KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Water
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregel
Artikel 9 Overgangsregels
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Beschrijving Bestaande Situatie
2.2 Beschrijving Nieuwe Situatie
2.3 Beschrijving Juridische Regeling
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Landschappelijke Effecten
4.2 Bodemkwaliteit
4.3 Water
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Archeologie En Cultuurhistorie
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Wegverkeerslawaai
4.8 Ecologie
4.9 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Financiële Aspecten
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Grondexploitatie En Kostenverhaal
Hoofdstuk 6 Resultaten Overleg En Inspraak
6.1 Regelgeving
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3 Overlegreacties
Bijlage 1 Ontwerp N286 Fietspad Sint-maartensdijk - Stavenisse

N286 fietspad Sint Maartensdijk-Stavenisse

Bestemmingsplan - gemeente Tholen

Vastgesteld op 12-10-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan N286 fietspad Sint Maartensdijk-Stavenisse met identificatienummer NL.IMRO.0716.BPfietspadN286SMD-VG01 van de gemeente Tholen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 archeologisch deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek.

1.6 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.7 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.8 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

de afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.14 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.15 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.16 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.17 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.18 NEN

de door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.19 nutsvoorzieningen

de voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.20 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg of de kruin van een dijk grenzen: de hoogte van die weg respectievelijk kruin van de dijk;
  2. b. bij ligging in het water: het Normaal Amsterdams Peil (NAP);
  3. c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 2.3.4

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met doorgaande rijstroken, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;

alsmede voor:

  1. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidwerende voorzieningen, groen, ondergrondse faunapassages en de daarbij behorende voorzieningen, bruggen en viaducten, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, verkeersgeleiding en signalering, informatievoorziening, reclame-uitingen en water.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 4 Water

Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 2.3.4

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterlopen, waterpartijen, wateraanvoer en -afvoer en de waterberging;
  2. b. ontwikkeling van natuurwaarden en aanleg van (natuurvriendelijke) oevers;
  3. c. de ontsluiting van aangrenzende percelen;
  4. d. extensieve dagrecreatie met bijbehorende voorzieningen;
  5. e. bruggen en dammen, keermuren en aanlegsteigers.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd,
  2. b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  3. c. de bouwhoogte van bruggen en viaducten bedraagt ten hoogste de bestaande bouwhoogte;
  4. d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 10 m.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 2.3.4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor het behoud, de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m.
  2. b. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
    2. 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
    3. 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  3. c. Het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk, waarvan de oppervlakte van de verstoring niet meer dan 500 m2 bedraagt;
    3. 3. een bouwwerk dat niet dieper dan 40 cm wordt geplaatst.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 2.3.4

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:
    1. 1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
    2. 2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. de bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein of de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft.
  2. b. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregel

Artikel 9 Overgangsregels

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam "Regels van het bestemmingsplan N286 fietspad Sint Maartensdijk-Stavenisse".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan

In de gemeente Tholen is in 2009-2010 een tweezijdig bereden fietspad aangelegd langs de provinciale weg N286 vanaf Sint Maartensdijk tot Stavenisse. Het oude fietspad was te smal volgens de nieuwe ontwerprichtlijnen, lag te kort op de hoofdrijbaan en was uitgevoerd in een tegelverharding. Na de afronding van de planologische procedure is begonnen met de aankoop van grond en de uitvoering van de werkzaamheden, hoewel de aankoop nog niet overal was geregeld.

Momenteel is het fietspad vanaf de kern van Sint Maartensdijk tot aan de aansluiting met de Keizersweg gerealiseerd. De provincie wenst nu ook ter hoogte van het agrarisch bedrijf Provincialeweg 58 en de burgerwoning Provincialeweg 60 een vrijliggend fietspad te realiseren. De hiervoor benodigde aanpassingen in het wegprofiel passen niet geheel binnen het huidige bestemmingsplan. Daarom is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

Het fietspad voorlangs de woningen 52 t/m 56 is wel aangelegd. Alleen geldt hier nog geen verkeersbestemming. Daarom zijn ook deze stroken in onderhavig bestemmingsplan opgenomen.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt halverwege de kernen Sint Maartensdijk en Stavenisse. In figuur 1.1 is de ligging globaal aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPfietspadN286SMD-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Globale ligging plangebied.

1.3 Leeswijzer

Op grond van de Wet en het Besluit ruimtelijke ordening zal de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aannemelijk moeten worden gemaakt. Dit betekent dat moet worden gemotiveerd dat binnen de planperiode van 10 jaar de voorgenomen ontwikkeling zal worden gerealiseerd en het bestaande gebruik binnen dezelfde periode wordt beëindigd. Een deel van de ontwikkeling is al gerealiseerd en wordt in dit bestemmingsplan alleen planologisch geregeld. Het gedeelte dat nog moet worden aangelegd, moet worden getoetst aan het beleid en aan sectorale aspecten. Ook zal de maatschappelijke uitvoerbaarheid moeten worden aangetoond. Met het oog hierop is de opbouw van de toelichting op dit bestemmingsplan als volgt:

