KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijventerrein
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Water
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Doel Bestemmingsplan
1.2 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Beschrijving Ontwikkeling En Ruimtelijke Planopzet
2.2 Planologische Verantwoording
2.3 Beschrijving Juridische Regeling
Hoofdstuk 3 Toetsing Aan Beleid En Visies
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid En Visie
Hoofdstuk 4 Toetsing Aan Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Verkeer
4.3 Water
4.4 Bodem
4.5 Archeologie
4.6 Cultuurhistorie
4.7 Ecologie
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
4.9 Milieuhinder Agrarische Bedrijven
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Kabels En Leidingen
4.12 Wegverkeerslawaai
4.13 Industrielawaai
4.14 Luchtkwaliteit
4.15 Onderzoeksplicht Vanwege Mer-wetgeving
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Financiële Aspecten
5.2 Resultaten Overleg
Bijlage 1 Svb 'Bedrijventerrein'
Bijlage 1 Waterparagraaf Welgelegen Ii, Fase 2 En 3
Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Verkeersgeneratie Ontwikkeling

Uitbreiding Welgelegen II

Bestemmingsplan - gemeente Tholen

Vastgesteld op 13-03-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Uitbreiding Welgelegen II als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0716.BPuitbwelgelegenT-VG01 van de gemeente Tholen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aaneengebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.7 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 archeologisch deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek, in het bezit van een opgravingsbevoegdheid.

1.9 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.10 archeologische waarden

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.11 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.13 bedrijfswoning

een woning, bestaande uit een hoofdgebouw met de daarbij behorende aan- en uitbouwen, in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.14 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 Bevi-inrichting

bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.18 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.19 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.25 bouwwerk, geen gebouw zijnde

een bouwwerk als bedoeld in lid 1.24, niet zijnde een gebouw.

1.26 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.27 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.28 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.31 intensieve kwekerij

de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht.

1.32 intensieve veehouderij

de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel.

1.33 kwetsbare objecten

objecten zoals bedoeld in artikel 1 lid l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.34 lessenaarsdak

een asymmetrische dakvorm met één hellend dakvlak over (nagenoeg) de volledige breedte of diepte van een gebouw.

1.35 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.36 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.37 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.38 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.

1.39 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. bij ligging in het water van havens: het gemiddelde waterpeil in de haven zijnde 0 m +NAP;
  3. c. bij ligging in overig water: de gemiddelde hoogte van de aangrenzende oevers;
  4. d. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.40 platte afdekking

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van de grondoppervlakte van het gebouw beslaat.

1.41 seksinrichting

het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.42 SBI-code

de code volgens de Standaard Bedrijfsindeling 2008 die door overheid en bedrijfsleven wordt gebruikt om in statistieken bedrijven naar hun belangrijkste activiteit in te delen.

1.43 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'

de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' die van deze regels deel uitmaakt.

1.44 teeltondersteunende voorzieningen

stellingen en overkappingsconstructies, permanente tunnels of boogkassen.

1.45 Wgh-inrichting

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.46 windturbine

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

  1. a. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  2. b. bij meerdere/ verschillende (hellende) dakvlakken met verschillende goot- en/of boeiboordhoogten wordt de goot- en/of boeiboordhoogte gemeten bij het dakvlak, waarvan de verticale projectie meer bedraagt dan 50% van het grondoppervlak van een gebouw;
  3. c. Bij toepassing van een lessenaarsdak wordt goothoogte gemeten op het hoogste snijpunt van het dakvlak met de daaronder gelegen gevel: onder de gevel wordt tevens verstaan het hart van de scheidsmuren met een gebouw op een aangrenzend bouwperceel.

2.7 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 2.3.4.

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van agrarische bedrijven die (nagenoeg) geheel afhankelijk zijn van de agrarische grond als productiemiddel en waar (nagenoeg) geheel gebruik wordt gemaakt van open grond of plat glas dan wel ander lichtdoorlatend materiaal met een hoogte van niet meer dan 1 m, met uitzondering van fruitteeltbedrijven;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens ten hoogste één bedrijfswoning;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

gebouwen en overkappingen bouwwerk, geen gebouw zijnde
a. op deze gronden mag worden gebouwd: nee ja, met uitzondering van teeltondersteunende voorzieningen
b. de hoogte bedraagt niet meer dan:
1. goothoogte niet van toepassing
niet van toepassing
2. bouwhoogte niet van toepassing
- teeltondersteunende voorzieningen: 3 m
- muren en terrein- afscheidingen: 2 m - lichtmasten en overige masten: 9 m;
- overig bouwwerk, geen gebouw zijnde: 3 m
c. de oppervlakte bedraagt niet meer dan: niet van toepassing niet gemaximeerd

3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. een intensieve kwekerij en een intensieve veehouderij zijn niet toegestaan;
  2. b. fruitteelt is niet toegestaan;
  3. c. de opslag van mest, al dan niet in mestopslagruimten, afgedekt of verpakt is niet toegestaan;

3.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' de bestemming Agrarisch geheel of gedeeltelijk wijzigen in de bestemming Bedrijventerrein, met in achtneming van de volgende regels:

  1. a. de nieuwe oppervlakte aan bedrijventerrein moet passen binnen een gemeentelijk bedrijventerreinenprogramma dat is afgestemd op een provinciale behoefteraming bedrijventerreinen;
  2. b. bedrijven tot en met categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' zijn toegestaan,
  3. c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 12 m;
  4. d. de oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 75% van het bouwperceel;
  5. e. het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
  6. f. voor het overige gelden de regels van Artikel 4.

Artikel 4 Bedrijventerrein

Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 2.3.4.

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1': bedrijven tot en met categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals laad- en losvoorzieningen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, toegangswegen, nutsvoorzieningen, kleine windturbines, geluidwerende voorzieningen, reclame-uitingen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals water-infiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. per bedrijf mag ten hoogste één windturbine worden gebouwd;
  2. b. de windturbine wordt geheel binnen het eigen bouwperceel gebouwd;
  3. c. en voor het overige:
gebouwen en overkappingen bouwwerk, geen gebouw zijnde
1. op deze gronden mag worden gebouwd:
a. binnen het bouwvlak ja ja
b. buiten het bouwvlak nee ja
2. de hoogte bedraagt niet meer dan:
a. goothoogte zie aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)
niet van toepassing
b. bouwhoogte zie aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m) - muren en terreinafscheidingen: 2 m;
- licht- en vlaggenmasten: 9 m;
- schotelantennes: 6 m;
- windturbines: 17 m;
- overig bouwwerk, geen gebouw zijnde: 3 m
3. de oppervlakte bedraagt niet meer dan:
a. van een bouwperceel 75% tenzij met een aanduiding anders is bepaald niet gemaximeerd
4. de inhoud bedraagt niet meer dan: niet van toepassing niet van toepassing

4.3 Nadere eisen

4.4 Afwijking van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  2. b. de uitoefening van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit bij ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten is niet toegestaan;
  3. c. opslag van detailhandel in meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  4. d. voor een windturbine als genoemd in lid 4.1 geldt dat de 10-6-contour voor het plaatgebonden risico ligt binnen het bouwperceel van de eigen inrichting;
  5. e. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  6. f. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
  7. g. transport- en distributiebedrijven anders dan in lid 4.1 zijn niet toegestaan;
  8. h. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is buiten het bouwvlak niet toegestaan;
  9. i. het gebruiken of te laten gebruiken van gronden en / of bouwwerken als seksinrichting of voor straatprostitutie is niet toegestaan;
  10. j. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Groen

Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 2.3.4.

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals water-infiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

gebouwen en overkappingen bouwwerk, geengebouw zijnde
a. op deze gronden mag worden gebouwd: uitsluitend voor ontmoetingsplaatsen en voor nutsvoorzieningen ja
b. de hoogte bedraagt niet meer dan: 3 m -
1. bewegwijzering niet van toepassing 4,5 m
2. straatmeubilair niet van toepassing 3 m
3. lichtmasten en overige masten niet van toepassing 9 m
4. overig bouwwerk, geen gebouw zijnde niet van toepassing 3 m
5. vrijstaande antennemast niet van toepassing 15 m
c. de oppervlakte bedraagt niet meer dan: 15 m2 -

Artikel 6 Verkeer

Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 2.3.4.

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
  2. b. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, ontmoetingsplaatsen, geluidswerende voorzieningen, niet-permanente vent- en standplaatsen voor ambulante handel, reclame-uitingen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals waterinfiltratie en watertransportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

gebouwen en overkappingen bouwwerk, geengebouw zijnde
a. op deze gronden mag worden gebouwd: uitsluitend voor ontmoetingsplaatsen en voor nutsvoorzieningen ja
b. de hoogte bedraagt niet meer dan: 3 m -
1. bewegwijzering niet van toepassing 4,5 m
2. straatmeubilair niet van toepassing 3 m
3. lichtmasten en overige masten niet van toepassing 9 m
4. overig bouwwerk, geen gebouw zijnde niet van toepassing 3 m
5. vrijstaande antennemast niet van toepassing 15 m
c. de oppervlakte bedraagt niet meer dan: 15 m2 -

Artikel 7 Water

Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 2.3.4.

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. b. ondergeschikt groen;
  3. c. bruggen ten behoeve van langzaam verkeer;

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en steigers worden gebouwd.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 2.3.5.

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 2.3.5.

9.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

Artikel 10 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De voorschriften van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. de ruimte tussen bouwwerken;
  2. b. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 2.3.5.

11.1 Maten en bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. Afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%.
  2. b. Overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Uitbreiding Welgelegen II'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel Bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan heeft tot doel een volgende (4e) fase van het bedrijventerrein Welgelegen II bij de kern Tholen juridisch-planologisch mogelijk te maken. De uitbreiding is voorzien op gronden ten noorden van het genoemde bedrijventerrein. Dit gebied is in de ruimtelijk-structurele opzet uit 2003 aangeduid als toekomstig bedrijventerrein en vormt (vooralsnog) de laatste fase van het bedrijventerrein in die richting. Uitbreiding is gewenst en urgent omdat op het bedrijventerrein nog maar enkele kavels beschikbaar zijn waarop bedrijven kunnen worden gevestigd. Het gebied heeft een oppervlakte van circa 8 ha. Voor (een gedeelte van) deze uitbreiding heeft zich een bedrijf aangemeld dat het gemeentebestuur graag binnen de grenzen van de gemeente Tholen gevestigd ziet.

De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPuitbwelgelegenT-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1. Ligging plangebied (kaart: maps.google.nl)

De gronden van de uitbreiding zijn nu (september 2013) nog geregeld in het Bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld op 29 januari 2004). Daarin hebben de betreffende gronden de bestemming Agrarische doeleinden (zie paragraaf 3.4).

1.2 Leeswijzer

De toelichting op het bestemmingsplan heeft de volgende opzet.

  • In hoofdstuk 2 zijn de huidige situatie en voorgenomen ontwikkeling beschreven. Direct daaropvolgend is aangegeven op welke wijze de nieuwe situatie juridisch-planologisch is geregeld in voorliggend bestemmingsplan.
  • In de hoofdstukken 3 en 4 is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan vastgesteld en voorgenomen beleid van verschillende overheden en aan ruimtelijke en planologische aspecten.
  • In hoofdstuk 5 is/wordt ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving Ontwikkeling En Ruimtelijke Planopzet

Inleiding

Voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein Slabbecoornpolder-Welgelegen zijn in 2003/2004 algemene randvoorwaarden en uitgangspunten geformuleerd. Deze zijn vertaald in een ruimtelijk structuurbeeld (zie figuur 2.3). (De figuur is bijgewerkt aan de hand van de actuele situatie.) De beoogde uitbreiding past binnen deze ruimtelijk structurele opzet.

Het ruimtelijk structuurbeeld is uitgangspunt voor dit bestemmingsplan en de daarvoor benodigde ruimtelijke onderbouwing. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de volgende aspecten.

  • De verkeersaspecten;
  • de waterstructuur;
  • groen en landschappelijke inpassing.

