Koningin Julianastraat Tholen
Bestemmingsplan - gemeente Tholen
Vastgesteld op 12-10-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Woningbouwontwikkeling Koningin Julianastraat Tholen met identificatienummer NL.IMRO.0716.bpKonJulianaTHO-VG01 van de gemeente Tholen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden-beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.8 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.9 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.10 beneden- en bovenwoning
een benedenwoning bevindt zich op de beganegrond en een bovenwoning op de verdieping, beide type woningen kunnen bestaan uit meerdere verdiepingen.
1.11 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.15 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.17 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.
1.18 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.20 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.21 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.22 bouwwerk, geen gebouw zijnde
een bouwwerk als bedoeld in lid bouwwerk, niet zijnde een gebouw.
1.23 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.24 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.25 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Een supermarkt is niet toegestaan.
1.26 duurzaam gemeenschappelijke huishouding
een vaste groep van personen tussen wie een band bestaat die het enkel gezamenlijk bewonen van bepaalde woonruimte te boven gaat en die de bedoeling heeft om bestendig voor onbepaalde tijd een huishouden te vormen. Er is sprake van een economisch-consumptieve eenheid en bloedverwantschap, huwelijksbinding of een daaraan in intensiteit en continuïteit gelijk te stellen mate van binding tussen de bewoners.
1.27 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.28 geluidwerende voorziening
een voorziening ter afscherming van geluid, zoals een grondwal of een geluidsscherm.
1.29 gestapelde woning
boven elkaar of nagenoeg boven elkaar gebouwde woningen;
1.30 grondgebonden woning
een woning die rechtstreeks contact heeft met het aangrenzende terrein.
1.31 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.32 huishouden
een alleenstaande of twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding (willen) voeren.
1.33 kap
een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.
1.34 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.35 logies
Het bieden van overnachtingen in bijvoorbeeld een pension of hotel.
1.36 logies met ontbijt
Een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, recreatieve voorziening voor kortdurend verblijf, voor uitsluitend logies en ontbijt en niet voor permanente bewoning.
1.37 maatvoeringsaanduiding
alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringsaanduidingen.
1.38 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.39 onzelfstandige woonruimte (kamerverhuur)
een wooneenheid die geen eigen afsluitbare toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
1.40 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.
1.41 peil
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.42 rug-aan-rug woning
een woning waarbij de achtergevel gedeeld wordt met een andere woning.
1.43 slopen
het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk.
1.44 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.45 woning
een complex van ruimten, bestemd voor de huisvesting van één huishouden.
1.46 wonen
het gehuisvest zijn in een woning, conform het begrip “woning”.
1.47 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 goothoogte van een bouwwerk
- a. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
- b. bij meerdere/ verschillende (hellende) dakvlakken met verschillende goot- en/of boeiboordhoogten wordt de goot- en/of boeiboordhoogte gemeten bij het dakvlak, waarvan de verticale projectie meer bedraagt dan 50% van het grondoppervlak van een gebouw;
- c. Bij toepassing van een peil wordt goothoogte gemeten op het hoogste snijpunt van het dakvlak met de daaronder gelegen gevel: onder de gevel wordt tevens verstaan het hart van de scheidsmuren met een gebouw op een aangrenzend bouwperceel.
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- c. (ontsluiting van) parkeervoorzieningen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal': tevens een grondwal of een andere vorm van geluidwerende voorziening;
- e. balkons van de aangrenzende woningen;
- f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, straatmeubilair, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de diepte van de in lid 3.1 bedoelde balkons bedraagt binnen de bestemming Groen ten hoogste 3 m;
- b. voor het overige geldt;
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
- b. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, ontmoetingsplaatsen, geluidwerende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 5 Woongebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen in een woning, daaronder begrepen de uitoefening van aan-huis-gebonden-beroepen, logies met ontbijt en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen en erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, straatmeubilair, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voet- en fietspaden en wegen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Leiding - Gas
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een druk van ten hoogste 40 bar, waarbij de regels van deze dubbelbestemming primair gelden ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Het is niet toegestaan gronden te gebruiken voor de opslag van goederen en het gebruik van bestaande gebouwen te wijzigingen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 6.4 indien het leidingenbelang door de opslagactiviteiten niet wordt of kan worden geschaad en er geen gevaar voor de omgeving is te verwachten.
- b. Alvorens te beslissen op een aanvraag als bedoeld onder a. wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.
6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Leiding - Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse waterleiding.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels in artikel 7.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) onder de voorwaarde, dat:
- a. de belangen met betrekking tot de betrokken leidingen dit toelaten;
- b. alvorens omgevingsvergunning te verlenen schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leiding.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waarde - Archeologie - 2
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het behoud, de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
- 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk, waarvan de oppervlakte van de verstoring niet meer dan 250 m2 bedraagt;
- 3. een bouwwerk dat niet dieper dan 40 cm wordt geplaatst.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie - 2 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
10.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Maten en bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Parkeren
12.2 Omgevingskwaliteitvisie
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de situering, de afmetingen en de vormgeving van bebouwing, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en erfscheidingen, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met:
- a. het realiseren van de met het plan beoogde stedenbouwkundige beeldkwaliteit, zoals vastgelegd in de 'Omgevingskwaliteitvisie' welke is opgenomen in bijlage 1 bij deze regels;
- b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
12.3 Voorwaardelijke verplichting oppervlakte groen en water
Gebouwen mogen uitsluitend in gebruik worden genomen en gehouden als binnen het plangebied:
- a. de minimum hoeveelheid aan waterberging ten minste 1.454 m3 bedraagt;
- b. de minimum oppervlakte aan structureel openbaar groen en water, waaronder begrepen een eventuele grondwal, ten minste 25 % van het plangebied bedraagt.
12.4 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Woningbouwontwikkeling Koningin Julianastraat Tholen', gemeente Tholen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Doel Bestemmingsplan
Tussen de N286 (Nieuwe Postweg) en de Koningin Julianastraat in Tholen is Novaform voornemens een nieuwe woonbuurt te realiseren. Voor het gebied zijn een stedenbouwkundig plan en een Omgevingskwaliteitvisie opgesteld. De gronden zijn bestemd in het bestemmingsplan Kommen Gemeente Tholen (2013) en hebben hierin de bestemming 'Agrarisch'. Een woningbouwontwikkeling is niet mogelijk binnen deze bestemming. Om de realisatie van de ontwikkeling mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Toekomstige Woonbuurt En Ligging Plangebied
De toekomstige woonbuurt wordt gerealiseerd in het gebied langs de Koningin Julianastraat tussen de N286. Aan de overzijde van de Koningin Julianastraat ligt een woonwijk. Ten noorden van de N286 ligt bedrijventerrein Welgelegen.
Figuur 1.1 Globale ligging plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerkt Rho).
1.3 Geldend Bestemmingsplan
De gronden zijn geregeld in het bestemmingsplan Kommen Gemeente Tholen (2013). De gronden hebben hierin de volgende bestemming:
- 'Agrarisch': binnen de bestemming is de uitoefening van een agrarisch bedrijf toegestaan;
- 'Wonen - Vrijstaand' (ter plaatse van de Koningin Julianastraat 52): een gedeelte van de achtertuin wordt bij de ontwikkeling betrokken: op de gronden is wonen toegestaan, daaronder begrepen de uitoefening van aan-huis-gebonden-beroepen, logies met ontbijt en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- 'Water': er loopt een sloot van zuidwest naar noordoost door het plangebied heen, onder andere bestemd ten behoeve van de waterhuishouding;
- Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2': de gronden zijn tevens bestemd met een dubbelbestemming ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege. Bij bouwwerkzaamheden waarbij de oppervlakte van de verstoring meer bedraagt dan 250 m2 en dieper reikt dan 40 cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk;
- Dubbelbestemming 'Leiding - Gas': dit ten behoeve van het veiligstellen van de aanwezige gasleiding en bijbehorende beschermingszone.
Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Komplannen gemeente Tholen met rood omrand het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerkt Rho).
1.4 Leeswijzer
De opbouw van de toelichting is als volgt:
- Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en beoogde situatie van het plangebied en de juridische planbeschrijving;
- Hoofdstuk 3 bevat de toetsing van de beoogde ontwikkeling aan het beleidskader en overige wettelijke kaders;
- Hoofdstuk 4 worden de milieu- en planologische aspecten getoetst;
- Hoofdstuk 5 gaat in op de financiële uitvoerbaarheid;
- Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 is ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie En Directe Omgeving
Het plangebied ligt aan de westzijde van Tholen. Dit gedeelte van Tholen is in de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw ontwikkeld als woongebied. Het gebied heeft een oppervlakte van circa 6 hectare. De gronden zijn overwegend agrarisch in gebruik. Ter plaatse van de Koningin Julianastraat 62 staat agrarische bedrijfsbebouwing. Aan de noordzijde van het plangebied ligt een gasleiding en een waterleiding.
Figuur 2.1 Impressie plangebied met foto's boven: zicht vanaf Koningin Julianastraat, foto's onder: zicht vanaf Nieuwe Postweg (bron:https://www.google.nl/maps)
2.2 Programma En Ruimtelijk-stedenbouwkundig Concept
Stedenbouwkundige opzet
De stedenbouwkundige opzet bestaat uit verschillende compacte woonvelden, omringd door een aaneengesloten groenstructuur. Binnen de ontwikkelvelden worden verschillende woningtypes en kavelgroottes afgewisseld.
De ontwikkelvelden staan zoals gezegd rondom in het groen door een aaneengesloten groenstructuur met twee lobben, welke in de zuidrand van het plangebied aansluiten op de bestaande woonwijk en Koningin Julianastraat. Aan de noordzijde vormen ze één structuur met de bestaande bosrand en de toekomstige groene zone (met grondwal) en waterplas langs de N286. De groene structuur vervuld een belangrijke functie als ontmoetingsplek, de padenstructuur sluit aan op de omliggende langzaamverkeersstructuren en de bestaande groenstructuur in de omgeving. Daarnaast fungeert dit gebied als waterberging. Klimaatadaptatie wordt hier zichtbaar en beleefbaar gemaakt door onder andere de wadi's geschikt te maken voor spel en sport.
Figuur 2.1 Stedenbouwkundig ontwerp (bron: LAP Landscap & Urban Design), versie augustus 2023.
