Slabbecoornpolder - Welgelegen
Bestemmingsplan - gemeente Tholen
Vastgesteld op 31-10-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Slabbecoornpolder-Welgelegen van de gemeente Tholen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0716.BPwelgelegenTH-VG01 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.7 agrarisch bedrijf
een bedrijf gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.8 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.9 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.10 archeologisch deskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek, in het bezit van een opgravingsbevoegdheid.
1.11 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.12 archeologische waarden
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.13 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.14 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
1.15 bedrijfswoning
een woning, bestaande uit een hoofdgebouw met de daarbij behorende aan- enuitbouwen, in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.16 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.17 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.18 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.19 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.20 Bevi-inrichting
bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.21 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.22 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.23 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.24 bouwmarkt
een al dan niet overdekt detailhandelsbedrijf, waarin een volledig of nagenoeg volledig assortiment aan bouwmaterialen en doe-het-zelfproducten uit voorraad wordt aangeboden.
1.25 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.26 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.27 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.28 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.29 bouwwerk, geen gebouw zijnde
een bouwwerk als bedoeld in lid 1.28, niet zijnde een gebouw.
1.30 bruto vloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.31 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.32 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.33 containervelden
al dan niet verharde percelen ten behoeve van de teelt van planten in potten.
1.34 cultuurhistorische waarden
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.35 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.36 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
1.37 detailhandel in volumineuze goederen
Detailhandel in de volgende volumineuze en gevaarlijke goederen:
- a. auto's;
- b. boten;
- c. caravans;
- d. grove bouwmaterialen
- e. brand- en/of explosiegevaarlijke goederen.
- f. bestrijdingsmiddelen;
- g. naar aard en omvang vergelijkbare goederen.
1.38 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.
1.39 evenement
een gebeurtenis, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.
1.40 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.41 geluidhinderlijke inrichtingen
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
1.42 geluidgevoelige objecten
woningen en andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.43 grootschalige detailhandel
detailhandelsvoorzieningen met een bruto vloeroppervlak van 1.500 m² of meer.
1.44 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.45 kantoor
voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.46 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.47 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.
1.48 lessenaarsdak
een asymmetrische dakvorm met één hellend dakvlak over (nagenoeg) de volledige breedte of diepte van een gebouw.
1.49 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.50 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.51 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.
1.52 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. voor gebouwen ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 4': het Normaal Amsterdams Peil (NAP);
- c. bij ligging in het water van havens: het gemiddelde waterpeil in de haven zijnde 0 m +NAP;
- d. bij ligging in overig water: de gemiddelde hoogte van de aangrenzende oevers;
- e. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.53 perifere detailhandel
detailhandel in woninginrichting, keukens, sanitair, bouwmarkten, bruin- en witgoed zoals elektronica, wasmachines, koelkasten.
1.54 platte afdekking
een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan twee derde van de grondoppervlakte van het gebouw beslaat.
1.55 professioneel vuurwerk
vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.
1.56 seksinrichting
het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.
1.57 SBI-code
de code volgens de Standaard Bedrijfsindeling die door overheid en bedrijfsleven wordt gebruikt om in statistieken bedrijven naar hun belangrijkste activiteit in te delen.
1.58 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' die van deze regels deel uitmaakt.
1.59 Wgh-inrichting
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.60 windturbine
een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geengebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 goothoogte van een bouwwerk
- a. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
- b. bij meerdere/ verschillende (hellende) dakvlakken met verschillende goot- en/of boeibordhoogten wordt de goot- en/of boeibordhoogte gemeten bij het dakvlak, waarvan de verticale projectie meer bedraagt dan 50% van het grondoppervlak van een gebouw;
- c. Bij toepassing van een lessenaarsdak wordt goothoogten gemeten op het hoogste snijpunt van het dakvlak met de daaronder gelegen gevel: onder de gevel wordt tevens verstaan het hart van de scheidsmuren met een gebouw op een aangrenzend bouwperceel.
2.7 hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.8 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 2.3. |
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van agrarische bedrijven die (nagenoeg) geheel afhankelijk zijn van de agrarische grond als productiemiddel en waar (nagenoeg) geheel gebruik wordt gemaakt van open grond of plat glas dan wel ander lichtdoorlatend materiaal met een hoogte van niet meer dan 1 m, met uitzondering van fruitteeltbedrijven;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens ten hoogste één bedrijfswoning;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende regels:
gebouwen en overkappingen | bouwwerk, geen gebouwzijnde | |||||
1. de hoogte bedraagt niet meer dan: | ||||||
a. goothoogten | 6 m | niet van toepassing | ||||
b. bouwhoogten | 10 m | - teeltondersteunende voorzieningen: 3 m - muren en terrein- afscheidingen: 2 m - lichtmasten en overige masten: 9 m - overig bouwwerk, geengebouw zijnde: 3 m | ||||
2. de oppervlakte bedraagt niet meer dan | - ten hoogste 100 m² aan bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning is toegestaan; - de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gebouwd; - de gezamenlijke oppervlakte van kassen: ten hoogste 2.000 m²; | niet gemaximeerd | ||||
3. de inhoud bedraagt niet meer dan | van een bedrijfswoning: 900 m³. | niet van toepassing |
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. het gebruik van mestopslagruimten voor handelsdoeleinden is niet toegestaan;
- b. sleufsilo's en kuilvoerplaten zijn buiten bouwvlakken slechts toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 2.000 m² per bouwperceel met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m;
- c. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting in boog- en gaaskassen is niet toegestaan, tenzij de kassen (gevel en dak) aan de binnenzijde volledig zijn afgeschermd tegen horizontale en verticale lichtuitstraling.
Artikel 4 Bedrijventerrein
Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 2.4. |
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1': bedrijven tot en met categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- c. ter plaatse van de hieronder vermelde aanduidingen: tevens een bedrijfsactiviteit met de SBI-code zoals in de tabel genoemd, tot en met de voor deze bedrijfsactiviteit in de tabel aangegeven categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten'bedrijventerrein':
aanduiding | SBI-code (1993) | SBI-code (2008) | tot en met milieucategorie | |||||
specifieke vorm van bedrijf - schakel en installatiematerialen | 311/312/281 | 251/271/273/331 | 4.1 | |||||
specifieke vorm van bedrijf - verwerking van kunststof | 252 | 222 | 4.1 | |||||
specifieke vorm van bedrijf - visverwerking | 152 | 102 | 4.2 | |||||
specifieke vorm van bedrijf - wikkel- en reparatiebedrijf | 311/312 | 271/273/331 | 4.1 |
- d. ter plaatse van aanduiding 'specifieke vorm van sport - fitnesscentrum': een fitnesscentrum, sportschool en ondergeschikte horeca-activiteiten uit ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten;
- e. ter plaatse van aanduiding 'detailhandel': grootschalige detailhandel met een oppervlak van ten minste 1.500 m² bruto vloeroppervlak per bedrijf, zonder verkoop van brand- en/of explosiegevaarlijke goederen;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg': een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': zelfstandig kantoren met een bedrijfsvloeroppervlakte van ten hoogste 1.000 m2;
- h. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': ten hoogste één bedrijfswoning;
- i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals laad- en losvoorzieningen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, toegangswegen, nutsvoorzieningen, kleine windturbines, geluidswerende voorzieningen, reclame-uitingen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals waterinfiltratie en watertransportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
gebouwen en overkappingen | bouwwerk, geen gebouw zijnde | |||||
1. op deze gronden mag worden gebouwd: | ||||||
a. binnen het bouwvlak | ja | ja | ||||
b. buiten het bouwvlak | nee | ja | ||||
2. de hoogte bedraagt niet meer dan: | ||||||
a. goothoogten | 10 m, tenzij anders is aangegeven met de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | niet van toepassing | ||||
b. bouwhoogte | 10 m, tenzij anders is aangegeven met de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | - muren en terreinafscheidingen: 2 m - licht- en vlaggenmasten: 9 m - vrijstaande antennes ten antennes ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: 15 m - overig straatmeubilair: 6 m - overig bouwwerk, geen gebouwzijnde: 3 m | ||||
3. de oppervlakte bedraagt niet meer dan: | 75% van het bouwperceel tenzij met een aanduiding anders is bepaald, met dien verstande dat ten hoogste 100 m² aan bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning is toegestaan. | niet gemaximeerd | ||||
4. de inhoud bedraagt niet meer dan: | van een bedrijfswoning: 900 m³ | niet van toepassing | ||||
4.3 Nadere eisen
4.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- b. Detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van:
- 1. detailhandel in volumineuze goederen
- 2. detailhandel als bedoeld in lid 4.1 onder e en f;
- 3. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten,
- c. opslag van en detailhandel in meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- d. geluidshinderlijke inrichtingen zijn niet toegestaan;
- e. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan, met uitzondering van zelfstandige kantoren ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
- f. opslag van goederen op onbebouwde gronden is uitsluitend toegestaan op zij- en achtererven van bedrijfsgebouwen en vindt plaats op ten minste 10 m uit de rand van de openbare weg;
- g. de stapelhoogte van opslag van goederen op onbebouwde gronden bedraagt ten hoogste 4 m;
- h. het gebruiken of te laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken als seksinrichting of voor straatprostitutie is niet toegestaan.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Groen
Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 2.5. |
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen;
- b. in- en uitritten voor direct aanliggende bedrijfspercelen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, kleinschalige speelvoorzieningen, ballenvangers, ontmoetingsplaatsen, voet- en fietspaden geluidswerende voorzieningen, reclame-uitingen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals waterinfiltratie en watertransportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
gebouwen en overkappingen | bouwwerk,geen gebouwzijnde | ||
a. op deze gronden mag worden gebouwd: | uitsluitend voor ontmoetingsplaatsen en voor nutsvoorzieningen | ja | |
b. de hoogte bedraagt niet meer dan: | 3 m | - | |
1. bewegwijzering | niet van toepassing | 4,5 m | |
2. straatmeubilair | niet van toepassing | 3 m | |
3. lichtmasten en overige masten | niet van toepassing | 9 m | |
4. overig bouwwerk, geen gebouw zijnde | niet van toepassing | 3 m | |
5. vrijstaande antennemast | niet van toepassing | 15 m | |
c. de oppervlakte bedraagt niet meer dan: | 15 m² | - |
Artikel 6 Maatschappelijk
Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 2.6. |
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. (overheids)voorzieningen inzake volksgezondheid, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen en toegangswegen.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
gebouwen en overkappingen | bouwwerk, geen gebouw zijnde | |||||
a. op deze gronden mag worden gebouwd: | ||||||
1. binnen het bouwvlak | ja | ja | ||||
2. buiten het bouwvlak | nee | ja | ||||
b. de hoogte bedraagt niet meer dan: | ||||||
1. goothoogten | 6 m | niet gemaximeerd | ||||
2. bouwhoogte | 10 m | - muren en terreinafscheidingen: 2 m - lichtmasten en overige masten: 9 m - overig bouwwerk, geen gebouw zijnde: 3 m | ||||
c. de oppervlakte bedraagt niet meer dan: | 75% van het bouwperceel | niet gemaximeerd |
6.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik geldt de volgende regel:
- a. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
- b. geluidgevoelige objecten zijn niet toegestaan.
Artikel 7 Verkeer
Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 2.7. |
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
- b. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - calamiteitenontsluiting': een calamiteitenontsluiting, die enkel ingeval van calamiteiten door het verkeer mag worden gebruikt;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, ontmoetingsplaatsen, geluidswerende voorzieningen, niet-permanente vent- en standplaatsen voor ambulante handel, reclame-uitingen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals waterinfiltratie en watertransportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
gebouwen en overkappingen | bouwwerk,geen gebouwzijnde | ||
a. op deze gronden mag worden gebouwd: | uitsluitend voor ontmoetingsplaatsen en voor nutsvoorzieningen | ja | |
b. de hoogte bedraagt niet meer dan: | 3 m | - | |
1. bewegwijzering | niet van toepassing | 4,5 m | |
2. straatmeubilair | niet van toepassing | 3 m | |
3. lichtmasten en overige masten | niet van toepassing | 9 m | |
4. overig bouwwerk, geen gebouw zijnde | niet van toepassing | 3 m | |
5. vrijstaande antennemast | niet van toepassing | 15 m | |
c. de oppervlakte bedraagt niet meer dan: | 15 m2 | - |
Artikel 8 Water
Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 2.8. |
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
- b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- c. ondergeschikt groen;
- d. bruggen ten behoeve van langzaam verkeer.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en geldt de volgende regel:
- uitsluitend keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers en bruggen mogen worden gebouwd.
Artikel 9 Leiding - Gas
Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 3.1. |
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een druk van ten hoogste 40 bar.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
9.4 Specifieke gebruiksregels
Het is niet toegestaan gronden te gebruiken voor de opslag van goederen.
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.4 indien het leidingenbelang door de opslagactiviteiten niet onevenredig wordt of kan worden geschaad en er geen gevaar voor de omgeving is te verwachten.
- b. Alvorens te beslissen op een aanvraag als bedoeld onder a wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.
9.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Waarde - Archeologie - 3
Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 3.2. |
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het behoud, de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologischdeskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
- 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk, waarvan de oppervlakte van de verstoring niet meer dan 500 m² bedraagt;
- 3. een bouwwerk dat niet dieper dan 40 cm wordt geplaatst.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie - 3 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologischewaarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 11 Waarde - Beschermde Dijk
Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 3.3. |
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Beschermde dijk' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor behoud en/of herstel van binnendijken en de daaraan eigen landschappelijke, cultuurhistorische waarden en/of natuurwaarden.
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Antidubbeltelregel
Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 3.4.1. |
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene Bouwregels
Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 3.4.2. |
13.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. binnen het bouwvlak gebouwde en tot gebouwen behorende windturbines, mits de as-hoogte ten hoogste 17 m bedraagt;
- c. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- d. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
13.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 14 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 3.4.3. |
De voorschriften van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 15 Algemene Aanduidingsregels
Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 3.4.4. |
15.1 Vrijwaringszone - Dijk
Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels
Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 3.4.5. |
16.1 Maten en bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 17 Algemene Wijzigingsregels
Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 3.4.6. |
17.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
17.2 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de gronden met de aanduiding 'wro zone - wijzigingsbevoegdheid' wijzigen in de bestemming Bedrijventerrein, met in achtneming van de volgende regels:
- a. uit bodemonderzoek moet blijken dat de bodem geschikt is voor de ter plaatse beoogde functie;
- b. een besluit tot wijziging is pas toegestaan nadat de waterbeheerder een positief advies heeft uitgebracht over de benodigde compenserende maatregelen als gevolg van eventuele dempingen van sloten, verandering van het waterpeil en/of toename van verharding;
- c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 12 m;
- d. het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
Artikel 18 Overige Regels
18.1 Werking wettelijke regeling
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 3.5.1. |
19.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
19.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 20 Slotregel
Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 3.5.2. |
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Slabbecoornpolder-Welgelegen'.
Hoofdstuk 1 Een Nieuw Bestemmingsplan
1.1 Waarom Is Een Nieuw Bestemmingsplan Nodig?
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het bedrijventerrein Slabbecoornpolder-Welgelegen bij de kern Tholen. Het bestemmingsplan is opgesteld in het kader van de actualiseringsoperatie bestemmingsplannen binnen de gemeente Tholen.
- Wettelijk gezien moeten bestemmingsplannen om de tien jaar worden geactualiseerd. Met de actualisering kunnen plaatsgevonden nieuwe initiatieven, zoals functieveranderingen en regelingen worden ingepast en wordt de bestemmingsregeling afgestemd op actueel beleid en wetgeving. Tevens kan sneller medewerking worden verleend op basis van een actuele visie en inzichten.
- Het nieuwe bestemmingsplan wordt digitaal gemaakt. Dat betekent dat het bestemmingsplan overal op internet kan worden geraadpleegd, op ieder gewenst moment.
- Het gemeentebestuur en de gemeentelijke organisatie kunnen inwoners, instanties en bedrijven met het nieuwe bestemmingsplan beter en sneller van dienst zijn.
1.2 En De Andere Bestemmingsplannen Van De Gemeente Tholen?
Voor het buitengebied, de verblijfsrecreatieterreinen, de kernen van Tholen en het havengebied van Sint-Annaland zijn/worden ook nieuwe bestemmingsplannen opgesteld.
Voor concrete initiatieven en ontwikkelingen is het altijd mogelijk dat afzonderlijke bestemmingsplannen worden doorlopen. Voor deze plannen geldt wel de digitaliseringsverplichting, maar is geen fatale termijn van toepassing.
1.3 Wat Zijn De Hoofddoelstellingen Van Het Nieuwe Bestemmingsplan?
- De hoofdopgave bestaat uit het opstellen van één digitaal raadpleegbaar bestemmingsplan waarin de bestaande situatie van het bedrijventerrein Slabbecoornpolder-Welgelegen van een actuele planologische regelgeving wordt voorzien. Dit betekent dat de plannen op basis van de wettelijke ruimtelijke ordeningsstandaarden (hierna: RO Standaarden) worden opgesteld.
