal functies dat zelfstandig naast de recreatiewoningen kan functioneren, maar dat de recreatiewoningen ook kan ondersteunen. Voorbeelden hiervan zijn een zeilschool, watersportvoorzieningen, centrale voorzieningen en dagrecreatieve voorzieningen.

Deze dagrecreatieve voorzieningen zijn overal binnen de bestemming toegestaan. De overige ondersteunende functies zijn door een aanduidingsvlak aan een locatie gekoppeld. Deze bestemming stuurt dus op de locatie van de functies. Hiermee wordt een goede functionele inrichting van het plangebied bewerkstelligd. De gebouwen van de verschillende functies zijn gekoppeld aan maximale goothoogten, maximale bouwhoogten en maximale oppervlakten en inhouden. Deze zijn afgestemd op de waarden, de kwaliteiten en op de gewenste inrichting van het terrein. Om te voorkomen dat de op zich toegestane functies de aard van het terrein negatief beïnvloeden, zijn in de bestemming specifieke gebruiksregels opgenomen. Deze hebben onder andere betrekking op de functies ondergeschikte detailhandel, restaurant, congresruimte en de opslag van goederen.

Artikel 5 Recreatie - Verblijfsrecreatie

Deze bestemming geeft de kaders voor de bouw van de recreatiewoningen. De regeling is globaal van karakter. Hiermee kan worden ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen. De belangrijkste stedenbouwkundige en landschappelijke randvoorwaarden van de recreatiewoningen zijn vastgelegd. Dit zijn de maximale goothoogte, de maximale bouwhoogte, de minimale onderlinge afstand en de maximale oppervlakte. In combinatie met een maximum te bebouwen oppervlakte wordt hiermee een goede ruimtelijke inrichting gewaarborgd.

De bestemmingsomschrijving laat verschillende ondersteunende en aanvullende functies toe, zoals groen, natuur, water en parkeervoorzieningen. De bestemming maakt het hierdoor mogelijk dat er een kwalitatief hoogwaardige inrichting wordt gerealiseerd. Initiatiefnemer en gemeente streven gezamenlijk naar deze hoogwaardige beeldkwaliteit.

Artikel 6 Water - Deltawater

De aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de aanwezige natuurwaarden samenhangend met het deltawater. Daarnaast zijn recreatievaart en extensieve dag- en waterrecreatie met bijbehorende voorzieningen toegestaan.

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Net als de bestemming Bos bevat deze bestemming een uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning voor het verrichten van een aantal concrete werken en werkzaamheden. Bij deze bestemming gaat het bijvoorbeeld om het verwijderen van oevervegetatie, het aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden en aanlegplaatsen, het uitvoeren van grondbewerkingen en het aanleggen van dijken en andere taluds. De omgevingsvergunning kan worden verleend als de aanwezige natuurwaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 7 Water - Jachthaven

De bestemming ziet op de aanleg van een jachthaven van maximaal 215 aanleg- en ligplaatsen en staat in het verlengde hiervan ook extensieve waterrecreatie met bijbehorende voorzieningen toe. Op de gronden met deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Ook in deze bestemming is een beschermende omgevingsvergunningenplicht opgenomen om bepaalde werken en werkzaamheden te mogen uitvoeren. De criteria zijn gericht op de bescherming van natuurwaarden.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2, Artikel 9 Waarde - Archeologie 3 en Artikel 10 Waarde - Archeologie 4

Binnen het plangebied liggen gronden met archeologische waarden. Deze zijn beschermd via drie dubbelbestemmingen: Waarde - Archeologie 2, Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 4 (de artikelen 8, 9 en 10). Deze bestemmingen scherpen de bouwregels van de bestemmingen waarover zij liggen aan in die zin dat er pas mag worden gebouwd nadat er een verklaring van een archeologisch deskundige is waaruit blijkt dat het opstellen van een archeologierapport niet nodig is. Deze aanscherping geldt overigens niet voor alle gebouwen. Bij de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 is deze aanvullende eis niet van toepassing op bouwwerken waarvan de oppervlakte van de verstoring niet meer dan 250 m² bedraagt, bij de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 is deze oppervlakte 500 m² en bij de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 2.500 m². Bij alle drie de dubbelbestemmingen geldt de eis van aanvullend onderzoek ook niet als het bouwwerk niet dieper dan 0,4 m wordt geplaatst.

Artikel 11 Waterstaat - Waterkering en Artikel 12 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Beide dubbelbestemmingen zijn bedoeld om voor de onderliggende enkelbestemmingen vast te leggen dat bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden uitsluitend toelaatbaar zijn voor zover het waterkeringsbelang respectievelijk de waterstaatkundige functie niet geschaad wordt.

Toelichting op de algemene regels

De algemene regels bevatten bepalingen die voor het gehele plangebied gelden.

Zo voorkomt Artikel 13 Antidubbeltelregel dat gronden meerdere malen in beschouwing worden genomen bij het bepalen van de bouwmogelijkheden. Indien dit wel zou kunnen worden gedaan, kan dit leiden tot ongewenste bouwmogelijkheden. Artikel 14 Algemene bouwregels geeft ten eerste aan dat bouwgrenzen overschreden mogen worden door nader genoemde ondergeschikte bouwdelen. Tevens wordt bepaald dat bestaande maten, die afwijken van de in de regels opgenomen maten, aangehouden mogen worden. In Artikel 15 Algemene gebruiksregels wordt geregeld dat het in ieder geval verboden is de gronden binnen het plangebied te gebruiken voor het (proef)boren naar gas, waaronder schaliegas, en voor het gebruiken van gebouwen als seksinrichting. Artikel 16 Uitsluiting aanvullende werkingbouwverordening houdt in dat de bouwverordening niet van toepassing is voor zover het de voorschriften van stedenbouwkundige aard of bereikbaarheidseisen betreft.

Artikel 17 Algemene afwijkingsregels bevat enkele flexibiliteitsbepalingen. Zo wordt bepaald dat het bevoegd gezag kan afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen maten en percentages tot ten hoogste 10%. Ook kunnen bouwgrenzen worden overschreden en kunnen gebouwen ten behoeve van de nutsvoorzieningen worden toegestaan. De criteria voor de gevallen waarin afgeweken kan worden van het bestemmingsplan zijn ook opgenomen in dit artikel.

Burgemeester en wethouders zijn op basis van Artikel 18 Algemene wijzigingsregels ook bevoegd om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van de overschrijding van bestemmingsgrenzen. Dit kan indien dit nodig is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken of indien dit nodig is in verband met de werkelijke toestand van een terrein. De wijzigingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en een bestemmingsvlak mag ten hoogste met 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 3 Toetsing Aan Beleid En Visie

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR) bevat het ruimtelijk beleid van het Rijk. De structuurvisie is op 13 maart 2012 vastgesteld. In de SVIR is geen specifiek ruimtelijk beleid voor Tholen geformuleerd. In het algemeen is het beleid gericht op de versterking van kwaliteiten, vernieuwing en intensivering van ruimtegebruik. Wel zijn in de SVIR de dertien onderwerpen aangegeven die het Rijk als 'nationaal belang' beschermingswaardig acht. Voor een aantal van deze onderwerpen is reeds een (beschermende) regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, zie hierna).

Rijksinpassingsplan Waterbering Volkerak-Zoommeer

Het Rijksinpassingsplan Waterberging Volkerak-Zoommeer maakt het mogelijk het Volkerak-Zoommeer te gebruiken voor de berging van water ter uitvoering van de maatregel 'Berging op het Volkerak-Zoommeer' van de Planologische Kernbeslissing (PKB) Ruimte voor de Rivier. De berging van water op het Volkerak-Zoommeer en de bijbehorende voorzieningen zijn noodzakelijk voor de veiligheid van het Benedenrivierengebied.

Het kabinet heeft besloten de bescherming tegen overstromingen uiterlijk in 2015 op het wettelijk vereiste niveau te brengen en de ruimtelijke kwaliteit in het rivierengebied te verbeteren. Hiervoor is de PKB Ruimte voor de Rivier vastgesteld, waarin een samenhangend pakket van maatregelen is vastgelegd. Gezien de verwachting dat de maatgevende rivierafvoeren zullen toenemen, heeft het kabinet er voor gekozen de vereiste veiligheid zoveel mogelijk te bereiken door het nemen van maatregelen die voorkomen dat de maatgevende hoogwaterstanden steeds verder stijgen. Dit betekent dat het accent is verschoven van dijkverhoging/versterkingen naar rivierverruiming, waarbij zowel buitendijkse als binnendijkse maatregelen worden ingezet.

Speelmansplaten

De Speelmansplaten, inclusief de bijbehorende infrastructuur, zullen bij waterberging deels overstromen. Het recreatiegebied is in termen van de Waterwet als zogenaamd 'drogere oevergebied' ontstaan bij de aanleg van de Oesterdam en de realisatie van het Volkerak-Zoommeer (zie figuur 3.1). Het gebied is momenteel in gebruik als dagrecreatiegebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPOesterdam-VG01_0005.jpg"

Figuur 3.1 Ligging Speelmansplaten

In het vigerende bestemmingsplan van de gemeente Tholen is voorzien in de bouw van recreatiewoningen. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan in 2006 is aandacht besteed aan de komst van de waterberging. De gemeente Tholen gaf in de toelichting op het bestemmingsplan aan dat de woningen op terpen zouden worden gebouwd, waardoor de te bouwen woningen geen wateroverlast zouden ondervinden. In 2007 heeft het Rijk de gronden aan de projectontwikkelaar Speelmansplaten B.V. verkocht onder de voorwaarden dat de initiatiefnemer (en rechtsopvolgers) bekend zijn met de plannen van waterberging en hiermee rekening houden en zelf verantwoordelijk en aansprakelijk zijn voor de (schadelijke) gevolgen van een eventuele overstroming en daarmee de tijdelijke onbruikbaarheid van het gebied. Binnen het project Waterberging Volkerak-Zoommeer zijn daarom geen maatregelen voorzien om wateroverlast op de Speelmansplaten te voorkomen of te mitigeren.