  • In hoofdstuk 2 wordt de beoogde aanpassing beschreven. Aansluitend wordt toegelicht op welke wijze het ontwerp is vertaald op de verbeelding en in de regels van onderhavig bestemmingsplan.
  • In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (2010) en het daarvan afgeleide Actieprogramma PVVP Zeeland 2011. Dit beleid ligt aan de basis van het planvoornemen.
  • In hoofdstuk 4 is de beoogde ontwikkeling getoetst aan diverse omgevingsaspecten (ruimtelijk relevante en milieuaspecten). Deze toetsing heeft te maken met de uitvoerbaarheid van het plan en is verplicht op grond van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • Hoofdstuk 5 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en op de regels voor grondexploitatie en kostenverhaal.
  • Hoofdstuk 6 is gereserveerd voor de resultaten uit de overlegprocedure en de maatschappelijke toetsing.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving Bestaande Situatie

Momenteel is het fietspad vanaf de kern van Sint Maartensdijk tot aan de aansluiting met de Keizersweg gerealiseerd. Ter plaatse van de aansluiting met de Keizersweg is een tijdelijke voorziening getroffen waarbij het vernieuwde fietspad overgaat op het bestaande fietspad voorlangs het agrarisch bedrijf Provincialeweg 58 en de burgerwoning Provincialeweg 60. Dit bestaande fietspad bestaat uit een smal tegelpad en ligt direct tegen de provinciale weg (zie figuur 2.1). Dit fietspad voldoet niet aan de criteria van verkeersveiligheid.

Tussen het fietspad en het perceel Provincialeweg 60 ligt een doodlopende bermsloot (zie ook figuur 4.1.). Aan de overzijde van deze bermsloot bevindt zich erfbeplanting in de vorm van jonge berkenbomen. In het verlengde van het al gerealiseerde fietspad ten zuiden van de Keizersweg is een treurwilg aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPfietspadN286SMD-VG01_0002.jpg"

Figuur 2.1. Situatie ter hoogte van de percelen Provincialeweg 58 en 60 (mei 2016)

2.2 Beschrijving Nieuwe Situatie

De aanleg van het vrijliggende fietspad heeft primair tot doel de verkeersveiligheid voor de fietsers te verhogen. Daarnaast wordt met de voorgenomen aanleg het comfort voor de fietsers verbeterd.

In bijlage 1 zijn gedetailleerde ontwerptekeningen (inclusief een dwarsprofiel) opgenomen van het nieuwe fietspad. Ter hoogte van de percelen Provincialeweg 52 t/m 56 is deze situatie al gerealiseerd. Op één locatie moet de aanpassing nog plaatsvinden, namelijk ter hoogte van de percelen Provincialeweg 58 en 60, nabij de kruising met de Keizersweg. In figuur 2.2. is een uitsnede opgenomen van de betreffende aanpassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPfietspadN286SMD-VG01_0003.png"

Figuur 2.2. Ontwerptekening situatie ter hoogte van de percelen Provincialeweg 58 en 60

Om de ontbrekende schakel in het fietspad te kunnen aanleggen, zal de bermsloot voor het agrarisch bedrijf Provincialeweg 58 worden verplaatst naar gronden van het betreffende bedrijf. Dit perceel is kadastraal bekend onder gemeentenaam 'Sint Maartensdijkdijk', sectie K nummer 786. Het totale perceel heeft een grootte van 19.620 m2. Voor de aanleg van het nieuwe fietspad (nieuwe bermsloot) zal een oppervlak van 455 m2 moeten worden aangekocht.

Vervolgens wordt het fietspad doorgetrokken in het verlengde van het al gerealiseerde deel. Hiervoor zullen de aanwezige berkenbomen en de treurwilg moeten worden gerooid.

Het huidige tegelpad wordt verwijderd en ingericht als berm. Voor het nieuwe fietspad wordt een asfaltverharding toegepast.

2.3 Beschrijving Juridische Regeling

2.3.1 Inleiding

In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze het (nieuwe) fietspad planologisch-juridisch is geregeld in onderhavig bestemmingsplan. Gekozen is voor een zelfstandig bestemmingsplan, dat wil zeggen een plan met een volledige set regels.

Hierna, in paragraaf 2.3.2, wordt ingegaan op de eisen die de wet stelt aan bestemmingsplannen. Voor een toelichting op de verbeelding wordt verwezen naar paragraaf 2.3.3. Voor een uitleg van de mogelijkheden die de bestemming op perceelsniveau biedt, kan worden doorgeklikt naar paragraaf 2.3.4.

2.3.2 Het bestemmingsplan is digitaal beschikbaar

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (per 1 juli 2013: SVBP2012) bindende afspraken waaraan het bestemmingsplan moet voldoen. De SVBP2012 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de regels en het renvooi. Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de wettelijke vereisten en is dus raadpleegbaar en uitwisselbaar. De gemeente publiceert het bestemmingsplan vanaf het ontwerp op www.ruimtelijkeplannen.nl.