- Het nieuwe bestemmingsplan is consoliderend van aard. Uitgegaan wordt van het bevestigen van de bestaande legaal tot stand gekomen situatie, waarbij op perceelsniveau gebruiks- en bouwmogelijkheden worden geboden die ruimte geven aan de wensen van deze tijd.
- Het bestemmingsplan is zo toegankelijk en gebruiksvriendelijk mogelijk. Daarom wordt zoveel mogelijk informatie op de verbeelding zichtbaar gemaakt en wordt in de regels zoveel als mogelijk met tabellen gewerkt in plaats van uitgeschreven teksten.
1.4 Welke Gebieden Zijn Er Te Onderscheiden?
Het bestemmingsplan Slabbecoornpolder-Welgelegen omvat het bedrijventerrein Slabbecoornpolder-Welgelegen. Navolgend wordt ingegaan op:
- de begrenzing en vigerende regeling;
- bedrijvigheid;
- verkeer en vervoer;
- wonen;
- onder- en bovengrondse infrastructuur;
- landschap, natuur en ecologie.
Tot slot wordt kort de visie op het gebied beschreven.
1.4.1 Begrenzing en vigerende regeling
Ligging en begrenzing
Het bedrijventerrein Slabbecoornpolder-Welgelegen is gesitueerd aan de noordzijde van de kern Tholen. De plangrens is weergegeven in figuur 1.1. Het gebied wordt globaal begrensd door:
- Schelde-Rijnkanaal (oostzijde);
- agrarisch gebied (noord- en westzijde);
- kern Tholen met begraafplaats en woongebied (zuidzijde).
Figuur 1.1 Begrenzing plangebied
Geldend planologisch regime
Momenteel gelden voor de bedrijventerreinen de volgende (overkoepelende) bestemmingsplannen.
bestemmingsplan | vastgesteld | goedgekeurd | |
Bedrijvengebied Slabbecoornpolder-Welgelegen | 23-10-2003 | 30-03-2004 | |
Bedrijvengebied Slabbecoornpolder-Welgelegen, 1e herziening (vestiging brandweerkazerne en beperkte actualisering) | 18-12-2008 | - | |
Bedrijvengebied Slabbecoornpolder-Welgelegen, 2e herziening | 22-10-2009 | - | |
Bedrijvengebied Slabbecoornpolder-Welgelegen, 3e herziening | 22-10-2009 | - |
1.4.2 Bedrijvigheid en andere economische aspecten
Bedrijventerreinenprofiel
Het bedrijventerrein Slabbecoornpolder-Welgelegen wordt aangemerkt als een regionaal bedrijventerrein. Naast regionaal georiënteerde bedrijven, worden op dit bedrijventerrein ook bedrijven met een lokale signatuur opgevangen afkomstig uit andere/kleinere kernen in de regio (bijvoorbeeld omdat ze daar niet langer gewenst zijn, geen ontwikkelingsmogelijkheden hebben en dergelijke). Een uitgebreide inventarisatie van de huidige bedrijfsactiviteiten is opgenomen in bijlage 1.
Het bedrijvengebied kan worden onderverdeeld in drie deelgebieden:
Slabbecoornpolder
Slabbecoornpolder is een traditioneel gemengd bedrijventerrein met een oppervlakte van circa 30 ha. Het gebied is nagenoeg volledig uitgegeven. Er bevinden zich vooral groothandels- en distributiebedrijven en diverse productiebedrijven.
Welgelegen I
Welgelegen I is een modern, gemengd bedrijventerrein met een oppervlakte van circa 22,9 ha. Er is geen uitgeefbare grond meer beschikbaar.
Gelet op de regionale functie heeft dit terrein een breed vestigingsprofiel. Het terrein bevat industrie en ambacht, bouw- en installatie- en handelsbedrijven. Kleinere en grotere bedrijven wisselen elkaar af.
Welgelegen II
Welgelegen II is een modern bedrijventerrein voor reguliere bedrijvigheid, met (op de zichtlocatie) mogelijkheden voor vestiging van perifere detailhandel. In 2003 is de eerste fase bouwrijp gemaakt. In 2004 heeft het eerste bedrijf er zich gevestigd. Begin 2010 is de tweede fase bouwrijp gemaakt.
Figuur 1.2 Vogelvluchtopname bedrijventerreinen Slabbecoornpolder en Welgelegen I en II.
bedrijventerrein | profiel | milieucategorie | |
Slabbecoornpolder- Welgelegen | regionaal traditioneel gemengd bedrijventerrein | 1 t/m 4.1 |
Agrarisch perceel
De gronden binnen de noordelijke afrit van de brug zijn van oudsher agrarisch in gebruik. Ter plaatse ligt boerderij 'De laatste Stuiver'.
1.4.3 Verkeer en vervoer
Auto-ontsluiting
Het plangebied is voor auto- en vrachtverkeer uitstekend bereikbaar via het Zeeuwse en Brabantse hoofdwegennet: N656 (Oud Vossemeersedijk) en N286 (Nieuwe Postweg). De interne ontsluiting geschiedt via de ontsluitingsweg Welgelegen. In aanvulling op de dagelijkse ontsluiting, is een calamiteitenontsluiting aan de noordzijde van het bedrijventerrein aangelegd. Via een overeenkomst tussen gemeente en de grondeigenaar is het gebruik geregeld (alleen in geval van calamiteit).
Parkeren
Parkeren op het bedrijventerrein vindt plaats op:
- eigen terrein (met name op het in ontwikkeling zijnde deel is dat het geval);
- deels op eigen terrein en deels in openbaar gebied elders.
Openbaar vervoer
Ter hoogte van het bedrijventerrein zijn haltevoorzieningen aanwezig aan weerszijden van de Oud Vossemeersedijk ter hoogte van de hoofdtoegang van Slabbecoornpolder en Welgelegen. De buslijnen zijn geprojecteerd over de N286 en N656 en verbinden het gebied met Oude Tonge, Stavenisse en Bergen op Zoom.
Langzaam verkeer
Voor langzaam verkeer (fietsers) is sprake van vrijliggende fietspaden langs de N656 en N286. De terreinen zijn daardoor voor fietsers vanuit Tholen-stad, Oud Vossemeer, Halsteren en Bergen op Zoom goed bereikbaar.
Op de terreinen zelf wordt langzaam verkeer gemengd met het autoverkeer afgewikkeld.
1.4.4 Wonen
Op het bedrijventerrein zijn diverse bedrijfswoningen aanwezig. Het grootste deel van de bedrijfswoningen zijn in de jaren '70 tot jaren '90 van de vorige eeuw ontwikkeld op Slabbecoornpolder en Welgelegen I. De bedrijfswoningen zijn gelegen aan Slabbecoornweg, Energieweg, Ondernemersweg, Ambachtsweg en Welgelegen.
1.4.5 Onder- en bovengrondse infrastructuur
Langs de zuidgrens van het plangebied ligt een aardgastransportleiding met een druk van 40 bar, die zorgt voor de gasvoorziening voor het eiland Tholen. Tussen de Schelde-Rijnverbinding en Scherpenisse varieert de diameter van deze gasleiding van 11,4 cm tot 21,9 cm.
Deze leiding is volgens het provinciaal beleid geen hoofdtransportleiding (het criterium voor aardgas is een diameter vanaf 47,5 cm). Vanwege het belang (afhankelijkheid) van deze gasvoorziening voor de gemeente, acht de gemeente de leiding echter toch planologisch relevant en is een beschermende regeling gewenst.
Overige planologisch relevante leidingen (bovengronds en ondergronds) zijn binnen het plangebied niet aanwezig.
Figuur 1.3 Ligging aardgastransportleiding van de Gasunie.
1.4.6 Landschap, natuur en ecologie
Natuur en ecologie
De wegbermen van de N656 en de dijk aan de noordzijde van de Nieuwe Postweg zijn aangewezen als ecologische hoofdstructuur. Dit geldt ook voor het groene gebied net ten noordoosten van het plangebied (Karnemelkspot).
Het groengebied ten noordoosten van het plangebied is aangemerkt als Natura 2000-gebied (Krammer-Volkerak; Besluit vogelrichtlijnengebied, aanmelding Habitat richtlijnen). Ten zuiden op circa 2,5 km afstand is het Natura 2000-gebied Zoommeer gelegen.
Landschap
De bedrijventerreinen Slabbecoornpolder en Welgelegen zijn gesitueerd in een grootschalig agrarisch landschap (noordzijde). Aan de zuidzijde ligt de bebouwde kom kern Tholen.
Rondom de bedrijventerreinen is sprake van enige groene afscherming, die zorgt voor een voldoende landschappelijke inpassing.
1.4.7 Visie
Bedrijvigheid
In deze paragraaf komen thema's aan bod die van belang zijn bij de vernieuwing en actualisering van de bestaande bestemmingsregelingen. Daarbij is nadrukkelijk gekeken welke onderdelen nodig zijn, zodat het nieuwe bestemmingsplan voldoet aan actuele en te verwachten behoeften. Achtereenvolgens wordt ingegaan op:
- ruimtelijke opzet en afronding bedrijventerrein Welgelegen II;
- opslag en distributie voor internetverkoop;
- bouwhoogte en bebouwingspercentage;
- duurzaamheid.
Afronden bedrijventerrein Welgelegen II
Voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein Slabbecoornpolder-Welgelegen zijn in 2003/2004 algemene randvoorwaarden en uitgangspunten geformuleerd. Deze zijn vertaald in een ruimtelijk structuurbeeld (zie figuur 1.4). (De figuur is bijgewerkt aan de hand van de actuele situatie.)
Figuur 1.4 Ruimtelijk Structuurbeeld Slabbecoornpolder - Welgelegen
(bron: bestemmingsplan Bedrijvengebied Slabbecoornpolder-Welgelegen, 2003)
De afgelopen planperiode is tot en met de derde herziening van het bestemmingsplan bedrijvengebied Slabbecoornpolder-Welgelegen al grotendeels invulling gegeven aan dit structuurbeeld:
- Welgelegen fase I en II zijn grotendeels gerealiseerd;
- de uitbreiding Slabbecoornpolder is gefaciliteerd.
Slabbecoornpolder-Welgelegen heeft, als grootschalig bedrijventerrein, nog de mogelijkheid voor (afrondende) uitbreidingen. Deze zullen worden geprojecteerd ten westen en ten noorden van het huidige bedrijventerrein Slabbecoornpolder-Welgelegen.
Naast een uitbreiding van bedrijventerrein Welgelegen in westelijke richting, wenst het gemeentebestuur de gronden binnen de noordelijke afrit van de brug bij de planontwikkeling te betrekken. Deze gronden zijn van oudsher agrarisch in gebruik. Ter plaatse ligt boerderij 'De laatste Stuiver'. Door het verdwijnen van de agrarische gronden in de omgeving is het niet ondenkbaar dat deze boerderij op termijn de agrarische functie verliest.
De juridisch-planologische borging van eventuele toekomstige uitbreiding van het bedrijventerrein vindt plaats via afzonderlijke procedures.
Duurzaamheid
Zonne-energie
Groene energie wordt steeds meer toegepast. Dit betekent dat gebruik wordt gemaakt van natuurlijke energie, via de zon of de wind. Deze groene energie wordt in veel gevallen door de energiemaatschappijen opgewekt en vervolgens geleverd. Steeds vaker wekken ook particulieren groene energie op met behulp van zonnecollectoren of zonnepanelen. Aangezien dit soort energieopwekkers van buitenaf zichtbaar is, gelden voor het aanbrengen ervan bepaalde regels. Als daaraan wordt voldaan mogen zonnecollectoren vergunningvrij worden aangebracht op een gebouw.
Voldoet een initiatief tot plaatsing van zonnecollectoren of panelen niet aan alle voorwaarden voor vergunningvrij bouwen, dan gelden de regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan en moet in principe een omgevingsvergunning worden aangevraagd.
Kleine windturbines
Bij besluit van het college van burgemeester en wethouders op 11 januari 2005 is besloten in bepaalde gebieden binnen de gemeente Tholen kleine windturbines toe te staan. Het gaat om de plaatsing van kleine windturbines op bedrijventerreinen (en op agrarische bouwvlakken in zone I van het landelijk gebied). Per initiatiefnemer/bedrijf is één windturbine mogelijk. Plaatsing van een windturbine op een bedrijventerrein dient plaats te vinden op het gedeelte dat reeds bebouwing toestaat of op het gebouw zelf, mits de as-hoogte van 17 m niet wordt overschreden.
In de regels is binnen de bestemming Bedrijventerrein (en voor de afmetingen in artikel 13) toepassing gegeven aan dit besluit. Kleine windturbines zijn direct mogelijk gemaakt.
Parkeren
Voor bedrijven die een substantieel verkeer genereren (bedrijven met een transportfunctie en bedrijven met veel personeel of omvangrijk autobezoek van klanten) en voor het in ontwikkeling zijnde deel van het bedrijventerrein, geldt als uitgangspunt dat op de eigen bedrijfspercelen op de eigen behoefte afgestemde parkeerruimte en parkeervoorzieningen aanwezig dienen te zijn.
Voor nieuwe ontwikkelingen is in de regels vastgelegd dat parkeren op eigen terrein dient te worden gewaarborgd.
Wonen
Wonen op bedrijventerreinen levert conflicten op met de aanwezige bedrijfsactiviteiten. Wetgeving op het gebied van milieu en beleid en op het gebied van ruimtelijke ordening, is erop gericht een bepaalde afstand aan te houden tussen milieugevoelige functies en milieuhinder veroorzakende functies. Als uitgangspunt wordt gehanteerd geen nieuwe bedrijfswoningen op bedrijventerreinen toe te staan. Nieuwe woonbestemmingen zijn niet voorzien in of in de directe nabijheid van de bedrijventerreinen.
Bestaande bedrijfswoningen worden positief bestemd; nieuwe bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
Landschap
Ten behoeve van een verantwoorde landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein (Welgelegen II) is in de ruimtelijk structurele opzet aan de noordzijde een afschermend groen-/landschapselement van formaat voorzien. Dit groen-/landschapselement wordt aangelegd bij de ontwikkeling van de laatste fase van Welgelegen II.
Zolang de laatste fase Welgelegen nog niet is gerealiseerd, draagt de laanbeplanting langs de noordelijke (tweede) ontsluitingsweg zorg voor een tijdelijke landschappelijke inpassing. Binnen de bestemming Verkeer is dit mogelijk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingen
2.1 Het Bestemmingsplan Is Digitaal
Het bestemmingsplan is digitaal beschikbaar
- De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen.
- Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (juni 2013: SVBP2008) bindende afspraken waaraan het bestemmingsplan moet voldoen. De SVBP2008 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de regels en het renvooi.
- Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de wettelijke vereisten en is dus raadpleegbaar en uitwisselbaar.
- De gemeente publiceert het bestemmingsplan vanaf het ontwerp op www.ruimtelijkeplannen.nl.
2.2 Hoe Kan Het Bestemmingsplan Worden Geraadpleegd?
Uitgangspunt: bestemmingsregeling raadplegen vanaf het beeldscherm
- Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan op het beeldscherm verschijnt via de verbeelding (kaart). De kleuren geven aan welke bestemmingen zijn gelegd. Bouwvlakken markeren de ruimte voor situering van gebouwen.
- Door met een muis op een perceel te klikken, komt een overzicht in beeld van de relevante gebruiksregels en bouwregels. Daartoe behoren ook de andere bepalingen, zoals voor afwijkingen, wijziging en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde.
- In de digitale omgeving is een systeem nagestreefd zodanig, dat vanaf het beeldscherm een doorverwijzing naar de regels en ook naar de specifieke passage van de toelichting en bijlagen mogelijk is.
De toelichting
- Voor een uitleg van de mogelijkheden die de bestemming op perceelsniveau biedt, kan worden doorgeklikt naar de betreffende paragraaf van de toelichting (hoofdstuk 2). In die paragraaf worden antwoorden op de volgende vragen gegeven:
- 1. waarvoor is de betreffende bestemming opgenomen?
- 2. welke functies zijn toegestaan?
- 3. hoeveel mag er worden gebouwd?
- 4. welke veranderingen worden verwacht?
- 5. wat zijn de belangrijkste verschillen met de vigerende bestemmingsregeling?
- Naast de bestemmingen op perceelsniveau, gelden er dubbelbestemmingen die van toepassing zijn op gebieden, zoals archeologie, dijken en leidingen. Een toelichting hierop is in hoofdstuk 3 opgenomen.
- Inzicht in de integrale opzet van het bestemmingsplan wordt geboden in hoofdstuk 1 van de toelichting. Dit hoofdstuk bevat de uitgangspunten van het bestemmingsplan.
