KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Toepassingsverklaring
Artikel 2 Begrippen
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 2
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
1.2 Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Inleiding
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Beschrijving Huidige Situatie
3.2 Beschrijving Toekomstige Situatie
3.3 Beschrijving Juridische Regeling
Hoofdstuk 4 Uitgangspunten En Randvoorwaarden
4.1 Bodem
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.3 Ecologie
4.4 Water
4.5 Milieu
4.6 Akoestiek
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 M.e.r.-beoordeling
4.9 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Aanvullend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Quickscan Flora- En Faunawet
Bijlage 4 Vleermuisonderzoek
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Driftblootstelling Boomgaarden
Bijlage 7 Driftblootstelling Bespuiting Veldgewassen
Bijlage 8 Milieuzonering Bedrijven En Externe Veiligheid
Bijlage 9 Geuronderzoek
Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer
Bijlage 11 Wateradvies Waterschap
Bijlage 12 Reactie Provincie Zeeland

Wijzigingsplan Mosselhoekseweg 5 te Tholen

Wijzigingsplan - gemeente Tholen

Vastgesteld op 01-11-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Toepassingsverklaring

Op dit wijzigingsplan zijn de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Tholen' van de gemeente Tholen, zoals vastgesteld op 19 december 2013, van toepassing, met dien verstande dat aan die regels en bestemmingen het volgende wordt gewijzigd, dan wel toegevoegd:

Artikel 2 Begrippen

2.1 Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Tholen' van de gemeente Tholen, met het identificatienummer NL.IMRO.0716.bpBuitengeb2013-VG01, zoals vastgesteld op 19 december 2013.

2.2 Wijzigingsplan

Het wijzigingsplan Mosselhoekseweg te Tholen met identificatienummer NL.IMRO.0716.WPmosselhwegTH-VG01 van de gemeente Tholen.

2.3 Verbeelding

De verbeelding, met nummer NL.IMRO.0716.WPmosselhwegTH-VG01 deel uitmakend van het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

Dit artikel blijft ongewijzigd, zoals opgenomen in het bestemmingsplan “Buitengebied Tholen”,

Artikel 4 Wonen

Dit artikel blijft ongewijzigd, zoals opgenomen in artikel 22 van het bestemmingsplan “Buitengebied Tholen”, met uitzondering van het bepaalde in artikel 22.

Artikel 22, lid 2, sub a wordt als volgt gewijzigd:

  1. a. op de gronden binnen het bouwvlak mogen hoofdgebouwen (woningen) met bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten bet bouwvlak worden gebouwd;

Artikel 22, lid 2, sub g wordt als volgt gewijzigd:

g. de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen per bouwperceel ten hoogste:

bouwwerk goothoogte bouwhoogte oppervlakte/inhoud
hoofdgebouwen (inclusief aan- en uitbouwen)/woning 4 meter ten hoogste 4 m hoger dan de toegestane goothoogte, tenzij anders aangegeven 750 m³
bijgebouwen en overkappingen bij de woning 3 meter 6 meter 100 m²
erfafscheidingen 2 meter
lichtmasten 5 meter
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 meter

Aan artikel 22, lid 2 wordt het volgende toegevoegd:

j. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 5 meter;

k. de woning mag uitsluitend worden gebouwd indien de bestaande kassen en opstallen, gelegen binnen de bestemming Agrarisch van dit wijzigingsplan, zijn gesloopt.

Artikel 5 Waarde - Archeologie - 2

Dit artikel blijft ongewijzigd, zoals opgenomen in artikel 27 van het bestemmingsplan “Buitengebied Tholen”,

Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels

Artikel 6 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als regels van het wijzigingsplan Mosselhoekseweg 5 te Tholen van de gemeente Tholen

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan

1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan

Aan de Mosselhoekseweg binnen de gemeente Tholen is ter plaatse van huisnummer 5 een groot oppervlakte aan glastuinbouw gelegen. Verder is er een voormalige bedrijfswoning aanwezig. Het agrarisch bedrijf is ongeveer tien jaar geleden gestopt met haar werkzaamheden. Sindsdien staan de bedrijfswoning en de bedrijfsopstallen leeg.

De locatie kwam na de bedrijfsbeëindiging in aanmerking voor herontwikkeling. Ten behoeve van de bouw van enkele 'ruimte voor ruimte woningen' zouden de bestaande glasopstanden worden gesloopt en zou de bedrijfswoning tevens worden gesloopt ten behoeve van een reguliere woning. Om deze plannen mogelijk te maken, is een aparte herziening van het bestemmingsplan in procedure gebracht. Dit bestemmingsplan "Buitengebied, 6e herziening" is door de raad vastgesteld op 3 maart 2011. Op 11 juli 2012 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist op een ingesteld beroep tegen het raadsbesluit van 3 maart 2011. Het ingediende beroep werd gegrond verklaard en het raadsbesluit werd hierbij vernietigd. In overleg met de gemeente Tholen heeft de initiatiefnemer besloten om een andere locatie te zoeken binnen de gemeente Tholen voor de realisatie van de 'ruimte voor ruimte woningen' in ruil voor de sloop van de agrarische opstallen en het laten vervallen van de aanduiding 'glastuinbouw' uit het bestemmingsplan. Ter plaatse van de planlocatie dient de functie van de bestaande bedrijfswoning, als gevolg van deze sloop, te worden omgezet naar een reguliere woning. Binnen het vigerende bestemmingsplan Buitengebied is binnen de bestemming 'Agrarisch' de wijzigingsbevoegdheid opgenomen om bij bedrijfsbeëindiging de bestemming om te zetten in een woonbestemming. Als voorwaarde geldt dat gedurende een jaar aangetoond moet zijn dat geen ander agrarisch bedrijf zich ter plaatse kan vestigen. Ook het aantal woningen mag niet toenemen.

De ontwikkeling betreft de realisatie van één vervangende woning. In de milieuonderzoeken is incidenteel nog rekening gehouden met de ontwikkeling van vier woningen. Aangezien het wijzigen van vier woningen naar één woning geen gevolgen heeft voor de uitkomsten van de milieuonderzoeken, zijn de onderzoeken niet aangepast en ongewijzigd als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.

De gemeente Tholen heeft besloten medewerking te verlenen aan de wijzigingsbevoegdheid en een nieuw bestemmingsplan in procedure te brengen.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aan de Mosselhoekseweg 5 en ligt in het buitengebied van de gemeente Tholen, ten zuiden van de stad Tholen en wordt enerzijds begrensd (noord- en westzijde) door de Mosselhoekseweg en aanliggende watergang en anderzijds door de aangrenzende percelen. Het plangebied is circa 3,2 ha groot. Het plangebied omvat de gronden met de kadastrale nummers 1177, 1179, 1180 en 1181. Een globale ligging van het plangebied is navolgend weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.WPmosselhwegTH-VG01_0001.png"

Globale ligging plangebied (Bron: Bing Maps)

1.3 Leeswijzer

Deze toelichting is onderdeel van het bestemmingsplan 'Mosselhoekseweg 5 te Tholen'. Andere onderdelen van dit bestemmingsplan zijn de verbeelding en de planregels. De toelichting is opgebouwd uit de volgende hoofdstukken:

  • In hoofdstuk 2 zijn de ruimtelijke en functionele analyse van de huidige en toekomstige situatie opgenomen. Verder wordt de juridische planbeschrijving verantwoord.
  • In hoofdstuk 3 is het relevante ruimtelijke beleid en de juridische regeling beschreven.
  • In hoofdstuk 4 komen de milieuaspecten aan bod.
  • In hoofdstuk 5 zijn de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.

De rapporten van de verschillende, in het bestemmingsplan, genoemde onderzoeken zijn als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Inleiding

Het beleidskader voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke stukken. In hoofdstuk 4 'Uitgangspunten en randvoorwaarden' zijn het sectorale milieubeleid en -wetgeving opgenomen.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In de structuurvisie schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt verschillende nota's, zoals de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De structuurvisie benoemt met name Rijksdoelen en nationale belangen. De (boven) lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen de provinciale kaders. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Alleen in stedelijk regio's rond de mainports zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, heeft het Rijk een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het Rijk zal tijdens het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen dan ook niet toetsen op een correcte doorwerking van de nationale belangen. Het Rijk zal, als daarom wordt gevraagd door gemeenten, in de voorbereidingsfase van de bestemmingsplanprocedure haar nationale belangen toelichten en, indien nodig, daarover advies geven.