Omgevingskwaliteit
De opzet van de wijk met een groene structuur rondom de woningen levert de bewoners een rustige en groene omgeving op, waar optimaal genoten kan worden van het landschap. Doordat parkeren grotendeels aan de binnenzijde wordt opgelost, bevinden er zich bijna nooit auto's tussen de woningen en de groenstructuur.
In de ontwikkelvelden komen verschillende woningtypes. Er wordt een rustige en ingetogen architectuur toegepast die aansluit op de aangrenzende wijk. De bouwhoogtes en vorm zijn hier op afgestemd, met een klassieke opbouw van plint, middenstuk en kap. Het beoogde appartementengebouw aan de noordzijde sluit hier qua grootte en vorm ook op aan.
Kenmerkend voor het straatbeeld is de toepassing van een smal straatprofiel met veel ruimte voor groen en groene hagen als erfafscheiding aan de openbare ruimte. De achterzijdes aan de parkeerkoffers worden als groene erfafscheiding uitgevoerd. Voor de ontwikkeling is een omgevingskwaliteitsvisie opgesteld. Deze is toegevoegd in bijlage 1.
In het gebied worden verschillende natuurinclusieve maatregelen gerealiseerd, zoals insectenhotels en een bloemrijke openbare ruimte met een jaarronde bloeiboog voor verschillende habitats. Daarnaast wordt ingezet op hergebruik van regenwater door per woning water op te vangen in regentonnen. Daarnaast worden in het openbare gebied wadi's gerealiseerd waardoor overtollig water tijdelijk kan worden opgevangen en vertraagd wordt afgevoerd op het oppervlaktewater.
Parkeren en ontsluiting
De ontwikkelvelden worden op drie plekken ontsloten voor autoverkeer via de Koningin Julianastraat. Onderling staan ze ook met elkaar in verbinding. Voor voetgangers zal een aaneengesloten netwerk van wandelpaden door het plangebied lopen welke aansluiten op de bestaande bosrand langs de N286. Hiermee wordt een meerwaarde gecreëerd voor de bewoners uit de aangrenzende woonbuurt om een ommetje te lopen. Het parkeren wordt grotendeels opgelost door middel van parkeerkoffers aan de binnenzijde van de woonblokken of parkeren op eigen terrein.
Duurzaamheid en klimaatadaptatie
De klimaatadaptieve ecologische openbare ruimte speelt in op de gevolgen van klimaatverandering en vergroot de leefbaarheid voor de gebruikers. Daarbij sluit het aan bij de ambities van de gemeente Tholen wat betreft klimaatadaptatie. Door bij de nieuwe aanplant te kiezen voor klimaatadaptieve boomsoorten welke beter bestand zijn tegen overtollig water en/of droogte is de openbare ruimte beter voorbereid op extreem weer
Door hemelwaterafvoer af te koppelen van het riool, waarbij water terugstroomt in de openbare ruimte of opgevangen wordt voor hergebruik in bijvoorbeeld tuinen, wordt de druk op riolering en watergebruik verminderd. De openbare ruimte wordt geschikt gemaakt om ter plaatse water vast te houden door middel van wadi's, waarmee de natuurlijke infiltratie van water wordt vergroot. Tevens kunnen op plekken met verharding waterdoorlatende straatstenen dit verder stimuleren. Een voorbeeld hiervan is door grasstenen toe te passen op parkeerterreinen.
Doelgroep, programma en fasering
Het stedenbouwkundig plan heeft als uitgangspunt 86 woningen bestaande uit:
- 12 bijzondere woonvormen;
- 15 appartementen;
- 12 hoekwoningen;
- 16 tussenwoningen;
- 5 levensloopbestendige grondgebonden woningen;
- 8 twee-onder-één-kap woningen;
- 18 vrijstaande woningen.
De twee-onder-één-kapwoningen worden uitgevoerd met garage en bij de hoekwoningen worden optioneel garages aangeboden. In de garage kan optioneel een slaapkamer worden gerealiseerd. Hierdoor is dit type woning levensloopbestendig (te maken). Bij de vrijstaande woningen is voldoende ruimte op de kavel om deze levensloopbestendig te maken.
De bijzondere woonvormen en tussenwoningen vallen binnen de kostengrens van de Nationale Hypotheek Garantie. Indien de marktomstandigheden er toe leiden dan kan de ontwikkeling in meerdere fasen worden gerealiseerd en is het onder voorwaarden, mits aangetoond,mogelijk het aantal woningen naar 100 te verhogen.
Wegverkeerslawaai N286 en grondwal
Aan de noordzijde van het plangebied is een grondwal beoogd als geluidwerende voorziening van het wegverkeerslawaai dat afkomstig is van de N286. De grondwal zal worden geïntegreerd in het ontwerp. Voor een uitgebreidere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 4.4. Op dit moment worden de geluidwerende voorzieningen nog verder onderzocht. Mogelijk dat dit nog leidt tot een andere vorm van geluidwerende voorzieningen.
2.3 Planologische Afweging
De essentie van de ontwikkeling is het mogelijk maken van een woningbouwontwikkeling met 86 woningen. De ontwikkeling is vooruitstrevend op het gebied van duurzaamheid zoals toegelicht in paragraaf 2.2.
De ontwikkeling past binnen het beleid en overige wettelijke kaders zoals getoetst in hoofdstuk 3. Daarnaast is de ontwikkeling getoetst aan milieuregelgeving in hoofdstuk 4. De milieuaspecten vormen geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Wel dient rekening te worden gehouden met verschillende (mitigerende) maatregelen:
- Verzoek hogere waarden dient te worden aangevraagd voor 100 woningen;
- Aanvraag van ontheffing Wet natuurbescherming (artikel 3.10, lid 1b) voor de haas. Aan deze ontheffing kunnen nader te specificeren mitigerende maatregelen worden gesteld;
- Er wordt aanbevolen maatregelen te treffen om kolonisatie van het plangebied door de rugstreeppad tijdens de werkzaamheden te voorkomen. Dit kan onder andere door tijdig een amfibieën kerend raster rondom te plaatsen;
- De start van de werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels (globaal maart – augustus) plaats laten vinden;
- Het is aan te bevelen om gedurende de actieve periode van vleermuizen (globaal april t/m oktober) aanvullende nachtelijke verlichting tijdens de werkzaamheden zo veel mogelijk te beperken om verstoring van foeragerende en passerende vleermuizen te voorkomen.
2.4 Toelichting Op De Juridische Regeling In Voorliggend Bestemmingsplan
2.4.1 Opzet van de bestemmingsregeling
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.
Verbeelding
Eisen aan de verbeelding
Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:
- De ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
- Op de verbeelding wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
- Op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
- De volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).
- De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'G' voor 'Groen'. Verder geldt het volgende:
- Gebouwen mogen (uitsluitend) binnen het op de verbeelding aangeduide 'bouwvlak' worden opgericht;
- Maatvoeringsaanduidingen zoals de maximum goot- of bouwhoogte worden aangegeven door middel van een matrix bij het bouwvlak;
- Ten slotte kunnen er op de verbeelding aanduidingen, zoals een plangrens of een gebied met wijzigingsbevoegdheid worden aangegeven.
Gehanteerde bestemmingen
Voor de flexibiliteit van de ontwikkeling is gekozen voor het opnemen van een bestemming 'Woongebied'. Daarnaast is voor de noordelijke zone en voor de groene hoofdstructuur de bestemming 'Groen' en voor de verkeersstructuur de bestemming 'Verkeer'. Daarnaast geldt voor de gronden nog de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie - 2' en voor de gasleiding in het gebied de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.
Regels
Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde:
- Hoofdstuk 1 bevat in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en in dit hoofdstuk wordt de wijze van meten bepaald;
- In Hoofdstuk 2 worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
- Hoofdstuk 3 bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling.
- Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.
Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden. Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Voorts is in het Besluit ruimtelijke ordening een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de genoemde anti-dubbeltelbepaling.
2.4.2 Toelichting op de gehanteerde bestemmingen
Artikel 3 Groen
De bestemming is gehanteerd voor de openbare hoofdgroenstructuur in het gebied. Daarnaast zijn daarbij behorende (lees: ondergeschikte) functies toegestaan, zoals bijvoorbeeld voet- en fietspaden, speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Maar ook geluidwerende voorziening zoals de grondwal die wordt gerealiseerd. Voor de grondwal is specifiek de aanduiding 'geluidswal' opgenomen.
Op deze bestemming mogen vrijwel uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. De enige gebouwen die in het bestemmingsplan - rechtstreeks - mogelijk worden gemaakt zijn gebouwen voor nutsvoorzieningen tot een oppervlakte van 15 m2 en een bouwhoogte van 3 meter. Dit is gebruikelijk binnen de gemeente Tholen.
Artikel 4 Verkeer
De wegen zijn bestemd als 'Verkeer'. Binnen deze bestemming zijn naast wegen onder andere parkeervoorzieningen, fietspaden en voetpaden mogelijk, evenals voorzieningen van openbaar nut. De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 5 Woongebied
Deze bestemming is van toepassing op gronden die voor woningbouw worden uitgegeven. De gronden zijn dan ook bestemd voor de woonfunctie. Ook bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen en erven, wegen, paden, parkeren, groenvoorzieningen en water zijn toegestaan.
Gebouwen moeten gebouwd worden binnen het bouwvlak. Daarbij geldt een hoogte van 7 om 12 meter voor de grondgebonden en beneden-bovenwoningen en 13 meter voor het appartementengebouw.
Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die regelt dat het gebruik van de woningen (het wonen) alleen is toegestaan indien er een geluidwerendevoorziening is gerealiseerd (en in stand wordt gehouden) ter plaatse van de aanduiding 'geluidswal' in de bestemming 'Groen'.
Artikel 6 Leiding - Gas
Voor de gasleiding die door het gebied loopt is een afzonderlijke dubbelbestemming opgenomen. Ten behoeve van de dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Voor de samenvallende bestemmingen dient het bouwen steeds aan het leidingenbelang te worden getoetst.
Artikel 7 Leiding - Water
Voor de waterleiding die door het gebied loopt is een afzonderlijke dubbelbestemming opgenomen. Ten behoeve van de dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Voor de samenvallende bestemmingen dient het bouwen steeds aan het leidingenbelang te worden getoetst.