- In de hoofdstukken 5 en 6 wordt aandacht besteed aan handhaving en uitvoerbaarheid.
- De bijlagen geven nadere informatie over de volgende onderwerpen.
- 1. Inventarisatie bedrijfsactiviteiten;
- 2. Beleidskader;
- 3. Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
2.3 Agrarisch
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 3 Agrarischkunnen rechten worden ontleend. |
2.3.1 Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
Voor de gronden binnen de noordelijke afrit van de brug die van oudsher in gebruik zijn door een agrarisch bedrijf. Ter plaatse ligt boerderij 'De laatste Stuiver'.
2.3.2 Welke functies zijn toegestaan?
- Het agrarisch perceel mag uitsluitend worden gebruikt voor grondgebonden agrarische bedrijven.
- In verband met emissie van bestrijdingsmiddelen is fruitteelt niet toegestaan.
- Nevenfuncties zijn niet mogelijk gemaakt.
- Er is ten hoogste één bedrijfswoning mogelijk en deze bedrijfswoning is vrij nauwkeurig vastgelegd op de verbeelding. Verplaatsing van de woning is zonder nadere afweging namelijk niet gewenst. In het bestemmingsplan is overigens geen mogelijkheid opgenomen voor verplaatsing (bijvoorbeeld met een wijzigingsbevoegdheid). In voorkomend geval zal hiervoor een afzonderlijke planologische procedure worden gevoerd.
2.3.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
- Voor de agrarische bedrijfswoning is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen de bedrijfswoning is toegestaan. De bijgebouwen en overkappingen mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd, zolang het totaal oppervlak aan bijgebouwen en overkappingen behorende bij de bedrijfswoning niet meer dan 100 m² bedraagt.
- De maximum goot- en bouwhoogten zijn in de regels opgenomen; voor gebouwen geldt een maximum goothoogte van 6 m en een maximum bouwhoogte van 10 m.
- Het totale oppervlak van de kassen bedraagt ten hoogste 2.000 m².
- Voor de bedrijfswoningen is een maximum inhoud van 900 m³ vastgelegd. Bij de bedrijfswoningen mag ten hoogste 100 m² aan bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd.
2.3.4 Welke veranderingen worden verwacht?
- Door het verdwijnen van de agrarische gronden in de omgeving is het niet ondenkbaar dat de boerderij op termijn de agrarische functie verliest. Daarom is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor dit perceel (zie Artikel 17 lid 17.2), om eventuele transformatie tot bedrijventerrein mogelijk te maken.
2.3.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
- Er zijn specifieke gebruiksregels opgenomen om het grondgebonden karakter van de agrarische bedrijfsactiviteiten te waarborgen en er zijn regels opgenomen voor de opslag van mest, het gebruik van mestopslagruimten, sleufsilo's, kuilvoerplaten en containervelden.
- Ten aanzien van de bedrijfswoningen is van belang dat de inhoudsmaat is verruimd van 750 m³ naar 900 m³en de maximum oppervlaktemaat van 200 m² is geschrapt, mede omdat er reeds een vrij nauwkeurig bouwvlak op de plankaart is opgenomen, waarbinnen de bedrijfswoning moet worden gebouwd.
2.4 Bedrijventerrein
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 4 Bedrijventerreinkunnen rechten worden ontleend. |
2.4.1 Voor welke gebieden en percelen zijn de bestemmingen opgenomen?
De bestemming Bedrijventerrein is opgenomen voor alle huidige en in ontwikkeling zijnde bedrijfskavels op het bedrijventerrein Slabbecoornpolder-Welgelegen.
2.4.2 Welke functies zijn toegestaan?
- De aanwezige bedrijven kunnen in ieder geval hun bedrijfsactiviteiten voortzetten.
- Op de genoemde bestemmingen worden nagenoeg alle soorten bedrijven toegestaan, met uitzondering van nieuwe:
- 1. detailhandelsbedrijven die thuishoren in de centrumgebieden;
- 2. grootschalige zelfstandige kantoren;
- 3. geluidhinderlijke inrichtingen en risicovolle inrichtingen (Bevi-inrichtingen).
- Voor de toelaatbaarheid van bedrijven wordt gebruikgemaakt van een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen en al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Het betreft de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'. In paragraaf 4.9 wordt nader op deze Staat en de toegepaste milieuzonering/toelaatbare milieucategorieën ingegaan.
- Mocht een bedrijf worden beëindigd, dan zijn eenzelfde bedrijfstype of bedrijven die passen in de omgeving toegestaan.
- De bedrijven uit een hogere milieucategorie dan algemeen toelaatbaar, en bedrijven die niet voorkomen in de Staat worden specifiek geregeld.
- Via afwijkingsbevoegdheden (lid 4.5.1) kunnen bedrijven worden toegestaan uit een hogere categorie of bedrijven die niet in de Staat worden vermeld. Voorwaarde is dat deze bedrijven naar aard en invloed vergelijkbaar zijn met algemeen toelaatbare bedrijven.
- Uit ruimtelijk-kwalitatief oogpunt en uit oogpunt van veiligheid worden regels gesteld aan de opslag van goederen in de open lucht. Dit mag uitsluitend plaatsvinden op zij- en achtererven van bedrijfsgebouwen en de hoogte bedraagt maximaal 4 m.
- Er zijn geen nieuwe bedrijfswoningen toegestaan. Hiermee wordt bereikt dat de bedrijfspercelen optimaal worden benut voor bedrijfsgebouwen. Naburige bedrijven hebben ook niet te maken met beperkingen in de bedrijfsvoering en milieuregelgeving in verband met nieuwe woningen. De bestaande bedrijfswoningen zijn als zodanig aangeduid en zijn daarmee positief bestemd.
- Daarnaast zijn een verkooppunt voor motorbrandstoffen, een boerenbond, een interieurwinkel, een zelfstandig kantoor en een fitnesscentrum met ondergeschikte horeca-activiteiten op het bedrijventerrein gevestigd. Deze bijzondere functies zijn specifiek (en positief) bestemd.
- Ter plaatse van de 'entreekavels' is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor het bevoegd gezag opgenomen, omdat hier ook andere functies dan enkel bedrijfsactiviteiten denkbaar zijn. De entreekavels zijn op de verbeelding aangegeven met de aanduiding 'gemengd'. Het gaat dan om functies zoals zelfstandige kantoren tot een maximum bruto vloeroppervlak van 1.000 m2 (per kantoor), grootschalige detailhandel met een bruto vloeroppervlak van ten minste 1.500 m2 (per bedrijf), horeca-activiteiten en sport-, speel- en ontspanningsvoorzieningen.
2.4.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
- De bouwmogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan worden op de eerste plaats ontleend aan de geldende bestemmingsplannen. Elk bouwperceel mag tot ten hoogste 75% worden bebouwd met gebouwen en overkappingen, tenzij op de verbeelding anders is bepaald.
- De gebouwen en overkappingen zijn alleen toegestaan binnen een bouwvlak. Door enige afstand aan te houden tot de voorste perceelsgrens, blijft de bebouwing in het straatbeeld (met parkeerruimte en groenstroken) passen.
- Binnen de bestemming Bedrijventerrein is de maximum inhoud van de bedrijfswoningen begrensd op 900 m³ en mag bij de bedrijfswoningen ten hoogste 100 m² aan bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd. De maximum goothoogten en bouwhoogte van de bedrijfswoningen is gelijk aan die voor de andere bedrijfsgebouwen.
2.4.4 Welke veranderingen worden verwacht?
- Er wordt uitgegaan van het behoud van de bedrijvigheid en uitbreiding en vernieuwing van bedrijfsgebouwen. Intensivering van het gebruik van het bedrijfsperceel is te verwachten. Dit resulteert dan in uitbreiding van bedrijfsgebouwen.
- Het valt te verwachten dat binnen de planperiode bedrijven worden beëindigd. Wanneer dat het geval is, dan kunnen zich ter plaatse nieuwe bedrijven vestigen. Zoals hiervoor (paragraaf 2.4.2) al is aangegeven kan dit dan uitsluitend eenzelfde bedrijfstype zijn of bedrijven die passen in de milieuzonering.
2.4.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
- In de geldende bestemmingsplannen was een Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen die was gebaseerd op een VNG-brochure van destijds. Er is nu een nieuwe Staat opgenomen, die is ontleend aan de laatste VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering uit 2009 (zie paragraaf 4.9 en bijlage 1 van de regels).
- Met de nieuwe Staat is een actueler toetsingskader beschikbaar. Enkele bedrijven zijn ten opzichte van de oorspronkelijke Staat lager ingeschaald door veranderingen in de techniek (minder hinder).
- De hoogteregeling voor zend/ontvangstinstallaties voor telecommunicatie is geüniformeerd.
2.5 Groen
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 5 Groenkunnen rechten worden ontleend. |
2.5.1 Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
- Voor de beeldbepalende groenstroken en groene gebieden is de bestemming Groen opgenomen.
- De belangrijkste (groen)structuurbepalende elementen en groenstroken worden bestemd als Groen. Omzetting naar verkeers- of parkeerruimte wordt daarmee voorkomen. Binnen de bestemming Groen zijn kleinere voorzieningen en fiets- en voetpaden wel mogelijk.
- Binnen de groen- en verkeersbestemming worden nutsvoorzieningen rechtstreeks mogelijk gemaakt tot een oppervlakte van 15 m²en een bouwhoogte van 3 m. Deze oppervlakte is afgestemd op het bouwvergunningvrij bouwen voor bouwwerken ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2 lid 18 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
2.5.2 Welke functies zijn toegestaan?
- De groenvoorzieningen zijn vooral bedoeld voor (opgaande) beplanting. Daarnaast zijn daarbij behorende (lees: ondergeschikte) functies toegestaan, zoals bijvoorbeeld voet- en fietspaden, waterhuishoudkundige voorzieningen. Structurele verkeers- en watervoorzieningen zijn als zodanig bestemd (voor Verkeer en Water).
2.5.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
- Op deze bestemming mogen vrijwel uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
- De enige gebouwen die in het bestemmingsplan - rechtstreeks - mogelijk worden gemaakt zijn gebouwen voor nutsvoorzieningen en ontmoetingsplaatsen tot een oppervlakte van 15 m²en een bouwhoogte van 3 m toegestaan.
2.5.4 Welke veranderingen worden verwacht?
- Van gemeentewege worden geen veranderingen verwacht. De huidige groenvoorzieningen blijven behouden.
- Eventueel kan een ander beheer of herinrichting verandering aanbrengen in de verschijningsvorm.
2.5.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
- Gebouwen voor nutsvoorzieningen en overdekte ontmoetingsplaatsen zijn nu rechtstreeks mogelijk (voorheen alleen na vrijstelling).
2.6 Maatschappelijk
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 6 Maatschappelijkkunnen rechten worden ontleend. |
2.6.1 Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
- Voor het perceel waar de nieuwe brandweerkazerne is gevestigd.
2.6.2 Welke functies zijn toegestaan?
- (Overheids)voorzieningen voor bijvoorbeeld de volksgezondheid en de openbare orde en veiligheid (met uitzondering van geluidsgevoelige functies) en voorzieningen die bij de inrichting van het perceel horen zoals groen, parkeervoorzieningen en toegangswegen.
2.6.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
- Alle soorten bouwwerken ten behoeve van het toelaatbare gebruik, met dien verstande dat gebouwen en overkappingen alleen mogen worden gebouwd in een bouwvlak.
- De bebouwingsmogelijkheden uit de voorheen geldende bestemmingsplannen zijn zoveel als mogelijk overgenomen.
2.6.4 Welke veranderingen worden verwacht?
- Binnen de planperiode van het voorliggend bestemmingsplan (tien jaar) wordt geen wisselend gebruik verwacht. Toch is perceel flexibel bestemd, zodat ook ander maatschappelijk gebruik op het perceel kan plaatsvinden.
2.6.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
- De bestemmingsregeling is krapper geformuleerd. Geluidsgevoelige functies zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, e.d. zijn (zonder vooraf nader onderzoek naar het aspect geluid) niet wenselijk gezien de locatie direct aan de ontsluitingswegen is gelegen.
2.7 Verkeer
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 7 Verkeerkunnen rechten worden ontleend. |
2.7.1 Voor welke gebieden is de bestemming opgenomen?
- Voor de wegen inclusief niet-structurele groen- en watervoorzieningen.
- De openbare ruimte blijft op zich zoals die is.
- Binnen de groen- en verkeersbestemming worden nutsvoorzieningen rechtstreeks mogelijk gemaakt tot een oppervlakte van 15 m²en een bouwhoogte van 3 m. Deze oppervlakte is afgestemd op het bouwvergunningvrij bouwen voor bouwwerken ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2 lid 18 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
2.7.2 Welke functies zijn toegestaan?
- De gebruikelijke verkeersfuncties met daarnaast bijbehorende groen- en speelvoorzieningen en water zijn toegestaan.
- De in paragraaf 1.4.3 genoemde calamiteitenontsluiting mag alleen als zodanig worden gebruikt. Naast een privaatrechtelijke overeenkomst is dit geregeld met een aanduiding 'specifieke vorm van verkeer -': een calamiteitenontsluiting.
2.7.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
- Het gebruikelijke straatmeubilair is toegestaan, zoals bijvoorbeeld zitbanken, afvalbakken, afzetpaaltjes en dergelijke.
- Binnen de bestemming zijn gebouwen voor nutsvoorzieningen en overdekte ontmoetingsplaatsen tot een oppervlakte 15 m²en een bouwhoogte van 3 m overal rechtstreeks mogelijk gemaakt.
2.7.4 Welke veranderingen worden verwacht?
- Belangrijke veranderingen worden niet verwacht.
- Eventueel kunnen een ander beheer of herinrichting verandering aanbrengen in de verschijningsvorm of het gebruik op detailniveau. Op hoofdlijnen wordt het karakter van het verkeers- en verblijfsgebied behouden.
2.7.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de vigerende bestemmingsregeling?
- Gebouwen voor nutsvoorzieningen en overdekte ontmoetingsplaatsen zijn nu mogelijk.
- Voor het overige zijn er geen wezenlijke verschillen met de oorspronkelijke bestemmingsregeling.
2.8 Water
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 8 Waterkunnen rechten worden ontleend. |
2.8.1 Voor welke gebieden en percelen zijn de bestemmingen opgenomen?
- Voor open water dat voor de waterhuishouding en in de ruimtelijke structuur belangrijk is.
2.8.2 Welke functies zijn toegestaan?
- Water en de daarbij behorende voorzieningen zoals bruggetjes voor langzaam verkeer.
2.8.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
- Uitsluitend keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers en bruggen mogen worden gebouwd. Gebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan.
2.8.4 Welke veranderingen worden verwacht?
- Belangrijke veranderingen worden niet verwacht.
2.8.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
- Inhoudelijk zijn geen wezenlijke verschillen met de oorspronkelijke bestemmingsregeling.
Hoofdstuk 3 Dubbelbestemmingen En Overige Bepalingen
3.1 Leiding - Gas
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 9 Leiding - Gaskunnen rechten worden ontleend. |
Aan de zuidzijde van het plangebied, direct ten noorden van de begraafplaats, ligt een planologisch relevante gasleiding. Voor de beschrijving van deze leiding wordt verwezen naar de paragrafen 4.10.2 en 4.11. Ter hoogte van de leiding is een dubbelbestemming opgenomen. De breedte van de bestemming bestaat uit de leiding zelf en de belemmerende strook (4 m aan weerszijden van de leiding). Ten behoeve van de dubbelbestemming Leiding - Gas (Artikel 9) mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Voor de samenvallende bestemmingen dient het bouwen steeds aan het leidingenbelang te worden getoetst.
3.2 Waarde - Archeologie
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 10 Waarde - Archeologie - 3 kunnen rechten worden ontleend. |
In paragraaf 4.6 wordt ingegaan op het aspect archeologie en op het archeologiebeleid van de gemeente Tholen. Daarin is aangegeven dat in het plangebied verschillende archeologische (verwachtings)waarden voorkomen en dat deze een beschermende regeling in het voorliggende bestemmingsplan behoeven.
De bestemmingsregeling is in samenspraak met de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland tot stand gekomen en houdt eveneens rekening met de eventueel op grotere diepten aanwezige archeologische waarden. Uitgangspunt van deze regeling is dat voor projecten groter dan de vrijgestelde oppervlaktematen en verstoringsdiepte een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig is. Voor de regeling in het bestemmingsplan is 'maatregelencategorie 5' relevant.
Omdat de archeologische (verwachtings)waarden samenvallen met een groot aantal andere bestemmingen, zijn zogenoemde dubbelbestemmingen gehanteerd. De dubbelbestemmingen zijn met arceringen (kruizen) op de verbeelding weergegeven.
Voor het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming is het volgende geregeld.
- Voordat er ten behoeve van een samenvallende bestemming een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning.
- Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Slechts onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.