2.3.3 Toelichting op de verbeelding

De nieuwe sloot ter hoogte van het perceel Provincialeweg 58 kan ook worden aangelegd binnen de geldende agrarische bestemming. Niettemin is ervoor gekozen om een waterbestemming op te nemen. Een waterbestemming drukt namelijk duidelijker uit wat de intentie is van het plan dan een agrarische bestemming.

Voor de woning met huisnummer 60 wordt een strook met een woonbestemming gewijzigd in een verkeersbestemming. Dit levert geen probleem op omdat de strook al in bezit is van de provincie.

De bestemming van het bestaande fietspad dat wordt opgebroken, wijzigt niet. Dit is namelijk niet conform de systematiek van het geldende bestemmingsplan Buitengebied. In dat plan is voor het hele tracé van de Provincialeweg een verkeersbestemming opgenomen dat de bermsloten, de hoofdrijbaan en het fietspad omvat.

In het nieuwe bestemmingsplan worden ook woonbestemmingen op het al aangelegde tracé ter hoogte van de woningen met nummers 52, 54 en 56 gewijzigd in 'Verkeer'. Deze stroken zijn in eigendom van de Provincie Zeeland. Met deze aanpassing worden de bestemmingen dus in overeenstemming gebracht met de huidige situatie.

Op de verbeelding is ook de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 weergegeven. Deze bestemming is overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied. Inhoudelijke informatie is te vinden in paragraaf 2.3.4.

2.3.4 Toelichting op de regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

  • Artikel 3 Verkeer: Binnen deze bestemming kan het fietspad met bijbehorende voorzieningen worden aangelegd. Op grond van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m.
  • Artikel 4 Water: De regels van deze bestemming zijn ontleend aan het bestemmingsplan Buitengebied. Binnen deze bestemming zijn waterlopen, waterpartijen, wateraanvoer en -afvoer en de waterberging toegestaan. Bruggetjes voor de ontsluiting van aangrenzende percelen zijn toegestaan. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd.
  • Artikel 5 Waarde - Archeologie 3: Ook de regels van deze bestemming zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied. Op grond van deze bestemming is voor het uitvoeren van grond- en graafwerkzaamheden (ten behoeve van samenvallende bestemmingen, zoals Verkeer) dieper dan 0,4 meter beneden maaiveld een omgevingsvergunning nodig met daaraan gekoppeld een verplichting tot archeologisch onderzoek en begeleiding van de werkzaamheden. De oppervlakte van de bodemverstoring die is vrijgesteld van archeologisch onderzoek bedraagt 500 m2.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Een aantal zaken is algemeen van aard of heeft niet zozeer betrekking op een specifieke bestemming uit hoofdstuk 2 van de regels. Deze zaken zijn geregeld in hoofdstuk 3 Algemene regels.

  • In artikel 6 is een anti-dubbeltelregel opgenomen. Dit artikel is verplicht voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Bro. Het doel van dit artikel is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Voor onderhavig bestemmingsplan is deze regeling dus niet of nauwelijks relevant.
  • oor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) is in artikel 7 een algemene afwijkingsregel opgenomen.
  • In artikel 8 is een algemene flexibiliteitsbepaling opgenomen om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein.

Het criterium 'van belang voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken' kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als bij nader inzien:

- open water dat als zodanig is bestemd een andere vorm moet krijgen;

- een bruggetje dat anders moet worden geconstrueerd of een stukje moet opschuiven;

- een fietspad iets anders moet aansluiten op een kruising;

Het gaat in de meeste gevallen om de praktische uitvoering van het plan, waarbij geen belangen van derden worden geschaad.

Het criterium 'in verband met de werkelijke toestand van het terrein' is vooral aan de orde in situaties waarbij een terrein of gebied een geheel nieuwe inrichting krijgt en waarbij in het veld maar weinig aanknopingspunten zijn. Bij het uitzetten van het gebied blijkt dat de afmetingen niet exact gelijk zijn aan de coördinaten op tekening/in het digitale bestand en dat de situering van de nieuwe openbare wegen en de uitgeefbare percelen iets moet worden aangepast. Gezien de nauwkeurigheid van tegenwoordig, gaat het daarbij om centimeters in plaats van meters.

Verder bevat is in dit artikel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het beloop van wegen of de aansluiting van wegen in geringe mate te kunnen aanpassen, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregel

In artikel 9 is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 9.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 9.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan 'Mobiliteit op maat'

Het verkeerbeleid van de provincie Zeeland is vastgelegd in het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan 'Mobiliteit op maat, actualisatie 2008' (verder: PVVP), dat op 24 oktober 2008 is vastgesteld. De visie bestrijkt een periode van circa 12 jaar tot 2020. De uitwerking is geldig tot 2015, waarbij de mogelijkheid bestaat om deze te zijner tijd te verlengen.

Een belangrijk onderdeel van dit beleid is verkeersveiligheid. De provinciale ambitie op dit punt zijn:

  • Zeeland is in 2020 de meest verkeersveilige provincie in Nederland;
  • zorgen dat er geen vermijdbare ernstige verkeersslachtoffers meer zijn te betreuren in Zeeland: Op weg naar nul!