Het bestemmingsplan is in lijn met de structuurvisie, aangezien er geen strijd is met de nationale belangen. Er is ook geen strijd met de ladder voor duurzame verstedelijking, omdat de realisatie van een woning niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en derhalve niet hoeft te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.3 Provinciaal Beleid

2.3.1 Omgevingsplan Zeeland 2012-2018

Op 28 september 2012 hebben de Provinciale Staten het Omgevingsplan Zeeland voor de provincie Zeeland vastgesteld. Het Omgevingsplan is het provinciale beleidsplan voor ruimte, milieu, water en natuur. Het plan bevat een integrale visie, beleid en een uitvoeringsagenda.

Ten aanzien van het woningen in het landelijk gebied wordt gesteld dat de positie en de functie van het landelijk gebied veranderen. De woonfunctie kan een bijdrage leveren aan dit veranderingsproces, doordat bijvoorbeeld voormalige boerderijen worden hergebruikt als woning. Daarnaast kunnen woningen worden gebruikt als kostendrager bij het oplossen van problemen en/of het stimuleren van gewenste ontwikkelingen in het landelijk gebied. Op deze manier kan een ruimtelijke kwaliteitsverbetering bereikt worden en landschappelijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven of worden versterkt. Tegelijkertijd kan door toestaan van de woonfunctie tegemoet worden gekomen aan de vraag naar landelijk wonen.

De Provincie ziet verschillende mogelijkheden om een woonfunctie in het landelijk gebied te realiseren. Dit krijgt ondermeer vorm binnen het beleid verevening, landschappelijke inpassing en bufferzones. Navolgend wordt op deze onderdelen ingegaan.

Het principe van verevening

Met het principe van verevening heeft de provincie een regeling waarin (extra) ontwikkelingsruimte wordt geboden en tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in het versterken van de kwaliteit van de omgeving. De uitgangspunten voor deze regeling zijn vastgelegd in een provinciale handreiking en het convenant met alle Zeeuwse gemeenten.

Voorwaarden verevening

De provinciale Handreiking vervening 2010 geeft aan dat wanneer initiatiefnemers gebruik maken van deze ontwikkelingsruimte er tevens een investering in de omgevingskwaliteit dient plaats te vinden ter compensatie van het verlies aan ecologisch kapitaal, oftewel het principe van verevening. Er zijn een drietal criteria die bepalend zijn bij de beantwoording van de vraag of het principe van verevening van toepassing is of niet. Het betreft:

  1. a. De wenselijkheid van de beoogde ontwikkeling: er moet worden vastgesteld of de beoogde ontwikkeling wenselijk is en past binnen de provinciale en gemeentelijke beleidskaders.
  2. b. De ligging in het buitengebied: Alleen voor ontwikkelingen in het buitengebied is een vereveningsbijdrage verschuldigd.
  3. c. Extra ontwikkelingsruimte: De beoogde ontwikkeling vraagt extra planologische ontwikkelingsruimte ten opzichte van hetgeen op basis van het vigerende bestemmingsplan of de bestemmingsregeling mogelijk is.

Drempelwaarde

Aanvullend op de hierboven geformuleerde criteria is er bovendien bij initiatieven waarbij sprake is van verevening in de omgevingskwaliteit een drempel ingebouwd. Indien initiatieven onder deze drempel blijven is een nadere invulling van het vereveningsprincipe niet noodzakelijk. Eén van deze criteria betreft dat er slechts sprake is van een beperkte toename van het bebouwd volume. Dit is aan de orde wanneer de toename van het bebouwd volume lager is dan 400 m³ of minder dan 30% bedraagt.

Voorliggend initiatief betreft de functiewijziging van een bedrijfswoning naar een reguliere woning. De ontwikkeling blijft derhalve ruim onder de drempelwaarde. Het principe van verevening is dan ook niet van toepassing voor deze kleinschalige ontwikkeling.

Landschappelijke inpassing

Voor nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied geldt dat zij aansluiten bij het bestaande karakter van het landschap. Als algemeen uitgangspunt geldt daarom dat een nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het een logisch onderdeel deel uitmaakt van het landschap. Hiervoor wordt uitgegaan van een 10 meter brede afschermende groengordel. Wanneer alternatieve maatregelen worden getroffen dient uit de ruimtelijke onderbouwing te blijken dat de maatregelen die worden getroffen qua investering gelijkwaardig zijn aan het realiseren van een 10 meter brede afschermende groengordel. Maatwerk behoort hierbij tot de mogelijkheden. Afspraken over de realisatie van de landschappelijke inpassing worden door middel van een overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer vastgelegd. De Provincie verkent de mogelijkheden voor, en de haalbaarheid van, het eventueel instellen van een stimuleringsregeling voor het tegemoet komen in de noodzakelijke investeringen.

Conclusie landschappelijke inpassing

De woning binnen het plangebied betreft geen nieuwe ontwikkeling, maar betreft het omzetten van de planologische functie van bedrijfswoning naar reguliere woning. Binnen voorliggend bestemmingsplan is landschappelijke inpassing dan ook niet van toepassing.

Bufferzones

Binnen het agrarisch gebied dient rekening gehouden te worden met de aan te houden afstanden tot woon- en verblijfsrecreatiegebieden. De afstemming met deze milieuhygiënische normen en kwaliteitsdoelstellingen dient op adequate wijze te worden geregeld en vormgegeven in het gemeentelijk ruimtelijk beleid. Waar het de stank van intensieve veehouderij betreft dient rekening te worden gehouden met de in de Regeling geurhinder en Veehouderij opgenomen normen en afstanden.

In principe dient tussen agrarische bedrijven en woon- en verblijfsrecreatiegebieden een afstand van minimaal 100 meter te worden aangehouden . Een kleinere afstand (50 meter) kan worden gehanteerd, indien daarvoor geen noemenswaardige hinder bij de gevoelige bestemmingen(en) optreedt en dit niet leidt tot onevenredige beperkingen voor de betrokken landbouwbedrijven.

Tussen (glas)tuinbouw- en fruitteeltpercelen en woon- en verblijfsrecreatiegebieden dient een afstand van minimaal 50 meter aangehouden te worden. Ten opzichte van natuurgebieden dient invulling gegeven te worden aan een afwegingszone van 100 meter. Als aangetoond wordt dat geen schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid of de natuur zullen optreden, kan een kleinere afstand toelaatbaar zijn. De zoneringen hebben een tweezijdige werking. Zowel bij nieuwe gevoelige als bij nieuwe belastende bestemmingen en grondgebruik dient met de aangegeven afstanden rekening gehouden te worden.

Verantwoording verkleining bufferzone

Bij de situering van de bedrijfswoning is nadrukkelijk rekening gehouden met een juiste afstemming tussen de reeds aanwezige functies en het toekomstige wonen. Hierbij is gebruik gemaakt van een zogenaamde 'inwaartse' zonering. Allereerst is bepaald dat de afstand tussen de agrarische bouwvlakken en het bouwvlak voor wonen minimaal 100 meter dient te bedragen. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.WPmosselhwegTH-VG01_0002.png"

Vanuit de provincie dient de afstand tussen de agrarische bouwvlakken en de woongebieden (inclusief tuin) 100 meter te bedragen en tussen fruitteeltpercelen en de woongebieden dient deze minimaal 50 meter te bedragen. De afstand tussen de omliggende agrarische bouwvlakken en het bestemmingsvlak 'Wonen' bedraagt minimaal 100 meter. Uit Hoofdstuk 4 van deze toelichting blijkt dat deze 100 meter voldoende is en dat geen noemenswaardige hinder bij de gevoelige bestemming(en) optreedt en dit niet leidt tot onevenredige beperkingen voor het toekomstige landbouwbedrijf.

De afstand tussen fruitteeltpercelen en de woongebieden dient vanuit het provinciaal beleid minimaal 50 meter te bedragen. Het agrarisch perceel aan de noordzijde is in gebruik als fruitperceel. De afstand tussen het fruitperceel en het woongebied bedraagt minimaal 100 meter. Geconcludeerd wordt dat aan alle zijden wordt voldaan aan de eis vanuit de provincie.