Indien de bodemverstoring meer dan 500 m² bedraagt, geldt een onderzoeksplicht. Er geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek wanneer niet dieper dan 40 cm onder het maaiveld werkzaamheden worden uitgevoerd.
Omdat in de loop van de tijd (i.c. de planperiode van het bestemmingsplan) steeds meer kennis over het archeologisch erfgoed wordt verkregen, kan het zijn dat in een bepaalde situatie toch geen archeologisch onderzoek nodig is, ook al worden de hiervoor genoemde oppervlaktematen overschreden. Daarom in is elk artikel met een archeologische dubbelbestemming de bepaling opgenomen dat kan worden afgezien van archeologisch onderzoek indien het bevoegd gezag (doorgaans burgemeester en wethouders) beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologischewaarden van de betrokken locatie niet nodig is.
3.3 Waarde - Beschermde Dijk
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 11 Waarde - Beschermde dijkkunnen rechten worden ontleend. |
In het plangebied zijn de volgende waardevolle wegen en dijken aanwezig die beschermingswaardig zijn:
- 1. Oud Vossemeersedijk;
- 2. de opritten van de Nieuwe Postweg;
- 3. de naast de Nieuwe Postweg gesitueerde dijk.
Deze dijken hebben een natuur- en landschapswaarde conform de Verordening Ruimte van de provincie Zeeland. Aangezien de te beschermen waarden samenvallen met andere bestemmingen, ligt een dubbelbestemming voor de hand. Overeenkomstig de wettelijke RO Standaarden is de dubbelbestemming Waarde - Beschermde dijk opgenomen. Ten behoeve van deze dubbelbestemming (artikel 11) mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Voor het bouwen ten behoeve van de samenvallende enkelbestemming (bestemming Verkeer) dient steeds aan de te behouden waarden van de dubbelbestemming te worden getoetst.
3.4 Algemene Regels
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in de artikelen: Antidubbeltelregel, Algemenebouwregels, Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening, Algemene aanduidingsregels, Algemene afwijkingsregels, Algemene wijzigingsregels en Overige regels kunnen rechten worden ontleend. |
In hoofdstuk Algemene regels zijn regels opgenomen die voor alle bestemmingen in dit bestemmingsplan van toepassing of relevant zijn. Daarnaast zijn in dit hoofdstuk algemene wijzigingsregels opgenomen en wijzigingsbevoegdheden die betrekking hebben op meerdere bestemmingen.
3.4.1 Antidubbeltelregel
In artikel 12 is een antidubbeltelregel opgenomen. Dit artikel is verplicht voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Bro. Het doel van dit artikel is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Wonen mag een bepaald percentage van het erf worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk erf van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De antidubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.
3.4.2 Algemene bouwregels
Algemene bouwregels bevat twee leden.
- In lid Overschrijding bouwgrenzen is een regeling opgenomen voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de verbeelding aangeduid met een dikke lijn.
- In lid Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten bevat een regeling voor bestaande maten die afwijken van de voorgeschreven maten in deze regels. Het artikel betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, - onbedoeld - geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht komen te vallen. Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak (3 augustus 2005) blijkt, dat deze algemene bepaling aanvaardbaar is. Een gedetailleerde inventarisatie en individuele beoordeling van afwijkingen zijn niet nodig. Essentieel is dat het gaat om bevestiging van bestaande, afwijkende situaties, zodat bij beoordeling van bouwaanvragen direct duidelijk is welke maat bepalend is: namelijk de bestaande maat. Hiermee ligt objectief de strekking van de bepaling vast. Daar waar daadwerkelijk andere situaties worden nagestreefd, is dit door andere bestemmingen of bouwbepalingen vastgelegd. Dit komt overigens in dit bestemmingsplan niet voor. In de bepaling is nadrukkelijk vastgelegd dat op de bedoelde bestaande afwijkingen het overgangsrecht niet van toepassing is. Onder de oppervlaktematen valt ook het bebouwingspercentage.
3.4.3 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening is vooral van belang voor globale bestemmingen. Het is opgenomen omdat bij de inwerkingtreding van de Wro, de Invoeringswet Wro en het Bro op 1 juli 2008 de intrekking van de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen en de regeling voor het parkeerfonds) in de bouwverordening niet in werking is getreden. De stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening blijven dus vooralsnog bestaan.
3.4.4 Algemene aanduidingsregels
Het artikel Algemene aanduidingsregels omvat de regels ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - Dijk'. Deze aanduiding is opgenomen ter bescherming van de waterkering aan het Schelde-Rijnkanaal.
3.4.5 Algemene afwijkingsregels
Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) is in artikel Algemene afwijkingsregels een algemene afwijkingsregel opgenomen.
3.4.6 Algemene wijzigingsregels
3.5 Overgangs- En Slotbepalingen
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Overgangsrecht en Slotregel kunnen rechten worden ontleend. |
Dit hoofdstuk van de regels bevat 2 artikelen.
3.5.1 Overgangsrecht
In artikel 19 is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 19.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 19.2 is de in artikel 3.2.2.
3.5.2 Titel van het bestemmingsplan
De titel of de naam van het bestemmingsplan is vastgelegd in artikel 20 in de regels.
Hoofdstuk 4 Sectoraal Onderzoek
4.1 Inleiding
Voor het ontwikkelen en in stand houden van een prettig leefklimaat, dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuhygiënische aspecten die door het plangebied en/of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld, waar mensen graag wonen, werken en recreëren. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.
4.2 Besluit Milieueffectrapportage
4.2.1 Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (een zogenaamde 'vormvrije mer-beoordeling'). Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
4.2.2 Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied is sprake van onbenutte bouwmogelijkheden. Bij het overnemen van onbenutte bouwmogelijkheden in een nieuw bestemmingsplan dient te worden getoetst aan de drempelwaarden uit het Besluit milieueffectrapportage. De drempel voor een formele mer-beoordelingsplicht ligt bij 75 ha. In dit geval wordt de drempel niet overschreden. Dit betekent dat kan worden volstaan met een vormvrije mer-beoordeling. De vormvrije mer-beoordeling wordt geïntegreerd in de toelichting bij het ontwerpbestemmingsplan.
4.3 Bodem
4.3.1 Toetsingskader
Volgens artikel 3.1.6 van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
4.3.2 Onderzoek en conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard voorziet niet in functiewijzigingen. Om deze reden is een historisch of verkennend bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk. Bij concrete plannen zal in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen een actueel bodemonderzoek worden overlegd. Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.4 Water
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. Door het waterschap Scheldestromen is een watertoetstabel opgesteld voor ruimtelijke plannen. Hieronder is deze tabel opgenomen.
Tabel 4.1 Watertoetstabel
Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking |
Waterveiligheid Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. | Aan de oostzijde van het plangebied is de waterkering van het Schelde-Rijnkanaal gelegen. De vrijwaringszone behorende bij deze waterkering zal op de verbeelding worden aangegeven als vrijwaringszone – dijk. De dijk zelf ligt net buiten het plangebied. |
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater) Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. | In het vigerende plan uit 2003, zijn reeds afspraken gemaakt over de wijze waarop het verhard oppervlak van het bedrijventerrein gecompenseerd zal worden. Het verhard oppervlak zal niet toenemen met de vaststelling van het voorliggend actualisatieplan. Er zijn in het peilgebied geen waterbergingsproblemen bekend. Extra compenserende maatregelen in het kader van het voorliggend bestemmingsplan zijn niet nodig. |
Grondwaterkwantiteit en verdroging Tegengaan/verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van infiltratiemogelijkheden. | Voor zover bekend niet aanwezig in de huidige situatie. In de toekomstige situatie zal dit ook niet aangepast hoeven te worden. |
Hemel- en afvalwater (inclusief water op straat/overlast) Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. | (Bedrijfs)afvalwater zal worden afgevoerd op de riolering. Afkoppeling van schoon hemelwater afkomstig van verharding en daken zal indien mogelijk afgekoppeld worden. |
Volksgezondheid (water gerelateerd) Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via onder andere de daarvoor benodigde ruimte. | Geen verandering. |
Bodemdaling Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken. | Niet van toepassing. |
Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud/realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren. | Geen verandering. |
Grondwaterkwaliteit Behoud/realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden. | Geen verandering, tijdens (bouw)werkzaamheden zal geen gebruik van uitloogbare materialen plaatsvinden. |
Natte natuur Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. | De ontwikkeling heeft geen invloed op de natte natuur. |
Onderhoud oppervlaktewater Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. | Obstakelvrije zones zullen gerespecteerd blijven. Bij nieuwe ontwikkelingen langs oppervlaktewater zal de obstakelvrije zone tevens aangehouden worden. |
Andere belangen waterbeheerder(s) | |
Relatie met eigendom waterbeheerder Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. | Niet van toepassing. |
Scheepvaart en/of wegbeheer Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap. | Het consoliderende bestemmingsplan heeft geen impact op de bereikbaarheid en het beheer en onderhoud van de genoemde wegen en vaarwegen. |
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van water. Het aspect water staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg. De vaststelling van voorliggend bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem in het plangebied.
4.5 Ecologie
4.5.1 Toetsingskader
Huidige situatie
Het oostelijk deel van het bedrijventerrein is grotendeels verhard. Het westelijk deel van het bedrijventerrein is nog volop in ontwikkeling. Het deelgebied bestaat uit braakliggende terreinen (voormalige akkerbouw), reeds bouwrijp gemaakte percelen en verharde tot bedrijventerrein ontwikkelde percelen.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet ten opzichte van het huidige bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen. Ten opzichte van de huidige situatie vinden er wel ontwikkelingen plaats, zo worden de nu nog aanwezig akkerbouwpercelen en polder ontwikkelt tot bedrijventerrein. Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
- 1. bouwrijp maken;
- 2. bouwwerkzaamheden.
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De begrenzing van de EHS is in Zeeland door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018. In het Omgevingsplan staan ook de spelregels hoe om te gaan met de EHS. De wijzigingen van de EHS-begrenzing worden door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Natuurbeheerplan Zeeland. Het plan wordt jaarlijks geactualiseerd.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
- De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
- 5. In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
4.5.2 Onderzoek
Voor de geraadpleegde bronnen wordt verwezen naar bilage 3.
Gebiedsbescherming: Natuurbeschermingswet 1998
Binnen het plangebied is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) gelegen. Deze is in figuur 4.1 weergegeven. Ten noordoosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak. Dit gebied is tevens aangewezen als EHS. Ten zuiden van het plangebied is op circa 2,5 km afstand het Natura 2000-gebied Zoommeer gelegen. Ten noord- en zuidwesten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Oosterschelde (respectievelijk op circa 6 en 3 km afstand). Circa 8 km ten zuidoosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Brabantse Wal.
Figuur 4.1 Natura 2000 en EHS nabij het plangebied (Geoloket Zeeland)
Aangezien het een bestaand bedrijventerrein betreft en deze buiten de Natura 2000-gebieden is gelegen, zijn areaalverlies, versnippering, verandering van waterhuishouding en verstoring uit te sluiten. Verontreiniging als gevolg van stikstofdepositie is niet op voorhand uit te sluiten, aangezien nog enkele percelen bebouwd kunnen worden.
Het Natura 2000-gebied Zoommeer is aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn. Dit gebied is niet gevoelig voor eventuele geringe toename van de stikstofdepositie. Negatieve effecten op het Zoommeer kunnen dan ook op voorhand worden uitgesloten. Het Krammer-Volkerak, de Brabantse Wal en Oosterschelde zijn aangewezen in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze gebieden zijn wel gevoelig voor stikstofdepositie.
Soortenbescherming: Flora- en faunawet
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).
Vaatplanten
De bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.
Vogels
In de plantsoenen en groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de kraai en grote bonte specht. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel en konijn. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Gezien de aanwezigheid van water (ondiep) en zanderige gronden kan de zwaar beschermde rugstreeppad hier voorkomen.
Vissen
De waterpartijen bieden leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper.
Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 4.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.2 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
nader onderzoek nodig bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen | |||||||
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker | nee | ||||
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | nee | |||||
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | nee | ||||
bijlage IV HR | alle vleermuizen rugstreeppad | ja | |||||
vogels | cat. 1 t/m 4 | gierzwaluw en huismus | ja |
4.5.3 Toetsing
Gebiedsbescherming
In het plangebied is de vestiging van bedrijven tot categorie 4.1 mogelijk. Van dit type bedrijven is de verkeersproductie bepalend voor de stikstofdepositie op Natura 2000.
Van de nog beschikbare hectares bedrijventerrein is de verkeersgeneratie in beeld gebracht. De verkeersgeneratie bedraagt 1.290 mvt/weekdagetmaal. Aangezien het een regionaal bedrijventerrein is, verdeelt het verkeer zich in alle windrichtingen. Daarmee is de toename op de wegvakken langs de Natura 2000-gebieden vrij gering. Om te bepalen of effecten op kunnen treden is het van belang de ligging van de gevoelige habitattypen en -soorten in beeld te brengen.
Oosterschelde en Krammer-Volkerak
In de deelgebieden Rammegors, Van Haaftenpolder en Slikken van de Heen is de achtergronddepositie lager dan de kritische depositiewaarde van de (potentieel) voorkomende habitattypen. In Rammegors en Van Haaftenpolder betreft het, het potentieel voorkomen van H1310 A (KDW 1643) en H1330B (KDW 1571). De achtergronddepositie (2012) is < 1480 mol N/ha/jr. In de Slikken van de Heen betreft het H2190B (KDW 1429). De achtergronddepositie (2012) is hier < 1270 mol N/ha/jr. Het voorkomen van de habitattypen is bepaald op basis van het Doelendocument Deltawateren. In de andere deelgebieden liggen de wegen op grote(re) afstand van de habitattypen en/of zijn geen gevoelige habitattypen aanwezig. Significant negatieve effecten op de Oosterschelde en het Krammer-Volkerak worden dan ook uitgesloten.
Brabantse Wal
Slechts een deel van de Brabantse Waal is als habitatrichtlijngebied aangewezen. Dit gebied, met daarbinnen de kwalificerende habitattypen en stikstofgevoelige habitatsoorten is op ruime afstand (> 3 km) van de snelwegen gelegen. Binnen het Vogelrichtlijngebied zijn kwalificerende broedvogels ook gevoelig voor stikstofdepositie. Zij zijn wel op kortere afstand van de snelwegen aanwezig. Voor habitat- en vogelrichtlijnsoorten is geen KDW vastgesteld. Wessels en Tuitert (2011) hebben in opdracht van Rijkswaterstaat (Dienst Verkeer en Scheepvaart) een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de stikstofgevoeligheid van VR- en HR-soorten. Daarnaast hebben Alterra en SOVON (Alterra-rapport 2359) in 2012 onderzoek uitgevoerd in opdracht van de provincie Noord-Brabant. Dit onderzoek gaat specifiek in op de effecten van stikstof op vogelsoorten in VR-gebieden in de autonome situatie in Noord-Brabant. Uit deze rapporten volgt dat van alle vogelsoorten de zwarte specht gevoelig is voor stikstofdepositie en leefgebied heeft in de omgeving van de snelwegen.
Overschrijding van de KDW kan leiden tot een verergering van de reeds ingezette vergrassing (als gevolg van vermesting en verdroging (Provincie Noord-Brabant, 2010 en Alterrarapport 2359), waardoor het aantal kolonies van de rode bosmier op de open plekken in het bos kan verminderen. Hierdoor kan het voedselaanbod van zwarte specht verslechteren.
Binnen 1 km van de snelweg (invloedssfeer van de geringe toename van de verkeersintensiteiten, ca. 200 mvt/weeketmaal) zijn nauwelijks open plekken aanwezig. Het betreft een oppervlak van circa 20 ha. Het totale oppervlak leefgebied van de zwarte specht betreft zo'n 3.764 ha, waarvan 3.098 ha stikstofgevoelig is (Alterrarapport 2359). Het totale Vogelrichtlijngebied is 4.795 ha. Door de ontwikkeling van de lege percelen op het bedrijventerrein neemt in 0,53% van het totale leefgebied en in 0,65% van het stikstofgevoelige leefgebied de depositie toe.
In de Brabantse Wal zijn beheersmaatregelen genomen om voldoende open plekken in stand te houden door middel van kleinschalig bosbeheer in plaats van grote kapvlakten. Hier slaagt men voorlopig in, zodat er ook voor rode bosmieren ten minste net zo veel open plekken in stand gehouden worden als in het verleden. Dit is voldoende om ook de populatie rode bosmieren op peil te houden voor de zwarte specht (Provincie Noord-Brabant, 2010). Daarnaast wordt gezorgd voor voldoende dood hout. Beide maatregelen (voldoende dood hout en open plekken) zijn verankerd in het beheer en daarmee wordt voldaan aan deze voorwaarden voor het halen van de instandhoudingsdoelstelling. De aantallen zwarte specht zijn volgens Natuurmonumenten ook vrij stabiel (Alterrarapport 2359).