Verkeersaspecten

Ontsluiting autoverkeer

De uitbreiding van het bedrijventerrein sluit aan op de heldere structuur van Welgelegen II. De Marconiweg/Stevinweg die al zijn aangelegd, ontsluiten het plangebied. De Marconiweg sluit aan op de hoofdas Welgelegen die de scheiding vormt tussen de bedrijventerreinen Slabbecoornpolder (oostzijde) en Welgelegen (westzijde). Via de weg Welgelegen wordt het verkeer afgewikkeld in vooral zuidelijke en oostelijke richting (Nieuwe Postweg - N286-A4) en in noordelijke richting (Oud Vossemeersedijk/N656-N257-N59). De Langeweg die ligt aan de oostzijde van het plangebied is een voortzetting van de weg Welgelegen in noordelijke richting. Vrachtverkeer dat niet kan worden aangemerkt als bestemmingsverkeer is niet toegestaan.

Ontsluiting langzaam verkeer

De uitbreiding is goed bereikbaar voor langzaam verkeer. Aan de westzijde van de weg Welgelegen en ten noorden van de Curieweg zijn namelijk vrijliggende fietspaden in twee richtingen aangelegd.

Parkeren

Uit het oogpunt van verkeersveiligheid en ruimtelijke kwaliteit zal het parkeren door personeel, bezoekers en leveranciers volledig op de bedrijfspercelen zelf moeten plaatsvinden.

Waterstructuur

Aan de noord- en oostzijde van het plangebied is een bestaande waterloop opgewaardeerd en doorgetrokken. Deze waterlopen zorgt tevens voor het realiseren van de benodigde waterberging (zie ook paragraaf 4.3 en bijlage 1.

Groen en landschappelijke inpassing

Het plangebied grenst aan de noord- en westzijde aan het open buitengebied. Ten behoeve van een verantwoorde landschappelijke inpassing van het (toekomstige) bedrijventerrein is in 2010 aan de noordzijde van de nu beoogde uitbreiding een afschermende groengordel van formaat aangelegd. Dit is in overeenstemming met de ruimtelijk structurele opzet uit 2003. Aan de westzijde is een dijklichaam aanwezig dat ook deels zorgt voor een landschappelijke afscherming.

In de ruimtelijk structurele opzet wordt voor het bedrijvengebied Slabbecoornpolder-Welgelegen uitgegaan van een maximum hoogte voor gebouwen van 10 meter. In het voorliggend bestemmingsplan Uitbreiding Welgelegen II `wordt hierop aangesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPuitbwelgelegenT-VG01_0002.jpg"

Figuur 2.3 Ruimtelijk structuurbeeld bedrijvengebied (bron: Rho adviseurs)

2.2 Planologische Verantwoording

Het doel van het voorliggend bestemmingsplan is het planologisch regelen van de stedenbouwkundige afronding van het bedrijventerrein Welgelegen II bij de stad Tholen. De ontwikkeling ervan is gewenst:

  • Omdat het huidige bedrijventerrein Slabbecoornpolder-Welgelegen nog slechts beperkt beschikt over uitgeefbare bedrijfskavels.
  • Voor het behoud en versterking van werkgelegenheid voor Tholen en omgeving.

De ontwikkeling op de voorgenomen locatie is planologisch en ruimtelijk aanvaardbaar:

  • De ontwikkeling past binnen het ruimtelijk beleidskader (zie hoofdstuk 3), in het bijzonder het ruimtelijk structuurbeeld uit 2003.
  • De locatie is zowel ruimtelijk als landschappelijk goed ingepast in de omgeving.
  • Er zijn geen onoverkomelijke milieubelemmeringen voor de beoogde ontwikkeling (zie hoofdstuk 4).
  • De ontwikkeling is financieel uitvoerbaar.

2.3 Beschrijving Juridische Regeling

2.3.1 Het bestemmingsplan is digitaal beschikbaar

  • De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen.
  • Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (per 1 juli 2013: SVBP2012) bindende afspraken waaraan het bestemmingsplan moet voldoen. De SVBP2012 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de regels en het renvooi.
  • Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de wettelijke vereisten en is dus raadpleegbaar en uitwisselbaar.
  • De gemeente publiceert het bestemmingsplan vanaf het ontwerp op www.ruimtelijkeplannen.nl.

2.3.2 Uitgangspunt: bestemmingsregeling raadplegen vanaf het beeldscherm

  • Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan op het beeldscherm verschijnt via de verbeelding (kaart). De kleuren geven aan welke bestemmingen zijn gelegd. Bouwvlakken markeren de ruimte voor situering van gebouwen.
  • Door met een muis op een perceel te klikken, komt een overzicht in beeld van de relevante gebruiksregels en bouwregels. Daartoe behoren ook de andere bepalingen, zoals voor afwijkingen, wijziging en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde.
  • In de digitale omgeving is een systeem nagestreefd zodanig, dat vanaf het beeldscherm een doorverwijzing naar de regels en ook naar de specifieke passage van de toelichting en bijlagen mogelijk is.

Voor een uitleg van de mogelijkheden die de bestemming op perceelsniveau biedt, kan worden doorgeklikt naar de paragraaf 2.3.4. Daarin worden antwoorden op de volgende vragen gegeven:

  • waarvoor is de betreffende bestemming opgenomen?
  • welke functies zijn toegestaan?
  • Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

2.3.3 Toelichting op de inleidende regels

Conform SVBP bevat Hoofdstuk 1 Inleidende regels artikelen met de Begrippen en de Wijze van meten.

2.3.4 Toelichting op de bestemmingsregels

In Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving en bouwregels. De regels zijn uit oogpunt van uniformiteit van bestemmingsplannen zoveel mogelijk afgestemd op de regels van de bestemmingsplannen Kommen gemeente Tholen en Slabbecoornpolder-Welgelegen.

Agrarisch

Waarvoor is de bestemming opgenomen?

Voor de agrarische percelen die vanwege het bedrijventerreinprogramma nog niet kunnen worden bestemd voor Bedrijventerrein.

Welke functies zijn toegestaan?

Vanwege de aanwezigheid van milieugevoelige functies (vooral woningen) in de directe omgeving mogen de agrarische percelen uitsluitend worden gebruikt voor grondgebonden agrarische bedrijven. In verband met emissie van bestrijdingsmiddelen is fruitteelt niet toegestaan. Fruitteeltbedrijven of percelen met fruitteelt komen in het plangebied overigens nu niet voor.


Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Er zijn geen agrarische bedrijven aanwezig waarvoor bouwvlakken moeten worden opgenomen.

Welke veranderingen worden verwacht?

De gronden worden in de toekomst aangewend voor de afronding van het bedrijventerrein in deze richting. Daarom is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor deze percelen (zie Artikel 3 lid 3.4), om eventuele transformatie tot bedrijventerrein mogelijk te maken. In de wijzigingsregels is opgenomen dat de omvang ervan moet passen binnen het provinciale beleid.

Daarnaast zijn de milieucategorie van bedrijven vastgelegd (tot en met categorie 4.1 van de Staat vanBedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein') en enkele bouw- en gebruiksbepalingen die voor het maken van een wijzigingsplan van belang zijn.

Onderzoek naar de bodemkwaliteit en de watertoets zijn niet als voorwaarden opgenomen omdat deze aspecten bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan zijn uitgevoerd. Evenmin is ecologisch onderzoek verplicht gesteld omdat dit bij wet al afdoende is geregeld (volgt tegen die tijd een eigen spoor).

Bedrijventerrein

Waarvoor is de betreffende bestemming opgenomen?

  • Voor alle gronden die mogelijk zullen worden uitgegeven. Daarbij is ervan uitgegaan dat de benodigde waterberging elders (buiten het plangebied) kan worden gerealiseerd.

Welke functies zijn toegestaan?

  • Op de genoemde bestemming worden nagenoeg alle soorten bedrijven toegestaan, met uitzondering van nieuwe:
    1. 1. detailhandelsbedrijven;
    2. 2. zelfstandige kantoren;
    3. 3. groothandels-, transport- en distributiebedrijven
    4. 4. Wgh-inrichtingen en risicovolle inrichtingen (Bevi-inrichtingen).
  • Voor de toelaatbaarheid van bedrijven is gebruikt gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten'bedrijventerrein'(zie ook paragraaf 4.8).
  • Via een afwijkingsbevoegdheid (artikel 4 lid 4.6.1) kunnen bedrijven worden toegestaan uit een hogere categorie of bedrijven die niet in de staten worden vermeld. Voorwaarde is dat deze bedrijven naar aard en invloed vergelijkbaar zijn met algemeen toelaatbare bedrijven.
  • Uit ruimtelijk-kwalitatief oogpunt en uit oogpunt van veiligheid worden regels gesteld aan de opslag van goederen in de open lucht. Dit mag uitsluitend plaatsvinden op zij- en achtererven van bedrijfsgebouwen en de hoogte bedraagt maximaal 4 meter.
  • Er zijn geen bedrijfswoningen toegestaan. Hiermee wordt bereikt dat de bedrijfspercelen optimaal worden benut voor bedrijfsgebouwen. Naburige bedrijven hebben ook niet te maken met beperkingen in de bedrijfsvoering en milieuregelgeving in verband met nieuwe woningen.
  • Binnen de bestemming Bedrijventerrein zijn nutsvoorzieningen rechtstreeks toelaatbaar. Er gelden geen beperkingen daarvoor.
  • Interne ontsluitingswegen (perceelsontsluitingen) en waterberging zijn eveneens toegestaan.

Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

  • De bouwmogelijkheden in het plangebied zijn afgestemd op die van het aangrenzende bedrijventerrein. Elk bouwperceel mag tot ten hoogste 75% worden bebouwd met gebouwen en overkappingen.
  • De gebouwen en overkappingen zijn alleen toegestaan binnen een bouwvlak. De maximum goot- en bouwhoogte bedragen evenals het naastgelegen perceel op het bestaande bedrijventerrein 12 meter. Dit is vastgelegd in de regels in combinatie met de verbeelding.
  • Door met gebouwen en overkappingen enige afstand aan te houden tot de voorste perceelsgrens, blijft de bebouwing in het straatbeeld (met parkeerruimte en groenstroken) passen. Voor het overige wordt geen dwingende situering van gebouwen voorgeschreven.

Groen

Waarvoor is de betreffende bestemming opgenomen?

  • Voor de groene gordel (landschappelijke inpassing) langs de noordzijde van het bedrijventerrein.

Welke functies zijn toegestaan?

  • Toegestaan is groen en daarbij behorende voorzieningen waaronder nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en overdekte ontmoetingsplaatsen.

Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

  • Gebouwen voor nutsvoorzieningen en overdekte ontmoetingsplaatsen tot een oppervlakte 15 m² en een bouwhoogte van 3 m zijn overal rechtstreeks mogelijk gemaakt. De oppervlakte is afgestemd op het bouwvergunningvrij bouwen voor bouwwerken ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2 lid 18 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
  • Voor het overige mogen binnen deze bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde (zie artikel 1 lid 1.25) worden gebouwd.

Verkeer

Waarvoor is de betreffende bestemming opgenomen?

Voor de weg in het verlengde van de Stevinweg, inclusief niet-structurele groen- en watervoorzieningen. Deze nieuwe weg maakt de watergang aan de noordzijde openbaar toegankelijk.


Welke functies zijn toegestaan?

  • De gebruikelijke verkeersfuncties met daarnaast bijbehorende groen- en speelvoorzieningen en water.
  • Daarnaast zijn evenals binnen de groenbestemming nutsvoorzieningen en en overdekte ontmoetingsplaatsen rechtstreeks mogelijk gemaakt.

Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

  • Gebouwen voor nutsvoorzieningen en overdekte ontmoetingsplaatsen tot een oppervlakte 15 m² en een bouwhoogte van 3 m zijn overal rechtstreeks mogelijk gemaakt.
  • Voor het overige het gebruikelijke straatmeubilair, zoals bijvoorbeeld zitbanken, afvalbakken, afzetpaaltjes en dergelijke.

Water

Waarvoor is de bestemming opgenomen?

Voor de waterloop aan de noordzijde die voor de waterhuishouding en als blusvoorziening belangrijk is.


Welke functies zijn toegestaan?