Van de waterberging worden geen onaanvaardbare gevolgen verwacht voor het buitendijkse gebied van de Speelmansplaten om de volgende redenen:

  • Tijdens de waterberging loopt alleen de weg over de Oesterdam N659 voor een traject van ongeveer 1.700 m onder water. Hierdoor is de directe verbinding tussen het voormalige eiland Tholen en Zuid-Beveland tijdelijk gestremd. De hoger gelegen parallelweg blijft begaanbaar. Tholen (en Sint-Philipsland) blijven via de brugverbindingen en via de Philipsdam en de Grevelingendam verbonden met het 'vaste land'.
  • Waterberging leidt niet tot een onveilige situatie. Bij een waterberging, waarbij de berekende maatgevende hoogwaterstand van NAP + 2,3 m op het Volkerak-Zoommeer wordt bereikt, zal het waterniveau in de recreatiewoningen nergens hoger stijgen dan een peil van 0,8 m boven het vloerniveau.
  • Bij de uitwerking van het Inzetprotocol wordt voorzien in een tijdige evacuatie van de mensen, die in de recreatiewoningen of op het terrein verblijven. In het onwaarschijnlijke geval dat mensen niet geëvacueerd zijn, kunnen zij binnen enkele minuten gemakkelijk hoger gelegen en permanent droogblijvend terrein (NAP >2,3 m) bereiken.
  • Het gaat om tijdelijk recreatief verblijf en -bewoning (en niet om permanente bewoning).
  • In 2006, heeft de overheid (in casu de gemeenteraad van Tholen bij vaststelling van het bestemmingsplan) afgewogen dat de komst van de waterberging verenigbaar is met bouw van recreatiewoningen conform het bestemmingsplan Speelmansplaten). De voor de bouw van recreatiewoningen benodigde vergunningen zijn afgegeven nadat de PKB Ruimte voor de Rivier werd vastgesteld.
  • Met de eigenaren/bewoners van de recreatiewoningen is privaatrechtelijk overeengekomen dat zij de eventuele gevolgen van waterberging accepteren.

Rijkstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer

Op dit moment wordt gewerkt aan een Rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer. Hierin komen rijksbesluiten over de Grevelingen en het Volkerak-Zoommeer te staan. De Rijksstructuurvisie heeft eind 2014 als ontwerp ter inzage gelegen. Op dit moment worden de reacties verwerkt.

Drie vraagstukken krijgen daarmee in samenhang een antwoord: zoet of zout water in Volkerak-Zoommeer, wel of geen getij in de Grevelingen en wel of geen waterberging in de Grevelingen? De uiteindelijke keuze is bepalend voor de toekomst van deze grote wateren en de economische en ecologische ontwikkeling in het gebied.

Parallel aan dit proces loopt het gebiedsontwikkelingsplan Grevelingen Volkerak- Zoommeer. Het programma Gebiedsontwikkeling moet leiden tot concrete afspraken tussen overheden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties over duurzaamheid en economische vernieuwing in en rond de Grevelingen en het Volkerak-Zoommeer.

Het Rijk acht op termijn een duurzame en robuuste oplossing voor de waterkwaliteitsvraagstukken van de rijkswateren van belang. De kosten om de waterkwaliteitsproblemen op de Grevelingen en het Volkerak-Zoommeer op te lossen zijn voor het Rijk echter, vanwege de noodzaak van scherpe prioritering, te hoog. De waterkwaliteitsproblemen in het Volkerak-Zoommeer zijn op dit moment bovendien, door de aanwezigheid van de quaggamossel, minder urgent dan voorheen. Investeren in het ontwikkelperspectief om de waterkwaliteit van beide wateren op korte termijn structureel te verbeteren, ligt daarom op dit moment niet voor de hand. Regionale partijen hebben echter wel duidelijk de ambitie uitgesproken voor een structurele verbetering van de waterkwaliteit door herintroductie van beperkt getij op beide wateren. Zij verwachten daarvan belangrijke baten voor de regio en zien daarvoor ook, in samenwerking met het Rijk en marktpartijen, financiële mogelijkheden. Om die te kunnen identificeren en benutten, heeft de regio behoefte aan een door het Rijk ondersteund toekomstbeeld met 'betekenisvolle uitspraken' voor de beide wateren.

Om die reden heeft het Rijk besloten tot een innovatieve pilot om samen met de regio in het jaar na vaststelling van de ontwerp-rijksstructuurvisie naar financiële dekking te zoeken voor de beoogde structurele verbetering van de waterkwaliteit en als gespreksbasis daarvoor het volgende ontwikkelperspectief voor de Grevelingen en het Volkerak-Zoommeer te presenteren:

  • Verbeteren van de waterkwaliteit van de Grevelingen door het terugbrengen van beperkt getij via een doorlaat in de Brouwersdam die de Grevelingen verbindt met de Noordzee. Uitgangspunt is een getijslag van maximaal 50 cm bij een gemiddeld waterpeil van NAP - 0,20 meter.
  • Verbeteren van de waterkwaliteit van het Volkerak-Zoommeer door het terugbrengen van zout en beperkt getij via een doorlaat in de Philipsdam die het Volkerak-Zoommeer verbindt met de Oosterschelde. Uitgangspunt daarvoor is een getijslag van maximaal 30 cm bij een gemiddeld waterpeil van NAP - 0,10 meter. Voorafgaand aan het zout maken van het Volkerak-Zoommeer worden maatregelen uitgevoerd voor alternatieve zoetwatervoorziening en zoutbestrijding (zie paragraaf 3.3).
  • Er hoeft bij het beheer niet langer rekening te worden gehouden met de mogelijkheid van een aanvullende waterberging op de Grevelingen. Deze vorm van bescherming tegen overstromingen blijkt minder kosteneffectief dan alternatieven zoals versterking van dijken, wanneer de klimaatontwikkeling dat nodig maakt. Deze alternatieven worden verder ontwikkeld in het Deltaprogramma.

Verwezenlijking van dit ontwikkelperspectief stelt het kabinet afhankelijk van het beschikbaar komen van financiële middelen voor de uitvoering, zoals hiervoor aangegeven. Uitgaande van het beschikbaar komen van de financiële middelen voor de uitvoering, is beperkt getij op de Grevelingen in 2020 realiseerbaar en beperkt getij en zout op het Volkerak-Zoommeer in 2028.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro (AmvB Ruimte) bevat regels voor het bouwen op de waterkering. De Oesterdam is een primaire waterkering die in beheer is bij Rijkswaterstaat. Om goed te functioneren moeten alle waterstaatswerken voldoen aan normen. Het bouwen op een waterkering is dan ook niet direct toegestaan. Voor het bouwen op een waterkering is een vergunning nodig. Deze vergunning dient te worden aangevraagd bij Rijkswaterstaat. Formeel geeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de vergunning af, maar de minister heeft dit gedelegeerd aan Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat beslist of en op welke manier bouwen op de waterkering is toegestaan.

In paragraaf 4.1 wordt nader ingegaan op dit aspect.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsplan Zeeland 2012-2018

Algemeen

Het provinciaal ruimtelijk beleid is neergelegd in het Omgevingsplan Zeeland. Voor de ruimtelijke belangen, die het provinciebestuur van provinciaal belang acht, heeft een vertaling plaatsgevonden in algemene regels die zijn opgenomen in de Verordening Ruimte provincie Zeeland (zie hierna).

De doelstelling van het Omgevingsplan is het bevorderen van een gezonde regionale economie in een schone en veilige leefomgeving. Daarbij ondersteunt het plan sociale, natuur- en mobiliteitsdoelen. De provincie wil de kernkwaliteiten van Zeeland verder benutten, (h)erkennen en versterken. Het karakter van verschillende delen van Zeeland, met sterke, beeldbepalende economische sectoren en eigenheid van de omgeving, is daarvoor de basis. De provincie onderscheidt drie deelgebieden:

  • produceren op Land aan Zee;
  • beleven van Land en Zee;
  • bloeien op Land en in Zee.

Tholen maakt deel uit van het deelgebied 'Bloeien op Land en in Zee'. Dit zijn gebieden met een landelijk karakter en vooral rust en ruimte maar daarnaast is er bedrijvigheid en ondernemerschap.

Recreatiekansenkaart: ontwikkelingslocatie

De Speelmansplaten is aangewezen als regionale ontwikkelingslocatie. Binnen een ontwikkelingslocatie is sprake van een clustering van bestaande bedrijvigheid. Revitalisering is de belangrijkste opgave. Om dit te kunnen realiseren wordt aan bestaande bedrijven ruimte geboden tot kwaliteitsverbetering en productdifferentiatie. Daarnaast worden mogelijkheden geboden voor nieuwvestiging van bedrijven die zich richten op een specifiek voor de locatie geldende kans.

Recreatiewoningen

Bedrijfsmatige exploitatie

Aan de realisatie van nieuwe recreatiewoningen met een verblijfsrecreatieve bestemming zijn specifieke voorwaarden gekoppeld, waaronder de volgende.

  • Een centrale exploitatie voor bedrijfsmatige verhuur én bedrijfsmatig beheer van het park, die bestemmingsplanmatig en contractueel dient te worden vastgelegd.
  • Ten minste de ondergrond waarop de gemeenschappelijke voorzieningen worden gerealiseerd (onder andere infrastructuur, centrumvoorzieningen etcetera) zijn in eigendom van één partij. Daarbij kan worden overwogen de ondergrond van het gehele park in eigendom van één partij te houden (bijvoorbeeld via publiekrechtelijke erfpacht).
  • De financiële haalbaarheid wordt aangetoond van een (langdurige) bouw-, beheer- en verhuurexploitatie.
  • De bedrijfsmatige beheerder door middel van privaatrechtelijke overeenkomsten zorg draagt voor de kwalitatieve instandhouding van het gehele park.

Op deze manier wordt het beschikbare recreatieve verhuuraanbod ook daadwerkelijk in de markt gezet, blijft de verhuur gebundeld bij één aanbieder en kan een kwalitatief beter verhuurproduct worden gewaarborgd. Het is niet verplicht de recreatiewoningen ook daadwerkelijk jaarrond voor verhuur aan te bieden.