De toename van de stikstofdepositie als gevolg van het voorliggende bestemmingsplan vindt plaats in een dusdanig klein deel van het leefgebied van de zwarte specht (maximaal 20 ha of 0,53%) dat dit mede gezien het gevoerde beheer niet zal leiden tot een verslechtering van de broedvogelstand van de zwarte specht. Er is dus geen sprake van (significante) effecten.
In theorie kan de flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt leiden tot toename van de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied als gevolg van de toename van de verkeersintensiteiten. In de praktijk is dit echter niet mogelijk, omdat voor ontwikkelingen die leiden tot een significant negatief effect geen vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt verleend. De bedrijven die zich vestigen zullen ook bij de daadwerkelijke bouwaanvraag aan moeten tonen dat voldaan wordt aan de Natuurbeschermingswet 1998.
Op dit moment wordt gewerkt aan de landelijke Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS moet er voor zorgen dat er in en rond de Natura 2000-gebieden weer ruimte komt voor economische ontwikkeling, terwijl tegelijkertijd de natuurkwaliteit in die gebieden behouden blijft of beter wordt. De PAS moet uiteindelijk in zijn definitieve vorm wettelijk worden gekaderd. Tot die tijd moet elke toename aan stikstof op Natura 2000-gebieden worden getoetst in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen concrete ontwikkelingen voorzien. De Ffw staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
In het bestemmingsplan zijn wel onbenutte bouwmogelijkheden aanwezig, dit kan in de toekomst leiden tot ontwikkelingen. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.
- Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
- Voorafgaand aan een ontwikkeling dient nagegaan te worden of sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2- en 3-soorten en broedvogels met vaste nesten. In dat geval is nader veldonderzoek noodzakelijk. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het onderzoekseizoen, dat over het algemeen tussen maart en oktober ligt.
4.6 Archeologie
4.6.1 Beleid en normstelling
Om te voorkomen dat archeologische informatie ongezien verloren gaat, is het noodzakelijk dat gemeenten in het ruimtelijk beleid waarborgen inbouwen voor de omgang met dit bodemarchief.
Met de ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) en de parlementaire goedkeuring daarvan (1998) heeft de Nederlandse overheid zich verplicht er op toe te zien dat met archeologische vindplaatsen rekening wordt gehouden bij ruimtelijke ordening, milieueffectrapportage, bouwactiviteiten en andere ingrepen in een gebied.
Het verdrag heeft inmiddels zijn weerslag verkregen in een wijziging van de Monumentenwet 1988, die op 1 september 2007 in werking is getreden, de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ). Gecombineerd met de Wro, die op 1 juli 2008 in werking is getreden en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden, is behoud en beheer van het bodemarchief daarmee integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. De uitvoering van de Monumentenwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is daarmee een primair gemeentelijke opgave geworden.
De gemeente Tholen heeft eigen archeologiebeleid geformuleerd en vastgesteld in de Nota Archeologiebeleid gemeente Tholen. In het archeologiebeleid zijn verwachtingskaarten gemaakt voor het gehele grondgebied van de gemeente. Hierin worden 4 verschillende archeologische niveaus (4 lagen: laag 1 Walcheren, laag 2 Hollandveen, laag 3 Wormer en laag 4 Pleistoceen) onderscheiden. Uit de onderzoeken is gebleken dat alleen de verwachtingskaart laag 1 Walcheren voor Tholen relevant is. De verwachtingen uit de lagen 2, 3 en 4 komen ook weer terug in laag 1.
Er zijn diepte- en oppervlaktematen bepaald voor de verplichting van archeologisch onderzoek bij bodemverstorende activiteiten. De archeologische verwachtingen zijn onderverdeeld in de volgende beleidscategorieën.
- Categorie 1 (archeologisch rijksmonument). Hier is altijd een monumentenvergunning nodig van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed die hier optreedt als bevoegde overheid. Deze terreinen vallen niet binnen het gemeentelijke beleid.
- Categorie 2 (terrein van archeologische verwachtingswaarde = AMK-terreinen): vooronderzoek indien oppervlakte van de bodemverstoring meer dan 50 m² bedraagt.
- Categorie 3 (stads- en dorpskernen met een archeologische verwachtingswaarde en nieuwe vindplaatsen): vooronderzoek indien oppervlakte van de bodemverstoring meer dan 50 m² bedraagt.
- Categorie 4 (hoge archeologische verwachtingswaarde): vooronderzoek indien oppervlakte van de bodemverstoring meer dan 250 m² bedraagt.
- Categorie 5 (gematigde archeologische verwachtingswaarde): vooronderzoek indien oppervlakte van de bodemverstoring meer dan 500 m²bedraagt.
- Categorie 6 (lage archeologische verwachtingswaarde): vooronderzoek indien oppervlakte van de bodemverstoring meer dan 2.500 m² bedraagt.
- Categorie 7 (waterbodem met verwachte maritiem archeologische verwachtingswaarde): altijd overleg plegen met de gemeente.
- Categorie 8 (geen archeologische verwachtingswaarde): geen vooronderzoek. Dit blijft ongewijzigd.
Met uitzondering van beleidscategorie 1 geldt dat, ongeacht het te verstoren oppervlak, geen vooronderzoek hoeft plaats te vinden als de dieptemaat van 40 cm bij bodemverstorende activiteiten niet wordt overschreden. Het verbod geldt evenmin indien een rapport is overgelegd waaruit blijkt dat aanwezige archeologische waarden in voldoende mate kunnen worden veiliggesteld of dat deze niet onevenredig worden geschaad dan wel dat in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
4.6.2 Onderzoek
Uit de onderstaande figuur kan worden opgemaakt dat voor het plangebied de verwachtingswaarde categorie 5 (gematigde verwachting) geldt.
Figuur 4.3 Uitsnede van 'deel B, toelichting beleidskaart' van Nota Archeologiebeleid gemeente Tholen (2012)
Voor een gebied met 'verwachtingswaarde categorie 5' geldt dat indien er werkzaamheden plaatsvinden met een bodemverstoring van meer dan 500 m², een archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. Er geldt een vrijstelling van onderzoek wanneer de werkzaamheden niet dieper dan 40 cm onder het maaiveld plaatsvinden.
4.6.3 Conclusie
Het bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter. Door het opnemen van een dubbelbestemming voor archeologische waarden wordt een adequate bescherming geboden aan de archeologische waarden die in het plangebied voorkomen.
4.7 Cultuurhistorie
4.7.1 Beleid en normstelling
Modernisering Monumentenzorg (MoMo)
De gemeente onderschrijft het belang van het borgen van cultuurhistorische waarden in bestemmingsplannen. Dit is ook een wettelijke verplichting. Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van MoMo wijzigt het Bro (artikel 3.6.1. lid 2). De volgende regel is dan van kracht:
- In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Dit betekent dat voor gemeenten er de verantwoordelijkheid komt om cultuurhistorische waarden te betrekken bij de bestemmingsplannen en hierover verantwoording af te leggen in het bestemmingsplan. Dat kan op verschillende manieren en kan van het wettelijk verplichte minimum tot en met uitgebreid eigen beleid.
4.7.2 Onderzoek
4.7.3 Conclusie
Het bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter. De bestaande structuren worden vastgelegd in de daarop toegespitste bestemmingen.
- Rijksmonumenten zijn reeds via wettelijke regelingen beschermd.
- De bijzondere waarde van de binnendijken is gewaarborgd door de bestemming Waarde - Beschermde dijk.
- Molens en molenbeschermingszones zijn niet aan de orde.
- Overige cultuurhistorische waarden vragen niet om een aanvullende regeling.
De relevante cultuurhistorische waardevolle elementen van het plangebied worden door de voorgestelde juridisch-planologische regeling behouden en gewaarborgd.
4.8 Geluid
4.8.1 Beleid en normstelling
Indien in een bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wet geluidhinder akoestisch onderzoek verplicht indien de geluidsgevoelige objecten worden geprojecteerd binnen de geluidszone van een weg of indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidszone van een bedrijventerrein. Een nieuwe geluidsgevoelige functie dient te voldoen aan bepaalde wettelijke normen.
4.8.2 Toetsing/beoordeling
In het voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Akoestisch onderzoek is dan ook niet nodig.
4.8.3 Conclusie
Het aspect wegverkeerslawaai of industrielawaai is voor voorliggend bestemmingsplan niet relevant.
4.9 Bedrijven En Milieuhinder
4.9.1 Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat ter plaatse van in en rondom het bedrijventerrein gelegen woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd en dat daarnaast ook rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de gevestigde bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen belastende en gevoelige functies met betrekking tot milieu mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) en opgenomen in Bijlage 1 van de regels.
In de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt iedere milieucategorie vertaald naar een minimaal aan te houden richtafstand ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype). Voor een gemengd gebied (en daarmee te vergelijken gebieden) gelden kleinere afstanden. Daarnaast dient in de milieuzonering rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van eventuele bedrijfswoningen op een bedrijventerrein. Het gaat uitdrukkelijk om indicatieve afstanden. In een concrete situatie wordt de werkelijk aan te houden afstand bepaald. Voor een algemene toelichting op deze Staat wordt verwezen naar Bijlage 4 van de toelichting.
4.9.2 Onderzoek
Algemene toelaatbaarheid
Bij het bepalen van de algemene toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten is aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan. Dit betekent dat voor delen van het plangebied sprake is van een algemene toelaatbaarheid t/m maximaal categorie 3.2 en voor delen een algemene toelaatbaarheid t/m maximaal categorie 4.1. Daarmee wordt ten opzichte van de woningen binnen de kern Tholen voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie. Binnen het gebied is een aantal bedrijfswoningen aanwezig. Deze zijn grotendeels gelegen op percelen met een algemene toelaatbaarheid van categorie 3.2. De algemene toelaatbaarheid is gekoppeld aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten. In dit bestemmingsplan wordt de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' gehanteerd.
Inschaling van bedrijven
De in het plangebied aanwezige bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'. Bestaande bedrijven die vallen in een hogere categorie dan volgens de uitgewerkte milieuzonering algemeen toelaatbaar is, hebben een specifieke functieaanduiding op de verbeelding gekregen (zie het overzicht in artikel 4.1 en bijlage 1 van deze toelichting). Dat geldt ook voor activiteiten die niet zijn opgenomen in de staat. Hierdoor zijn de genoemde (afwijkende) bedrijfsactiviteiten volgens het bestemmingsplan toegestaan. Gelet op de ligging van deze bedrijven op het bestaande bedrijventerrein en het huidige functioneren van dit bedrijventerrein, acht de gemeente het niet wenselijk de betreffende bedrijven weg te bestemmen of te verplaatsen. Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan een gelijksoortig bedrijf zich vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid.
In het plangebied is één agrarisch bedrijf gevestigd. Dit perceel krijgt een passende bestemming.
4.9.3 Conclusie
In het bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden de bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.
4.10 Externe Veiligheid
4.10.1 Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Door de provincie is beleid opgesteld voor het omgaan van het GR voor gevallen waarbij het invloedsgebied bij weertype F1.5 ( zeer stabiel, zeer licht winderig 1,5 m/s) groter is dan 1.500 m. Afgesproken is om dan uit te gaan van het invloedsgebied bij weerklasse D5 (overdag, het meest voorkomende weertype met wind, 5 m/s).
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
4.10.2 Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Binnen het plangebied en in de omgeving zijn verschillende risicorelevante inrichtingen gelegen.
Aan de zuidzijde, net buiten het plangebied, is de Bevi-inrichting Autobedrijf H.Y. Eskes gelegen aan de Ohmstraat 2. Dit is een Bevi-inrichting met lpg-vulpunt (vergunde jaardoorzet 499 m³). De PR 10-6-contour ligt rondom het vulpunt en bedraagt 45 m. Het invloedsgebied van het GR is 150 m, deze contour ligt gedeeltelijk binnen het plangebied. In 2009 is in het kader van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Noord" te Tholen een kwantitatieve risicoberekening voor dit bedrijf gemaakt (QRA ontwikkeling Noord, d.d. april 2009). Hieruit blijkt dat binnen de PR 10-6-contour geen kwetsbare objecten liggen. Wel bevindt zich buiten het plangebied, maar binnen het invloedsgebied een beperkt kwetsbaar object (Quaak, Ampèrestraat S1). Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de PR-contour echter als richtafstand waar beargumenteerd van afgeweken mag worden. Omdat het om bestaande bebouwing gaat, wordt de situatie aanvaardbaar geacht. Binnen het invloedsgebied van het GR is één kwetsbaar object gelegen, namelijk de supermarkt aan de Wattstraat 1. Deze supermarkt ligt ook buiten het plangebied, maar binnen het invloedsgebied voor het GR. Uit de QRA blijkt dat het GR maximaal 0,41 is. Er vindt dus geen overschrijding van de oriëntatiewaarde van het GR plaats. Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard en zal daardoor niet van invloed zijn op de hoogte van het GR. Wel is een verantwoording van het GR noodzakelijk omdat het invloedsgebied voor het GR binnen het plangebied ligt. Deze verantwoording is opgenomen in bijlage 7.
Figuur 4.5 GR-contouren (www.risicokaart.nl)
Binnen het plangebied zijn daarnaast nog drie risicovolle bedrijven aanwezig.
DeltaGlass, gelegen aan de Deltaweg 4 beschikt over een PR 10-6-contour van 30 m. Deze contour ligt over de eigen inrichting en over de Schelderijnweg. Binnen deze contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gesitueerd, deze worden ook niet mogelijk gemaakt.
Holonite, gevestigd aan de Ambachtsweg 9 beschikt over een PR 10-6-contour van 6 m welke volledig gelegen is op eigen terrein.
Het invloedsgebied van het GR van de twee voorgaande inrichtingen ligt niet buiten de inrichting. Gezien het feit dat het bestemmingsplan consoliderend van aard is en het om kleinschalige bedrijven gaat, is een verantwoording van dit groepsrisico niet noodzakelijk.
Over het plangebied ligt tevens het invloedsgebied van het bedrijf SABIC Innovatieve Plastics BV te Bergen op Zoom. Uit de voor het bedrijf opgestelde kwantitatieve risico analyse (QRA) blijkt dat de hoogte van het groepsrisico ten gevolge van deze inrichting maximaal 0,002 maal de orientatiewaarde betreft. Het plangebied ligt aan de buitenste rand van het invloedsgebied. Daarmee heeft een eventuele ontwikkeling in dit plangebied geen significant effect op het groepsrisico. Gezien de consoliderende aard van het bestemmingsplan en de afstand van SABIC tot het plangebied wordt het groepsrisico niet beïnvloedt. In bijlage 7 wordt nog kort ingegaan op de verantwoording van het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Aan de zuidzijde van het bedrijventerrein Slabbecoornpolder-Welgelegen vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door de aardgasleiding Z-525 (maximale werkdruk: 40 bar). In opdracht van de provincie Zeeland zijn op 1 april 2012 door de Regionale Milieudienst West-Brabant de risico's van de buisleidingen in de Zeeuwse gemeenten in kaart gebracht. Deze berekening is opgenomen als bijlage 6. Dit door middel van CAROLA-berekeningen. Uit deze berekeningen is geconcludeerd dat binnen de gemeente Tholen geen hogedruk aardgasleiding gelegen is met een plaatsgebonden risicocontour van 10-6.
Het GR ten gevolge van leidingen is in de gemeente Tholen niet vastgesteld omdat de populatiedichtheid zeer beperkt is. Het groepsrisico benadert de nul en is daarom zo klein dat het niet relevant is voor de omgeving. Binnen de 1% letaliteitscontour van de gasleiding maakt het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk. Het groepsrisico zal niet toenemen ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan (zie ook bijlage 7).
Voor deze gasleiding geldt, net als voor overige planologisch relevante leidingen wel een belemmeringenstrook van 4 meter. Deze is op de verbeelding aangegeven. Binnen deze belemmeringenstrook mag niet gebouwd worden.
Figuur 4.6. Tracé aardgasleiding Z-525
Ten oosten van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de Schelde-Rijnverbinding, deze route is opgenomen in het in ontwerp zijnde basisnet water als 'zwarte vaarweg'. Voor zwarte vaarwegen geldt dat de PR-contour niet buiten de waterlijn komt. Dit betekent geen nieuwe kwetsbare objecten op/in het water. Gezien het feit dat dit bestemmingsplan consoliderend van aard is, voorziet dit niet in nieuwe ontwikkelingen op het water.
Conform de circulaire risiconormering Vervoer Gevaarlijke stoffen geldt alleen dat het GR betrokken moet worden bij de besluitvorming indien het GR toeneemt of de oriëntatiewaarde overschreden wordt. Uit het basisnet blijkt dat indien de bevolkingsdichtheid onder de 1.500 personen/hectare blijft aan weerszijden van de vaarroute of 2.250 personen/hectare aan enkele zijde het GR onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde blijft. Om deze reden en omdat het bestemmingsplan consoliderend van aard is hoeft het GR niet betrokken te worden bij de besluitvorming.