Water en de daarbij behorende voorzieningen zoals bruggetjes voor langzaam verkeer.


Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

Uitsluitend keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en steigers mogen worden gebouwd. Gebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan.

2.3.5 Toelichting op de algemene regels

In hoofdstuk 3 Algemene regels zijn de antidubbeltelregel, de algemene bouwregels en algemene afwijkingsregels opgenomen. Ook is een bepaling voor de werking van de wettelijke regelingen opgenomen, waarnaar elders in de regels wordt verwezen.

Het artikel met de antidubbeltelregel is verplicht voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel van dit artikel is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Bedrijventerrein mag een bepaald percentage van het bouwperceel worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen terrein nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel kan worden betrokken.

2.3.6 Toelichting op de overgangs- en slotregels

In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.

Hoofdstuk 3 Toetsing Aan Beleid En Visies

3.1 Inleiding

Op diverse bestuurlijke niveaus zijn beleidsuitspraken geformuleerd die relevant zijn voor de ontwikkeling. In dit hoofdstuk zijn deze kort beschreven.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Analyse

Met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Een aantal van deze belangen is:

  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Uitwerking vindt veelal plaats in wetgeving zoals Waterwet, Deltawet en de toekomstige Omgevingswet.

Toetsing en conclusie

In de SVIR is geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het voorliggend bestemmingsplan. De uitbreiding van het bedrijventerrein past wel in het algemene streven om ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en voor economische ontwikkeling. Verder worden de in de SVIR genoemde nationale belangen door de afronding van het bedrijventerrein Welgelegen niet geschaad.

Besluit ruimtelijke ordening en de SER-ladder

Inleiding

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt het Rijk een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen, onder andere ten aanzien van de vestiging van bedrijven en de (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen. In dit kader is artikel 3.1.6. lid 2 van het Bro van belang. Volgens dit artikel moet in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende voorwaarden:

  1. a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  3. c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing en conclusie

In de paragrafen 3.3 Provinciaal beleid en 3.4 Gemeentelijk beleid en visie wordt uiteengezet dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de actuele regionale behoefte, op de (on)mogelijkheden om binnen het bestaand stedelijk gebied van Tholen te voorzien in de behoefte, en op de bereikbaarheid van het bedrijventerrein Welgelegen voor de verschillende middelen van vervoer. Daarmee wordt aan de wettelijke eisen uit het Bro voldaan.

3.3 Provinciaal Beleid

Omgevingsplan Zeeland 2012-2018

Analyse

Algemeen

Op 28 september 2012 is het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 vastgesteld. Voor een krachtig Zeeland zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. De Provincie Zeeland draagt daar als regionaal bestuur met eigen taken en verantwoordelijkheden actief aan bij. De Provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied. In het Omgevingsplan 2012-2018 beschrijft de Provincie wat zij de komende jaren zal doen om Zeeland op deze punten vooruit te helpen.

De provincie wil de kernkwaliteiten van Zeeland verder benutten, (h)erkennen en versterken. Het karakter van verschillende delen van Zeeland, met sterke, beeldbepalende economische sectoren en eigenheid van de omgeving, is daarvoor de basis. De provincie onderscheidt drie deelgebieden:

  • produceren op Land aan Zee;
  • beleven van Land en Zee;
  • bloeien op Land en in Zee.

Relevantie voor het plangebied

Tholen maakt deel uit van het deelgebied 'Bloeien op Land en in Zee'. Op Tholen staan de kernbegrippen rust, ruimte, duurzaam en samenleven met Brabant centraal.

De voor de provincie relevante beleidskaders uit het Omgevingsplan zijn doorvertaald in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (zie hierna).

Provinciale ruimtelijke verordening

Analyse

Een aantal onderdelen uit het Omgevingsplan is geregeld in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (hierna PRV). Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.

Toetsing

Voor wat betreft dit plan zijn de regels uit de PRV aangaande de volgende aspecten van belang.

Artikel 2.2 Bedrijven en detailhandelsvoorzieningen

Het derde lid is relevant.

In de toelichting bij een bestemmingsplan voor een nieuw bedrijventerrein, alsmede de uitbreiding van een bedrijventerrein, wordt aannemelijk gemaakt dat:

a. Het plan bijdraagt aan of niet in strijd is met de doelstelling dat 80 procent van de bedrijvigheid regionaal wordt geclusterd op of aansluitend aan grootschalige bedrijventerreinen.

De uitbreiding van het bedrijventerrein Welgelegen II vindt plaats aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein Slabbecoornpolder-Welgelegen. Binnen de gemeente Tholen is de ontwikkeling van bedrijvigheid geconcentreerd op dit bedrijventerrein.

Met de uitbreiding van het bedrijventerrein bij de kern Tholen en de voorgenomen afronding van het bedrijventerrein Spastraat in Sint-Annaland beschikt gemeente over 12,47 hectare uitgeefbaar bedrijventerrein. Daarvan ligt 8,76 hectare op een grootschalig bedrijventerrein (dit is exclusief het voor grootschalige detailhandel gesegmenteerde deel van Welgelegen II). De rest van het beschikbaar bedrijventerreinareaal is gesitueerd bij de verschillende kernen. Als gevolg van de voorgenomen uitbreiding van het aanbod bij de kern Tholen neemt het relatieve aandeel bij de kern Tholen toe en wordt op een goede wijze invulling gegeven aan dit uitgangspunt.

b. duurzaam beheer en onderhoud van het bedrijventerrein gewaarborgd is.

De gemeente legt een exploitatieopzet vast op welke wijze beheer en onderhoud van het bedrijventerrein wordt verzekerd. Zie ook hoofdstuk 5.

Openbare ruimte

De enige openbare ruimte in het plangebied betreft de groenstroken langs de buitenranden van het terrein.

Groenstroken

Het beheer en onderhoud van de groenstroken wordt uitgevoerd door de gemeente en van de waterlopen geschiedt door het waterschap. Langs de waterloop aan de zijde van de weg Welgelegen is rekening gehouden met een onderhoudstrook van 5 meter (zie paragraaf 4.3.2.).

Wegen, riolering en paden

In het plangebied zijn geen wegen en paden en openbare riolering voorzien. Er wordt immers gebruik gemaakt van de infrastructuur van Welgelegen II.

Inrichting

Het bedrijventerrein wordt duurzaam ingericht. De planstructuur is rationeel opgezet. Bij de inrichting en kavelverdeling ontstaan geen overhoeken waar rommelzones kunnen ontstaan.

Effectief ruimtegebruik

Er wordt een bebouwingspercentage van 75% van de gronden gehanteerd. Opslag etc. van producten en materialen moeten zoveel mogelijk uit het zicht komen en zeker niet voor de voorgevel.

Particuliere gronden en gebouwen

Naast de verantwoordelijkheid die de gemeente heeft voor een doelmatig beheer van de bij haar in beheer zijnde ruimten (de gemeente heeft een voorbeeldfunctie), geldt er tevens een verantwoordingsplicht voor de gevestigde ondernemers. De insteek van de gemeente is om het bedrijventerrein dynamisch en vitaal te laten zijn en te houden. Dat kan door te zorgen dat het terrein wordt aangewend conform de doelstelling en die is bedrijfsmatige exploitatie door hier werkende ondernemers of vanuit het terrein werkende ondernemers.

Overige artikelen

Gronden in het plangebied zijn niet grenzend aan of aangewezen als:

  • regionale waterkering (artikel 2.11)
  • bestaande natuur (artikel 2.12)
  • agrarisch gebied van ecologische betekenis (artikel 2.13)
  • natuurontwikkelingsgebied (artikel 2.14)
  • landschap en erfgoed (artikel 2.17).

Behoefteraming bedrijventerreinen 2013

In opdracht van de provincie Zeeland is door de Stec groep een nieuwe behoefteraming voor de bedrijventerreinen in Zeeland voor de periode 2013-2023 opgesteld. Was in het vorige programma de ijzeren voorraad leidend, in dit nieuwe programma dient uitgegaan te worden van de behoefteraming over de komende 10 jaar. Voor Tholen is een behoefte geraamd van 10 ha voor de komende 10 jaar.

Wanneer in de praktijk blijkt dat de uitgifte hoger is of dat er incidentele grote uitgiftes zijn gerealiseerd, dan kan en mag de raming worden geëvalueerd. Het kan bijvoorbeeld zijn dat na een jaar blijkt dat 2 van de 10 hectare is uitgegeven. De vervolgstap is dan dat de programmering opnieuw tegen het licht gehouden kan worden.

Wegenverordening Zeeland 2010

De Wegenverordening Zeeland 2010 regelt het (aanvullend) beheer van de openbare wegen in Zeeland, met inbegrip van taluds, bermen, wegsloten, vlucht- en parkeerstroken, bushaltes, beplanting, geluidschermen, wegverlichting, bebakening, vangrails, bewegwijzering, verkeersborden, verkeersregelinstallaties, enz. Langs deze openbare wegen geldt een waarborgingsbeleid om de verkeersplanologische functies van wegen voor de toekomst veilig te stellen. In de verordening is daarom bepaald dat het verboden is langs wegen buiten de bebouwde kom bouwwerken te maken of te hebben binnen een afstand uit de as van de hoofdverkeersbaan of, indien de weg twee hoofdverkeersbanen heeft, uit de as van de dichtst bij gelegen hoofdverkeersbaan, van:

  • 40 meter voor wegen die in beheer zijn bij de provincie;
  • 20 meter voor wegen die in beheer bij een waterschap of een gemeente zijn.

De weg Welgelegen is een weg die in het beheer is van het waterschap. Aan de waarborgingszone van 20 meter uit de as van de weg wordt voldaan.

Op basis van het rijks-, provinciaal wordt het bedrijvengebied Slabbecoornpolder-Welgelegen aangemerkt als een regionaal terrein. Naast regionaal georiënteerde bedrijven kunnen op dit bedrijventerrein ook bedrijven met een lokale signatuur worden opgevangen afkomstig uit andere / kleinere kernen in de regio (bijvoorbeeld omdat ze daar niet langer gewenst zijn, geen ontwikkelingsmogelijkheden hebben en dergelijke).

3.4 Gemeentelijk Beleid En Visie

Bedrijventerreinenprogramma Gemeente Tholen (2007)

De gemeente Tholen is in het provinciaal ruimtelijk beleid (Omgevingsplan Zeeland) als een afzonderlijke regio aangemerkt die zelfstandig een bedrijventerreinprogramma moet opstellen. Op 29 mei 2007 hebben burgemeester en wethouders dat programma vastgesteld, waarna dit voor instemming naar de provincie is gezonden.

Het bedrijventerreinenprogramma, dat in nauw overleg met de provincie en met externe ondersteuning van de STEC-groep uit Nijmegen is opgesteld, is overigens aan het eind van de planologische horizon en wordt de komende periode herijkt.

Vraagraming

Hoewel de vraagraming hard uitgangspunt voor het bedrijventerreinenprogramma van Tholen is, vormt deze geen plafond.

In het programma is gerekend met 7 hectare uitbreiding van het aanbod aan bedrijventerrein voor de periode 2007-2014 (7 jaar). Voor de vraagraming is van belang dat in de ruimtelijke ordening (i.c. bestemmingsplannen) gewerkt wordt met een planhorizon van 10 jaar, dus 3 meer dan waarin het bedrijventerreinprogramma is uitgegaan. In dat geval mag Tholen beschikken over een voorraad uitgeefbaar bedrijfsareaal) van 7 hectare tot 11 hectare. Daarmee is de omvang ongeveer gelijk aan de provinciale raming (zie paragraaf 3.3 Provinciaal beleid), met dien verstande dat in de raming van de provincie wordt gerekend met een periode vanaf 2013 en in het bedrijventerreinprogramma van de gemeente Tholen vanaf 2007. In het nieuwe bedrijventerreinprogramma van de gemeente zal worden gerekend met de provinciale raming.

Aanbod

De grotere bedrijventerreinen bevinden zich in de kern Tholen en Sint-Maartensdijk. De gemeente zet met haar bedrijventerreinenprogrammering in op een sterk regionaal bedrijventerrein bij de kern Tholen. Daarnaast streeft de gemeente naar een evenwichtige verdeling van aanbod van bedrijfskavels over de gemeente. Het bedrijventerrein Welgelegen is van het type "modern, perifere detailhandel".

