KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Analyse Plangebied
2.2 Bestaande Situatie
2.3 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Algemeen
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Bodem
4.4 Duurzaamheid
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Flora En Fauna
4.7 Geluid
4.8 M.e.r. Beoordeling
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 Niet-gesprongen Explosieven
4.11 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Waterhuishouding
5.1 Algemeen
5.2 Relevant Beleid
5.3 Watertoets
5.4 Planbeschrijving En Conclusie
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
6.3 Handhaving
Hoofdstuk 7 Planopzet
7.1 De Planologische Opgave
7.2 Juridische Planopzet
7.3 Toelichting Op De Regels
Bijlage 1 Ladderonderbouwing
Bijlage 2 Rapport Archeologie Onderzoek (Proefsleuven)
Bijlage 3 Advies Oosterschelderegio Archeologisch Samenwerkingsverband
Bijlage 4 Bedrijven En Milieuzonering Onderzoek
Bijlage 5 Rapport Verkennend En Nader Bodemonderzoek
Bijlage 6 Rapport Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 7 Nota Klimaatadaptatie
Bijlage 8 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 9 Qra Dsv Solutions
Bijlage 10 Rapport Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 11 Rapport Onderzoek Kerkuil
Bijlage 12 Besluit Ontheffingsaavraag Wet Natuurbescherming
Bijlage 13 Rapport Onderzoek Rugstreeppadden
Bijlage 14 Rapport Onderzoek Stikstofdepositie
Bijlage 15 Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 16 Rapport Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 17 Rapport Historisch Vooronderzoek- Niet Gesprongen Explosieven
Bijlage 18 Notitie Verkeersonderbouwing
Bijlage 19 Rapport Extra Aansluiting N286
Bijlage 20 Nota Van Inspraak En Vooroverleg
Bijlage 21 Nota Beantwoording Van Zienswijzen
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Water
Artikel 7 Wonen
Artikel 8 Woongebied
Artikel 9 Waarde - Archeologie - 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten-functiemenging
Bijlage 2 Positieve Lijst Nieuwe Economische Dragers
Bijlage 3 Beeldregieplan Molenvliet

Molenvliet

Bestemmingsplan - gemeente Tholen

Vastgesteld op 23-03-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Tholen is bezig met de voorbereidingen voor de realisatie van het nieuwe woongebied Molenvliet in Tholen. Deze ontwikkeling stelt de gemeente in staat om ook in de komende decennia goede huisvesting te bieden aan haar inwoners. De verwachting is namelijk dat het aanbod aan voor woningbouw geschikte gronden rond 2024 zal zijn opgedroogd. Er is voor de periode daarna slechts beperkt ontwikkelingsruimte beschikbaar, terwijl de behoefte wel aanwezig is. Om deze redenen is het voornemen om de agrarische gronden ten westen van de Molenvlietsedijk te ontwikkelen naar woningbouw. Het wensbeeld van de gemeente is om een duurzame, groene en veilige wijk tot stand te brengen, waar het prettig wonen is voor jong en oud en waar de verbinding voelbaar is tussen stad en landschap.

In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Tholen' is het plangebied momenteel bestemd als 'Agrarisch'. De realisatie van woningen is niet mogelijk. De gemeente is voornemens om tot 2032 428 woningen te realiseren. Om het planvoornemen planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. In dit plan is de motivering opgenomen dat met het planvoornemen sprake is van een verantwoorde ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied Molenvliet ligt ten westen van de Molenvlietsedijk, aan de noordwestzijde van de stad Tholen. Het plangebied wordt als volgt begrensd:

  • Oostzijde - Molenvlietsedijk.
  • Noordzijde - Eeweg en de N286.
  • Westzijde - bestaande agrarische gronden aan de Luchtenburgseweg.
  • Zuid en zuidwestzijde - bestaande watergang de Bent.

Een aantal woningen/bedrijven aan de Molenvlietsedijk en Eeweg vallen buiten de begrenzing van het bestemmingsplan. Aldaar blijft de bestaande bestemming ongewijzigd. In kadastraal opzicht behoren de volgende percelen tot het plangebied waarop dit bestemmingsplan van toepassing is: perceelnummers 1237, 1239, 1240, 1241, 1242, 1243, 1246, 1271, 1273, 1415, 1416, 1614, 1617 en 1873 sectie O. Het plangebied is circa 21,3 hectare groot.

verplicht

Afbeelding ligging plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Op het plangebied is momenteel het bestemmingsplan "Buitengebied Tholen" van toepassing (vastgesteld 19 december 2013). Het plangebied is hierin bestemd als 'Agrarisch'. De realisatie van een nieuw woongebied is niet toegestaan.

In het gebied geldt tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. De voor Waarde - Archeologie - 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege. Archeologisch onderzoek is nodig indien de werkzaamheden een oppervlakte van meer dan 250 m2 beslaan en 0,4 meter beneden maaiveld plaatsvinden. Dit aspect wordt in paragraaf 4.1 toegelicht.

Daarnaast gelden de Parapluherziening Woonvormen (vastgesteld 15 april 2021) en de Parapluherziening Parkeren Tholen (vastgesteld 11 oktober 2018). Deze parapluherzieningen worden in paragraaf 3.5 nader toegelicht.

verplicht

Plangrens bestemmingsplan Buitengebied

Opgemerkt wordt dat in het zuidoostelijk deel van het bestemmingsplan Buitengebied inmiddels het bestemmingsplan Masterplan Tholen (2019) van toepassing is. Aldaar wordt de zuidelijke plangrens van Molenvliet gevormd door de noordelijke plangrens van het bestemmingsplan Masterplan Tholen.

Een sloot die deel uitmaakt van het bestemmingsplan Kommen Tholen (2013) is niet meegenomen in het bestemmingsplan Masterplan Tholen. Om geen 'witte vlekken' te verkrijgen is deze sloot opgenomen in dit bestemmingsplan Molenvliet.

verplicht

Plangrens bestemmingsplan Buitengebied en Masterplan Tholen: een sloot valt buiten de begrenzing van bestemmingsplan Buitengebied en behoort nog tot het bestemmingsplan Kommen Tholen

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het planvoornemen toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid behandeld. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de onderzoeken en beoordelingen van verscheidene milieuaspecten toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt de uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de juridische planvorm beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk worden de belangrijkste aspecten van het planvoornemen beschreven. Alvorens in te gaan op het planvoornemen worden de historische en huidige situatie in het plangebied beschreven. Na deze analyse volgt de beschrijving van de beoogde situatie (paragraaf 2.3 Toekomstige situatie).

2.1 Analyse Plangebied

De analyse van het plangebied en de totstandkoming daarvan is een hulpmiddel bij het tot stand brengen van een locatiespecifiek woongebied. Omdat de gemeente de intentie heeft een duurzaam woongebied tot stand te brengen dat past bij de eigenschappen van de gemeente, is een dergelijke analyse onmisbaar. Het is geen uitputtende beschrijving van de historie van Tholen, maar een analyse van de eigenschappen die helpen om voor de ontwerpopgave de juiste ingrediënten aan te reiken. Een beschrijving van het ontstaan van het landschap en de stad, alsmede de specifieke eigenschappen van Molenvliet zijn beschreven in het hoofdstuk cultuurhistorie (zie paragraaf 4.1.3 Cultuurhistorie).

2.2 Bestaande Situatie

Molenvliet ligt net buiten de bebouwde kom van Tholen. Het plangebied is gedeeltelijk onbenut, of in gebruik als agrarisch grond. Het plangebied is verder bebouwd met enkele woningen, schuren en loodsen. Verder bestaat het plangebied uit verhard terrein, grasvelden, enkele bomen en een sloot. Ten noorden van het plangebied ligt de N286 en ten zuiden de watergang De Bent. Molenvliet sluit aan op de bestaande of in ontwikkeling zijnde woongebieden Buitenzorg en Stadszicht. Ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich zwembad De Spetter en ligt het woningbouwplan Masterplan Tholen Noord.

verplicht

Afbeelding aanzicht plangebied, gezien vanaf de zuidzijde van de Molenvlietsedijk

verplicht

Afbeelding aanzicht plangebied, gezien vanaf de Molenvlietsedijk 6

verplicht

Afbeelding aanzicht plangebied, gezien vanaf de Eeweg

verplicht

Afbeelding aanzicht plangebied en de watergang De Bent, gezien vanaf de Burgemeester Van Boeijenstraat 55

2.3 Toekomstige Situatie

2.3.1 Ambitie

Het wensbeeld voor Molenvliet is om een duurzame, groene en veilige wijk te realiseren, waar het prettig wonen is voor jong en oud. Een wijk waar een mooie verbinding met het landschap is gemaakt en waar mensen elkaar kennen. Waar Tholenaren wonen in de nabijheid van de kern en het landschap. Een woonomgeving, waar de verbinding voelbaar is tussen stad en landschap. Deze nog wat abstracte ambitie is concreet gemaakt in de vorm van een ruimtelijk raamwerk.

428 woningen tot 2032

Molenvliet zal niet van de ene op de andere dag worden gebouwd. De wijk geeft Tholen voor een periode van 10 jaar een capaciteit van 428 woningen (zie 3.2.4 Onderbouwing ladder). Aan welk type woningen in deze periode behoefte is, is op dit moment niet te zeggen. Er wordt dus geen gedetailleerd stedenbouwkundig plan gemaakt, waarin alle woningen exact zijn ingetekend. Maar anderzijds is er wel behoefte aan een samenhangende visie op Molenvliet. Er wordt daarom een flexibel stedenbouwkundig raamwerk gemaakt, waarin min of meer vaste componenten worden opgenomen, zoals de hoofdgroen- en wegenstructuur en profielen. De invulling van de 'woonvlekken' vindt gefaseerd plaats. Door deze combinatie van een stedenbouwkundig raamwerk en gefaseerde invulling wordt een samenhangende structuur geboden, maar kan er ook worden gebouwd al naargelang de vraag. De inhoud van het stedenbouwkundig raamwerk is beschreven in paragraaf 2.3.2.

Overgang stad en buitengebied

Molenvliet bevindt zich in het overgangsgebied tussen de stad en het buitengebied. De ambitie is om een 'zachte' begrenzing te maken in de vorm van een doorgetrokken Bent met groene oevers. Tevens is het de ambitie om Molenvliet direct een groene uitstraling te geven door nieuwe landschappelijke structuren. Het buitengebied ten westen van de Bent maakt geen deel uit van de gebiedsontwikkeling.

Aansluiting op de provinciale weg N286

De Molenvlietsedijk krijgt een aansluiting op de provinciale weg N286 en wordt daardoor een nieuwe hoofdontsluiting van de aanliggende wijken. Met de nieuwe aansluiting van de Molenvlietsedijk op de provinciale weg ontstaat er in het noordwestelijke stadsdeel een heel nieuwe verkeersstructuur. Vanwege deze nieuwe verkeerskundige situatie is een nieuwe duurzame en verkeersveilige verkeersafwikkeling ontworpen van Dalempolder, Stadszicht en Molenvliet. De verkeerskundige structuur is nader beschreven in paragraaf 2.3.5.

Verschillende buurten/woonclusters met elk een eigen karakter in zowel woon- als bouwstijl

De gemeente heeft aangegeven dat Molenvliet geen 'eenheidsworst' mag worden, met 428 woningen in eenzelfde sfeer en te weinig variatie. Binnen het stedenbouwkundig raamwerk zijn daarom verschillende sferen te herkennen. De identiteit van de sferen en woonbuurten is nader beschreven in paragraaf 2.3.2.

Molenvliet een wijk die past bij Tholen en Zeeland

De gemeente heeft de ambitie om een wijk tot stand te brengen die bij Tholen hoort. Dat begint met het doorgronden van de eigenschappen van de plek. Ondanks dat er weinig zichtbare elementen in het plangebied aanwezig zijn, is er wel degelijk sprake van een rijk historisch geografisch landschap. Dit aspect is geanalyseerd in paragraaf 2.2 en de wijze waarop dat in het plangebied is vertaald is beschreven in paragraaf 2.3.2. Verder wordt in de beeldkwaliteit aangesloten op typisch Tholense en Zeeuwse eigenschappen.