Om deze ambitie te bereiken worden de beleidsinstrumenten ingezet op de drie hoofdpijlers van het verkeersveiligheidsbeleid:

  • infrastructuur: zorgen dat de infrastructuur volledig duurzaam veilig wordt ingericht; verkeer wordt zoveel mogelijk gebundeld op hoofdroutes en verkeersonveilige punten worden aangepakt.
  • educatie en voorlichting: zorgen dat verkeersdeelnemers door permanente verkeerseducatie en voorlichting volledig worden toegerust tot veilige deelname aan het verkeer;
  • gedragsbeïnvloeding: zorgen dat risicovol gedrag wordt beperkt door sensibiliseringscampagnes en gerichte intensieve verkeershandhaving

De fietser is een kwetsbare verkeersdeelnemer. De veiligheid van deze doelgroep maakt specifieke aandacht voor de fiets in het verkeersveiligheidsbeleid noodzakelijk. Langs wegen waar 80 km/uur gereden mag worden en drukke 60 km/uur wegen wordt geïnvesteerd in fietspaden.

De wegencategorisering vormt het scharnier tussen bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Het doel van het categoriseringsplan is om het Zeeuwse wegennet logisch en begrijpbaar vorm te geven. Uitgangspunt is het op elkaar afstemmen van functie, vormgeving en gebruik van de wegen

Bij iedere infrastructurele maatregel op provinciale wegen wordt verkeersveiligheid meegewogen.

De provincie heeft meerdere financiële instrumenten ter beschikking om het beleid uit te voeren. De provincie investeert in provinciale wegen en fietspaden en is zij verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van deze infrastructuur.

Om te komen tot een duurzame en verkeersveilige inrichting van het Zeeuwse wegennet is in opdracht van de provincie een analyse van het Zeeuwse wegennet uitgevoerd. Resultaat: een eindige lijst met probleemwegen, waaronder de N286 tussen Sint Maartensdijk en Stavenisse.

Actieprogramma PVVP Zeeland 2015

Het actieprogramma wordt jaarlijks opgesteld ter uitvoering van het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan. Hierin zijn alle acties, projecten en investeringen in infrastructuur voor het jaar 2015 op een rij gezet. Onderdeel van dit actieprogramma is het Meerjarenprogramma Infrastructuur Zeeland 2015 - 2019 (MIZ). In bijlagen 1 en 3 van het actieprogramma is voorgenomen wegaanpassing van de N286 (aanleg restant fietspad Sint Maartensdijk) opgenomen voor het jaar 2016 (MIZ-project 2.01).

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPfietspadN286SMD-VG01_0004.jpg"

Figuur 3.1. Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (actualisatie 2014) en actieprogramma 2015

Nieuw Mobiliteitsplan 2016 - 2027

De actualisatie van het hiervoor genoemde PVVP dateert uit 2008. Inmiddels zijn er nieuwe prioriteiten in het beleid van het Rijk en de Provincie. Deze zijn mede ingegeven door veranderingen in de samenleving, mobiliteit en economie. De Provincie werkt daarom aan een nieuw Mobiliteitsplan voor de periode 2016-2027. Gedeputeerde Staten van Zeeland hebben op 5 januari 2016 het Ontwerp Mobiliteitsplan Zeeland vastgesteld, bestaande uit een Mobiliteitsvisie 2028 en een Mobiliteitsprogramma 2017-2019. Provinciale Staten stellen het definitieve plan naar verwachting op 15 juli 2016 vast.

In het ontwerp van het mobiliteitsplan is de voorgenomen wegaanpassing van de N286 (aanleg restant fietspad Sint Maartensdijk) opnieuw opgenomen voor 2016.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPfietspadN286SMD-VG01_0005.jpg"

Figuur 3.2. Mobiliteitsplan 2016 - 2027 (Ontwerp)

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) dient in de toelichting van het bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan de uitvoerbaarheid van het plan. Dat betekent doorgaans dat onderzoek moet worden gedaan naar diverse sectorale aspecten zoals landschap bodem, waterhuishouding, luchtkwaliteit, enz. In dit hoofdstuk op deze aspecten ingegaan.

4.1 Landschappelijke Effecten

Het verschuiven van de bermsloot, het doortrekken van het fietspad en het daarmee samenhangende rooien van de berkenbomen en treurwilg heeft wel een effect op het beeld vanaf de Provincialeweg maar van een aantasting van landschappelijke waarden (historische geografie of open landschap) is geen sprake.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Beleidskader

Het beleid van de provincie Zeeland gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch bodemonderzoek te worden verricht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een verhoogd risico op bodemverontreiniging dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van geconstateerde belemmeringen uit dit onderzoek, kan vervolgens worden nagegaan welke maatregelen moeten worden genomen om die belemmeringen weg te nemen (functiegericht saneren).

4.2.2 Onderzoek

Er zijn voor het plangebied geen actuele bodemonderzoeken beschikbaar. Van belang is dat de grond die vrijkomt door het uitgraven van de sloot niet (zwaar) verontreinigd is en dat opvulling van de bestaande sloot geschiedt met grond die voldoet aan bodemkwaliteitseisen.

