KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging Projectgebied
1.3 Procedure
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Project En Zijn Omgeving
2.1 Huidige Situatie (Geldende Regelgeving)
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Vooroverleg Intern En Extern
3.1 Intaketafel
3.2 Participatie
3.3 Vooroverleg Ketenpartners
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Algemeen
4.2 Rijksbeleid
4.3 Provinciaal Beleid
4.4 Regionaal Beleid
4.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Gevolgen Voor De Fysieke Omgeving
5.1 M.e.r. Beoordeling
5.2 Duurzaamheid
5.3 Mobiliteit En Parkeren
5.4 Ecologie
5.5 Luchtkwaliteit
5.6 Niet Gesprongen Explosieven
5.7 Geluid
5.8 Bedrijven En Milieuzonering
5.9 Omgevingsveiligheid
5.10 Cultureel Erfgoed En Archeologie
5.11 Bodemkwaliteit
5.12 Water En Riolering
Hoofdstuk 6 Juridisch Kader Tam-omgevingsplan
6.1 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 7 Financiële Haalbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Kostenverhaal
Hoofdstuk 8 Evenwichtige Toedeling Van Functies Aan Locatie
Bijlage 1 Ladderonderbouwing
Bijlage 2 Beeldregieplan Molenvliet
Bijlage 3 Klimaatadaptatie
Bijlage 4 Aanmeldnotitie M.e.r. Beoordeling
Bijlage 5 Notitie Verkeersonderbouwing
Bijlage 6 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 7 Rapport Nader Onderzoek Rugstreeppadden
Bijlage 8 Rapport Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 9 Rapport Historisch Vooronderzoek - Niet Gesprongen Explosieven
Bijlage 10 Rapport Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 11 Bedrijven En Milieuzonering Onderzoek
Bijlage 12 Omgevingsveiligheid
Bijlage 13 Kwantitatieve Risicoanalyse
Bijlage 14 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 15 Advies Oosterschelderegio Archeologisch Samenwerkingsverband
Bijlage 16 Verkennend En Nader Bodemonderzoek (2010)
Bijlage 17 Gecombineerd Bodemonderzoek Molenvlietsedijk
Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen
Artikel 1 Begripsbepalingen
Artikel 2 Aanvullende Begripsbepalingen
Artikel 3 Toepassingsbereik
Artikel 4 Meet- En Rekenbepalingen
Artikel 5 Aanvraagvereisten
Hoofdstuk 2 Functies En Activiteiten
Artikel 6 Agrarisch
Artikel 7 Groen
Artikel 8 Verkeer
Artikel 9 Water
Artikel 10 Wonen
Artikel 11 Woongebied
Artikel 12 Waarde - Archeologie - 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Artikel 14 Algemene Bouwregels
Artikel 15 Algemene Gebruiksregels
Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 17 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht
Artikel 18 Overgangsrecht

TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Molenvlietsedijk, Tholen

Bestemmingsplan - gemeente Tholen

Ontwerp op 27-10-2024 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Aan de noordoostzijde van de toekomstige woonwijk Molenvliet ligt een terrein dat behoort bij de percelen Molenvlietsedijk 19-19a. Oorspronkelijk behoorden de percelen tot een agrarisch bedrijf, momenteel vindt er ook agrarisch gebruik plaats. Hoewel de gemeente bij de planontwikkeling van Molenvliet graag dit perceel had opgenomen in het te ontwikkelen gebied, behoorde dat destijds niet tot de mogelijkheden. Omdat de nieuwe eigenaar van het terrein wel geïnteresseerd is in het omzetten van de agrarische bestemming, is door gemeente en eigenaren gestudeerd op de mogelijkheden. Dat heeft geleid tot een positieve stellingname, waarbij sommige gronden een woonbestemming krijgen en andere ontwikkeld zullen worden tot woningbouw. Om deze ontwikkelingen planologisch mogelijk te maken wordt een Omgevingsplan via TAM-IMRO opgestart en is deze motivering opgesteld.

1.2 Ligging Projectgebied

De ontwikkeling betreft de percelen Molenvlietsedijk 19/19a (kadastraal 2312, 2313 en 1273) en het ongenummerde kavel 1271 (eigendom gemeente). De percelen Eeweg 3 (woonhuis), Molenvlietsdedijk 21 (woonhuis), 25 (woonhuis) en 17a (agrarische schuur, kadastraal 1238) vallen buiten de scope van dit plan. Ook het agrarische perceel kadastraal 1199, op de hoek van de N286-Reimerswaalseweg-Postweg, maakt deel uit van het plangebied.

Het plangebied is te beschrijven als een buurtschap, waarin het agrarische karakter van het verleden nog herkenbaar is. De buurtschap ligt onderaan de Molenvlietsedijk, die langs de oostzijde van het plangebied loopt. Er is afwisselend sprake van grote en kleine kavels en bebouwing bestaande uit woonhuizen en schuren. Er is geen duidelijke ordening aanwezig. De percelen en gebouwen staan ogenschijnlijk willekeurig langs de wegen: de Molenvlietsedijk, Eeweg en een oud pad dat in westelijke richting de landerijen ontsluit.

Ten noorden van het plangebied ligt de provinciale weg N286. In 2023-2024 heeft een reconstructie plaatsgevonden, waarbij een nieuwe op- en afrit is gerealiseerd naar de Molenvlietsedijk.

verplicht

Afbeelding ligging plangebied

1.3 Procedure

Het TAM-IMRO omgevingsplan dient via de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (artikel 16.30 Omgevingswet juncto Afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht) in procedure gebracht te worden. Deze wettelijke termijn is 26 weken, waarin het plan voor 6 weken ter inzage zal gaan.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het proces van het vooroverleg uiteengezet. Hoofdstuk 4 toetst het planvoornemen aan het relevante beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 5 worden de aspecten van de fysieke leefomgeving getoetst waarin ook naar de mogelijke gevolgen naar aanleiding van het planvoornemen worden beschreven. Hoofdstuk 6 bevat het juridisch kader van het TAM-IMRO omgevingsplan. Hoofdstuk 7 beschrijft de financiële haalbaarheid van het plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 8 ingegaan op een algemene conclusie van het planvoornemen in relatie tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL).

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Project En Zijn Omgeving

2.1 Huidige Situatie (Geldende Regelgeving)

2.1.1 Ruimtelijk en functionele situatie

Het plangebied maakt deel uit van de volgende bestemmingsplannen:

  • Buitengebied Tholen, vastgesteld 19-12-2013. De percelen waarop de transformatie van toepassing is (kadastraal 2312, 2313, 1271, 1273) hebben de bestemming Agrarisch, al dan niet met bouwvlak. De percelen Eeweg 3 en Molenvlietsedijk 21 en 25 hebben de enkelbestemming Wonen, waarbij ook de aanduiding kantoor is opgenomen. De percelen Molenvlietsedijk 17A (kadastraal 1238) en kadastraal 1199 hebben de bestemming Agrarisch (zonder bouwvlak). Verder geldt voor het hele plangebied de dubbelbestemming Waarde-Archeologie-2.
  • Molenvliet, vastgesteld 23-03-2023. De percelen waarop de transformatie van toepassing is hebben de enkelbestemmingen Groen, Water en Verkeer met een dubbelbestemming Waarde-Archeologie-2.

2.1.2 (bouw- en gebruiks) mogelijkheden omgevingsplan

In de huidige situatie zijn er in het gebied 4 woningen aanwezig (Molenvlietsedijk 19, 21, 25 en Eeweg 3), waarvan Molenvlietsedijk 19 is bestemd als agrarisch perceel. Op Molenvlietsedijk 17A en 19A zijn schuren aanwezig.


Door de aanpassing van het plangebied wordt ook een gedeelte van het bestemmingsplan Molenvliet aangepast. Dat heeft ook gevolgen voor het woningaantal. Dit wordt toegelicht in paragraaf 2.2.1.

2.2 Toekomstige Situatie

2.2.1 Ontwikkeling

Door de ontwikkeling van de woonwijk Molenvliet gaat het buurtschap deel uitmaken van een groter stedenbouwkundig geheel. Maar het is wenselijk om het karakter van de buurtschap ook in de nieuwe situatie te blijven herkennen: een buurtschap op de rand van Molenvliet. Dit wordt bereikt door:

  • een landschappelijke buffer op te nemen tussen Molenvliet en de buurtschap;
  • een afronding van Molenvliet met voorkanten van woningen naar de landschappelijke buffer;
  • de informele structuur van de buurtschap leidend te laten zijn in de verkaveling en bebouwing (woningen staan niet in dezelfde richting en hebben een landelijk karakter).


In de landschappelijke buffer is ruimte voor water en paden, zodat het een recreatieve functie krijgt voor Molenvliet.

Het aantal woningen in het plangebied is gerelateerd aan het voorziene woningaantal in Molenvliet. Door de aanpassing wordt een gedeelte van het bestemmingsplan Molenvliet aangepast. Dat heeft ook gevolgen voor het woningaantal.

Bestaande situatie - totaal Molenvliet Nieuwe situatie - totaal Molenvliet
3 woningen 3 woningen
1 agrarische bedrijfswoning 1 woning
Planologisch bestemd Molenvliet: 428 Door herbestemming: 418
Molenvlietsedijk 42

Het bestemmingsplan Molenvliet maakt de realisatie van 428 woningen mogelijk. Door de herstructurering komen 10 van deze woningen binnen de plangrens van het TAM-IMRO omgevingsplan Molenvlietsedijk te liggen waardoor dat aantal naar beneden wordt bijgesteld naar 418 woningen. Daarnaast maakt dit plan 32 nieuwe woningen mogelijk. Daarbij worden de 10 woningen vanuit Molenvliet ook toegevoegd aan deze ontwikkeling. Het totaal aantal nieuwe woningen bedraagt 42. Daarnaast wordt 1 agrarische bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning. De andere 3 burgerwoningen blijven gehandhaafd en vallen buiten de scope van het bestemmingsplan. In combinatie met Molenvliet worden in totaal 460 woningen toegevoegd aan Tholen.

2.2.2 Strijdigheden omgevingsplan

Doordat de agrarische bestemming van de kadastrale percelen 1273, 2312 en 2313 komt te vervallen, komen ook de milieucontouren te vervallen. Deze contouren waren van grote invloed op de planvorming van Molenvliet. Er diende rekening te worden gehouden met een contour van 50 meter waarbinnen geen woonbestemmingen konden worden gerealiseerd. In deze contour waren daarom de bestemmingen Groen en Water voorzien, waarin een groot deel van de waterberging van Molenvliet kon worden gerealiseerd.


Met het wegvallen van de contouren bestaat de mogelijkheid om een efficiënter plan te ontwikkelen. Omdat er een behoefte is aan woningbouw en de gemeente zorgvuldig wil omgaan met de beschikbare ruimte, wordt de waterberging op een perceel buiten Molenvliet gerealiseerd. De eerder geprojecteerde bufferzone kan dan worden aangewend voor wonen en (recreatief) landschap. Het gedeelte van de waterberging dat in het plangebied Molenvlietsedijk komt te vervallen, wordt gerealiseerd op het agrarische perceel kadastraal 1199, op de hoek van de N286-Reimerswaalseweg-Postweg. De voordelen:

  • Efficiënt ruimtegebruik van de beschikbare ruimte voor wonen;
  • Toevoegen van een recreatief landschap binnen de wijk Molenvliet;
  • Efficiënte benutting van gronden aan de rand van de kern waarop door de inefficiënte verkaveling geen agrarisch gebruik mogelijk is.


Perceel Molenvlietsedijk 17A (kadastraal 1238) behoudt de bestemming Agrarisch (zonder bouwvlak) en de dubbelbestemming Waarde-Archeologie-2. Op dit perceel van 272 m² vinden geen agrarische activiteiten plaats.

Hoofdstuk 3 Vooroverleg Intern En Extern

3.1 Intaketafel

Het voorliggend plan is niet op de intaketafel behandeld. Het planvoornemen is gewenst vanuit de gemeente en is niet passend in het omgevingsplan. Ook kan het planvoornemen niet met een OPA & BOPA gefaciliteerd worden, waardoor er een planwijziging wordt opgesteld.

3.2 Participatie

Artikel 10.2, lid 2, van het Omgevingsbesluit bepaalt dat bij de voorbereiding van een omgevingsplan het College van Burgemeester en Wethouders overleg voert met belanghebbenden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het concept omgevingsplan.


Bij de totstandkoming van dit plan heeft de gemeente in de periode februari-maart 2024 intensief contact gevoerd met de grondeigenaren en de omwonenden. Het concept stedenbouwkundig plan is daarop aangepast en doorontwikkeld tot een definitief plan (zoals beschreven in paragraaf 2.2.1). Dat plan is vervolgens vertaald naar dit TAM-omgevingsplan. Er heeft derhalve een intensieve vorm van participatie plaatsgevonden voorafgaand aan de formele procedure van dit plan.

3.3 Vooroverleg Ketenpartners

Het planvoornemen wordt in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de ketenpartners provincie Zeeland, waterschap Scheldestromen en veiligheidsregio Zeeland.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Algemeen

De beleidscontext voor het plangebied Molenvlietsedijk wordt gevormd door gemeentelijk, regionaal, provinciaal en landelijk beleid. Onderstaand wordt dit relevante beleid beknopt samengevat, waarna in een conclusie de relevantie van dat beleid wordt beschreven.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Het uitgangspunt van de NOVI is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen nationaal belang. De woningontwikkeling in dit bestemmingsplan is niet strijdig met het rijksbeleid uit de NOVI.

4.2.2 Onderbouwing Ladder

Bureau Stedelijke Planning heeft een rapport opgesteld om het bestemmingsplan Molenvliet te onderbouwen aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Omdat Molenvlietsedijk kan worden gezien als een afronding van de gebiedsontwikkeling heeft dit rapport ook relevantie voor dit plan. Het rapport is als Bijlage 1 bijgevoegd. Deze Ladderonderbouwing heeft betrekking op de periode 2022-2032. De periode van 10 jaar sluit aan op de planhorizon van 10 jaar die gehanteerd wordt in dit TAM-IMRO omgevingsplan. De Ladderonderbouwing is ook bruikbaar voor dit TAM-IMRO omgevingsplan. Er worden immers woningen uit Molenvliet weggenomen en 'overgeheveld' naar het plangebied Molenvlietsedijk.

De gemeente kiest ervoor om geen exacte definitie van het programma op te nemen in dit TAM-IMRO omgevingsplan. Vanzelfsprekend is het de bedoeling dat er een mix aan woningen wenselijk is (sociaal, vrije sector huur, koop in verschillende prijsklassen) met levensloopbestendigheid als uitgangspunt en gericht op het bevorderen van doorstroming. Het TAM-IMRO omgevingsplan maakt daarom de bouw van diverse typen en prijsklassen woningen mogelijk. Aangezien de gronden in eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente sturen op de woningbehoefte. Ook wil de gemeente het programma daarom juist flexibel houden om te kunnen inspelen op de mogelijk wijzigende vraag gedurende de realisatietermijn. Daarom wordt het programma niet in het TAM-IMRO omgevingsplan gefixeerd.

Dashboard ladderruimte Zeeuwse woningmarktregio's

De provincie Zeeland heeft als taak het volgen van de woningmarkt omdat er inzicht nodig is in de ontwikkelingen op de woningmarkt en de provincie hierop kan sturen. Hiervoor heeft de provincie het Dashboard ladderruimte opgericht. Het dashboard laat de woningbouwplannen zien en geeft weer wat voor ladderruimte de regio's hebben.

Uit het dashboard blijkt dat er de 428 woningen van Molenvliet zijn opgenomen in de plancapaciteit van de regio. De 32 woningen die extra worden gerealiseerd zijn hierin (nog) niet meegenomen. Maar uit het dashboard blijkt dat er behoefte is aan 800 woningen en is er ruimte om de extra woningen in Molenvliet te realiseren.

Locatiekeuze

In het voorgaande is onderbouwd dat het plan voorziet in een behoefte aan woningen. Het plangebied behoort in feite bij de uitbreidingslocatie Molenvliet en het programma kan gelet op de omvang niet op een binnenstedelijke locatie van Tholen gerealiseerd worden. Het concreet tot ontwikkeling brengen van locaties binnen bestaand stedelijk gebied kent namelijk grote onzekerheden en gezien de omvang van de noodzaak ook praktische bezwaren. Een goede ruimtelijke ordening betekent dus een lange termijn strategie op de wijze waarop de woningvraag in een gemeente zowel in tijd als locaties correct gerealiseerd kan worden.