Voorkomen van permanente bewoning

Het provinciale beleid is gericht op het voorkomen van permanente bewoning van tot verblijfsrecreatie bestemde complexen. In artikel 2.5 van de PRV wordt de regeling voor permanente bewoning van recreatiewoningen van toepassing verklaard op nieuwe recreatieterreinen.

Ruimte voor maatwerk

Het Omgevingsplan biedt ruimte voor lokale afweging en daarmee voor maatwerk bij concrete initiatieven. Dit krijgt onder meer vorm binnen het vereveningsbeleid en het beleid ontwikkelen met deskundig advies.

Verevening

Met het principe van verevening heeft de provincie een regeling waarin (extra) ontwikkelingsruimte wordt geboden en tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in het versterken van de kwaliteit van de omgeving. De uitgangspunten voor deze regeling zijn vastgelegd in een provinciale handreiking en het convenant met alle Zeeuwse gemeenten. Bij toepassing van het vereveningsprincipe moet altijd sprake zijn van een duidelijke relatie tussen het initiatief en de te leveren investering in de omgevingskwaliteit. Dit moet in principe rechtstreeks worden vormgegeven in het project of in de directe nabijheid. Als uitzondering kan een gemeente ook kiezen voor het instellen van een kwaliteitsfonds. Hiervoor is het echter wel noodzakelijk dat vooraf in het gemeentelijk beleid een relatie wordt gelegd tussen de geboden ontwikkelruimte en de kwaliteitsmaatregelen waar het fonds voor zal worden ingezet.

Ontwikkelen met deskundig advies

In het landelijk gebied ziet de provincie nadrukkelijk een rol voor zichzelf weggelegd als het gaat om het bevorderen van de economische vitaliteit in combinatie met de zorg voor het behoud van een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Hier wordt onder andere invulling aan gegeven door de inzet van deskundigheid op het gebied van economische ontwikkeling en landschap. Op verzoek van een gemeente of initiatiefnemer adviseren deskundigen over concrete initiatieven in het landelijk gebied. Met het advies wordt beoogd de economische, landschappelijke en cultuurhistorische meerwaarde van initiatieven in het landelijk gebied te vergroten, de proceduretijd te verkorten en de combinatiemogelijkheden met overige initiatieven in de betreffende regio te bevorderen. Uitgangspunt hierbij is dat maatwerk wordt geleverd en regels voor ontwikkelingen in het landelijk gebied worden beperkt. De inzet van de deskundigen wordt in overleg met de betrokken partners nader ingevuld en kan per regio verschillen.

Landschappelijke inpassing

Voor nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied geldt dat zij aansluiten bij het bestaande karakter van het landschap. Als algemeen uitgangspunt geldt daarom dat een nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het als een logisch onderdeel deel uitmaakt van het landschap. Hiervoor wordt uitgegaan van een 10 m brede afschermende groengordel.

Maatwerk behoort hierdoor tot de mogelijkheden. Wanneer alternatieve maatregelen worden getroffen dient uit de ruimtelijke onderbouwing te blijken dat de maatregelen die worden getroffen qua investering gelijkwaardig zijn aan het realiseren van een 10 m brede afschermende groengordel.

Ligplaatsen

De provincie faciliteert de groei van het aantal ligplaatsen met het oog op de kwaliteitsverbetering. Bij de hotspots is een jachthaven economisch het meest wenselijk en kansrijk. Naast hotspots wordt ook ruimte geboden voor nieuwe ontwikkelingen die aansluiten bij kansen en locaties die zijn aangegeven op de recreatiekansenkaart. De ontwikkelingslocatie van de Speelmansplaten valt hier onder.

Verordening Ruimte provincie Zeeland

Algemeen

Voor de ruimtelijke onderwerpen die het provinciebestuur heeft aangemerkt als van 'provinciaal belang' is een beschermende regeling opgenomen in de Verordening Ruimte provincie Zeeland. Op grond van de Wro dient een gemeentebestuur bij het vaststellen van een ruimtelijk plan de algemene regels van de PRV in acht te nemen. Voor wat betreft dit project zijn de regels uit de PRV aangaande verblijfsrecreatie van belang.

Recreatie

In artikel 2.5, lid 1, is het volgende bepaald. In een bestemmingsplan worden regels gesteld ter voorkoming van permanente bewoning. In de toelichting bij artikel 2.5 van de verordening is opgenomen dat het provinciale beleid is gericht op het voorkomen van permanente bewoning van tot verblijfsrecreatie bestemde complexen. Hiermee worden bedoeld zomerhuizenterreinen, recreatieve appartementencomplexen en kampeerterreinen. Een doelstelling is dergelijke complexen te behouden voor de verblijfsrecreatieve markt. Dit aspect wordt van provinciaal belang geacht.

Artikel 2.5, lid 2, stelt dat in de toelichting van een bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat duurzaam beheer en onderhoud van het terrein is gewaarborgd. In de bijbehorende toelichting van dit artikellid van de verordening worden hiervoor enkele voorbeelden gegeven.

  • Duurzaam beheer en onderhoud van een terrein kan bijvoorbeeld worden gewaarborgd door in het bestemmingsplan de eis van een centrale bedrijfsmatige exploitatie op te nemen.
  • Gedacht kan worden aan privaatrechtelijke afspraken over het in eigendom houden van de grond die tot het complex behoort dan wel de gronden waarop de gemeenschappelijke voorzieningen worden gerealiseerd alsmede omtrent de kwalitatieve instandhouding van het complex.

Onder duurzaam beheer wordt verstaan een verzorgde openbare ruimte en maatregelen die leiden tot een intensiever gebruik van ruimte en, zo mogelijk, maatregelen die leiden tot een hoger bedrijfseconomisch rendement.

3.3 Gemeentelijke Beleid En Visie

Nota Recreatie en Toerisme (2004)

De sector recreatie en toerisme is een beeldbepalende sector in Zeeland. Ook op Tholen is recreatie en toerisme een bedrijfstak die steeds belangrijker is geworden. De Nota Recreatie en Toerisme beoogt een duidelijke visie te geven op het toeristisch-recreatief beleid voor de komende jaren, maar ook dient de visie de basis te zijn voor allerlei afzonderlijke plannen op toeristisch en recreatief gebied van zowel overheden als het bedrijfsleven.

Recreatieterrein De Speelmansplaten is in de nota aangewezen als recreatief ontwikkelingsgebied. De raad heeft in zijn vergadering van 21 oktober 2002 een combinatie van de volgende twee strategieën vastgesteld voor de Speelmansplaten:

  1. 1. nationaal watersport- & beachcentrum;
  2. 2. groepsactiviteitencentrum.

In het eerste onderdeel wordt ingespeeld op een specifieke markt en voortgeborduurd op de bestaande activiteiten in het gebied. De locatie is zeer geschikt voor de snelle watersport door het grote wateroppervlak en de ruimte op het land. Aan deze activiteiten is de laatste jaren vorm gegeven.

Het tweede onderdeel richt zich op het creëren van voorzieningen voor de groepsmarkt in de meest brede zin van het woord. Hierbij kan gedacht worden aan jeugdkampen, bedrijfsuitjes of andere groepsformaties. De activiteiten die plaatsvinden dienen gericht te zijn op een combinatie van water en land. Er moeten daarbij voorzieningen gerealiseerd worden om een totaalaanbod te kunnen bieden aan activiteiten op het water en op het land (bijvoorbeeld waterskibaan, jetski's, vlotten, quads, etc.), aangevuld met horecavoorzieningen.

Belangrijk uitgangspunt bij de verdere uitwerking van het gebied is dat de voorgestelde activiteiten passen binnen de regelgeving, waarbij het zwaartepunt ligt op de Vogel- en Habitatrichtlijn.

Bestemming Tholen, een toekomstvisie voor Tholen 2025

Voor Tholen wordt gestreefd naar een versterking van de recreatieve sector, zonder dat dit leidt tot teloorgang van de rust en ruimte. Recreatie en toerisme zijn de motoren van de lokale economie.

Tholen wil inspelen op de toekomstige wensen van recreanten en toeristen. Deze zijn op zoek naar nieuwe belevingen waarbij kwaliteit en duurzaamheid een belangrijke rol spelen. Sterke troeven hierbij zijn de ligging aan Natuurpark Oosterschelde en de bereikbaarheid via de A4.

Het is gewenst sterke troeven, zoals meer en betere watersportvoorzieningen, verdere ontwikkeling van natuur en landschap waarbij recreatie en natuurontwikkeling in balans zijn.

Uitbreiding van het accommodatieaanbod met voorzieningen die vernieuwend zijn is een toegevoegde waarde voor de gemeente.

Toeristisch Ontwikkelingsplan Tholen 2013-2016 (vastgesteld door gemeenteraad op 7 februari 2013)

Begin 2013 is door de gemeenteraad het Toeristisch Ontwikkelingsplan Tholen 2013-2016 vastgesteld. Dit plan bevat per kern een thematisering en projectvoorstellen. Deze projectvoorstellen zijn in de vorm van productontwikkelingen weergegeven en voorgesteld. Bij de algemene productontwikkelingen is aangegeven dat enerzijds de kwaliteit van verblijfsrecreatieve mogelijkheden gestimuleerd moet worden en anderzijds dat uitbreiding van verblijfs- en dagrecreatie (omgeving Bergse Diepsluis) mogelijk moet zijn.

Op dit moment zijn er geen andere verblijfsrecreatieve mogelijkheden in de directe omgeving van de Bergse Diepsluis dan Waterrijk Oesterdam. Eén van de speerpunten van toekomstig toeristisch beleid is de verdere ontwikkeling van (onder)watersport. Uitbreiding van ligplaatsen nabij Waterrijk Oesterdam past binnen dit speerpunt.

3.4 Toetsing Aan Beleidskader

Plan voldoet aan beleid en verordening

Op hoofdlijnen voldoet het Waterrijk Oesterdam aan de beleidsuitgangspunten zoals vastgelegd in het provinciaal en gemeentelijk beleid.