Aandachtspunt is dat het perceel waar de nieuwe sloot wordt gegraven, tot en met 2008 in gebruik is geweest als boomgaard.

Voor gronden waarvan de woonbestemmingen worden gewijzigd in verkeersbestemmingen is geen aanleiding te veronderstellen dat het gaat om verdachte locaties.

4.2.3 Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling als het toekomstige gebruik als fietspad.

4.3 Water

Deze paragraaf is overgenomen uit de toelichting van het geldende bestemmingsplan en geactualiseerd op basis van het aangepaste ontwerp.

4.3.1 Wettelijk en beleidskader

Waterbeheer en watertoets

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening stelt dat in de toelichting van bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater.

4.3.2 Watertoets(tabel)

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer. De waterparagraaf wordt daarom voorgelegd aan het waterschap. Deze instantie zal het wateradvies geven in het kader van de vaststellingsprocedure.

Toekomstig watersysteem

Nagegaan is aan de hand van de watertoetscriteria of de beoogde ontwikkeling strijdig is met waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen.

Tabel 4.1. Toetsing plan aan water(schaps)doelstellingen

Thema en water(schaps)doelstelling Uitwerking
Veiligheid waterkering
Waarborgen van het veiligheidsniveau tegen water en de daarvoor benodigde ruimte.
Er liggen geen primaire of regionale waterkeringen in en/of grenzend aan het plangebied. Toetsing aan keurzonering is niet nodig.
Wateroverlast
(vanuit oppervlaktewater)
Het plan biedt voldoende ruimte voor vasthouden / bergen / afvoeren van water.
Aan weerszijden van de provinciale weg bevinden zich waterafvoerende sloten. Ter hoogte van de percelen Provincialeweg 50 tot en met 56 en 60 is deze afwezig (zie figuur 4. 1). (Ter hoogte van de huisnummers 50 56 bevindt zich wel een infiltratietransportriool.)
Er is ter plaatse geen ruimte aanwezig om in de nieuwe situatie een sloot aan te leggen. Ter hoogte van het perceel Provincialeweg 60 ligt wel een sloot. Deze wordt opgeschoven en aangelegd conform het keurprofiel.
In het ontwerp wordt (asfalt)verharding aangebracht op de plaats waar nu de watergang ligt en op landbouwgrond. Daar staat tegenover dat het bestaande fietspad wordt verwijderd. In totaal wordt 36 m2 aan verharding toegevoegd. Als gevolg hiervan is circa 3 m3 extra waterberging nodig. Dit volume is zodanig gering dat dit eenvoudig kan worden gevonden in het profiel van de nieuw te graven sloot.

De ondergrond ter plaatse biedt geen infiltratiemogelijkheden.
Riolering / RWZI
(inclusief water op straat / overlast)
Optimale werking van de zuiveringen/RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.
NVT
Waterschapsobjecten
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van waterschapsobjecten niet belemmeren. Hierbij wordt gedacht aan milieucontouren rond RWZI's, rioolpersgemalen, poldergemalen, vrijverval- en/of persleidingen.
NVT
Watervoorziening / -aanvoer
Het voorzien van de bestaande functie van (grond- en/of oppervlakte)water van de juiste kwaliteit en de juiste hoeveelheid op het juiste moment. Het tegengaan van nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op de behoefte aan water.
Het hemelwater zal via bermen geïnfiltreerd in de waterlopen terechtkomen, of deels afstromen richting de waterlopen. Aangezien het grotendeels alleen langzaam verkeer betreft, is de aanwezigheid van wegvervuiling minimaal.
Volksgezondheid
(water gerelateerd)
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.
NVT. Project behelst t.o.v. de bestaande omgeving slechts een geringe ingreep.
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen vooral in zettingsgevoelige gebieden kunnen veroorzaken.
Ondergrond betreft grotendeels lichte schorgrond. Het betreft hier een sterk zettingsgevoelig gebied. De grond wordt echter niet zwaar belast en er wordt geen grondwater onttrokken. Van een maaivelddaling als gevolg van de ontwikkeling zal dan ook geen sprake zijn.
Grondwateroverlast
Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast.
Het plangebied ligt niet in een aandachtsgebied waterhuishouding. De ontwikkeling is niet van invloed op eventuele grondwateroverlast.
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud / realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem.
Het project heeft geen nadelig of verbeterend effect op de waterkwaliteit. Het betreft de afvoer van hemelwater wat via de berm geïnfiltreerd terecht komt in het oppervlaktewater. Feitelijk een handhaving van de bestaande situatie
Grondwaterkwaliteit
Behoud / realisatie van een goede grondwaterkwaliteit.
Zie voorgaand,
Verdroging
(Natuur)
Bescherming karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden; van belang in en rond natuurgebieden
(hydrologische) beïnvloedingszone.
De locaties liggen niet op korte afstand van/ binnen het beïnvloedsgebied van natuurgebieden.
Natte natuur
Ontwikkeling/Bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.
NVT
Onderhoud waterlopen
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden kunnen worden.
Onderhoud van de nieuw te graven sloot kan grotendeels plaatsvinden vanaf het nieuwe fietspad.
Waterschapswegen
Goede verkeersdoorstroming/veiligheid op wegen in beheer van het waterschap.
Met de aanleg van het fietspad dat nu ontbreekt, verbetert de verkeersveiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPfietspadN286SMD-VG01_0006.jpg"