In (de omgeving van) het plangebied vindt verder geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor.
Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg
De gemeente Tholen heeft voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg een route gevaarlijke stoffen aangewezen. De route zoals hieronder weergegeven op de kaart met de rode lijn ligt langs het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan.
De route loopt langs de kern Tholen. Hoewel over deze weg gevaarlijke stoffen vervoerd worden is deze niet opgenomen in het basisnet weg of de risicokaart. Uitgangspunt is dat de vervoersaantallen dusdanig laag zijn, dat een PR-contour niet te verwachten is. Daarnaast maakt het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden.
Conform de circulaire vervoer gevaarlijke stoffen dient het GR verantwoord te worden indien het GR de oriëntatiewaarde overschrijdt of indien het bestemmingsplan het GR verhoogt. Gezien het feit dat de weg niet opgenomen is in het basisnet weg en niet op de risicokaart staat is een overschrijding van de oriëntatiewaarde niet aan de orde. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk ten opzichte van de mogelijkheden die reeds planologisch mogelijk zijn. Een verhoging van het GR ten gevolge van dit bestemmingsplan is niet aan de orde. Derhalve is een verantwoording van het GR niet noodzakelijk.
4.10.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.11 Planologisch Relevante Leidingen En Straalpaden
Ten zuiden van de N286 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door een hogedruk aardgastransportleiding. De leiding ligt voor een klein deel in het plangebied. Aan deze leiding is in de paragraaf externe veiligheid (paragraaf 4.10) aandacht besteed. De leiding is volgens het provinciaal beleid geen hoofdtransportleiding (het criterium voor aardgas is een diameter vanaf 47,5 cm). Vanwege het belang (afhankelijkheid) van deze gasvoorziening voor de gemeente, acht de gemeente de leiding echter toch planologisch relevant en is een beschermende regeling gewenst.
Overige planologisch relevante buisleidingen zijn binnen het plangebied niet aanwezig.
De gasleiding is vastgelegd in het voorliggende bestemmingsplan. Voor het overige zijn er geen kabels en leidingen in en nabij het plangebied aanwezig die relevant zijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.12 Luchtkwaliteit
4.12.1 Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 4.7. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10)2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1.) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
2.) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wm behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10, of indien een project in een specifiek aangeduide categorie valt (zoals woningbouw met één ontsluitingsweg en minder dan 1.500 woningen).
4.12.2 Onderzoek
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, er worden in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan geen rechtstreekse nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een effect hebben op de luchtkwaliteit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Uit de monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (www.nsl-monitoring.nl), blijkt tevens dat in het plangebied voldaan wordt aan de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide. In het plangebied zijn geen wegen gelegen die maatgevend zijn voor de luchtkwaliteit, waarschijnlijk vanwege de lage verkeersintensiteit. Direct langs de meest nabijgelegen maatgevende weg, de Nieuwe Postweg N656, bedraagt de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) 23,7 µg/m³ en fijn stof 23,5 µg/m³. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m³. Omdat direct langs de weg wordt voldaan aan de normen is dat ook ter plaatse van het plangebied het geval. Concentraties van luchtverontreinigende stoffen nemen af naarmate de afstand tot de weg toeneemt.
4.12.3 Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit conform de Wm de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Hoofdstuk 5 Handhaving
5.1 Actuele Veranderingen
Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is de laatste jaren in een steeds verder toenemende belangstelling komen te staan van bestuurlijk Nederland.
Door het plaatsvinden van enkele ingrijpende incidenten is de handhaving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels. Ook in de jurisprudentie is een verandering tot stand gekomen. De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over het handhaven van de regelgeving en neemt zelfs in beginsel een plicht tot handhaving aan. Daarnaast krijgt de rechtszekerheid van bestemmingsplannen bij de rechterlijke toetsing een steeds belangrijker rol.
Handhaving van regelgeving vraagt om actuele regels. Regels die zijn gebaseerd op gedateerde inzichten, hebben hun geloofwaardigheid verloren en kunnen in redelijkheid ook niet meer afgedwongen worden. Door verouderde regels neemt de kans op misbruik daarvan ook toe. Door de actualisering van de bestemmingsplannen worden nieuwe ruimtelijke kaders aangegeven en worden daarmee tevens de grenzen bepaald waarbinnen planologische veranderingen mogelijk zijn.
De regels van het bestemmingsplan leggen een ruimtelijk relevante norm vast, met in bepaalde gevallen een daaraan gekoppelde ontheffingsmogelijkheid, die het bestuur de mogelijkheid geeft in te spelen op de dynamiek van de samenleving. Op die wijze wordt ook de gelegenheid geboden een belangenafweging te maken van de individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang. Afwijkingen zijn echter gelimiteerd. Daar waar geen afwijkingen meer mogelijk zijn begint de handhaving.
5.2 Handhaving Binnen De Gemeente Tholen
De gemeente Tholen heeft mede door de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) nieuw handhavingsbeleid opgesteld, namelijk 'Integrale handhaving gemeente Tholen 2010 - 2014'. Het bevat het beleidsmatig inzicht in de wijze waarop Tholen de komende jaren invulling wil geven aan haar toezichts- en handhavingsbeleid. Bij de opstelling van het handhavingsbeleid is rekening gehouden met de wettelijke richtlijnen waaraan het gemeentelijk handhavingsbeleid moet voldoen.
Het handhavingsbeleid heeft de volgende speerpunten:
- programmatisch handhaven: handhavingsprioriteiten en handhavingsactiviteiten worden zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. In een programmatische aanpak wordt de beleidsvaststelling gevolgd door de uitvoering.
- keuzes en prioriteiten: het zwaartepunt van de handhaving ligt bij de prioritaire onderwerpen die uit de risicoanalyse naar voren komen.
- naleefgedrag: Tholen zet in op het verbeteren van naleefgedrag. De oorzaak van niet-naleving bepaalt mede de gemeentelijke reactie.
- handhavingsuitvoeringsprogramma: ter uitvoering van de uitvoeringsnota worden jaarlijks uitvoeringsprogramma's opgesteld. In deze programma's wordt aangegeven welke aanpak wordt gekozen om de gestelde doelen te realiseren.
- realistische taakstelling: om naleefgedrag van burgers en bedrijven te verbeteren is een consistente en consequente aanpak nodig. Geconstateerde overtredingen moeten een vervolg krijgen en eenmaal ingezette handhavingstrajecten worden afgerond.
- afstemming en samenwerking: in de gemeentelijke organisatie is toezicht en handhaving ondergebracht bij de afdeling Vergunningen en Handhaving. Binnen de organisatie worden toezicht en handhaving integraal opgepakt en afgestemd met de afdelingen Ruimtelijke ontwikkeling, Concernzaken, Publiekszaken en Brandweer. Tholen stemt haar handhavingsinspanning af met externe handhavingspartners waaronder de politie.
Wanneer overtredingen op het bestemmingsplan worden geconstateerd, is de algemene lijn dat onderzocht wordt of legalisatie achteraf tot de mogelijkheden behoort middels een ontheffing van het bestemmingsplan of een bestemmingsplanwijziging. Is dat niet het geval, dan dient de overtreding te worden beëindigd. In de praktijk betekent dat, dat gebruik in strijd met de bestemming moet worden gestopt of dat een bouwwerk moet worden afgebroken.
Als handhavingsinstrumenten worden de lasten onder dwangsom en bestuursdwang ingezet.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Bro in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wro de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld dat tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld. In onderhavig bestemmingsplan worden geen rechtstreekse ontwikkelingen toegestaan die exploitatieplanplichtig zijn.
Voor een wijzigingsbevoegdheid wordt kostenverhaal pas verplicht bij het vaststellen van het wijzigingsplan. Een exploitatieplan hoeft niet te worden vastgesteld indien het kostenverhaal anderszins verzekerd. Bijvoorbeeld doordat alle grondeigenaren hiertoe een overeenkomst is gesloten of als de gemeente volledig zelf het grondeigendom heeft.
6.2 Wat Is Er Tot Nog Toe Gebeurd?
Het conceptontwerp van het bestemmingsplan is op 19 maart 2013 toegezonden aan overleginstanties in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Tevens is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan het Ondernemers Overleg Tholen (OOT). Omdat het bestemmingsplan consoliderend van aard is, dat wil zeggen de huidige planologische mogelijkheden worden gecontinueerd, is afgezien van het voeren van een inspraakprocedure.
Het ontwerpbestemmingsplan zal naar verwachting na de zomer van 2013 ter inzage worden gelegd in de openbare leesruimte van het gemeentehuis. Het ontwerpbestemmingsplan zal ook dan te zien zijn op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl, subrubriek Bestemmingsplannen.
De zienswijzen op het bestemmingsplan worden door het college bekeken. In een nota zal het college de burgers, instanties en bedrijven informeren over hoe de zienswijzen worden verwerkt.
6.3 Resultaten Overleg
Van de voornoemde overlegpartners en het OOT zijn reacties ontvangen. Deze overlegpartners en het OOT hebben kanttekeningen gemaakt bij het conceptontwerp. De vooroverlegreacties zijn samengevat en voorzien van een gemeentelijk antwoord in de nota vooroverleg. Deze nota is opgenomen in bijlage 8.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Categorie 1 'lichte horeca'
Horecabedrijven die, gelet op hun activiteiten en de aard van de omgeving, overwegend overdag en 's avonds zijn geopend. Dit hoofdzakelijk voor de verstrekking van etenswaren, maaltijden en dranken al dan niet in combinatie met het tegen vergoeding verstrekken van logies. Hierdoor veroorzaken zij slechts beperkte hinder voor omwonenden. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:
1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca, zoals:
- broodjeszaak, crêperie, croissanterie;
- cafetaria, koffiebar, theehuis;
- lunchroom;
- ijssalon;
- snackbar;
1b. Overige lichte horeca, zoals:
- bistro, eetcafé;
- hotel;
- hotel-restaurant;
- kookstudio;
- poffertjeszaak/pannenkoekenhuis;
- pension;
- restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice);
- shoarmazaak/grillroom;
- wijn- of whiskyproeverij.
1c. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking, waaronder:
- bedrijven genoemd onder 1a en 1b met een vloeroppervlak van meer dan 400 m²;
- restaurant met bezorg- en/of afhaalservice.
Categorie 2 'middelzware horeca'
Bedrijven die, gelet op hun activiteiten en de aard van de omgeving, overwegend ook delen van de nacht zijn geopend. Dit hoofdzakelijk voor de verstrekking van dranken al dan niet in combinatie met het verstrekken van etenswaren en maaltijden. Hierdoor kunnen zij aanzienlijke hinder voor omwonenden veroorzaken:
- bedrijven uit categorie 1 die gelet op de aard van hun omgeving ook delen van de nacht geopend zijn;
- bar, bierhuis, café, pub;
- biljartcentrum;
- café-restaurant.
Categorie 3 'zware horeca'
Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn. Dit hoofdzakelijk voor de verstrekking van dranken al dan niet in combinatie met etenswaren en maaltijden en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen:
- bar-dancing;
- dancing;
- discotheek;
- nachtclub;
- zalenverhuur/partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).
Bijlage 1 Inventarisatie Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Inventarisatie bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, Nota Mobiliteit, agenda Landschap, agenda Vitaal, Platteland en Pieken in de Delta. Met de Structuurvisie zet het Rijk het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Een aantal van deze belangen is:
- een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- efficiënt gebruik van de ondergrond;
- verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast externe veiligheidsrisico's;
- ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Uitwerking vindt veelal plaats in wetgeving zoals Waterwet, Deltawet en de toekomstige Omgevingswet.
Toetsing
Vraag en aanbod van woningen, bedrijventerreinen en kantoren zijn niet overal in evenwicht (kwantitatief en kwalitatief). De ambitie is dat in 2040 de woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut (zie ook de SER-ladder).
Conclusie
De actualisering van het bestemmingsplan Slabbecoornpolder-Welgelegen past binnen het algemene beleidskader. De structuurvisie biedt ruime perspectieven voor de actualisering van het bestemmingsplan en het handhaven van ontwikkelingsruimte. De visie vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
2.1.2 AMvB Ruimte en SER-ladder
AMvB Ruimte
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte) stelt het Rijk een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen, onder andere ten aanzien van de vestiging van bedrijven en de (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen.
Duurzaamheidsladder (SER-ladder)
Belangrijk uitgangspunt van de AMvB Ruimte is de toepassing van de zogenaamde duurzaamheidsladder. Het gaat om de voorkeursvolgorde van het (her)ontwikkelingen van bedrijventerreinen zoals die door de Sociaal Economische Raad (SER) werd gehanteerd.
Via de duurzaamheidsladder stimuleert het Rijk de herstructurering van oude bedrijventerreinen om de aanleg van nieuwe terreinen te verminderen. Hierbij speelt het bevorderen van een zorgvuldig(er) ruimtegebruik een belangrijke rol. Daarbij worden drie sporen gevolgd.
- Voorkomen dat bedrijven wegtrekken omdat het terrein niet meer representatief is. Uit onderzoek blijkt dat de uitstraling van het terrein in de top 3 van verhuismotieven staat. De openbare ruimte dient representatief te zijn en voorkomen dient te worden dat er ongewenste functies op bedrijventerreinen voorkomen.
- De gemeenten bemiddelen actief bij herinvulling bestaande bedrijfsgebouwen. Zij wijzen ondernemers met een ruimtebehoefte op daarvoor geschikte leegstaande bedrijfsgebouwen. Bij incourante panden en percelen is invulling vaak moeilijk. Waar mogelijk kopen gemeenten extensief gebruikte kavels op en geven deze (eventueel na sanering) opnieuw uit.
- Begeleiding van bedrijven. Een belangrijk deel van de ruimtevraag in een gemeente wordt veroorzaakt door de reeds gevestigde bedrijven die meer ruimte nodig hebben als gevolg van groei in de productie of veranderde bedrijfsactiviteiten. Als een ondernemer zich meldt met een verzoek om uitbreidingsruimte wordt een inventarisatie gemaakt van de ruimtebehoefte in drie stappen.
- 1. welke intensiveringmogelijkheden zijn er op de huidige, bestaande, locatie?
- 2. is elders een bedrijfspand te koop dat geschikt is? Dit vereist afstemming met de buurgemeenten;
- 3. indien stap 1 en 2 geen resultaten opleveren: is er een perceel beschikbaar voor nieuwbouw?
Toetsing en conclusie
De actualisering van het bestemmingsplan Slabbecoornpolder-Welgelegen geeft invulling aan het landelijk beleidskader.
- Het bedrijventerrein Slabbecoornpolder en Welgelegen I dateren uit de zeventiger en negentiger jaren van de vorige eeuw. Er is (nog) geen noodzaak tot herstructurering. De gemeente heeft bij de opzet van de terreinen rekening gehouden met een brede invulling met bedrijvigheid en een ruime flexibiliteit ten aanzien van de bestemmingslegging. De maximale milieucategorie is afgestemd op de omgeving.
- De gemeente bestendigd in het voorliggende bestemmingsplan Slabbecoornpolder-Welgelegen het geldende juridisch-planologisch regime.
- Voor Bedrijventerrein Welgelegen (3e fase) geldt dat er nog een aantal kavels beschikbaar zijn voor de vestiging van nieuwe bedrijven. Deze ontwikkelingsruimte blijft bij de voorgenomen actualisering behouden.
- De bedrijventerreinen zijn opgenomen in het bedrijventerreinenprogramma. Hierin zijn vestigingsmogelijkheden voor bedrijven afgewogen. De bestaande uitbreidingsruimte aan de noordzijde van Welgelegen II is opnieuw bevestigd in het voorliggende plan.
De gerealiseerde bedrijventerreinen en de opzet van het nieuwe bestemmingsplan sluiten aan op de AMvB Ruimte en de SER-ladder.
2.1.3 Besluit Algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
In het Barro zijn regels opgenomen met betrekking tot de bestemming van primaire waterkeringen en de beschermingszones. Deze regels zijn in overeenstemming met het Barro in het voorliggende bestemmingsplan verwerkt. Voor het overige zijn in het Barro geen regels geformuleerd die van belang zijn voor het bestemmingsplan.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Omgevingsplan Zeeland 2012-2018
Analyse
Voor een krachtig Zeeland zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. De provincie Zeeland draagt daar als regionaal bestuur met eigen taken en verantwoordelijkheden actief aan bij. De provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied. In het Omgevingsplan 2012-2018 beschrijft de provincie wat zij de komende jaren zal doen om Zeeland op deze punten vooruit te helpen.