Artikel 8 Waarde - Archeologie - 2
Het plangebied is voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Uitgangspunt voor deze bestemming is, dat potentiële aanwezige archeologische waarden beschermd dienen te worden. Bij verstoringen van de bodem dient een archeologisch rapport te worden opgesteld alvorens met de verstorende activiteit begonnen kan worden. Dit geldt zowel voor bouwwerkzaamheden als voor overige werkzaamheden; in beide gevallen dient de verstorende activiteit een terreinoppervlak van ten minste 250 m² te beslaan en dieper te reiken 0,4 meter beneden maaiveld. Aan een te verlenen vergunning kunnen voorwaarden verbonden worden.
2.4.3 Toelichting op de algemene regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Wonen mag een bepaald percentage van het erf worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk erf van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.
Artikel 10 Algemene bouwregels
10.1 Overschrijding bouwgrenzen
Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken.
10.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
Dit is een regeling opgenomen voor bestaande maten die afwijken van de voorgeschreven maten in deze regels. Het artikel betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, - onbedoeld - geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht komen te vallen.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Voor ondergeschikte afwijkingen maten en overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, een algemene afwijkingsregel opgenomen.
Artikel 12 Overige regels
12.1 Parkeren
In dit lid is geregeld welke eisen worden gesteld ten aanzien van de parkeernorm.
12.2 Omgevingskwaliteitvisie
In de regeling is opgenomen dat bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning de aanvraag wordt getoetst aan de Omgevingskwaliteitvisie.
12.3 Voorwaardelijke verplichting oppervlakte groen en water
Voor de ontwikkeling is opgenomen dat er een minimum oppervlakte aan water en groen binnen het plangebied aanwezig moet zijn.
12.4 Werking wettelijke regelingen
Lid 12.4 is opgenomen omdat in een aantal gevallen in de regels van bestemmingsplannen wordt verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en / of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel "Wettelijke regelingen" op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het staatsblad.
2.4.4 Toelichting op de overgangs- en slotbepalingen
In artikel 13 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 13.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 13.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.
Hoofdstuk 3 Toetsing Aan Beleid En Overige Wettelijke Kaders
3.1 Rijksniveau
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Toetsingskader
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
- Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
- Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
- Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
Keuzes
De belangrijkste keuzes zijn:
- Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit;
- Ruimte voor overgang naar een circulaire economie;
- Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden;
- Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.
Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit verbeterd.
Toetsing en conclusie
Voor de ontwikkeling is in de NOVI geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het voorliggende plan. Voor de beschreven afwegingen, die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving, wordt verwezen naar hoofdstuk 4. De NOVI staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Toetsingskader
In het Barro zijn onder meer Rijksvaarwegen, grote rivieren en ecologische hoofdstructuur opgenomen. In het besluit is aangeven op welke wijze ruimtelijke plannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Op basis van de kaarten behorende bij het Rarro ligt de ontwikkeling binnen het radarverstoringsgebied van de radarstations Wemeldinge en Woensdrecht. Rondom deze radarstations mogen geen bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar.
Toetsing en conclusie
In het radarverstoringsgebied Wemeldinge is de maximale hoogte van windturbines 95 meter ten opzichte van NAP. Voorliggende ontwikkeling voorziet in woningbouw en niet in windturbines. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor het radarstation Wemeldinge.
In het radarverstoringsgebied Woensdrecht is de maximale hoogte voor bebouwing 113 meter ten opzichte van NAP. Bij voorliggende ontwikkeling is geen nieuwe bebouwing voorzien hoger dan 113 meter. Het plan heeft daarmee geen gevolgen voor het radarstation Woensdrecht.
Voor het overige zijn regels uit het Barro en het Rarro niet van toepassing. De conclusie is dat de beoogde ontwikkeling niet strijdig is met het Barro en de Rarro.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening en de ladder voor duurzame verstedelijking
Toetsingskader
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat voor stedelijke ontwikkelingen - waaronder het bouwen van woningen - een onderbouwing in het bestemmingsplan noodzakelijk is (artikel 3.1.6. van het Bro). De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zoals woningbouw) mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing
Uit jurisprudentie blijkt dat de grens van een nieuwe stedelijke ontwikkeling ergens tussen 11 en 14 woningen ligt. Dat betekent dat voor onderhavige ontwikkeling moet worden getoetst zoals hiervoor beschreven. De ontwikkeling ligt buiten bestaand stedelijk gebied conform de definitie uit het Bor. De provincie Zeeland heeft zelf de afbakening van het bestaand stedelijk gebied in de Provinciale Omgevingsverordening losgelaten. Een onderbouwing op dit vlak is daarmee noodzakelijk.
Uit onderzoek van Bureau Stedelijke Planning voor het project Molenvliet in Tholen blijkt dat 59% van de verhuizingen binnen de gemeente plaatsvindt, 39% van de verhuizingen komt uit een andere gemeente en 5% uit het buitenland. Er is daarmee sprake van een overwegend lokaal georiënteerde woningmarkt. Ondanks dat heeft de gemeente Tholen, gezien de ligging, een sterke verhuisrelatie met de nabijgelegen Brabantse gemeenten als Bergen op Zoom, Steenbergen, Roosendaal en Woensdrecht. Deze gemeenten maken net als gemeente Tholen deel uit van de regio West-Brabant. De gemeenten in deze regio werken samen op het gebied van wonen en woningbouw.
De provincie Zeeland streeft in 2040 naar een toekomstbestendige woningvoorraad. De gemeente Tholen, wordt naast de gemeente Terneuzen, gezien als dé groeigemeente van de provincie. Dit blijkt ook uit de provinciale bevolkings- en huishoudenprognose van 2022. Deze prognose geeft inzicht in de verwachte ontwikkeling van het aantal inwoners, de leeftijdsontwikkeling en daarmee de woningbehoefte van Zeeland totaal en per gemeente of regio. Uit deze prognose blijkt dat voor de gemeente Tholen een huishoudensgroei verwacht wordt van 10.816 in 2022 naar 13.612 in 2040. Er vanuit gaande dat ieder huishouden een eigen woning bewoont is hiermee sprake van een behoefte aan bijna 2.800 extra woningen. Tot 2032 zijn dit circa 1.650 woningen. De provincie Noord-Brabant kent ook een flinke woningbouwopgave, met een sterk accent op de eerstkomende 10 tot 15 jaar. Tot 2030 moeten er nog 120.000 woningen bijgebouwd worden. De regio West-Brabant-West waar de gemeente Tholen deel van uitmaakt telde in 2021 een tekort van 3.720 woningen. Er is daarmee sprake van een aantoonbare kwantitatieve behoefte aan extra woningbouw in de gemeente Tholen. De huidige harde en zachte plancapaciteit (circa 760 woningen) voorziet hier niet in. De gemeente Tholen had in januari 2022 een totale woningvoorraad van 11.188 woningen.
Het woningkwaliteit- en woningmarktonderzoek Zeeland 2019 (KWOZ) wijst uit dat de komende tien jaar in de regio Tholen behoefte is aan grondgebonden koopwoningen en grondgebonden woningen in de vrije sector huur. Daarnaast is veel behoefte aan het toevoegen van (levensloopbestendige) nultredenwoningen. Dit laatste mede vanwege de toenemende vergrijzing. In de periode 2022-2032 neemt het aandeel huishoudens vanaf 70 jaar toe van 24% naar 28%. Het aandeel 30-50-jarigen blijft redelijk stabiel, evenals het aandeel huishoudens tot 30 jaar (starters). De behoefte aan een meer landelijk woonmilieu is daarbij groot.
De gemeente Tholen heeft niet voldoende ruimte om woningbouwbehoefte binnen bestaand stedelijk gebied op te lossen. De uitbreidingslocatie ligt ingesloten tussen bestaande woningbouw en de N286. De locatie is dan ook zeer geschikt om in te vullen met woningbouw. Door de verschillende woningtypologieën in het plan en de combinatie van grondgebonden woningen en gestapelde woningen in een groen woonmilieu wordt ook ruim voldoende invulling gegeven aan de kwalitatieve woningbehoefte binnen Tholen.
Conclusie
De ontwikkeling past met 86 woningen in verschillende typologieën binnen de woningbehoefte van de gemeente, provincie Zeeland en de regio West-Brabant.
3.2 Provinciaal Niveau
3.2.1 Zeeuwse Omgevingsvisie (2021)
Toetsingskader
De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen voor de periode tot 2050, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.
De Zeeuwse Omgevingsvisie beschrijft vier Zeeuwse Ambities voor 2050:
- 1. uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland;
- 2. balans in de grote wateren en het landelijk gebied;
- 3. een duurzame en innovatieve economie;
- 4. klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.
Sinds 2014 is er in Zeeland sprake van een stabiele tot licht groeiende bevolking, ondanks dat er meer mensen overlijden dan dat er worden geboren. De Zeeuwse bevolking neemt
naar verwachting de komende jaren nog geleidelijk toe. Doel is duurzaam en milieubewust te bouwen en voor verschillende doelgroepen.
Toetsing en conclusie
Zoals in paragraaf 2.2 toegelicht is duurzaamheid en milieubewust het uitgangspunt bij voorliggende ontwikkeling. Daarnaast wordt er gebouwd voor verschillende doelgroepen. De ontwikkeling sluit dan ook aan bij het provinciaal beleid.
3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening 2018 (inclusief 1e t/m 9e wijziging)
Toetsingskader
Een aantal onderwerpen uit het Omgevingsplan is juridisch vertaald in de Provinciale Omgevingsverordening 2018 (inclusief wijzigingen). Voor woningbouw zijn in de Omgevingsverordening alleen regels opgenomen voor kleinschalige woningbouw in het buitengebied. Verder zijn er algemene regels opgenomen die betrekking (kunnen) hebben op zowel het buitengebied als het bestaand stedelijk gebied.
Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.
Toetsing en conclusie
Voor wat betreft de voorgenomen ontwikkelingen zijn geen specifieke regels uit de Provinciale Omgevingsverordening 2018 van belang. Daarnaast liggen er op het plangebied ook geen andersoortige aanduidingen. De agrarische gronden zijn niet van ecologische betekenis, er is geen sprake van bestaande of nieuwe gewenste natuur en het plangebied maakt geen onderdeel uit van een milieubeschermingsgebied.
3.2.3 Ontwerp Omgevingsverordening Zeeland
In de Ontwerp Omgevingsverordening Zeeland (versie 21 december 2021) staan alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving als de Omgevingwet in werking treedt. Naar verwachting is dit 1 juli 2023. Op basis van de Ontwerp Omgevingsverordening Zeeland past de ontwikkeling, op basis van een globale toetsing op hoofdlijnen, ook binnen de regels.