De woningvraag kan binnen de voorziene termijn niet binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd. Daarbij wordt binnen de gemeente wel degelijk woningbouw op binnenstedelijke locaties gerealiseerd, waarvan VesteTuin Tholen, Havengebied Sint Annaland of Sint-Maartensdijk goede voorbeelden zijn. Op deze wijze wordt reeds invulling gegeven aan het principe van inbreiden. Daarnaast is het realiseren van een groter aantal woningen voor Tholen Stad binnen bestaand stedelijk gebied niet mogelijk. De ontwikkeling van Molenvliet, inclusief Molenvlietsedijk is nodig om het beoogde aantal woningen te realiseren om het woningtekort tegen te gaan.


Conclusie

Het totaal van het aantal geplande woningen in Molenvlietsedijk past binnen de geconstateerde woningbehoefte van 1099 woningen in de periode 2022-2032 van het onderzoeksgebied. De aantallen woningen binnen het plangebied, en de relatie met de woningaantallen in Molenvliet is toegelicht in paragraaf 2.2.1. Kwalitatief is er Ladderruimte voor 800 woningen in een centrum-dorps woonmilieu. Dit biedt genoeg kwalitatieve ruimte voor de maximaal 460 woningen gecombineerd op de locaties Molenvliet en Molenvlietsedijk. Daarmee is sprake van een zorgvuldige ruimtelijke ordening.

4.3 Provinciaal Beleid

4.3.1 Omgevingsvisie

De omgevingsvisie Zeeland bevat het provinciaal beleid voor ruimte, wonen, milieu, natuur, economie, mobiliteit, cultuur en water.
Ten aanzien van woningbouw vindt de provincie het van belang dat de woonwensen van de Zeeuwse burger centraal staan. Het is van provinciaal belang dat de regionale woningmarkten in Zeeland goed functioneren. Er wordt op regionaal niveau gekozen voor de woningbouwplannen die qua omvang, locatie en type aansluiten bij de woonwensen van de Zeeuwse burger. De regionale woningmarktafspraken worden gemaakt tussen de vijf Zeeuwse woningmarktregio's en in afstemming met woningcorporaties, burgers, ontwikkelaars en werkgevers. De regionale afstemming wordt toegelicht in paragraaf 4.4.


Naast de woningbouwopgave zijn tevens de volgende planologische thema's van belang:

  • Gebieden voor beschermen en versterken bestaande waarden en kwaliteit;
  • Waardevolle leefomgeving: Archeologie;
  • Toekomstbestendige en bereikbare woon- en verblijfsomgeving: stedenbeleid

Gebieden voor beschermen en versterken bestaande waarden en kwaliteit

De provincie beschermt bestaande natuurgebieden en de agrarische gebieden van ecologische betekenis planologisch via de omgevingsverordening. De gemeenten beschermen de bestaande natuurgebieden en de agrarische gebieden van ecologische betekenis via een passende bestemming. Als aantasting van natuurwaarden per saldo onvermijdelijk is (groot openbaar belang, geen alternatief) worden negatieve effecten zoveel mogelijk beperkt (mitigatie) en verlies gecompenseerd. Buiten het plangebied ligt de weg Molenvlietsedijk. De dijk zelf valt buiten de begrenzing van dit plan, dit met uitzondering van het meest noordelijke gedeelte (ter plaatse van het buurtschap). Aldaar blijven de bestaande waarden intact.

Waardevolle leefomgeving: Archeologie

De provincie hecht waarde aan de bescherming van de archeologische en aardkundige bodemwaarde. Voor de bescherming van de archeologische waarden richt de provincie zich op het behoud van terreinen van bekende archeologische waarde en hanteert de provincie een Provinciale Onderzoeksagenda Archeologie Zeeland (POAZ). Het plangebied heeft een archeologisch verwachtingswaarde hoog/middelhoog. Het aspect archeologie wordt in paragraaf 5.10 nader toegelicht.

Toekomstbestendige en bereikbare woon- en verblijfsomgeving: stedenbeleid

In Zeeland komen in de stedelijke gebieden specifieke ruimtelijke, economische en maatschappelijke opgaven samen. Steden met goede voorzieningen en vitale binnensteden zijn belangrijk voor een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat. Ook in Zeeland is een concentratie van voorzieningen in het stedelijk gebied zichtbaar en is er in de woningmarkt meer vraag naar stedelijk wonen. Voor Tholen leidt dit tot verschillende opgaven: verduurzaming en verbetering van de bestaande gebouwen, het accommoderen van de vraag naar stedelijke woonvormen, het op peil houden van het voorzieningenniveau en transformatie van leegstaande gebieden en gebouwen, inclusief cultureel erfgoed. Tevens blijft het nodig om woningbouw te faciliteren. Molenvlietsedijk is in het omgevingsplan momenteel aangeduid als Landelijk gebied.

Conclusie

Het wensbeeld voor Molenvlietsedijk is om een duurzame, groene en veilige wijk te realiseren die aansluit op Molenvliet. Voor wat betreft woningbouw is de realisatie van Molenvliet regionaal afgestemd, en Molenvlietsedijk maakt daarvan deel uit. Wat betreft het thema's 'Gebieden voor beschermen en versterken bestaande waarden en kwaliteit' is dit bestemmingsplan niet strijdig, omdat de aangewezen weg Molenvlietsedijk buiten de begrenzing valt. Het thema 'Waardevolle leefomgeving: Archeologie' is nader toegelicht in paragraaf 5.10. Ten aanzien van het thema 'Toekomstbestendige en bereikbare woon- en verblijfsomgeving: stedenbeleid' is de realisatie van Molenvliet strijdig met de aanwezig als Landelijk gebied. Met de provincie vindt nadere afstemming plaats.

4.3.2 Omgevingsverordening

De omgevingsverordening bevat provinciale regels over de fysieke leefomgeving die voor iedereen gelden. De volgende regels gelden voor het plangebied:

  • Artikel 2.7 Wonen
  • Artikel 2.23 Bestaande natuur


Artikel 2.7 Wonen

In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin een nieuwe kleinschalige woningbouwlocatie in het landelijk gebied wordt toegelaten, moet aannemelijk worden gemaakt dat wordt voldaan aan de in bijlage C bedoelde voorwaarden. Nieuwe kleinschalige woningbouwlocaties in het landelijk gebied, die niet voldoen aan de in bijlage C bedoelde voorwaarden, worden in een bestemmingsplan niet toegelaten. Het planvoornemen voldoet aan de in bijlage C bedoelde voorwaarden


Artikel 2.23 Bestaande natuur

In een bestemmingsplan worden geen bestemmingen aangewezen of regels gesteld die, ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan, mogelijk maken dat de wezenlijke kenmerken of waarden van de in bijlage 9 aangegeven gebieden met de aanduiding Bestaande natuur per saldo significant worden aangetast. Ook mag de bestemming niet leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte van de gronden, of tot een significante aantasting van de samenhang tussen gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Zeeland. Het plangebied ligt in de nabijheid van een zone Bestaande natuur. Deze zone wordt door de realisatie van dit plan niet aangetast.

Conclusie

Het planvoornemen maakt onderdeel uit van een regionaal woningbouwprogramma en sluit bij aan een bebouwd gebied. Het naastgelegen bestaande natuurzone wordt niet negatief aangetast. Hiermee is het planvoornemen niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

4.4 Regionaal Beleid

4.4.1 Visie op Wonen en Leven in West-Brabant, Tholen en de Bevelanden 2030

In deze visie wordt de gezamenlijke analyse van de regio West-Brabant, Tholen en de Bevelanden als woon- en leefregio verwoordt en wordt een realistische aanpak van de problemen die op deze terreinen spelen aangepakt.


Het aantal huishoudens zal nog enkele jaren toenemen. Daarna volgt rond 2030 stagnatie en afname van het aantal huishoudens. De regio vergrijst en mensen wonen langer zelfstandig, eventueel met ondersteuning. Daardoor stijgt de vraag naar aanpasbare en gelijkvloerse woningen. Tegelijk zorgt pensionering voor een daling van het besteedbaar inkomen. Een groot deel van deze mensen woont nu in een koopwoning. Zij zullen bij pensionering niet direct gaan verhuizen naar een huurwoning. De woningmarkt kenmerkt zich door een afnemende behoefte aan sociale huurwoningen en een stabilisatie van ‘goedkope scheefheid’. Vooral kleine één- en tweepersoonshuishoudens huren.

De realisatie van woningbouw in Molenvlietsedijk draagt bij aan de lokale woningbouwopgave. Dit is nader onderbouwd in paragraaf 4.2.2 Onderbouwing ladder. De realisatie vindt gefaseerd plaats, zodat Molenvliet en Molenvlietsedijk voor langere tijd kunnen worden aangewend om invulling te geven aan een specifieke woningvraag. Het tempo van de realisatie wordt afgestemd op de vraag. Het planvoornemen draagt derhalve bij aan het regionaal beleid.

4.4.2 Zeeuwse woondeal

Op 14 februari 2023 informeerde gedeputeerde staten van Zeeland provinciale staten over de vastgestelde Zeeuwse Woondeal. De Zeeuwse Woondeal is een samenwerking tussen de provincie, woningcorporaties, het rijk en de Zeeuwse gemeenten. Bij de Woondeal ligt de nadruk op het stimuleren van voldoende betaalbare extra woningen in de periode 2022-2030, vooral in de vorm van nieuwbouw. Het einddoel van de Woondeal is ervoor zorgen dat er voldoende betaalbare en levensloopbestendige woningen zijn voor alle inwoners van Zeeland. De hoofdlijnen van de Woondeal Zeeland zijn als volgt:

  • Provincie, gemeenten, corporaties e.a. streven naar 16.500 extra woningen in Zeeland in de periode t/m 2030.
  • Het streven is 2/3e van die woningen in de categorie ‘betaalbaar’ te realiseren:
    1. 6.840 sociale huurwoningen
    2. 1.070 middenhuur (tot €1.000 per maand)
    3. 3.460 koopwoningen tot € 355.000
  • Plancapaciteit bruto 21.270 woningen, waarvan 6.800 nultredenwoningen en 795 flexwoningen

Deze cijfers zijn niet in beton gegoten; de voortgang wordt gemonitord en indien nodig worden streefcijfers jaarlijks bijgesteld als veranderingen op de woningmarkt daartoe aanleiding geven. In de Woondeal zijn voor alle Zeeuwse subregio’s sleutelprojecten in beeld gebracht: woningbouwprojecten die essentieel zijn voor versnelling van de bouwproductie en volkshuisvestingsopgave. Dergelijke projecten kunnen lokaal en/of regionaal van belang zijn.

Toetsing aan de woondeal

Het planvoornemen voegt een mix toe van woningbouwcategorieën en extra woningen waardoor het plan bijdraagt aan de Zeeuwse Woondeal. Daarnaast is het plan een uitbreiding van de wijk Molenvliet, waarin ook al een mix van woningen en prijzen is toegestaan.

Conclusie

Het plan voldoet aan de Zeeuwse Woondeal.

4.5 Gemeentelijk Beleid

4.5.1 Toekomstvisie 'Bestemming Tholen' en actualisering 'Tholen 2025'

In de visie verwoordt de gemeente de gewenste ontwikkelingskoers. Om de kwaliteiten 'rust en ruimte' te behouden, moet de 'stedelijke' en recreatieve dynamiek worden gestuurd. Het accent ligt daarbij op het in stand houden, faciliteren, stimuleren en sturen van de eigen dynamiek. De kern Tholen vormt als hoofdkern van het eiland het scharnierpunt tussen de gemeente en de regio. Om draagkrachtafvloeiing voor bepaalde bovenlokale voorzieningen (zwembad, voortgezet onderwijs, et cetera) naar de regio te voorkomen, is het gewenst om deze te concentreren. Tholen-stad is hierbij de aangewezen kern.

Met betrekking tot het thema 'Wonen' wordt gesteld dat behoefte is aan meer woningkwaliteit. Hierbij is het van belang om de markt leidend te laten zijn, zodat zowel voldaan kan worden aan de vraag van de eigen inwoners als aan de woonwensen van nieuwkomers.

De realisatie van Molenvlietsedijk vindt als onderdeel van het plan Molenvliet plaats, al naar gelang de behoefte. Naast de bekende woningtypen (vrijstaand, geschakeld, rij) is er ruimte voor flexibele woonvormen, mantelzorgwoningen. De woningen worden toekomstbestendig en levensloopgeschikt gebouwd. Op deze manier wordt er gebouwd voor de toekomst en is er aandacht voor verschillende inkomensgroepen en doelgroepen. Het planvoornemen zorgt ervoor dat er een kwaliteitsverbetering ten opzichte van de bestaande woningvoorraad plaatsvindt.

4.5.2 Woonvisie 2021-2026

De Woonvisie vormt de basis vormt voor de woningbouw. De hoofddoelstelling betreft het behouden en versterken van Tholen als aantrekkelijke woongemeente voor de huidige inwoners als voor mensen van buiten de gemeente door het faciliteren en stimuleren van inzet voor woonkwaliteit en leefbaarheid in zowel de kernen als het buitengebied.


Bij het bouwen van nieuwe woningen wordt gebouwd naar behoefte. Het is van belang dat het ruimtelijke, rustige en kleinschalige karakter van Tholen behouden blijft. Tevens wordt gestreefd naar gedifferentieerde, evenwichtige wijken met een mix van woonstijlen waarin verschillende groepen kunnen wonen. De gemeente streeft bij nieuwe woningbouwplannen dan ook naar een mix van woningen in zowel de koop, sociale huur- en vrijesectorhuur. waarbij er extra ingezet wordt op het bouwen voor doorstroming. Uitgangspunt bij nieuwbouw is levensloopbestendigheid.


In het planvoornemen is er ruimte voor een breed aanbod aan diverse woningen. De invulling van woningclusters vindt gefaseerd plaats en zorgt voor verschillende soorten woningtypen, woonstijlen en prijsklassen. Dit aspect versterkt het gegeven dat Tholen een aantrekkelijke woongemeente blijft voor een brede groep mensen. Er is ruimte voor een breed aanbod, en bepaalde woningtypen worden op voorhand dan ook niet uitgesloten. Daarnaast zorgen de bestaande en nieuwe landschappelijke structuren in de nieuwe wijk dat de woonkwaliteit en leefbaarheid versterkt worden.

4.5.3 Parapluherziening Woonvormen

De beleidsnota 'Beleid huisvesting internationale werknemers' biedt de kaders voor het faciliteren van huisvesting van internationale werknemers. In de bestemmingsplannen van de gemeente Tholen waren te weinig mogelijkheden om te kunnen sturen op deze huisvesting. Om in de toekomst op een goede wijze te kunnen sturen op de wenselijke vormen van huisvesting heeft de gemeente deze parapluherziening Woonvormen opgesteld.


Waar relevant zijn bepalingen uit de Parapluherziening Woonvormen in dit bestemmingsplan opgenomen.

4.5.4 Parapluherziening Parkeren Tholen

Om een gemeentedekkende regeling te hebben voor parkeren en laden en lossen is de Parapluherziening Parkeren Tholen opgesteld. Dit plan wijzigt alle ruimtelijke plannen in de gemeente op dit onderdeel, met uitzondering van de plannen waar een specifieke regeling is opgenomen voor parkeren.


Waar relevant, zijn bepalingen uit de Parapluherziening Parkeren in dit bestemmingsplan opgenomen.

4.5.5 Welstandsnota

In de Welstandsnota gemeente Tholen zijn algemene welstandscriteria en gebiedsgericht welstandsbeleid voor het bouwen vastgelegd. Voor de realisatie van Molenvlietsedijk wordt aangesloten bij het Beeldkwaliteitsplan van Molenvliet, dat wordt toegepast bij de beoordeling van aanvragen voor een omgevingsvergunning. Dit plan is als Bijlage 2 opgenomen, zodat bij toetsing kan worden geverifieerd of aan de regels wordt voldaan.