2.3.2 Stedenbouwkundig raamwerk

verplicht

Afbeelding Stedenbouwkundige opzet Molenvliet

In paragraaf 4.1.3 is geanalyseerd hoe het landschap van de Vijftienhonderdgemetenpolder en Molenvliet tot stand is gekomen. Door deze analyse van het typerende landschap zijn er meerdere nog aanwezige of verdwenen landschappelijke elementen aanwezig die in Molenvliet kunnen worden versterkt of opnieuw kunnen worden geïntroduceerd.

  • Molenvliet is ontstaan door inpoldering van het voormalige stroomgebied van de Striene en geulen. De Molenvlietsedijk is de noordelijke dijk van de Vijftienhonderdgemetenpolder, de zuidelijke dijk werd gevormd door de Oudelandsche dijk;
  • Tussen deze twee dijken lagen twee dwarsdijkjes die het stroomgebied van een geul markeren, die vanaf de Dijk van de Vijftienhonderdgemetenpolder naar de Striene stroomde;
  • De Bent was een zijgeul die langs de zuidzijde van een lichte verhoging in het maaiveld liep. Deze lichte verhoging is tegenwoordig niet meer zichtbaar, maar op de hoogtekaart is wel degelijk nog een klein verschil te zien
  • Waar het zuidelijke dijkje aansloot op het kruispunt van de Dijk van de Vijftienhonderdgemetenpolder en de Dalempolder ontstond het buurtschap Molenvliet.

Op basis van deze elementen is een landschappelijk-stedenbouwkundig raamwerk opgesteld. Het ruimtelijk raamwerk is opgebouwd uit een structuur bestaande uit wegen, watergangen en groen. Er komen in het plangebied 3 belangrijke structurerende lijnen:

  1. de wegverbinding tussen de Burgemeester Van Boeijenstraat naar de rotonde in de Molenvlietsedijk. Dit tracé maakt deel uit van de zogenaamde 'binnenring' van Tholen (zie paragraaf 2.3.5).
  2. het oorspronkelijke zuidelijke dijkje van de bedijking in de polder Vijftienhonderdgemeten. Het dijkje is de enige nog overgebleven van de twee dijkjes ter weerszijden van de geul die vanaf de Dijk van de Vijftienhonderdgemetenpolder naar de Striene stroomde. Het maaiveld ten noorden van dit dijkje ligt ook beduidend lager dan het gebied ten zuiden daarvan.
  3. de Bent, waarvan een gedeelte reeds bestaand is en met de realisatie van Molenvliet in noordelijke richting zal worden doorgetrokken.

Woonvelden

Door de structurerende lijnen ontstaan er in het stedenbouwkundig raamwerk 3 deelgebieden, die elk een eigen identiteit verkrijgen:

  • Noord: laaggelegen waterrijk gebied
  • Midden: hoger gelegen compact dorps woongebied rondom een ringvormige openbare ruimte. Hier bevindt zich een lichte verhoging in het maaiveld. Het westelijk gebied richting de Molenvlietsedijk verkrijgt een losser verkaveling ('Tuindorp').
  • Zuid: tussen de 'binnenring' en de Bent een gebied dat is opgedeeld in een compact dorps woongebied en een woongebied met een iets ruimer opzet ('Tuindorp')

Elk van deze deelgebieden is vervolgens verder indeelbaar in kleinere eenheden, de zogenaamde woonvelden. Al naar gelang de gewenste fasering kan in de vorm van stedenbouwkundige verkavelingen verder invulling worden gegeven aan deze woonvelden.

Fasering

Binnen het totale plangebied Molenvliet is in de periode van 10 jaar ruimte voor 428 woningen. Omdat de exacte woningvraag voor een dergelijk lange periode niet exact kan worden vastgelegd, wordt er gekozen om de ontwikkeling gefaseerd te doen plaatsvinden. De wijze waarop de fasering invloed heeft op de systematiek van dit bestemmingsplan wordt nader toegelicht in hoofdstuk7 Planopzet.

2.3.3 Programma

Er wordt uitgegaan van de realisatie van 428 woningen en een realisatieperiode van 10 jaar. Vanwege de lange looptijd worden in dit bestemmingsplan wel het maximale aantal, maar niet de exacte typen woningen vastgelegd. De woningbouw zal geleidelijk en gefaseerd plaatsvinden en om te bepalen aan welke woningen in een bepaalde periode behoefte bestaat, is de Woonvisie leidend. Voor de ontwikkeling van Molenvliet is het van belang dat er ruimte is voor een breed aanbod. Het is de verwachting dat er naast de bekende woningtypen (vrijstaand, geschakeld, rij) ook vraag zal zijn naar flexibele woonvormen, mantelzorgwoningen. Daarnaast is het de ambitie om woningen, meer dan voorheen, aanpasbaar moeten zijn. De aspecten programma en wonen zijn nader toegelicht in paragraaf 3.5.2 Woonvisie 2017-2021, paragraaf 3.5.3 Parapluherziening Woonvormen en de onderbouwing Ladder voor duurzame verstedelijking in paragraaf 3.2.4 Onderbouwing ladder.

Het is momenteel nog onvoldoende duidelijk of er in Molenvliet vraag zal ontstaan naar niet-woonfuncties. Het is niet de verwachting dat Molenvliet ruimte moet bieden aan detailhandel of horeca, maar deze worden in zeer kleinschalige vorm ook niet uitgesloten, dit met uitzondering van een supermarkt.

Ditzelfde geldt voor maatschappelijke functies, hoewel die in het aangrenzende plangebied Molenvliet-Zuid al ruimschoots zijn gerealiseerd. Voor de zogenaamde 'aan-huis-gebonden- beroepen' is in de wijk zeker plaats, en misschien is het te overwegen om de gangbare regeling voor deze functies in Molenvliet te verruimen. Het is bijvoorbeeld mogelijk om een speciale zone aan te wijzen, waar een ruimere regeling voor 'aan-huis gebonden-beroepen' geldt, mits deze functies geen milieubelemmering met zich mee brengen. Ook de realisatie van bijvoorbeeld 'pick-up points', een klein evenemententerreintje, een standplaats voor ambulante handel worden denkbaar gevonden. De wijze waarop de niet-woonfuncties in dit bestemmingsplan zijn geregeld, is beschreven in hoofdstuk7 Planopzet.

2.3.4 Klimaatadaptatie

De ambitie is er om oplossingen te bieden voor huidige en toekomstige klimatologische problemen en een bijdrage te leveren aan een gezond en duurzaam Tholen. Molenvliet biedt een prachtige kans om nieuwe oplossingen uit te proberen en vorm te geven aan de toekomst. Het is van belang dat het plangebied klimaatbestendig wordt ingericht met een verantwoorde waterhuishoudkundige structuur, natuurinclusiviteit (bouwen en openbare ruimte) en het tegengaan van hittestress. De wijze waarop concreet invulling wordt gegeven aan deze ambitie is beschreven in paragraaf 4.4.

2.3.5 Verkeer en parkeren

Er wordt gewerkt aan een derde ontsluiting van Tholen op de N286 ter hoogte van de Molenvlietsedijk. De Molenvlietsedijk krijgt een aansluiting op de provinciale weg en wordt daardoor een nieuwe hoofdontsluiting van de aanliggende wijken. Met de nieuwe aansluiting van de Molenvlietsedijk op de provinciale weg ontstaat er in het noordwestelijke stadsdeel een heel nieuwe verkeersstructuur. Vanwege deze nieuwe verkeerskundige situatie is een nieuwe duurzame en verkeersveilige verkeersafwikkeling ontworpen van Dalempolder, Stadszicht en Molenvliet. De wegverbinding tussen de Burgemeester Van Boeijenstraat naar de rotonde in de Molenvlietsedijk maakt deel uit van de zogenaamde 'binnenring' van Tholen.

De overige wegen in het plangebied zijn verblijfsstraten, bedoeld ter ontsluiting van de woonvelden. Deze hebben geen gebiedsontsluitende functie. Tevens wordt er een veilige langzaam verkeersstructuur aangelegd.

Met betrekking tot het parkeren is de Parapluherziening Parkeren Tholen van toepassing. Deze parapluherziening wordt in paragraaf 3.5 nader toegelicht.

De wijze waarop de verkeerskundige aspecten in dit plangebied zijn geregeld, is nader toegelicht in hoofdstuk 7 Planopzet.

2.3.6 Groenstructuur en water

In de inleiding van dit hoofdstuk het wensbeeld benoemd om van Molenvliet een duurzame, groene en veilige wijk te realiseren, met een mooie verbinding met het landschap. Het stedenbouwkundig raamwerk is daarom opgebouwd uit structurerende groen- en waterelementen, die zorgen voor een dorps karakter en verbindingen tot stand brengt tussen Molenvliet en haar omgeving. Vooral de Bent draagt bij aan deze groen-blauwe verbinding. De watergang wordt doorgetrokken in noordelijke richting en voorzien van groene oevers. Verder wordt langs de 'binnenring' een singel aangebracht, waardoor er een verbinding ontstaat tussen de bent (westzijde) en de Molenvlietsedijk (oostzijde). De wijze waarop de aspecten groenstructuur en water in dit plangebied zijn geregeld, is nader toegelicht in paragraaf 3.5.6 Groenvisie en Groenstructuurplannen, hoofdstuk 5 Waterhuishouding en hoofdstuk 7 Planopzet.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Algemeen

De beleidscontext voor de visie op het plangebied Molenvliet wordt gevormd door gemeentelijk, regionaal, provinciaal en landelijk beleid. Onderstaand wordt dit relevante beleid kort samengevat, waarna in een conclusie de relevantie van dat beleid wordt beschreven.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op Rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De NOVI is vastgesteld op 11 september 2020. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen nationaal belang. De woningontwikkeling in dit bestemmingsplan is niet strijdig met het rijksbeleid uit de NOVI.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

In het Barro zijn onder meer Rijksvaarwegen, grote rivieren en ecologische hoofdstructuur opgenomen. In het besluit is aangeven op welke wijze ruimtelijke plannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Op basis van de kaarten behorende bij het Rarro ligt Molenvliet binnen het radarverstoringsgebied van de radarstations Wemeldinge en Woensdrecht. Rondom deze radarstations mogen geen bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In het radarverstoringsgebied Wemeldinge is de maximale hoogte van windturbines 95 meter ten opzichte van NAP. Het planvoornemen voorziet niet in het oprichten van windturbines. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor het radarstation Wemeldinge.

In het radarverstoringsgebied Woensdrecht is de maximale hoogte voor bebouwing 113 meter ten opzichte van NAP. In het planvoornemen is geen nieuwe bebouwing voorzien hoger dan 113 meter. Het plan heeft daarmee geen gevolgen voor het radarstation Woensdrecht.

Voor het overige zijn regels uit het Barro en het Rarro niet van toepassing. De conclusie is dat de beoogde ontwikkeling niet strijdig is met het Barro en de Rarro.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro is de Ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen (artikel 3.1.6). De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro luidt als volgt:

De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

De onderbouwing van de laddertoets is opgenomen In subparagraaf 3.2.4.

3.2.4 Onderbouwing ladder

Bureau Stedelijke Planning heeft een rapport opgesteld om dit plan te onderbouwen aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Dit rapport is als Bijlage 1 bijgevoegd. Deze Ladderonderbouwing heeft betrekking op de periode 2022-2032. De periode van 10 jaar sluit aan op de planhorizon van 10 jaar die gehanteerd wordt in dit bestemmingsplan.

De gemeente kiest ervoor om geen exacte definitie van het programma op te nemen in dit bestemmingsplan. Vanzelfsprekend is het de bedoeling dat er een mix aan woningen wenselijk is (sociaal, vrije sector huur, koop in verschillende prijsklassen) met levensloopbestendigheid als uitgangspunt en gericht op het bevorderen van doorstroming. Het bestemmingsplan maakt daarom de bouw van diverse typen en prijsklassen woningen mogelijk. Aangezien de gronden in eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente sturen op de woningbehoefte. Ook wil de gemeente het programma daarom juist flexibel houden om te kunnen inspelen op de mogelijk wijzigende vraag gedurende de realisatietermijn. Daarom wordt het programma niet in het bestemmingsplan gefixeerd.