Conclusie

Op basis van bovenstaande verantwoording wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de voorwaarden vanuit de provincie.

2.3.2 Verordening Ruimte Provincie Zeeland (2012)

De Verordening Ruimte Provincie Zeeland is met ingang van 11 januari 2012 in werking getreden. Doel van de verordening is de provinciale ruimtelijke belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijke niveau. In de verordening worden regels gesteld omtrent de inhoud van gemeentelijke planologische besluiten, zoals bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting of onderbouwing. De onderwerpen die in de verordening worden geregeld zijn reeds onderdeel van het Omgevingsplan. De normen vanuit het Omgevingsplan worden in de verordening, waar mogelijk, helderder en objectiever geformuleerd zodat het mogelijk is deze normen bij het opstellen van bestemmingsplan over te nemen.

Uit de navolgende afbeelding blijkt dat het plangebied ligt binnen het 'landelijk gebied'. Voor de wijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning zijn binnen de Verordening geen specifieke voorwaarden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.WPmosselhwegTH-VG01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.WPmosselhwegTH-VG01_0004.png"

Uitsnede ruimtelijke functiekaart, Omgevingsplan Zeeland

Conclusie Verordening Ruimte

Aangezien binnen de Verordening Ruimte geen regels zijn opgenomen in aanvulling op de regels van het Omgevingsplan Zeeland, wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de voorwaarden vanuit de provincie.

2.4 Gemeentelijk Beleid

2.4.1 Welstandsnota 2012

Met de nieuwe Woningwet wordt een gemeentelijke welstandsnota een voorwaarde voor het uitvoeren van welstandstoezicht. Na vaststelling van de welstandsnota door de gemeenteraad kan de welstandsbeoordeling alleen nog worden gebaseerd op de criteria die in de welstandsnota zijn genoemd.

Welstandscriteria

In de welstandsnota zijn de ‘redelijke eisen van welstand’ op een concrete en heldere wijze in gebieds- of objectgerichte criteria gevat. Deze criteria vormen een stelsel van beleidsregels waarbinnen de welstandscommissie het college van burgemeester en wethouders adviseert. Vanwege de verscheidenheid in grootte van de te beoordelen bouwwerken en vanwege de karakteristieken en waarden van gebieden, gebouwen of samenstelsels van gebouwen waarin deze bouwwerken gerealiseerd worden, worden vier soorten welstandscriteria onderscheiden:

  1. 1. De algemene criteria vormen de onderlegger voor de overige drie soorten criteria en fungeren als vangnet voor plannen die buiten de overige drie soorten criteria vallen.
  2. 2. De gebiedsgerichte criteria zijn gekoppeld aan specifieke gebiedstypen binnen de gemeente Tholen. Deze gebiedstypen hebben ieder een specifieke gebiedskarakteristiek, waarmee bij de toetsing van bouwplannen rekening gehouden dient te worden. Een gebiedstype kan bijvoorbeeld zijn een historisch dorpsgebied, een bedrijventerrein of een natuurgebied. De verschillende gebiedstypen van de gemeente Tholen zijn vastgelegd in een gebiedstypekaart.
  3. 3. De criteria voor bijzondere bouwwerken richten zich op de specifieke waarden en kenmerken van monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en overige bijzondere bouwwerken in de gemeente Tholen. De monumenten in de gemeente Tholen zijn vastgelegd in de monumentenlijst.
  4. 4. Sneltoetscriteria zijn geformuleerd om veel voorkomende kleine bouwplannen, te toetsen. Het gaat hier om eenduidige en objectieve welstandscriteria, die planindiener en ontwerper vooraf zoveel mogelijk duidelijkheid dienen te geven.

Welstandsniveaus

De gemeente Tholen omvat vele verschillende gebiedstypen die qua beeld, beleving en ruimtelijk ambitieniveau sterk uiteenlopen. Het is logisch dat de welstandstoetsing in deze karakteristieke gebieden op een daarbij passende wijze wordt ingezet. Er worden daarom 4 welstandsniveaus onderscheiden. Voor onderhavige plangebied geldt welstandsniveau 2.

Onder welstandsniveau 2 vallen de gebieden die, vanuit het perspectief van de gemeente Tholen, om een zorgvuldige afstemming vragen met ontwikkelingen van de ruimtelijke kwaliteit en nieuwe bouwkundige ingrepen. Dit zijn onder andere gebieden rondom hoofdontsluitingswegen, dorps- en stadsranden en waardevolle woonbuurten, prominente bedrijventerreinen en delen van het buitengebied. Bouwwerken in welstandsniveau 2, reguliere toetsing, worden op hoofd- en deelaspecten getoetst.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Beschrijving Huidige Situatie

3.1.1 Gebiedsprofiel

De planlocatie ligt aan de Mosselhoekseweg 5 in het buitengebied van de gemeente Tholen, ten zuiden van de stad Tholen. Tholen ligt op het Zeeuwse eiland Tholen aan de westkant van het Schelde-Rijnkanaal. Het Zeeuws eiland Tholen is ontstaan uit vijf aparte eilanden: Schakerloo, Scherpenisse, Poortvliet, Sint Maartensdijk en Stavenisse.

Bij het benaderen van het eiland Tholen vanuit Halsteren (oostelijke richting) dient eerst de oversteek te worden gemaakt over het Schelde-Rijnkanaal. De stad Tholen springt het eerst in het oog. De woonbebouwing en voorzieningen liggen ten zuiden van de Provincialeweg N286. De bedrijventerreinen liggen ten noorden van deze weg.

De planlocatie ligt ten zuiden van de stad Tholen, op ongeveer 750 meter afstand van de kern, in het buitengebied. De kavels in het buitengebied hebben, mede door het agrarisch gebruik, een open karakter met verspreid in het landschap enkele bedrijfsgebouwen en buurtschappen.

3.1.2 Profiel plangebied

Het plangebied ligt aan de Mosselhoekseweg en omvat de percelen met de kadastrale aanduiding sectie P, nummers 1177, 1179, 1180 en 1181. Het plangebied is circa 3,2 ha groot. De bestaande bebouwing op het perceel bestaat uit kassen ten behoeve van de glastuinbouw, een bedrijfswoning, een loods en enkele garageboxen. Rondom het perceel bevindt zich een watergang ten behoeve van de afwatering van het perceel. De watergang valt buiten het plangebied. Navolgende foto's geven een weergave van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.WPmosselhwegTH-VG01_0005.png"

De ontsluiting van de planlocatie vindt plaats via de Mosselhoekseweg. De Mosselhoekseweg sluit in noordelijke richting aan op de Zwarteweg en in zuidelijke richting op de Deurlooweg en Boomdijk. Ten noorden van de planlocatie ligt de bebouwde kom van Tholen. In Tholen bevinden zich de stedelijke voorzieningen waarvan de nieuwe bewoners gebruik zullen gaan maken.

De Mosselhoekseweg wordt hoofdzakelijk gebruikt door bestemmingsverkeer, omdat er in zuidelijke richting een natuurlijke begrenzing ligt in de vorm van de Oosterschelde en daarmee geen doorgaande route voor het verkeer aanwezig is.

3.2 Beschrijving Toekomstige Situatie

Op de planlocatie wordt de bestaande bedrijfswoning afgebroken. Ten zuiden van de voormalige bedrijfswoning is het voornemen om vervolgens een nieuwe woning te bouwen. De woning krijgt een landelijk karakter, passend bij de omgeving.

De nieuw te bouwen woning wordt uitgevoerd met een maximale goot- en nokhoogte van 4 respectievelijk 8 meter en de bijgebouwen met een maximale goot- en nokhoogte van 3 respectievelijk 6 meter. Aan de Mosselhoekseweg ligt, ten zuiden van de nieuwe woning, de bestaande woning Mosselhoekseweg 5a. Deze burgerwoning maakt geen onderdeel uit van het plangebied. De woning komt met de ontwikkeling van de locatie vrijer te liggen, omdat de kassen en de bedrijfswoning verdwijnen en hiervoor slechts één woning wordt terug gebouwd. De nieuwe woning en de bestaande woning (Mosselhoekseweg 5a) hebben ieder een eigen ontsluiting op de Mosselhoekseweg.