4.5.6 Groenplan 2024-2028

De gemeente heeft haar groenbeleid integraal opgenomen in het beleidsplan 2024-2028 'gezond groen'. In het groenplan is de lange termijn onderhoudsvisie en zijn de keuzes voor de aanleg van openbare groenstructuren in en direct om de kernen weergegeven. Centraal staat de grote meerwaarde van groen voor de inwoners. De aanleg van openbaar groen nodigt uit tot wandelen, spelen, recreatie en educatie. Groen verzacht plaatselijk de effecten van klimaatverandering door het verminderen van hittestress in de bebouwde omgeving en het verminderen van het risico op wateroverlast. Planten en bomen hebben een positief effect op het verblijfsklimaat in de bebouwde omgeving, doordat ze zorgen voor verkoeling, fijn stof filteren en zuurstof produceren. Met name in de randen van de kernen draagt de aanplant van robuuste landschapselementen bij aan het versterken van de contactkwaliteit tussen de kernen en het buitengebied. Groenelementen dragen bij aan het vergroten van biodiversiteit en de natuur- en belevingswaarde binnen de bebouwde omgeving. Uitgangspunten zijn de hoeveelheid verharding beperken, klimaatadaptief inrichten en beheren, aantrekkelijk en beleefbaar groen realiseren dat vitaal is en divers. Dit groen is in de buurt, makkelijk te bereiken en toegankelijk. De gemeente streeft na dat deze groenstructuren onderling verbonden worden tot een groen netwerk en wil dat netwerk verder versterken samen met inwoners, door (gevel)tuinen. In het stedenbouwkundig raamwerk voor Molenvliet, dat ook is benut voor Molenvlietsedijk, is rekening worden gehouden met de volgende uitgangspunten:

  • De Bent: aanbrengen groenzone als overgang Tholen en buitengebied;
  • Molenvlietsedijk: boomstructuur versterken tot dubbele boomstructuur van linden (N.B. de dijk behoort niet tot het plangebied, maar wordt volledigheidshalve hier genoemd);
  • Hoofdontsluitingsroute voorzien van doorgaande boomstructuur 1e grootte;
  • Wijkontsluitingsroute voorzien van doorgaande boomstructuur 2e grootte;
  • Woonstraten voldoende groen en klimaatbestendig inrichten. Ook in de buurten ruimte bieden aan monumentale bomen.

verplicht

Kaart met streefbeelden voor de kern Tholen uit het beleidsplan Groen 2024-2028

Gewenste groenstructuur

  • Het groenbeleid heeft als doel om de waarden van groen te behouden en te vergroten. In het stedenbouwkundig plan voor Molenvliet/Molenvlietsedijk worden de waarden van landschap en groen versterkt;
  • Het groenbeleid vraagt aandacht voor cultuurhistorische waarden: historische patronen versterken of opnieuw zichtbaar maken en (toekomstige) monumentale bomen behouden. Daartoe is in hoofdstuk 3 van deze Nota van uitgangspunten onderzoek gedaan naar de cultuurhistorische waarden om eventueel aanwezige cultuurhistorische (groene) waarden die nog zichtbaar zijn te behouden of oude patronen opnieuw zichtbaar te maken;
  • Voor de vertaling wordt verwezen naar de toelichting bij het bestemmingsplan Molenvliet.

Specifieke kaders voor openbaar groen:

  • Hoofdontsluitingsroute voorzien van een doorgaande boomstructuur van de 1e grootte;
  • Wijkontsluitingsroute voorzien van een doorgaande boomstructuur van bomen van de 2e grootte;
  • Woonstraten voorzien van voldoende groenvoorziening voor een prettig woon- en verblijfklimaat. Een inrichting die past bij de doelstelling om de openbare ruimte klimaatbestendig te laten zijn. Dat vraagt om een inrichting die in het bijzonder de extremen qua hitte kan dempen en hevige regenval kan opvangen.
  • Aandacht voor natuur en biodiversiteit en ecologische waarden;
  • Beplantingen langs wegen in de wijken mogen qua soortkeuze afwijken van de landschappelijke beplantingen die langs de hoofdontsluitingsroutes worden aangeplant;
  • In de wijken mag de soortkeuze meer uitheems zijn; gericht op sierwaarde en gebruiksgemak. Aandacht voor de toepassing van soorten die passen bij het doel om de biodiversiteit te verhogen, in het bijzonder gericht op bijen en vlinders.

4.5.7 Duurzaamheid en klimaat

De gemeente heeft nog geen specifiek beleid op het gebied van duurzaamheid en klimaatadaptatie. Wel heeft Tholen de ambitie om het gebruik van fossiele brandstoffen een halt toe roepen en om te schakelen naar het gebruik van schone warmtebronnen. Daarvoor moet de gemeente deze schone warmtebronnen eerst ontwikkelen. Maar welke bronnen de inwoners kunnen gebruiken en hoe ze daarmee uiteindelijk de woningen verwarmen, warm kunnen blijven douchen en kunnen koken moet nog worden uitgezocht. Met een Transitievisie Warmte onderzoekt de gemeente op hoofdlijnen welke mogelijkheden er zijn. Deze Transitievisie Warmte is nog niet vastgesteld. In het planvoornemen wordt op voorhand al rekening gehouden met het tot stand brengen van een duurzame en klimaatadaptieve woonwijk. Dit wordt in paragraaf 5.2 verder toegelicht.

4.5.8 Waterhuishouding

De afweging van de diverse waterbelangen is geborgd in diverse plannen, wetten en beleidsdocumenten. De belangrijkste plannen en wetten op Europees- Rijks- en Provinciaal niveau zijn:

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)
  • Nationaal:
  • Nationaal Waterprogramma (NWP)
  • Waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet.
  • Provinciaal:
  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Gelet op de aard van het bestemmingsplan wordt niet uitputtend ingegaan op deze beleidsdocumenten. Omdat het plan is afgestemd met de provincie kan worden verondersteld dat er geen Europese, nationale of provinciale belangen in het geding zijn.

Waterschap

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. Eventuele opmerkingen van de waterbeheerder worden meegenomen in de totstandkoming van de definitieve versie.

Waterschapsbeleid

Waterschap Scheldestromen is verantwoordelijk voor het beheer van het binnendijkse oppervlaktewater in Zeeland. Doel van het waterbeheer is het bereiken en in stand houden van een goede toestand van dit oppervlaktewater, zowel wat de waterkwaliteit betreft als de waterkwantiteit. Voor het plangebied van dit bestemmingsplan is het plan van het voormalige waterschap Zeeuwse Eilanden van toepassing. Het gaat hierbij om 'integraal waterbeheer': waterzuiveringsbeheer en watersysteembeheer.

Het waterschap streeft met het beleid, beheer en onderhoud naar een optimale status en aanwezigheid van oppervlaktewater en grondwater, dat van geschikte kwaliteit is voor mens en omgeving. Dit wordt bereikt met veilige en duurzame systemen voor wateraanvoer, -afvoer en -berging. Het waterschap draagt zorg voor een veilig en goed bewoonbaar gebied met gezonde en duurzame watersystemen. Recreatief medegebruik en 'beleving' van het water hebben daarbij ook de aandacht.

Gemeente

In deel 1 en 2 van het Water- en Rioleringsprogramma 2023-2027 heeft de gemeente Tholen in samenwerking met Waterschap Scheldestromen in beeld gebracht welke keuzes zijn gemaakt op het gebied van water en wat er wordt gedaan om ook in de toekomst te kunnen rekenen op een duurzaam, veilig en gezond watersysteem. De gemeente streeft de volgende doelen na voor de riolering in het stedelijk gebied:

  • Zorgen voor de inzameling van stedelijk afvalwater;
  • Zorgen voor het transport van stedelijk afvalwater;
  • Zorgen voor de inzameling van regenwater (voor zover niet door particulier);
  • Zorgen voor de verwerking van ingezameld regenwater;
  • Voorkomen dat bij extreme neerslag het regenwater afkomstig van openbaar gebied leidt tot schade aan/in woningen of gebouwen. Hierbij wordt getoetst aan een kortdurende bui (bui Tholen) met een herhalingstijd van 100 jaar. In verband met de klimaatverandering zal de intensiteit van een bui met een herhalingstijd van eens in de 100 jaar toenemen. Door hier rekening mee te houden in berekeningen, houden we de klimaatverandering bij;
  • Een doelmatig en duurzaam beheer van het rioleringssysteem op basis van levenscycluskosten, waarbij een goede afweging wordt gemaakt tussen investerings- en exploitatiekosten; en
  • Het verhogen van de circulariteit binnen de rioleringszorg met als doel de vermindering van de CO2-uitstoot en hergebruik van materialen.

De gemeente streeft voor het grondwater de volgende doelen na:

  • Zorgen dat (voor zover mogelijk) het grondwater de bestemming van een gebied niet structureel belemmert; en
  • Een doelmatig beheer van het grondwatersysteem op basis van levenscycluskosten, waarbij een goede afweging wordt gemaakt tussen investerings- en exploitatiekosten.

De gemeente streeft voor oppervlaktewater de volgende doelen na:

  • De aanvoer van zoetwater naar Tholen en Sint Philipsland blijft behouden voor de landbouw en diverse functies in het stedelijk gebied;
  • Voor het einde van de planperiode heeft er een optimalisatieslag ten aanzien van het beheer en onderhoud van de waterlopen in het bebouwde gebied van de gemeente Tholen plaatsgevonden die is vastgelegd in een door het waterschap en de gemeente gezamenlijk gedragen onderhoudsprogramma;
  • Voor iedere waterloop in het bebouwde gebied van de gemeente Tholen is een specifiek streefbeeld beschikbaar ten aanzien van de inrichting en onderhoud van de waterloop afhankelijk van zijn functie;
  • Het Water- en Rioleringsprogramma Tholen geeft expliciet weer hoe haar relatie is met de aanpalende beleidsvelden, waaronder in ieder geval de rioleringszorg, de gemeentelijke grondwaterzorgplicht, recreatie (waar onder sportvisserij), gemeentelijke havens en bluswatervoorzieningen; en
  • Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de bovenstaande doelen zodanig ingevuld dat de resultaten daarvan in de Omgevingsvisie, het Omgevingsprogramma en het Omgevingsplan kunnen worden opgenomen.

Hoofdstuk 5 Gevolgen Voor De Fysieke Omgeving

5.1 M.e.r. Beoordeling

Plannen en activiteiten kunnen nadelige gevolgen hebben voor het milieu. De milieueffectrapportage (MER) is een procedure met als hoofddoel om het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten. In afdeling 16.4 van de Omgevingswet en Bijlage V bij het Omgevingsbesluit is geregeld dat in zulke gevallen een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten. Een (TAM-IMRO) omgevingsplan kan plan m.e.r.-plichtig zijn. Daarnaast kan een plan ook m.e.r.-plichtig zijn als er een concreet (bouw)plan ter uitvoering ligt.

De m.e.r. procedure is uitsluitend van toepassing op projecten die voorkomen in Bijlage V van het Omgevingsbesluit. Indien kan worden aangetoond dat het project geen onderdeel uitmaakt van Bijlage V van het Omgevingsbesluit, dan is de procedure niet van toepassing. In de eerste kolom staat de omschrijving van projecten. In de vierde kolom staan de besluiten waarvoor de mer-verplichtingen gelden, waaronder het omgevingsplan. De volgende stappen worden doorlopen om te bepalen of een project, project-mer-(beoordelings)plichtig is:

  1. project J11, de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject


Het beoogde bouwplan behelst de realisatie van maximaal 42 woningen. In combinatie met het beoogde bouwplan voor Molenvliet behelst het de realisatie van maximaal 460 woningen. In de mer-beoordeling van Molenvliet is reeds onderbouwd dat de impact op het milieu van kleine tot geen invloed zijn. Door de geringe uitbreiding van maximaal 42 woningen is de beoogde ontwikkeling daarom niet PLAN m.e.r.-plichtig.

Ondanks het voorgaande betekent dit concreet dat het bevoegd gezag dient na te gaan of de beoogde activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Hiervoor is een aanmeldnotitie opgesteld, zie Bijlage 4.

De uitkomst van de m.e.r.- beoordeling is dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en de locatie van het project die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

5.2 Duurzaamheid

Ook Tholen heeft te maken met de effecten van klimaatverandering, het duurzaamheidsvraagstuk en de energietransitie. De ambitie is er om oplossingen te bieden voor huidige en toekomstige klimatologische problemen en een bijdrage te leveren aan een gezond en duurzaam Tholen. Molenvliet biedt een kans om nieuwe oplossingen uit te proberen en vorm te geven aan de toekomst. Het ontwerp voor Molenvliet wordt gezien als een verkenning naar de doelen, ambities en mogelijke maatregelen. De Nota Klimaatadaptatie is als Bijlage 3 bijgevoegd waarbij diverse maatregelen en ambities in beeld worden gebracht en geeft de visie op een klimaatadaptieve gebiedsontwikkeling in Molenvliet. Voor het TAM-IMRO omgevingsplan Molenvlietsedijk wordt er met het ontwerp aangesloten bij dat van Molenvliet op de gebieden klimaatverandering, duurzaamheid en energietransitie.

Klimaatadaptieve wijk

Extreme weersomstandigheden gaan vaker voorkomen. Hierdoor valt bijvoorbeeld in kortere tijd zodanig veel neerslag, dat de omgeving het overtollige water niet goed kan afvoeren. Ook andere weersextremen zoals langdurige droogte komen vaker voor. Enkele uitdagingen bij extreme wateroverlast zijn de begaanbaarheid van de wegen voor hulpdiensten en overlast voor woningen en bedrijven in kwetsbare gebieden. In een klimaatadaptieve wijk wordt de omgeving klimaatrobuust ingericht, rekening houdend met:

  • Duurzame waterhuishouding: een slim watersysteem met een grotere bergingscapaciteit kan wateroverlast voorkomen, water leveren in tijden van droogte en verkoeling brengen. De uiteindelijke bergingscapaciteit wordt bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan nader in beeld gebracht. Wel wordt op voorhand aangegeven dat mechanisch rondpompen van water ongewenst is (onderhoud), maar bijvoorbeeld een windmolentje wel kan werken. Waterafvoer via de straat mag geen schade veroorzaken;
  • Droogte: De inrichting van het plangebied is afgestemd op het toekomstige grondwaterpeil en de zoetwater beschikbaarheid tijdens droogte;
  • Hittestress: aandacht voor aangepast bouwen (isolatie, kleuren, overstekken) en aandacht voor de openbare ruimte (voldoende schaduw, looproutes, vasthouden van (verkoelend) water in de buurt);
  • Circulaire economie: 'een ontwikkeling die ook voor toekomstige generaties van toegevoegde waarde is en die spaarzaam omgaat met grondstoffen.' Er wordt onderzocht of principes van de circulaire economie kunnen worden toegepast;
  • Slimme mobiliteit: De padenstructuur voor langzaam verkeer kan het autoverbruik verminderen. Aanleggen van een geschikte laadinfrastructuur voor elektrische auto's.
  • Duurzame gebouwen en energie: het energiegebruik en energieproductie worden belangrijke onderdelen van duurzaamheid. Gebouwen worden duurzaam gebouwd en houden rekening met het watervraagstuk.


Verduurzaming van de woningvoorraad

Ten aanzien van het verduurzamen van de woningvoorraad wordt aangesloten bij de regelgeving zoals die in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) is opgenomen.

Circulaire economie

In de actualisatie van de duurzaamheidsdoelen zal grondstoffentransitie een grotere rol gaan spelen. Grondstoffen worden schaarser, kostbaarder en daardoor strategisch belangrijk. Een grondstoftransitie is, analoog aan de keuze voor een energietransitie, noodzakelijk en daardoor zal er steeds vaker worden gestreefd naar het kortsluiten van de kringlopen van reststromen. Preventie, hergebruik en recycling zijn manieren om grondstoffen efficiënter en duurzamer te benutten, terwijl verbranding en vergisting bijdragen om een deel van de energie terug te winnen.


Energie

Molenvlietsedijk zal de komende jaren stapsgewijs met Molenvliet worden gerealiseerd. Ondertussen gaan de innovaties op het gebied van energie ook door (NOM, BENG / WENG). Dergelijke innovaties zullen in de loop van de tijd in de wijk worden geïntroduceerd. Woningen worden uitgevoerd conform de dan geldende weten regelgeving.

In de Woonvisie is opgenomen dat De Gemeentelijke Praktijk Richtlijn (GPR) wordt als indicator voor duurzaamheid gehandhaafd, waarbij voor nieuwbouwwoningen wordt gestreefd naar een GPR van 7,0. Als hieraan niet kan worden voldaan, wordt in overleg met initiatiefnemers bekeken wat wel mogelijk is.

5.3 Mobiliteit En Parkeren

5.3.1 Mobiliteit

Iv-Infra b.v. heeft voor Molenvliet een notitie opgesteld die de verkeerskundige gevolgen op het gebied van bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid beschrijft. Omdat het planvoornemen aan de Molenvlietsedijk een gering aantal verkeersbewegingen met zich meebrengt kan dit verkeersonderzoek gebruikt worden voor het nieuwe planvoornemen. Dit rapport is als Bijlage 5 bijgevoegd. Een aantal van de voorgestelde maatregelen in de notitie zijn al uitgevoerd / gerealiseerd. Hierdoor staan een aantal onderdelen in die al gewijzigd zijn in de feitelijke situatie.


Verkeersgeneratie Molenvliet

Op basis van CROW-publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren’ is de verkeersgeneratie van de woningen in Molenvliet bepaald. Aangezien het exacte aantal woningen per type nog niet bekend is, is de verkeersgeneratie gebaseerd op de kencijfers voor woongebieden. Het aantal te bouwen woningen bedraagt 460, waardoor de verkeersgeneratie van de wijk Molenvliet uitkomt op 2.996 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. Op een gemiddelde werkdag resulteert dit in 1.498 ingaande voertuigen en 1.498 uitgaande voertuigen. Omdat sprake is van een indicatie, worden deze getallen afgerond naar 3.000 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal (1.500 inkomend en 1.500 uitgaand).