3.3 Gemeentelijk Niveau
3.3.1 Toekomstvisie Tholen 2025
Toetsingskader
In deze toekomstvisie is de visie in hoofdlijnen voor het lange termijn beleid van de gemeente vastgelegd. Deze visie vormt het 'casco' waarbinnen ontwikkelingen de komende decennia kunnen plaatsvinden. Daarnaast wordt een uitwerking op de visie gegeven. Hierbij zijn verschillende thema's die betrekking hebben op wonen, werken en leven op Tholen uitgewerkt. Voor de beoordeling van de beoogde ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn de thema's 'Wonen in Tholen' en 'Werken in Tholen' van belang. Op deze thema's wordt hierna ingegaan.
Met betrekking tot het thema 'Wonen in Tholen' wordt gesteld dat behoefte is aan meer woningkwaliteit. Hierbij is het van belang om de markt leidend te laten zijn, zodat zowel voldaan kan worden aan de vraag van de eigen inwoners als aan de woonwensen van nieuwkomers. Het is van belang om nieuwe woningen zoveel mogelijk levensloopbestendig te bouwen.
Toetsing en conclusie
Bij voorliggende ontwikkeling wordt er ingespeeld op de markt. Het is mogelijk te variëren met het programma. Uitgangspunt is dat er maximaal 86 woningen worden gerealiseerd. Voor de ontwikkeling is een binnenplanse afwijking opgenomen die het mogelijk maakt om het aantal woningen onder voorwaarden en mits is aangetoond, te verhogen.
3.3.2 Woonvisie 2021-2026
Toetsingskader
De voorgaande provinciale prognose (2019) gaf voor Tholen voor de periode 2022-2030 een verwachte woningbehoefte van circa 1.000 woningen en met een verwachte groei tot aan 2040 met 700 woningen. Inmiddels is deze behoefte op basis van de nieuwe prognoses verder naar boven bij te stellen (zie paragraaf 3.1.3).
Er moet gebouwd worden in een evenredige verdeling van appartementen, rijwoningen, twee-onder-één-kap woningen en woningen in de huursector. Daarnaast is het van belang dat woningen levensloopbestendig zijn.
Om bij ontwikkelingen te kunnen toetsen of voldaan wordt aan de kwalitatieve behoefte dient bij woningbouwontwikkelingen met meer dan 11 woning getoetst te worden aan de volgende kwalitatieve criteria:
- 1. Invulling kwalitatieve woningbehoefte;
- 2. Verduurzaming bebouwde omgeving;
- 3. Herbestemming/onttrekken leegstaand vastgoed.
Op het gebied van verduurzaming kunnen extra punten gescoord worden voor de aspecten:
- Energiezuinigheid;
- Gebruik maken van een collectief warmtesysteem;
- Klimaatadaptieve maatregeling.
Toetsing
Invulling kwalitatieve woonbehoefte
1a: er is sprake van een evenredige verdeling van woningtypologieën:
Het stedenbouwkundig plan voorziet in 86 woningen bestaande uit:
- 12 bijzondere woonvormen;
- 15 appartementen;
- 12 hoekwoningen;
- 16 tussenwoningen;
- 5 direct te realiseren levensloopbestendige woningen;
- 8 twee-onder-één-kap woningen;
- 18 vrijstaande woningen.
Er wordt gebouwd in verschillende segmenten. De bijzondere woonvormen en de tussenwoningen zullen in ieder geval worden gebouwd binnen de kostengrens van de Nationale Hypotheek Garantie. In overleg met de gemeente is afgesproken niet te bouwen voor het huursegment aangezien aan deze zijde van Tholen hier voldoende in wordt voorzien.
Er is dan ook sprake ven een evenredige verdeling van woningtypologieën -> 2 punten.
1b. plan voorziet in levensloopbestendige woningen:
De woningen dienen zoveel mogelijk levensloopbestendig te zijn. Onder levensloopbestendig wordt in de Woonvisie 2021-2026 het volgende verstaan:”…. woningen die levensloopbestendig worden gebouwd of in de toekomst eenvoudig levensloopgschikt kunnen worden gemaakt. Een woning wordt als levensloopbestendig gezien als:
- De indeling van de woning het mogelijk maakt dat alle belangrijke functies op dezelfde bouwlaag gerealiseerd worden of kunnen worden. De functies zijn: een slaapkamer, woonkamer, keuken, badkamer en toilet.
- De toegang van de woning kan worden betreden zonder traplopen.
- Van belang is dat de woning ook aantrekkelijk is en blijft voor doelgroepen zonder (acute) zorgvraag''.
Zowel de bijzondere woonvormen, appartementen als levensloopbestendige woningen zijn op dit moment conform de vereisten opgenomen in het stedenbouwkundig plan. Dit zijn in totaal 32 woningen (37%). De grondgebonden woningen zijn echter levensloopbestendig uit te voeren. De twee-onder-één-kapwoningen worden uitgevoerd met garage en bij de hoekwoningen worden optioneel garages aangeboden. In de garage kan bij beide typen optioneel een slaapkamer worden gerealiseerd. Hierdoor is dit type woning levensloopbestendig (te maken). De vrijstaande woningen worden als vrije kavels aangeboden. Bij deze woningen is voldoende ruimte op de kavel om deze levensloopbestendig te maken. Hiermee kunnen nog 38 woningen als levensloopbestendig bestempeld worden. Er wordt daarmee ruim voldaan aan de eis van 60% -> 2 punten.
1c.Bij plannen vanaf 30 woningen wordt een aandeel woningen in de middenhuur ontwikkeld (€750-€900):
In de Woonvisie 2021-2026 staat aangegeven dat bij woningbouwontwikkelingen met meer dan 30 woningen woningcorporatie Stadlander benaderd moet worden met de vraag of zij een rol willen spelen bij de woningbouwontwikkeling. Op dit moment is de markt in de kern Tholen voor de sociale huursector relatief ontspannen. Daarnaast zijn in de aangrenzende wijk al relatief veel sociale huurwoningen aanwezig. Uit correspondentie met de gemeente blijkt dan ook dat sociale huurwoningen niet voorstelbaar zijn binnen deze ontwikkeling. Bij grotere ontwikkelingen (> 30 woningen) wordt aan initiatiefnemers wel gevraagd om woningen op te nemen in de huurklasse midden (circa € 750,- tot € 900,-).
Zoals hiervoor aangegeven is in overleg met de gemeente er voor gekozen dat geen punten kunnen worden verkregen voor het niet realiseren van huurwoningen.
Verduurzaming bebouwde omgeving
2a: de energiezuinigheid van de woningen ligt boven de normen van het vigerende Bouwbesluit, woningen zijn volledig energieneutraal
Uitgangspunt is dat de woningen zoveel mogelijk energie neutraal worden aangeboden.
-> 1 punt.
2b: er wordt gebruik gemaakt van een collectief warmtesysteem
Dit aspect is niet van toepassing.
2c: in het ontwerp van de woningen worden klimaatadaptieve maatregelen toegepast die bijdragen aan minder hittestress
Zoals in paragraaf 2.2 toegelicht wordt hier aan voldaan -> 1 punt.
2d: bij sloop- en nieuwbouw en renovatie worden bestaande gebouwelementen, producten en materialen hergebruikt.
Dit aspect is niet van toepassing.
In totaal bedraagt de score 6 punten, waarvan 4 punten op criteria 1. Hiermee wordt voldaan aan de vereisten van de Woonvisie.
Conclusie
Er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in de Woonvisie.
3.3.3 Parapluherziening Woonvormen
De beleidsnota 'Beleid huisvesting internationale werknemers' biedt de kaders voor het faciliteren van huisvesting van internationale werknemers. In de bestemmingsplannen van de gemeente Tholen waren te weinig mogelijkheden om te kunnen sturen op deze huisvesting. Om in de toekomst op een goede wijze te kunnen sturen op de wenselijke vormen van huisvesting heeft de gemeente deze parapluherziening Woonvormen opgesteld. Waar relevant zijn bepalingen uit de Parapluherziening Woonvormen in dit bestemmingsplan opgenomen.
3.3.4 Parapluherziening Parkeren Tholen
Om een gemeentedekkende regeling te hebben voor parkeren en laden en lossen is de Parapluherziening Parkeren Tholen opgesteld. Dit plan wijzigt alle ruimtelijke plannen in de gemeente op dit onderdeel, met uitzondering van de plannen waar een specifieke regeling is opgenomen voor parkeren. Waar relevant, zijn bepalingen uit de Parapluherziening Parkeren in dit bestemmingsplan opgenomen
3.3.5 Welstandsnota
In de Welstandsnota gemeente Tholen zijn algemene welstandscriteria en gebiedsgericht welstandsbeleid voor het bouwen vastgelegd. Voor de realisatie van de ontwikkeling is separaat een Omgevingskwaliteitvisie opgesteld, dat wordt toegepast bij de beoordeling van aanvragen voor een omgevingsvergunning.
3.3.6 Duurzaamheid en klimaat
Toetsingskader
Duurzaamheid
Ook Tholen heeft te maken met de effecten van klimaatverandering, het duurzaamheidsvraagstuk en de energietransitie. De ambitie is er om oplossingen te bieden voor huidige en toekomstige klimatologische problemen en een bijdrage te leveren aan een gezond en duurzaam Tholen. Afgesproken is om de CO2- uitstoot te beperken; de concrete CO2-doelstellingen zijn 49% (tot zelfs 55%) minder CO2-uitstoot in 2030 en 95% in 2050 ten opzichte van de uitstoot in 1990. Daarnaast is de landelijke doelstelling om in 2050 aardgasvrij te zijn. Gemeente Tholen heeft de ambitie om een duurzame en klimaatbestendige gemeente te worden.
Dit krijgt zijn weerklank in nieuw te ontwikkelen plannen. Er moet gekeken worden naar de mogelijkheden om dit gebied duurzaam en toekomstbestendig te ontwikkelen.
Dit betekent dat de gemeente in ieder geval de volgende uitgangspunten hanteert:
- gebouwen worden minimaal energieneutraal of zelfs energiepositief gerealiseerd;
- geen aansluiting meer op het gasnet (ook niet meer toegestaan);
- de mogelijkheden voor de warmte- en koudevoorziening worden breed bezien;
- bij de inrichting van het gebied wordt rekening gehouden met klimaatverandering.