  • De ontwikkeling van verblijfsrecreatie wordt gerealiseerd op een ontwikkelingslocatie, waarin ontwikkeling op dit vlak door de provincie wordt gestimuleerd.
  • In de planvorming wordt rekening gehouden met het beleid ten aanzien van het aspect waterberging en een mogelijke peilstijging in het Volkerak-Zoommeer.
  • De extra ligplaatsen worden mogelijk gemaakt op een ontwikkelingslocatie. Er is dus voldoende potentie in het gebied aanwezig zodat de ontwikkeling kansrijk is.
  • Eén van de speerpunten van het toekomstige gemeentelijke beleid is de verdere ontwikkeling van de watersport. Uitbreiding van het aantal ligplaatsen bij Waterrijk Oesterdam past dan ook prima binnen dit beleid.

Recreatief gebruik en exploitatie

Artikel 2.5, lid 1, van de Verordening bepaalt dat voor een nieuw verblijfsrecreatieterrein of de uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein regels gesteld moeten worden ter voorkoming van permanente bewoning. In de specifieke gebruiksregels van artikel 5Specifieke gebruiksregels is bepaald dat permanente bewoning niet is toegestaan. Daarmee wordt voldaan aan deze voorwaarde uit de verordening voor het stellen van regels ter voorkoming van permanente bewoning.

Daarnaast is sprake van een bedrijfsmatige exploitatie van het geheel dit is geregeld in artikel 5 lid 5.4.

Het beheer van het gebied wordt vastgelegd in een beheersplan voor het gehele terrein. De participatie hieraan is gekoppeld aan de koopovereenkomst en besluitvorming van de vereniging van eigenaren. Hiermee wordt het duurzame beheer en onderhoud gegarandeerd.

Recreatieontwikkelingen

Ingezet wordt op behoud en versterking van de bestaande verblijfsrecreatieterreinen binnen de gemeente. Waterrijk Oesterdam beoogt een kwalitatief hoogwaardig recreatiepark te worden wat een toegevoegde waarde betekent voor de omgeving. De gemeente Tholen staat positief tegenover recreatieontwikkelingen en is bewust van de noodzakelijke uitbreiding van het recreatiepark om een goed hoogwaardig product te kunnen aanbieden binnen deze regio.

Landschappelijke inpassing en verevening

Er wordt voldaan aan een goede landschappelijke inpassing en aan het aspect verevening. In de paragrafen 4.11 en 4.12 worden deze aspecten nader toegelicht.

Hoofdstuk 4 Toetsing Aan Overige Aspecten

4.1 Water

Beleid

Bij ruimtelijke plannen dient een watertoets met het Waterschap overlegd te worden. Bij de watertoets gaat het om uiteenlopende waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging.

Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf is overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Bij het Waterschap Scheldestromen wordt hiervoor een watertoetstabel gebruikt. In deze tabel zijn de hiervoor genoemde aspecten verwerkt. Onderstaande watertoetstabel is ingevuld voor de ontwikkeling van Waterrijk Oesterdam Deze wordt ook kortgesloten met het Waterschap. Reacties van het Waterschap zullen verwerkt worden in de tabel. Daarnaast zal er overleg plaatsvinden met Rijkswaterstaat.

Toetsing

thema en water(beheer)doelstelling uitwerking
Waterveiligheid
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.
De Oesterdam is een primaire waterkering. Een gedeelte van het plangebied is dan ook aangewezen als kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone (zie figuur 4.1).
Voor deze zones geldt dat bouwen niet direct is toegestaan.
Rijkswaterstaat is de beheerder van de Oesterdam. en zal toesteming moeten geven of bouwen hier is toegestaan. Voor de ontwikkeling dient een Watervergunning te worden aangevraagd bij Rijkswaterstaat.
Tussen de initiatiefnemer en Rijkswaterstaat heeft overleg plaatsgevonden onder welke voorwaarden bouwen is toegestaan. De Watervergunning zal worden aangevraagd.
De bescherming van de waterkering is geregeld in de Artikel 11 Waterstaat - Waterkering en Artikel12 Waterstaat - Waterstaatkundige functie.
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater)
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water.
Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 95 extra ligplaatsen in de jachthaven en 75 tot 140 extra recreatiewoningen. Ten gevolge van deze ontwikkeling zal het verhard oppervlak toenemen. Het plangebied is echter volledig buitendijks gelegen en het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak zal dan ook direct afstromen op het aangrenzende Zoommeer. Watercompenserende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

Gezien het gebruik van het Zoommeer als waterberging, zal de bebouwing op hoogte moeten worden gesitueerd. De waterberging in het Volkerak-Zoommeer houdt in dat met een bepaalde frequentie (bij hoge rivierafvoeren en storm op zee) water uit het Hollandsch Diep zal worden ingelaten in het Volkerak-Zoommeer. De waterstanden op het Volkerak-Zoommeer kunnen dan oplopen tot circa 2,5-3 m+ NAP.
Door de recreatiewoningen op hoogte te realiseren, kunnen de gevolgen van een extreme waterstand op deze wijze worden geëlimineerd. Het risico van waterschade blijft in dit buitendijkse gebied ten laste van de initiatiefnemer.
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Tegengaan/verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van infiltratiemogelijkheden.
De ontwikkeling wordt buitendijks gerealiseerd aan het water. De grondwaterstand wordt hier dan ook bepaald door de waterspiegel van het aangrenzende oppervlaktewater. Daardoor is het gebied niet geschikt als infiltratiegebied. De ontwikkeling voorziet niet in het onttrekken van grondwater en heeft daardoor geen invloed op de grondwaterkwantiteit en/of verdroging.
Hemel- en afvalwater
(inclusief water op straat/overlast)
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen.
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.
Het afvalwater ten gevolge van de ontwikkeling wordt, net als bij de eerste fase, gereinigd en als klasse 3 water geloosd op het oppervlaktewater.
Volksgezondheid
(water gerelateerd)
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via onder andere de daarvoor benodigde ruimte.
De ontwikkeling wordt gerealiseerd direct aan het oppervlaktewater. Ter voorkoming van verdrinkingsgevaar dienen de (aan te leggen) oevers met een verhouding van minimaal 1:3 gerealiseerd te worden. Ter plaatse van de steigers dienen zoveel als mogelijk hekwerken geplaatst te worden.
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.
Het gebied is weinig zettinggevoelig, (extra) bodemdaling ten behoeve van de ontwikkeling is dan ook niet te verwachten.
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud/realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren.
Om de oppervlaktewaterkwaliteit zoveel mogelijk te behouden/te verbeteren wordt geen gebruik van uitlogende materialen gemaakt tijdens de bouw- en/of de gebruiksfase.
Grondwaterkwaliteit
Behoud/realisatie van een goede rondwaterkwaliteit.
Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.
Gezien het feit dat de recreatiewoningen op hoogte worden gerealiseerd en er tijdens de bouw- en gebruiksfase geen gebruik van uitlogende materialen worden gebruikt, zal de ontwikkeling geen negatieve effecten op de grondwaterkwaliteit hebben.
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.
Het plangebied is niet in natte natuur gelegen. Aan de andere zijde van de Oesterdam is wel natuur aanwezig. In de paragraaf 4.5 wordt hier verder op ingegaan.
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.
De ontwikkeling voorziet niet in belemmeringen voor het onderhouden van het oppervlaktewater. Dit onderhoudt zal gezien de grote hoeveelheid oppervlaktewater vanaf het water gebeuren.
andere belangen waterbeheerder(s)
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren.
Het bestemmingsplan voorziet niet in belemmeringen voor waterschapsobjecten.
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het Waterschap.
De gevolgen van de ontwikkelingen voor omliggende wegen zijn opgenomen in paragraaf 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPOesterdam-VG01_0006.png"

Figuur 4.1. Legger Oesterdam (bron: Rijkswaterstaat)

Conclusie

De ontwikkeling ligt gedeeltelijk in de kernzone, beschermingszone en buiten-bestemingszone. Bouwen in deze zones is niet direct toegestaan. Duidelijk moet zijn dat bij initiatieven de veiligheid van de kering niet in het geding komt. Voor de ontwikkeling dient bij Rijkswaterstaat een Watervergunning te worden aangevraagd. Tussen de initiatiefnemer en Rijkswaterstaat vindt overleg plaats op welke manier bouwen op de Oesterdam is toegestaan. De Watervergunning zal worden aangevraagd.

4.2 Bodem

Beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Toetsing

Door ArcheoMedia is de ontstaansgeschiedenis van de Speelmansplaten in beeld gebracht (d.d. 12 september 2006). Geconstateerd is dat het terrein is opgespoten met schoon zand uit de directe omgeving.

Door RPS is in 2013 zowel een historisch (hele plangebied) als verkennend bodemonderzoek (bedrijfswoning, zeilschool en enkele recreatiewoningen) uitgevoerd (Beoordeling Historisch Bodemonderzoek Oesterdam 3 te Tholen, RPS advies- en ingenieursbureau bv, rapportnummer NC13150400, d.d. 30 augustus 2013). Op de locatie is in 2006 een oprichtingsvergunning verleend voor een botenstalling, aanlegsteigers, tankstation (nooit opgericht), onderhoud- en opslagloods quads en buitenboordmotoren, bovengrondse dieseltank, stationaire propaantank, paintbalgebied, quadbaan, ligweide en 75 recreatiewoningen. In 2007 zijn de onverdachte deellocaties landbodem (20 ha), quadterrein, parkeerplaats voorzijde, bodem onder asfalt, eiland en waterbodem en de verdachte locatie dieselaggregaat bedrijfsgebouw onderzocht. Hierbij zijn lichte verontreinigingen met kwik en minerale olie in de bovengrond, aan PAK en minerale olie in de ondergrond en aan arseen, benzeen, xylenen en zink in het grondwater aangetoond. De waterbodem is maximaal klasse 3 bestempeld. De quadbaan is sinds 2007 niet meer in gebruik en de dieseltank (gelegen nabij de entree, maat circa 3 bij 4 m) is in 2010 verwijderd en gesaneerd.