Extra ontsluiting op N286: verandering routekeuzes verkeer Tholen en Molenvliet

Het blijkt dat de nieuwe aansluiting zorgt voor een verandering van de routekeuze van het verkeer van/naar Tholen. Het verkeer uit de wijken aangrenzend aan de Molenvliet/Molenvlietsedijk krijgt via deze aansluiting een directere route naar N286. Dit leidt tot een afname van de intensiteiten op gebiedsontsluitingswegen van Tholen (Postweg, Ten Ankerweg en Grindweg). Het onderzoek naar de gewenste vormgeving van deze aansluiting is als Bijlage 5 bijgevoegd. De extra ontsluiting is reeds gerealiseerd en in gebruik genomen.

Interne verkeersafwikkeling

Uitgangspunt bij de ontwikkeling van Molenvliet is de realisatie van een ‘binnenring’ tussen de Burgemeester van Boeijenstraat en de Molenvlietsedijk. Met deze binnenring wordt beoogd verkeer vanuit Stadszicht via Molenvliet richting de N286 te laten rijden. Hiermee krijgt de binnenring een ontsluitende functie, waardoor extra verkeer gebruik zal gaan maken van de binnenring.


Kruispuntvorm Molenvlietsedijk – Binnenring Molenvliet

Voor een goede en veilige verkeersontsluiting van Molenvliet is het van belang dat de gekozen kruispuntvorm aansluit bij de functie en vorm van de kruisende wegen en het kruispunt daarnaast voldoende afwikkelingscapaciteit heeft. De gemeente heeft vanuit verkeersveiligheidsoogpunt als eis gesteld dat de binnenring met een rotonde aansluit op de Molenvlietsedijk. Een enkelstrooksrotonde heeft voldoende capaciteit om de verwachte verkeersvraag af te wikkelen.


Interne verkeersveiligheid

De verwachte intensiteiten op de Binnenring blijven binnen de grenzen voor een leefbare straat waarin verblijven centraal staat. Weggebruikers hebben als gevolg hiervan voldoende mogelijkheid tot het uitwisselen en oversteken van de straat. In combinatie met langzame kwetsbare verkeersdeelnemers is het gewenst dat de snelheid van kruisend verkeer zo laag mogelijk ligt. Bij de verdere uitwerking van het plan dient hier rekening mee gehouden te worden.


Externe verkeersafwikkeling

Het gereedkomen van de derde ontsluiting van Tholen op de N286 zorgt voor een routekeuzeverandering van het verkeer van/naar Tholen. Het verkeer uit de wijken aangrenzend aan de Molenvlietsedijk krijgt via deze aansluiting een directere route naar N286. Dit leidt tot een afname van de intensiteiten op gebiedsontsluitingswegen van Tholen (Postweg, Ten Ankerweg en Grindweg). De kruispunten/rotondes op deze gebiedsontsluitingswegen worden hierdoor minder zwaar belast.

Verkeer van en naar Molenvliet zal ook voornamelijk georiënteerd zijn op de N286, waardoor alleen het noordelijke deel van de Molenvlietsedijk een verkeerstoename te verwerken krijgt. Een eventuele verkeerstoename voor de omliggende wegvakken valt conform het gemeentelijke beleid binnen de gestelde normen.


Externe verkeersveiligheid

Doordat verkeer uit Molenvliet voornamelijk op de N286 georiënteerd zal zijn, heeft Molenvliet niet/nauwelijks negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid op de omliggende wegvakken.


Conclusie

Er zijn geen belemmeringen op het gebied van verkeer.

5.3.2 Parkeren

  • Toepassing parkeernormen conform de Parapluherziening Parkeren Tholen;
  • Wijkontsluitingsweg( secundair): Parkeren vindt plaats op eigen erf of aangewezen parkeerplaatsen;
  • Woonstraat (tertiair): Parkeren dient plaats te vinden op straat of op de daarvoor aangewezen parkeerplaatsen.

5.4 Ecologie

5.4.1 Quickscan

Econsultancy heeft in het plangebied een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd voor het plangebied Molenvliet. Het rapport is als Bijlage 6 bijgevoegd. In dit onderzoek is het plangebied voor Molenvlietsedijk ook meegenomen en zijn er geen significante veranderingen geweest in het gebied waardoor het onderzoek nog steeds bruikbaar is voor dit gebied en plan. Verder wordt in de planning van het hele plan van Molenvliet hier naar verwachting pas gebouwd in 2028. Vooruitlopend op de daadwerkelijke werkzaamheden in 2027/2028 wordt dan opnieuw een quickscan uitgevoerd.

Toetsing aan soortenbescherming
Broedvogels
Jaarrond beschermd broedvogels

Om vast te stellen of er broedgevallen van de huismus op de onderzoekslocatie aanwezig zijn dient een onderzoek uitgevoerd te worden tijdens het broedseizoen. Er moet worden vastgesteld of zich in de te kappen bomen en in de bomen binnen 75 meter van de onderzoekslocatie zich nesten van buizerd bevinden. Indien dit het geval is zal er ten aanzien van de ingreep een alternatieve afweging gemaakt moeten worden. De aanwezigheid van soorten als de slechtvalk, gierzwaluw, boomvalk, havik, ransuil, sperwer, wespendief en grote gele kwikstaart zijn uit te sluiten in het gebied.


Overige broedvogels

Voor de algemene broedvogelsoorten die zijn te verwachten, geldt dat, indien het groen buiten het broedseizoen wordt verwijderd, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. Artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming (Het is verboden nesten te beschadigen, te vernielen of weg te nemen) is van toepassing. Voor het uitvoeren van eventuele werkzaamheden wordt geadviseerd om paragraaf 6.1.2 in Bijlage 6 te raadplegen.


Vleermuizen

De eventueel te slopen bebouwing en een deel van de bomen zijn in principe geschikt als verblijfplaats voor gebouw- en/of boombewonende vleermuizen. De sloop van de bebouwing en verwijdering van de bomen zou in geval van aanwezigheid van een verblijfsfunctie van vleermuizen kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming. De plannen zullen echter geen aantasting van belangrijk foerageerhabitat vormen en doordat lijnvormige elementen ontbreken op de onderzoekslocatie, worden er geen potentiële vliegroutes verstoord. Gelet op de geschiktheid van de onderzoekslocatie voor vleermuizen, zal aanvullend onderzoek noodzakelijk zijn om de daadwerkelijke functie van het gebied voor vleermuizen te kunnen vaststellen.


Overige zoogdieren

De onderzoekslocatie vormt geschikt habitat voor een aantal soorten grondgebonden zoogdieren zoals egel, mol, konijn, haas en (woel)muissoorten. Voor de te verwachten soorten geldt, op grond van het provinciale soortenbeleid, bij ruimtelijke ontwikkelingen echter een vrijstelling, waardoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Het is echter in het kader van de zorgplicht wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen.


Reptielen, amfibieën en vissen

Op de onderzoekslocatie is geen geschikt habitat voor reptielen aanwezig.

Tijdens werkzaamheden kan de onderzoekslocatie een geschikt zomer- en winterhabitat bieden voor de rugstreeppad. Derhalve moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van beschermde amfibieën op de onderzoekslocatie. Hierdoor wordt nader onderzoek met betrekking tot de rugstreeppad noodzakelijk geacht.

De onderzoekslocatie vormt tevens geschikt water- en landhabitat voor algemene amfibieënsoorten als kleine watersalamander, bruine kikker en gewone pad. Voor de te verwachten soorten geldt, op grond van het provinciale soortenbeleid, bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de Wet natuurbescherming, waardoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Het is echter in het kader van de zorgplicht wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen.

Bij het dempen van de watergangen zullen zonder maatregelen vissen worden gedood, hetgeen een overtreding van de Wet natuurbescherming inhoudt. Voor de te verwachten vissoorten geldt de zorgplicht.


Ongewervelden en vaatplanten

Beschermde soorten libellen, vlinders, plantentsoorten en overige soorten zijn op de onderzoekslocatie niet te verwachten.


Toetsing aan gebiedenbescherming

Natura 2000

De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Oosterschelde, bevindt zich op circa 2,4 kilometer afstand ten zuidwesten van de onderzoekslocatie. Er wordt geadviseerd een stikstofonderzoek door middel van een AERIUS-berekening te laten uitvoeren. Dit aspect wordt in paragraaf 5.4.3 toegelicht.

Natuurnetwerk Nederland

De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Zeeland. Het meest nabijgelegen Natuurnetwerk Zeeland (Molenvlietsedijk) bevindt zich circa 10 meter ten oosten van de onderzoekslocatie (zie afbeelding).

verplicht

Afbeelding ligging onderzoekslocatie ten opzichte van het Natuurnetwerk Zeeland

Initiatiefnemers van ingrepen binnen of in de directe nabijheid (binnen 100 meter) van het Natuurnetwerk Zeeland dienen de effecten van de ingreep op kernkwaliteiten en omgevingscondities te onderzoeken en te toetsen middels “Nee-tenzij toetsing”, of de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Zeeland niet negatief beïnvloed worden. De voorgenomen plannen zullen de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Zeeland naar verwachting aantasten door de toename van verkeer behorend bij de woningen. Hierbij zal het Natuurnetwerk Zeeland worden doorkruist.


Houtopstanden

De zwarte elzen lijken binnen de bebouwde kom te staan en vallen naar alle waarschijnlijkheid dus niet onder de definitie houtopstanden als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. De berkenrij in combinatie met rij naaldbomen betreffen mogelijk meer dan 20 bomen en indien deze niet op een erf staan vallen deze bomen waarschijnlijk wel onder de definitie houtopstanden. Geadviseerd wordt om navraag te doen bij de gemeente Tholen over het al dan niet noodzakelijk zijn van een omgevingsvergunning en of voor de te vellen houtopstanden een meldingsplicht en herplantplicht geldt conform artikel 4.2 en artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.


Conclusie

Er is nader onderzoek nodig naar de aanwezigheid van huismus, buizerd, vleermuizen en rugstreeppad. Hierbij kan worden aangetekend dat nader onderzoek voor de rugstreeppad is uitgevoerd, zie paragraaf 5.4.2. Met betrekking tot huismus, buizerd en vleermuizen is van belang dat het plangebied momenteel nog enkele gebouwen en oude opstallen bevat. Ook is nog niet duidelijk of alle bomen behouden blijven. Nader onderzoek naar deze soorten is dan ook nodig aangezien er sprake is van eventueel te slopen gebouwen of te kappen bomen. Voor de overige soorten geldt aandacht voor zorgplicht.

Met betrekking tot gebiedsbescherming van het Natuurnetwerk Zeeland zijn ten aanzien van de voorgenomen plannen mogelijk negatieve effecten te verwachten. Geadviseerd wordt om een nadere toets uit te voeren over de effecten van de ontwikkeling op het NNZ (afwegingszone van 100 meter). In de Omgevingsverordening Zeeland is bepaald dat de afwegingszone van 100 meter (art. 2.27) niet van toepassing is bij binnendijken. De toetsing is niet van toepassing voor het bestemmingsplan Molenvliet, maar wel voor de beoogde aansluiting van de Molenvlietsedijk op de N286. Deze is reeds in gang gezet.


Het is onderzoeker onduidelijk of voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning noodzakelijk is, of dat een meldingsplicht en herplantplicht volstaan. Hierbij kan worden aangetekend dat bestaande bomenrijen in het plangebied blijven staan. Indien verwijdering alsnog aan de orde komt zal nader onderzoek moeten uitwijzen of dat dan mogelijk is binnen de geldende natuurwetgeving en gebruikelijke zorgvuldigheid.

5.4.2 Nader onderzoek Rugstreeppadden

Econsultancy heeft in opdracht van Gemeente Tholen een aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van rugstreeppadden. Een significant belang van de onderzoekslocatie voor de rugstreeppad kan naar aanleiding van de onderzoeksresultaten redelijkerwijs worden uitgesloten. Het onderzoek is als Bijlage 7 bijgevoegd.

5.4.3 Stikstofdepositie

PM nog in toevoegen onderzoek stikstofdepositieonderzoek

5.5 Luchtkwaliteit

Econsultancy heeft in het plangebied een onderzoek verricht naar de luchtkwaliteit. Het rapport is als Bijlage 8 bijgevoegd.

Toets NIBM

De categorie woningbouw is opgenomen in bijlage 3A van de Regeling NIBM. De NIBM-grens voor woningbouwlocaties is kleiner of gelijk aan 1.500 (netto) woningen met een ontsluitingsweg. Met onderhavig plan wordt de realisatie van 42 woningen voorzien. Het plan zal ook in combinatie met het planvoornemen voor Molenvliet de NIBM-grens uit de regeling niet overschrijden en derhalve niet in betekenende mate bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Verdere toetsing voor het plan is niet noodzakelijk.

Beoordeling concentraties stoffen

Met behulp van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland1 is beoordeeld of er ter hoogte van het plan sprake is van een (dreigende) overschrijding van luchtverontreinigende stoffen. In de onderstaande tabel zijn voor de jaren 2021 en 2030 voor de relevante stoffen de concentraties en de grenswaarden weergegeven.

verplichtTabel luchtkwaliteit 2021 en 2030


Uit de resultaten blijkt dat er geen sprake is van een (dreigende) normoverschrijding. Voor de concentraties verontreinigende stoffen ter plekke van de te realiseren woningen wordt ruim voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.


Conclusie
Er zijn geen belemmeringen voor het planvoornemen vanuit het aspect luchtkwaliteit.

5.6 Niet Gesprongen Explosieven

REASeuro heeft voor het plangebied Molenvliet een Historisch Vooronderzoek- Niet Gesprongen Explosieven (HVO-NGE) uitgevoerd. Dit rapport is als Bijlage 9 bijgevoegd. Het onderzoeksgebied betreft een straal van 350 meter rond het werkgebied om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van de omgeving van het werkgebied ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Er is een groter onderzoeksgebied gehanteerd om zo aan te sluiten bij een eerder onderzoek uit 2017 ten westen van het voorliggend onderzoek. Het plangebied Molenvlietsedijk valt binnen het onderzoeksgebied.


Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een NGE-Risicogebied binnen het onderzoeksgebied. Dit NGE-Risicogebied is afgebakend naar aanleiding van geallieerde artilleriebeschietingen binnen het onderzoeksgebied op 30 oktober 1944. Er worden één tot enkele verschoten stukken geschutmunitie van de kalibers 17- en 25-ponder verwacht binnen het onderzoeksgebied. De maximale penetratiediepte van 1,5 meter is indicatief en dient in een PRA-NGE nauwkeuriger vastgesteld te worden.


Conclusie

Er is sprake van een NGE-Risicogebied binnen het onderzoeksgebied. Het advies is om een Projectgebonden Risicoanalyse-Niet Gesprongen Explosieven (PRA-NGE) te laten uitvoeren. Om een PRA-NGE te kunnen uitvoeren, is een uitgewerkt (concept) ontwerp van de in het gebied geplande projecten noodzakelijk.

5.7 Geluid

In het kader van de ruimtelijke onderbouwing van het vastgestelde bestemmingsplan Molenvliet is een akoestisch onderzoek naar de effecten van wegverkeers- en industrielawaai uitgevoerd. Het plangebied voor de Molenvlietsedijk is hierbij meegenomen, op de geluidsbelasting op de gevels na.

Voor wegverkeerslawaai betreft dit het geluid veroorzaakt door het verkeer op de N286, de Molenvlietsedijk, de 'Binnenring' en de Eeweg. Vanwege industrielawaai betreft dit geluid veroorzaakt op het terrein van het buitenzwembad ‘De Spetter’. De geluidsuitstraling van het in de nabijheid gelegen multifunctioneel centrum ‘De Meulvliet’ evenals de reeds bestaande sportvelden maken vanwege de afstand tot het nieuwbouwplan geen deel uit van dit onderzoek.

Wegverkeerslawaai

Econsultancy heeft een onderzoek ‘wegverkeerslawaai’ uitgevoerd ten behoeve van het planvoornemen. Het rapport is als Bijlage 10 bijgevoegd. Voor het plangebied is een globale indeling voor de woningen opgesteld, in de vorm van ontwikkelvelden, die als bestemmingsvlakken op de verbeelding bij dit bestemmingsplan zijn opgenomen. Er is onderzocht of de geluidsbelasting als gevolg van elke weg afzonderlijk op enig punt meer dan 48 dB bedraagt. Is dat het geval, dan wordt de afstand tussen de wegas en de 48 en 63 dB-contour bepaald. Om als worstcase de geluidsbelasting inzichtelijk te maken, zijn op de randen van de bestemmingsvlakken toetspunten gemodelleerd ten behoeve van maximaal drie of vier bouwlagen.