De provincie wil de kernkwaliteiten van Zeeland verder benutten, (h)erkennen en versterken. Het karakter van verschillende delen van Zeeland, met sterke, beeldbepalende economische sectoren en eigenheid van de omgeving, is daarvoor de basis. De provincie onderscheid drie deelgebieden:
- Produceren op Land aan Zee;
- Beleven van Land en Zee;
- Bloeien op Land en in Zee.
Relevantie voor het plangebied
Tholen maakt onderdeel uit van het deelgebied 'Bloeien op Land en in Zee'. Op Tholen staan de kernbegrippen rust, ruimte, duurzaam en samenleven met Brabant centraal.
Ten aanzien van bedrijventerreinen gelden de volgende beleidsuitgangspunten.
Doelstelling en inzet provincie
Voor de steden en regio's is het kunnen aanbieden van voldoende aanbod van kwalitatief hoogwaardige bedrijventerreinen van groot belang. De provincie Zeeland bevordert optimale afstemming van vraag en aanbod van bedrijventerreinen, herstructurering van bestaande terreinen, zorgvuldig ruimtegebruik, landschappelijke inpassing en goede bereikbaarheid. Hiervoor wordt de duurzaamheidsladder gehanteerd.
Regionale samenwerking
Omdat de bedrijventerreinenmarkt regionaal georiënteerd is, werken gemeenten in regionaal verband samen en stemmen zij hun bedrijventerreinbeleid af in bedrijventerreinprogramma's. Omwille van een zorgvuldige planning verlangt de provincie een consequente toepassing van de duurzaamheidsladder.
Concentratie en bundeling van bedrijven
Het is zowel ruimtelijk als economisch van belang dat bedrijvigheid geconcentreerd en gebundeld wordt ontwikkeld. Bedrijvigheid wordt daarom zoveel mogelijk geclusterd op bedrijventerreinen, met de nadruk op ontwikkeling van de grootschalige terreinen (80% van de toename van het areaal per regio vindt hier plaats). Slabbecoornpolder- Welgelegen is aangemerkt als een grootschalig bedrijventerrein.
Om infra-investeringen optimaal te kunnen benutten en overlast te voorkomen moet worden aangesloten bij het kwaliteitsnetwerk goederenvervoer.
Kwaliteitsimpuls voor bedrijventerreinen
Om de kwaliteit van bedrijventerreinen zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij wensen en kansen uit de markt is aandacht voor beheer, bereikbaarheid, marktconforme grondprijzen en de aanpak van verouderde terreinen nodig. De provincie dringt er bij gemeenten op aan om duurzaam beheer en onderhoud bij nieuwe terreinen te borgen en ondersteunt herstructurering en transformatie van verouderde terreinen.
De provincie formuleerde de volgende voor het plangebied Slabbecoornpolder-Welgelegen relevante actiepunten:
- actie 1 – Regionale planning en afstemming;
- actie 2 – Kwaliteitsverbetering bedrijventerreinen;
- actie 3 – Uitwerking regionaal kwaliteitsnet goederenvervoer in relatie tot bedrijventerreinen;
- actie 5 – Grootschalige zelfstandige kantoren concentreren in de Z4-steden Goes Middelburg, Vlissingen en Terneuzen.
Deze actiepunten zijn verder uitgewerkt in het volgende schema:
Goed naleefgedrag bedrijven | Bedrijven houden zich beter aan de milieuregels, waardoor het aantal geconstateerde overtredingen in 2018 is afgenomen ten opzichte van 2012. Alle handhavingspartners voldoen in de hele periode aan de wettelijke kwaliteitscriteria. |
Meer bedrijven ondernemen maatschappelijk verantwoord | Bedrijven houden zich beter aan de milieuregels, waardoor het aantal geconstateerde overtredingen in 2018 is afgenomen ten opzichte van 2012. In 2018 zijn minimaal 1.000 bedrijven actief met MVO aan de slag. |
Professionele vergunningverlening en handhaving | Alle handhavingspartners voldoen in de hele periode aan de wettelijke kwaliteitscriteria. |
Voldoende planologische ruimtehavens en bedrijven | Alle gemeenten zorgen voor zorgvuldig ruimtegebruik door toepassing van de duurzaamheidsladder vanaf 2013 in bestemmingsplannen. Alle regio's baseren hun planning vanaf 2013 op een actueel en realistisch bedrijventerreinprogramma. Er is voldoende kwantitatief en kwalitatief aanbod aan bedrijventerrein in alle regio's. In 2018 is ten minste 100 ha bedrijventerrein in herstructurering genomen. |
Verbetering kwaliteiten concentratie | Er is voldoende kwantitatief en kwalitatief aanbod aan bedrijventerrein in alle regio's. In 2018 is ten minste 100 ha bedrijventerrein in herstructurering genomen. Ten minste 80% van nieuwe oppervlakte aan bedrijventerrein wordt gerealiseerd op grootschalige bedrijventerreinen. |
Toetsing en conclusie
Er is sprake van een actualisering. In de bestemmingslegging zijn de geldende planologische rechten overgenomen. Voor zover geen strijdigheid daarmee is, zijn tevens de uitgangspunten van het nieuwe Omgevingsplan geïmplementeerd.
2.2.2 Verordening Ruimte Provincie Zeeland (2012)
Algemeen
Van belang is dat sprake is van een actualisering. Er wordt geen nieuw bedrijventerreinareaal aangelegd. Uitgangspunt van de verordening is dat bestaande juridisch-planologische rechten worden gerespecteerd.
Toetsing
Slechts een select aantal onderdelen uit het Omgevingsplan is geregeld in de verordening. Van gemeenten wordt een loyale bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen van het plan, ook ten aanzien van die onderdelen van het plan die niet in de verordening zijn opgenomen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.
Navolgend zijn een aantal uitsneden van verordeningskaarten opgenomen. Het bestemmingsplan Slabbecoornpolder-Welgelegen beoogt met name conserveren van het bestaande.
Het plangebied Slabbecoornpolder-Welgelegen is niet aangeduid als:
- gebied voor detailhandelsvoorzieningen;
- glastuinbouwconcentratiegebied;
- waterkering (regionaal);
- agrarisch gebied van ecologische betekenis;
- nieuwe natuur.
Het gebied is wel aangeduid als:
- grootschalig bedrijventerrein;
- bestaande natuur (deels);
- landschap en erfgoed (deels).
![]() | ![]() | ![]() | |
grootschalig bedrijventerrein | bestaande natuur | landschap en erfgoed |
Relevant zijn de artikelen:
Bedrijven en detailhandelsvoorzieningen (artikel 2.2)
- In een bestemmingsplan worden bedrijven uitsluitend toegelaten op gronden die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening daartoe zijn bestemd alsmede op bedrijventerreinen. Slabbecoornpolder-Welgelegen voldoet als grootschalig terrein aan dit criterium.
- Vooralsnog is geen sprake van uitbreiding of afronding. Een uitgebreide verantwoording, zoals bedoeld in lid 3 onder a en b is derhalve niet aan de orde.
- In het bestemmingsplan zijn nieuwe grootschalige zelfstandige kantoren op basis van het 6e lid niet toegestaan. Overigens zijn deze ook in de huidige regeling niet toegestaan.
- Op basis van lid 8 en 9 is detailhandel primair toegestaan in bestaande kernwinkelgebieden. Detailhandel in volumineuze en gevaarlijke goederen is daarvan uitgesloten. In een bestemmingsplan kunnen nieuwe detailhandelsvoorzieningen in doelgerichte, laagfrequente aankopen en nieuwe grootschalige detailhandelsvoorzieningen, behoudens vestiging in bestaande kernwinkelgebieden, tevens worden toegelaten binnen de bestaande en als zodanig op kaart 2, behorende bij deze verordening, aangegeven locaties (Slabbecoornpolder-Welgelegen heeft geen dergelijke aanduiding). Dit betekent dat de vigerende rechten ten aanzien van detailhandel in volumineuze goederen kunnen worden voortgezet. Eventueel kan, indien voor Tholen in Poortvliet Noord geen ruimte meer beschikbaar is, elders vestiging worden toegelaten.
Bestaande natuur (artikel 2.12)
De Oud Vossemeersedijk, de Nieuwe Postweg (gedeeltelijk) en een binnendijk zijn aangewezen als bestaande natuur.
- Blijkens lid 1 dienen de als bestaande natuur aangewezen gronden als Natuur, Bos of Beschermde en/of waardevolle dijk te worden bestemd. Overeenkomstig deze regels is gekozen voor een dubbelbestemming Waarde - Beschermde dijk.
- Overeenkomstig het 2e lid mag het bestaand gebruik worden voortgezet (geregeld met de bestemmingen Groen en Verkeer).
- Lid 3 is niet aan de orde.
- De wezenlijke waarden (lid 4 en verder) worden met de dubbelbestemming gewaarborgd.
Landschap en erfgoed (artikel 2.17)
De Oud Vossemeersedijk, de Nieuwe Postweg (gedeeltelijk) en een binnendijk zijn aangewezen als bestaande natuur.
- Overeenkomstig het 1e lid zijn in het bestemmingsplan in de toelichting de cultuurhistorische waarden beschreven.
- Op basis van het 2e lid zijn de benoemde dijken voorzien van een dubbelbestemming Waarde - Beschermde dijk.
- De leden 3 tot en met 5 zijn niet aan de orde, vanwege het ontbreken van een windmolen in en in de nabije omgeving van het plangebied.
Conclusie
De verordening is toegepast. In de toelichting en de bijlagen is een beschrijving opgenomen. Indien noodzakelijk is in de regels een vertaling gemaakt (Waarde -Beschermde dijk).
2.2.3 Waarborgingsbeleid wegen
Rond bepaalde wegen geldt een waarborgingsbeleid om de verkeersplanologische functies van wegen voor de toekomst veilig te stellen. Ontwikkelingen binnen de waarborgzones mogen géén afbreuk doen aan de verkeersplanologische functie van de weg. Nieuwe onomkeerbare veranderingen of (planologische) ontwikkelingen direct langs de weg en in strijd met de verkeersplanologische functie, dienen geweerd te worden. Niet-agrarische ontwikkelingen als woningbouw, intensieve recreatie, infrastructuur (niet zijnde weginfrastructuur) en bedrijvigheid dienen nadrukkelijk uitgesloten te worden, evenals nieuwvestiging van agrarische bedrijven. De breedte van de waarborgingszone bedraagt afhankelijk van de functie van de weg 20 of 40 m uit de as van de weg. Aangezien in het voorliggend bestemmingsplan géén nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (uitbreidingen) mogelijk worden gemaakt, én het waarborgingsbeleid is geregeld in de Wegenverordening Zeeland, behoeft het provinciale waarborgingsbeleid niet ook nog eens in het bestemmingsplan te worden opgenomen. Hiermee wordt bovendien stapeling van wetgeving voorkomen.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Toekomstvisie bestemming Tholen (2003)
Analyse
Op 24 april 2003 is de toekomstvisie 'bestemming Tholen' vastgesteld door de gemeenteraad. Deze publicatie bevat de toekomstvisie voor de gemeente Tholen tot 2025.
Relevant voor het plangebied Slabbecoornpolder-Welgelegen zijn de aspecten:
- detailhandel;
- bedrijven;
- dienstverlening.
Detailhandel
De gemeente streeft ernaar om de bestaande detailhandelsvoorzieningen te behouden en in de ontwikkelingskernen de detailhandelsstructuur te versterken. Nieuwvestiging van winkels met een bovenlokaal niveau vindt bij voorkeur in de ontwikkelingskernen plaats. Door het winkelaanbod in deze kernen te versterken, wordt een positief effect voor de koopkrachtbinding van de gehele kern beoogd. Door een compleet en geconcentreerd winkelaanbod te bieden, wordt een verbetering van de concurrentiepositie nagestreefd.
Bedrijven
Zolang bestaande bedrijven in de kernen zich qua maat, schaal, uitstraling en milieubelasting voegen naar de woonfunctie, dat wil zeggen geen hinder veroorzaken, kan de bedrijfsvoering in de woonomgeving worden voortgezet en draagt deze bij aan de levendigheid van de kern. Als een bedrijf niet langer in de woonomgeving past dan wordt verplaatsing naar een bedrijventerrein voorgestaan.
Dienstverlening
Tholen-stad is de meest geëigende vestigingsplaats voor zakelijke dienstverlening. Kenmerkend voor zakelijke dienstverlening is dat zij hechten aan een sterk representatieve omgeving.
Toetsing en conclusie
In het bestemmingsplan Slabbecoornpolder-Welgelegen is invulling gegeven aan het beleidskader, zoals verwoord in de Toekomstvisie. De bedrijventerreinen Slabbecoornpolder en Welgelegen I en II zijn primair aangeduid als bedrijventerrein. Tevens is op locaties met aanduidingen detailhandel in volumineuze goederen mogelijk, overeenkomstig het geldend planologisch regime.
2.3.2 Nota Economische Bedrijvigheid en werkgelegenheid
Analyse
Als uitwerking van Bestemming Tholen is 9 december 2004 de nota Economische Bedrijvigheid en werkgelegenheid opgesteld. Voorafgaand aan het opstellen van de nota, is door onderzoeksbureau ETIN Adviseurs uit Tilburg onderzoek verricht naar enerzijds de arbeidsmarkt en anderzijds het vestigingsklimaat door middel van enquêtes. De hieruit voortgekomen gegevens zijn verwerkt in een SWOT-analyse, die is vertaald in beleid.
De volgende actiepunten zijn geformuleerd.
- Algemeen
- 1. een proactieve rol van de gemeente;
- 2. oprichting Sociaal Economisch Platform Tholen;
- 3. profileren één loket en bedrijfscontactfunctionaris (intern en extern);
- 4. bevorderen aanleg A4;
- 5. samenwerking bedrijven (parkmanagement);
- 6. uitwerken van Work First.
- Industrie
- 1. opstellen en actualiseren bestemmingsplan;
- 2. saneren en uitbreiden terreinen; Slabbecoornpolder-Welgelegen is daarbij niet specifiek genoemd, maar kan als regionaal bedrijventerrein wel dienen als opvang voor bedrijven uit Tholen Noord;
- 3. hanteren uitgiftecriteria.
- Detailhandel
- 1. Grootschalige detailhandel op Welgelegen II.
Toetsing en conclusie
De actualisering van het bestemmingsplan Slabbecoornpolder-Welgelegen komt onder andere voort uit dit beleid. Aandacht daarbij is voor zowel de geldende regeling als de gevraagde flexibiliteit door ondernemers voor de langere termijn.
2.3.3 Bedrijventerreinprogramma gemeente Tholen (2007)
Analyse
In het bedrijventerreinenprogramma Tholen vindt vertaling plaats van de planningsopgave voor bedrijventerreinen voor de gemeente Tholen uit het Omgevingsplan.
Kwantitatieve opgave
Het uitgeven van bedrijventerreinen voor hoogwaardige bedrijven met een hoge arbeidsintensiteit blijft het belangrijkste speerpunt van de gemeente. Door herstructurering en eventueel andere invulling, die aansluit bij de behoeftes van het bedrijfsleven, wordt de kwaliteit van de locatie verbeterd. Daarnaast is het de bedoeling om bij elke kern voor de lokale bedrijvigheid nieuwe vestigingsmogelijkheden te bieden.
Op grond van het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 (inmiddels vervangen door beleid 2012-2018) bedraagt de totale vraag aan bedrijventerrein voor de gemeente Schouwen-Duiveland en Tholen in de periode 2005-2012 circa 19 ha. De vraag naar nieuw bedrijventerrein in Tholen in genoemde periode bedraagt 9,5 ha. Dit resulteert in een gemiddelde jaarlijkse vraag van circa 1,4 ha.
Bovenop deze vraag komt de vraag naar nieuw bedrijventerrein als gevolg van bedrijfsverplaatsing (Tholen Noord). In dit verband wordt rekening gehouden met nog eens 3,6 ha.
In het bedrijventerreinenprogramma Tholen wordt het grootste deel van deze uitbreiding geconcentreerd bij de hoofdkern Tholen. Het betreft de uitbreiding van het (regionale) terrein Welgelegen II.
Naast het realiseren van voldoende terreinen, is het van belang dat de kwaliteit van de terreinen op verschillende aspecten wordt gewaarborgd.
Segmentering / typologie
Het is van belang dat te ontwikkelen bedrijventerreinen zo goed mogelijk aansluiten bij de vraag van de bedrijven. Daartoe worden de terreinen zoveel mogelijk gesegmenteerd op verschijningsvorm en naar bedrijfsomvang.
Voor het bedrijventerrein Slabbecoornpolder-Welgelegen geldt een bedrijventerreinprofiel zoals omschreven in paragraaf 1.4.2
Zorgvuldig ruimtegebruik
De gemeente Tholen streeft naar een zorgvuldig gebruik van de ruimte. Het ambitieniveau voor intensief ruimtegebruik kan hoger zijn op hoogwaardige bedrijventerreinen, dan op bedrijventerreinen met een zwaar karakter.