- zoveel als mogelijk worden circulaire materialen toegepast bij het bouwen van de gebouwen en het ontwikkelen van het openbare gebied.
- kavelkopers houden rekening met het nemen van duurzame maatregelen.
Klimaatadaptatie
Gemeente Tholen heeft zich geconformeerd aan de Klimaatadaptatiestrategie Zeeland 2021-2026. Om de gevolgen van weersextremen op te vangen zijn aanpassingen nodig. De nota is vooral bedoeld als startpunt van bewustwording van de situatie.
Verduurzaming van de woningvoorraad
De woningen moeten voldoen aan de per 1 januari 2021 inwerking getreden BENG (Bijna energie neutrale gebouwen), waarbij de energieprestatie voor bijna energieneutrale gebouwen vast wordt gelegd aan de hand van drie eisen, namelijk:
- de maximale energiebehoefte in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar;
- het maximale primair fossiel energiegebruik, eveneens in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar;
- het minimale aandeel hernieuwbare energie in procenten.
Deze eisen vervangen de eerdere EPC-eisen voor nieuwbouw.
Circulairiteit
Grondstoffen worden schaarser, kostbaarder en daardoor strategisch belangrijk. Een grondstoftransitie is noodzakelijk en daardoor zal er steeds vaker worden gestreefd naar het kortsluiten van de kringlopen van reststromen. Preventie, hergebruik en recycling zijn manieren om grondstoffen efficiënter en duurzamer te benutten, terwijl verbranding en vergisting bijdragen om een deel van de energie terug te winnen.
Energie
Steeds vaker zal warmte én koude nodig zijn in woningen en gebouwen. Bij de opbouw van de energievoorziening in het plangebied dient hier dan ook al bij het ontwerp aandacht voor te zijn. In de Woonvisie is opgenomen dat De Gemeentelijke PraktijkRichtlijn (GPR) als indicator wordt gehandhaafd, waarbij voor nieuwbouwwoningen wordt gestreefd naar een GPR van 7,0. Als hieraan niet kan worden voldaan, wordt in overleg met initiatiefnemers bekeken wat wel mogelijk is.
Toetsing en conclusie
Duurzaamheid
Voorliggend plan biedt een kans om nieuwe oplossingen uit te proberen en vorm te geven aan de toekomst. Het ontwerp van de Koningin Julianastraat wordt gezien als een verkenning naar de doelen, ambities en mogelijke maatregelen.
Klimaatadaptatie
Zoals in paragraaf 2.2 toegelicht wordt rekening gehouden met klimaatadaptatie.
Verduurzaming van de woningvoorraad
Bij voorliggende ontwikkeling wordt voldaan aan BENG-eisen.
Circulariteit
Er zal zoveel als mogelijk gebruik worden gemaakt van circulaire materialen. Daarnaast zal bij het ontwerp van de woningen rekening worden gehouden dat materialen in de toekomst opnieuw kunnen worden gebruikt.
Energie
Bij de realisatie van de woning wordt voldaan aan een GPR van 7,0.
3.3.7 Groenplan gemeente Tholen
Toetsingskader
De gemeente heeft een groenplan gemaakt waarin wordt ingegaan hoe om te gaan met het groen binnen de gemeente Tholen. Groen is een belangrijk onderdeel van de openbare ruimte en daarmee van de inrichting van het bebouwde gebied. De waarden van het publieke groen maar ook van eigendommen van derden worden in het groenplan in beeld gebracht met als doel die waarden te behouden en te vergroten. De ambitie is:
- behoud en ontwikkeling van openbaar groen zodat ingespeeld wordt op de klimaatveranderingen;
- het vergroten van de diversiteit met daarbij het vergroten van de ecologische waarde van het openbaar groen.
Andere toekomstperpectieven zijn:
- zo robuust mogelijke groenstructuren;
- sterke ruimtelijke hoofdstructuren;
- groen combineren met spelen, recreatie en educatie;
- lange levensduur van groen bereiken;
- sterke identiteit en herkenbaarheid;
- zelfbeheer en groen meer zichtbaar maken.
Toetsing en conclusie
De ontwikkeling voldoet aan de gestelde doelen uit het groenplan. Zoals in paragraaf 2.2 en 3.3.6 toegelicht is er veel aandacht in voorliggend plan voor klimaatadaptatie en het vergroten van de diversiteit dat gecombineerd wordt met spelen en recreatie. Daarnaast is er sprake van een zeer sterke groenstructuur met ruimte voor water. De toekomstige bewoners zullen uitgebreid worden geïnformeerd bij de aankoop hoe zij zo natuurvriendelijk hun tuinen kunnen inrichten.
3.3.8 Zeeuwse Woondeal
Toetsingskader
Op 6 maart 2023 is de Zeeuwse Woondeal ondertekend. Tholen heeft zich geconformeerd aan de aantallen nieuw te realiseren woningen zoals in de woondeal opgenomen, zie figuur 3.1
Figuur 3.1 Overzicht provinciale bouwopgave gemeente/ woonregio Tholen
In de woondeal zijn percentages opgenomen waar nieuwe woningbouwlocaties aan moeten voldoen in relatie tot betaalbaarheid en beschikbaarheid voor de doelgroep. In figuur 3.2 is aangegeven hoe de percentages uit de woondeal zich verhouden tot het project Koningin Julianastraat Tholen.
Figuur 3.2 Overzicht voorliggende ontwikkeling in relatie tot de Zeeuwse Woondeal.
Verantwoording van verschillen
Er is bewust gekozen in dit plangebied geen sociale huur toe te voegen. Er is in de aanliggende wijk al een groot aanbod sociale huur en goedkope koop. Voor deze afronding is gekozen voor zeer veel groen, water, ommetjes en aangelegde natuur. Met initiatiefnemer zijn anterieur afspraken gemaakt over de betaalbaarheid van in ieder geval 28 woningen binnen het plangebied. Deze zijn tevens verhuurbaar binnen een afgesproken prijsmarge. Op basis van de cijfers wordt niet voldaan aan 57% betaalbaarheid binnen het plangebied, zoals afgesproken in de Zeeuwse Woondeal. Voor deze betreffende locatie is bewust gekozen voor een aanbod van het duurdere segment dat complimenterend is aan de omliggende wijk. Deze programmering maakt het ook mogelijk om bovengemiddeld veel openbare ruimte te realiseren en hier kwaliteit aan toe te voegen.
Conclusie
Bij voorliggende ontwikkeling wordt niet voldaan aan de 57% betaalbaarheid. In het plan zit wel voldoende betaalbare koop. Er is bewust ingestoken op een duurder segment woningen die complimenterend is aan de omliggende wijk en bestaande woningen in deze wijk. De percentages sociaal en betaalbaarheid in deze wijk zijn al zeer hoog. Bovendien draagt dit bij aan het realiseren van bovengemiddeld veel (groene) openbare ruimte met kwaliteit.
Hoofdstuk 4 Toetsing Aan Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het project getoetst aan alle relevante sectorale aspecten. Deze toetsing geldt als basis voor de planologische afweging.
4.2 Verkeer En Parkeren
Ontsluiting
Gemotoriseerd verkeer
Al het gemotoriseerde verkeer wordt afgewikkeld via de Koningin Julianastraat. De wegen in en om het plangebied zijn erftoegangswegen met een maximum snelheid van 30 km/uur. Vervolgens zal het verkeer zich verdelen over de verschillende ontsluitingswegen in Tholen. Door deze wegenstructuur is de ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer goed.
Langzaamverkeer
Voor fietsers worden in het woongebied geen afzonderlijke fietspaden aangelegd. Fietsen vindt plaats op de weg. Door de lage rijsnelheid is de veiligheid voldoende geborgd. Voor voetgangers zijn er meerdere routes door de buurt beoogd waardoor een rondje door de buurt mogelijk is. Hierbij wordt het tevens mogelijk voor de woningen gelegen aan de andere zijde van de Koningin Julianastraat om ook een rondje te maken door het gebied en naar het openbaar groen aan de westzijde van het plangebied, omdat hier ook een aansluiting naartoe wordt gemaakt.
Openbaar vervoer
De dichtst bij gelegen bushalte is aan de Vliethof of het Terreplein. De afstand bedraagt circa 500-800 meter. Voor een woongebied gelegen in een plattelandsgemeente is deze afstand acceptabel.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie van de nieuwe ontwikkeling kan inzichtelijk worden gemaakt op basis van de kengetallen van het kennisplatform CROW (publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, Van parkeerkencijfers naar parkeernormen', 2018). Op basis van het woningbouwprogramma is de volgende berekening gemaakt van de te verwachten verkeersgeneratie, waarbij is uitgegaan van de maximale parkeerbehoefte in matig stedelijk gebied. Omdat er een afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan zit tot 100 woningen is reeds met deze aantallen gerekend.
De beoogde ontwikkeling zal worst case leiden tot een verkeerstoename van 712,8 mvt/etmaal gedurende de gemiddelde weekdag. Bij het beoordelen van de verkeerskundige effecten zijn de werkdagintensiteiten bepalend. Om deze te bepalen is gebruik gemaakt van de omrekenfactor voor de functie wonen van 1,11 (CROW 381) De verkeerstoename op een gemiddelde werkdag komt daarmee op 789,1 mvt/etmaal.
Tabel 4.1: Berekening verkeersgeneratie (weekdagen) op basis van kencijfers CROW.
Woningtype | Aantal | Kencijfer (aantal mvt/etmaal) per woning | Weekdagintensiteit (mvt/etmaal) | Werkdagintensiteit (mvt/etmaal) | |||||
bijzondere woonvorm (startersappartement) | 12 | 5,6 | 67,2 | 74,6 | |||||
appartementen (middelduur/duur) | 15 | 6 | 90 | 100 | |||||
hoekwoning | 12 | 7,4 | 88,8 | 95,6 | |||||
tussenwoning | 16 | 7,4 | 118,4 | 131,4 | |||||
levensloopbestendige woning | 5 | 6 | 30 | 33,3 | |||||
twee-onder-één-kap woning | 8 | 7,8 | 62,4 | 69,2 | |||||
vrijstaande woning | 18 | 8,2 | 147,6 | 163,8 | |||||
optioneel: 14 woningen extra, aansluiting wordt gezocht bij twee-onder-één-kap | 14 | 7,8 | 109,2 | 121,2 | |||||
Totaal | 100 | - | 713,6 | 789,1 |
Effecten verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid
De beoogde ontwikkeling zal worden ontsloten op de Koningin Julianastraat. De Koningin Julianastraat is een erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/uur. Een erftoegangsweg met deze dimensionering kan normaal gesproken een verkeersintensiteit tussen de 4.000 en 6.000 mvt/etmaal vlot en veilig verwerken. Wanneer de planbijdrage wordt toegevoegd aan de Koningin Julianastraat (790 mvt/etmaal) moet dit normaal gesproken niet tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid leiden.