N286

Op deze weg geldt een maximumsnelheid van 80 km/uur, waarbij een aftrek geldt van 2, 3 of 4 dB. De resultaten zijn om deze reden gepresenteerd zonder aftrek (conform artikel 110g van de Wet geluidhinder) in onderstaande afbeelding. Als gevolg van de N286 is de geluidsbelasting binnen bouwvlak 01 lager dan of gelijk aan 50 dB (oftewel lager dan of gelijk aan 48 dB na aftrek)

verplicht

Afbeelding Geluidscontouren als gevolg van de N286 (zonder aftrek)


Molenvlietsedijk

In onderstaande afbeelding zijn de contouren weergegeven vanwege de Molenvlietsedijk na aftrek (van 5dB). Het gebied met een geluidsbelasting hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting tot aan de maximaal te ontheffen waarde (geel vlak) strekt zich uit tot circa 40 meter van de wegas. De maximaal te ontheffen waarde wordt nergens overschreden. Met het toepassen van een dunne deklaag B vanaf de provinciale weg N286 tot de nieuwe rotonde en vanaf de nieuwe rotonde tot aan de Hoogaarsstraat kunnen de geluidsbelastingen hoger dan 48 dB beperkt worden tot de randen van de bouwvlakken. Dit geldt niet voor het woonvlak ten noorden van de rotonde. Het treffen van een geluidsreducerend wegdek op de rotonde wordt vanwege het wringend verkeer en daardoor het snel verslijten van het wegdek afgeraden.

verplicht

Afbeelding Geluidscontouren als gevolg van de Molenvlietsedijk (na aftrek)


Binnenring

In onderstaande afbeelding zijn de contouren na aftrek (van 5 dB) weergegeven vanwege de Binnenring. De geluidsbelastingen zijn hoger dan 48 dB. Het gebied met een geluidsbelasting hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting strekt zich uit tot circa 12 meter van de wegas. In dit gebied ligt naar verwachting de eerstelijns bebouwing. Met de situering van de woningen kan hier mogelijk nog reductie plaatsvinden. Voor de toekomstige woningen die wel in de contour liggen, worden bouwkundige maatregelen voorgeschreven. Hiermee wordt een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.

verplicht

Afbeelding Geluidscontouren als gevolg van de Binnenring (na aftrek)


Eeweg

In onderstaande afbeelding zijn de contouren na aftrek (van 5 dB) weergegeven vanwege de Eeweg (momenteel in eigendom waterschap en 60km/h). De geluidsbelastingen zijn hoger dan 48 dB, maar de maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt nergens overschreden. Het gebied met een geluidsbelasting hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting strekt zich uit tot circa 45 meter uit van de wegas. Echter wordt deze weg overgenomen door de gemeente en wordt deze weg aangepast naar of een 30km/h weg of een fietspad. Hierdoor wordt de voorkeursgrenswaarde niet meer overschreden.

verplicht

Geluidscontouren als gevolg van de Eeweg (na aftrek)


30 km/h

Geluidsbelastingen hoger dan 48 dB kunnen als gevolg van de 30 km/uur wegen binnen het plangebied ook plaatsvinden. De geluidsbelastingen hoger dan 48 dB doen zich vooral voor langs de weg tot aan de rand van het bouwvlak vanwege reflecties. Wanneer de nieuwe woningen op voldoende afstand van de weg worden geprojecteerd gelden er geen belemmeringen. In onderstaande afbeelding zijn de contouren na aftrek (van 5 dB) weergegeven vanwege de 30 km/uur wegen binnen het plangebied.

verplicht

Afbeelding Geluidscontouren als gevolg van de 30 km/uur wegen (na aftrek)


Conclusie wegverkeer

In het model is het geluidsscherm vanaf de kruising met de Molenvlietsedijk in de westelijke richting tot voorbij het plangebied gemodelleerd met een hoogte van 4,5 meter. Als gevolg van de N286 voldoet de geluidsbelasting aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. Indien woningen binnen het geel gearceerde vlak worden geprojecteerd, worden bouwkundige maatregelen voorgeschreven vanwege de Molenvlietsedijk, Eeweg en de Binnenring. Geadviseerd wordt om, bij de invulling van het terrein, rekening te houden met de berekende contouren en de woningen zo veel mogelijk buiten het geel gearceerde vlak te projecteren. Wanneer het treffen van aanvullende bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk is, is het treffen van voldoende geluidwering van de gevels noodzakelijk. Op het moment dat de definitieve invulling van het plangebied bekend is, kan het akoestisch onderzoek geactualiseerd worden door te toetsen op gevelniveau.


Overige geluidsbronnen

Het plangebied is niet gelegen binnen de toetsingszone van een gezoneerde spoorweg en ook niet binnen de geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Toetsing aan de betreffende grenswaarden uit de Wet geluidhinder is dan ook niet aan de orde. Luchtvaart- en scheepvaartlawaai zijn evenmin aan de orde. In de directe omgeving van het plangebied is wel bedrijvigheid gelegen die mogelijk voor geluidhinder kan zorgen. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.8 Bedrijven en milieuzonering.

Conclusie

De geluidsbelasting vanwege het wegverkeer overschrijdt de voorkeursgrenswaarde niet. Uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek blijkt, dat het treffen van geluidsreducerende maatregelen vanuit financieel, stedenbouwkundig en/of akoestisch oogpunt voldoende effectief is. Het aspect ‘geluid’ staat realisatie van de beoogde woningen niet in de weg.

5.8 Bedrijven En Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of er ter plaatse van gevoelige functies, zoals wonen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.


Het ''groene'' boekje Bedrijven- en milieuzonering van de VNG is jarenlang gebruikt als (semi-juridische) leidraad in bestemmingsplannen om daarmee milieucategorieën toe te kennen aan bedrijven. De toekenning van deze (algemene) categorieën geeft echter niet altijd een goed beeld van de daadwerkelijke milieubelasting van een bedrijf. Het ene milieucategorie 3.1-bedrijf kan namelijk veel meer hinder veroorzaken dan een ander milieucategorie 3.1-bedrijf, terwijl ze beiden in dezelfde milieucategorie voorkomen. Al in 2017 heeft het bestuur van de VNG mede daarom aangegeven dat de huidige publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' niet meer wordt onderhouden of geactualiseerd.


De integrale Omgevingswet zorgt voor een samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving. Het maatschappelijk doel hierbij is 'ruimte voor ontwikkeling en waarborgen voor kwaliteit'.


Gelet op dit doel is het logisch dat in de Omgevingswet het ruimtelijk spoor en het milieuspoor worden geïntegreerd. Onder de Omgevingswet wordt het gebruikelijk en noodzakelijk om concrete milieunormen op te nemen in het omgevingsplan.


Een belangrijke vraag bij deze integratie is hoe om moet worden gegaan met bedrijvigheid in relatie tot gevoelige functies in de omgeving. De reeds opgestelde Staalkaart 'bedrijfsmatige activiteiten' bevat een aantal mogelijkheden voor de wijze van regulering van bedrijfsmatige activiteiten. Dit heeft geleid tot het opstellen van de publicatie Milieuzonering nieuwe stijl (Milieuzonering nieuwe stijl - VNG 2019).


De kern van de publicatie is om de toelating van bedrijven te reguleren op basis van een beschikbaar gestelde milieuruimte per bedrijf, aan de hand van concrete milieunormen. Deze regels en normen worden gesteld:

  • in het belang van een goede ruimtelijke ordening;
  • gezonde en veilige en fysieke leefomgeving;
  • een optimaal en doelmatig grondgebruik.


Het gaat hierbij om regels in het omgevingsplan die vanuit dit belang naast de bestaande milieuregelgeving gelden.


Deze voorbeeld-aanpak maakt het mogelijk om een passend ruimtelijk kader te creëren voor de inpassing van bedrijven op bedrijventerreinen (en andere werkgebieden) en in gemengd gebied met wonen (functiemenging). Hierbij wordt geen gebruik meer gemaakt van milieucategorieën en een staat van bedrijfsactiviteiten zoals nu nog veelal de praktijk is.

Beoordeling

Econsultancy heeft een onderzoek ‘bedrijven en milieuzonering’ uitgevoerd ten behoeve van het planvoornemen. Het rapport is als Bijlage 11 bijgevoegd.

Het plangebied is deels gesitueerd in bestemmingsplan Buitengebied Tholen en het bestemmingsplan Molenvliet. Dit gebied heeft voornamelijk een agrarische bestemming of een groen of water bestemming. In de directe omgeving van het plan zijn meerdere bestemmingsplannen gelegen. Het plangebied wordt voor een groot deel omringd door het bestemmingsplan Molenvliet. Binnen dit bestemmingsplan zijn geen activiteiten mogelijk die het woon- en leefklimaat in het plangebied nadelig beïnvloeden. Het bestemmingsplan Masterplan Tholen ligt zuidwestelijk van het plangebied maar op een afstand waardoor geen relevatie heeft met betrekking tot het plangebied.

Het bestemmingsplan Welgelegen III met bedrijfsbestemmingen ligt noordoostelijk van het plangebied maar op ongeveer 300 meter afstand. Hier ligt onder andere het bedrijf DSV Solutions Tholen waar verpakte gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Dit bedrijf ligt buiten de richtafstand waardoor op het gebied van bedrijf en milieuzonering wordt voldaan Echter wordt onder de paragraaf 5.9 Omgevingsveiligheid aandacht geschonken aan de risicocontour van het bedrijf.

Conclusie

Op grond van de richtafstanden uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) is er geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek naar het woon- en leefklimaat binnen het plangebied.

5.9 Omgevingsveiligheid

Kader

Voor externe veiligheid zijn een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen. Het Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. Die grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR), een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Er worden in dit kader twee normstellingen gehanteerd, te weten:

  • het plaatsgebonden risico: richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het groepsrisico: stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.


Onderzoek

Econsultancy heeft een onderzoek ‘externe veiligheid’ uitgevoerd ten behoeve van het planvoornemen. Het rapport is als Bijlage 12 bijgevoegd. Molenvlietsedijk is hierin ook opgenomen en bevindt zich binnen dezelfde invloedssferen als het planvoornemen voor Molenvliet.


Met behulp van de risicokaart is er een eerste indruk van de risicobronnen in de omgeving van het plangebied gemaakt. Op onderstaand afbeelding is een uitsnede weergegeven van de risicokaart. Naar aanleiding van een overlegreactie van de Veiligheidsregio Zeeland zijn op de onderstaande kaart ook de invloedsgebieden van twee inrichtingen opgenomen, te weten Sabic Innovative BV en DSV Solutions. Echter wordt het invloedsgebied van Sabic Innovative BV niet weergegeven omdat deze buiten de scope van de kaart ligt.

verplicht

Afbeelding Uitsnede risicokaart met de locatie voor Molenvliet gearceerd


Hogedruk aardgastransportleidingen

Uit de risicokaart blijkt dat de meest nabijgelegen hogedruk aardgastransportleiding Z-525-04 (1) op circa 280 meter afstand ten noorden van de grens van het plangebied is gelegen. Op circa 1 kilometer ten oosten van de grens van het plangebied is hogedruk aardgastransportleiding Z-525-02 (2) gelegen. In onderstaand tabel zijn de relevante gegevens van de leidingen weergegeven.

verplichtTabel buisleidingen

Het plangebied ligt niet binnen de inventarisatieafstanden van de bovengenoemde leidingen. Een kwantitatieve risicoanalyse is niet noodzakelijk. Er gelden derhalve geen belemmeringen.


Transport

Op circa 1,3 kilometer afstand ten westen van het plangebied is de vaarroute Corridor Westerschelde - Rijn (3) gelegen. Deze vaarroute is opgenomen in de Regeling basisnet bijlage III als route voor het transport van gevaarlijke stoffen. Omdat het plan niet binnen 200 meter tot de vaarroute is gelegen, is een kwantitatieve risicoanalyse niet noodzakelijk. In onderstaande tabel zijn de stofcategorieën met de bijbehorende transporten per jaar en de invloedsgebieden weergegeven.

verplicht


Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van de bovengenoemde stoffen. Een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.


Op circa 25 meter ten noorden van de grens van het plangebied is de provinciale weg N286 (4) gelegen. Het betreft een route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze route loopt langs de kernen Tholen, Poortvliet, Sint-Annaland en Sint-Philipsland. Deze route is echter niet opgenomen in de risicokaart, omdat de vervoers-aantallen dusdanig laag zijn dat er geen belemmeringen gelden. De transporthoeveelheden zijn laag en uitsluitend voor de toelevering van bedrijven, zoals een benzineservicestation. Een verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk.


Inrichtingen

Op circa 950 meter ten oosten van de grens van het plangebied is een gasdrukmeet- en regelstation (5) gelegen. De inventarisatieafstand is gelijk aan die van de maatgevende aansluitende buisleiding, in dit geval 95 meter. Een nadere verantwoording is niet noodzakelijk.


Op circa 880 meter ten westen van de grens van het plangebied ligt een LPG-tankstation (7). Het invloedsgebied bedraagt 150 meter vanaf de bron. Gezien de afstand van de bron tot het plangebied gelden er geen belemmeringen.


Op circa 315 meter ten noorden van de grens van het plangebied ligt DSV Solutions (8) waar verpakte gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Deze risicovolle inrichting is nog niet opgenomen in de risicokaart, maar is in onderhavig onderzoek wel meegenomen. Voor DSV Solutions is reeds een kwantitatieve risicoanalyse verricht om de hoogte van het groepsrisico te bepalen. Peutz heeft een QRA uitgevoerd voor DSV Solutions Nederland B.V.. Dit rapportage is opgenomen als Bijlage 9 bij de toelichting. Uit de risico-inventarisatie blijkt dat het maatgevende scenario voor het plangebied het vrijkomen van giftige stoffen is. Hiervoor zijn in dit bestemmingsplan redelijkerwijs geen ruimtelijk relevante maatregelen te nemen. De conclusie is dat na de realisatie van het plan geen wijziging in het groepsrisico plaatsvindt. Het maatgevende scenario is het vrijkomen van giftige stoffen.


Op circa 90 meter ten zuiden van de grens van het plangebied is zwembad de Spetter (9) gelegen. Het betreft een inrichting met de opslag van natriumhypochloriet. Er is geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar aanwezig. Voor het plangebied zijn er geen belemmeringen.


Alle overige inrichtingen zijn gelegen op meer dan 1 kilometer afstand en zijn voor het plangebied niet relevant.

Berekening groepsrisico

Het totaal aantal woningen waarvoor de kwantitatieve risicoanalyse is uitgevoerd bedraagt 450, zie Bijlage 13. Het totaal van het aantal woningen dat op grond van de bestemmingsplannen Molenvliet en Molenvlietsedijk kan worden gebouwd bedraagt 460. De geringe toename van 10 woningen heeft geen invloed op de uitkomst van de kwantitatieve risicoanalyse.

Conclusie

Op basis van een inventarisatie van de risicobronnen in de omgeving van het plangebied wordt geconcludeerd dat er geen belemmeringen gelden ten aanzien van de realisatie van het plan, dit met uitzondering van DSV Solutions, waarvoor een kwalitatieve risicoanalyse wordt opgesteld.

5.10 Cultureel Erfgoed En Archeologie

5.10.1 Archeologie

In Molenvliet is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het plangebied Molenvlietsedijk maakte hiervan deel uit, met uitzondering van de gronden nabij de Postweg.

De gemeente Tholen heeft in 2012 eigen archeologiebeleid geformuleerd en vastgesteld in de Nota Archeologiebeleid gemeente Tholen). In het archeologiebeleid zijn verwachtingskaarten gemaakt voor het gehele grondgebied van de gemeente. Hierin worden 4 verschillende archeologische niveaus (4 lagen: laag 1 Walcheren, laag 2 Hollandveen, laag 3 Wormer en laag 4 Pleistoceen) onderscheiden. Uit de onderzoeken is gebleken dat alleen de verwachtingskaart laag 1 Walcheren voor Tholen relevant is. De verwachtingen uit de lagen 2, 3 en 4 komen ook weer terug in laag 1. Er zijn diepte- en oppervlaktematen bepaald voor de verplichting van archeologisch onderzoek bij bodemverstorende activiteiten. De archeologische verwachtingen zijn onderverdeeld in de volgende beleidscategorieën:

  • Categorie 1 (archeologisch rijksmonument). Hier is altijd een monumentenvergunning nodig van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed die hier optreedt als bevoegde overheid. Deze terreinen vallen niet binnen het gemeentelijke beleid.
  • Categorie 2 (terrein van archeologische verwachtingswaarde = AMK-terreinen): vooronderzoek indien oppervlakte van de bodemverstoring meer dan 50 m2 bedraagt.
  • Categorie 3 (stads- en dorpskernen met een archeologische verwachtingswaarde en nieuwe vindplaatsen): vooronderzoek indien oppervlakte van de bodemverstoring meer dan 50 m2 bedraagt.
  • Categorie 4 (hoge archeologische verwachtingswaarde): vooronderzoek indien oppervlakte van de bodemverstoring meer dan 250 m2 bedraagt.
  • Categorie 5 (gematigde archeologische verwachtingswaarde): vooronderzoek indien oppervlakte van de bodemverstoring meer dan 500 m2 bedraagt.
  • Categorie 6 (lage archeologische verwachtingswaarde): vooronderzoek indien oppervlakte van de bodemverstoring meer dan 2.500 m2 bedraagt.
  • Categorie 7 (waterbodem met verwachte maritiem archeologische verwachtingswaarde): altijd overleg plegen met de gemeente.
  • Categorie 8 (geen archeologische verwachtingswaarde): geen vooronderzoek.