In het voorliggende bestemmingsplan is het op basis van de planregels niet meer mogelijk om agrarische bedrijfsbebouwing op te richten. Het bouwvlak en de aanduiding 'glastuinbouw' komen te vervallen. Het agrarische gebied wordt in de toekomst gebruikt voor grondgebonden of niet-grondgebonden agrarische activiteiten zonder bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.WPmosselhwegTH-VG01_0006.png"

Concept stedenbouwkundig plan

Beeldkwaliteit

Uit de tekst van paragraaf 2.4.1 blijkt dat de bouwplannen van de toekomstige woningen dienen te worden getoetst aan de Welstandnota 2012 van de gemeente Tholen. Het onderhavige plangebied valt onder welstandsniveau 2. De welstandbeoordeling richt zich hierbij op het handhaven of gericht veranderen en verbeteren van de basiskwaliteit van het gebied, waarbij op verschillende deelaspecten wordt getoetst. Hierna wordt in het kort de voorgestane beeldkwaliteit per aspect toegelicht:

Plaatsing/situering:

De voorgevel van de nieuwe woning wordt evenwijdig en/of loodrecht aan de openbare ruimte gerealiseerd. Hierbij wordt geen strakke voorgevelrooilijn voorgestaan. De woning worden op enige afstand tot de openbare weg gerealiseerd met voldoende ruimte ten opzichte van Mosselhoekseweg 5, om het vrijstaande karakter te benadrukken.

Massavorm:

De woning dient een 'landelijk' karakter uit te stralen, waarbij de woning wordt voorzien van een kap, bij voorkeur een zadeldak. Bijgebouwen dienen een architectonische eenheid te vormen met het hoofdgebouw.

Gevelopbouw:

Uitbreidingen aan de hoofdmassa, zoals erkers en dakkapellen dienen onderdeel te zijn van de architectuur en moeten mee ontworpen worden. Een zorgvuldige detaillering van elementen als ramen, goten, luifels en daklijsten wordt voorgestaan.

Materialen en kleuren hoofdvlakken:

De gevel dient te worden opgericht in bakstenen in aardetinten, eventueel gecementeerd met stucwerk in aardewerk of licht grijs. Voor de dakbedekking wordt het toepassen van keramische pannen in rood danwel antraciet of een rieten kap voorgestaan.

Verkeer en parkeren

De woning wordt ontsloten via de Mosselhoekseweg met een individuele oprit, die naar het erf van de woning leidt. Het parkeren van zowel de bewoners als van de bezoekers vindt op eigen erf plaats.

3.3 Beschrijving Juridische Regeling

3.3.1 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan ‘Buitengebied’. Dit plan is op 19 december 2013 door de gemeente Tholen vastgesteld. Binnen dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd tot 'Agarisch' met functieaanduiding 'glastuinbouw'. Binnen het bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan. Het bestemmingsplan 'Buitengebied' betreft een consoliderend bestemmingsplan, waarbij de huidige mogelijkheden zoveel mogelijk zijn overgenomen vanuit de vigerende bestemmingsplannen.

De voorgestane ontwikkeling betreft de sloop van de bestaande glasopstanden met een bedrijfswoning, en het realiseren van één nieuwe woning. Het realiseren van deze woning is mogelijk op basis van de, in het vigerend bestemmingsplan opgenomen, wijzigingsbevoegdheid.

Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  1. 1. het ter plaatse gevestigde (agrarische) bedrijf dient beëindigd te zijn;
  2. 2. aangetoond dient te zijn dat gedurende een periode van ten minste één jaar is gebleken dat de vestiging van een ander agrarisch bedrijf ter plaatse niet mogelijk is, dan wel wordt anderszins aannemelijk gemaakt dat de vestiging van een ander agrarisch bedrijf niet te verwachten is;
  3. 3. het aantal woningen binnen het bestemmingsvlak mag niet worden verhoogd;
  4. 4. de ontwikkeling dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  5. 5. indien de inhoud van de woning (inclusief aan- en uitbouwen) en de oppervlakte van de overige bebouwing, met uitzondering van kassen, meer bedraagt dan bij de bestemming Wonen is toegestaan, dan mogen deze maten als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden hetgeen in het wijzigingsplan wordt vastgelegd; in geval van herbouw is het hiervoor bepaalde slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt hetgeen in het wijzigingsplan wordt vastgelegd;
  6. 6. wijziging voor gronden met de aanduiding 'glastuinbouw' wordt uitsluitend toegepast indien de kassen worden gesloopt;
  7. 7. bestaande NED's als vervolgactiviteit zijn toegestaan;
  8. 8. een bestaande minicamping als vervolgactiviteit is toegestaan;
  9. 9. de maximaal toelaatbare goot- en bouwhoogte van de gebouwen blijft gelijk;
  10. 10. wijziging niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  11. 11. niet langer van toepassing zijnde aanduidingen worden verwijderd.

ad 1 en 2: Het agrarisch bedrijf is reeds enige jaren beëindigd. Na het in werking treden van het onderhavige bestemmingsplan is het niet meer mogelijk dat een agrarische bedrijf om zich binnen het plangebied vestigt. Het bestaande bouwvlak ten behoeve van de huidige bedrijfsgebouwen komt te vervallen. Op deze wijze wordt voorkomen dat binnen het plangebied een nieuw agrarisch bedrijf zich kan vestigen.

ad 3: De nieuwe woning betreft de vervanging van een bestaande bedrijfswoning.

ad 4: De bestemming 'Wonen' betreft geen milieuhygiënische functie in het kader van de VNG-brocure 'Bedrijven en milieuzonering'. Binnen deze functie vinden geen geen milieubelastende activiteiten plaats, waardoor het bestaande woon- en leefklimaat ongewijzigd blijft.

ad 5: De ontwikkeling betreft de herbouw en functiewijziging van een bestaande bedrijfswoning. De woning wordt enige meters in zuidelijke richting verplaatst en wijzigt naar een reguliere woning.. De regels van de bestemming 'Wonen' zijn voor deze nieuwe woning van toepassing.

ad 6: Het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan aangeduid als 'glastuinbouw'. De kassen worden gesloopt en de aanduiding 'glastuinbouw' komt met de procedure van het onderhavige wijzigingsplan te vervallen, waarmee planologisch geen mogelijkheid meer bestaat om nieuwe kassen op te richten.

7 en 8: Deze voorwaarden zijn niet van toepassing binnen het onderhavige wijzigingsplan.

ad 9: Binnen de bestemming 'Agrarisch' is in het vigerend bestemmingsplan een maximale goot- en bouwhoogte opgenomen van 6 respectievelijk 10 meter. Binnen het voorliggende wijzigingsplan zijn de regels van de bestemming 'Wonen' vanuit het vigerende bestemmingsplan overgenomen. Binnen deze bestemming geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 4 respectievelijk 8 meter. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarde.

ad 10:Uit Hoofdstuk 4 blijkt dat wordt voldaan aan de gewenste omgevingskwaliteiten en dat de nieuwbouw geen beperkingen geeft voor de agrarische bedrijfsvoering in de omgeving;

ad 11: De aanduiding 'glastuinbouw' is binnen het voorliggende wijzigingsplan komen te vervallen.

3.3.2 Het juridisch plan

Hoofdstuk 4 Uitgangspunten En Randvoorwaarden

In dit hoofdstuk worden de relevante milieuhygiënische en planologische aspecten behandeld. In de milieuonderzoeken, die worden benoemd en nader worden toegelicht, is rekening gehouden met de ontwikkeling van meerdere woningen. Het onderhavige wijzigingsplan heeft slechts betrekking op één woning. Dit heeft geen gevolgen voor de conclusies.

4.1 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Door AGEL adviseurs is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten uit het onderzoek zijn opgenomen in de rapportage ‘Verkennend onderzoek bodem Mosselhoekseweg 5 te Tholen’, kenmerk 20070516, d.d. 29 januari 2008. Het verkennend bodemonderzoek is voorgelegd aan de gemeente Tholen waarna in januari 2009 is geconcludeerd dat er enkele hiaten zijn met betrekking tot het verrichte bodemonderzoek. Om deze hiaten aan te vullen is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd; ‘Aanvullend bodemonderzoek Mosselhoekseweg 5 te Tholen’, kenmerk 20070516-01 d.d. 23 april 2009. Beide rapportages zijn als separate bijlagen (Bijlage 1 en Bijlage 2) aan voorliggend bestemmingsplan toegevoegd.