De Koningin Julianastraat wordt echter intensief gebruikt om te parkeren. Door deze hoeveelheid parkerende auto's leidt dit vaker tot onduidelijke/mogelijk onveilige situaties in deze straat.
In 2024 wordt naar verwachting de ontsluiting ter plaatse van de N286 in gebruik genomen. De verwachting is dat de Koningin Julianastraat hierdoor ontlast zal worden, omdat verkeer uit de wijk Dalempolder sneller via de Mossellaan op de N286 kan komen dan via de Grindweg. Menging van het verkeer komt dan beter tot zijn recht.
De gemeente zal in onder andere de Mossellaan en de Koningin Julianastraat bij ingebruikname van de nieuwe ontsluiting direct gaan monitoren welke effecten hierdoor ontstaan op de verkeersstromen in de omgeving. Mocht dit anders verlopen dan nu verwacht dan zal op dat moment bekeken worden welke maatregelen gewenst zijn om onder andere de doorstroming te bevorderen.
Parkeren
De nieuwe ontwikkelingen zullen leiden tot een toename van de parkeerbehoefte. Op basis van het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan 2009-2018 moet worden uitgegaan van de volgende aantallen.
Tabel 4.2: berekening normatieve parkeerbehoefte op basis van Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan 2009-2018 en woningbouwprogramma
Woningtype | Aantal | Kengetal per woning | Parkeerbehoefte | ||||
bijzondere woonvorm (startersappartement) | 12 | 1,6 | 19,2 | ||||
appartementen | 15 | 1,8 | 27 | ||||
hoekwoning | 12 | 1,9 | 22,8 | ||||
tussenwoning | 16 | 1,9 | 30,4 | ||||
levensloopbestendige woning | 5 | 1,9 | 9,5 | ||||
twee-onder-één-kap woning | 8 | 2,1 | 16,8 | ||||
vrijstaande woning | 18 | 2,2 | 39,6 | ||||
Totaal | 86 | 165,3 |
De totale normatieve parkeerbehoefte komt op afgerond 166 parkeerplaatsen voor 86 woningen. Op basis van het stedenbouwkundig plan zijn er 6 woningen met inrit gepland die worden ontsloten op de Koningin Julianastraat, hiervoor wordt de bestaande sloot gedempt. Ter plaatse van deze zone zullen 2 parkeerplaatsen gerealiseerd worden.
In het plangebied worden ten minste 168 parkeerplaatsen gerealiseerd op eigen terrein en in het openbare gebied. Hiermee wordt voldaan aan de behoefte. Voor de extra woningen is in de regels een bepaling opgenomen dat te zijner tijd voldaan moet worden aan de geldende parkeernormen. Om deze reden zijn de woningen in de huidige optelling niet meegenomen.
Conclusie
De ontsluiting voor de verschillende vervoerswijzen is goed te noemen. De verkeersgeneratie leidt niet tot onacceptabel hoge verkeersintensiteiten op de omliggende erftoegangswegen. Het plan voorziet in de eigen parkeerbehoefte. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
4.3 Cultuurhistorie En Archeologie
Cultuurhistorie
Toetsingskader
Het cultureel erfgoed van Nederland wordt beschermd met de Erfgoedwet. Het Rijk pleit voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie, dus (onder meer) monumenten en archeologie gezamenlijk, in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De verwachting daarbij is dat overheden, initiatiefnemers, eigenaren, ontwikkelaars en ruimtelijke ontwerpers er toe aangezet worden om de waarde van het cultureel erfgoed als kans te zien bij de ontwikkeling van gebieden en het realiseren van economische en maatschappelijke doelen.
In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.6.1. lid 2) is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging.
Toetsing
Een gedeelte van de schuur aan de Koningin Julianastraat 62 is op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Zeeland aangegeven als 'historische boerderij'. De schuur dateert uit circa 1960 en heeft een kenmerkende vorm uit die tijd, namelijk: golfplaten zadeldak en gevels van baksteen en betonsteen met grote glazen puien. Versprongen voor de schuur is een moderne schuur van golfplaten gerealiseerd. De schuur uit 1960 is niet aangewezen als boerderij van provinciaal belang. Voor het overige zijn er geen beschermde en niet formeel beschermde objecten en structuren aanwezig op provinciaal of rijksniveau.
Conclusie
In en nabij het projectgebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig die beschermd moeten worden. Negatieve effecten op deze waarden zijn dan ook uitgesloten.
Archeologie
Toetsingskader
Ter plaatse van het plangebied geld de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Bij verstoringen die meer bedragen dan 250 m2 en dieper reiken dan 40 cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Toetsing
Voor de ontwikkeling is archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. De rapportage is opgenomen in bijlage 2.
Resultaten archeologisch bureau- en veldonderzoek
Uit het vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat er in de top van de het Wormer Laagpakket, in de top van het Hollandveen en in het Walcheren Laagpakket geen archeologische resten worden verwacht. Onduidelijk is wat de archeologische verwachting inhoud voor de eventueel aanwezige oeverafzettingen van de Kreekrak Formatie. De verwachting voor dit niveau blijft middelhoog. Geadviseerd wordt voor de Kreekrak Formatie in relatie met de onderliggende Wormerafzettingen aanvullend onderzoek uit te voeren.
Het rapport is ter beoordeling voorgelegd aan Erfgoed Zeeland. Zij kunnen zich vinden in het uitvoeren van vervolgonderzoek binnen de aangegeven lijnen. Een karterend booronderzoek is naar verwachting niet voldoende om de archeologische situatie goed in beeld te krijgen. Er is daarom een aanvullend proefsleuvenonderzoek geadviseerd. Dit is voornamelijk ingegeven door recent onderzoek aan de Postweg in Poortvliet. Daarnaast is er geadviseerd om de bovenste, meest noordelijke proefsleuf, te verlengen in westelijke richting. Op die manier kan ook direct getoetst worden of hier een intact Hollandveenpakket aanwezig is zoals in het rapport aangegeven, of dat hier een gemoerd gebied aanwezig is.
In overleg met Erfgoed Zeeland wordt bekeken op welke wijze daadwerkelijk invulling gegeven gaat worden aan het nader onderzoek. De resultaten van dit overleg worden verwerkt in de rapportage voor vaststelling van het bestemmingsplan. Mogelijk dat de beschreven onderzoeksstrategie nog wijzigt.
Conclusie
In overleg met Erfgoed Zeeland wordt bekeken op welke wijze daadwerkelijk invulling gegeven gaat worden aan het nader onderzoek. In het bestemmingsplan is om deze reden nog een dubbelbestemming ten behoeve van archeologie opgenomen.
4.4 Geluid
Toetsingskader
Wegverkeerslawaai
Indien bij een ruimtelijke procedure nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, zoals woningen, dan is volgens de Wet geluidhinder (Wgh) akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidszone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau.
Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien in een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau.
Als de Wgh van toepassing is dan dient een nieuwe geluidgevoelige functie te voldoen aan bepaalde wettelijke normen. Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk (65 dB voor binnenstedelijke wegen en 53 voor een buitenstedelijke autoweg). De geluidwaarde binnen de geluidgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB(A).
Bovendien zal voor de betreffende geluidgevoelige functie ten minste altijd één geluidluwe gevel aanwezig moeten zijn, terwijl er gestreefd wordt het aantal “dove gevels” per woning tot maximaal één te beperken.
Geluidzones
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wgh geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Industrielawaai
Indien in een bestemmingsplan (of ruimtelijke procedure) een nieuwe geluidsgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de zone van een geluidsbron.
Railverkeerslawaai
In hoofdstuk VII 'Zones langs spoorwegen' van de Wgh en in hoofdstuk 4 van het Besluit geluidhinder is de zonering van spoorwegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Bij spoorweglawaai is de breedte van de zone onder andere afhankelijk van het aantal sporen en de verkeersintensiteit. In de Regeling Zonekaart spoorwegen is per spoortraject de zonebreedte vastgesteld. Deze zonebreedte varieert van 100 tot maximaal 1.300 meter.
Luchtvaartlawaai
De geluidregelgeving met betrekking tot dergelijke vliegvelden is in het Besluit Geluidsbelasting Kleine Luchtvaart (BGKL). Dit betekent bij regionale vliegvelden dat de provincie hiervoor beleid opstelt. In Zeeland geldt hiervoor de Verordening Luchthavenbesluit Midden-Zeeland.
Toetsing
Wegverkeerslawaai
Nieuwe woningen zijn in de Wet geluidhinder aangemerkt als geluidgevoelige bestemmingen. Omdat deze nieuwe woningen liggen binnen de geluidzone van de N286 (Nieuwe Postweg) is akoestisch onderzoek op grond van de Wet geluidhinder uitgevoerd. Ook is in het kader van een goede ruimtelijke ordening de geluidbelasting van de aanliggende 30 km/uur weg Koningin Julianastraat beschouwd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 3.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat:
- de nieuwe woningen buiten de Lden = 48 dB-contour van de N286 (Nieuwe Postweg) vallen maar binnen de contour van de maximale ontheffingswaarde (Lden= 63 dB) en dat voor alle woningen het laten vaststellen van hogere waarden nodig is;
- het plaatsen van een geluidwal een effectieve maatregel is om de geluidbelasting op de begane grond en de eerste verdiepingen van de grondgebonden -en de gestapelde woningen te reduceren vanwege de N286; wel blijft het vaststellen van hogere waarden voor alle woningen nodig;
- de geluidbelasting vanwege de Koningin Julianastraat op de woningen in de eerstelijnsbebouwing hoger is dan de richtwaarde van Lden = 48 dB en de hoogste berekende geluidbelasting Lden = 52 dB is;
Het laten vaststellen van hogere waarden is nodig voor alle woningen in het plangebied. Voorgesteld wordt om deze hogere waarden te baseren op de ligging van de geluidcontouren zonder geluidafschermende voorziening (worst-case, opgenomen in tabel 6.1 van het onderzoek). Voor het bepalen van de benodigde hogere waarden heeft het stedenbouwkundig ontwerp als uitgangspunt gediend.