Met uitzondering van categorie 1 geldt dat, ongeacht het te verstoren oppervlak, geen vooronderzoek hoeft plaats te vinden als de dieptemaat van 40 cm bij bodemverstorende activiteiten niet wordt overschreden. Het verbod geldt evenmin indien een rapport is overgelegd waaruit blijkt dat aanwezige archeologische waarden in voldoende mate kunnen worden veiliggesteld of dat deze niet onevenredig worden geschaad dan wel dat in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Onderzoek archeologie (proefsleuven onderzoek)

ADC ArcheoProjecten heeft voor het bestemmingplan 'Molenvliet' een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van Proefsleuven gevolgd door een opgraving uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 14 bijgevoegd. Vooronderzoek heeft aangetoond dat zich op deze locaties vindplaatsen uit de IJzertijd en Romeinse tijd kunnen bevinden. In het plangebied Molenvlietsedijk zijn er in de werkputten 35 en 38 archeologische sporen aangetroffen. In de genoemde werkputten werd in elk een lange langwerpige kuil aangetroffen die vanuit net onder de bouwvoor is gegraven. Het vondstmateriaal uit de kuilen bestaat uit aardewerk en bouwmateriaal dat in de periode 1300 - 1500 wordt gedateerd. De aard van de kuilen is niet bekend, maar ze hebben waarschijnlijk met het winnen van veen te maken. Waarvoor het veen is gebruikt, is niet bekend. Het zou om zoutwinning uit het veen kunnen gaan, of wellicht werd het als brandstof gebruikt.


Tijdens een opgraving in 2017 aan de oostkant van de Akkerweg werd een deel van dezelfde vindplaats opgegraven. Daar werden toen 89 veenwinningskuilen aangetroffen, maar de locatie waar de veenstekers woonden of verbleven is toen niet aangetroffen. Ook tijdens het huidige archeologische onderzoek is de woonlocatie van de veenstekers niet gevonden. Aan de noordzijde komen geen veenwinningskuilen, of nederzettingssporen meer voor. Dit werd ook tijdens het onderzoek in 2017 vastgesteld. Aan de westkant is de vindplaats begrensd door het ontbreken van veenwinningskuilen omdat het veen daar verspoeld is door de latere overstromingen. Mogelijk hebben zich daar wel ooit veenwinningskuilen bevonden.

Er is nog een mogelijkheid dat de woon- of verblijfplaats zich onder de Akkerweg, tussen de beide opgegraven gedeeltes van de vindplaats bevindt, of net ten zuidoosten van de huidige opgraving.

Daarnaast is het mogelijk dat de vestigingslocatie toch verder van het “werkgebied” gezocht moet worden. Wellicht bevond de nederzetting of huisplaats zich ten zuiden van het onderzochte gebied onder de huidige provinciale weg (N286).

Conclusie archeologie

De vindplaats is ruimtelijk slecht bewaard gebleven en kan dus worden beschouwd als zijnde van lage kwaliteit. De lage waardering geeft aan dat het om een niet behoudenswaardige vindplaats gaat. ADC ArcheoProjecten adviseert daarom het plangebied Molenvlietsedijk vrij te geven voor wat betreft archeologie voor verdere planontwikkeling.

Advies Oosterschelderegio Archeologisch Samenwerkingsverband (advies in de rol van archeologisch adviseur van de bevoegde overheid)

Het onderzoek is voorgelegd aan Erfgoed Zeeland en van een advies voorzien (18-2-2022). De volledige beoordeling is opgenomen als Bijlage 15. Het advies luidt als volgt: bij de ontwikkeling van Fase 2 dient daar nog steeds een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd te worden.

Advieskaart:
Groen gebied is vrijgegeven voor archeologisch vervolgonderzoek op basis van booronderzoek.
Oranje gebied is vrijgegeven voor archeologisch vervolgonderzoek op basis van proefsleuvenonderzoek.
Rood gebied dient nog onderzocht te worden met proefsleuven bij de ontwikkeling van fase 2.

verplicht

Afbeelding Advieskaart Molenvliet, met aanduiding plangebied Molenvlietsedijk

Kavel Postweg

Ter plaatse van de kavel Postweg heeft nog geen archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Op de IKAW heeft dit gebied een (hoge, middelhoge, lage) trefkans. Door het opnemen van de dubbelbestemming voor archeologische waarden wordt een adequate bescherming geboden aan de archeologische waarden die mogelijk voorkomen.

5.10.2 Consequenties voor het TAM-IMRO omgevingsplan

Het noordelijke deel van het plangebied (rode zone op de advieskaart) verkrijgt een dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 met vrijstellingsgrenzen van 250m2 en een vrijstellingsdiepte van 70 cm beneden maaiveld. In Artikel 12 Waarde - Archeologie - 2 is de volgende regeling opgenomen:

  • Functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde-archeologie vrijstellingsdiepte 70 cm'.


Voor de noordoostelijke zone rond de boringen 1, 2, 10 en 11 (vierkant blok) geldt een vrijstellingsdiepte van 70 cm beneden maaiveld. Dit plandeel is evenwel buiten de begrenzing van dit bestemmingsplan gelaten. Mocht dit gebied in de toekomst deel gaan uitmaken van een bestemmingsplan waarin woningbouw mogelijk wordt gemaakt, dan verkrijgt dit plandeel eveneens een functieaanduiding:

  • Functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde-archeologie vrijstellingsdiepte 70 cm'.

Het terrein nabij de Postweg heeft en behoud een dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2.

5.10.3 Cultuurhistorie

De boerderijen aan de Molenvlietsedijk 8, 19, 19a, 21 en 25 in Tholen zijn cultuurhistorisch waardevol vanwege hun belangrijke rol in het agrarische verleden van de regio. Ze dateren grotendeels uit de 19e en vroege 20e eeuw en vertegenwoordigen de traditionele Zeeuwse plattelandsarchitectuur. De boerderijen zijn kenmerkend voor het agrarische landschap van Tholen, met hun typische bouwvormen, zoals de schuren met rieten of pannendaken en karakteristieke gevelopeningen. Deze gebouwen weerspiegelen de geschiedenis van de lokale landbouw en de ontwikkelingen in het boerenbedrijf door de eeuwen heen, waardoor ze een belangrijk onderdeel vormen van het cultuurhistorisch erfgoed van de streek.

In het planvoornemen wordt rekening gehouden met deze cultuurhistorische waardevolle boerderijen door deze zorgvuldig in te passen en behouden.

5.11 Bodemkwaliteit

SMA Zeeland B.V. heeft een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 16 bijgevoegd. Dit onderzoek betreft het hele plangebied, zoals is te zien op de onderstaande afbeelding. Uit dit onderzoek is geen verontreiniging gebleken binnen het plangebied voor de Molenvlietsedijk.

verplichtAfbeelding locatie bodemonderzoek 2010


Door Milieuconsult is in 2023 een vooronderzoek en gecombineerd (bodem)onderzoek uitgevoerd voor de locatie aan

de Molenvlietsedijk 17a, 19, 19a en omgeving. Het rapport is als Bijlage 17 bijgevoegd. Dit onderzoek betreft een kleiner

gedeelte van het plangebied. De locatie van het onderzoek is te zien op onderstaande afbeelding.

verplichtAfbeelding locatie bodemonderzoek 2023


Bodemonderzoek


In het bodem onderzoek is onderscheid gemaakt tussen een aantal deellocaties.


Deellocatie 1

De grond is (plaatselijk) licht verontreinigd met kwik en bestrijdingsmiddelen. Het grondwater is licht verontreinigd met minerale olie, molybdeen, barium en xylenen.


Deellocatie 2

De grond is (plaatselijk) licht verontreinigd met lood, PAK, bestrijdingsmiddelen en molybdeen. Bij boring 205 is een gedempte mestput aangetroffen. Het dempen van de put heeft niet aantoonbaar tot een verontreiniging van de (onder)grond geleid. Het grondwater is licht verontreinigd met nikkel, barium en xylenen.


Deellocatie 3

De grond is (plaatselijk) licht verontreinigd met koper, kwik, lood, PAK, minerale olie en kobalt. Het grondwater is licht verontreinigd met minerale olie, nikkel, molybdeen, en xylenen.

Deellocatie 4

Het grondwater is licht verontreinigd met xylenen.

Deellocatie 5

De grond is licht verontreinigd met minerale olie (HBO/diesel). Het grondwater is licht verontreinigd met nikkel, barium en

xylenen.

Deellocatie 6

De grond is licht verontreinigd met minerale olie. Het grondwater is licht verontreinigd met minerale olie

(petroleum/kerosine), nikkel, molybdeen en xylenen.

Deellocatie 7

De grond is hooguit licht verontreinigd met bestrijdingsmiddelen.

Deellocatie 8

De grond is plaatselijk licht verontreinigd met lood.

Asfaltonderzoek

Deellocatie 9

Het asfalt van deellocatie 9 is teerhoudend. Vermoedelijk is het asfalt onder de grindlaag van deellocatie 2 ook

teerhoudend.

Conclusie

Uit de bodemonderzoeken blijkt dat de bovengrond verontreinigd is met onder andere kwik, bestrijdingsmiddelen (OCB),

lood, PAK, PCB, molybdeen, zink, koper en kobalt in de bodem en de (plaatselijk) licht verhoogde concentraties aan minerale olie, molybdeen, barium, nikkel en xylenen in het grondwater zijn dermate gering dat de resultaten hiervan geen aanleiding geven tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De kwaliteit van de bodem vormt geen belemmering voor het planvoornemen. Aanbevolen wordt om de stortlaag van de gedempte mestput die is aangetroffen bij boring 205 uit te graven en af te voeren naar een erkend verwerker.

Aanbevolen wordt om het asfalt van deellocatie 9 als teerhoudend asfalt af te voeren naar een erkend verwerker. Ditzelfde geldt vermoedelijk ook voor het asfalt van deellocatie 2. Uit de onderzoeksresultaten en zintuigelijke waarnemingen kan worden geconcludeerd dat in de diverse asbestinspectiegaten visueel en analytisch geen asbest is aangetroffen. Ter plaatse van boring A10 is het puinpad echter wel sterk verontreinigd met asbest. Ter plaatse van de boringen A11 en A12 ligt het asbest gehalte ook boven het toetsingscriterium. Er wordt geadviseerd om een nader asbestonderzoek voor het gehele puinpad uit te laten voeren. Als alternatief kan het puinpad ook als asbesthoudend beschouwd worden. In dat geval moet deze gesaneerd worden door een erkend saneringsbedrijf. Op basis van de analyseresultaten wordt aanbevolen om de aanwezige sliblaag in de sloot uit te baggeren en af te voeren naar een erkend verwerker. Voor advies over toekomstige graafwerkzaamheden, het afvoeren van grond en hergebruiksmogelijkheden dient paragraaf 5.2 uit Bijlage 17 geraadpleegd te worden.

5.12 Water En Riolering

5.12.1 Algemeen

Voor alle ruimtelijke plannen is de uitvoering van een watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is om waterbelangen vroegtijdig en evenwichtig mee te nemen in de planvorming. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Met het oog op de watertoets is een waterparagraaf opgesteld, waarin de voor dit plan relevante waterhuishoudkundige aspecten zijn beschreven. Deze waterparagraaf is hieronder opgenomen.

Relatie met Molenvliet

Voor het plan Molenvliet is een watertoets uitgevoerd. Het voorliggende plan Molenvlietsedijk heeft een sterke relatie met Molenvliet. Zoals in hoofdstuk 1 van dit plan is toegelicht, was het altijd de bedoeling om het gebied te betrekken bij de ontwikkeling van Molenvliet, maar waren de omstandigheden daar destijds niet gunstig voor. Nu het plangebied wel wordt betrokken bij Molenvliet, is het gehele noordoostelijke deelgebied van Molenvliet integraal meegenomen en herontworpen. Dit leidt ertoe dat het water dat eerder in de milieuhindercontour was gesitueerd, nu elders kan worden gerealiseerd en er een integraler planstructuur kan ontstaan. Door de nieuwe planstructuur:

  • wordt het geplande water binnen Molenvliet gebruikt voor wonen of groen;
  • wordt binnen Molenvliet en Molenvlietsedijk nieuw water gepland; en
  • wordt buiten Molenvliet (maar binnen dit TAM-IMRO omgevingsplan) nieuw water geprojecteerd.

Onderstaand wordt eerst ingegaan op de nieuwe waterstructuur. Daarna volgt de watertoets.

5.12.2 Planbeschrijving

In Tholen is goed waterbeheer erg belangrijk. Volgens klimaatexperts komen extreme weersomstandigheden in de toekomst vaker voor. De trends (vernatting en verdroging) in evenwicht brengen is dus een belangrijke opgave. Vanwege de kwetsbaarheid wil de gemeente zorgen dat Tholen beschikt over een watersysteem dat past bij de ruimtelijke ontwikkelingen en voldoende veerkracht heeft om de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. Dat varieert van maatregelen om water langer vast te houden, overtollig water tijdelijk te bergen tot het bufferen van water.

Ambitie: robuust en multifunctioneel water

In Molenvliet is een robuust watersysteem ontworpen door de bestaande watergangen zoals de Bent te verruimen of ecologisch te verbeteren en door nieuwe watergangen aan te leggen. De ambitie is om voldoende areaal aan oppervlaktewater te realiseren om voor voldoende opvang van regenwater te zorgen en ook om voldoende regenwater te bufferen wanneer zich periodes van droogte voordoen. Molenvliet wordt een waterneutrale wijk. Dat wil zeggen dat het zichtbaar voorziet in zijn eigen waterberging.

  • Aanleggen van een robuust watersysteem dat in staat is om ruimschoots water vast te houden;
  • Beperken van wateroverlast in het plangebied en de directe omgeving;
  • Water opvangen (bijvoorbeeld door bufferen);
  • Afgevoerd water vasthouden;
  • Scheiden van schoon (hemel-) water en vervuild water;
  • Waar mogelijk oppervlakkig afvoeren;
  • Water inzetten als speelaanleidingen, bijvoorbeeld d.m.v. opgepompt grondwater; en
  • Verminderen van hittestress.

Peilbesluit

Molenvliet en plangebied liggen ten westen van de Molenvlietsedijk die ook een peilscheiding is. Het plangebied watert af via stuw Postweg ZP/WP -2.10/-2.10. Het noordelijk deel van het plangebied tegen de Nieuwe Postweg aan watert af via gemaal Eendracht ZP/WP -2.10/-2.35. De waterscheiding in de Molenvlietsedijk is een schuif op -1.86 in de duiker rond 1000. Bij het verhogen van het peil in het plangebied d.m.v. verhogen bestaande stuw Postweg dan wel een nieuwe stuw t.h.v. de Dilt moet hier rekening mee worden gehouden ofwel aangepast. Het streefpeil voor het plangebied wordt -1.80, dus de schuif moet 6 cm hoger kunnen komen. Aangezien het een schuifstuw betreft is dit uitvoerbaar en wordt geen knelpunt verwacht.

  1. Molenvliet maakt deel uit van peilvak GJP 124: zp en wp NAP – 2,1;
  2. Molenvlietsedijk (plangebied) maakt deel uit van peilvak GJP 124: zp en wp NAP – 2,1;
  3. Kavel Postweg maakt deel uit van peilvak GJP 324, met een zomerpeil van -2,10m NAP.
  4. Waterdiepte verkleinen tot circa 1,20 meter drooglegging is voor de gemeente bespreekbaar.
  5. Waterpeil verhogen tot maximaal – 1.40 NAP. Verhogen van het waterpeil kan bijvoorbeeld met windmolentjes (voorbeeld Zevenbergen);
  6. Het waterpeil van de Bent kan mogelijk ook nog met 0,20 tot 0,30 meter worden verhoogd.

verplicht

Wateropgave

  1. Minimaal 75 mm/m² bergen in oppervlaktewatersysteem tussen zomerpeil en peil bij T=100;
  2. Het vastgestelde zomerpeil in peilvak GJP124 is -2.1 m NAP. Het waterpeil bij T=100 is -1.45 m NAP;
  3. Bij de ontwikkeling van MP Noord (binnen peilvak GJP124) is 1.946 m3 extra waterberging gerealiseerd, dat in de berekening van Molenvliet kan worden opgenomen;
  4. Berekening compensatie verhard oppervlak Molenvliet totaal: 150.000 m² x 0,075 = 11.250 m3 aan waterberging.