De genoemde onderzoeken zijn verricht in het kader van de ontwikkeling van 2008 aan de Mosselhoekseweg en vormden destijds geen belemmering. Het voorliggende plan betreft dezelfde ontwikkeling met dezelfde plangrens. Tussen 2009 en 2014 heeft het gebied volledig in onbruik gelegen en hebben geen activiteiten plaatsgevonden, welke van invloed kunnen zijn op bodemkwaliteit ter plaatse van de voorgenomen planontwikkeling. De reeds verrichte onderzoeken zijn derhalve voldoende relevant in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing.

Algemeen

Uit het historisch bodemonderzoek dat bij de onderzoeken is uitgevoerd blijken de volgende aspecten als verdacht ten aanzien van bodemverontreiniging te worden aangemerkt:

  • bestrijdingsmiddelen kast en meststoffen aanmaak;
  • de oude boomgaard in verband met bestrijdingsmiddelen;
  • de tuinderskas in verband met bestrijdingsmiddelen;
  • de voormalige bovengrondse olietanks ten behoeve van de oliestook;
  • de voormalige ondergrondse tanks op locatie 5a;
  • de aanwezigheid van nikkel in het grondwater.

De conclusies van de onderzoeken kunnen als volgt worden samengevat:

Onderzoek naar bestrijdingsmiddelen

In de bovengrond nabij de voormalige opslag en de boomgaard komen licht verhoogde waarden aan PCB’s, heptachloorepoxide en chloordaan voor. In de bovengrond ter plaatse van de kas komen tevens pentachloorbenzeen, hexachloorbenzeen, DDD en drins licht verhoogd voor. Ter plaatse van het noordelijk deel van de kas zijn drins in concentraties tot boven de tussenwaarde (zoals geldig tot 2-4-2009) aangetoond. In het mengmonster van de ondergrond waarin tijdens voorgaand bodemonderzoek een verhoogd gehalte aan EOX is aangetoond zijn bij het aanvullend onderzoek naar OCB’s en PCB’s in de ondergrond geen verhoogde gehalten gemeten. Recent (2 april 2009) is door VROM middels een gewijzigde circulaire bodemsanering het toetsingskader voor bestrijdingsmiddelen aangepast.

De in de circulaire opgenomen interventiewaarden voor drins en DDE/DDT zijn hierbij grotendeels teruggedraaid ten opzichte van de situatie zoals deze vóór 1 oktober 2007 gold. Hierdoor worden de genoemde overschrijdingen van de tussenwaarde (‘matige verontreinigingen’) verworpen en volgens de gewijzigde circulaire geclassificeerd als ‘licht verontreinigd’ (gehalten kleiner dan de tussenwaarde). Op basis van de aangetoonde lichte verontreinigingen met OCB’s is er geen noodzaak tot het verrichten van een nader bodemonderzoek of het nemen van sanerende maatregelen.

Aanvullend onderzoek opslagtanks

Nabij de voormalige opslagtanks voor stookolie is zintuiglijk een oliereactie aan de opgeboorde grond uit enkele boringen waargenomen. Uit de chemische analyses blijkt echter dat in deze grond geen verhoogde gehalten aan minerale olie en/of vluchtige aromaten voorkomen. In het grondwater zijn xylenen licht verhoogd aangetoond. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ernstige verontreiniging met mineraal olieproduct ten gevolge van de voormalige opslagtanks.

Aanvullend onderzoek tanks 5a

Gebleken is dat er op het aangrenzend perceel (nummer 5a) twee ondergrondse tanks aanwezig zijn. De perceelgrens loopt over de tanks, waardoor de tanks zich gedeeltelijk bevinden op de onderzoekslocatie. In het aanvullend onderzoek zijn ter plaatse van de onderzoekslocatie geen verontreinigingen met olieproduct afkomstig van de ondergrondse tanks in de bodem aangetoond.

Nikkel in grondwater

Op de locatie komen licht tot sterk verhoogde waarden aan nikkel in het grondwater voor zonder direct aanwijsbare oorzaak. Uit geraadpleegde literatuur blijkt dat op een relatief groot aantal tuinbouwlocaties nikkel tot boven de interventiewaarden in het grondwater voorkomt. Een direct verband tussen glastuinbouwactiviteiten en nikkelverontreinigingen is in de geraadpleegde literatuur niet aangetoond. Ten aanzien van de in het grondwater verhoogde gehalten aan nikkel zijn er geen belemmeringen voor het voorziene gebruik van de locatie te verwachten. Bekend is dat bij soortgelijke gevallen van grondwaterverontreiniging er geen sprake is van risico's voor de volksgezondheid of het milieu, waardoor sanerende maatregelen niet noodzakelijk zijn. Het aanwenden van grondwater voor consumptiedoeleinden wordt afgeraden. Om consumptie van grondwater volledig uit te sluiten, zou overwogen kunnen worden een beregeningsverbod met grondwater voor de tuin in te stellen.

Overig (onverdacht ten aanzien van bodemverontreiniging)

In de overwegend kleiige bovengrond zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten aan zink aangetoond. In een enkel mengmonster is tevens een marginaal verhoogd gehalte aan minerale olie aangetoond. Overige verontreinigingen zijn niet verhoogd aangetoond. In de ondergrond zijn behoudens een plaatselijke verhoging met EOX geen verontreinigingen aangetoond. Naast de genoemde verontreiniging met nikkel komen in het grondwater licht verhoogde gehalten aan arseen, chroom en cadmium voor.

Conclusie

De resultaten van de genoemde onderzoeken vormen geen belemmering voor de planontwikkeling. Indien grond vrijkomt bij de nieuwbouw dient rekening te worden gehouden met het feit dat grond beperkingen kent ten aanzien van hergebruik en afzet. Afhankelijk van de bestemming en toepassing zal bij afvoer van de grond om een onderzoek conform het Besluit Bodemkwaliteit worden gevraagd. Ten behoeve van een aanvraag omgevingsvergunning voor bouw, dient bij de omgevingsvergunning te zijner tijd een recenter bodemonderzoek (conform NEN 5740) te worden overlegd. Dit bodemonderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.

4.2 Archeologie En Cultuurhistorie

Algemeen

De invoering van de herziene Monumentenwet (2007) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft gezorgd voor verandering in de relatie tussen provincie en gemeenten op het gebied van de archeologische monumentenzorg. De zorg voor het archeologisch bodemarchief is grotendeels gedecentraliseerd naar gemeentelijk niveau. De gemeente Tholen heeft een eigen gemeentelijk beleid ontwikkeld, waarbij er een verantwoorde balans is gezocht tussen het belang van de archeologie en ander belangen die spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het archeologiebeleid van de gemeente is opgenomen in de Beleidsnota archeologie (deel A) en de toelichting beleidskaart (deel B) d.d. 30-06-2011.

Vanuit het oogpunt van goed bestuur is het immers belangrijk dat de bevoegde overheid kan motiveren en inzichtelijk maken waar wel archeologisch (voor)onderzoek noodzakelijk is en waarom op andere plaatsen niet. Daarvoor heeft Tholen op gemeentelijk niveau in kaart gebracht waar zich terreinen van archeologische waarde bevinden, en in welke zones sprake is van een archeologische verwachting. Bewoningsresten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd vormen het overgrote deel van de bekende archeologische informatie. Daarnaast is vastgesteld dat op diepere niveaus ook bewoningslagen uit vroege en late prehistorie, Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen bewaard kunnen zijn gebleven.