Figuur 4.1. waterlopen volgens de Legger oppervlaktewaterlichamen 2012 (bron: waterschap Scheldestromen)

4.3.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat waterhuishoudkundige maatregelen worden genomen en dat de beoogde functiewijziging niet strijdig is met waterdoelstellingen.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
Uurgemiddelde concentratie Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

4.4.2 Onderzoek

De aanpassing van de weg zorgt niet voor een verlegging van de vervoersstromen. De ontwikkeling heeft dan ook geen verkeersgeneratie tot gevolg en geen effect op de luchtkwaliteit. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

4.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.5 Archeologie En Cultuurhistorie

4.5.1 Archeologie

Het archeologisch erfgoed in de bodem dient te worden beschermd. Hiervoor is gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld dat is verwerkt in het bestemmingsplan Buitengebied. Daarin is het plangebied mede bestemd tot Waarde - Archeologie - 3. Op grond van deze bestemming is archeologisch onderzoek nodig indien de bodemverstoring dieper reikt dan 40 cm onder het maaiveld en de oppervlakte meer beslaat dan 500 m². In het ontwerp wordt ten hoogste 300 m2 ontgraven voor de aanleg van de nieuwe sloot. Dat betekent dat archeologisch onderzoek niet nodig is.

Het is mogelijk dat bij de uitvoeringsfase van de bouwplannen archeologische vondsten aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke meldingsplicht (tot 1 juli 2016 volgens artikel 53 van de Monumentenwet 1988). Officieel moet de vondst worden gemeld bij de minister, in de praktijk kan de vinder terecht bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

4.5.2 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Onderzoek

Het plangebied ligt in een open poldergebied. De Provincialeweg is een oude verbindingsweg die op historisch kaartmateriaal uit 1750 al is weergegeven. De weg blijft intact en de bebouwing erlangs eveneens.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op cultuurhistorische waarden.

4.6 Externe Veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Onderzoek

De N286 is niet aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen. De frequentie van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg dusdanig is laag is dat dit niet voor ruimtelijke beperkingen zorgt. Overigens wordt de situatie door het aanleggen van het nu nog ontbrekende stuk fietspad veiliger en neemt de kans op een aanrijding met gevaarlijke stoffen af.

Evenmin zijn er risicovolle inrichtingen in de omgeving waarmee rekening moet worden gehouden.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling. Verwacht wordt zelfs dat situatie verbetert door de wegaanpassing.

4.7 Wegverkeerslawaai

4.7.1 Beleidskader

Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder geluidzones (hierna Wgh), met uitzondering van woonerven en 30 km/uur-gebieden. Binnen de geluidzone van een weg dient de geluidbelasting aan de gevel van geluidgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Ten behoeve van de realisatie van een nieuwe weg moeten de akoestische gevolgen worden onderzocht.

4.7.2 Toetsing

Omdat er geen sprake is van een aanleg of reconstructie van een weg maar van de aanleg van een fietspad, is volgens de Wgh akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai niet verplicht.

4.7.3 Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai is niet relevant en vormt geen belemmering of aandachtspunt voor het plan.

4.8 Ecologie

4.8.1 Wet- en regelgeving

Inleiding

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Natuurbeschermingswet 1998 (verder: Nb-wet) en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur en de Flora- en faunawet (verder: Ff-wet) de uitvoering van het plan niet in de weg staan. Hierna wordt nader ingegaan de aspecten gebieds- en soortbescherming. De relevante wijziging in het plangebied is het dempen van een sloot ten behoeve van de aanleg van een fietspad en het omzetten van grasland en een bomenrij/windsingel in een nieuwe sloot. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • dempen sloot en graven sloot;
  • verwijderen en aanleggen van verharding;
  • gebruik van de infrastructuur.

Gebiedsbescherming

Nb-wet

In de Nb-wet is de bescherming van specifieke gebieden geregeld. De bepalingen uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Nb-wet verwerkt. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen Natura 2000-gebieden, (gebieden met natuurwaarden van Europees belang, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn)
  • door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten; deze zijn door de provincies nader begrensd (EHS-gebieden)
  • door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

Voor de Natura 2000-gebieden gelden instandhoudingsdoelen: bepaalde habitattypes die daar voorkomen moeten in stand worden gehouden.

De Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Ecologische hoofdstructuur

Binnen de door het Rijk gestelde kaders begrenzen, beschermen en onderhouden de provincies een natuurnetwerk met de juiste ruimtelijke, water- en milieucondities voor kenmerkende ecosystemen van (inter)nationaal belang. Dit provincie- en landsgrensoverschrijdende netwerk is de (herijkte) nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De begrenzing van de EHS is door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Binnen de EHS liggen onder ander ook de Natura 2000-gebieden.