De totale waterberging voor de wijk Molenvliet is dus op orde. Maar zoals in de inleiding aangegeven verandert de waterberging als gevolg van de realisatie van het plangebied Molenvlietsedijk. Onderstaand wordt de mutatie ten opzichte van de waterbergingsopgave Molenvliet toegelicht.

Bestaand en/of gepland areaal water

verplicht

Nieuw geprojecteerd water in heel plan Molenvliet

verplicht

Schematische weergave nieuw te realiseren waterberging (locatie Postweg)

verplicht

Berekening

Uitgaande van de hierboven opgenomen afbeeldingen is de berekening van de bergingscapaciteit van het water als volgt.

BP Molenvliet

Waterberging t.b.v. bestaande verhard oppervlak: -1.238 m3

Waterberging t.b.v. toename verhard oppervlak: 8709 m3

Molenvlietsedijk

Waterberging t.b.v. bestaande verhard oppervlak: 13.05 m3

Waterberging t.b.v. toename verhard oppervlak: 806,7 m3

Totale waterbergingsopgave: 8.700 m3

Te realiseren water binnen BP Molenvliet en TAM-IMRO omgevingsplan

Deelgebied fase 1 en 2 Molenvliet: 5.864 m3

Deelgebied Molenvlietsedijk: 843 m3

Nieuw te realiseren

Deelgebied Postweg: 1.993 m3

verplicht

verplicht

verplicht

Het perceel aan de Postweg dat deel uitmaakt van dit TAM-IMRO omgevingsplan meet 19.611 m2. Dit deel van het plangebied bevindt zich in een peilvak GJP 324, met een zomerpeil van -2,10m NAP en een bergingslaag van 0,66 m.

Om een berging van 1.993 m3 te kunnen realiseren is een bergingsvijver nodig met een (bodem)wateroppervlakte van ca 3.020 m2. Dit oppervlak is ruim voldoende aanwezig. Rest capaciteit toekomst ca 16.592 m2

Hemelwater, grondwater en vuilwater

  1. Hemelwater wordt in principe bovengronds afgevoerd. Dit stelt eisen aan de hoogteligging van het terrein en de afstand tot open water. De lengte van de afvoerroute tot het open water is bij voorkeur niet groter dan 60 meter om de hoogteverschillen te beperken;
  2. Doorstroming als gevolg van windwerking tezamen met voldoende waterdiepte (op bepaalde plaatsen minimaal 1 meter in verband met overleving vissen) en de aanwezigheid van riet en waterplanten zorgen ervoor dat de waterkwaliteit goed blijft. Zorg ervoor dat het riet niet gaat woekeren;
  3. Grondwater: hoe minder verharding, hoe beter. Open grond biedt de mogelijkheid tot infiltratie van zoet water, wat gunstig is voor de begroeiing. Bovendien kan open grond een (geringe) hoeveelheid neerslag vasthouden, waardoor piekafvoeren iets minder worden;
  4. De ontwateringsdiepte van panden is minimaal 1,00 meter beneden het vloerpeil van nieuwe panden. Dit houdt in dat de drooglegging (verschil maaiveld- waterpeil) ook minimaal 1,00 meter moet zijn. De ontwateringsdiepte voor openbaar groen is minimaal 0,50 meter;
  5. Eigendom: alle afvoerleidingen die het algemeen belang dienen, zijn - en liggen - in gemeentelijk eigendom;
  6. Voor hemelwaterleidingen en vuilwaterleidingen geldt gerekend vanaf de as van de buis dat er binnen een afstand van '0,5 x breedte leiding + 0,5 x diepte leiding' geen obstakels aanwezig mogen zijn. Er geldt een minimumafstand van 2 meter. Voorbeeld: bij een leiding van 0,5 meter met een b.o.b. op 1,5 meter diepte geldt: 0,25 meter + 0,75 meter = 1,00 meter. Dit is minder dan 2 meter en dus geldt als minimumafstand: 2 meter. Voor drainage geldt de minimale afstand van 2 meter niet;
  7. 0,25/0,30 m bouwpeil boven weghoogte;
  8. Drainage peilgestuurd;
  9. Oppervlakkig afvoeren: voor de toetsing wordt gebruik gemaakt van Tholense Bui (een bui die in 2012 is gevallen, waarbij 49 mm in 45 minuten viel);

Waterlopen, Ontwerp en Onderhoud

Bestaande waterlopen

Aanwezige waterlopen hebben een functie voor waterafvoer (evt. aanvoer) en waterberging. Het wijzigen of dempen van deze waterlopen is niet toegestaan zonder dat hiervoor een vergunning wordt aangevraagd bij het waterschap. In de eerste planvorming dient er van uit te worden gegaan, dat de hoeveelheid waterberging minimaal gelijk blijft en dat de afwatering van 'achterliggende' percelen gewaarborgd blijft.

Aanleg nieuwe waterlopen

In Tholen wordt voor het inrichten van de waterlopen en de daarbij behorende oeverzones gebruik gemaakt van een aantal basistypen. De keuze voor een basistype is afhankelijk van de breedte van de waterloop. Op basis van een integrale afweging kan er worden afgeweken, bijvoorbeeld in het geval van ruimtegebrek. De voorkeursvolgorde volgens het beleid van het waterschap ten aanzien van oevers:

  • Het realiseren van natuurvriendelijke oevers;
  • Flauw hellende oevers;
  • Taludvolgende bekleding;
  • Duurzame beschoeiing.

De uiteindelijke keuze voor oeverbescherming is afhankelijk van de beschikbare ruimte en de wens tot kind- en/of natuurvriendelijke inrichting van de oevers. Wanneer taluds in stedelijk gebied aan particulieren worden verkocht, is het op basis van de watervergunning verplicht om duurzame beschoeiing te plaatsen.

  • Voor het talud is het uitgangspunt 1:3, maar als het nodig is in verband met te groot verschil drooglegging is 1:2 ook bespreekbaar;
  • Onderhoudsstrook watergang > 8 meter: 7 meter (bovenkant insteek);
  • Onderhoudsstrook watergang < 8 meter: 5 meter (bovenkant insteek);
  • Er zijn geen standaard profielen voor wadi's en oppervlakkig afvoeren.

Uitgeven taluds

  • Vanuit beheer en onderhoud is het niet toegestaan om taluds uit te geven of in gebruik te nemen, tenzij daar zwaarwegende argumenten voor zijn (het 'nee, tenzij' principe); De onderhoudstroken zullen in eigendom (gemeente of waterschap) blijven. Het is onwenselijk om door privétuinen onderhoud te moeten plegen. In de planuitwerking zal hieraan voldaan worden;
  • Wanneer het talud niet wordt mee verkocht, moet ook een onderhoudsstrook van 7 meter in eigendom van de overheid (gemeente of waterschap) blijven. Bij smalle waterlopen met een breedte tot 8 meter mag dit 5 meter zijn;
  • Indien taluds en de onderhoudsstroken toch worden uitgegeven:
    1. de perceelsgrens komt te liggen op de waterlijn
    2. aanvragen watervergunning
    3. duurzame beschoeiing verplicht
    4. t.a.v. beeldkwaliteit talud, eigendom, beheer en onderhoud van de beschoeiing worden bepalingen opgenomen in de verkoopovereenkomst

5.12.3 Watertoets

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het uitvoeren van een watertoets betrekt de waterbeheerders actief bij ruimtelijke besluitvormingsprocessen en geeft water een duidelijke plek binnen de ruimtelijke ordening. Het beheer van het watersysteem is in handen van het Waterschap Scheldestromen. In onderstaande tabel wordt aangegeven, welke invloed de voorgenomen ontwikkeling heeft op de diverse wateraspecten.

Thema en water(beheer)doelstelling Uitwerking
Waterveiligheid
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.
Met de realisatie van voldoende water en een voldoende peilhoogte komt het veiligheidsniveau niet in het geding
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater)
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Waterberging voldoet aan de capaciteit om 75 liter per m2 verhard oppervlak te kunnen bergen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.
In het landschappelijk ontwerp voor Molenvliet wordt voldoende ruimte gereserveerd voor bermen, eventuele greppels of wadi's en oppervlaktewater. Tevens worden de door het waterschap aangegeven peilhoogtes aangehouden.
Grondwaterkwantiteit en verdroging Tegengaan/verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering.
Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van infiltratiemogelijkheden.
In het landschappelijk ontwerp zijn maatregelen genomen om water binnen het peilgebied vast te houden om mogelijke verdroging of tekorten tegen te gaan.
Hemel- en afvalwater
(inclusief water op straat / overlast) Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.
Nadat er een inrichtingsplan voor de openbare ruimte is opgesteld, volgt de civieltechnische uitwerking. De daarbij geldende normen en regels worden uiteraard toegepast.
Volksgezondheid (water gerelateerd)
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.
In het ontwerp van de openbare ruimte wordt rekening gehouden met aspecten van volksgezondheid
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen in zettingsgevoelige gebieden kunnen veroorzaken
Het plangebied wordt geschikt gemaakt voor een gebruik als woningbouwlocatie. Er is geen specifieke kwetsbaarheid voor (extra) maaivelddaling.
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud/realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren.
In het ontwerp van de openbare ruimte wordt rekening gehouden met aspecten van oppervlaktewaterkwaliteit
Grondwaterkwaliteit
Behoud/realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden
In het ontwerp van de openbare ruimte wordt rekening gehouden met aspecten van grondwaterkwaliteit
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur
Er is momenteel geen sprake van natuur. Met het ontwerp wordt de kwaliteit van natte natuur vergroot
Onderhoud oppervlaktewater: Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. In het ontwerp van de openbare ruimte wordt rekening gehouden met aspecten van onderhoud
Andere belangen waterbeheerder(s)
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren.
De relatie tussen de gemeente en het waterschap is voortdurend onderwerp en gezamenlijk wordt gesproken over de duurzame kwaliteit van het watersysteem in Molenvliet
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en de, in de omgeving van het plangebied liggende, wegen behoren niet tot het beheersgebied van Rijkswaterstaat, - 36 - onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap.
De in de omgeving van het plangebied liggende wegen behoren niet tot het beheersgebied van Rijkswaterstaat of provincie. De aan de noordzijde van het plangebied lopende Eeweg is in eigendom van het waterschap.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van water. Het aspect water staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg. De vaststelling van het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem in het plangebied.

Hoofdstuk 6 Juridisch Kader Tam-omgevingsplan

6.1 Toelichting Op De Regels

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

Onderhavig TAM-omgevingsplan vormt een wijziging van het gemeentebrede omgevingsplan. Tot het zogenaamde tijdelijke deel van het omgevingsplan behoren de bestemmingsplannen 'Molenvliet' en 'Buitengebied Tholen'. Woningbouw en de realisatie van waterberging ten behoeve van woningbouw zijn in strijd met de beide plannen. Derhalve is een aanpassing van het omgevingsplan nodig. Het instrument dat wordt toegepast om deze aanpassing te bewerkstelligen is een TAM-omgevingsplan. Dit plan lijkt op het oog een omgevingsplan dat los staat van de rest van het gemeentebrede omgevingsplan. Toch is het functioneel en juridisch een integraal onderdeel van het omgevingsplan.

Om te zorgen dat het TAM-omgevingsplan juridisch één geheel is met het omgevingsplan, wordt het als een separaat hoofdstuk toegevoegd aan het gemeentebrede omgevingsplan. Onderhavig TAM-omgevingsplan dient dus ook als dusdanig gelezen te worden, in samenhang met de bruidsschat van het omgevingsplan. Daarom is er in de regels van onderhavig TAM-omgevingsplan een preambule opgenomen, waarin staat dat het plan vigeert als hoofdstuk 22a van het omgevingsplan.

6.1.1 Algemene bepalingen

In de Algemene bepalingen staan de algemene bepalingen die nodig zijn om de regels goed te kunnen hanteren. De begripsbepalingen (art. 1 en art. 2) bevatten uitleg van de in het plan gebruikte begrippen die niet tot de algemeen bekend veronderstelde begrippen gerekend worden.

Door het toepassingsbereik (art. 3) wordt bepaald op welke locatie het omgevingsplan van toepassing is en koppelt de plankaart aan het TAM-omgevingsplan. Ook wordt bepaald dat andere "oude" bestemmingsplannen niet van toepassing zijn op de locatie. Aanvullend wordt ook geregeld dat de regels uit de bruidsschat niet van toepassing zijn als zij in strijd zijn met de regels uit dit hoofdstuk. Hiervan zijn uitgezonderd de regels over vergunningvrij bouwen uit de bruidsschat.

De wijze van meten (art. 4) bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van hoogtes, oppervlaktes etc.

Door art 5 worden de aanvraagvereisten uit de bruidsschat ook van toepassing verklaard op een omgevingsvergunning op grond van dit hoofdstuk. Bij het opnemen van een vergunningplicht in het omgevingsplan worden tevens beoordelingsregels en aanvraagvereisten opgenomen.

6.1.2 Functies en activiteiten

De functies en activiteiten beginnen telkens met een toepassingsbereik en functieomschrijving, waarin in algemene bewoordingen wordt aangegeven waarvoor de gronden, waaraan de desbetreffende functie is toegekend, mogen worden gebruikt. Deze doeleindenomschrijving wordt gevolgd door een bepaling waarin staat aangegeven onder welke voorwaarden bebouwing van deze gronden is toegestaan (beoordelingsregels). Alle regels die op een bepaalde functie van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de regels met betrekking tot deze functie zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden. Dit TAM-omgevingsplan kent de volgende functies:

Artikel 6 Agrarisch

Artikel 7 Groen

Artikel 8 Verkeer

Artikel 9 Water

Artikel 10 Wonen

Artikel 11 Woongebied

Artikel 12 Waarde - Archeologie - 2

Onderstaand wordt per functie een toelichting gegeven.

Artikel 6 Agrarisch

De functie Agrarisch is opgenomen voor alle agrarische gronden waar geen sprake is van een specifieke landschaps- of natuurwaarde. Het betreft hierbij een bestaande schuur ten behoeve van agrarische doeleinden. De regeling voor deze schuur is dan ook specifiek voor dit gebruik.

Artikel 7 Groen

Deze functie heeft betrekking op de binnen het plangebied aan te leggen en reeds aanwezige groenvoorzieningen. De betreffende gronden zijn hierbij bestemd voor groen en maakt onder andere ook fiets- en voetpaden en ontsluitingen mogelijk. De in deze functie opgenomen beoordelingsregels zijn beperkt; enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden toegestaan. De maximale maten staan in de beoordelingsregels. Binnen deze functie is het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden verboden zonder een vergunning van burgemeester en wethouders.

Artikel 8 Verkeer

De wegen met een erf- ontsluitingsfunctie zijn bestemd als "Verkeer". Binnen deze functie zijn naast wegen en busstroken, onder andere, parkeervoorzieningen, fietspaden en voetpaden mogelijk, evenals voorzieningen van openbaar nut. De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 9 Water

De gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen, ontwikkeling van natuurwaarden en extensieve dagrecreatie alsmede voor openbare, nuts- en verkeers- en speelvoorzieningen.

Artikel 10 Wonen

Deze functie is van toepassing op gronden die in de bestaande situatie in gebruik zijn en/of worden toegevoegd aan percelen van particulier burgerwoningen en solitair gelegen recreatiewoningen. De functie Wonen is toegekend aan de woning (met aan- en uitbouwen), erven met bijgebouwen en (voor)tuinen. Per functievlak is één woning toegestaan tenzij anders aangeduid op de verbeelding.

Artikel 11 Woongebied

Deze functie is van toepassing op gronden die voor woningbouw worden uitgegeven. De gronden zijn dan ook bestemd voor de woonfunctie. Ook bij deze functie behorende voorzieningen, zoals tuinen, wegen, paden, verblijfsgebieden, groenvoorzieningen en water zijn toegestaan. Ook binnen een woongebied voorkomende functies, zoals nutsvoorzieningen, kleinschalige speelvoorzieningen, ontmoetingsplaatsen, geluidwerende voorzieningen, parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, water-infiltratie en watertransportvoorzieningen mogen worden opgericht.

Artikel 12 Waarde - Archeologie - 2

Het plangebied is voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Uitgangspunt voor deze functie is, dat potentiële aanwezige archeologische waarden beschermd dienen te worden. Bij verstoringen van de bodem dient een archeologisch rapport te worden opgesteld alvorens met de verstorende activiteit begonnen kan worden. Dit geldt zowel voor bouwwerkzaamheden als voor overige werkzaamheden; in beide gevallen dient de verstorende activiteit een terreinoppervlak van ten minste 250 m² te beslaan en dieper te reiken 0,7 meter beneden maaiveld. Aan een te verlenen vergunning kunnen voorwaarden verbonden worden.

6.1.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat vijf algemene regels.

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

In dit artikel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarin uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.