Locatiekeuze

In het voorgaande is onderbouwd dat het plan voorziet in een behoefte aan woningen. Het programma kan gelet op de omvang niet op een binnenstedelijke locatie van Tholen gerealiseerd worden. Het concreet tot ontwikkeling brengen van locaties binnen bestaand stedelijk gebied kent namelijk grote onzekerheden en gezien de omvang van de noodzaak ook praktische bezwaren. Een goede ruimtelijke ordening betekent dus een lange termijn strategie op de wijze waarop de woningvraag in een gemeente zowel in tijd als locaties correct gerealiseerd kan worden.

De woningvraag kan binnen de voorziene termijn niet binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd. Daarbij wordt binnen de gemeente wel degelijk woningbouw op binnenstedelijke locaties gerealiseerd, waarvan VesteTuin, Havengebied of Sint-Maartensdijk een goed voorbeeld is. Op deze Wijze wordt reeds invulling gegeven aan het principe van inbreiden. Daarnaast is het realiseren van een groter aantal woningen voor Tholen Stad binnen bestaand stedelijk gebied niet mogelijk. De ontwikkeling van Molenvliet is nodig om het beoogde aantal woningen te realiseren om het woningtekort tegen te gaan.

Conclusie

  • De 428 geplande woningen in Molenvliet in Tholen passen binnen de geconstateerde woningbehoefte van 1099 woningen in de periode 2022-2032 van het onderzoeksgebied.
  • Kwalitatief is er Ladderruimte voor 860 woningen in een centrum-dorps woonmilieu. Dit biedt genoeg kwalitatieve ruimte voor de maximaal 428 woningen op locatie Molenvliet.

Samenvattend: voor de 428 geplande woningen in een centrum-dorps woonmilieu op locatie Molenvliet in de gemeente Tholen is op basis van de vereisten van de Ladder voldoende behoefte aangetoond. Daarmee is sprake van een zorgvuldige ruimtelijke ordening.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsplan

Het omgevingsplan Zeeland 2018 bevat het provinciaal beleid voor ruimte, wonen, milieu, natuur, economie, mobiliteit, cultuur en water.

Ten aanzien van woningbouw vindt de provincie het van belang dat de woonwensen van de Zeeuwse burger centraal staan. Het is van provinciaal belang dat de regionale woningmarkten in Zeeland goed functioneren. Woningbouwprojecten hebben een gemeentegrensoverschrijdende impact. Er moet op regionaal niveau gekozen worden voor de woningbouwplannen die qua omvang, locatie en type aansluiten bij de woonwensen van de Zeeuwse burger. De transitie op het gebied van klimaat en demografie zorgt ervoor dat de noodzaak om de woningvoorraad aan te passen groot is. De regionale woningmarktafspraken worden gemaakt tussen de vijf Zeeuwse woningmarktregio's en in afstemming met woningcorporaties, burgers, ontwikkelaars en werkgevers. De regionale afstemming wordt toegelicht in paragraaf 3.4.

Naast de woningbouwopgave zijn tevens de volgende planologische thema's van belang:

  • Gebieden voor beschermen en versterken bestaande waarden en kwaliteit;
  • Waardevolle leefomgeving: Archeologie;
  • Toekomstbestendige en bereikbare woon- en verblijfsomgeving: stedenbeleid.

Gebieden voor beschermen en versterken bestaande waarden en kwaliteit

De provincie beschermt alle bestaande natuurgebieden en de agrarische gebieden van ecologische betekenis planologisch via de omgevingsverordening. De gemeenten beschermen de bestaande natuurgebieden en de agrarische gebieden van ecologische betekenis via een passende bestemming. Als aantasting van natuurwaarden per saldo onvermijdelijk is (groot openbaar belang, geen alternatief) worden negatieve effecten zoveel mogelijk beperkt (mitigatie) en verlies gecompenseerd.

De Molenvlietsedijk is in het omgevingsplan aangewezen als een gebied voor het beschermen en versterken van bestaande waarden en kwaliteit. De dijk zelf valt evenwel grotendeels buiten de begrenzing van dit bestemmingsplan, dit met uitzondering van het meest noordelijke gedeelte (ter plaatse van het buurtschap). Aldaar blijven de bestaande waarden intact.

verplicht

Afbeelding uitsnede kaart omgevingsplan - Gebieden voor beschermen en versterken bestaande waarden en kwaliteit

Waardevolle leefomgeving: Archeologie

De provincie hecht waarde aan de bescherming van de archeologische en aardkundige bodemwaarde. Voor de bescherming van de archeologische waarden richt de provincie zich specifiek op het behoud van terreinen van bekende archeologische waarde en hanteert de provincie een Provinciale Onderzoeksagenda Archeologie Zeeland (POAZ) waarmee aandacht wordt gevraagd en gericht op voor Zeeland specifiek archeologische erfgoed. Het plangebied heeft een archeologisch verwachtingswaarde hoog/middelhoog. Het aspect archeologie wordt in paragraaf 4.1 nader toegelicht.

verplicht

Afbeelding uitsnede kaart omgevingsplan - Waardevolle leefomgeving: Archeologie

Toekomstbestendige en bereikbare woon- en verblijfsomgeving: stedenbeleid

In Zeeland komen in de stedelijke gebieden specifieke ruimtelijke, economische en maatschappelijke opgaven samen. Steden met goede voorzieningen en vitale binnensteden zijn belangrijk voor een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat. Ook in Zeeland is een concentratie van voorzieningen in het stedelijk gebied zichtbaar en is er in de woningmarkt meer vraag naar stedelijk wonen. Het stedelijk gebied en de omliggende dorpen en regio functioneren feitelijk als één geheel. Voor Tholen leidt dit tot verschillende opgaven: verduurzaming en verbetering van de bestaande gebouwen, het accommoderen van de vraag naar stedelijke woonvormen, het op peil houden van het voorzieningenniveau en transformatie van leegstaande gebieden en gebouwen, inclusief cultureel erfgoed. Tevens blijft het nodig om woningbouw te faciliteren. Molenvliet is in het omgevingsplan momenteel aangeduid als Landelijk gebied.

verplicht
Afbeelding uitsnede kaart omgevingsplan - Toekomstbestendige en bereikbare woon- en verblijfsomgeving: stedenbeleid

Conclusie

Het wensbeeld voor Molenvliet is om een duurzame, groene en veilige wijk te realiseren. Voor wat betreft woningbouw is de realisatie van Molenvliet regionaal afgestemd. Wat betreft het thema's 'Gebieden voor beschermen en versterken bestaande waarden en kwaliteit' is dit bestemmingsplan niet strijdig, omdat de aangewezen Molenvlietsedijk buiten de begrenzing valt. Het thema 'Waardevolle leefomgeving: Archeologie' is nader toegelicht in paragraaf 4.1. Ten aanzien van het thema 'Toekomstbestendige en bereikbare woon- en verblijfsomgeving: stedenbeleid' is de realisatie van Molenvliet strijdig met de aanwezig als Landelijk gebied. Met de provincie vindt nadere afstemming plaats.

3.3.2 Omgevingsverordening

De omgevingsverordening bevat provinciale regels over de fysieke leefomgeving die voor iedereen gelden. De volgende regels gelden voor het plangebied:

  • Artikel 2.7 Wonen
  • Artikel 2.23 Bestaande natuur

Artikel 2.7 Wonen

In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin een nieuwe kleinschalige woningbouwlocatie in het landelijk gebied wordt toegelaten, moet aannemelijk worden gemaakt dat wordt voldaan aan de in bijlage C bedoelde voorwaarden. Nieuwe kleinschalige woningbouwlocaties in het landelijk gebied, die niet voldoen aan de in bijlage C bedoelde voorwaarden, worden in een bestemmingsplan niet toegelaten. Het planvoornemen voldoet aan de in bijlage C bedoelde voorwaarden

Artikel 2.23 Bestaande natuur

In een bestemmingsplan worden geen bestemmingen aangewezen of regels gesteld die, ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan, mogelijk maken dat de wezenlijke kenmerken of waarden van de in bijlage 9 aangegeven gebieden met de aanduiding Bestaande natuur per saldo significant worden aangetast. Ook mag de bestemming niet leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte van de gronden, of tot een significante aantasting van de samenhang tussen gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Zeeland. Het plangebied ligt in de nabijheid van een zone Bestaande natuur. Deze zone wordt door de realisatie van dit bestemmingsplan niet aangetast.

verplicht

Afbeelding uitsnede kaart omgevingsverordening - Bestaande natuur

Conclusie

Het planvoornemen maakt onderdeel uit van een regionaal woningbouwprogramma en sluit bij aan een bebouwd gebied. Het naastgelegen bestaande natuurzone wordt niet negatief aangetast. Hiermee is het planvoornemen niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

3.4 Regionaal Beleid

Visie op Wonen en Leven in West-Brabant, Tholen en de Bevelanden 2030

In deze visie wordt de gezamenlijke analyse van de regio West-Brabant, Tholen en de Bevelanden als woon- en leefregio verwoordt en wordt een realistische aanpak van de problemen die op deze terreinen spelen aangepakt.

Het aantal huishoudens zal nog enkele jaren toenemen. Daarna volgt rond 2030 stagnatie en afname van het aantal huishoudens. De regio vergrijst en mensen wonen langer zelfstandig, eventueel met ondersteuning. Daardoor stijgt de vraag naar aanpasbare en gelijkvloerse woningen. Tegelijk zorgt pensionering voor een daling van het besteedbaar inkomen. Een groot deel van deze mensen woont nu in een koopwoning. Zij zullen bij pensionering niet direct gaan verhuizen naar een huurwoning. De woningmarkt kenmerkt zich door een afnemende behoefte aan sociale huurwoningen en een stabilisatie van ‘goedkope scheefheid’. Vooral kleine één- en tweepersoonshuishoudens huren.

De visie focust zich op een aantal aspecten:

  1. Bouw aan de toekomst
  2. Kies voor bebouwd gebied
  3. Sorteer voor op veranderende behoefte aan sociale huurwoningen
  4. Zoom in op particuliere eigenaren
  5. Heb aandacht voor middeninkomens
  6. Zorg voor de juiste kwaliteit
  7. Vergeet de betaalbaarheid niet
  8. Werk samen voor bijzondere doelgroepen
  9. Maak werk van duurzaamheid
  10. Kies voor een regionale aanpak met lokaal maatwerk

De realisatie van woningbouw in Molenvliet draagt bij aan de lokale woningbouwopgave. Dit is nader onderbouwd in paragraaf 3.2.4 Onderbouwing ladder. De realisatie vindt gefaseerd plaats, zodat Molenvliet voor langere tijd kan worden aangewend om invulling te geven aan een specifieke woningvraag. Het tempo van de realisatie wordt afgestemd op de vraag. Het planvoornemen draagt derhalve bij aan het regionaal beleid.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Toekomstvisie 'Bestemming Tholen' en actualisering 'Tholen 2025'

In de visie verwoordt de gemeente de gewenste ontwikkelingskoers. Om de kwaliteiten 'rust en ruimte' te behouden, moet de 'stedelijke' en recreatieve dynamiek worden gestuurd. Het accent ligt daarbij op het in stand houden, faciliteren, stimuleren en sturen van de eigen dynamiek.

De kern Tholen vormt als hoofdkern van het eiland het scharnierpunt tussen de gemeente en de regio. Om draagkrachtafvloeiing voor bepaalde bovenlokale voorzieningen (zwembad, voortgezet onderwijs, et cetera) naar de regio te voorkomen, is het gewenst om deze te concentreren. Tholen-stad is hierbij de aangewezen kern.

Met betrekking tot het thema 'Wonen' wordt gesteld dat behoefte is aan meer woningkwaliteit. Hierbij is het van belang om de markt leidend te laten zijn, zodat zowel voldaan kan worden aan de vraag van de eigen inwoners als aan de woonwensen van nieuwkomers.