Tabel 3.1 Oppervlakten uitgeefbaar terrein en soort bedrijventerrein

Bedrijventerrein Uitgeefbaar terrein (in ha) Segmentering
Noord 0 gemengd, verouderd
Slabbecoornpolder 0 traditioneel gemengd
Welgelegen I 0 modern gemengd
Welgelegen II 5,8 waarvan 2,8 gereserveerd voor gdv *) modern,
perifere detailhandel
Sint-Maartensdijk 0,4 **) gemengd, deels verouderd
Poortvliet 0 gemengd
Sint-Annaland 0,4 modern gemengd
Oud-Vossemeer 0,5 modern gemengd
Prins Hendrikpolder 0 gemengd
Stavenisse 0,46 gemengd
Totaal 7,56 waarvan 2,8 voor gdv *)

*) gdv: grootschalige detailhandel

**) Dit is exclusief 1,5 ha die op termijn beschikbaar komt door herstructurering.

De gemeente beschikt over een terrein (Tholen Noord) waar herstructurering in volle gang is. Een deel van het bedrijventerrein is aan de bedrijfsfunctie onttrokken. Bedrijven zijn/worden uitgeplaatst naar andere bedrijventerreinen in de gemeente. Op de bestaande bedrijventerreinen is weinig tot geen leegstand aanwezig. Met de vorengenoemde tabel, de constatering dat herstructurering in gang is gezet en dat op bestaande terreinen slechts weinig tot geen leegstand aanwezig is, is de behoefte aan aanvullend bedrijfsterrein in de gemeente Tholen aangetoond.

Tabel 3.2. Oppervlakten uitgeefbaar terrein na realisering uitbreidingen

Bedrijventerrein Uitgeefbaar terrein na realisering uitbreiding Tholen en afronding Sint-Annaland (in ha)
Tholen 8,76 *)
Sint-Maartensdijk 0,4 **)
Sint- Annaland 2,35 *)
Stavenisse 0,46
Oud-Vossemeer 0,5
Totaal 12,47

*) De hectares gelden na de vestiging van BSA in Sint-Annaland en van een concrete onderneming op de uitbreiding van het bedrijventerrein Slabbecoornpolder-Welgelegen.In de oppervlakte voor Tholen is gerekend met een volledige ontwikkeling van het bedrijventerrein Welgelegen II, dit omdat de gemeente ernaar streeft om de gronden binnen de planperiode wel tot ontwikkeling te brengen. Omdat echter uit het overleg volgens artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is gebleken dat de oppervlakte aan uitgeefbaar terrein te groot wordt, is besloten om in voorliggend bestemmingsplan een gedeelte van de agrarische bestemming (2,9 ha) voorlopig te handhaven. Daarmee komt het totale aanbod op (12,47-2,9=) 9,57 ha. (Zie ook paragraaf 5.2.2.). Voor de beoordeling van milieueffecten (Hoofdstuk 4) is niettemin gerekend met een volledige bedrijfsontwikkeling.

**) Dit is exclusief 1,5 ha die op termijn beschikbaar komt door herstructurering.

Uit tabel 3.2 blijkt dat de na realisering van de uitbreidingen bij Sint Annaland en Tholen het aanbod aan uitgeefbaar terrein in de pas loopt met de vraagraming voor een periode van 10 jaar.

De gemeente Tholen acht uitbreiding van het bedrijventerrein Welgelegen aanvaardbaar onder andere vanwege de volgende redenen.

  • Er is sprake van een stedelijke ontwikkeling die voorziet in een actuele regionale behoefte; dit blijkt enerzijds uit de actuele behoefteraming bedrijventerreinen en anderzijds uit het feit dat er een concreet verzoek is ingediend bij de gemeente.
  • Het plangebied vult de laatste ruimte in die in Ruimtelijk structuurbeeld bedrijvengebied is gereserveerd voor bedrijfsontwikkeling (zie paragraaf 2.1). Hiermee is met de locatie en de aanleg van de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein al rekening gehouden.

Beleidsnota bedrijventerreinen (2012)

Op 13 december 2012 is de beleidsnota bedrijventerreinen gemeente Tholen vastgesteld waarin eveneens de reeds geplande uitbreiding van het bedrijventerrein Welgelegen is opgenomen.

Toekomstvisie Tholen 2025

Voor de kernen Tholen-stad, Sint-Annaland, Sint-Maartensdijk/ Scherpenisse en Sint Philipsland wordt hierin, ieder op een eigen wijze, een taak voorzien. Deze kernen worden als zogenaamde ontwikkelingskernen aangewezen, waarbij Tholen-stad, als belangrijkste aanhechtingspunt naar de regio, het 'stedelijk zwaartepunt' van de gemeente vormt.

Groenbeleid

Groenvisie gemeente Tholen

De groenvisie is in maart 2004 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie is aangegeven dat de bedrijventerreinen met hoofdzakelijk industriële activiteiten sober worden ingericht. De inrichting zal veelal bestaan uit ruwgras met eventueel bomen. De buitenranden worden voorzien van brede groengordels, zodat deze minder fraaie terreinen als het ware worden ingepakt. De soortkeuze beperkt zich tot inheemse soorten, maar is wel gericht op duurzaamheid. Het onderhoudsniveau is laag.

Door deze gebieden van een brede groenstrook te voorzien en eventueel de bestaande groene randen uit te breiden, krijgt het groen een vierledige functie; afscherming van aanwezige bouwmassa, accentuering van oude kleinschalige bebouwingseenheden, ecologische potenties voor flora en fauna, en functioneel als recreatief uitloopgebied voor bewoners.

Langs het bedrijventerrein Slabbecoornpolder-Welgelegen nabij de kern Tholen is deze brede groengordel geprojecteerd langs de buitenrand van de 1e fase van Welgelegen II. Gezien het (oorspronkelijke) ruimtelijk structuurbeeld bedrijvengebied (opgenomen in het bestemmingsplan van destijds; in paragraaf 2.1 is een geactualiseerde versie opgenomen) is dit echter nimmer de bedoeling geweest. De groengordel is van begin af aan geprojecteerd waar deze nu al ligt.

Groenstructuurplan Tholen
Het groenbeleid uit de hiervoor vermelde groenvisie is per kern nader uitgewerkt in een groenstructuurplan. Het groenstructuurplan Tholen is op 19 juli 2005 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Daarin zijn de inrichting en het beheer van de groenstructuren in de kern Tholen en de overgangsgebieden voor de komende tien jaar bepaald, zodat er een kwalitatief hoogwaardige en duurzame groenstructuur wordt ontwikkeld.

Hoofdstuk 4 Toetsing Aan Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan diverse sectorale aspecten namelijk:

  • Verkeer;
  • Water
  • Bodem;
  • Archeologie en Cultuurhistorie;
  • Ecologie;
  • Bedrijven en milieuzonering en Milieuhinder agrarische bedrijven,
  • Externe veiligheid,
  • Kabels en leidingen,
  • Wegverkeerslawaai en Industrielawaai; en
  • Luchtkwaliteit;

Afgesloten wordt met een paragraaf over de Onderzoeksplicht vanwege mer-wetgeving.

4.2 Verkeer

De ontsluiting voor autoverkeer en langzaam verkeer is beschreven in paragraaf 2.1.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De uitbreiding van bedrijventerrein Welgelegen omvat bedrijvigheid uit ten hoogste categorie 4.1.van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' en op een klein deel tot en met maximaal categorie 3.2. De hiermee samenhangende verkeersgeneratie is bepaald aan de hand van kencijfers uit CROW publicatie 317 ('Kencijfers verkeersgeneratie en parkeren', 2012). De kencijfers voor bedrijventerreinen gelden per m2 netto ha bedrijventerrein. Het netto hectare bedrijventerrein is de totale oppervlakte van het de te ontwikkelen gronden exclusief openbare ruimte (infrastructuur, openbaar groen). Omrekenen van het aantal bruto hectare bedrijventerrein naar het aantal netto hectare bedrijventerrein vindt plaats op basis van een factor 0,77.

De uitbreiding van het bedrijventerrein bedraagt 7,8 hectare bruto terrein. (Hierbij is ervan uitgegaan dat het gehele gebied binnen de planperiode wordt uitgegeven of ontwikkeld. Zie ook paragraaf 5.2.2). Omgerekend naar netto hectare bedrijventerrein geldt een oppervlakte van 6,0 hectare. De verkeersgeneratie voor het aantal hectare te ontwikkelen bedrijventerrein is berekend aan de hand van het kencijfer voor 'gemengd bedrijventerrein' (worst-case). Deze bedraagt 210 mvt/werkdagetmaal per netto hectare bedrijventerrein (158 mvt/weekdagetmaal).

Op basis van het netto aantal hectare bedrijventerrein en het genoemde kencijfer bedraagt de verkeersgeneratie van de uitbreiding circa 1.260 mvt/werkdagetmaal (950 mvt/weekdagetmaal). Zoals in paragraaf 2.1 al is beschreven, wordt deze verkeersgeneratie in verschillende richtingen afgewikkeld (vooral noord-zuid). In bijlage 3 is een afbeelding met de verkeerstoename op de verschillende wegen opgenomen.

Uit de provinciale verkeersstromenkaart (2011/2012) blijkt op de Oud Vossemeersedijk een verkeersintensiteit van circa 4.100 - 4.800 mvt/etmaal (juli/augustus) en op de Nieuwe Postweg een intensiteit van 8.200 - 8.450 tot 17.300 - 16.800 mvt/etmaal. Deze wegen hebben voldoende capaciteit om het extra verkeer ten gevolge van de uitbreiding van het bedrijventerrein te kunnen verwerken. De beoogde verkeersgeneratie leidt niet tot problemen in de verkeersafwikkeling.

Parkeren

Uitgangspunt is dat de ontwikkelingen binnen het plangebied voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. De hierbij te hanteren parkeernormen zijn opgenomen in het GVVP van de gemeente Tholen ('Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan Tholen 2009-2018', gemeente Tholen 2008). De parkeernormen zijn afhankelijk van de bedrijfsfunctie en de omvang van het bruto vloeroppervlak van de bedrijven.

4.3 Water

4.3.1 Beleid en normstelling

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

4.3.2 Toetsing/onderzoek

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De waterparagraaf is opgesteld conform de watertoetstabel van het waterschap Scheldestromen (zie hieronder) en de nadere onderbouwing die in 2003 bij de ontwikkeling van de 1e fase van Welgelegen II is opgesteld (zie bijlage 1.) Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Tabel 4.1 Watertoetstabel