Archeologie

Bij de invulling van het gemeentelijk archeologiebeleid concentreert Tholen zich op de wettelijk vereiste integratie van archeologie in de ruimtelijke ordening. Op basis van een inventarisatie en analyse van geologische, archeologische en historische gegevens (deel B), is een archeologisch waarden- en verwachtingsmodel opgesteld voor het grondgebied van de gemeente. Aan de verschillende archeologische waarden en verwachtingen wordt een onderzoeksplicht gekoppeld, afhankelijk van de omvang van de bodemverstoring.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.WPmosselhwegTH-VG01_0007.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0716.WPmosselhwegTH-VG01_0008.png"

Uitsnede beleidskaart gemeente Tholen

Op basis van bovenstaande beleidskaart (en het bestemmingsplan Buitengebied Tholen) wordt geconcludeerd dat het plangebied ligt binnen een gebied waarvoor de maatregelcategorie 4 (hoge verwachting) is bepaald. Bij het voorschrijven van archeologisch (voor)onderzoek in de verschillende categorieën is uitgegaan van een zo effectief mogelijke inzet op archeologie, en de eisen van een 'normaal' ruimtegebruik en ruimtelijke ontwikkelingen. Bij bodemverstorende activiteiten binnen categorie 4 gebieden is bij ontwikkelingen, kleiner dan 250 m² en mits niet dieper dan 40 cm, geen archeologisch (voor)onderzoek vereist. In alle andere gevallen wordt van de initiatiefnemer gevraagd vast te stellen wat de gevolgen zijn van de geplande bodemingrepen.

Op dit moment is het oppervlak en de funderingsdiepte van de toekomstige woning onbekend. Om te voldoen aan de voorwaarden van het archeologiebeleid van de gemeente is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie-2' uit het bestemmingsplan 'Buitengebied' overgenomen. Hierin is vastgelegd wanneer archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Het archeologisch onderzoek komt aan de orde bij toekomstige aanvragen van omgevingsvergunning voor bouw en voor werken en werkzaamheden.

Cultuurhistorie

In de omgeving van het plangebied en ter plaatse van het plangebied zelf, bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen.

4.3 Ecologie

4.3.1 Quickscan Flora- en faunawet

Door AGEL adviseurs is een quickscan Flora- en Faunawetgeving uitgevoerd. Doel van deze quickscan Flora- en Faunawetgeving is het inzichtelijk maken of beschermde natuurwaarden in het plangebied aanwezig zijn en welke betekenis deze hebben voor de verdere uitvoering van het initiatief. Tevens wordt inzichtelijk gemaakt of er door de geplande ontwikkeling negatieve effecten te verwachten zijn op beschermde gebieden. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in de rapportage 'Quickscan Flora- & faunawet Mosselhoekseweg 5 te Tholen' d.d. 9 oktober 2012, met kenmerk 20070516-01 D01. De onderzoeksrapportage is als separate bijlage (Bijlage 3) aan voorliggend bestemmingsplan toegevoegd. Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet 1998 en Ecologische Hoofdstructuur. De soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in, of in de nabijheid van, een gebied dat is aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het dichtstbijzijnde gebied ligt op een afstand van tenminste 0,9 kilometer ten zuidoosten van het plangebied en betreft het Natura 2000-gebied “Zoommeer”. Het Natura 2000-gebied betreft een vogelrichtlijngebied. Aangezien de beoogde plannen betrekking hebben op een relatief klein gebied en het plangebied geen relatie heeft met het natuurgebied zijn negatieve effecten uit te sluiten.

Het plangebied ligt niet in een gebied dat behoort tot EHS. In de verdere omgeving zijn er wel diverse gebieden aangewezen die deel uitmaken van de (provinciale) Ecologische Hoofdstructuur. Aangezien de beoogde plannen betrekking hebben op een relatief klein gebied en het plangebied geen relatie heeft met een gebied dat is aangewezen als EHS zijn negatieve effecten uit te sluiten.

Soortenbescherming

Planten

In de Flora- en faunawet is een zorgplicht opgenomen. Dit houdt in dat voorafgaand aan de ingreep alle maatregelen dienen te worden getroffen om nadelige gevolgen op flora en fauna voor zover mogelijk te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Deze zorgplicht geldt altijd en voor alle soorten, ook als er omgevingsvergunning of vrijstelling is verleend. Binnen het plangebied zijn geen potentiële natuurlijke groeiplaatsen voor strikt beschermde (vaat)planten aanwezig. Strikt beschermde (vaat)planten worden dan ook niet binnen het plangebied verwacht. Eventueel aangeplante of gezaaide exemplaren van beschermde soorten zijn niet beschermd in de Flora- en faunawet, omdat het geen natuurlijke groeiplaatsen betreft. Omgevingsvergunning van de Flora- en faunawet en/of compensatie is daarom niet noodzakelijk.

Zoogdieren

Er zijn tijdens het oriënterende veldbezoek gedurende zonsopgang twee zoogdieren waargenomen, namelijk een konijn en minimaal twee foeragerende vleermuizen. Gezien het vliegpatroon en de locatie langs de wilgen bosschage zal het de ruige dwergvleermuis betreffen. Het plangebied vervult, gezien de terreingesteldheid en grote, geen cruciale functie voor de eekhoorn en steenmarter die conform de Quickscanhulp op korte afstand van het plangebied voorkomt. Verwacht wordt dat daarnaast slechts enkele algemene voorkomende beschermde zoogdiersoorten zoals de mol, egel en een aantal algemene muissoorten en knaagdieren (zoals ratten) voor kunnen komen binnen de onderzoekslocatie.

Omdat het hier gaat om zoogdiersoorten die in grote delen van Nederland en Zeeland algemeen voorkomen, doet het verdwijnen van een zeer beperkt leefgebied geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van regionale of landelijke populaties. Een ontheffing van de Flora- en faunawet en/of compensatie is, op de vleermuizen na, niet noodzakelijk.

Vleermuizen

Tijdens het veldbezoek zijn mogelijke rust- en verblijfplaatsen van gebouw- en boombewonende vleermuizen onderzocht. De waargenomen ruige dwergvleermuis gebruikt voornamelijk bomen maar ook bebouwing als rust- en verblijfplaats. In het plangebied is een diversiteit aan bebouwing aanwezig. Op basis van de veldinventarisatie zijn in de panden geen vleermuizen waargenomen dan wel sporen daarvan. Het is, op basis van de quickscan, echter niet volledig uit te sluiten dat de vleermuizen geen gebruik maken van de aanwezige bebouwing.

Tijdens het veldbezoek zijn mogelijke rust- en verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen onderzocht. De bomen die in de diverse borders staan en de wilgen bosschage zullen met de voorgenomen planontwikkeling worden gekapt. In deze bomen zijn geen grote zichtbare holtes of kieren aangetroffen. De bomen zouden als baltsplek gebruikt kunnen worden, maar hebben te kleine openingen om kraamkolonies te kunnen herbergen. Tevens gaat het hier om een klein aantal bomen met open structuur. Gezien het bovenstaande zijn vaste rust- en verblijfsplaatsen van boombewonende vleermuizen niet waarschijnlijk in het plangebied, maar niet volledig uit te sluiten middels een quickscan. Het plangebied wordt gebruikt als foerageerterrein voor vleermuizen. Eventuele negatieve invloeden op het leefgebied van de vleermuis met de voorgenomen planontwikkeling is gezien de invulling van planvorming (creëren van extra open water en diverse hotwallen en bosschages) minimaal. Tevens biedt de directe omgeving voldoende alternatieven.

Tijdens de quickscan zijn vleermuizen waargenomen, echter geen rust- en verblijfplaatsen in de aanwezige bebouwing en bomen van deze soortgroep. Het is echter op basis van eenmalig veldbezoek niet uit te sluiten of dit daadwerkelijk het geval is. Een nader vleermuizen onderzoek (conform vleermuizenprotocol) kan hierover uitsluitsel geven en is vast te stellen of een ontheffing van de Flora- en faunawet en/of compensatie noodzakelijk is. Inmiddels heeft dit onderzoek plaatsgevonden en de conclusies van dit onderzoek zijn opgenomen in paragraaf 4.3.2 van deze toelichting.

Vogels

Gedurende het veldbezoek zijn er drie merels, één blauwe reiger, één kievit en een dode torenvalk waargenomen. De dode torenvalk lag op plastic en was nagenoeg volledig vergaan. Nesten (of nesten van voorgaande jaren) van in bomen broedende jaarrond beschermde (roof)vogels en gebouwbewonende jaarrond beschermde vogelsoorten (zoals uilen) zijn ten tijden van het oriënterend veldbezoek niet waargenomen. Alle vogels zijn beschermd in het kader en de Flora- en faunawet. Met broedvogels kan in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door eventuele kapen sloopwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (circa maart tot en met juli) indien concrete broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde.