Soortenbescherming: Ff-wet

De Ff-wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ff-wet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ff-wet niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van EL&I. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ff-wet te worden voorkomen door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ff-wet niet optreden. Het bestemmingsplan is een dergelijk besluit.

Het Ministerie van EL&I beperkt de verbodsbepalingen bij vogels tot alleen de plaatsen waar wordt gebroed, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er wordt gebroed. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen.

4.8.2 Onderzoek en conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status. In de directe nabijheid van het projectgebied liggen geen Natura 2000-gebieden of gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur. De beoogde ontwikkeling heeft daarom geen negatief effect op beschermde gebieden. De aanvraag van een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet of de EHS is niet nodig.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl). Het plangebied is in gebruik als fietspad, berm, sloot en erf met beplanting.

  • De jonge berken en treurwilg zijn geschikt voor broedvogels; er zijn echter geen nesten vastgesteld voor vogels met een vaste nestplaats;
  • mogelijk komen enige algemene soorten muizen in de wegberm voor;
  • de bermsloot en het erf zijn geschikt als landbiotoop voor amfibieën. Zwaarder beschermde soorten bijvoorbeeld de kamsalamander en de rugstreeppad komen hier echter niet voor. Voor minder zwaar beschermde soorten zal worden gewerkt op basis van de Gedragscode Flora- en faunawet.
  • overige beschermde soorten zijn gezien het beheer en de inrichting van het gebied niet te verwachten.

Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegperiode als het gebruik geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPfietspadN286SMD-VG01_0007.jpg"

Figuur 4.2. Zicht op de percelen Provincialeweg 58 en 60 met centraal de treurwilg die moet worden gerooid (foto: Google Streetview)

4.9 Kabels En Leidingen

4.9.1 Toetsingskader

Voor hoofdtransportleidingen en hoogspanningsverbindingen geldt dat deze in een (bestemmings)plan moeten worden geregeld. Deze leidingen hebben namelijk gevolgen voor het gebruik van gronden in de directe omgeving en zijn dus planologisch relevant. Ook niet-hoofdtransportleidingen met veiligheidscontour, kunnen planologisch relevant zijn. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • elektriciteit met een hoogspanning van meer dan 50 kV;
  • brandbare gassen met een druk van 20 bar en hoger;
  • brandbare vloeistoffen of giftige stoffen met een diameter van 4" en hoger;
  • buisleidingen met een diameter van 400 mm en groter.

Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming c.q. regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen kunnen dan ook zonder planologische regeling worden aangelegd.

4.9.2 Onderzoek

Uit informatie van de provincie en het geldende bestemmingsplan blijkt dat in en nabij het plangebied geen planologisch relevante leidingen en hoogspanningslijnen aanwezig zijn. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Indien aan de orde, zal voor deze leidingen nog wel een melding bij het kadaster worden gedaan.

4.9.3 Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 5 Financiële Aspecten

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Voorliggend project wordt volledig door de Provincie Zeeland uitgevoerd. De benodigde financiële middelen zijn opgenomen in het Meerjarenprogramma Infrastructuur Zeeland 2011 –2015 (tabel 1a uit het PVVP 2010). Hierdoor is voldoende budget gereserveerd om dit bestemmingsplan uit te voeren.

5.2 Grondexploitatie En Kostenverhaal

In afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij Algemene Maatregel van Bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Deze Algemene Maatregel van Bestuur is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De aanleg van de infrastructuur is geen bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro. Dat betekent dat geen exploitatieplan nodig is.

Hoofdstuk 6 Resultaten Overleg En Inspraak

6.1 Regelgeving

In artikel 3.1.6. van het Bro is tevens bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

De verplichting om tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn, is vastgelegd in artikel 3.1.1 van het Bro.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De bewoners zijn meerdere malen geïnformeerd over het planvoornemen. Op verzoek van de bewoners van Provincialeweg 58 en 60 is op 18 december 2015 en 22 januari 2016 het plan doorgenomen.

De wens vanuit de nabije omgeving is het verlagen van de maximaal toegestane snelheid van 80km/u naar 60km/u. Zij zien de snelheidsverlaging een aanvulling op het vrijliggende aangelegde en aan te leggen fietspad langs de N286.

De Provincie Zeeland heeft hierin aangeven dat dit begrijpelijk is gezien het aantal aansluitingen op de weg en de huidige breedte van de N286. Verlagen van de snelheid kan echter alleen met fysieke maatregelen zoals het aanleggen van verkeersplateaus. De kosten voor de aanleg van deze zijn niet meegenomen met aanleg van het resterende stuk fietspad.

Ook geven de bewoners aan dat het nieuw aangelegde fietspad benut wordt als secundaire weg door gemotoriseerd verkeer. Dit vaak door leveranciers, postbodes, pakketbezorgers die kiezen voor een veilige, niet-kwetsbare opstelling.