Thema Waterdoelstelling Uitwerking
Veiligheid/
Waterkering
Waarborgen veiligheidsniveau en daarvoor benodigde ruimte. Er liggen geen primaire of regionale waterkeringen in en/of grenzend aan het plangebied.
Wateroverlast
(vanuit oppervlaktewater)
Voldoende ruimte voor vasthouden/bergen/
afvoeren van water. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem.
Het verhard oppervlak zal toenemen met ca. 305.000 m2. In verband daarmee zal extra berging worden gerealiseerd met een functionele capaciteit van 22.800 m3.
Riolering/
RWZI
(incl. water op straat/
overlast)
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken i.v.m. reductie hydraulische belasting RWZI en transportsysteem met beperken overstorten. Rekening houden met (eventuele benodigde filter)ruimte daarvoor. Er wordt een gescheiden stelsel aangelegd, waarbij al het hemelwater via een filterconstructie geloosd wordt op het oppervlaktewater. Het vuilwater zal aangesloten worden op het bestaande rioolstelsel van Welgelegen I.
Water-voorziening/-aanvoer Het voorzien van de bestaande functie van (grond- en/of oppervlakte-)water van de juiste kwaliteit en de juiste hoeveelheid op het juiste moment.
Het tegengaan van nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op de behoefte aan water.
De watervoorziening is niet in het geding.
Volksgezondheid
(water gerelateerd)
Minimaliseren risico water-gerelateerde ziekten en plagen.
Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.
Er zijn geen riooloverstorten aanwezig in het stelsel. Hierdoor komt de volksgezondheid niet in het geding. Verdrinkingsgevaar zal worden geminimaliseerd door het toepassen van flauwe taluds en/of ondiepe zones in de waterpartijen.
Bodemdaling Voorkómen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen met name in zettingsgevoelige gebieden kunnen veroorzaken. De polderpeilen worden niet aangepast. Bodemdaling zal niet optreden.
Grondwateroverlast Tegengaan/Verhelpen van grondwateroverlast. Gezien de maaiveldhoogte, het waterpeil en het toepassen van drainerende riolering, wordt niet verwacht dat er grondwateroverlast op zal treden.
Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud/Realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit voor mens en natuur. Het hemelwater wordt afgekoppeld/niet aangesloten op de riolering en een filterconstructie passeren. Het vuilwaterriool wordt niet op het oppervlaktewater geloosd. Er zijn (daardoor) geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit.
Grondwaterkwaliteit Behoud/Realisatie van een goede grondwaterkwaliteit voor mens en natuur. Er wordt niet gebouwd in een natuurgebied, (specifiek) infiltratiegebied en/of gebied voor drinkwatervoorziening.
Verdroging Bescherming karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden; m.n. van belang in/rond natuurgebieden (voor hydrologische beïnvloedingszone zie prov. Omgevingsplan) Verdroging is niet aan de orde.
Natte natuur Ontwikkeling/Bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. Het plangebied grenst niet aan natte natuurgebieden. Er zijn daarom geen bijzondere maatregelen te treffen.
Onderhoud (smogelijkheden) waterlopen Oppervlaktewater dient adequaat onderhouden te kunnen worden. Er is rekening gehouden met vrije onderhoudsstroken.
Waterschapswegen M.b.t. de aanwezigheid waterschapswegen binnen/nabij het plangebied. Vanuit het nieuw industrieterrein komen geen uitvalswegen uit op waterschapswegen.

4.3.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van water. Het aspect water staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg. De vaststelling van voorliggend bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem in het plangebied.

4.4 Bodem

4.4.1 Beleid en normstelling

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

4.4.2 Toetsing/onderzoek

Voor een gedeelte van het plangebied is in 2007/2008 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het betreft onder andere de groenstrook aan de noordzijde waar de landschappelijke inpassing is gerealiseerd en een aangrenzende strook die als bedrijfsgrond wordt uitgegeven. In zowel de boven- als de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan xylenen aangetroffen. Voor de beoordeling van aanvragen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is het onderzoek te oud (maximaal 5 jaar geldig). Voor de toekomstige bedrijfspercelen zal daarom te zijner tijd een actueel bodemonderzoek moeten worden overlegd.

Een ander gedeelte van het gebied dat is onderzocht heeft betrekking op een voormalige boomgaard van voor 1980. Deze locatie maakt geen deel uit van het plangebied van dit bestemmingsplan.
Het overige deel van het plangebied is altijd landbouwgrond geweest en is onverdacht. Op het bodemloket (www.bodemloket.nl) is geen specifiekere informatie aanwezig.

4.4.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect bodemkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Daar waar sprake is van enige bodemverontreiniging worden saneringsmaatregelen genomen. Hiermee wordt in de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan rekening gehouden.

4.5 Archeologie

4.5.1 Beleid en normstelling

Om te voorkomen dat archeologische informatie ongezien verloren gaat, is het noodzakelijk dat gemeenten in het ruimtelijk beleid waarborgen inbouwen voor de omgang met dit bodemarchief. Dit is een uitvloeisel van het Verdrag van Malta dat in 1992 door Nederland werd ondertekend en in 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) is geïmplementeerd in de Nederlandse Monumentenwet. Gecombineerd met de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden, is behoud en beheer van het bodemarchief daarmee integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. De uitvoering van de Monumentenwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is daarmee een primair gemeentelijke opgave geworden.

De gemeente Tholen heeft eigen archeologiebeleid vastgelegd in de Nota Archeologiebeleid (vastgesteld 28 juni 2012). In het archeologiebeleid zijn verwachtingskaarten gemaakt voor het gehele grondgebied van de gemeente. Hierin worden 4 verschillende archeologische niveaus (4 lagen: laag 1 Walcheren, laag 2 Hollandveen, laag 3 Wormer en laag 4 Pleistoceen) onderscheiden. Er zijn diepte- en oppervlaktematen bepaald voor de verplichting van archeologisch onderzoek bij bodemverstorende activiteiten.

Indien de dieptemaat van 40 cm wel wordt overschreden, dan wordt de oppervlaktemaat relevant. Daarvoor geldt het volgende:

  • categorie 1 (archeologisch rijksmonument). Hier is altijd een monumentenvergunning nodig van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed die hier optreedt als bevoegde overheid. Deze terreinen vallen niet binnen het gemeentelijke beleid.
  • categorie 2 (terrein van archeologische verwachtingswaarde = AMK-terreinen): vooronderzoek indien oppervlakte meer dan 50 m2 bedraagt.
  • categorie 3 (stads- en dorpskernen met een archeologische verwachtingswaarde en nieuwe vindplaatsen): vooronderzoek indien oppervlakte meer dan 50 m2 bedraagt.
  • categorie 4 ( hoge archeologische verwachtingswaarde): vooronderzoek indien oppervlakte meer dan 250 m2 bedraagt.
  • categorie 5 (gematigde archeologische verwachtingswaarde): vooronderzoek indien oppervlakte meer dan 500 m2 bedraagt.
  • categorie 6 (lage archeologische verwachtingswaarde): vooronderzoek indien oppervlakte meer dan 2.500 m2 bedraagt.
  • categorie 7 (waterbodem met verwachte maritiem archeologische verwachtingswaarde): altijd overleg plegen met de gemeente.
  • categorie 8 (geen archeologische verwachtingswaarde): geen vooronderzoek. Dit blijft ongewijzigd.

De projectlocatie is in figuur 4.1 weergegeven op de archeologische beleidsadvieskaart. De gronden zijn aangeduid als categorie 5 (gematigde verwachting). Met uitzondering van beleidscategorie 1 geldt dat ongeacht het te verstoren oppervlak geen vooronderzoek hoeft plaats te vinden als de dieptemaat van 40 cm bij bodemverstorende activiteiten niet wordt overschreden. Het verbod geldt evenmin indien een rapport is overgelegd waaruit blijkt dat aanwezige archeologische waarden in voldoende mate kunnen worden veiliggesteld of dat deze niet onevenredig worden geschaad dan wel dat in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Voor categorie 5 geldt op basis van het beleid een vrijstelling voor een oppervlak van 500 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPuitbwelgelegenT-VG01_0003.jpg"

Figuur 4.1. Archeologie (bron: ontwerp beleidsnota Archeologiebeleid gemeente Tholen) (geel: grens plangebied)

4.5.2 Toetsing/onderzoek

Definitieve bouwplannen voor de bedrijven die zich op het bedrijventerrein zullen vestigen, zijn nog niet beschikbaar. De verwachting is wel dat de oppervlaktemaat van de beoogde bebouwing meer zal bedragen dan 500 m2. Ten behoeve van de werkzaamheden zal de grond hiervoor bovendien dieper dan 40 cm verstoord worden.

Ter plaatse van het aangeduide plangebied is al eerder archeologisch onderzoek uitgevoerd. 1 In het onderzoeksrapport is geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren. Er is namelijk geen aanleiding te veronderstellen dat er archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. Het Hollandveen is niet meer intact aanwezig en historische bronnen geven geen indicatie voor vindplaatsen vanaf de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd.

  1. 1. Archeologisch vooronderzoek Welgelegen II gemeente Tholen: een bureau- en inventariserend veldonderzoek, Raap Archeologisch Adviesbureau, Groot, R.W. de, en Warning, S., Weesp 2009

4.5.3 Conclusie

Uit onderzoek blijkt dat in het plangebied geen archeologische vindplaatsen worden verwacht. Dat betekent dat in het bestemmingsplan geen beschermende regeling voor archeologie, zoals voorgeschreven grond van de Nota Archeologiebeleid, behoeft te worden opgenomen.

4.6 Cultuurhistorie

4.6.1 Beleid en normstelling

Wet modernisering monumentenzorg

De Wet modernisering monumentenzorg heeft onder andere tot doel dat cultuurhistorische waarden in een vroegtijdig stadium in een ruimtelijk plan worden betrokken. In de toelichting van een ruimtelijk plan dient een beschrijving opgenomen te worden van de in het plangebied voorkomende cultuurhistorische waarden. Indien het gemeentebestuur dat wenselijk acht, kan ervoor gekozen worden om de aanwezige cultuurhistorische waarden te beschermen in een eventuele regeling (indien er een bestemmingsplan opgesteld wordt).

In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) staat expliciet dat niet alleen archeologie maar ook 'in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden' moeten worden betrokken bij de belangenafweging en hierover verantwoording moet worden afgelegd in de plantoelichting.

4.6.2 Toetsing / onderzoek

Het plangebied betreft agrarische percelen zonder specifieke cultuurhistorische waarden. Er is voorts geen bebouwing aanwezig. De aanwezige kavelrichting blijft behouden.

4.6.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein.

4.7 Ecologie

4.7.1 Beleid en normstelling

Inleiding

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de natuurwetgeving de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en in de bescherming van dier- en plantensoorten. Voor gebiedsbescherming zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de ecologische hoofdstructuur relevant en voor de soortbescherming de Flora- en faunawet. Hierna wordt nader ingegaan de aspecten gebieds- en soortbescherming.

Natuurbeschermingswet 1998

In de Natuurbeschermingswet 1998 (verder: Nb-wet) is de bescherming van specifieke gebieden geregeld. De bepalingen uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Nb-wet verwerkt. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen Natura 2000-gebieden, (gebieden met natuurwaarden van Europees belang, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn)
  2. b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten; deze zijn door de provincies nader begrensd (EHS-gebieden)
  3. c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

Voor de Natura 2000-gebieden gelden instandhoudingsdoelen: bepaalde habitattypes die daar voorkomen moeten in stand worden gehouden. De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor bepaalde handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Zo zullen bedrijven die zich vestigen bij de daadwerkelijke bouwaanvraag moeten aantonen dat voldaan wordt aan de Nb-wet. Voor ontwikkelingen die leiden tot een significant negatief effect wordt geen vergunning verleend. Dit geldt ook wanneer de uitvoering van het bestemmingsplan tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

De Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan.

Om de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden te kunnen halen en vergunningen in het kader van de NB-wet te kunnen verlenen, is het een vereiste dat de neerslag van stikstof - de stikstofdepositie - wordt teruggedrongen. Hiervoor is begin 2009 de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) van start gegaan. Deze PAS wordt in zijn definitieve vorm wettelijk gekaderd in de Natura 2000-wetgeving (vermoedelijk in 2014). Tot die tijd moet elke toename aan stikstof op Natura 2000-gebieden worden getoetst in het kader van de Nb-wet.

Ecologische hoofdstructuur

Binnen de door het Rijk gestelde kaders begrenzen, beschermen en onderhouden de provincies een natuurnetwerk met de juiste ruimtelijke, water- en milieucondities voor kenmerkende ecosystemen van (inter)nationaal belang. Dit provincie- en landsgrensoverschrijdende netwerk is de (herijkte) nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De uitwerking van deze EHS bij de provincies. De begrenzing van de EHS is in Zeeland door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en het Natuurbeheerplan Zeeland. In het Omgevingsplan staan ook de spelregels hoe om te gaan met de EHS. De provincies geven bij de inzet van middelen voor inrichting en beheer prioriteit aan internationale verplichtingen voortvloeiend uit Natura 2000, de Kaderrichtlijn Water en de soortenbescherming. Binnen de EHS liggen onder ander ook de Natura 2000-gebieden.