Ingezet wordt op:
- het toepassen van ruimtebesparende verkaveling;
- het realiseren van centrale voorzieningen;
- het schakelen van bedrijfsruimten;
- duidelijke richtlijnen voor de uitgifte van bedrijfsgrond.
Naar het streven van een zorgvuldig ruimtegebruik zet Tholen in om per bedrijfsruimtegebruiker te zoeken naar een manier om ruimtewinst op het terrein op een marktconforme manier te realiseren. Daarbij zet de gemeente in op kavelniveau door maatregelen te nemen zonder de normale bedrijfsvoering te belemmeren. Dit vindt met name in de aanloop naar vestiging plaats en wordt niet specifiek geregeld in bestemmingsplannen.
Herstructureren van verouderde bedrijventerreinen en uitvoeren samenhangend bedrijventerreinenbeleid
Ingezet wordt om verouderde bedrijventerreinen te herstructureren of te transformeren, met behoud dan wel compensatie van bedrijfsruimte, voordat over wordt gegaan tot de aanleg van nieuw terrein.
Aansluitend streeft de gemeente naar een zo zorgvuldig mogelijke afstemming van de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen op de herstructureringsopgave. De verdere uitbreiding van het bedrijvengebied Slabbecoornpolder-Welgelegen is mede ingegeven vanuit de herstructureringsopgave van bedrijventerrein Noord.
Parkmanagement en beheer
Daar waar mogelijk streeft de gemeente Tholen naar het instellen van parkmanagement op de bedrijventerreinen.
Landschappelijke inpassing en kwaliteit
Een goede landschappelijke inpassing van bedrijventerreinen is belangrijk. De insteek is om in te zetten op:
- landschappelijke waarden die een sterk zichtbaar karakter hebben en meerwaarde kunnen genereren voor bedrijfsruimtegebruikers;
- ingrepen die relatief weinig kosten met zich meebrengen en tegelijk een hoge meerwaarde kunnen hebben voor de flora en fauna.
Toetsing en conclusie
In de ruimtelijk structurele opzet die voor het totale bedrijvengebied Slabbecoornpolder-Welgelegen in 2003 is vervaardigd, is hier van uitgegaan. Deze is ook vertaald in het voorliggende plan Slabbecoornpolder-Welgelegen. De termijn van deze bedrijventerreinprogrammering is verstreken. Verwacht wordt dat een nieuwe bedrijfsprogrammering - mede gelet op het consoliderende karakter van dit voorliggende bestemmingsplan - geen significante effecten zal hebben.
2.3.4 Beleidsnota Bedrijventerreinen Gemeente Tholen
In de onlangs vastgestelde beleidsnota Bedrijventerreinen van de gemeente Tholen is het bedrijventerreinen Slabbecoornpolder-Welgelegen aangewezen als een terrein waar nog dynamiek in de schil kan plaatsvinden. Er zijn uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande bedrijven en er is ruimte voor bedrijven uit de regio die aanvullend zijn qua werkgelegenheid voor zowel laag- als hoogopgeleiden. Aandachtspunt bij eventuele uitbreiding van het bedrijventerrein is de inpassing in het landschap. Het opgestarte project 'vergroening bedrijventerreinen' pakt deze problematiek aan.
Ter plaatse van de zichtlocatie van Welgelegen kan een bredere, gemengde bestemming (in de vorm van kantoren, fitness, indoorsport, etc) worden opgenomen, omdat dit prima past binnen de uitstraling van deze zone.
2.3.5 Besluit kleine windturbines (2005)
Analyse
Bij besluit van het college van burgemeester en wethouders op 11 januari 2005 is besloten in bepaalde gebieden binnen de gemeente Tholen kleine windturbines toe te staan. Het gaat om de plaatsing van kleine windturbines op bedrijventerreinen (en op agrarische bouwvlakken in zone I van het landelijk gebied). Per initiatiefnemer/bedrijf is één windturbine mogelijk. Plaatsing van een windturbine op een bedrijventerrein dient plaats te vinden op het gedeelte dat reeds bebouwing toestaat of op het gebouw zelf, mits de tiphoogte van 15 m niet wordt overschreden.
Door verruiming van het provinciale beleid (Omgevingsplan en VRPZ: toelaatbare tiphoogte verruimd van 15 naar 20 m) kan ook in Tholen de toelaatbare hoogte verruimd worden naar 20 m tiphoogte (vergelijkbaar met 17 m ashoogte).
Toetsing en conclusie
In de regels is binnen de bestemming Bedrijventerrein toepassing gegeven aan het verruimde provinciaal beleid. Kleine windturbines zijn direct mogelijk gemaakt tot een ashoogte van 17 m.
2.3.6 Groenbeleid
Groenvisie (2004) en Groenstructuurplannen (2005)
De gemeente Tholen heeft in 2004 de groenvisie vastgesteld. De groenvisie is vervolgens in 2005 uitgewerkt in een groenstructuurplan per kern.
De groenstructuurplannen geven het belang van het groen aan. Er is omschreven hoe de gemeente omgaat met het groen, hoe het groen ingericht wordt en hoe het groen wordt beheerd. Het is een plan voor de komende 10 jaar. Er staat verwoord hoe de waarden die openbaar groen heeft kan worden vergroot en wat daarvoor nodig is.
In de Groenstructuurplannen worden voor elke kern de projecten genoemd die uitgevoerd zullen worden om op termijn de gewenste kwaliteit te krijgen.
Toetsing en conclusie
De relevante groenstructuren zijn voorzien van een bestemming Groen. Tevens zijn landschappelijk waardevolle lijnen, zoals aangeduid door de provincie, bestemd met een dubbelbestemming Waarde - Beschermde dijk.
2.3.7 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Tholen 2009 - 2018 (2008)
Analyse
In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Tholen 2009 - 2018 (GVVP) wordt het beleid op het gebied van verkeer en vervoer in de gemeente Tholen aangegeven voor de komende 10 jaren. De hoofddoelstelling van het GVVP luidt: Het creëren van een doelmatig, veilig en duurzaam verkeers- en vervoerssysteem waarvan de kwaliteit voor de individuele gebruiker in een goede verhouding staat tot de kwaliteit voor de samenleving als geheel. De verkeershinder voor de omgeving dient hierbij tot een minimum te worden beperkt.
De in het GVVP beschreven parkeernormen voor de gemeente Tholen zijn van toepassing op alle (nieuwe) ruimtelijke plannen en projecten. Daarnaast is in het GVVP een breed maatregelenpakket opgenomen om de knelpunten omtrent de verkeersveiligheid in de gemeente Tholen aan te pakken.
Toetsing en conclusie
Voor nieuwe ontwikkelingen is in de regels vastgelegd dat parkeren op eigen terrein dient te worden gewaarborgd.
2.3.8 Waterplan Tholen 2010-2012 (2010)
Analyse
In het Waterplan Tholen 2010-2012 brengt de gemeente Tholen in samenwerking met het Waterschap Scheldestromen in beeld welke keuzes zijn gemaakt op het gebied van water en wat er wordt gedaan om ook in de toekomst te kunnen rekenen op een duurzaam, veilig en gezond watersysteem.
De gemeente streeft drie doelen na:
- het realiseren van een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- een goede afstemming tussen oppervlaktewater, grondwater en de (afval)waterketen;
- een effectieve organisatie van het waterbeheer binnen de gemeente en in afstemming met de waterpartners.
De gemeente Tholen heeft in het waterplan de volgende ambitie uitgesproken: 'Het uiterlijk in 2015 realiseren van een aantrekkelijke en veilige woonomgeving met een grote belevingswaarde, waarvan water een belangrijk deel uitmaakt. Het waterpeil varieert daarbij niet te sterk, het water is helder en schoon, er ligt niet teveel slib op de bodem en de overgang van water naar oever is geleidelijk. In het watersysteem komt een gevarieerde levensgemeenschap voor. Overtollig water wordt in of buiten de woonwijk opgevangen voor zover dat mogelijk is middels een goede afvoer en zonder overlast. Daar waar mogelijk en gewenst wordt het water gebruikt voor recreatie, waarvoor goede voorzieningen aanwezig zijn.'
Toetsing en conclusie
Het bestemmingsplan Slabbecoornpolder-Welgelegen staat de uitvoering van het waterplan niet in de weg; binnen de diverse bestemmingen zijn water en waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk.
2.3.9 Bodembeleidsplan (2007) en Nota Bodembeheer (2012)
Analyse
Het Bodembeleidsplan bevat de hoofdlijnen van het gemeentelijk beleid ten aanzien:
- bouwen op verontreinigde grond;
- sanering van ondergrondse tanks;
- de bodemtoets in het kader van de ruimtelijke ordening;
- preventie, onderzoek en monitoring in het kader van de Wet milieubeheer;
- hergebruik van grond en bagger; en
- sanering van ernstig en niet ernstig verontreinigde grond.
De Nota bodembeheer geeft uitvoering aan het onderdeel hergebruik van grond- en/of baggerspecie van het Bodembeleidsplan. In de Nota is aangegeven welke vrijkomende grond in welke gebieden kan worden hergebruikt. Het doel van de Nota is het hergebruik van gebiedseigen grond te stimuleren en de (gewenste) bodemkwaliteit af te stemmen op de specifieke bodemfunctie.
Toetsing en conclusie
Er is sprake van bestaand stedelijk gebied, waarvan de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik (bedrijventerrein). Het geldend juridisch-planologisch regime staat dat gebruik niet in de weg. Voorts geldt dat voorafgaand aan nieuwbouw (zie ook 4.3) inzage dient te worden geboden in de bodemkwaliteit. Dat is voorts het geval bij de opgenomen wijzigingsbevoegdheden (artikel 17).
2.3.10 Nota Archeologiebeleid (2011)
Analyse
In opdracht van de Vereniging Zeeuwse Gemeenten en de gemeente Tholen is archeologiebeleid geformuleerd en vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente. Doel daarvan is een verantwoorde balans tussen het belang van de archeologie en andere belangen die spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het uitgangspunt voor het nieuwe beleid is een verantwoorde invulling van de beleidsruimte die de Monumentenwet gemeenten biedt. Met dit archeologiebeleid kan de gemeente beargumenteerd afwijken van de wettelijke plicht tot archeologisch vooronderzoek bij bodemingrepen groter dan 100 m² (Monumentenwet).
Het archeologiebeleid is vastgelegd in de Nota Archeologiebeleid. Dit rapport bestaat uit twee delen.
- In deel A (Beleidsnota gemeentelijke archeologische monumentenzorg) geeft de gemeente aan hoe zij invulling gaat geven aan haar rol van bevoegde overheid, de reikwijdte en ambities van het beleid, en de uitvoering daarvan (taken, instrumenten, actiepunten).
- Deel B (Archeologische beleidskaart en toelichting) bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting. Samen bevatten deze de noodzakelijke informatie en motivering hoe de gemeente bij besluitvorming over gebruik en inrichting van de ruimte omgaat met 'bekende en te verwachten in de grond aanwezige archeologische monumenten' (artikel 38a Monumentenwet). Daarmee is deel B de ruimtelijke uitwerking van het archeologiebeleid in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Toetsing en conclusie
In paragraaf 4.6 wordt inhoudelijk ingegaan op de aanwezige waarden en in paragraaf 3.2 is de vertaling naar de regeling in het voorliggende bestemmingsplan toegelicht.
Bijlage 3 Verkeersgeneratie Onbenutte Percelen En Stikstofdepositie
In paragraaf 4.5.2 (ecologisch onderzoek) is aangeven dat het Krammer-Volkerak, de Brabantse Wal en de Oosterschelde zijn aangewezen in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze gebieden zijn gevoelig voor stikstofdepositie. In het plangebied zijn nog verschillende percelen aanwezig die in de geldende bestemmingsplannen wel een bedrijvenbestemming hebben, maar die nog niet zijn uitgegeven of bebouwd. Het gaat in totaal om 10,6 ha. Ontwikkeling van deze percelen leidt tot de uitstoot van stikstof en mogelijk tot een toename van stikstof op daarvoor gevoelige Natura 2000-gebieden.
Op de onbenutte percelen is de vestiging van bedrijven tot categorie 4.1 mogelijk. Van dit type bedrijven is de verkeersproductie bepalend voor de stikstofdepositie. Op basis van het hiervoor vermelde nog beschikbare areaal aan bedrijventerrein in de geldende bestemmingsplannen is de verkeersgeneratie, die hiermee samenhangt, berekend op basis van gemiddelde weekdagen. De verdeling van de verkeersgeneratie over het wegennet is weergegeven in onderstaande afbeelding.
Figuur 3.1. Verdeling verkeersgeneratie (nu nog) onbenutte percelen.
Geraadpleegde bronnen
- Alterrra, Broekmeyer, M.E.A., Kros, J., Schotman, A.G.M., Kleunen A. van en Wamelink, G.W.W. (2012): Effecten van stikstof op vogelsoorten in vogelrichtlijngebieden in Noord-Brabant. Alterra-rapport 2359;
- Alterra, Dobben, H.F. van (2012): Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000. Alterra-rapport 2397;
- Ministerie van EL&I/EZ (2013): Gebiedendatabase Natura 2000-gebieden (http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=n2k);
- Provincie Noord-Brabant (september 2010): conceptbeheerplan Natura 2000 Brabantse wal;
- Rijkswaterstaat (2009): Doelendocument Natura 2000 Deltagebied;
- Wessels S.C. & A.H. Tuitert (2011): Quick scan invloed stikstofdepositie rijkswegenprojecten op Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten en Beschermde natuurmonumenten, januari 2011, Grontmij, in opdracht van Rijkswaterstaat, Dienst Verkeer en Scheepvaart (DVS);
- www.natura2000deltawateren.nl;
- www.rivm.nl/nl/themasites/gcn/Depositiekaarten;
- www.waarneming.nl.
Bijlage 4 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 4 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 5 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Milieuzonering van horeca-activiteiten
De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door 'gewone' niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom aangesloten bij de systematiek van de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.
Ook voor horecabedrijven bieden de milieuregelgeving en de APV onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op deze regelgeving op de volgende vormen van hinder:
- geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
- (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/parkeerdruk.
Analoog aan de regeling voor 'gewone' bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:
- indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
- onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
- uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.
De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten. Wanneer relevant wordt daar in de plantoelichting apart op ingegaan.
Gehanteerde criteria
Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten bieden de richtafstandenlijsten uit de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:
- de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden; deze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer en de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening hanteren immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen;
- de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.
Categorieën van horeca-activiteiten
Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën):
- 1. 'lichte horeca': Bedrijven die, gelet op hun activiteiten en de aard van de omgeving, overwegend overdag en 's avonds zijn geopend en in hoofdzaak etenswaren en maaltijden verstrekken. Zij veroorzaken hierdoor slechts beperkte hinder voor omwonenden: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat daarbij dus om bedrijven die uit een oogpunt van hinder vooral in rustige woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden vindt mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats. In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:
- subcategorie 1a: qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwelijks van de eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;
- subcategorie 1b: overige lichte horeca: restaurants, pensions en dergelijke;
- subcategorie 1c: bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere hotels;
- 2. 'middelzware horeca': Bedrijven die, gelet op hun activiteiten en de aard van de omgeving, overwegend ook deels 's nachts geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen. Het kunnen ook bedrijven uit categorie 1 zijn die gelet op hun locatie en de aard van hun omgeving delen van de nacht geopend zijn, bijvoorbeeld een snackbar in een centrumgebied;
- 3. 'zware horeca': Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.
Bij de verschillende horecabedrijven zijn de activiteiten die in hoofdzaak worden uitgevoerd richtinggevend voor de categorie-indeling: de hoofdfunctie van het bedrijf wordt ingedeeld met behulp van de Staat van Horeca-activiteiten. Ondergeschikte functies maken onderdeel uit van de hoofdactiviteit en worden niet bij de categorie-indeling betrokken. Zo is het verhuur van ruimtes/zalen bij een café een ondergeschikte activiteit die niet tot andere milieuhinder leidt: voor die ruimtes gelden dezelfde openingstijden als bij de hoofdactiviteit en deze ruimtes zijn in het algemeen beperkt in aantal en omvang. Voor hotels met bar geldt dat de bar in het algemeen een ondergeschikte activiteit betreft die bedoeld is als service richting hotelgasten: een dergelijke activiteit zal in het algemeen geen andere bezoekers aantrekken en leidt als ondergeschikte functie niet tot relevant andere milieueffecten.
Bijlage 6 Qra
Bijlage 7 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 7 Verantwoording groepsrisico
Bijlage 8 Nota Vooroverleg Slabbecoornpolder-welgelegen
Bijlage 8 Nota vooroverleg Slabbecoornpolder-Welgelegen
Bijlage 9 Besluit Gemeenteraad Over Vaststelling Bestemmingsplan
Bijlage 9 Besluit gemeenteraad over vaststelling bestemmingsplan