Inspraakreacties

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 16 september 2016 tot en met 27 oktober 2016 ter inzage gelegen Gedurende deze periode kon een ieder een inspraakreactie indienen bij het college van burgemeester en wethouders.

Er zijn geen geschreven inspraakreacties op het plangebied binnengekomen. Wel heeft een vertegenwoordiger van de provincie op 22 september 2016 gesproken met een bewoner die langs het tracé woont. Hoewel in de publicatie was aangegeven dat reacties alleen schriftelijk konden worden ingediend, wordt de mondelinge inspraakreactie toch meegenomen

Inspraakreactie

  1. a. Inspreker wenst dat de verkeersbestemming ter hoogte van de woningen Provincialeweg 62 t/m 66 in overeenstemming is met de kadastrale situatie. Er zijn strookjes die nu een woonbestemming hebben en dat is niet correct. Deze meegenomen worden in het bestemmingsplan.
  2. b. Inspreker is ook van mening dat aanpassing naar een 60 km-weg voor hem essentieel is.

Reactie gemeente Tholen

  1. a. Het gehele perceel 873 is eigendom van de provincie dus het is logisch om de delen van dit perceel waar het fietspad ligt, op te nemen in het bestemmingsplan.
  2. b. Hiervoor is al aangegeven dat deze wens begrijpelijk is. De Provincialeweg is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg. De Provincie Zeeland onderkent dat de N286 voor dit deel niet volledig is ingericht conform de huidige richtlijnen. Dit geldt voor meerdere gebiedsontsluitingswegen die in beheer zijn bij de Provincie Zeeland. Dit heeft de aandacht van de provincie. Hiervoor zal echter een afzonderlijk plan moeten worden gemaakt. Het is niet gewenst om de aanleg van het fietspad op te schorten totdat dit plan beschikbaar is.

6.3 Overlegreacties

Inleiding

Het voorontwerpbestemmingsplan is op 16 september 2016 toegezonden naar verschillende overleginstanties.

Gedeputeerde Staten van de Provincie Zeeland, brief 3 oktober 2016

Overlegreactie

De Provincie heeft naar aanleiding van het bestemmingsplan geen opmerkingen.

Reactie gemeente Tholen

-

Waterschap Scheldestromen, brief 18 oktober 2016

Overlegreactie

  1. a. Voor de aanleg van het fietspad worden waterlopen gedempt en verplaatst. Deze waterlopen zijn in beheer bij het waterschap. Voor wijzigingen van waterlopen is een watervergunning nodig. Het waterschap verzoekt de plannen vóór de vaststelling van het plan aan hen voor te leggen voor overleg en op basis daarvan een watervergunning aan te vragen. Mogelijk leidt dit overleg nog tot wijzigingen van het plan.
  2. b. De brief is tevens het wateradvies.

Reactie gemeente Tholen

  1. a. Aan dit verzoek wordt tegemoet gekomen. De provincie zal tijdig een watervergunning aanvragen en voorafgaand aan de werkzaamheden neemt de provincie contact op met de opzichter waterbeheer van het waterschap
  2. b. Hier wordt kennis van genomen.

DELTA Infra B.V, Afdeling Grondzaken & Vergunningen / Omgevingsmanagement / Delta Netwerkgroep, e-mail 13 oktober 2016

Overlegreactie

In het plangebied zijn diverse kabels en leidingen aanwezig: een 200 mm AC (AsbestCement) afvalwaterleiding en een 50 mm PVC leiding. DELTA Infra B.V. voert het omgevingsmanagement uit voor diverse partijen, waaronder Enduris B.V., Evides N.V. en DELTA Kabelcomfort Netten B.V. (DKCN). Namens deze partijen is de volgende overlegreactie gestuurd:

  1. a. leidingen en kabels niet overbouwd mogen worden daar de leveringszekerheid ofwel de ongestoorde ligging hiermee in het geding komt.
  2. b. voor werkzaamheden in de nabijheid van deze kabels en leidingen schriftelijk toestemming aangevraagd dient te worden;
  3. c. de aanwezige kabels en leidingen altijd vrij toegankelijk dienen te blijven om het beheer en onderhoud uit te kunnen voeren;
  4. d. voor graafwerkzaamheden een oriëntatieverzoek/graafmelding (klic) moet worden gedaan;
  5. e. de daadwerkelijke ligging van de kabels en leidingen ter plaatse vastgesteld dient te worden door het graven van proefsleuven;
  6. f. indien kabels en/of leidingen verlegd dienen te worden hen tijdig in kennis te stellen.

Reactie gemeente Tholen

De provincie, die verantwoordelijk is voor de aanleg van het vrijliggend fietspad ter hoogte van het agrarisch bedrijf Provincialeweg 58 en de burgerwoning Provincialeweg 60, zal overeenkomstig de opmerkingen van Delta rekening houden met de aanwezige kabels en leidingen.

Bijlage 1 Ontwerp N286 Fietspad Sint-maartensdijk - Stavenisse

Bijlage 1 Ontwerp N286 Fietspad Sint-Maartensdijk - Stavenisse