Amfibieën

Het is aannemelijk dat in het plangebied amfibieën voorkomen als groene kikker, bruine kikker en gewone pad. Met de voorgenomen planontwikkeling zullen de twee bassins verdwijnen, maar de omliggende watergangen blijven ongewijzigd. Het leefgebied van amfibieën zal hierdoor iets afnemen, maar er zijn voldoende alternatieven in de omgeving van het plangebied.

Overige soortgroepen

Uit de inventarisatie van de overige soortgroepen (reptielen, vissen en ongewervelde), binnen de onderzoeklocatie is naar voren gekomen dat deze soortengroepen binnen het plangebied niet te verwachten zijn. Het mogelijk aantasten van de leefomgeving van de overige soortgroepen is met de voorgenomen planontwikkeling niet aan de orde.

4.3.2 Vleermuizen

Door AGEL adviseurs is in samenwerking met Faunaconsult een vleermuizenonderzoek uitgevoerd. Doel van dit vleermuizenonderzoek is het inzichtelijk maken of vleermuizen in het plangebied aanwezig zijn en welke betekenis deze hebben voor de verdere uitvoering van het initiatief. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in de rapportage Vleermuizenonderzoek Mosselhoekseweg 5 te Tholen' d.d. 30 september 2013, met kenmerk 20070516-01 D01. De onderzoeksrapportage is als separate bijlage (Bijlage 4) aan voorliggend bestemmingsplan toegevoegd.

Het gebied is onderzocht conform het vleermuisprotocol. Uit het onderzoek blijkt dat in het onderzoeksgebied twee vleermuissoorten zijn waargenomen: de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger. Er blijken echter geen vaste vliegroutes, belangrijke foerageergebieden, zomerverblijven, kraamverblijven en paarverblijven van de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger voor te komen.

Onderhavige ontwikkeling vormt derhalve geen bedreiging in het kader van de Flora- en faunawet.

4.4 Water

De voerende waterschappen in Nederland richten zich op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. Nagestreefd wordt het vergroten van de belevingswaarde van stedelijk water, natuurvriendelijke inrichtingen en de duurzaamheid van watersystemen.

De waterbeheerders werken daarom samen met gemeenten, die de regie hebben over de ruimtelijke ordening en het beheer van de openbare ruimte, om deze doelstellingen uit te voeren. Het waterschap Scheldestromen is verantwoordelijk voor het waterbeheer in het onderhavige gebied. Het gaat dan om het waterkwantiteits en –kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepsvaartbeheer.

4.4.1 Huidige waterhuishouding

Het plangebied is voor ongeveer de helft bebouwd met kassen en een bedrijfswoning. Het overige deel is onbebouwd en in gebruik als parkeerplaats, tuin en grasland. Het totale plangebied heeft een oppervlakte van circa 3,2 ha, waarvan circa 17.600 m² is verhard. Het plangebied is niet gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied of grondwaterbeschermingszone. Rondom het plangebied is een sloot gelegen, maar in het plangebied zelf is geen open water aanwezig.

4.4.2 Toekomstige waterhuishouding

De ontwikkeling voorziet in de vervanging van een bestaande bedrijfswoning met bijbehorend vrijstaande bijgebouwen. De toename van de toekomstige verharding van het perceel blijft hiermee gelijk.

Hemel- en afvalwater

Er wordt een gescheiden stelsel aangelegd, waarbij het regenwater op het omliggende oppervlaktewater zal worden geloosd. Het vuilwater zal worden aangesloten op een IBA-systeem. Dit IBA-systeem dient te voldoen aan de m³ eis van het waterschap en dient gedurende het gebruik gecertificeerd te zijn en goed onderhouden.

Ten aanzien van het materiaalgebruik dienen geen uitlogende bouwmaterialen zoals lood, koper, zink, zachte PVC en geïmpregneerde materialen te worden toegepast. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie. Eén en ander dient langs privaatrechtelijke weg te worden geregeld.

Ten behoeve van het watertoetsproces is de watertoetstabel ingevuld. Deze is als bijlage (Bijlage 5) bij dit bestemmingsplan gevoegd. Verder is ontwerp bestemmingsplan 'Mosselhoekseweg 5 te Tholen' aan het Waterschap Scheldestromen voorgelegd voor nader advies. De reactie van het Waterschap Scheldestromen is als bijlage (Bijlage 11) bij dit bestemmingsplan gevoegd.

4.5 Milieu

4.5.1 Driftblootstelling

De voorgestane ontwikkeling betreft de sloop van een bestaande bedrijfswoning en kassen en vervolgens het mogelijk maken van het bouwen van een nieuwe reguliere woning. De milieutechnische situatie blijft gelijk. In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing wordt naast aandacht voor de reguliere milieuaspecten aanvullend aandacht besteed aan het onderdeel 'driftblootstelling'.

4.5.2 Milieuzonering bedrijven en externe veiligheid

Door AGEL adviseurs is een milieukundig onderzoek uitgevoerd naar de milieubelastende activiteiten gelegen in de directe omgeving van het plangebied “Mosselhoekseweg 5” te Tholen. Daarnaast heeft een milieutoets plaatsgevonden ten aanzien van het aspect externe veiligheid. De onderzoeksrapportage is als separate bijlage (Bijlage 8) aan voorliggend bestemmingsplan toegevoegd. Hierna worden de belangrijkste conclusies aangehaald.

De onderzoeksresultaten kunnen als volgt worden samengevat:

  • Voor geen van de bestaande milieubelastende activiteiten binnen een agrarisch bouwvlak loopt de maximale richtafstand over het zoekgebied van de bestemming wonen van het plangebied.
  • De beoordeling van het aspect externe veiligheid geeft aan dat er in de directe omgeving geen risicobronnen aanwezig zijn die vallen onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

De meest nabijgelegen Bevi-inrichting betreft een LPG tankstation gelegen op een afstand van ca. 2.300 meter van het plangebied. Het plangebied is niet gelegen binnen een PR 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico. Binnen het plangebied is dan ook sprake van een aanvaardbare basisveiligheid.

  • Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van SABIC en de vaarweg Schelde-Rijnverbinding. Voor beide risicobronnen kan gesteld worden dat op basis van de huidige populatie binnen het invloedsgebied het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde ligt en dat de bijdrage van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling geen significant effect heeft op de hoogte van het groepsrisico. Een verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt in de rapportage gesteld dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De richtafstand van de nabij gelegen milieubelastende activiteiten binnen een agrarisch bouwvlak lopen niet over het zoekgebied.

Daarnaast wordt hiermee voldoende zekerheid geboden aan de milieubelastende activiteiten binnen de agrarische bouwvlakken, zodat de bedrijfsvoering duurzaam voortgezet kan worden binnen de als algemeen geachte aanvaardbare voorwaarden. Uit de beoordeling van de risicobronnen blijkt dat binnen het plangebied een aanvaardbare basisveiligheid kan worden gegarandeerd en de ruimtelijke ontwikkeling geen significante invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico voor de nabij gelegen risicobronnen. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt niet overschreden.

4.5.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt voor de beoordeling van aanvragen om omgevingsvergunningen milieu het toetsingskader voor de geurhinder vanuit veehouderijen. De Wgv stelt normen aan de geurbelasting van intensieve veehouderijen op geurgevoelige objecten. Deze geurbelasting is afhankelijk van de ligging binnen of buiten de bebouwde kom en de ligging binnen of buiten een concentratiegebied. Door AGEL adviseurs is het aspect geur ter plaatse van de planlocatie onderzocht. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in de memo 'Onderzoek geur veehouderijen, plangebied Mosselhoekseweg 5 te Tholen' d.d. 2 september 2014, met kenmerk 20070516-01. De onderzoeksrapportage is als separate bijlage (Bijlage 9) aan voorliggend bestemmingsplan toegevoegd.