Hieruit kan worden afgeleid dat de bodem nog steeds geschikt is voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de bodemkwaliteit ter plaatse, de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.

4.3 Archeologie En Cultuurhistorie

Beleid

Archeologie

Het archeologiebeleid binnen de gemeente Tholen is vastgelegd in de Beleidsnota Archeologiebeleid. Hierna volgt een toelichting op het archeologiebeleid.

Om te voorkomen dat archeologische informatie ongezien verloren gaat, is het noodzakelijk dat gemeenten dit in het ruimtelijk beleid waarborgen. Dit is een uitvloeisel van het Verdrag van Malta dat in 1992 door Nederland werd ondertekend en in 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) is geïmplementeerd in de Nederlandse Monumentenwet. Gecombineerd met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is behoud en beheer van het bodemarchief daarmee integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. De uitvoering van de Monumentenwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is daarmee een primair gemeentelijke opgave geworden.

In het archeologiebeleid zijn verwachtingskaarten gemaakt voor het gehele grondgebied van de gemeente. Hierin worden 4 verschillende archeologische niveaus (4 lagen: laag 1 Walcheren, laag 2 Hollandveen, laag 3 Wormer en laag 4 Pleistoceen) onderscheiden. Er zijn diepte- en oppervlaktematen bepaald voor de verplichting van archeologisch onderzoek bij bodemverstorende activiteiten.

De verschillende lagen zijn gebaseerd op verschillende tijdsperioden. Uit de onderzoeken is gebleken dat alleen de verwachtingskaart laag 1 Walcheren voor Tholen relevant is. De verwachtingen uit de lagen 2, 3 en 4 komen ook weer terug in laag 1.

De archeologische verwachtingen zijn onderverdeeld in categorieën: van categorie 1 (wettelijk beschermd monument) tot categorie 8 (geen archeologische verwachting). Met betrekking tot de dieptemaat geldt voor alle categorieën, met uitzondering van categorie 1, dat ongeacht de oppervlakte geen vooronderzoek behoeft plaats te vinden als de dieptemaat van 40 cm niet wordt overschreden.

Indien de dieptemaat van 40 cm wel wordt overschreden, dan wordt de oppervlaktemaat relevant. Daarvoor geldt het volgende.

  • categorie 1 (archeologisch rijksmonument). Hier is altijd een monumentenvergunning nodig van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed die hier optreedt als bevoegde overheid. Deze terreinen vallen niet binnen het gemeentelijke beleid;
  • categorie 2 (terrein van archeologische verwachtingswaarde = AMK-terreinen): vooronderzoek indien oppervlakte meer dan 50 m²bedraagt;
  • categorie 3 (stads- en dorpskernen met een archeologische verwachtingswaarde en nieuwe vindplaatsen): vooronderzoek indien oppervlakte meer dan 50 m² bedraagt;
  • categorie 4 (hoge archeologische verwachtingswaarde): vooronderzoek indien oppervlakte meer dan 250 m² bedraagt;
  • categorie 5 (gematigde archeologische verwachtingswaarde): vooronderzoek indien oppervlakte meer dan 500 m² bedraagt;
  • categorie 6 (lage archeologische verwachtingswaarde): vooronderzoek indien oppervlakte meer dan 2.500 m² bedraagt;
  • categorie 7 (waterbodem met verwachte maritiem archeologische verwachtingswaarde): altijd overleg plegen met de gemeente;
  • categorie 8 (geen archeologische verwachtingswaarde): geen vooronderzoek. Dit blijft ongewijzigd.

Cultuurhistorie

Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van MoMo is het Bro gewijzigd (artikel 3.6.1 lid 2). De volgende regel is dan van kracht.

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Dit betekent dat er voor gemeenten de verantwoordelijkheid komt om cultuurhistorische waarden te betrekken bij de bestemmingsplannen en hierover verantwoording af te leggen in het bestemmingsplan. Dat kan op verschillende manieren en kan van het wettelijk verplichte minimum tot en met uitgebreid eigen beleid.

Toetsing

Archeologie

Op basis van het archeologisch beleid bevinden zich in het plangebied de categorieën 2, 3 en 4.

ArcheoMedia heeft in 2006 bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied hierbij zijn de volgende conclusies getrokken voor het gebied.

  • Nabij of direct ten westen van de landtong (het noordwestelijk deel van het recreatiegebied) wordt vermoed dat hier een deel van de verdronken stad van Reimerswaal is gelegen. De bouw van de recreatiewoningen op de landtong kan mogelijk leiden tot verstoring van die resten.
  • In het overige deel van het recreatiegebied zijn geen archeologische waarden te verwachten. De bouw van het restaurant, jachthaven, golfbreker en paalwoningen zullen niet leiden tot aantasting van archeologische waarden.
  • Het bureauonderzoek leidt niet tot de conclusie dat de beoogde ontwikkeling geen doorgang kan vinden vanwege aanwezige archeologische waarden.
  • Een inventariserend veldonderzoek wordt aanbevolen om na te gaan of de resten van de verdronken stad van Reimerswaal zich uitstrekken tot onder de landtong.
  • Omdat het terrein is opgespoten met een laag zand van 2 m dik, is veldonderzoek vrij omslachtig. Alternatieven die ArcheoMedia aandraagt, zijn:
    1. 1. het verrichten van archeologisch veldonderzoek direct ten westen van de landtong (ter plaatse van de hoogwatervluchtplaats); indien daar geen archeologisch indicatoren worden aangetroffen dan kan worden aangenomen dat ook op de landtong geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. 2. het kiezen voor een fundering van de recreatiewoningen die niet dieper reikt dan 2 m beneden het huidige maaiveld;
    3. 3. het verrichten van archeologisch vervolgonderzoek.

In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de archeologische verwachtingswaarde door voor te schrijven dat aan de westelijke zijde van het terrein geen ingrepen in de bodem plaats mogen vinden dieper dan 2 m tenzij vooraf is aangetoond dat eventuele archeologische waarden voldoende zeker worden gesteld.

Bij de aanleg van het park zullen geen werkzaamheden plaatsvinden die dieper zijn dan 2 m.

Cultuurhistorie

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.

Conclusie

Archeologie

De werkzaamheden worden dusdanig uitgevoerd dat archeologische waarden niet worden aangetast. Indien werkzaamheden dieper dan 2 meter nodig blijken te zijn, dan is nader onderzoek noodzakelijk. In de regels is dit vastgelegd.

Cultuurhistorie

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Er is ten aanzien van het aspect cultuurhistorie geen specifieke regeling nodig in het voorliggende bestemmingsplan.

4.4 Verkeer En Parkeren

Drie varianten

Binnen het vigerende bestemmingsplan is reeds de ontwikkeling van 75 recreatiewoningen en een jachthaven met 120 ligplaatsen juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Een deel hiervan is al in ontwikkeling. Vanuit het oogpunt van exploitatie is een uitbreiding beoogd met minimaal 75 en maximaal 140 recreatiewoningen en 95 extra ligplaatsen in de jachthaven. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie zijn drie varianten in kaart gebracht:

  1. 1. de verkeersgeneratie van het reeds vergunde aantal recreatiewoningen (54) en ligplaatsen (120);
  2. 2. de verkeersgeneratie van het nog te ontwikkelen aantal recreatiewoningen binnen het bestemmingsplan (21) en de realisatie van de minimale uitbreiding (75 recreatiewoningen en 95 ligplaatsen in de jachthaven);
  3. 3. de verkeersgeneratie van het nog te ontwikkelen aantal recreatiewoningen binnen het bestemmingsplan (21) en de realisatie van de maximale uitbreiding (140 recreatiewoningen en 95 ligplaatsen in de jachthaven).

De ligplaatsen voor boten bij de woningen genereren geen extra verkeer.

Berekening verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie van ontwikkelingen wordt berekend op basis van kencijfers van het CROW. Deze zijn opgenomen in publicatie 317 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', Ede 2012). Voor recreatiewoningen en jachthavens gelden kencijfers zoals opgenomen in tabel 4.1.

Tabel 4.1 Kencijfers verkeersgeneratie

functie eenheid minimaal kencijfer maximaal kencijfer
recreatiewoningen per woning 2,6 2,8
jachthaven per 100 ligplaatsen 26,6 26,6

Bij de berekening is uitgegaan van een worstcasescenario waarbij de verkeersgeneratie is berekend op basis van het maximale verkeersgeneratiecijfer. Op basis van bovenstaande kencijfers bedraagt de verkeersgeneratie (afgerond) per omschreven variant:

  1. 1. reeds ontwikkeld: 190 mvt/etmaal;
  2. 2. minimale uitbreiding: 295 mvt/etmaal;
  3. 3. maximale uitbreiding: 475 mvt/etmaal.

Verkeersafwikkeling

De verkeersintensiteit op de N659 is afkomstig van de verkeersstromenkaart van de provincie Zeeland. Op deze weg geldt een verkeersintensiteit van circa 3.600 mvt/etmaal in het basisjaar tijdens een gemiddelde dag over het jaar. Tijdens de zomerperiode neemt deze toe tot circa 4.000 mvt/etmaal. Deze intensiteiten zijn op basis van een autonome verkeersgroei van 1,5% per jaar doorgerekend naar het planjaar 2025. Op basis daarvan geldt in het planjaar een autonome verkeersintensiteit van maximaal 4.900 mvt/etmaal. Als gevolg van de ontwikkeling neemt deze intensiteit, ten gevolge van de verkeersgeneratie, toe tot maximaal 5.400 mvt/etmaal.

De N659 is binnen de provinciale wegenstructuur gecategoriseerd als regionale stroomweg. De weg vormt de verbinding tussen Tholen en Zuid-Beveland. Dit type wegen heeft een verbindende functie, waarbij een hoge capaciteit wordt aangehouden. De ontwikkeling leidt niet tot dermate hoge verkeersintensiteiten dat de wegcapaciteit van de N659 wordt overschreden.