De realisatie van Molenvliet vindt gefaseerd plaats, al naar gelang de behoefte. Naast de bekende woningtypen (vrijstaand, geschakeld, rij) is er ruimte voor flexibele woonvormen, mantelzorgwoningen. De woningen worden toekomstbestendig en levensloopgeschikt gebouwd. Op deze manier wordt er gebouwd voor de toekomst en is er aandacht voor verschillende inkomensgroepen en doelgroepen. Het planvoornemen zorgt ervoor dat er een kwaliteitsverbetering ten opzichte van de bestaande woningvoorraad plaatsvindt.

3.5.2 Woonvisie 2017-2021

In deze Woonvisie wordt het beleid voor de periode 2021 - 2026 uiteengezet, waardoor dit document de basis vormt voor de woningbouw. De hoofddoelstelling betreft het behouden en versterken van Tholen als aantrekkelijke woongemeente voor de huidige inwoners als voor mensen van buiten de gemeente door het faciliteren en stimuleren van inzet voor woonkwaliteit en leefbaarheid in zowel de kernen als het buitengebied.

Ten aanzien van het bouwen van nieuwe woningen wordt gesteld dat gebouwd wordt naar behoefte, waarbij het initiatief ligt bij marktpartijen. Het is van belang dat het ruimtelijke, rustige en kleinschalige karakter van Tholen behouden blijft. Tevens wordt gestreefd naar gedifferentieerde, evenwichtige wijken met een mix van woonstijlen waarin verschillende groepen kunnen wonen. De gemeente streeft bij nieuwe woningbouwplannen dan ook naar een mix van woningen in zowel de koop, sociale huur- en vrijesectorhuur. waarbij er extra ingezet wordt op het bouwen voor doorstroming. Uitgangspunt bij nieuwbouw is levensloopbestendigheid.

In het planvoornemen is er ruimte voor een breed aanbod aan diverse woningen. De invulling van woningclusters vindt gefaseerd plaats en zorgt voor verschillende soorten woningtypen, woonstijlen en prijsklassen. Dit aspect versterkt het gegeven dat Tholen een aantrekkelijke woongemeente blijft voor een brede groep mensen. Er is ruimte voor een breed aanbod, en bepaalde woningtypen worden op voorhand dan ook niet uitgesloten. Daarnaast zorgen de bestaande en nieuwe landschappelijke structuren in de nieuwe wijk dat de woonkwaliteit en leefbaarheid versterkt worden.

3.5.3 Parapluherziening Woonvormen

De beleidsnota 'Beleid huisvesting internationale werknemers' biedt de kaders voor het faciliteren van huisvesting van internationale werknemers. In de bestemmingsplannen van de gemeente Tholen waren te weinig mogelijkheden om te kunnen sturen op deze huisvesting. Om in de toekomst op een goede wijze te kunnen sturen op de wenselijke vormen van huisvesting heeft de gemeente deze parapluherziening Woonvormen opgesteld.

Waar relevant zijn bepalingen uit de Parapluherziening Woonvormen in dit bestemmingsplan opgenomen. Dit aspect is nader toegelicht in paragraaf 7.1 De planologische opgave.

3.5.4 Parapluherziening Parkeren Tholen

Om een gemeentedekkende regeling te hebben voor parkeren en laden en lossen is de Parapluherziening Parkeren Tholen opgesteld. Dit plan wijzigt alle ruimtelijke plannen in de gemeente op dit onderdeel, met uitzondering van de plannen waar een specifieke regeling is opgenomen voor parkeren.

Waar relevant, zijn bepalingen uit de Parapluherziening Parkeren in dit bestemmingsplan opgenomen. Dit aspect is nader toegelicht in paragraaf 7.1 De planologische opgave.

3.5.5 Welstandsnota

In de Welstandsnota gemeente Tholen zijn algemene welstandscriteria en gebiedsgericht welstandsbeleid voor het bouwen vastgelegd. Voor de realisatie van Molenvliet wordt een separaat Beeldkwaliteitsplan opgesteld, dat wordt toegepast bij de beoordeling van aanvragen voor een omgevingsvergunning.

3.5.6 Groenvisie en Groenstructuurplannen

De gemeenteraad heeft een Groenvisie vastgesteld, die vervolgens per kern is uitgewerkt in een Groenstructuurplan. Voor Tholen gaat het om het realiseren en versterken van zo robuust mogelijke groenstructuren, zoals grote groengebieden, boomstructuren langs rijbanen en/of groene uitloopgebieden, het combineren van groen met spelen, recreatie en educatie, sterke identiteit en herkenbaarheid en zelfbeheer en adoptiegroen faciliteren en stimuleren. Tevens wordt ernaar gestreefd om een lange levensduur van groen te bereiken.

In het stedenbouwkundig raamwerk is rekening worden gehouden met de volgende uitgangspunten:

  • De Bent: aanbrengen groenzone als overgang Tholen en buitengebied;
  • Molenvlietsedijk: boomstructuur versterken tot dubbele boomstructuur van linden (N.B. de dijk behoort niet tot het plangebied, maar wordt volledigheidshalve hier genoemd);
  • Hoofdontsluitingsroute voorzien van doorgaande boomstructuur 1e grootte;
  • Wijkontsluitingsroute voorzien van doorgaande boomstructuur 2e grootte;
  • Woonstraten voldoende groen en klimaatbestendig inrichten. Ook in de buurten ruimte bieden aan monumentale bomen.


verplicht
De kaart Gewenste groenstructuur voor de kern Tholen uit het groenplan 2019-2023 met daarop de te
realiseren hoofdstructuren (in combinatie met landschappelijke inpassing)

Gewenste groenstructuur

  • Aansluiting zoeken bij Groenplan Tholen;
  • Het groenbeleid heeft als doel om de waarden van groen te behouden en te vergroten. In het stedenbouwkundig plan voor Molenvliet worden de waarden van landschap en groen versterkt;
  • Het groenbeleid vraagt aandacht voor cultuurhistorische waarden: historische patronen versterken of opnieuw zichtbaar maken en (toekomstige) monumentale bomen behouden. Daartoe is in hoofdstuk 3 van deze Nota van uitgangspunten onderzoek gedaan naar de cultuurhistorische waarden om eventueel aanwezige cultuurhistorische (groene) waarden die nog zichtbaar zijn te behouden of oude patronen opnieuw zichtbaar te maken;
  • Doel van het groenbeleid is om ruimtelijke en functionele verbindingen te leggen:

- Molenvlietsedijk: het streefbeeld is om de boomstructuur op Duit te bouwen tot een dubbele boomstructuur van linden;

- Er wordt gestreefd naar continuïteit in de groenstructuren.

  • Specifiek worden op macroschaal de volgende groene waarden gezien:

- Van oost naar west liggen er belangrijke robuuste groene gebieden: Schor Alteklein, dijkstructuur, Stadsbos, Wetland bij gemeentehuis, Waterloop 'De Bent' en Groenzone tussen Nieuwe Postweg en Garnalenstraat/Kreeftenstraat. Het groenbeleid zet in op het met elkaar verbinden van de waardevolle groengebieden door robuuste groenstructuren als ecologische en recreatieve verbindingszones.

- De Bent kan worden uitgebouwd tot een groenzone aangrenzend aan de waterloop om daarmee de landschappelijke inpassing van de wijk te realiseren. De waarde van deze zone is: landschappelijke waarde, ecologische waarde, ruimtelijke waarde, waarden voor de leefbaarheid en recreatieve waarde.

Op de bovenstaande kaart is dat in beeld gebracht voor het plangebied Molenvliet.

  • Meso-schaal: het benutten van bestaand robuust groen en daarop aan te sluiten om dat bestaande groen robuuster te maken en de waarden ervan te vergroten:
    1. Eventuele waardevolle houtopstanden;
    2. Openheid en groene waarden (rand waterpartijen) in de aangrenzende wijk Stadszicht;
    3. Groenzone rondom zwembad de Spetter;
    4. Molenvlietsedijk met aangrenzende waterlopen en onderhoudsstroken.
  • Microschaal: het gebied analyseren op groene waarden en eventuele potenties benutten.

Deze twee aspecten zijn op de onderstaande afbeelding aangeduid.

verplicht

Specifieke kaders voor openbaar groen:

  • Hoofdontsluitingsroute voorzien van een doorgaande boomstructuur van de 1e grootte;
  • Wijkontsluitingsroute voorzien van een doorgaande boomstructuur van bomen van de 2e grootte;
  • Woonstraten voorzien van voldoende groenvoorziening voor een prettig woon- en verblijfklimaat. Een inrichting die past bij de doelstelling om de openbare ruimte klimaatbestendig te laten zijn. Dat vraagt om een inrichting die in het bijzonder de extremen qua hitte kan dempen en hevige regenval kan opvangen.
  • Aandacht voor natuur en biodiversiteit en ecologische waarden;
  • Beplantingen langs wegen in de wijken mogen qua soortkeuze afwijken van de landschappelijke beplantingen die langs de hoofdontsluitingsroutes worden aangeplant;
  • In de wijken mag de soortkeuze meer uitheems zijn; gericht op sierwaarde en gebruiksgemak. Aandacht voor de toepassing van soorten die passen bij het doel om de biodiversiteit te verhogen, in het bijzonder gericht op bijen en vlinders.

Spelen

Naast het realiseren van formele speelplekken, richt het beleid zich steeds meer op natuurlijk spelen. Het kan daarbij gaan om speciaal ingerichte gebieden met speelaanleidingen (en eventueel met nog enkele traditionele speeltoestellen) maar het gaat nadrukkelijk ook om natuurlijke elementen zoals glooiingen in het terrein, stapstenen, of -stammen of andere uitnodigende eenvoudige natuurlijke elementen.

  • Natuurlijk spelen, enkele concrete speelplekken en een speelroute door het gebied.

3.5.7 Duurzaamheid en klimaat

De gemeente heeft nog geen specifiek beleid op het gebied van duurzaamheid en klimaatadaptatie. Wel heeft Tholen de ambitie om het gebruik van fossiele brandstoffen een halt toe roepen en om te schakelen naar het gebruik van schone warmtebronnen. Daarvoor moet de gemeente deze schone warmtebronnen eerst ontwikkelen. Maar welke bronnen de inwoners kunnen gebruiken en hoe ze daarmee uiteindelijk de woningen verwarmen, warm kunnen blijven douchen en kunnen koken moet nog worden uitgezocht. Met een Transitievisie Warmte onderzoekt de gemeente op hoofdlijnen welke mogelijkheden er zijn. De verwachting is dat eind 2021 de Transitievisie klaar is voor gebruik. In het planvoornemen wordt op voorhand al rekening gehouden met het tot stand brengen van een duurzame en klimaatadaptieve woonwijk. Dit wordt in paragraaf 4.4 verder toegelicht.

3.5.8 Waterhuishouding

Het relevante beleid van de gemeente, de provincie en het waterschap is opgenomen in hoofdstuk 5 Waterhuishouding. De reden om de beleidsaspecten in dat hoofdstuk onder te brengen, heeft te maken met de sterke samenhang die bestaat tussen de beleidsdoelstellingen van de diverse overheden. De op de waterhuishouding betrekking hebbende beleidsstukken zijn daarom allen opgenomen in een eigen hoofdstuk, waarbij ook de doorwerking op het plangebied in dat hoofdstuk is ondergebracht.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In de volgende paragrafen worden de omgevingsaspecten behandeld die binnen de ruimtelijke ordening, en daarmee dus ook voor dit bestemmingsplan, van belang zijn. Veel aandacht gaat daarbij uit naar de milieuaspecten, aangezien de beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe zijn gegroeid. Het milieubeleid stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen en is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.

De onderwerpen zijn op alfabetische volgorde behandeld.

4.1 Archeologie En Cultuurhistorie

4.1.1 Toetsingskader

De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992 hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2024 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:

  • Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet;
  • De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komen in de Omgevingswet.

4.1.2 Archeologie

Het plangebied wordt in fases onderzocht. Fase 1, het zuidelijke gedeelte van het plangebied, is reeds onderzocht en is hieronder uiteengezet. Fase 2, het noordelijke gedeelte wordt in een later stadium onderzocht. Hierdoor wordt in de onderstaande tekst onderscheidt gemaakt in Fase 1 en Fase 2.