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet (hierna Ffw) is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van EL&I. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. Het bestemmingsplan is een dergelijk besluit.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:

  • De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  1. 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  2. 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  3. 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  4. 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

  1. 5. In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om zich elders te vestigen als de broedplaats verloren is gegaan/ De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

4.7.2 Toetsing/onderzoek

Huidige situatie

Het gehele plangebied is in de huidige situatie agrarische grond en wordt - behoudens de strook voor landschappelijk inpassing - gebruikt als akker. Langs de buitenrand van het plangebied is een sloot aanwezig. In het gebied is geen verharding aanwezig.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van nieuw bedrijventerrein waarbij de vestiging van bedrijven tot milieucategorie 4.1 mogelijk wordt gemaakt en m.e.r.-beoordelingsplichtige bedrijven uitgesloten. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken worden de volgende werkzaamheden uitgevoerd:

  1. 1. het uit productie nemen van agrarische grond;
  2. 2. bouwrijp maken;
  3. 3. bouwwerkzaamheden.

Gebiedsbescherming: aangewezen gebieden

EHS

Het plangebied ligt niet binnen de EHS. De dichtstbijzijnde EHS (bloemrijke dijk en kruiden- en faunarijke graslanden) bevindt zich op circa 470 meter en betreft de Oud Vossemeersedijk (zie figuur 4.2). Ten noordoosten van het plangebied (750 m) ligt het EHS-gebied Krammer-Volkerak.

Natura 2000-gebieden

In de omgeving bevinden zich de volgende Natura 2000-gebieden:

  • het hiervoor vermelde Krammer-Volkerak;
  • het Zoommeer op circa 2,9 km afstand ten zuiden van het plangebied;
  • de Oosterschelde op circa 6,6 km ten noordwesten en circa 3,6 km ten zuidwesten van het plangebied;
  • de Brabantse Wal op circa 8,5 km ten zuidoosten van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPuitbwelgelegenT-VG01_0004.png"

Figuur 4.2 EHS nabij het plangebied (Geoloket Zeeland, Ontwerp EHS 2013)

Aangezien het te realiseren bedrijventerrein beperkt van omvang is en deze buiten de Natura 2000-gebieden ligt, zijn areaalverlies, versnippering, verandering van waterhuishouding en verstoring uit te sluiten. Vermesting/verzuring als gevolg van stikstofdepositie is niet op voorhand uit te sluiten.

Het Krammer-Volkerak, de Oosterschelde en de Brabantse Wal zijn aangewezen in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn. In deze gebieden komen stikstofgevoelige habitattypen en -soorten en vogels voor. Op deze gebieden wordt hierna verder op ingegaan. Het Natura 2000-gebied Zoommeer is aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn. Dit gebied is niet gevoelig voor eventuele geringe toename van de stikstofdepositie. Negatieve effecten op het Zoommeer kunnen dan ook op voorhand worden uitgesloten.

Krammer-Volkerak en Oosterschelde

In de deelgebieden Rammegors, Van Haaftenpolder en Slikken van de Heen komen stikstofgevoelige habitattypen voor. In Rammegors en Van Haaftenpolder betreft het, het potentieel voorkomen van H1310A (kritische depositiewaarde (KDW) 1.643 mol N/ha/jr ) en H1330B (KDW 1.571 mol N/ha/jr). De achtergronddepositie (2012) is < 1.480 mol N/ha/jr. In de Slikken van de Heen west betreft het H2190B (KDW 1.429 mol N/ha/jr). De achtergronddepositie (2012) is hier < 1.270 mol N/ha/jr. Doordat rekening moet worden gehouden met de duinenbijtelling van +400 mol N/ha/jr. wordt nu op sommige plekken de kritische depositiewaarde van de meest gevoelige habitattypen overschreden. Zo wordt de achtergronddepositie van de Slikken van de Heen west met de duinenbijtelling < 1.670 mol N/ha/jr.

Het voorkomen van de habitattypen is bepaald op basis van het Doelendocument Deltawateren (Krammer-Volkerak) en habitatkaarten (Oosterschelde; http://www.natura2000deltawateren.nl/ pages/ontwerp-concept-beheerplannen.aspx). In de andere deelgebieden liggen de wegen op grote(re) afstand van de habitattypen en/of zijn geen gevoelige habitattypen aanwezig.

Brabantse Wal

Slechts een deel van de Brabantse Waal is als habitatrichtlijngebied aangewezen. Hier worden de kritische depositiewaarden van de voorkomende habitattypen overschreden. Dit gebied, met daarbinnen de kwalificerende habitattypen en stikstofgevoelige habitatsoorten is op ruime afstand (> 3 km) van de snelwegen is gelegen. Binnen het Vogelrichtlijngebied zijn kwalificerende broedvogels ook gevoelig voor stikstofdepositie. Zij zijn wel op kortere afstand van de snelwegen aanwezig. Voor habitat- en vogelrichtlijnsoorten is geen KDW vastgesteld. Wessels en Tuitert (2011) hebben in opdracht van Rijkswaterstaat (Dienst Verkeer en Scheepvaart) een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de stikstofgevoeligheid van VR- en HR-soorten. Daarnaast hebben Alterra en SOVON (Alterra-rapport 2359) in 2012 onderzoek uitgevoerd in opdracht van de provincie Noord-Brabant. Dit onderzoek gaat specifiek in op de effecten van stikstof op vogelsoorten in VR-gebieden in de autonome situatie in Noord-Brabant. Uit deze rapporten volgt dat van alle vogelsoorten de zwarte specht gevoelig is voor stikstofdepositie en leefgebied heeft in de omgeving van de snelwegen.

Overschrijding van de KDW kan leiden tot een verergering van de reeds ingezette vergrassing (als gevolg van vermesting en verdroging (Provincie Noord-Brabant, 2010 en Alterrarapport 2359), waardoor het aantal kolonies van de rode bosmier op de open plekken in het bos kan verminderen. Hierdoor kan het voedselaanbod van zwarte specht verslechteren.

Gebiedsbescherming: toetsing

Van het type bedrijven dat mogelijk wordt gemaakt is de verkeersproductie bepalend voor de stikstofdepositie op Natura 2000. Daarom is voor het bedrijventerrein de verkeersgeneratie in beeld gebracht. De verkeersgeneratie bedraagt circa 950 mvt/weekdagetmaal (zie paragraaf 4.2). De verwachting is dat het verkeer vooral in de richting van Noord-Brabant (via Oud-Vossemeer en Tholen) zal afwikkelen (zie bijlage 3).

De aanleg genereert ook een verkeersaanbod. Deze zal naar verwachting onder de hiervoor vermelde verkeersgeneratie blijven en daardoor niet maatgevend voor de beoordeling.

Verder is van belang dat het uit productie nemen van agrarische grond de stikstofemissie vermindert. Hierdoor is ook sprake van minder stikstofdepositie in de omgeving. Daarnaast daalt de achtergronddepositie vanwege het schoner worden van het verkeer en andere uitstootreducerende maatregelen. De komende 8 jaar betekent dit dat de achtergronddepositie zo'n 200 mol N/ha/jr daalt. Hierdoor verbeteren de ecologische omstandigheden van de stikstofgevoelige habitattypen aanzienlijk.

Hierna wordt ingegaan op de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de stikstofdepositie in de hiervoor vermelde natuurgebieden.

EHS

De ontwikkeling van het bedrijventerrein is niet van invloed op het functioneren van de EHS langs de Oud Vossemeersedijk.

Oosterschelde en Krammer-Volkerak

Doordat het verkeer zich snel in meerdere richtingen verdeeld, met een hoofdstroom richting Brabant is de verkeerstoename op de wegvakken langs de Oosterschelde en Krammer-Volkerak zeer gering (< 50 mvt/weekdagetmaal). Deze zeer beperkte toename leidt niet tot een noemenswaardige toename van de stikstofdepositie. Significant negatieve effecten op de Oosterschelde en het Krammer-Volkerak worden dan ook uitgesloten.

Brabantse Wal

Binnen 1 km van de snelweg (maximale invloedssfeer van de geringe toename van de verkeersintensiteiten, ca. 145 mvt/weeketmaal) zijn nauwelijks open plekken aanwezig. Het betreft een oppervlak van circa 20 ha. Het totale oppervlak leefgebied van de zwarte specht betreft zo'n 3.764 ha, waarvan 3.098 ha stikstofgevoelig is (Alterrarapport 2359). Het totale Vogelrichtlijngebied is 4.795 ha. Door de ontwikkeling van het bedrijventerrein neemt in 0,53% van het totale leefgebied en in 0,65% van het stikstofgevoelige leefgebied de depositie toe.

In de Brabantse Wal zijn beheersmaatregelen genomen om voldoende open plekken in stand te houden door middel van kleinschalig bosbeheer in plaats van grote kapvlakten. Hier slaagt men voorlopig in, zodat er ook voor rode bosmieren ten minste net zo veel open plekken in stand gehouden worden als in het verleden. Dit is voldoende om ook de populatie rode bosmieren op peil te houden voor de zwarte specht (Provincie Noord-Brabant, 2010). Daarnaast wordt gezorgd voor voldoende dood hout. Beide maatregelen (voldoende dood hout en open plekken) zijn verankerd in het beheer en daarmee wordt voldaan aan deze voorwaarden voor het halen van de instandhoudingsdoelstelling. De aantallen zwarte specht zijn volgens Natuurmonumenten ook vrij stabiel (Alterrarapport 2359).

De toename van de stikstofdepositie als gevolg van het bestemmingsplan vindt plaats in een dusdanig klein deel van het leefgebied van de zwarte specht (maximaal 20 ha of 0,53%) dat dit mede gezien het gevoerde beheer niet zal leiden tot een verslechtering van de broedvogelstand van de zwarte specht. Er is dus geen sprake van (significante) effecten.

Soortenbescherming: huidige ecologische waarden

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied (google earth), algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).

Vaatplanten

In en langs de sloten zijn naar verwachting groeiplaatsen van de licht beschermde zwanenbloem aanwezig. In de nieuwe groenstrook langs de noordrand komt mogelijk de licht beschermde grote kaardebol voor.

Vogels

In de omgeving van het plangebied komen in de groenstroken tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. De sloten bieden mogelijk leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen. Vogels met vaste nesten worden hier door het ontbreken van bomen en bebouwing uitgesloten.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel en konijn. Omdat bomen, bebouwing en doorgaande groen- of waterstructuren ontbreken heeft het plangebied geen functie voor vleermuizen.

Amfibieën

Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik maken van het plangebied als schuilplaats in het hoge gras of onder stenen en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Zwaarder beschermde soorten komen hier naar verwachting niet voor.

Vissen

Uit verspreidingsgegevens blijkt dat op Tholen geen matig of zwaar beschermde vissen voorkomen.

Overige soorten

Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.2 naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

nader onderzoek nodig bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen
vrijstellings- regeling Ffw tabel 1 brede wespenorchis, grote kaardebol

mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel en konijn

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker
nee
ontheffings- regeling Ffw tabel 2 geen nee
tabel 3 bijlage 1 AMvB geen nee
bijlage IV HR geen nee
vogels cat. 1 t/m 4 geen nee

Soortenbescherming: toetsing

Bij de voorgenomen ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met beschermde soorten.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • Er komen geen tabel 2 en 3 soorten voor, zodat nader onderzoek niet nodig is.
  • De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.7.3 Conclusie

De Natuurbeschermingswet 1998, het provinciale EHS-beleid en de Flora- en faunawet vormen geen belemmering voor de uitbreiding van het bedrijventerrein Welgelegen II en dus voor de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan.

4.8 Bedrijven En Milieuzonering

4.8.1 Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In dit bestemmingsplan is gebruikgemaakt van Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' die is opgenomen in bijlage 1 van de regels. Een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgenomen in bijlage 2 van de toelichting. De richtafstanden uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten gelden ten opzichte van de gebiedstypen 'gemengd gebied'.

4.8.2 Toetsing/onderzoek

De toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten (uitgedrukt in milieucategorieën) is gebaseerd op de afstand tot de bestaande (bedrijfs)woningen rondom het plangebied.

Rustige woonwijk/rustig buitengebied

De agrarische bedrijfswoning in de omgeving van het plangebied en de bestaande woonkern Molenvliet worden zekerheidshalve als omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied' beschouwd. Dit betekent dat bedrijven uit categorie 4.1 op een afstand van ten minste 200 m vanaf deze functies zijn toegestaan.