Industrielawaai
Ten noorden van de Nieuwe Postweg ligt bedrijventerrein Welgelegen III. Het bedrijventerrein is geen gezoneerd industrieterrein waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen. In de huidige situatie zijn dergelijke inrichtingen hier ook niet aanwezig. Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, is in paragraaf 4.9 onderzocht of de bedrijvigheid hinder heeft van de toekomstige woningen of de toekomstige woningen van de bedrijvigheid. Geconcludeerd is dat het aspect industrielawaai geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai
Deze aspecten zijn niet aan de orde.
Conclusie
Wegverkeerslawaai
Het aspect geluid staat de ontwikkeling van het woongebied niet in de weg. Er wordt voldaan aan de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder. De nieuwe woningen kunnen worden gerealiseerd in een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat. Wel dienen hogere waarden te worden verleend.
Industrielawaai, railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai
Deze aspecten vormen geen belemmering voor de ontwikkeling.
4.5 Water
Voor ruimtelijke plannen dient met een watertoets aangetoond te worden dat de beoogde ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding. De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hieruit moet blijken of de beoogde functiewijziging strijdig is met waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. De waterbeheerder is het waterschap Scheldestromen. Deze instantie is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer binnen het plangebied en de omgeving daarvan.
Het waterschap beschikt hiervoor over de Keur waterschap Zeeuwse Eilanden (hierna: de Keur). De Keur stelt regels in belang van het watersysteem en geeft aan welke activiteiten in de buurt van leggerwateren en waterkeringen wel en niet zijn toegestaan
Watertoets
Om na te gaan of het voorliggend plan niet in strijd is met duurzaam waterbeheer, voldoet aan de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen, is de beoogde ontwikkeling getoetst aan de criteria uit de Zeeuwse Handreiking Watertoets. Deze criteria zijn bijeengezet in de watertoetstabel die door het Waterschap wordt gehanteerd en die in bijlage 4 opgenomen. Uit toetsing aan deze criteria blijkt dat het aspect water geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.In de regels van voorliggend plan is opgenomen dat wordt voorzien in een minimale hoeveelheid aan waterberging. Daarnaast vindt er overleg/afstemming plaats met het waterschap over uitvoeringsaspecten van de ontwikkeling.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Er zijn enkele aandachtspunten waarmee in de uitvoering rekening wordt gehouden.
4.6 Ecologie
Toetsingskader
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden: Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natura 2000-gebieden. De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in Zeeland uitgewerkt in het Natuur Netwerk Zeeland (NNZ). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten.
In de provincie Zeeland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de “overig” beschermde soorten. Het betreft de aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat. Dit betreft de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.
Toetsing
Gebiedsbescherming
Natura 2000/Natuurbeschermingswet
Het plangebied is geen Beschermd Natuurmonument of Natura 2000-gebied. De afstand tot een Natura 2000-gebied bedraagt circa 4,5 kilometer, dit betreft het Natura 2000-gebied Oosterschelde.
Om te onderzoeken of er sprake is van stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden is een Aerius-berekening uitgevoerd, de memo met uitgangspunten en uitkomst is opgenomen in bijlage 7.
Aanlegfase
Uit berekeningen voor de aanlegfase (verdeeld over meerdere bouwjaren) blijkt dat er geen sprake is van stikstofdeposities die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jr op Natura 2000-gebied. Voor projecten die niet leiden tot een toename van depositie is geen vergunning conform de Wnb nodig. De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de natuurwaarden van het Natura 2000-gebied.
Gebruiksfase
Uit berekening voor de gebruiksfase blijkt dat er geen sprake is van stikstofdeposities die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jr op Natura 2000-gebied. Voor projecten die niet leiden tot een toename van depositie is geen vergunning conform de Wnb nodig. De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de natuurwaarden van het Natura 2000-gebied.
Natuurnetwerk Zeeland
Het plangebied ligt niet in een gebied dat begrensd is in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). Het dichtstbijzijnde gebied is de dijk aan de overzijde van de Nieuwe Postweg en aan de zuidzijde ter hoogte van de gronden van de Koningin Julianastraat 42 (achterzijde). De ontwikkeling heeft geen negatief effect op de natuurwaarden van gebieden die zijn begrensd in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland.
Figuur 4.1 Ligging plangebied (rood) ten opzichte van Natuurnetwerk Zeeland (bron: provincie Zeeland)
Soortenbescherming
Om na te gaan of de ontwikkeling een nadelig effect heeft op beschermde planten- en diersoorten is een quickscan uitgevoerd. Het onderzoek is toegevoegd in bijlage 5.
Quickscan flora en fauna
Voor de volgende soorten is aanvullend onderzoek nodig:
- rust- en voorplantingsplaatsen kleine marterachtigen;
- rust- en voortplantingsplaats haas;
- aanwezigheid rugstreeppad;
- aanwezigheid kerkuil;
- mogelijke aanwezigheid van de gewone dwegvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en/of meervleermuis.
Voor beschermde soorten behorende tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht. Voor broedvogels geldt om werkzaamheden van het verwijderen van groen buiten het broedseizoen te laten plaatsvinden.
Aanvullend onderzoek flora en fauna
Voor de ontwikkeling is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de haas, kerkuil, kleine marterachtigen, rugstreeppad, steenmarter en vleermuizen. Het onderzoek is toegevoegd in bijlage 6.
Haas
Tijdens de onderzoeksperiode gaan verblijfsplaatsen van de haas verloren. Voor het verwijderen van de verblijfsplaatsen dient een ontheffing Wet natuurbescherming te worden aangevraagd.
Uil
Tijdens de inpandige inspectie zijn geen sporen van de kerkuil waargenomen.
Vleermuizen
Er zijn geen beschermde functies van de vleermuis aangetroffen. Wel wordt aanbevolen om gedurende de actieve periode van vleermuizen (globaal april t/m oktober) aanvullende
nachtelijke verlichting tijdens de werkzaamheden zo veel mogelijk te beperken om verstoring van foeragerende en passerende vleermuizen te voorkomen.
Kleine marterachtigen en steenmarter
Er zijn geen individuen of verblijfplaatsen van kleine marterachtigen en de steenmarter aangetroffen.
Rugstreeppad
Van de rugstreeppad is een individu aangetroffen en zijn er meerdere individuen roepend waargenomen in de omgeving. Er wordt aanbevolen maatregelen te treffen om kolonisatie van het projectgebied door de rugstreeppad tijdens de werkzaamheden te voorkomen. Dit kan onder andere door tijdig een amfibieën kerend raster rondom het werkgebied te plaatsen en het ontstaan van ondiepe plassen of poelen in het werkgebied te voorkomen.
Broedvogels
Het is aan te bevelen werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels (globaal maart – augustus) plaats te laten vinden.
Conclusie
De Wnb en het beleid van de Provincie Zeeland staan de ontwikkeling voor wat betreft gebiedsbescherming niet in de weg. Voor het verwijderen van de verblijfsplaatsen van de haas dient een ontheffing Wet natuurbescherming te worden aangevraagd. Aangenomen wordt deze ontheffing wordt verleend en dat dit de uitvoering niet in de weg staat.
4.7 Bodemkwaliteit
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Toetsing
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Om de bodemkwaliteit aan te tonen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is toegevoegd in bijlage 8. Geconcludeerd is dat gelet op de aard en mate van de aangetroffen (lichte) grond- en/of grondwaterverontreinigingen er geen reden bestaat voor nader onderzoek. Er zijn op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven van een asbestverontreiniging op de locatie.
Er is geen bodemonderzoek naar PFAS uitgevoerd. Bij een verwachte wetswijziging tot verplichting van bodemonderzoek naar PFAS, zal lopende aanvragen om omgevingsvergunning (ook bouwen) opnieuw getoetst worden of bodemonderzoek naar PFAS alsnog nodig is.
In december 2022 is de loods aan de Koningin Julianastraat 50 gesloopt. Bij het verwijderen hiervan is een olietank aangetroffen. De tank zal worden verwijderen en de grond wordt gesaneerd.
Conclusie
Het aspect bodem vorm geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.8 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.
Tabel 4.3: Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | |||
stikstofdioxide (NO2)1) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |||
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | ||||
Fijn stof (PM2,5)2) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m |
1) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
1) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
2) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.
Toetsing
Er worden 86 woningen mogelijk gemaakt. Hiermee blijft het aantal woningen ruim onder de gestelde grens waarbinnen het voornemen vrijgesteld blijft van toetsing. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Ter plaatse van het plangebied geldt volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland in de periode van tot 2030 in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde PM10-concentratie van minder dan 35 µg/m3. De gemiddelde NO2-concentratie bedraagt minder dan 35 µg/m3. De waarden liggen ver onder de grenswaarden. De luchtkwaliteit in Tholen ter plaatse van het plangebied is dan ook goed te noemen.
Ten gevolge van de nieuwe functies zal de verkeersgeneratie 713,6 motorvoertuigen per etmaal bedragen (voor 100 woningen). Uit toepassing van de NIBM-rekentool (zie figuur 4.4) blijkt dat de ontwikkeling valt binnen de categorie 'Niet in betekenende Mate' zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Het project draagt daarmee niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Figuur 4.2. Berekeningsresultaten luchtkwaliteit NIBM-tool (versie 23-04-2022)
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
4.9 Milieuhinder Omliggende Functies
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:
- een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.
Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Toetsing
Welgelegen en andere bedrijven
In de beoogde situatie worden woningen gerealiseerd. Hiermee worden milieugevoelige functies opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-publicatie. In de omgeving van het projectgebied zijn agrarische functies en bedrijven aanwezig. Ook bevindt het projectgebied zich kort bij de belangrijke doorgaande weg richting Poortvliet ten westen en Bergen op Zoom ten oosten: de Nieuwe Postweg (N286). Het plangebied kan zodoende worden getypeerd als 'gemengd'. Conform de VNG publicatie bedrijven en milieuzonering is gekeken naar mogelijke verstorende bestemmingen in de omgeving van het projectgebied (tabel 4.4). Daarbij zijn de meest nabij gelegen bedrijven in detail genoemd en de verder gelegen bedrijven ingevoerd op basis van de maximale milieucategorie. Voor de woningen is uitgegaan dat deze verspreid over het gehele plangebied worden gerealiseerd. Hieruit blijkt dat alle mogelijk verstorende bestemmingen zich bevinden op voldoende afstand om niet in functievoering te worden beperkt of het woonklimaat van de beoogde ontwikkeling te verstoren.