Onderzoek archeologie (proefsleuven onderzoek)

ADC ArcheoProjecten heeft een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van Proefsleuven gevolgd door een opgraving uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 2 bijgevoegd. Vooronderzoek heeft aangetoond dat zich op deze locaties vindplaatsen uit de IJzertijd en Romeinse tijd kunnen bevinden. De voorgenomen bouwplannen zullen deze resten vernietigen of ernstig beschadigen. Naar aanleiding van de resultaten in één van de proefsleuven (werkput 12) in het plangebied 3e Ontsluiting is de omgeving van deze proefsleuf verder onderzocht door middel van een (kleine) opgraving (werkput 20).

In het plangebied zijn behalve in de werkputten 35 en 38 geen archeologische sporen aangetroffen. In de genoemde werkputten werd in elk een lange langwerpige kuil aangetroffen die vanuit net onder de bouwvoor is gegraven. Het vondstmateriaal uit de kuilen bestaat uit aardewerk en bouwmateriaal dat in de periode 1300 - 1500 wordt gedateerd. De aard van de kuilen is niet bekend, maar ze hebben waarschijnlijk met het winnen van veen te maken. Waarvoor het veen is gebruikt, is niet bekend. Het zou om zoutwinning uit het veen kunnen gaan, of wellicht werd het als brandstof gebruikt.

Tijdens een opgraving in 2017 aan de oostkant van de Akkerweg werd een deel van dezelfde vindplaats opgegraven. Daar werden toen 89 veenwinningskuilen aangetroffen, maar de locatie waar de veenstekers woonden of verbleven is toen niet aangetroffen. Ook tijdens het huidige archeologische onderzoek is de woonlocatie van de veenstekers niet gevonden. Aan de noordzijde komen geen veenwinningskuilen, of nederzettingssporen meer voor. Dit werd ook tijdens het onderzoek in 2017 vastgesteld. Aan de westkant is de vindplaats begrenst door het ontbreken van veenwinningskuilen omdat het veen daar verspoeld is door de latere overstromingen. Mogelijk hebben zich daar wel ooit veenwinningskuilen bevonden.

Er is nog een mogelijkheid dat de woon- of verblijfplaats zich onder de Akkerweg, tussen de beide opgegraven gedeeltes van de vindplaats bevindt, of net ten zuidoosten van de huidige opgraving.

Daarnaast is het mogelijk dat de vestigingslocatie toch verder van het “werkgebied” gezocht moet worden. Wellicht bevond de nederzetting of huisplaats zich ten zuiden van het onderzochte gebied onder de huidige provinciale weg (N286).

Conclusie archeologie

De vindplaats is ruimtelijk slecht bewaard gebleven en kan dus worden beschouwd als zijnde van lage kwaliteit. De lage waardering geeft aan dat het om een niet behoudenswaardige vindplaats gaat. ADC ArcheoProjecten adviseert daarom het plangebied Molenvlietsedijk vrij te geven voor wat betreft archeologie voor verdere planontwikkeling.

Advies Oosterschelderegio Archeologisch Samenwerkingsverband (advies in de rol van archeologisch adviseur van de bevoegde overheid)

Het onderzoek is voorgelegd aan Erfgoed Zeeland en van een advies voorzien (18-2-2022). De volledige beoordeling is opgenomen als Bijlage 3 Het advies luidt als volgt:

Op basis van de resultaten van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat binnen het plangebied geen behoudenswaardige vindplaats is aangetroffen. Archeologisch vervolgonderzoek is binnen deze zone dan ook niet noodzakelijk. De resultaten van dit onderzoek hebben geen invloed op de archeologische verwachting binnen de rest van de noordelijke zone van het plangebied Molenvlietsedijk. Bij de ontwikkeling van fase 2 dient daar nog steeds een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd te worden.


Hoewel binnen het onderzochte deel van het plangebied geen aanwijzingen zijn aangetroffen voor de aanwezigheid van vindplaatsen kan nooit volledig worden uitgesloten dat toch archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. Daarom wordt wel geadviseerd een passage met betrekking tot toevalsvondsten op te nemen:

Ondanks dat voor het plangebied geen aanvullend onderzoek noodzakelijk is bestaat de kans dat tijdens de civiel technische werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen. Hiervoor geldt op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet een meldingsplicht. Deze melding dient voor Zeeland te gebeuren bij het speciaal daarvoor ingerichte meldpunt van de Provincie Zeeland bij Erfgoed Zeeland.

Advieskaart:

Groen gebied is vrijgegeven voor archeologisch vervolgonderzoek op basis van booronderzoek.
Oranje gebied is vrijgegeven voor archeologisch vervolgonderzoek op basis van proefsleuvenonderzoek.
Rood gebied dient nog onderzocht te worden met proefsleuven bij de ontwikkeling van fase 2.

verplicht

Afbeelding Advieskaart Molenvlietsedijk

4.1.3 Cultuurhistorie

4.1.4 Consequenties voor het bestemmingsplan

Het noordelijke deel van het plangebied (oranje zone op de advieskaart) verkrijgt een dubbelbestemming Waarde Archeologie-2 met vrijstellingsgrenzen van 250m2 en een vrijstellingsdiepte van 70 cm beneden maaiveld. In Artikel 9 Waarde - Archeologie - 2 is de volgende regeling opgenomen:

  • Functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde-archeologie vrijstellingsdiepte 70 cm'.

Voor de noordoostelijke zone rond de boringen 1, 2, 10 en 11 (vierkant blok) geldt een vrijstellingsdiepte van 70 cm beneden maaiveld. Dit plandeel is evenwel buiten de begrenzing van dit bestemmingsplan gelaten. Mocht dit gebied in de toekomst deel gaan uitmaken van een bestemmingsplan waarin woningbouw mogelijk wordt gemaakt, dan verkrijgt dit plandeel eveneens een functieaanduiding:

  • Functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde-archeologie vrijstellingsdiepte 70 cm'.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of er ter plaatse van gevoelige functies, zoals wonen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen.

Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast. De richtafstanden zijn afhankelijk van het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming ligt. De VNG-handreiking gaat uit van de omgevingstypes rustige woonwijk/rustig buitengebied of gemengd gebied.

Beoordeling

Econsultancy heeft een onderzoek ‘bedrijven en milieuzonering’ uitgevoerd ten behoeve van het planvoornemen. Het rapport is als Bijlage 4 bijgevoegd.

Het plangebied is gesitueerd in bestemmingsplan Buitengebied Tholen. Dit gebied heeft voornamelijk een agrarische bestemming. In de directe omgeving van het plan zijn meerdere bestemmingsplannen gelegen. Het plangebied wordt voor een groot deel omringd door het bestemmingsplan Kommen gemeente Tholen. Binnen dit bestemmingsplan zijn geen activiteiten mogelijk die het woon- en leefklimaat in het plangebied nadelig beïnvloeden. Het Masterplan Tholen grenst aan een deel van het plangebied. Hier zijn wel bestemmingen aanwezig met een mogelijk negatief effect. Het bestemmingsplan Welgelegen met bedrijfsbestemmingen ligt noordoostelijk van het plangebied maar op een afstand waardoor geen relevatie heeft met betrekking tot het plangebied.

Op onderstaand afbeelding is in het blauw een niet-overdekt zwembad aangegeven. Een niet-overdekt zwembad is een inrichting in milieucategorie 4.1 met een richtafstand van 200 meter.

Een deel van het plan is binnen de richtafstand van 200 meter gelegen. Een bibliotheek heeft een richtafstand van 10 meter, op onderstaand afbeelding weergegeven als rode contour. Hieruit volgt dat het plangebied niet binnen de richtafstand voor de bibliotheek is gelegen. Het buurtcentrum Meulvliet heeft een richtafstand van 30 meter (categorie 2) deze is ook aangegeven op onderstaand afbeelding als blauwe contour.

verplicht

Afbeelding Richtafstanden vanaf niet-overdekte zwembad, bibliotheek en buurtcentrum

Masterplan Tholen is vastgesteld in 2019. Vanwege de projectie van het woongebied naast de sportbestemming is in het kader van het Masterplan nader onderzoek uitgevoerd naar het woon- en leefklimaat in het woongebied, waaruit volgt dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van het woongebied aanvaardbaar is. Aangezien het woongebied op kortere afstand tot de sportbestemming is gelegen dan het plangebied, wordt gesteld dat nader onderzoek niet noodzakelijk is.

Conclusie

Op grond van de richtafstanden uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) is er geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek naar het woon- en leefklimaat binnen het plangebied.

Het plangebied ligt binnen de richtafstand voor het niet-overdekte zwembad ten zuiden van het plangebied. In het kader van Masterplan Tholen is reeds vastgesteld dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van het woongebied, gelegen tussen het zwembad en het plangebied, aanvaardbaar is in relatie tot de activiteiten van het zwembad.

4.3 Bodem

In 2010 heeft SMA Zeeland B.V. in het plangebied een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 5 bijgevoegd. Dit onderzoek betreft het hele plangebied, zoals is te zien op de onderstaande afbeelding.verplicht

Afbeelding locatie bodemonderzoek 2010

In 2020 heeft ABOMilieuconsulent B.V. een nieuw vooronderzoek en een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5725 en NEN 5740 uitgevoerd. Dit rapport is als Bijlage 6 bijgevoegd. Dit onderzoek betreft een kleiner gedeelte van het plangebied. De locatie van het onderzoek is te zien op onderstaand afbeelding.

verplicht

Afbeelding locatie aanduiding bodemonderzoek 2020

In het onderzoek is onderscheid gemaakt tussen een aantal deellocaties.

Bovengrondse HBO tank

De Bovengrond is niet verontreinigd met minerale olie en vluchtige aromaten. In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties aan minerale olie gemeten. Van de vluchtige aromaten is alleen een zeer licht verhoogde concentratie aan xylenen gemeten dat niet valt te relateren aan de voormalige bovengrondse opslag van HBO. Opslag van HBO heeft niet geleid tot een verontreiniging van de bodem.

Nikkelverontreiniging grondwater

De sterke nikkelverontreiniging die tijdens het bodemonderzoek in 2010 is aangetroffen, is niet teruggevonden. In het grondwater ter plaatse van de kaspercelen zijn hooguit licht verhoogde concentraties aan nikkel gemeten. De sterke grondwaterverontreiniging met nikkel uit 2010 is niet meer aanwezig.

Oliespot boring 601 onderzoek SMA (2020)

Zintuiglijk en analytisch is in de ondergrond en het grondwater geen verhoogde gehaltes en concentraties aan minerale olie en vluchtige aromaten gemeten. De kleine oliespot, uit 2010, is niet teruggevonden.

Voormalige kaspercelen

De bovengrond ter plaatse van de voormalige kassen is licht verontreinigd met PAK, kwik, lood, HCB en bestrijdingsmiddelen. De overige parameters zijn niet verhoogd boven de achtergrondwaarde gemeten. Ook het gehalte aan PFAS in de bovengrond voldoet aan de achtergrondwaarde.

In de ondergrond is een licht verhoogd gehalte aan molybdeen gemeten. Het monster voldoet aan de achtergrondwaarde, hierdoor is de ondergrond niet verontreinigd.

Het grondwater op en zeer nabij de voormalige kassen is licht verontreinigd met nikkel, molybdeen, barium, xyleen en naftaleen. De parameters overschrijden de streefwaarden. De overige parameters zijn niet verhoogd boven de streefwaarde gemeten.

Overige percelen

Op het noordelijke en westelijke deel is de bovengrond alleen licht verontreinigd met bestrijdingsmiddelen. De overige parameters zijn niet verhoogd boven de achtergrondwaarde gemeten. Op het zuidelijke deel is de bovengrond naast de bestrijdingsmiddelen ook licht verontreinigd met koper, kwik, lood en/of PAK.

De ondergrond op de overige percelen voldoet aan de achtergrondwaarde en is niet verontreinigd met de parameters uit het NEN 5740. Dit geldt ook voor de ondergrond ter plaatse van de gedempte sloot. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat sloten in het verleden zijn gedempt met bodemvreemd materiaal.