Parkeren

Op het terrein wordt een grote parkeerplaats gerealiseerd waar de bezoekers van de jachthaven gebruik van kunnen maken. Het parkeren van de bezoekers van de recreatiewoningen zal plaatsvinden op de eigen kavel.

4.5 Ecologie

Algemeen

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit het recreatieterrein Speelmansplaten. Het recreatiegebied omvat voornamelijk ligweiden met parkeergelegenheid en een recreatieplas met een klein strand.

Beoogde ontwikkeling

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van recreatiewoningen met bijbehorende ligplaatsen. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Beleid

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De begrenzing van de EHS is in Zeeland door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Omgevingsplan Zeeland. In het Omgevingsplan staan ook de spelregels hoe om te gaan met de EHS. De wijzigingen van de EHS-begrenzing worden door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Natuurbeheerplan Zeeland. Het plan wordt jaarlijks geactualiseerd.

Flora- en faunawet/soortenbescherming

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  1. 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  2. 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  3. 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  4. 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  1. 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Soortenbescherming

Op 22 juni 2014 is een veldbezoek uitgevoerd door ir. J.J. van den Berg (werkzaam bij Rho-adviseurs en lid van FLORON, RAVON en SOVON). Rho adviseurs voor leefruimte is lid van het Groene netwerk.

Resultaten van de veldverkenning

Tijdens de veldverkenning is het volgende geconstateerd:

  • het uitbreidingsterrein is grotendeels in gebruik voor outdoor activiteiten;
  • geheel aan de oostzijde is een grote loods met verharding aanwezig;
  • het grasland (speelterrein en ligweide) wordt frequent gemaaid en intensief begraasd door ganzen;
  • aan de westzijde zijn diverse gronddepots en recreatiewoningen;
  • er is een brede randbeplanting tussen de weg en het recreatieterrein.

De natuurwaarden zijn door het gebruik en beheer beperkt tot algemene soorten:

  • door het intensieve beheer en de begrazing van grote groepen wilde ganzen is er geen bijzondere flora in het gebied aanwezig. Tijdens de veldverkenning zijn geen beschermde soorten waargenomen;
  • ook in de brede beplantingsstrook zijn geen beschermde soorten waargenomen of te verwachten;
  • het grasland is ongeschikt voor broedvogels. De beplanting is geschikt voor een groot aantal soorten broedvogels die broeden in struwelen en bomen. Er zijn geen nesten waargenomen van soorten met een vaste nestplaats;
  • in de bomen zijn geen nestholten van spechten waargenomen. De omvang van de stammen is nog te gering;
  • van de grondgebonden zoogdieren zijn sporen van muizen en mol waargenomen. Het betreft hier algemene soorten. Voor een soort als Noordse woelmuis is het gebied te droog;
  • overige beschermde soorten zijn in het plangebied niet waargenomen of te verwachten.

Verbodsbepalingen Flora- en faunawet

Werkzaamheden in het kader van de voorgenomen ingreep kunnen leiden tot beschadiging of vernietiging van vaste verblijfplaatsen en /of opzettelijke verstoring van algemene soorten grondgebonden zoogdieren. Dit heeft geen effect op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten. Het betreft zogenaamde 'categorie 1-soorten', waarvoor een algemene vrijstelling geldt ingeval van ruimtelijke ingrepen. Voor deze soorten hoeft dus geen ontheffing te worden aangevraagd.

Indien de werkzaamheden voor de geplande ontwikkelingen buiten het broedseizoen plaatsvinden, worden voor vogels geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet overtreden. Binnen het broedseizoen dient bij het organiseren van activiteiten de zorgplicht nageleefd te worden ten aanzien van het vermijden van verstoring van broedende vogels. Voor wat betreft overige zoogdieren, planten, vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelden worden bij de uitvoering van voorliggend plan geen verbodsbepalingen overtreden.

De aanvraag van een ontheffing in het kader van de Ffw is niet nodig.

Gebiedsbescherming

Het recreatieterrein maakt gedeeltelijk deel uit van een gebied dat is aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn (aanwijzingsbesluit van 24 maart 2000 van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij), de zogenoemde speciale beschermingszone Zoommeer (hierna te noemen: sbz Zoommeer). De stranden maken als oeverzone van de sbz Zoommeer onderdeel uit van de biotoop van de te beschermen soorten en zijn binnen de sbz gelegen. De op het terrein aanwezige bossen, parkeervoorzieningen en de huidige locatie van het restaurant zijn buiten de aanwijzing gelaten. In het aanwijzingsbesluit is de dagrecreatieve functie van het gebied in acht genomen. De grens van de speciale beschermingszone is op een bij de aanwijzing gevoegde kaart specifiek aangegeven.

De sbz Zoommeer is aangewezen vanwege de aanwezigheid van een uitgestrekt zoetwatermeer en oeverzones die als geheel het leefgebied vormen voor diverse vogelsoorten. De sbz Zoommeer bestaat uit het Zoommeer, Speelmansplaten, Prinsessenplaat, Boerenplaat en het Markiezaat.

Ten zuiden van het recreatieterrein, aan de andere zijde van de Oesterdam, ligt het Natura 2000-gebied de Oosterschelde. De Oosterschelde maakt tevens deel uit van het Vogelrichtlijngebied Oosterschelde en Markiezaatsmeer. De uitbreiding heeft betrekking op een toename van het aantal recreatiewoningen en ligplaatsen. Voor deze uitbreiding worden ook werkzaamheden in het water en aan de oever van het Zoommeer uitgevoerd. Deze ontwikkelingen kunnen leiden tot negatieve effecten op het Natura 2000-gebied. Om deze effecten te kunnen bepalen is een verslechterings- en verstoringstoets opgesteld (zie bijlage 1).

Uit deze verslechterings- en verstoringstoets blijkt dat significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten. Doordat een deel van de werkzaamheden en de ontwikkeling in het Zoommeer plaatsvindt, dient hiervoor wel een vergunning van de Natuurbeschermingswet aangevraagd te worden. Omdat er geen effecten worden voorzien, wordt de vergunning naar verwachting verleend. Voor de realisatie van reeds vergunde 54 recreatiewoningen en ligplaatsen worden als aanvullende maatregel reeds 3 eilandjes ten westen van het plangebied gerealiseerd. Hiermee wordt nieuw broedgebied voor sterns en plevieren gecreëerd. Voor de extra woningen zal de kwaliteit van deze eilandjes verder worden vergroot, waardoor voldaan wordt aan de noodzakelijke natuurinspanning. Hierdoor is er sprake van een voor de natuur positieve ontwikkeling.

Met behulp van het rekenprogramma AERIUS is onderzocht wat de stikstofdepositie is ten gevolge van de ontwikkeling op omliggende gevoelige habitattypen. Uit deze berekeningen blijkt dat de maximale stikstofdepositie 0,2 mol/ha/jr betreft. Hiermee wordt voldaan aan de norm van 0,5 mol/ha/jr zoals de provincie Zeeland hanteert. De ontwikkeling zorgt daarmee eveneens niet voor een significant negatief effect.1

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan daarmee niet in de weg.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Doordat een deel van de werkzaamheden en de ontwikkeling in het Zoommeer plaatsvindt, dient hiervoor wel een vergunning van de Natuurbeschermingswet aangevraagd te worden. Omdat er geen effecten worden voorzien, wordt de vergunning naar verwachting verleend.

  1. 1. Na het opstellen van de verslechteringstoets is het programma zodanig aangepast dat de verkeersgeneratie lager uitvalt. In de berekeningen voor stikstofdepositie is hiermee geen rekening gehouden. Dit betekent dat de toename minder is dan berekend.

4.6 Relatie Met Omliggende Functie

Beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van recreatiewoningen nabij bedrijven of visa versa:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen, wordt voor dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. Ingeval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.

Toetsing

De toetsing van de recreatie-eenheden is tweeledig, enerzijds dient getoetst te worden wat de milieuhinder betreft ten opzichte van omliggende woningen, anderzijds kunnen omliggende bedrijven milieuhinder veroorzaken ter plaatse van de recreatiewoningen. De inrichting betreft conform de VNG-brochure een inrichting met milieucategorie 3.1 en een richtafstand van 50 m ten opzichte van woningen in een rustige woonwijk.

In de nabije omgeving van het plangebied is maar één bedrijfswoning aanwezig. Dit betreft de bedrijfswoningen behorende bij de inrichting waar de recreatiewoningen worden gerealiseerd. Deze woning is op korte afstand van de recreatiewoningen gewenst in verband met de bedrijfsvoering. Overige woningen staan op ruime afstand (meer dan 1.000 m) en ervaren derhalve geen milieuhinder ten gevolge van de inrichting.