Artikel 14 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat enkele bepalingen omtrent beperkte overschrijding van de bouwgrenzen. Daarnaast is een regeling opgenomen voor bestaande maten die afwijken van de voorgeschreven maten in deze regels. Het artikel betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit TAM-Omgevingsplan, - onbedoeld - geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht komen te vallen.

Artikel 15 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is expliciet bepaald, dat het doen van (proef)boringen, waaronder naar schaliegas, niet is toegestaan in verband met te verwachten negatieve effecten. Daarnaast wordt het gebruik van gronden en/of gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen als strijdig gebruik aangemerkt.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de maximum toegestane maten. De criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels zijn hierin eveneens opgenomen.

Artikel 17 Overige regels

In dit artikel is bepaald, dat de wettelijke regelingen waarnaar in de planregels wordt verwezen, de regelingen betreffen zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit TAM-Omgevingsplan. Daarnaast dient voldaan te worden aan de geldende parkeernormen.

6.1.4 Overgangsregels

De overgangsbepaling in heeft onder andere tot doel de rechtszekerheid te verzekeren van bouwwerken, die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan gebouwd zijn of op grond van een reeds verleende of een nog te moeten afgeven omgevingsvergunning, gebouwd mogen worden en afwijken van de bebouwingsregels. Het afwijkende gebruik mag worden voortgezet of worden gewijzigd in een andere, zolang de afwijking van het bestemmingsplan maar niet vergroot wordt.

Hoofdstuk 7 Financiële Haalbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Wie een woning of ander gebouw bouwt of verbouwt, moet hiervoor een bijdrage betalen aan het bevoegd gezag. Deze bijdrage is onder andere voor de kosten van het opstellen van plannen, het aanleggen van openbare voorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte. De gemeente is verplicht om die kosten te verhalen.

7.2 Kostenverhaal

Publiekrechtelijk kostenverhaal
Als er geen (anterieure) overeenkomst tot stand komt moet het kostenverhaal op een andere manier geregeld worden. Daarvoor worden in het omgevingsplan kostenverhaalregels opgenomen. In de omgevingsvergunning worden de kostenverhaalregels omgevormd tot kostenverhaalvoorschriften, waarmee de kostenverhaalbijdrage berekend kan worden, als de kostenverhaalbeschikking wordt aangevraagd.


Voor de gronden in deze specifieke ontwikkeling die in eigendom zijn van particulieren wordt een anterieure overeenkomst gesloten. De kosten die de gemeente maakt bij de ontwikkeling van de eigen gronden worden verrekend in de grondprijs. Het plan is economisch haalbaar. Dit blijkt uit grondexploitatieberekeningen. In deze opzet zijn kosten meegenomen van o.a. verwerving, bouwrijp maken, woonrijp maken, planontwikkelingskosten, rente en bijdragen ruimtelijke ontwikkelingen en bovenwijkse voorzieningen. Daarnaast zijn de opbrengsten geraamd voor de verschillende typologieën woningen. In de actuele grondexploitatie is voorzien in de raming van zowel de gerelateerde uitgaven als inkomsten. De berekening gaf een positief resultaat te zien. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van het plan bevestigd.

Hoofdstuk 8 Evenwichtige Toedeling Van Functies Aan Locatie

Op basis van de voorgaande hoofdstukken wordt gesteld dat het planvoornemen voorziet in de bouw van woningen op een geschikte locatie wat ook passend is binnen de gestelde beleidskaders.

Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Bijlage 1 Ladderonderbouwing

bijlage 1 Ladderonderbouwing

Bijlage 2 Beeldregieplan Molenvliet

bijlage 2 Beeldregieplan Molenvliet

Bijlage 3 Klimaatadaptatie

bijlage 3 Klimaatadaptatie

Bijlage 4 Aanmeldnotitie M.e.r. Beoordeling

bijlage 4 Aanmeldnotitie m.e.r. beoordeling

Bijlage 5 Notitie Verkeersonderbouwing

bijlage 5 Notitie verkeersonderbouwing

Bijlage 6 Quickscan Wet Natuurbescherming

bijlage 6 Quickscan Wet natuurbescherming

Bijlage 7 Rapport Nader Onderzoek Rugstreeppadden

bijlage 7 Rapport nader onderzoek rugstreeppadden

Bijlage 8 Rapport Onderzoek Luchtkwaliteit

bijlage 8 Rapport onderzoek luchtkwaliteit

Bijlage 9 Rapport Historisch Vooronderzoek - Niet Gesprongen Explosieven

bijlage 9 Rapport Historisch Vooronderzoek - Niet Gesprongen Explosieven

Bijlage 10 Rapport Onderzoek Wegverkeerslawaai

bijlage 10 Rapport onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 11 Bedrijven En Milieuzonering Onderzoek

bijlage 11 Bedrijven en milieuzonering onderzoek

Bijlage 12 Omgevingsveiligheid

bijlage 12 Omgevingsveiligheid

Bijlage 13 Kwantitatieve Risicoanalyse

bijlage 13 Kwantitatieve risicoanalyse

Bijlage 14 Archeologisch Onderzoek

bijlage 14 Archeologisch onderzoek

Bijlage 15 Advies Oosterschelderegio Archeologisch Samenwerkingsverband

bijlage 15 Advies Oosterschelderegio Archeologisch Samenwerkingsverband

Bijlage 16 Verkennend En Nader Bodemonderzoek (2010)

bijlage 16 Verkennend en nader bodemonderzoek (2010)

Bijlage 17 Gecombineerd Bodemonderzoek Molenvlietsedijk

bijlage 17 Gecombineerd bodemonderzoek Molenvlietsedijk

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I van het omgevingsplan, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk;

Artikel 2 Aanvullende Begripsbepalingen

Voor toepassing van dit hoofdstuk gelden aanvullend de volgende begripsbepalingen:

Artikel 3 Toepassingsbereik

  1. Het besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder g, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid, is niet van toepassing;
  2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en de regels in afdeling 22.3 zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het derde lid, voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie 'Molenvlietsedijk', waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0716.TAMMolenvlietIITHO-OW01

Artikel 4 Meet- En Rekenbepalingen

Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

4.1 afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

4.2 bouwhoogte van een (schotel)antenne-installatie:

  1. ingeval van een vrijstaande installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de installatie;
  2. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde installatie: tussen de voet van de installatie en het hoogste punt van de installatie.

4.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

4.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

4.5 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

4.6 goothoogte van een bouwwerk:

  1. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  2. bij meerdere/ verschillende (hellende) dakvlakken met verschillende goot- en/of boei-boordhoogten wordt de goot- en/of boeiboordhoogte gemeten bij het dakvlak, waarvan de verticale projectie meer bedraagt dan 50% van het grondoppervlak van een gebouw;
  3. bij toepassing van een lessenaarsdak wordt goothoogte gemeten op het hoogste snijpunt van het dakvlak met de daaronder gelegen gevel: onder de gevel wordt tevens verstaan het hart van de scheidsmuren met een gebouw op een aangrenzend bouwperceel.

4.7 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

4.8 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk.

4.9 vloeroppervlakte:

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.

Artikel 5 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 2 Functies En Activiteiten

Artikel 6 Agrarisch

6.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Agrarisch.

6.2 Functieomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de uitoefening van volwaardige en reële grondgebonden agrarische bedrijven;
  2. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie;
  3. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water en parkeervoorzieningen.

6.3 Beoordelingsregels

Op deze gronden mag niet worden gebouwd.

Artikel 7 Groen

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Groen.

7.2 Functieomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. water, waterhuishoudkundige voorzieningen, infiltratie;
  3. duikers en bruggen;
  4. paden, verhardingen, muren en grondkeringen;
  5. speelvoorzieningen en straatmeubilair;
  6. openbare nutsvoorzieningen;
  7. objecten van beeldende kunst;
  8. ter plaatse van aanduiding 'verkeer' is een verkeersontsluiting toegestaan;

een en ander met de hierbij bijbehorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, kleinschalige speelvoorzieningen, ballenvangers, ontmoetingsplaatsen, voet- en fietspaden geluidwerende voorzieningen, reclame-uitingen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals water-infiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins.

7.3 Beoordelingsregels

Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:

gebouwen en overkappingen bouwwerk, geen gebouw zijnde
a. op deze gronden mag worden gebouwd: uitsluitend voor ontmoetingsplaatsen en voor nutsvoorzieningen ja
b. de hoogte bedraagt niet meer dan: 3 m -
1. bewegwijzering niet van toepassing 4,5 m
2. straatmeubilair niet van toepassing 3 m
3. van een mast of zuil ter plaatse van de aanduiding 'zend/ontvangstinstallatie' niet van toepassing 58 m
4. lichtmasten en overige masten niet van toepassing 9 m
5. ballenvangers niet van toepassing 4 m
6. overig bouwwerk, geen gebouw zijnde niet van toepassing 3 m
7. vrijstaande antennemast niet van toepassing 15 m
c. de oppervlakte bedraagt niet meer dan: 15 m2 -

Artikel 8 Verkeer

8.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Verkeer.

8.2 Functieomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. verkeersdoeleinden en parkeergelegenheid;
  2. groenvoorziening en beplanting;
  3. paden, verhardingen, muren en grondkeringen;
  4. water, waterhuishoudkundige voorzieningen, infiltratie;
  5. duikers en bruggen;
  6. speelvoorzieningen en straatmeubilair;
  7. openbare nutsvoorzieningen;
  8. voorwerpen van beeldende kunst;

één en ander met de daarbij behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, kleinschalige speelvoorzieningen, ontmoetingsplaatsen, geluidwerende voorzieningen, horecaterrassen, niet-permanente vent- en standplaatsen voor ambulante handel, reclame-uitingen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals water-infiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins.

8.3 Beoordelingsregels

Op de voor 'Verkeer' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en de technische uitrusting van wegen - evenwel met uitzondering van motorbrandstofverkooppunten - worden gebouwd en gelden de volgende regels:

gebouwen en overkappingen bouwwerk, geen gebouw zijnde
a. op deze gronden mag worden gebouwd: uitsluitend voor ontmoetingsplaatsen en voor nutsvoorzieningen ja
b. de hoogte bedraagt niet meer dan: zie aanduiding 'maximale bouwhoogte'; en anders 3 m -
1. bewegwijzering niet van toepassing 4,5 m
2. straatmeubilair niet van toepassing 3 m
3. lichtmasten en overige masten niet van toepassing 9 m
4. overig bouwwerk, geen gebouw zijnde niet van toepassing 3 m
5. vrijstaande antennemast niet van toepassing 15 m
c. de oppervlakte bedraagt niet meer dan: 15 m2 -

Artikel 9 Water

9.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Water.

9.2 Functieomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. waterberging en infiltratie;
  3. waterbeheersing en oeververbindingen;
  4. ontsluitingswegen, verkeersruimte, duikers en bruggen;
  5. ontwikkeling van natuurwaarden en aanleg van (natuurvriendelijke) oevers;
  6. extensieve dagrecreatie met bijbehorende voorzieningen;
  7. voorwerpen van beeldende kunst;

een en ander met de hierbij bijbehorende voorzieningen.

9.3 Beoordelingsregels

Op de voor Water bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming en met inachtneming van de keur van het waterschap uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, onder de voorwaarden dat:

  1. gemalen, aanlegsteigers, duikers en bruggen zijn toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 2 m;
  2. steigers mogen een lengte respectievelijk breedte hebben van ten hoogste 6 m /1 m.

9.4 Maatwerkvoorschriften

Artikel 10 Wonen

10.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Wonen.

10.2 Functieomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het wonen met aan-huis-verbonden beroep, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en logies met ontbijt;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.

10.3 Beoordelingsregels

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, alsmede bouwwerken ten diensten van de bestemming en de technische uitrusting van wegen, water en groen.

10.4 Specifieke beoordelingsregels

10.5 Specifieke functieregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
  2. het gebruik van een bijgebouw ten behoeve van bewoning of het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
  3. het uitoefenen van aan-huis-verbonden beroep, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en logies met ontbijt is toegestaan in een woning en in een bijgebouw met inachtneming van de volgende regels:
    1. de activiteit is in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt aan de woning en de woonomgeving;
    2. de vloeroppervlakte voor deze andere activiteiten bedraagt in totaal ten hoogste 50 m² ;
    3. het beroep of de activiteit dient door de bewoner te worden uitgeoefend;
    4. de activiteit is milieu hygiënisch inpasbaar in de woonomgeving, waarbij de activiteit vergelijkbaar is met activiteiten;
    5. zoals genoemd in de staat van bedrijfsactiviteiten 'functiemenging', categorie A;
    6. het gebruik mag geen zodanige verkeersaantrekkende werking hebben dat deze kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  4. er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd een beperkte verkoop die verband houdt met de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten;
  5. de opslag van caravans, boten en inboedels is uitsluitend binnen de bestaande gebouwen toegestaan;
  6. bij een paardenbak en/of stapmolen is het gebruik van een geluidsinstallatie, of verlichting door middel van lichtmasten die niet zijn voorzien van bovenafdekking, niet toegestaan;

Artikel 11 Woongebied

11.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Woongebied.

11.2 Functieomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. grondgebonden woningen en beneden-bovenwoningen met bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. aan-huis-verbonden beroep;
  3. parkeren, verkeersruimte, paden en verblijfsgebieden;
  4. ontsluitingswegen;
  5. tuinen en erven;
  6. groenvoorzieningen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling;
  9. speelvoorzieningen en straatmeubilair;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

11.3 Beoordelingsregels

Op de voor 'Woongebied' aangewezen gronden mogen uitsluitend woningen met bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, alsmede bouwwerken ten diensten van de bestemming en de technische uitrusting van wegen, water en groen.

11.4 Ondergronds bouwen en -aanleggen

11.5 Maatwerkvoorschriften

11.6 Specifieke beoordelingsregels

Het bevoegd gezag kan, onder de voorwaarde dat de afwijking stedenbouwkundig aanvaardbaar is en geen onevenredige consequenties heeft voor de verkeersveiligheid, door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in 11.3.1 sub b voor het afwijken van het aangeduide maximum aantal wooneenheden dat binnen het bestemmingsvlak is toegestaan, met dien verstande dat het in 11.3.1 sub a genoemde totaal aantal woningen binnen de bestemming niet wordt overschreden;
  2. het bepaalde in 11.3.2 sub e voor het plat afdekken van woningen dan wel voor een kleinere of grotere dakhelling;
  3. het bepaalde in 11.3.3 sub a bij woningen op een hoekperceel voor de bouw van een uitbouw voor de voorgevel of het verlengde daarvan met een grotere omvang;
  4. het bepaalde in 11.3.3 sub b voor het situeren van bijgebouwen bij vrijstaande en geschakelde woningen op een afstand van minder dan 6 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan;
  5. het bepaalde in 11.3.3 sub c voor het bouwen van bijgebouwen op een afstand van minder dan 4 m achter de voorgevellijn;
  6. het bepaalde in 11.3.3 sub i voor een grotere oppervlakte aan bijgebouwen;
  7. het bepaalde in 11.3.4 voor het bouwen van een balustrade op een aangebouwd bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 meter boven de bouwhoogte van de eerste bouwlaag mag reiken;
    2. de bouw geen afbreuk mag doen aan de gebruiksmogelijkheden en bezonning van aangrenzende percelen;

11.7 Specifieke functieregels

11.8 Specifieke beoordelingsregels met betrekking tot functieregels

Artikel 12 Waarde - Archeologie - 2

12.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Waarde - Archeologie - 2.

12.2 Functieomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het behoud, de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege.

12.3 Beoordelingsregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 12.2 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
    2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  3. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk, waarvan de oppervlakte van de verstoring niet meer dan 250 m2 bedraagt;
    3. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde-archeologie vrijstellingsdiepte 70 cm'. een bouwwerk dat niet dieper dan 70 cm wordt geplaatst.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

12.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsvlak van de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene Bouwregels

14.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde functiegrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt;
  3. andere ondergeschikte bouwdelen, zoals dakoverstekken, risalieten, gevelversieringen, funderingen en andere daaraan gelijk te stellen bouwdelen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

14.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. Voor een bouwwerk, dat bij in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. Ingeval van herbouw is 14.2 a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 15 Algemene Gebruiksregels

15.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het TAM-omgevingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken:

  • van aan-, uit- of bijgebouwen voor het zelfstandig bewonen;
  • van aan-, uit- of bijgebouwen als afhankelijke woonruimte;
  • van de gronden voor seksinrichtingen; en
  • verkoop/opslag van vuurwerk.

Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels

16.1 Maten, bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken of bestemmingen dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 17 Overige Regels

17.1 Parkeren

Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de functie van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in het vastgestelde 'Mobiliteitsplan Tholen 2022-2030'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.

17.2 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

17.3 Duurzame ontwikkeling

Hoofdstuk 4 Overgangsrecht

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

18.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.