In het grondwater zijn over het algemeen marginale overschrijdingen van de streefwaarden gemeten voor xylenen en

naftaleen. In enkele peilbuizen is tevens een licht verhoogde concentratie aan barium gemeten. Daarnaast is in het grondwater van peilbuis 11 een licht verhoogde concentratie aan Per gemeten. In het grondwater van peilbuis 15 is als enige een verhoogde concentratie aan koper en zink gemeten. De oorzaak hiervan is niet bekend.

De resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek komt grotendeels overeen met de resultaten van het in 2010 uitgevoerde bodemonderzoek. De kleine oliespot en de sterke nikkelverontreiniging in het grondwater zijn niet meer aangetoond. De verontreinigingen met bestrijdingsmiddelen en koper in de bovengrond zijn wederom aangetroffen.

Conclusie

Uit de verrichte bodemonderzoeken blijkt dat de bovengrond verontreinigd is met onder andere bestrijdingsmiddelen en koper. De kwaliteit van de bodem vormt geen belemmering voor het planvoornemen. Aanbevolen wordt om bij toekomstige herontwikkeling rekening te houden met het gegeven dat de kwaliteit van de bovengrond verschilt met die van die van de ondergrond. Voor advies over toekomstige graafwerkzaamheden, het afvoeren van grond en hergebruiksmogelijkheden dient paragraaf 5.2 uit Bijlage 6 geraadpleegd te worden.

4.4 Duurzaamheid

Ook Tholen heeft te maken met de effecten van klimaatverandering, het duurzaamheidsvraagstuk en de energietransitie. De ambitie is er om oplossingen te bieden voor huidige en toekomstige klimatologische problemen en een bijdrage te leveren aan een gezond en duurzaam Tholen. Molenvliet biedt een kans om nieuwe oplossingen uit te proberen en vorm te geven aan de toekomst. Het ontwerp voor Molenvliet wordt gezien als een verkenning naar de doelen, ambities en mogelijke maatregelen. De Nota Klimaatadaptatie is als Bijlage 7 bijgevoegd waarbij diverse maatregelen en ambities in beeld worden gebracht en geeft de visie op een klimaatadaptieve gebiedsontwikkeling in Molenvliet.

Klimaatadaptieve wijk

Extreme weersomstandigheden gaan vaker voorkomen. Hierdoor valt bijvoorbeeld in kortere tijd zodanig veel neerslag, dat de omgeving het overtollige water niet goed kan afvoeren. Ook andere weersextremen zoals langdurige droogte komen vaker voor. Enkele uitdagingen bij extreme wateroverlast zijn de begaanbaarheid van de wegen voor hulpdiensten en overlast voor woningen en bedrijven in kwetsbare gebieden. In een klimaatadaptieve wijk wordt de omgeving klimaatrobuust ingericht, rekening houdend met:

  • Duurzame waterhuishouding: een slim watersysteem met een grotere bergingscapaciteit kan wateroverlast voorkomen, water leveren in tijden van droogte en verkoeling brengen. De uiteindelijke bergingscapaciteit wordt bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan nader in beeld gebracht. Wel wordt op voorhand aangegeven dat mechanisch rondpompen van water ongewenst is (onderhoud), maar bijvoorbeeld een windmolentje wel kan werken. Waterafvoer via de straat mag geen schade veroorzaken;
  • Droogte: De inrichting van het plangebied is afgestemd op het toekomstige grondwaterpeil en de zoetwater beschikbaarheid tijdens droogte;
  • Hittestress: aandacht voor aangepast bouwen (isolatie, kleuren, overstekken) en aandacht voor de openbare ruimte (voldoende schaduw, looproutes, vasthouden van (verkoelend) water in de buurt);
  • Circulaire economie: 'een ontwikkeling die ook voor toekomstige generaties van toegevoegde waarde is en die spaarzaam omgaat met grondstoffen.' Er wordt onderzocht of principes van de circulaire economie kunnen worden toegepast;
  • Slimme mobiliteit: De padenstructuur voor langzaam verkeer kan het autoverbruik verminderen. Aanleggen van een geschikte laadinfrastructuur voor elektrische auto's. In de toekomst kunnen zich innovatieve mobiliteitsoplossingen aandienen waardoor het mobiliteitsprofiel van de Molenvliet nog verbeterd kan worden;
  • Duurzame gebouwen en energie: het energiegebruik en energieproductie worden belangrijke onderdelen van duurzaamheid. Gebouwen worden duurzaam gebouwd en houden rekening met het watervraagstuk.

Verduurzaming van de woningvoorraad

Landelijke regelgeving is zo geregeld dat alle nieuwbouwwoningen vanaf 2020 klimaat-neutraal zijn. Dat betekent dat het gebouwgebonden energiegebruik zover mogelijk wordt teruggebracht door isolatie (met behoud van goede ventilatie) en dat de resterende energievraag duurzaam wordt ingevuld. Aardgasloos bouwen is inmiddels wettelijk vereist en waarbij de nieuwe woningen 'bijna energieneutraal' moeten zijn, volgens de BENG-eisen.

Circulaire economie

In de actualisatie van de duurzaamheidsdoelen zal grondstoffentransitie een grotere rol gaan spelen. Grondstoffen worden schaarser, kostbaarder en daardoor strategisch belangrijk. Een grondstoftransitie is, analoog aan de keuze voor een energietransitie, noodzakelijk en daardoor zal er steeds vaker worden gestreefd naar het kortsluiten van de kringlopen van reststromen. Preventie, hergebruik en recycling zijn manieren om grondstoffen efficiënter en duurzamer te benutten, terwijl verbranding en vergisting bijdragen om een deel van de energie terug te winnen.

Energie

Molenvliet zal de komende jaren stapsgewijs worden gerealiseerd. Ondertussen gaan de innovaties op het gebied van energie ook door (NOM, BENG / WENG). Dergelijke innovaties zullen in de loop van de tijd in de wijk worden geïntroduceerd. Woningen worden uitgevoerd conform de dan geldende weten regelgeving.

In de Woonvisie is opgenomen dat De Gemeentelijke PraktijkRichtlijn (GPR) wordt als indicator voor duurzaamheid gehandhaafd, waarbij voor nieuwbouwwoningen wordt gestreefd naar een GPR van 7,0. Als hieraan niet kan worden voldaan, wordt in overleg met initiatiefnemers bekeken wat wel mogelijk is.

4.5 Externe Veiligheid

Kader

Voor het milieuaspect externe veiligheid zijn een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen. Het Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. Die grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR), een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Er worden in dit kader twee normstellingen gehanteerd, te weten:

  • het plaatsgebonden risico: richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het groepsrisico: stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Onderzoek

Econsultancy heeft een onderzoek ‘externe veiligheid’ uitgevoerd ten behoeve van het planvoornemen. Het rapport is als Bijlage 8 bijgevoegd.

Met behulp van de risicokaart is er een eerste indruk van de risicobronnen in de omgeving van een plangebied gemaakt. Op onderstaand afbeelding is een uitsnede weergegeven van de risicokaart. Naar aanleiding van een overlegreactie van de Veiligheidsregio Zeeland zijn op de onderstaande kaart ook de invloedsgebieden van twee inrichtingen opgenomen, te weten Sabic Innovative BV en DSV Solutions. Echter wordt het invloedsgebied van Sabic Innovative BV niet weergegeven omdat deze buiten de scope van de kaart ligt.

verplicht

Afbeelding Uitsnede risicokaart met de locatie gearceerd

Hogedruk aardgastransportleidingen

Uit de risicokaart blijkt dat de meest nabijgelegen hogedruk aardgastransportleiding Z-525-04 (1) op circa 280 meter afstand ten noorden van de grens van het plangebied is gelegen. Op circa 1 kilometer ten oosten van de grens van het plangebied is hogedruk aardgastransportleiding Z-525-02 (2) gelegen. In onderstaand tabel zijn de relevante gegevens van de leidingen weergegeven.

verplicht

Tabel buisleidingen

Het plangebied ligt niet binnen de inventarisatieafstanden van de bovengenoemde leidingen. Een kwantitatieve risicoanalyse is niet noodzakelijk. Er gelden derhalve geen belemmeringen.

Transport

Op circa 1,3 kilometer afstand ten westen van het plangebied is de vaarroute Corridor Westerschelde - Rijn (3) gelegen. Deze vaarroute is opgenomen in de Regeling basisnet bijlage III als route voor het transport van gevaarlijke stoffen. Omdat het plan niet binnen 200 meter tot de vaarroute is gelegen, is een kwantitatieve risicoanalyse niet noodzakelijk. In onderstaande tabel zijn de stofcategorieën met de bijbehorende transporten per jaar en de invloedsgebieden weergegeven.

verplicht

Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van de bovengenoemde stoffen. Een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.

Op circa 25 meter ten noorden van de grens van het plangebied is de provinciale weg N286 (4) gelegen. Het betreft een route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze route loopt langs de kernen Tholen, Poortvliet, Sint-Annaland en Sint-Philipsland. Deze route is echter niet opgenomen in de risicokaart, omdat de vervoers-aantallen dusdanig laag zijn dat er geen belemmeringen gelden. De transporthoeveelheden zijn laag en uitsluitend voor de toelevering van bedrijven, zoals een benzineservicestation. Een verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk.

Inrichtingen

Op circa 950 meter ten oosten van de grens van het plangebied is een gasdrukmeet- en regelstation (5) gelegen. De inventarisatieafstand is gelijk aan die van de maatgevende aansluitende buisleiding, in dit geval 95 meter. Een nadere verantwoording is niet noodzakelijk.

Op circa 760 meter ten noorden van de grens van het plangebied is BRITT B.V. (6) gelegen. De inrichting is op de risicokaart vermeld vanwege de opslag van een bovengrondse propaantank met een inhoud van 8.000 liter. De plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar bedraagt 25 meter vanaf de bron. Gezien de afstand tot het plangebied zijn er geen belemmeringen.

Op circa 880 meter ten westen van de grens van het plangebied ligt een LPG-tankstation (7). Het invloedsgebied bedraagt 150 meter vanaf de bron. Gezien de afstand van de bron tot het plangebied gelden er geen belemmeringen.

Op circa 315 meter ten noorden van de grens van het plangebied ligt DSV Solutions (8) waar verpakte gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Deze risicovolle inrichting is nog niet opgenomen in de risicokaart, maar is in onderhavig onderzoek wel meegenomen. Voor DSV Solutions is reeds een kwantitatieve risicoanalyse verricht om de hoogte van het groepsrisico te bepalen. Peutz heeft een QRA uitgevoerd voor DSV Solutions Nederland B.V.. Dit rapportage is opgenomen als Bijlage 9 bij de toelichting. Uit de risico-inventarisatie blijkt dat het maatgevende scenario voor het plangebied het vrijkomen van giftige stoffen is. Hiervoor zijn in dit bestemmingsplan redelijkerwijs geen ruimtelijk relevante maatregelen te nemen. De conclusie is dat na de realisatie van het plan geen wijziging in het groepsrisico plaatsvindt. Het maatgevende scenario is het vrijkomen van giftige stoffen.

Op circa 90 meter ten zuiden van de grens van het plangebied is zwembad de Spetter (9) gelegen. Het betreft een inrichting met de opslag van natriumhypochloriet. Er is geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar aanwezig. Voor het plangebied zijn er geen belemmeringen.

Alle overige inrichtingen zijn gelegen op meer dan 1 kilometer afstand en zijn voor het plangebied niet relevant.

Berekening groepsrisico

Peutz heeft voor het planvoornemen het groepsrisico berekend. Dit is opgenomen als Bijlage 9 van de toelichting.

In de nabijheid van het plangebied is een inrichting (DSV Solutions) gelegen waar verpakte gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Hiervoor dient de invloed van de woningen op het groepsrisico inzichtelijk te worden gemaakt.

Om het groepsrisico te berekenen is gebruik gemaakt van het reeds beschikbare rekenmodel van de betreffende inrichting. Aan het betreffende rekenmodel is de toekomstige woonwijk 'Molenvliet' toegevoegd. Het aantal woningen in de toekomstige woonwijk 'Molenvliet' is gesteld op 450. Per woning zijn 2,4 bewoners aanwezig. In totaal zijn derhalve in de toekomstige woonwijk maximaal 1.080 bewoners aanwezig. De verdeling dag/nacht van het aantal aanwezigen bedraagt 50%/100%. De berekeningen zijn uitgevoerd met het rekenprogramma Safeti-NL (versie 8.3).