Bedrijfswoningen

In de omgeving van het plangebied op het bestaande bedrijventerrein, liggen enkele bestaande bedrijfswoningen. Voor deze bedrijfswoningen geldt dat er minder hoge eisen worden gesteld aan het woon- en leefklimaat in relatie tot de nabijgelegen bedrijvigheid. Ter plaatse van deze woningen op het bedrijventerrein is al sprake van een verhoogde milieubelasting, onder andere vanwege de nabijheid van het eigen bedrijf. Omdat er sprake is van een bestaande situatie worden in de directe omgeving van de bedrijfswoningen bedrijven uit categorie 3.1 toegestaan. Voor bedrijfsactiviteiten uit hogere categorieën zijn de richtafstanden ten opzichte van bedrijfswoningen met één afstandstap verlaagd ten opzichte van de richtafstanden voor een rustige woonwijk. Dat betekent bedrijfsactiviteiten uit categorie 4.1 op een afstand van 100 m mogelijk zijn.

Uitwerking milieuzonering

Op grond van de bovenstaande uitgangspunten is de milieuzonering uitgewerkt. Dat betekent dat binnen het gehele plangebied bedrijven uit milieucategorie 4.1 kunnen worden toegestaan, behoudens een kleine strook aan de noordzijde, waar bedrijven uit ten hoogste 3.2. toelaatbaar zijn.

4.8.3 Conclusie

In dit bestemmingsplan is aan de hand van de uitgewerkte milieuzonering, die is vertaald in een algemene toelaatbaarheid voor bedrijfsactiviteiten, zorggedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van bestaande (bedrijfs)woningen. De bedrijven kunnen zich alleen vestigen in het plangebied wanneer zij vallen binnen de algemeen toelaatbare categorieën, dan wel in het kader van de omgevingsvergunning wordt aangetoond dat zij voldoen aan de gestelde voorwaarden. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.9 Milieuhinder Agrarische Bedrijven

4.9.1 Toetsingskader

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  1. 1. voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  2. 2. voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 4.3. Overzicht geurnormen Wgv

concentratiegebied niet-concentratiegebied
binnen bebouwde kom diercategorieën Rgv max. 3 ouE/m³ max. 2 ouE/m³
andere diercategorieën min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object
buiten bebouwde kom diercategorieën Rgv max. 14 ouE/m³ max. 8 ouE/m³
andere diercategorieën min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. De afwijkende geurnormen en afstandseisen moeten worden vastgelegd in een gemeentelijke verordening (op grond van artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij).

Regeling geurhinder en veehouderij

In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.

Activiteitenbesluit

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelasting geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

4.9.2 Onderzoek

Ten noorden van het plangebied is aan de Groeneweg 9 een intensieve veehouderij gelegen. Omdat bedrijfsgebouwen geurgevoelig zijn, dient nagegaan te worden of de geur vanuit deze veehouderij van invloed is op het verblijfsklimaat ter plaatse van het plangebied. Tevens dient onderzocht te worden of de veehouderij door de beoogde ontwikkeling in zijn mogelijkheden wordt beperkt. Hiertoe heeft de gemeente Tholen een Gebiedsvisie laten opstellen (De Roever Omgevingsadvies, documentnummer 20130858/C01/RK, d.d. 9 juli 2013).

De beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein Welgelegen vormt een bedrijventerrein op meer dan 300 m afstand van de dichtstbijzijnde woningen in de kern Tholen, met daartussen een open gebied. Hoewel op het bedrijventerrein (enigszins) sprake is van op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing die is geconcentreerd tot een samenhangende structuur, kan hier niet gesproken worden van een op zichzelf staande bebouwde kom. Er is sprake van bebouwing op grote percelen die op ruime afstand van elkaar zijn gelegen. Van een duidelijke verdichting van de bebouwing kan pas gesproken worden ter hoogte van de kern van Tholen. De uitbreidingslocatie wordt dan ook gecategoriseerd als buiten de bebouwde kom. Er geldt daarom een geurnorm van 8,0 ouE/m3.

Voor de berekening van de geurbelasting ter plaatse van het plangebied van de veehouderij is uitgegaan van 8.520 varkens die volgens de vergunningen bij de veehouderij aanwezig mogen zijn. Uit de geurberekening blijkt dat het plangebied voor een deel binnen de geurcontour van 8,0 ouE/m3 is gelegen (figuur 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPuitbwelgelegenT-VG01_0005.png"

Figuur 4.3 Voorgrondbelasting vergund (De Roever Omgevingsadvies, d.d. 16 september 2013)

Binnen de geurcontour van 8,0 ouE/m3 is een wijziging van de bestemming, die het vestigen van geurgevoelige objecten mogelijk maakt, in principe niet mogelijk. De Wgv biedt gemeenten echter de mogelijkheid om voor bepaalde gebieden andere afstanden of normen vast te stellen dan de landelijk gestelde afstanden of normen.

De gemeente Tholen heeft voor de beoogde ontwikkeling een geurverordening opgesteld. In afwijking van de geurnorm voor een geurgevoelig object gelegen buiten de bebouwde kom van 8,0 ouE/m3 is voor het gehele plangebied een geurnorm van 16,0 ouE/m3 vastgesteld. Op figuur 4.3 is te zien dat het plangebied buiten de geurcontour van 16,0 ouE/m3 van de veehouderij aan de Groeneweg 9 ligt. Uit de Gebiedsvisie blijkt dat door voor het plangebied een geurnorm van 16,0 ouE/m3 vast te stellen het volledige plangebied kan worden benut voor het realiseren van geurgevoelige objecten, waarbij het verblijfsklimaat aanvaardbaar wordt geacht. De veehouderij wordt door het aangepaste geurbeleid en (vervolgens) door de te realiseren geurgevoelige objecten binnen het plangebied daarnaast niet in haar belangen geschaad.

4.9.3 Conclusie

Uit de opgestelde Gebiedsvisie blijkt dat het vaststellen van een hogere geurnorm voor het uitbreidingsgebied Welgelegen te Tholen mogelijk en gewenst is. Met het voorgestelde aangepaste geurbeleid worden ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied mogelijk gemaakt, waarbij het verblijfsklimaat aanvaardbaar kan worden geacht en de veehouderij niet in haar belangen wordt geschaad. De geurverordening wordt voor vaststelling van het bestemmingsplan vastgesteld. Het aspect geurhinder een veehouderij staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.10 Externe Veiligheid

4.10.1 Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

4.10.2 Toetsing/onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Deze worden in het bestemmingsplan ook niet rechtstreeks mogelijk gemaakt. Wel is via een wijzigingsbevoegdheid de vestiging van een Bevi-inrichting mogelijk, indien de PR 10-6 risicocontour binnen de eigen inrichtingsgrens ligt, dan wel over de bestemmingen groen/water/verkeer. Hiermee wordt te allen tijde voldaan aan de normen voor het plaatsgebonden risico. Door de beperking van de PR 10-6 risicocontour zal ook het invloedsgebied van het GR worden ingeperkt. Mede gelet op de aard van het plangebied en zijn omgeving (regionaal bedrijventerrein voor zwaardere bedrijvigheid die in het algemeen een lage tot gemiddelde personendichtheid heeft en buitengebied met een geringe personendichtheid) is hierbij de verwachting dat het GR beperkt zal zijn en (ruimschoots) zal voldoen aan de oriëntatiewaarde van het GR. Wanneer gebruikt wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid zal uit onderzoek de specifieke externe veiligheidssituatie als gevolg van de concrete bedrijfsvestiging blijken.

Ten noordwesten van het plangebied is wel een risicovolle inrichting aanwezig. Het gaat hierbij om de Bevi-inrichting BRITT B.V. aan de Groeneweg. Hier vindt opslag van propaan plaats in een bovengrondse tank van 13.000 liter. Volgens de risicokaart is de PR 10-6 risicocontour 23 m. De effectafstand van de inrichting is 390 m. De propaantank is op de noordelijke punt van het perceel gelegen, op ruim 400 m afstand van het plangebied. Het plangebied ligt dan ook buiten de effectafstand. De ontwikkeling van het bedrijventerrein is niet van invloed op de hoogte van het GR.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Ten zuiden van het plangebied ligt een hoofdtransport aardgasleiding. Het gaat hierbij om de leiding Z-525-02. De leiding heeft een effectafstand van 80 m. De afstand van de leiding tot het plangebied is circa 180 m. Het plangebied ligt dan ook ruimschoots buiten de effectafstand. De aanwezigheid van de leiding vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

De gemeente Tholen heeft voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg een route gevaarlijke stoffen aangewezen. Hieruit blijkt dat over de N286 vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPuitbwelgelegenT-VG01_0006.png"

Figuur 4.4. Route vervoer van gevaarlijke stoffen

Hoewel over deze weg gevaarlijke stoffen vervoerd kunnen worden is deze niet opgenomen in het Basisnet weg of de risicokaart. Voor de N286 is door de provincie Noord-Brabant een telling van het vervoer gevaarlijke stoffen uitgevoerd. Uit deze tellingen blijkt dat in de getelde periode van 12 uur alleen brandbare vloeistoffen over de weg werden vervoerd. Dit betreffen omgerekend 195 tankwagens LF1 en 195 tankwagens LF2. Gezien de aanwezigheid van 2 LPG tankstations op Tholen, zal ten minste ook LPG (GF3) vervoerd worden over de N286.

Conform de circulaire vervoer gevaarlijke stoffen dient het GR te worden verantwoord indien het GR de oriëntatiewaarde overschrijdt of indien het bestemmingsplan het GR verhoogt. Aangezien bij de telling van van het vervoer van gevaarlijke stoffen alleen brandbare vloeistoffen zijn geteld, mag op basis van de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) van Rijkswaterstaat (2011) de conclusie getrokken worden dat het GR onder de oriëntatiewaarde ligt. Daarnaast maakt het bestemmingplan een ontwikkeling mogelijk. Deze ontwikkeling ligt echter op circa 180 meter van de weg en is daardoor niet van rekenkundige invloed op de hoogte van het GR. Er zal in geen geval sprake zijn van een overschrijding van de oriënterende waarde. De aanwezigheid van de weg vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Overig vervoer van gevaarlijke stoffen

In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor of het water.

4.10.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.11 Kabels En Leidingen

4.11.1 Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

4.11.2 Onderzoek

In de paragraaf Externe veiligheid is al ingegaan op de aanwezige risicorelevante aardgasleiding in de omgeving van het plangebied. Er zijn verder geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden.

4.11.3 Conclusie

Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.12 Wegverkeerslawaai

4.12.1 Toetsing/onderzoek

Het aspect wegverkeerslawaai is niet relevant voor dit bestemmingsplan. Nieuwe geluidgevoelige bestemmingen dienen te voldoen aan bepaalde wettelijke normen uit de Wet geluidhinder. Binnen dit bestemmingsplan worden echter geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen direct mogelijk gemaakt. Daarnaast zorgt de verkeersgeneratie ten gevolge van de uitbreiding van het bedrijventerrein niet voor een significante verkeerstoename op het omliggend wegennet (verkeerstoename van 25% of meer). Hierdoor zullen bestaande geluidsgevoelige bestemmingen langs deze wegen geen extra hinder ondervinden ten gevolge van wegverkeerslawaai.

4.12.2 Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.13 Industrielawaai

4.13.1 Toetsingskader

Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).

4.13.2 Onderzoek en conclusie

Het plangebied is geen gezoneerd industrieterrein waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen. In de huidige situatie zijn dergelijke inrichtingen hier ook niet aanwezig. Het aspect industrielawaai vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.14 Luchtkwaliteit

4.14.1 Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) 1) jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10) 2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
  1. 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  2. 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wm behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007

In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit is vastgesteld dat concentraties van stoffen die zich van nature in de buitenlucht bevinden en die niet schadelijk zijn voor de volksgezondheid bij de beoordeling van de grenswaarden voor fijn stof buiten beschouwing worden gelaten. In de Regeling is bepaald dat alleen de bijdrage van zeezout kan worden afgetrokken van de concentratie fijnstof. In bijlage 5 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit is aangegeven hoe groot de aftrek van het jaargemiddelde en 24-uurgemiddelde per gemeente bedraagt. Voor de gemeente Tholen bedraagt de aftrek voor het jaargemiddelde van fijn stof 3 µg/m³ en voor het 24-uurgemiddelde 3 overschrijdingen per jaar voor de gehele provincie Zeeland.