In de nabije omgeving is tevens geen sprake van bedrijvigheid. Ter plaatse van de recreatiewoningen is dan ook geen sprake van te verwachten milieuhinder ten gevolge van omliggende bedrijven.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de te realiseren recreatie-eenheden sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Tevens wordt geconcludeerd dat het aspect bedrijven en omliggende functies geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.7 Externe Veiligheid

Beleid

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van deze ruimtelijke onderbouwing moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Toetsing

Risicovolle inrichtingen

Over het plangebied ligt het invloedsgebied van het bedrijf SABIC Innovatieve Plastics BV te Bergen op Zoom. Het bedrijf produceert kunststoffen en heeft daarnaast ook een technologie- en innovatie afdeling. Uit de voor het bedrijf opgestelde kwantitatieve risico analyse (QRA) blijkt dat de hoogte van het GR ten gevolge van deze inrichting maximaal 0,002 maal de oriëntatiewaarde betreft in het invloedsgebied. Het groepsrisico is daarmee aan te merken als laag, daar dit niet meer dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. Het invloedsgebied is berekend op basis van weerklasse F1,5 (nagenoeg windstil weer). Op basis hiervan ligt het plangebied aan de rand van het invloedsgebied. En heeft de ontwikkeling weinig invloed op de hoogte van het groepsrisico. Echter van een weerklasse F1,5 is in Zeeland geen sprake. Door de provincie Zeeland is beleid opgesteld voor het omgaan van het GR voor gevallen waarbij het invloedsgebied bij weertype F1.5 ( zeer stabiel, zeer licht winderig 1,5 m/s) groter is dan 1.500 m. Afgesproken is om dan uit te gaan van het invloedsgebied bij weerklasse D5 (overdag, het meest voorkomende weertype met wind, 5 m/s). Uitgaande van weerklassen D5 valt het invloedsgebied niet over het plangebied. Gezien de afstand van SABIC tot het plangebied wordt het GR niet beïnvloed. Een verantwoording van het GR is dan ook niet noodzakelijk

Transportroute gevaarlijke stoffen

Op circa 1,5 km afstand van het plangebied is het Schelde-Rijnkanaal gelegen. Over deze vaarroute worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Conform het Basisnet water is deze vaarroute aangemerkt als een zwarte vaarroute, hiervoor geldt dat het PR niet buiten de vaarroute is gelegen. Het PR vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling. Voor het GR geldt dat er sprake is van een GR van meer dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde als de personendichtheid meer dan 1.500 personen/ha aan weerszijden of 2.250 personen/ha aan één zijde van de vaarroute bedraagt. Dit is niet het geval. Gezien het feit dat het plangebied op ruim 2 km afstand ligt, heeft het plangebied geen invloed op het GR van deze vaarroute en vormt de vaarroute geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Ten noorden en ten westen van de ontwikkeling is tevens sprake van enkele groene vaarwegen conform de systematiek van het basisnet Water. Dergelijke vaarwegen beschikken niet over een PR-contour en/of een GR groter dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Deze vaarwegen vallen niet onder het Basisnet en nader onderzoek of een verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.

Buisleidingen

In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.8 Wegverkeerslawaai

Beoogde ontwikkeling

Op het recreatiepark worden de realisatie van minimaal 70 en maximaal 140 recreatiewoningen juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Verblijfsrecreatie is volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geen geluidsgevoelige functie. Akoestisch onderzoek zou daarom achterwege kunnen blijven.

Beleid

Normstelling

Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wgh geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe verblijfsrecreatie

Een recreatiewoning is volgens de Wgh geen geluidsgevoelige functie. Op basis van jurisprudentie en het provinciale geluidsbeleid dient bij ruimtelijke planvorming wel rekening gehouden te worden met het aspect geluidshinder.

Volgens het provinciaal geluidsbeleid dient een nieuwe recreatieve bestemmingen te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde zoals die normaal gesproken volgens de Wgh geldt voor nieuwe woningen. Voor recreatieve bestemmingen is gesteld dat deze voorkeursgrenswaarde ook geldt als uiterste grenswaarde.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt volgens de Wgh een voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Aftrek ex artikel 3.4 RMG 2012

Krachtens artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012 (RMG 2012) mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/h of hoger geldt een aftrek van 2 dB. Op de N659 geldt een maximumsnelheid van 100 km/h. Echter is deze maximumsnelheid ter hoogte van de toegang naar het recreatiepark teruggebracht tot 70 km/h. Er heeft een aftrek plaatsgevonden van 2 dB.

Toetsing

Binnen het akoestisch onderzoek is, door middel van een berekening volgens de SRM II-methode uit het Reken- en Meetvoorschrift 2012, ten aanzien van de N659 de 48 dB-contour bepaald (bijlage 1). Hieruit blijkt dat 48 dB-contour op twee maatgevende waarneemhoogten (1,5 m en 4,5 m) ver over het plangebied ligt. Daarom zijn geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk.

Er is onderzoek verricht, waarbij op de eerste plaats is gekeken naar maatregelen aan de bron (toepassen geluidsreducerend asfalt, lagere maximumsnelheid) en vervolgens naar maatregelen in het overdrachtsgebied (toepassen geluidsscherm, vergroten afstand tussen weg en geluidsgevoelige functie). Hierbij zijn maatregelen onderzocht om recreatiewoningen uit te voeren in één of twee bouwlagen. De verschillende mogelijke maatregelen en combinaties daarvan zijn opgenomen in bijlage 2. De conclusies van dit maatregelonderzoek zijn:

  • Vakantiewoningen uitgevoerd in een enkele bouwlaag.
    1. 1. Het toepassen van een dunne deklaag in combinatie met een verlaagde maximumsnelheid over de gehele lengte langs het plangebied zorgt ervoor dat het plangebied voor een groot deel buiten de 48 dB-contour komt te liggen. Aan de oostzijde van de toegangsweg zal de bebouwingsgrens echter nog wel aangepast moeten worden op de 48 dB-contour.
    2. 2. Het plaatsen van een scherm van 2,5 m tot 3 m hoog, parallel aan de N659 (in het midden van de groenstrook, gelegen tussen de N659 en de ontwikkeling), zorgt ervoor dat het gehele plangebied buiten de 48 dB-contour komt te liggen. In combinatie met maatregelen aan de bron kan een lager scherm worden toegepast.
  • Vakantiewoningen uitgevoerd in twee bouwlagen.
    1. 1. Op een waarneemhoogte van 4,5 m (tweede bouwlaag) zijn binnen de onderzoeksvoorwaarden geen maatregelen mogelijk waardoor het gehele plangebied buiten de 48 dB-contour komt te liggen.
    2. 2. Het toepassen van 2-laags ZOAB in combinatie met een verlaagde maximumsnelheid over de gehele lengte langs het plangebied zorgt ervoor dat het plangebied voor een groot deel buiten de 48 dB-contour komt te liggen. Aan de oostzijde van de toegangsweg zal de bebouwingsgrens echter nog wel aangepast moeten worden op de 48 dB-contour.
    3. 3. Het plaatsen van een scherm aan de oostzijde van het plangebied (3 m hoog) in combinatie met het toepassen van 2-laags ZOAB en/of het verlagen van de maximumsnelheid leidt ertoe dat een groot deel van het plangebied buiten de 48 dB-contour komt te liggen. Aan de oostzijde van de toegangsweg zal de bebouwingsgrens echter nog wel aangepast moeten worden op de 48 dB-contour.
    4. 4. Indien de, parallel aan de N659 gesitueerde, gevels op de verdieping van de recreatiewoningen doof (geen te openen delen) worden uitgevoerd, kan volstaan worden met een maatregelpakket zoals opgenomen voor woningen met een enkele bouwlaag.

Conclusie

De initiatiefnemer, provincie (de wegbeheerder) en gemeente, zullen in onderling overleg bepalen welke maatregelen worden toegepast, zodat voor de te realiseren recreatiewoningen kan worden voldaan aan de grenswaarde van 48 dB. Het aspect geluidshinder vormt geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.

4.9 Luchtkwaliteit

Beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2)1) jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10)2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
  1. 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  2. 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wet luchtkwaliteit behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

Toetsing

In paragraaf 4.4 is de extra verkeersgeneratie berekend. Ten gevolge van de nieuwe functies zal de verkeersgeneratie 475 mvt/etmaal bedragen. Hierbij is uitgegaan van een worstcase vrachtverkeerpercentage van 1%. Met behulp van de nibm-tool is onderzoek gedaan of de verkeersgeneratie mogelijk een in betekende mate bijdrage levert aan de luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek blijkt dat het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Derhalve is nader onderzoek niet noodzakelijk. In figuur 4.2 is de nibm-tool weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPOesterdam-VG01_0007.png"

Figuur 4.2 Nibm-tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2011 als in 2020 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.2. Met behulp van deze monitoringstool kunnen de rekenpunten per weg worden geselecteerd voor de exacte rekenresultaten.

Het maximale gehalte stikstofdioxide en fijnstof in het jaar 2011 bedraagt minder dan 35 µg/m³. De dichtstbijzijnde maatgevende weg is op meer dan 4 km afstand gelegen en betreft de N286. Aangezien langs deze weg ruimschoots voldaan wordt aan de normen uit de Wet Milieubeheer, kan gesteld worden dat ook ter plaatse van het plangebied voldaan wordt aan de normen uit de Wet Milieubeheer. De concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een acceptabel woon-, verblijfs- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.10 Kabels En Leidingen

Beleid

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  1. 1. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  2. 2. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  3. 3. defensiebrandstoffen;
  4. 4. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Toetsing en conclusie

In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de vaststelling van het plan niet in de weg staat.

4.11 Landschappelijke Inpassing

Beleid

Voor nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied geldt dat zij aansluiten bij het bestaande karakter van het landschap. Als algemeen uitgangspunt geldt daarom dat een nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het als een logisch onderdeel deel uitmaakt van het landschap. Hiervoor wordt uitgegaan van een 10 m brede afschermende groengordel.

Maatwerk behoort hierdoor tot de mogelijkheden. Wanneer alternatieve maatregelen worden getroffen, dient uit de ruimtelijke onderbouwing te blijken dat de maatregelen die worden getroffen qua investering gelijkwaardig zijn aan het realiseren van een 10 m brede afschermende groengordel.

Toetsing en conclusie

Er wordt voldaan aan een goede landschappelijke inpassing. Het huidige bos wordt behouden en zorgt voor voldoende landschappelijke inpassing vanaf de weg. Vanaf het water wordt de ontwikkeling visueel onderbroken door de voorliggende eilandjes. Naast de bestaande eilanden komt er een nieuw eiland evenwijdig aan het strand. Dit eiland wordt beplant, waardoor er een coulisse ontstaat die zorg draagt voor een aantrekkelijke landschappelijke inpassing.

De breedte van het eiland is minimaal 10 m en de rietzoom heeft een vergelijkbare breedte. De bestaande beplantingssingel aan de zuidzijde heeft een aanzienlijke breedte van circa 28 m. Hierdoor heeft de landschappelijke inpassing een gemiddelde breedte van meer dan 10 m.

4.12 Verevening

Beleid

Algemeen

Met het omgevingsplan 2006-2012 heeft de provincie een ontwikkelingsgerichte benadering geïntroduceerd, waarbij meer ontwikkelingsruimte wordt geboden in het landelijk gebied.