Tabel 4.4: Mogelijke verstoring
Volkstuincomplex
Aan de oostzijde van het plangebied grenst een gedeelte van de gronden aan een volkstuincomplex. Een volkstuincomplex betreft geen milieugevoelige functie, gelet op de geringe mate van intensiteit van het gebruik. In de volkstuinen zal op kleine schaal gebruik worden gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. In de volkstuinen mogen alleen gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast, die door de overheid zijn goedgekeurd voor particulier gebruik. Het is gewenst om door middel van hoog opgaande beplanting eventuele negatieve effecten hiervan te beperken. Daar waar sprake is van een woonbestemming zal een haag worden gerealiseerd.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Ook vormen de woningen geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de functies in de omgeving.
4.10 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Toetsing
Risicovolle relevante inrichtingen
Er zijn geen risicovolle relevante inrichtingen in de nabijheid van het plangebied aanwezig.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Over het Schelde-Rijnkanaal vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied ligt echter op voldoende afstand van de scheepvaartroute.
Buisleidingen
Aan de noordzijde van het plangebied ligt een gasleiding. Aan weerszijden van de leiding ligt een zone van 5 meter waarin geen bebouwing is toegestaan en alleen bepaalde type beplanting. De ontwikkeling is in een vroeg stadium voorgelegd aan de leidingbeheerder. Op dit moment vindt er afstemming plaats over de uitvoeringsaspecten rondom de leiding.
Figuur 4.5 Uitsnede Atlas leefomgeving - Verken en ontdek je leefomgeving (bron: www.atlasleefomgeving.nl).
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.11 Planologisch Relevante Kabels En Leidingen
Toetsingskader
Planologische relevantie
Voor hoogspanningsverbindingen en hoofdtransportleidingen geldt dat deze in een (bestemmings)plan moeten worden geregeld. Deze hebben namelijk gevolgen voor het gebruik van gronden in de directe omgeving en zijn dus planologisch relevant. Ook niet-hoofdtransportleidingen met veiligheidscontour, kunnen planologisch relevant zijn. Als planologisch relevante leidingen worden de volgende kabels en leidingen door de gemeente Tholen aangemerkt:
- elektriciteit met een hoogspanning van meer dan 50 kV;
- brandbare gassen met een druk van 20 bar en hoger;
- brandbare vloeistoffen of giftige stoffen met een diameter van 4" en hoger;
- buisleidingen met een diameter van 400 mm en groter.
Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming c.q. regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen kunnen dan ook zonder planologische regeling worden aangelegd.
Grondroeringsregeling
De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke ‘mechanische grondroering’ bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.
Toetsing
Gasleiding
Aan de noordzijde van het plangebied ligt een planologisch relevante gasleiding met een druk van ten hoogste 40 bar. Ten opzichte van het hart van de leiding ligt een bebouwingsvrije zone van 5 meter. In deze zone zijn geen gebouwen toegestaan of bepaalde type beplanting. Hier wordt aan voldaan.
Waterleiding
Aan de noordzijde van het plangebied ligt een planologisch relevante waterleiding. Ten opzichte van het hart van de leiding ligt een bebouwingsvrije zone van 5 meter. In deze zone zijn geen gebouwen toegestaan. Hier wordt aan voldaan.
Overig
In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante hoogspanningsverbindingen en leidingen aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Voor deze leidingen zal nog wel een melding bij het Kadaster worden gedaan.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.12 Niet-gesprongen Explosieven
Toetsingskader
In een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog (WO II). In het kader van de aanleg van de woonbuurt zal de bodem namelijk worden geroerd.
Toetsing
Uit informatie van het Zeeuws Bodemvenster blijkt dat de gronden niet zijn aangemerkt als verdacht gebied als het gaat om niet gesprongen explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Onderzoek naar niet gesprongen explosieven is dan ook niet nodig.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat dit aspect de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
4.13 Duurzaamheid, Energie En Klimaatadaptatie
De woningen moeten voldoen aan de per 1 januari 2021 inwerking getreden BENG (Bijna energie neutrale gebouwen), waarbij de energieprestatie voor bijna energieneutrale gebouwen vast wordt gelegd aan de hand van drie eisen, namelijk:
- de maximale energiebehoefte in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar;
- het maximale primair fossiel energiegebruik, eveneens in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar;
- het minimale aandeel hernieuwbare energie in procenten.
Deze eisen vervangen de eerdere EPC-eisen voor nieuwbouw. Bij voorliggende ontwikkeling wordt voldaan aan BENG-eisen. Daarnaast wordt in de verdere uitwerking van de plannen verder invulling gegeven aan de klimaatadaptatie. Hierbij moet gedacht worden aan de juiste toepassing van beplanting (stimuleren biodiversiteit/ stadsnatuur). Daarnaast wordt er over nagedacht hoe de toekomstige bewoners te stimuleren om een groene invulling te geven aan hun tuin. In paragraaf 2.2 wordt dit nader toegelicht.
4.14 Mer-beoordelingsbesluit
Toetsingskader
In een m.e.r.- beoordeling wordt getoetst of een m.e.r. procedure doorlopen moet worden. De wettelijke regeling voor de m.e.r.-beoordeling gaat uit van het principe 'nee, tenzij'. Dat wil zeggen, een volwaardige m.e.r.-procedure is alleen noodzakelijk als sprake is van 'belangrijke nadelige gevolgen' die het betreffende project voor het milieu kan hebben. Daarbij moet het bevoegd gezag rekening houden met de omstandigheden zoals aangegeven in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling, te weten:
- de plaats van het project;
- de omvang van het project;
- de kenmerken van de potentiële milieueffecten (in samenhang met de eerste twee criteria).
Het bevoegd gezag dient een m.e.r-beoordelingsbeslissing te nemen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de omvang van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
Toetsing en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de bouw van 86 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling wordt een m.e.r-beoordelingsnotitie opgesteld op basis waarvan het bevoegd gezag zal besluiten dat geen milieueffectrapportage voor de voorgenomen planontwikkeling noodzakelijk is
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een m.e.r-beoordelingsnotitie opgesteld (opgenomen in bijlage 10). Besloten is dat het doorlopen van een m.e.r.-procedure niet nodig is.
Hoofdstuk 5 Financiële Aspecten
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een particuliere ontwikkeling. Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De ontwikkelende partij heeft ruim voldoende middelen om de ontwikkeling tot uitvoering te kunnen brengen.
Kostenverhaal
Volgens artikel 6.12 van de Wro dient tegelijk met de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is. Met initiatiefnemer is een afzonderlijke grondexploitatieovereenkomst gesloten. Omdat het verhaal van kosten anderszins wordt verzekerd is het vaststellen van een exploitatieplan niet aan de orde.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid En Overleg
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1.1 Participatie
Bij dit soort grootschalige planvorming is het van belang de omgeving tijdig te informeren over de beoogde ontwikkeling. Op 7 november 2022 heeft initiatiefnemer een informatiebijeenkomst georganiseerd voor direct omwonenden en Natuurvereniging Tholen. De reacties waren overwegend positief. Het verslag van de avond is in bijlage 9 toegevoegd.
6.1.2 Vooroverleg ex art. 3.1.1. Bro
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de diverse overlegpartners.
De reacties zijn in een nota opgenomen (zie bijlage 11), met een beantwoording door de gemeente. Deze nota maakt onderdeel uit van de bestemmingsplanprocedure. De ingediende reacties zijn kort en zakelijk weergegeven en voorzien van een beantwoording. De ingediende reacties zijn betrokken bij de besluitvorming om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen.
6.1.3 Procedure
Voorontwerpbestemmingsplan
Het college van burgemeester en wethouders heeft besloten dat er geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. De reden hiervoor is dat de behoefte aan woningen binnen de gemeente zodanig groot is dat snelheid van de planvorming gewenst is. Dit onder de voorwaarde dat er voorafgaand aan het ontwerpbestemmingsplan een omgevingsdialoog gevoerd wordt. Dit is, zoals verwoord in paragraaf 6.1.1. gedaan.
Ontwerp
Het ontwerpbestemmingsplan loopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure door. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage wordt gelegd. Meer informatie hierover is opgenomen in paragraaf 6.1.4.
Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Op voorliggend plan is de de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat de belanghebbende in het beroepschrift moet aangeven welke beroepsgronden hij aanvoert tegen het besluit. Na afloop van de hiervoor genoemde termijn van 6 weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd.
6.1.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 17 februari 2023 tot en met 31 maart gedurende zes weken ter inzage gelegen. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan schriftelijk of mondeling een zienswijze in te dienen. Gedurende de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn er vier zienswijzen ontvangen. De reacties zijn schriftelijk ingediend. In de nota zijn deze zienswijzen naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan samengevat en beantwoord. Deze nota is bijgevoegd als bijlage 11. In de nota is tevens aangegeven op welke onderdelen de zienswijzen aanleiding hebben gegeven tot aanpassingen van dit bestemmingsplan.
6.1.5 Ambtelijke wijzigingen
Naast aanpassingen naar aanleiding van de overlegreacties en zienswijzen is het plan ook aangepast naar aanleiding van ambtelijke wijzigingen. De wijzigingen zijn opgenomen in bijlage 11.
Bijlage 1 Omgevingskwaliteitvisie
Bijlage 1 Omgevingskwaliteitvisie
Bijlage 1 Stedenbouwkundige Visie
Bijlage 1 Stedenbouwkundige visie
Bijlage 2 Archeologisch Bureau- En Verkennend Booronderzoek
Bijlage 2 Archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Watertoets
Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 5 Quickscan flora en fauna
Bijlage 6 Aanvullend Onderzoek Ecologie
Bijlage 6 Aanvullend onderzoek ecologie
Bijlage 7 Stikstofonderzoek
Bijlage 8 Verkennend Bodem- En Wateronderzoek
Bijlage 8 Verkennend bodem- en wateronderzoek
Bijlage 9 Verslag Informatiebijeenkomst
Bijlage 9 Verslag informatiebijeenkomst
Bijlage 10 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 11 Nota Beantwoording Zienswijzen En Overlegreacties
Bijlage 11 Nota beantwoording zienswijzen en overlegreacties