Uit het geuronderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de algemeen geldende vaste afstanden, de richtafstanden uit de brochure bedrijven en milieuzonering van de VNG, de vaste afstanden ten behoeve van de niet intensieve veehouderijen en de geurbelasting van individuele veehouderijen. Uit de beoordeling in het kader van de Wro blijkt dat ter plaatse van de toekomstige woning sprake zal zijn van een zeer goed woon- en leefklimaat. Verder blijkt dat de omliggende veehouderijen als gevolg van de realisatie van de woning niet aanvullend worden beperkt in hun bedrijfsvoering. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen realisatie van de woningen niet stuit op beperkingen ten aanzien van geur van de omliggende veehouderijen.

4.6 Akoestiek

Door AGEL adviseurs is een akoestisch onderzoek wegverkeer verricht voor de planlocatie Mosselhoekseweg 5 te Tholen. De resultaten uit het onderzoek zijn opgenomen in de rapportage 'Akoestisch onderzoek wegverkeer vier woningen Mosselhoeksweg 5 Tholen', d.d. 13 augustus 2013, met kenmerk 20070516-01, definitief 01. De onderzoeksrapportage is als separate bijlage (Bijlage 10) aan voorliggend bestemmingsplan toegevoegd. In het onderzoek is uitgegaan van de ontwikkeling van 4 woningen. Inmiddels is de planontwikkeling aangepast naar de realisatie van één woning. Dit heeft geen gevolgen voor de conclusies van het akoestisch onderzoek. Derhalve is het onderzoek naar aanleiding van het wijzigen van het aantal woningen niet aangepast. Hierna worden de belangrijkste conclusies aangehaald.

Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een woning of een geluidgevoelig object gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. De ontwikkeling bevindt zich binnen de geluidzone van de Mosselhoekseweg. Daarnaast dient ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening de geluidbelasting te worden beoordeeld.

Omdat de bouwvlakken op het moment van het onderzoek nog niet waren bepaald zijn de geluidcontouren over het plangebied berekend. Uit de rekenresultaten blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB als gevolg van de Mosselhoekseweg ter plaatse van het plangebied niet wordt overschreden. De hoogste waarde bedraagt 48 dB ter plaatse van de plangrens langs de Mosselhoekseweg.

Omdat in deze situatie sprake is van één relevante bron (Mosselhoekseweg) kan met betrekking tot het aspect goed woon- en leefklimaat direct worden aangesloten bij de normstelling van de Wgh. In deze specifieke situatie kan dus worden gesteld dat, omdat er binnen het gehele plangebied voldaan wordt aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de Wgh, er ook sprake is van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid.

De toekomstige woning dient op minimaal 20 meter vanaf de as van de Mosselhoekseweg te worden gerealiseerd. Aangezien in de omgeving van het plangebied geen enkele infrastructurele wijziging heeft plaatsgevonden, gaan we er vanuit dat anno 2016 het aantal motorvoertuigen gelijk is of slechts marginaal is gestegen. De ligging van de toekomstig woning op een afstand van 20 meter tot de wegas en de conclusie van het onderzoeksrapport dat de geluidscontour is gelegen op de plangrens, garandeert dat op de gevel van de woning de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 48 dB niet wordt overschreden.

Met betrekking tot de waarden van de geluidbelastingen binnen het plangebied, in het kader van een toetsing aan het Bouwbesluit 2012, zijn deze zodanig dat wordt gesteld dat er geen extra geluidwerende gevelmaatregelen noodzakelijk zullen zijn.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7 Luchtkwaliteit

Luchtkwaliteit is geregeld in de Wet milieubeheer. Een specifiek onderdeel van deze wet is de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). Hierin is bepaald wanneer de mate van de bijdrage aan de luchtverontreiniging verwaarloosbaar klein is. In zo'n geval hoeft een project niet langer meer getoetst te worden, ongeacht of in de huidige situatie al sprake is van een overschrijding van grenswaarden.

Een project kan als NIBM worden beschouwd als aannemelijk is, dat het project niet leidt tot een toename van de concentraties van NO2 of PM10 van meer dan 3% van de grenswaarde. De NIBM-regeling van 3% is gekoppeld aan de vaststelling van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) omdat in dit programma hiervoor maatregelen tegenover staan die het tijdig behalen van de grenswaarden waarborgen.

Om het beoordelen van plannen voor overheden eenvoudiger te maken is in de Regeling NIBM het percentage van 3% uitgewerkt in concrete getallen. De regeling geeft concrete getallen voor plannen die gaan over, bijvoorbeeld de bouw van woningen en/of kantoren. De grens voor woningbouwplannen ligt bij 3% op 1.500 woningen. Als er twee ontsluitingswegen zijn, mag een grens van 3.000 woningen worden gehanteerd.

In het voorliggend plan is er sprake van de vervanging van 1 bestaande woning, zodat de ontwikkeling als NIBM wordt beschouwd. Een toetsing aan de grenswaarden is daardoor achterwege gelaten.

4.8 M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. aangegeven bij welke activiteiten er zeer waarschijlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.

In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welke activiteiten direct een m.e.r.-plicht geldt. Verder zijn in onderdeel D van het Besluit m.e.r.-activiteiten aangewezen waarvoor het niet zeker is of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. In het kader van het bestemmingsplan zijn voor deze activiteiten in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  1. 1. de kenmerken van de projecten;
  2. 2. de plaats van de projecten;
  3. 3. de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r..

4.9 Kabels En Leidingen

Kabels, leidingen en straalpaden dienen te worden beschermd tegen ingrepen die de werking ervan kunnen bedreigen. Aan de andere kant dient de omgeving te worden beschermd tegen het gevaar dat van bestaande en toekomstige leidingen, kabels en hoogspanningslijnen kan uitgaan. Uit inventarisatie is gebleken dat er zich binnen of in de directe omgeving van het plangebied geen relevante kabels, leidingen of straalpaden bevinden.

Voor aanvang van de (graaf-)werkzaamheden wordt evenwel de exacte ligging van kabels en leidingen door middel van een KLIC-melding opgevraagd bij de betrokken leidingbeheerders.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het gehele plangebied, inclusief opstallen, is eigendom van de initiatiefnemer. Alle voorbereidings- en uitvoeringskosten komen voor rekening van de initiatiefnemer. Tussen de gemeente Tholen en de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Het plan is voor de gemeente Tholen derhalve een kostenneutrale ontwikkeling.

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het opstellen van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het ontwerp-wijzigingsplan wordt in het kader van in artikel 3.8 lid 1 sub b van de Wro aan de volgende adviesorganen / instanties toegezonden:

  1. 1. Provincie Zeeland;
  2. 2. Waterschap Scheldestromen;
  3. 3. Veiligheidsregio Zeeland.

De Provincie heeft aangegeven geen aanleiding te hebben tot het maken van opmerkingen. De ingekomen reactie is als Bijlage 12 aan voorliggend bestemmingsplan toegevoegd.

Het Waterschap Scheldestromen verzoekt in haar reactie om de rekening te houden met het oprichten van obstakels binnen 20 meter uit de as van de weg. De reactie is als Bijlage 11 aan voorliggend bestemmingsplan toegevoegd, maar geeft geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan.

Het ontwerp wijzigingsplan heeft van 5 augustus 2016 tot en met 15 september 2016, dus gedurende zes weken ter inzage gelegen in de leesruimte van het gemeentehuis te Tholen, Hof van Tholen 2 te Tholen, waarbij de mogelijkheid werd geboden om zienswijzen in te dienen. In deze periode zijn er twee zienswijzen ingediend. Naar aanleiding van de zienswijzen zijn er enkele veranderingen doorgevoerd. Zo is het bestemmingsplangebied vergroot in zuidelijke richting tot aan de perceelsgrens van Mosselhoekseweg 5a. Ook is in de regels een waarborg opgenomen dat de toekomstige woning pas mag worden gerealiseerd na de sloop van de bestaande kassen en opstallen, gelegen binnen de bestemming Agrarisch van dit wijzigingsplan.

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Aanvullend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Quickscan Flora- En Faunawet

Bijlage 4 Vleermuisonderzoek

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 6 Driftblootstelling Boomgaarden

Bijlage 7 Driftblootstelling Bespuiting Veldgewassen

Bijlage 8 Milieuzonering Bedrijven En Externe Veiligheid

Bijlage 9 Geuronderzoek

Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer

Bijlage 11 Wateradvies Waterschap

Bijlage 12 Reactie Provincie Zeeland