Hieraan is als voorwaarde verbonden dat wanneer initiatiefnemers gebruikmaken van deze ontwikkelingsruimte er tevens een investering in de omgevingskwaliteit dient plaats te vinden ter compensatie van het verlies aan ecologisch kapitaal, oftewel het principe van verevening.

Meer concreet wil het principe van verevening zeggen dat een 'rode' ontwikkeling, ter verevening van het verlies aan ecologisch kapitaal, gepaard dient te gaan met een gelijktijdige investering in de omgevingskwaliteiten, publieke voorzieningen of de ruimtelijke kwaliteit.

Met het nieuwe omgevingsplan 2012-2018 wil de provincie meer sturen op hoofdlijnen en minder op details. Daarbij zijn bovendien de geboden ontwikkelingsmogelijkheden in het landelijk gebied opnieuw bezien. Het principe van verevening is daarbij als algemeen uitgangspunt gehandhaafd. Wel dienen de spelregels aangepast te worden aan het nieuwe beleidskader. Het resultaat hiervan is verwoord in deze handreiking verevening 2012.

Recreatiewoningen

Binnen een verblijfsrecreatieve bestemming kan een breed scala aan activiteiten worden gerealiseerd, die niet allemaal op eenzelfde wijze kunnen worden benaderd. Bovendien vormt de economische uitvoerbaarheid bij verblijfsrecreatieve initiatieven een belangrijk aspect bij het geleverde maatwerk en kan er onderscheid gemaakt worden tussen initiatieven die zijn gesitueerd in de kustzone of in het achterland.

Voor het realiseren van recreatiewoningen in het achterland wordt daarom een bedrag van € 1.000,- per recreatiewoning gerekend, dit komt neer op € 25.000,- per ha recreatieterrein.

Ligplaatsen

Voor het realiseren van ligplaatsen bij een jachthaven wordt een bedrag van € 300,- per ligplaats gerekend.

De vereveningsbijdrage dient aangewend te worden ten behoeve van een investering in de omgevingskwaliteit. Daarbij moet het in alle gevallen gaan om een fysiekruimtelijke ontwikkeling die zoveel mogelijk een directe relatie heeft met het initiatief of project. Deze relatie kan gelegd worden op individueel initiatiefniveau, op projectniveau of op gebiedsniveau. Op basis van kengetallen kan berekend worden of een initiatief kan voldoen aan het vereveningsprincipe.

Toetsing en conclusie

De initiatiefnemer heeft in overleg met de gemeente afspraken gemaakt over de verevening. Dit wordt in een anterieure overeenkomst vastgelegd. Het aspect verevening vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Kostenverhaal

In de Wro is de Grondexploitatiewet opgenomen. In deze wet is het verplichte kostenverhaal van plankosten door de gemeente geregeld. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Kostenverhaal is aan de orde en dient te worden verzekerd indien op grond van een bestemmingsplan rechtstreeks nieuwe bouwplannen (als genoemd in artikel 6.2.1 Bro) mogelijk worden gemaakt (artikel 6.2.3 tot en met 6.2.5 Bro). Voor een wijzigingsbevoegdheid wordt kostenverhaal pas verplicht bij het vaststellen van het wijzigingsplan. Een exploitatieplan hoeft niet te worden vastgesteld indien het kostenverhaal anderszins verzekerd. Bijvoorbeeld doordat met alle grondeigenaren hiertoe een overeenkomst is gesloten of als de gemeente volledig zelf het grondeigendom heeft.

De ontwikkeling van de locaties betreft een particulier initiatief. Voor de ontwikkeling is tussen de initiatiefnemer en de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten waarin de (financiële) afspraken over de ontwikkeling zijn vastgelegd.

De financieel-economische haalbaarheid is hiermee voldoende verzekerd en er kan worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.

5.2 Resultaten Overleg En Inspraak

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken en om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.

5.2.1 Overlegreacties

Het bestemmingsplan is toegestuurd aan de volgende instanties:

  • provincie Zeeland;
  • waterschap Scheldestromen;
  • Rijkswaterstaat.

Reactie provincie Zeeland, brief 13 oktober 2014

Samenvatting

  1. 1. Aandacht wordt gevraagd voor de vormgeving voor de aan te leggen geluidsvoorziening. Dit kan namelijk gevolgen hebben op de robuustheid en de functie van de landschappelijke inpassing.
  2. 2. Voor de beoogde uitbreiding is het noodzakelijk in het kader van de Natuurbeschermingswet een nieuwe vergunning aan te vragen. Hier dient in de resterende (herstel)opgave passend aan de nieuwe plannen uitgewerkt te worden. In het bestemmingsplan wordt hier niet op ingegaan. Voordat een nieuwe vergunningaanvraag in procedure wordt genomen moet aan de voorwaarden van de eerdere vergunning worden voldaan.

Reactie

  1. 1. De initiatiefnemer zal zorgvuldig omgaan met de vormgeving van de geluidsvoorziening en de inpassing hiervan in het landschap.
  2. 2. Er zal bij de vergunningaanvraag voldaan worden aan de voorwaarden uit de eerdere vergunning. Hierover vindt overleg plaatsen tussen de initiatiefnemer en de provincie.

Conclusie

De reactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Reactie Rijkswaterstaat, brief 6 oktober 2014

Samenvatting

  1. 1. Er wordt niet ingegaan op de gebiedsgerichte Rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer. Verzocht wordt hier aandacht aan te besteden in de toelichting.
  2. 2. Op de verbeelding zijn de waterkeringszones niet opgenomen. Verzocht wordt indien van toepassing deze op te nemen.
  3. 3. In het bestemmingsplan wordt niet ingegaan wat de invloed is van de toename van de recreatievaart voor de bezettingsgraad en capaciteit van de Bergsediepsluis.

Reactie

  1. 1. In paragraaf 3.1 van de toelichting is een paragraaf 'Rijkstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer' toegevoegd waar wordt ingegaan op de visie.
  2. 2. Zoals in paragraaf 4.1 toegelicht is het plangebied buitendijks gelegen en ligt deze buiten de beschermingszone van de primaire waterkering. De beschermingszone B is parallel gelegen aan de N659. Deze valt niet in het plangebied.
  3. 3. Op dit moment is de bezettingsgraad en de capaciteit van de Bergsediep sluis beperkt. Verschillende stakeholders zijn op dit moment aan het verkennen wat de mogelijkheden zijn om de capaciteit te vergroten. De plannen van Waterrijk Oetserdam worden hier ook in meegenomen.

Conclusie

In paragraaf 3.1 van de toelichting wordt een nieuwe paragraaf 'Rijkstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer' opgenomen.

Reactie Waterchap Scheldestromen brief 30 september 2015

Het waterschap geeft aan geen opmerkingen te hebben.

5.2.2 Inspraakreacties

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 29 augustus 2014 tot en met 9 oktober 2014 ter inzage gelegen voor een ieder. Er zijn geen reacties binnen gekomen.

5.3 Ambtshalve Aanpassingen

  • Op verzoek van de initiatiefnemer wordt onder voorwaarden de mogelijkheid geboden voor het realiseren van bijgebouwen. Hiervoor is in artikel 5 een nieuw lid 5.3 Afwijken van de bouwregels opgenomen.
  • Op 29 november 2014 is de reparatiewet BZK in werking getreden. Dit heeft onder andere tot gevolg dat de grondslag in de Woningwet is verdwenen om stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening op te nemen. De bepalingen uit deze verordening werden in de praktijk veelal gebruikt voor de toetsing aan de eis van voldoende parkeergelegenheid. De juridische borging van de parkeeroplossing zit in artikel 5 lid 5.5 Strijdig gebruik.

Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten

Categorie 1 'lichte horeca'

Horecabedrijven die, gelet op hun activiteiten en de aard van de omgeving, overwegend overdag en 's avonds zijn geopend. Dit hoofdzakelijk voor de verstrekking van etenswaren, maaltijden en dranken al dan niet in combinatie met het tegen vergoeding verstrekken van logies. Hierdoor veroorzaken zij slechts beperkte hinder voor omwonenden. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:

1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca, zoals:

  • broodjeszaak, crêperie, croissanterie;
  • cafetaria, koffiebar, theehuis;
  • lunchroom;
  • ijssalon;
  • snackbar;

1b. Overige lichte horeca, zoals:

  • bistro, eetcafé;
  • hotel;
  • hotel-restaurant;
  • kookstudio;
  • poffertjeszaak/pannenkoekenhuis;
  • pension;
  • restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice);
  • shoarmazaak/grillroom;
  • wijn- of whiskyproeverij.

1c. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking, waaronder:

  • bedrijven genoemd onder 1a en 1b met een vloeroppervlak) van meer dan 400 m²;
  • restaurant met bezorg- en/of afhaalservice.

Categorie 2 'middelzware horeca'

Bedrijven die, gelet op hun activiteiten en de aard van de omgeving, overwegend ook delen van de nacht zijn geopend. Dit hoofdzakelijk voor de verstrekking van dranken al dan niet in combinatie met het verstrekken van etenswaren en maaltijden. Hierdoor kunnen zij aanzienlijke hinder voor omwonenden veroorzaken:

  • bedrijven uit categorie 1 die gelet op de aard van hun omgeving ook delen van de nacht geopend zijn;
  • bar, bierhuis, café, pub;
  • biljartcentrum;
  • café-restaurant.

Categorie 3 'zware horeca'

Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn. Dit hoofdzakelijk voor de verstrekking van dranken al dan niet in combinatie met etenswaren en maaltijden en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen:

  • bar-dancing;
  • dancing;
  • discotheek;
  • nachtclub;
  • zalenverhuur/partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).

Bijlage 1 Verstorings- En Verslechteringstoets

Bijlage 1 Verstorings- en verslechteringstoets

Bijlage 2 Berekeningen 48 Db-contour

Bijlage 2 Berekeningen 48 dB-contour

Bijlage 3 Onderzoek Geluidsreducerende Maatregelen

Bijlage 3 Onderzoek geluidsreducerende maatregelen