Uit de risicoberekening blijkt dat na realisatie van de wijk 'Molenvliet' er geen wijziging in het groepsrisico plaatsvindt. Zowel de hoogte van het groepsrisico alsook het maximaal aantal slachtoffers blijft gelijk. Het groepsrisico moet door de gemeente als bevoegd gezag verantwoord worden. Een uitgebreide verantwoording is niet noodzakelijk.

Conclusie

Op basis van een inventarisatie van de risicobronnen in de omgeving van het plangebied wordt geconcludeerd dat er geen belemmeringen gelden ten aanzien van de realisatie van het plan, dit met uitzondering van DSV Solutions, waarvoor een kwalitatieve risicoanalyse wordt opgesteld.

4.6 Flora En Fauna

4.6.1 Quickscan

Econsultancy heeft in het plangebied een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 10 bijgevoegd.

Toetsing aan soortenbescherming

Broedvogels

Jaarrond beschermd broedvogels

Om vast te stellen of er broedgevallen van de huismus op de onderzoekslocatie aanwezig zijn dient een onderzoek uitgevoerd te worden tijdens het broedseizoen. Daarnaast is op de onderzoekslocatie een nestplaats van kerkuil aanwezig, waardoor de voorgenomen ingreep zal leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Voor het vaststellen van territorium, foerageergebied, rustplaatsen en overige essentiële functies behorend bij de nestplaats is een nader onderzoek uitgevoerd. Tevens moet worden vastgesteld of zich in de te kappen bomen en in de bomen binnen 75 meter van de onderzoekslocatie zich nesten van buizerd bevinden. Indien dit het geval is zal er ten aanzien van de ingreep een alternatieve afweging gemaakt moeten worden. De aanwezigheid van soorten als de slechtvalk, gierzwaluw, boomvalk, havik, ransuil, sperwer, wespendief en grote gele kwikstaart zijn uit te sluiten in het gebied.

Overige broedvogels

Voor de algemene broedvogelsoorten die zijn te verwachten, geldt dat, indien het groen buiten het broedseizoen wordt verwijderd, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. Artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming (Het is verboden nesten te beschadigen, te vernielen of weg te nemen) is van toepassing. Voor het uitvoeren van eventuele werkzaamheden wordt geadviseerd om paragraaf 6.1.2 in Bijlage 10 te raadplegen.

Vleermuizen

De eventueel te slopen bebouwing en een deel van de bomen zijn in principe geschikt als verblijfplaats voor gebouw- en/of boombewonende vleermuizen. De sloop van de bebouwing en verwijdering van de bomen zou in geval van aanwezigheid van een verblijfsfunctie van vleermuizen kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming. De plannen zullen echter geen aantasting van belangrijk foerageerhabitat vormen en doordat lijnvormige elementen ontbreken op de onderzoekslocatie, worden er geen potentiële vliegroutes verstoord. Gelet op de geschiktheid van de onderzoekslocatie voor vleermuizen, zal aanvullend onderzoek noodzakelijk zijn om de daadwerkelijke functie van het gebied voor vleermuizen te kunnen vaststellen.

Overige zoogdieren

De onderzoekslocatie vormt geschikt habitat voor een aantal soorten grondgebonden zoogdieren zoals egel, mol, konijn, haas en (woel)muissoorten. Voor de te verwachten soorten geldt, op grond van het provinciale soortenbeleid, bij ruimtelijke ontwikkelingen echter een vrijstelling, waardoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Het is echter in het kader van de zorgplicht wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen.

Reptielen, amfibieën en vissen

Op de onderzoekslocatie is geen geschikt habitat voor reptielen aanwezig.

Tijdens werkzaamheden kan de onderzoekslocatie een geschikt zomer- en winterhabitat bieden voor de rugstreeppad. Derhalve moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van beschermde amfibieën op de onderzoekslocatie. Hierdoor wordt nader onderzoek met betrekking tot de rugstreeppad noodzakelijk geacht.

De onderzoekslocatie vormt tevens geschikt water- en landhabitat voor algemene amfibieënsoorten als kleine watersalamander, bruine kikker en gewone pad. Voor de te verwachten soorten geldt, op grond van het provinciale soortenbeleid, bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de Wet natuurbescherming, waardoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Het is echter in het kader van de zorgplicht wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen.

Bij het dempen van de watergangen zullen zonder maatregelen vissen worden gedood, hetgeen een overtreding van de Wet natuurbescherming inhoudt. Voor de te verwachten vissoorten geldt de zorgplicht.

Ongewervelden en vaatplanten

Beschermde soorten libellen, vlinders, plantentsoorten en overige soorten zijn op de onderzoekslocatie niet te verwachten.

Toetsing aan gebiedenbescherming

Natura 2000

De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Oosterschelde, bevindt zich op circa 2,4 kilometer afstand ten zuidwesten van de onderzoekslocatie. Er wordt geadviseerd een stikstofonderzoek door middel van een AERIUS-berekening te laten uitvoeren. Dit aspect wordt in paragraaf 4.6.4 toegelicht.

Natuurnetwerk Nederland

De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Zeeland. Het meest nabijgelegen Natuurnetwerk Zeeland (Molenvlietsedijk) bevindt zich circa 10 meter ten oosten van de onderzoekslocatie (zie afbeelding).

verplicht

Afbeelding ligging onderzoekslocatie ten opzichte van het Natuurnetwerk Zeeland

Initiatiefnemers van ingrepen binnen of in de directe nabijheid (binnen 100 meter) van het Natuurnetwerk Zeeland dienen de effecten van de ingreep op kernkwaliteiten en omgevingscondities te onderzoeken en te toetsen middels “Nee-tenzij toetsing”, of de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Zeeland niet negatief beïnvloed worden. De voorgenomen plannen zullen de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Zeeland naar verwachting aantasten door de toename van verkeer behorend bij de woningen. Hierbij zal het Natuurnetwerk Zeeland worden doorkruist.

Houtopstanden

De zwarte elzen lijken binnen de bebouwde kom te staan en vallen naar alle waarschijnlijkheid dus niet onder de definitie houtopstanden als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. De berkenrij in combinatie met rij naaldbomen betreffen mogelijk meer dan 20 bomen en indien deze niet op een erf staan vallen deze bomen waarschijnlijk wel onder de definitie houtopstanden. Geadviseerd wordt om navraag te doen bij de gemeente Tholen over het al dan niet noodzakelijk zijn van een omgevingsvergunning en of voor de te vellen houtopstanden een meldingsplicht en herplantplicht geldt conform artikel 4.2 en artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

Conclusie

Er is nader onderzoek nodig naar de aanwezigheid van huismus, kerkuil en buizerd, vleermuizen en rugstreeppad. Voor de overige soorten geldt aandacht voor zorgplicht. Hierbij kan worden aangetekend dat nader onderzoek voor de rugstreeppad en de kerkuil is uitgevoerd. Met betrekking tot huismus, buizerd en vleermuizen is van belang dat het plangebied momenteel intensief agrarisch in gebruik, zonder gebouwen, want die zijn reeds lang geleden gesloopt. De constatering dat er sprake is van te kappen bomen of oude opstallen is dus onjuist. Nader onderzoek naar deze soorten is dan ook niet zinvol aangezien er geen sprake is van eventueel te slopen gebouwen of te kappen bomen.

Met betrekking tot gebiedsbescherming van het Natuurnetwerk Zeeland zijn ten aanzien van de voorgenomen plannen mogelijk negatieve effecten te verwachten. Geadviseerd wordt om een nadere toets uit te voeren over de effecten van de ontwikkeling op het NNZ (afwegingszone van 100 meter). In de Omgevingsverordening Zeeland is bepaald dat de afwegingszone van 100 meter (art. 2.27) niet van toepassing is bij binnendijken. De toetsing is niet van toepassing voor het bestemmingsplan Molenvliet, maar wel voor de beoogde aansluiting van de Molenvlietsedijk op de N286. Deze is reeds in gang gezet.

Het is onderzoeker onduidelijk of voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning noodzakelijk is, of dat een meldingsplicht en herplantplicht volstaan. Hierbij kan worden aangetekend dat bestaande bomenrijen in het plangebied blijven staan. Indien verwijdering alsnog aan de orde komt zal nader onderzoek moeten uitwijzen of dat dan mogelijk is binnen de geldende natuurwetgeving en gebruikelijke zorgvuldigheid.

4.6.2 Nader onderzoek kerkuil

Econsultancy heeft een aanvullend ecologisch onderzoek naar de kerkuil uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 11 bijgevoegd.

In de huidige situatie functioneert het plangebied als voortplantingsplaats, rustgebied en functioneel leefgebied voor kerkuilen. De uit te voeren ingrepen zijn ontheffingsplichtig. De ontheffingsaanvraag moet ondersteund worden middels een activiteitenplan. Van belang is het in een vroeg stadium starten met de voorbereiding van de te nemen mitigerende en compenserende maatregelen. Sommige maatregelen moeten ruim voorafgaand aan de ingrepen gereed zijn, in dit geval 3 maanden. In dit geval zijn er twee kerkuil nestkasten gerealiseerd in de nabije omgeving, één kast is gerealiseerd in een schil van een boerderij aan de Nieuwlandse kruisweg 10 en één kast is gerealiseerd aan een gevel van het gemeentehuis van Tholen, Hof van Tholen 2 (zie onderstaand afbeelding). De twee kerkuil nestkasten zijn op 25 maart 2021 opgehangen. De geschiktheid van deze alternatieven nestlocaties zullen worden onderbouwd in het activiteitenplan.

In het activiteitenplan worden alle aspecten behandeld die noodzakelijk zijn voor een ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming. De twee opgehangen kasten vallen hieronder. Het activiteitenplan heeft tot doel om mitigerende en compenserende maatregelen vast te leggen, die een negatief effect op beschermde soorten voorkomen en behoud van de huidige functionaliteit te allen tijde garanderen. De maatregelen dienen ter goedkeuring te worden voorgelegd bij de provincie Zeeland, door middel van een ontheffingsaanvraag. Voor het planvoornemen dient een ontheffing Wet natuurbescherming verkregen te worden voor de kerkuil. In een bij de ontheffing behorend activiteitenplan worden mitigerende en compenserende maatregelen opgenomen.

Op 29 oktober 2021 heeft de provincie Zeeland ontheffing verleend voor het opzettelijk vernielen van één nestplaats van de kerkuil. Dit besluit is opgenomen als Bijlage 12.

verplicht

Afbeelding ligging van de huidige nestlocatie van de kerkuil en de mitigerende kerkuil nestkasten

4.6.3 Nader onderzoek Rugstreeppadden

Econsultancy heeft in opdracht van Gemeente Tholen een aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van rugstreeppadden. Een significant belang van de onderzoekslocatie voor de rugstreeppad kan naar aanleiding van de onderzoeksresultaten redelijkerwijs worden uitgesloten. Het onderzoek is als Bijlage 13 bijgevoegd.

4.6.4 Stikstofdepositie

Econsultancy heeft onderzoek verricht naar de stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden. Het rapport is als Bijlage 14 bijgevoegd.

De berekeningen van de projecteffecten van de aanlegfase en de gebruiksfase zijn verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator (versie 2022).

Het projecteffect ten gevolge van zowel de aanlegfase als de gebruiksfase op de relevante hexagonen waar sprake is van een (naderende) overbelasting van de kritische depositiewaarde (KDW) binnen de Natura 2000-gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect kunnen significant negatieve effecten ten gevolge van het te ontwikkelen plan worden uitsloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is in het kader van de Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming) voor het aspect stikstofdepositie.