Daarnaast staan in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit de regels voor het meten en berekenen van de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven. Bij de berekening van de luchtkwaliteit wordt onderscheid gemaakt tussen verkeers- en industriële bronnen. Voor verkeer wordt onderscheid gemaakt tussen Standaard Rekenmethode 1 (SRM 1) betreffende stedelijke situaties met weinig hoogteverschillen; en Standaard Rekenmethode 2 (SRM 2) voor de bepaling van overige situaties. Er mag van een andere methode gebruik worden gemaakt indien deze is goedgekeurd door het Ministerie van VROM. In het de Regeling beoordeling luchtkwaliteit is tevens aangegeven welke gegevens gebruikt worden bij het maken van de berekening en op welke wijze de berekeningsresultaten worden afgerond.

4.14.2 Toetsing/onderzoek

Inleiding

Onderzoeksmethode
De luchtkwaliteit als gevolg van lokaal wegverkeer is berekend met behulp van het CAR II-programma. Het CAR II-programma is een wettelijk goedgekeurd standaardrekenprogramma voor luchtkwaliteit in binnenstedelijke situaties met enige vorm van bebouwing. Het plangebied is aan de rand van de dorpskern Tholen gelegen en als zodanig aan te merken. Het CAR II-programma kan berekeningen uitvoeren voor onder andere de maatgevende stoffen fijn stof (PM10) en stikstofdioxide.

Invoergegevens

In de onderstaande tabel (4.3) zijn de verkeersintensiteiten langs de maatgevende wegen vermeld. De verkeersintensiteiten van de N286 zijn afkomstig van de provincie Noord-Brabant (wegvak Lepelstraat-Noordkreekweg) en voor de Grindweg uit het Bestemmingsplan Tholen Noord. De voertuigverdelingen en de verkeersgeneratie zijn afkomstig uit de verkeersparagraaf zoals opgenomen in paragraaf 4.2

Tabel 4.3 Verkeersintensiteiten (mvt/etmaal)

straatnaam 2024 autonoom 2024 inclusief ontwikkeling
N 286 17823 18393
Grindweg 14293 14436

Naast de verkeersintensiteiten wordt in het CAR II-programma nog een aantal basisgegevens ingevoerd (zie tabel 4.4). Conform de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (gewijzigd 19 juli 2008) worden de concentraties van stikstofdioxiden (NO2) en fijn stof bepaald op maximaal 10 m van de wegrand. In de berekeningen is uitgegaan van een afstand van 4 en 10 m tot de wegas voor respectievelijk de Grindweg en de N286, zodat op dit punt wordt voldaan aan de Regeling beoordeling luchtkwaliteit.

Tabel 4.4 Overige invoergegevens

straatnaam RD-coördinaten voertuigverdeling (licht/middelzwaar/zwaar verkeer) wegtype snelheidstype bomenfactor afstand tot de wegas
x y
N 286 74899 394851 90,4/6,3/3,3 1 B 1,00 10
Grindweg 74349 394834 82,78/11,21/6,01 3b C 1,00 4

Berekeningsresultaten

In tabel 4.5 zijn de resultaten van de berekening van de luchtkwaliteit weergegeven voor de prognosejaren 2024 zowel in de autonome situatie als voor de situatie na realisatie van de ontwikkeling. Voor het jaar 2024 geldt dat met de achtergrondconcentraties voor het jaar 2020 is gerekend, daar de achtergrondconcentraties voor 2024 nog niet bekend zijn. Op basis van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit (2007) is de bijdrage van zeezout afgetrokken van de berekende waarden voor fijn stof, het resultaat is opgenomen in de tabel.

Tabel 4.5 Berekeningsresultaten luchtkwaliteit

weg stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde (µg/m³) fijn stof (PM10) jaargemiddelde (µg/m³)* fijn stof (PM10) (aantal overschrijdingen 24-uurgemiddelde grenswaarde)*
2024 - 2024 + 2024 - 2024 + 2024 - 2024 +
N 286 19,2 19,3 18,4 18,4 3 7
Grindweg 29,6 29,7 20,8 20,9 3 7

*Inclusief aftrek bijdrage zeezout conform de regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Conclusie

Uit de resultaten in tabel 4.4 blijkt dat het gehalte stikstofdioxide en fijnstof na realisatie van de ontwikkeling marginaal toeneemt met 0,1 µg/m³. Dit is minimaal en na realisatie van de ontwikkeling wordt nog steeds ruimschoots voldaan aan de normen uit de Wet milieubeheer. Na de realisatie van de ontwikkeling is er nog steeds sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisering van de ontwikkeling.

4.14.3 Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar leefmilieu ter plaatse.

4.15 Onderzoeksplicht Vanwege Mer-wetgeving

4.15.1 Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

4.15.2 Onderzoek en conclusies

Gelet op de kenmerken van het project (zoals de beperkte omvang van de uitbreiding van het bedrijventerrein in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

(PM risico planMER/stikstof/passende beoordeling)

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Financiële Aspecten

5.1.1 Kostenverhaal

Regelgeving

Belangrijk onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de Grondexploitatiewet, waarbij een exploitatieplan verplicht wordt gesteld indien nieuwe bouwplannen rechtstreeks mogelijk worden gemaakt door middel van een bestemmingsplan en er voor de gemeente sprake is van verhaalbare kosten (kostensoortenlijst Besluit ruimtelijke ordening). Een exploitatieplan is niet vereist indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten van grondexploitatie met alle eigenaren in het exploitatiegebied, waar bouwmogelijkheden gerealiseerd kunnen worden of volledig grondeigendom).

Toetsing

Op dit moment is het plangebied in eigendom bij de gemeente. De kosten die de gemeente maakt voor de ontwikkeling van het terrein, worden verdisconteerd in de grondprijs.

Conclusie

Een exploitatieplan is niet vereist omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

5.1.2 Financiële uitvoerbaarheid

Regelgeving

In artikel 3.1.6. van het Bro is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan inzicht moet worden gegeven in de uitvoerbaarheid. Hieronder wordt mede de financiële uitvoerbaarheid verstaan.

Toetsing

De financiële uitvoerbaarheid wordt door middel van een grondexploitatieberekening aangetoond. Deze berekening wordt voor het bestemmingsplan vastgesteld. Gelet op het vertrouwelijke karakter worden de financiële gegevens niet in deze paragraaf opgenomen.

Conclusie

De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is voldoende verzekerd.

5.2 Resultaten Overleg

5.2.1 Regelgeving

In artikel 3.1.6. van het Bro is tevens bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Besloten is om geen aparte inspraakprocedure te voeren, maar het bestemmingsplan gelijk als ontwerp ter inzage te leggen. Tijdens deze terinzagelegging kunnen zienswijzen worden ingediend. Eventuele zienswijzen zullen worden behandeld in het voorstel tot vaststelling van het bestemmingsplan

De verplichting om tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn, is vastgelegd in artikel 3.1.1 van het Bro.

Het conceptontwerp van het bestemmingsplan (versie 20 november 2013) is toegezonden aan het waterschap Scheldestromen, de provincie Zeeland en de Veiligheidsregio Zeeland (verder: VRZ). Het waterschap heeft gemeld dat het plan hen geen aanleiding geeft opmerkingen te maken. De reacties van de provincie en de VRZ zijn hierna samengevat en door de gemeente beantwoord.

5.2.2 Toetsing

Overlegreactie provincie (brief van 6 december 2013)

Samenvatting reactie

In het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt geconstateerd dat het bestemmingsplan tot gevolg heeft dat er een over-programmering van 2,8 hectare ontstaat wanneer men de actuele behoefteraming voor bedrijventerreinen in acht neemt. Verzocht wordt het bestemmingsplan aan te passen zodat er geen sprake meer is van over-programmering bedrijventerrein.


Reactie gemeente

Naar aanleiding van deze reactie wordt voor een deel van de gronden de agrarische bestemming gehandhaafd. Omdat de gemeente ernaar streeft om deze gronden binnen de planperiode toch ontwikkelen voor bedrijfsontwikkeling, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming Agrarisch kan worden omgezet in de bestemming Bedrijventerrein. Voorwaarde voor het kunnen toepassen van de bevoegdheid is dat de nieuwe plancapaciteit past binnen een door de provincie geaccordeerd gemeentelijke bedrijventerreinprogramma.


Samenvatting reactie

Geconstateerd wordt dat de landschappelijke inpassing aan de westzijde van het plangebied minimaal is ingevuld. Verzocht wordt om de gronden met de bestemming Groen te verbreden en/of een zodanige kwalitatieve invulling te geven dan wel zodanige planregels op te nemen dat de beeldkwaliteit van een zodanige kwaliteit wordt dat hierdoor een minder brede landschappelijke inpassing kan worden gerechtvaardigd.

Tot slot wordt opgemerkt dat de aanleg, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing moet zijn geborgd.


Reactie gemeente

Om tegemoet te komen aan de reactie is de groenbestemming verbreed naar 10 meter (gemeten vanaf de insteek van het aanwezige slootje). Gezien de ligging van het plangebied (tegen een binnendijk) zal binnen deze groenbestemming in beginsel kunnen worden volstaan met een beplantingsstrook met een breedte van 5 meter.

In het kader van aanleg, beheer en onderhoud kan vermeld worden dat de gronden in eigendom van de gemeente blijven en dat zodoende aanleg, beheer en onderhoud geborgd is.

Overlegreactie VRZ (e-mail van 3 december 2013)

Samenvatting reactie

Gezien de aanwezigheid van 2 LPG-tankstations op Tholen, zal ten minste ook LPG (GF3) vervoerd worden over de N288. De onderbouwing van de hoogte van het groepsrisico is onvoldoende, dit moet worden aangevuld. Gezien bij de tellingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen alleen brandbare vloeistoffen geteld zijn, mag op basis van de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) van Rijkswaterstaat (2011) de conclusie getrokken worden dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt. Daarnaast maakt het bestemmingsplan een ontwikkeling mogelijk. Deze ontwikkeling ligt echter op ca. 180 meter van de weg en is daardoor niet van rekenkundige invloed op het groepsrisico.

Geadviseerd wordt om de risicobeschrijving van de N288 aan te vullen.


Reactie gemeente

Kennis wordt genomen van de aangereikte informatie van de VRZ. De risicobeschrijving is aangevuld.


Samenvatting reactie

Geadviseerd wordt de bereikbaarheid van de watergang aan de noordzijde van het plangebied juridisch-planologisch te borgen. Aanvullend wordt geadviseerd om de watergang eveneens juridisch-planologisch te borgen door het opnemen van een waterbestemming. Verder dient deze watergang van voldoende diepte te zijn (1 meter).


Reactie gemeente

Naar aanleiding van deze reactie wordt de bereikbaarheid van de watergang gewaarborgd door een verkeersbestemming (de Stevinweg wordt doorgetrokken in noordelijke richting). De watergang is opgenomen in het plangebied en voorzien van de bestemming Water. De opmerking over de diepte van de watergang is planologisch niet relevant. Hierover vindt nog nader overleg plaats.


Samenvatting reactie

Ten aanzien van windmolens wordt geadviseerd om op te nemen dat ook voor windmolens geldt dat de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico is gelegen binnen het bouwperceel van de eigen inrichting.


Reactie gemeente

Dit advies is overgenomen. Artikel 4 Bedrijventerrein lid 4.5 is hiermee aangevuld.

Bijlage 1 Svb 'Bedrijventerrein'

Bijlage 1 SvB 'bedrijventerrein'

Bijlage 1 Waterparagraaf Welgelegen Ii, Fase 2 En 3

Bijlage 1 Waterparagraaf Welgelegen II, fase 2 en 3

Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Verkeersgeneratie Ontwikkeling

Bijlage 3 Verkeersgeneratie ontwikkeling