4.7 Geluid

In het kader van de ruimtelijke onderbouwing van het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan, is een akoestisch onderzoek naar de effecten van wegverkeers- en industrielawaai uitgevoerd. Vanwege wegverkeerslawaai betreft dit het geluid veroorzaakt door het verkeer op de N286, de Molenvlietsedijk, de 'Binnenring' en de Eeweg. Vanwege industrielawaai betreft dit geluid veroorzaakt op het terrein van het buitenzwembad ‘De Spetter’. De geluidsuitstraling van het in de nabijheid gelegen multifunctioneel centrum ‘De Meulvliet’ evenals de reeds bestaande sportvelden maken vanwege de afstand tot het nieuwbouwplan geen deel uit van dit onderzoek.

Het onderzoek heeft tot doel de geluidsbelasting op de gevels van de nog te projecteren woningen te onderzoeken en te toetsen aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder.

Wegverkeerslawaai

Econsultancy heeft een onderzoek ‘wegverkeerslawaai’ uitgevoerd ten behoeve van het planvoornemen. Het rapport is als Bijlage 15 bijgevoegd. Voor het plangebied is een globale indeling voor de woningen opgesteld, in de vorm van ontwikkelvelden, die als bestemmingsvlakken op de verbeelding bij dit bestemmingsplan zijn opgenomen. Er is onderzocht of de geluidsbelasting als gevolg van elke weg afzonderlijk op enig punt meer dan 48 dB bedraagt. Is dat het geval, dan wordt de afstand tussen de wegas en de 48 en 63 dB-contour bepaald. Om als worstcase de geluidsbelasting inzichtelijk te maken, zijn op de randen van de bestemmingsvlakken toetspunten gemodelleerd ten behoeve van maximaal drie of vier bouwlagen.

N286

Op deze weg geldt een maximumsnelheid van 80 km/uur, waarbij een aftrek geldt van 2, 3 of 4 dB. De resultaten zijn om deze reden gepresenteerd zonder aftrek (conform artikel 110g van de Wet geluidhinder) in onderstaande afbeelding. Als gevolg van de N286 is de geluidsbelasting binnen bouwvlak 01 lager dan of gelijk aan 50 dB (oftewel lager dan of gelijk aan 48 dB na aftrek)

verplicht

Afbeelding Geluidscontouren als gevolg van de N286 (zonder aftrek)

Molenvlietsedijk

In onderstaande afbeelding zijn de contouren weergegeven vanwege de Molenvlietsedijk na aftrek (van 5dB). Het gebied met een geluidsbelasting hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting tot aan de maximaal te ontheffen waarde (geel vlak) strekt zich uit tot circa 40 meter van de wegas. De maximaal te ontheffen waarde wordt nergens overschreden. Met het toepassen van een dunne deklaag B vanaf de provinciale weg N286 tot de nieuwe rotonde en vanaf de nieuwe rotonde tot aan de Hoogaarsstraat kunnen de geluidsbelastingen hoger dan 48 dB beperkt worden tot de randen van de bouwvlakken. Dit geldt niet voor het woonvlak ten noorden van de rotonde. Het treffen van een geluidsreducerend wegdek op de rotonde wordt vanwege het wringend verkeer en daardoor het snel verslijten van het wegdek afgeraden.

verplicht

Afbeelding Geluidscontouren als gevolg van de Molenvlietsedijk (na aftrek)

Binnenring

In onderstaande afbeelding zijn de contouren na aftrek (van 5 dB) weergegeven vanwege de Binnenring. De geluidsbelastingen zijn hoger dan 48 dB. Het gebied met een geluidsbelasting hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting strekt zich uit tot circa 12 meter van de wegas. In dit gebied ligt naar verwachting de eerstelijns bebouwing. Met de situering van de woningen kan hier mogelijk nog reductie plaatsvinden. Voor de toekomstige woningen die wel in de contour liggen, worden bouwkundige maatregelen voorgeschreven. Hiermee wordt een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.

verplicht

Afbeelding Geluidscontouren als gevolg van de Binnenring (na aftrek)

Eeweg

In onderstaande afbeelding zijn de contouren na aftrek (van 5 dB) weergegeven vanwege de Eeweg (momenteel in eigendom waterschap en 60km/h). De geluidsbelastingen zijn hoger dan 48 dB, maar de maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt nergens overschreden. Het gebied met een geluidsbelasting hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting strekt zich uit tot circa 45 meter uit van de wegas. Echter wordt deze weg overgenomen door de gemeente en wordt deze weg aangepast naar of een 30km/h weg of een fietspad. Hierdoor wordt de voorkeursgrenswaarde niet meer overschreden.

verplicht

Geluidscontouren als gevolg van de Eeweg (na aftrek)

30 km/h

Geluidsbelastingen hoger dan 48 dB kunnen als gevolg van de 30 km/uur wegen binnen het plangebied ook plaatsvinden. De geluidsbelastingen hoger dan 48 dB doen zich vooral voor langs de weg tot aan de rand van het bouwvlak vanwege reflecties. Wanneer de nieuwe woningen op voldoende afstand van de weg worden geprojecteerd gelden er geen belemmeringen. In onderstaande afbeelding zijn de contouren na aftrek (van 5 dB) weergegeven vanwege de 30 km/uur wegen binnen het plangebied.

verplicht

Afbeelding Geluidscontouren als gevolg van de 30 km/uur wegen (na aftrek)

Conclusie wegverkeer

In het model is het geluidsscherm vanaf de kruising met de Molenvlietsedijk in de westelijke richting tot voorbij het plangebied gemodelleerd met een hoogte van 4,5 meter. Als gevolg van de N286 voldoet de geluidsbelasting aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. Indien woningen binnen het geel gearceerde vlak worden geprojecteerd, worden bouwkundige maatregelen voorgeschreven vanwege de Molenvlietsedijk, Eeweg en de Binnenring. Geadviseerd wordt om, bij de invulling van het terrein, rekening te houden met de berekende contouren en de woningen zo veel mogelijk buiten het geel gearceerde vlak te projecteren. Wanneer het treffen van aanvullende bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk is, is het treffen van voldoende geluidwering van de gevels noodzakelijk. Op het moment dat de definitieve invulling van het plangebied bekend is, kan het akoestisch onderzoek geactualiseerd worden door te toetsen op gevelniveau.

Overige geluidsbronnen

Het plangebied is niet gelegen binnen de toetsingszone van een gezoneerde spoorweg en ook niet binnen de geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Toetsing aan de betreffende grenswaarden uit de Wet geluidhinder is dan ook niet aan de orde. Luchtvaart- en scheepvaartlawaai zijn evenmin aan de orde. In de directe omgeving van het plangebied is wel bedrijvigheid gelegen die mogelijk voor geluidhinder kan zorgen. Hiervoor wordt verwezen

naar paragraaf 4.2 Bedrijven en milieuzonering.

Conclusie

De geluidsbelasting vanwege het wegverkeer overschrijdt de voorkeursgrenswaarde niet. Uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek blijkt, dat het treffen van geluidsreducerende maatregelen vanuit financieel, stedenbouwkundig en/of akoestisch oogpunt voldoende effectief is. Het aspect ‘geluid’ staat realisatie van de beoogde woningen niet in de weg.

4.8 M.e.r. Beoordeling

Milieueffectrapportage (m.e.r.) is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. In artikel 7.2 Wm wordt het doorlopen van de m.e.r.-procedure gekoppeld aan bepaalde in het Besluit m.e.r. opgenomen plannen en besluiten die verbonden zijn aan de eveneens in het Besluit m.e.r. weergegeven activiteiten. Het Besluit m.e.r. bevat hiertoe bijlagen, waarbij vooral de onderdelen C en D van belang zijn. Onderdeel C bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r. verplicht is. Activiteiten, plannen en besluiten waarvoor een m.e.r.-beoordeling benodigd is, staan in onderdeel D. Voor beide onderdelen wordt per activiteit de drempelwaarden beschreven.

Voor deze ruimtelijke onderbouwing is gekeken naar activiteiten die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kennen. Hierbij is één activiteit gevonden die mogelijk m.e.r-(beoordelings)plichtig is, te weten:

  1. D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, bij een oppervlakte van 100 hectare of meer aaneengesloten gebied en dat 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft.

Het beoogde bouwplan behelst de realisatie van maximaal 428 woningen. Daarmee blijft de omvang ruim onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D11.2. De beoogde ontwikkeling is daarom niet plan m.e.r.-plichtig.

De drempelwaarden in onderdeel D van het Besluit m.e.r. zijn echter indicatieve waarden. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag dient na te gaan of de beoogde activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Op grond van artikel 2, lid 5 van het Besluit m.e.r. is daarom wel een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig. Als blijkt dat er mogelijk belangrijke milieugevolgen zijn, is alsnog een uitgebreide m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de criteria zoals die zijn opgenomen in bijlage III van de EU richtlijn milieubeoordeling projecten:

• Kenmerken project / activiteit: de omvang van het project betreft het realiseren van een woningbouwproject, bestaande uit maximaal 428 wooneenheden. Daarmee zit de beoogde ontwikkeling ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. Het plangebied behoort nu toe aan het landelijk gebied. De realisatie van het plan heeft met betrekking tot verkeer een beperkt effect. De omliggende wegen worden namelijk al gebruikt voor de omliggende functies. Het plan voldoet ruimschoots aan de wettelijke bepalingen voor de luchtkwaliteit en kan zonder verdere maatregelen worden uitgevoerd.

• Plaats van het project / activiteit: het plangebied ligt aangrenzend aan het bestaand stedelijk gebied van Tholen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn meerdere omgevingsaspecten nader beoordeeld en/of onderzocht (zie hiervoor de voorgaande paragrafen).

• Samenhang met andere activiteiten: er is een samenhang met andere plannen/ontwikkelingen buiten het plangebied, namelijk de realisatie van de derde aansluiting op de provinciale weg. Binnen het plangebied wordt de realisatie van woningbouw mogelijk gemaakt. De onderzoeken naar de verscheidene milieueffecten zijn in het eerdere deel van dit hoofdstuk toegelicht. Daarnaast belemmert de planontwikkeling de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet.

• Kenmerken van de (mogelijk belangrijke) nadelige milieugevolgen: uit de voorgaande paragrafen in dit hoofdstuk blijkt, dat de beoogde herontwikkeling niet leidt tot belangrijke milieugevolgen. De effecten die als gevolg van het project optreden zijn lokaal van aard en hebben geen grensoverschrijdend karakter. Er is daarom geen sprake van onomkeerbare effecten.

De toetsing aan de selectiecriteria uit de bijlage III EU-richtlijnen 85/337/EEG maakt duidelijk dat geen sprake is van belangrijke nadelige effecten op het milieu die het opstellen van een MER of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk maken.

4.9 Luchtkwaliteit

Econsultancy heeft in het plangebied een onderzoek verricht naar de luchtkwaliteit. Het rapport is als Bijlage 16 bijgevoegd.

Toets NIBM

De categorie woningbouw is opgenomen in bijlage 3A van de Regeling NIBM. De NIBM-grens voor woningbouwlocaties is kleiner of gelijk aan 1.500 (netto) woningen met een ontsluitingsweg. Met onderhavig plan wordt de realisatie van 428 woningen voorzien. Het plan zal de NIBM-grens uit de regeling niet overschrijden en derhalve niet in betekenende mate bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Verdere toetsing voor het plan is niet noodzakelijk.

Beoordeling concentraties stoffen

Met behulp van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland1 is beoordeeld of er ter hoogte van het plan sprake is van een (dreigende) overschrijding van luchtverontreinigende stoffen. In de onderstaande tabel 3.1 zijn voor de jaren 2021 en 2030 voor de relevante stoffen de concentraties en de grenswaarden weergegeven.

verplicht

Tabel luchtkwaliteit 2021 en 2030

Uit de resultaten blijkt dat er geen sprake is van een (dreigende) normoverschrijding. Voor de concentraties verontreinigende stoffen ter plekke van de te realiseren woningen wordt ruim voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen voor het planvoornemen vanuit het aspect luchtkwaliteit.

4.10 Niet-gesprongen Explosieven

REASeuro heeft voor het plangebied een Historisch Vooronderzoek- Niet Gesprongen Explosieven (HVO-NGE) uitgevoerd. Dit rapport is als Bijlage 17 bijgevoegd. Het onderzoeksgebied betreft een straal van 350 meter rond het werkgebied om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van de omgeving van het werkgebied ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Er is een groter onderzoeksgebied gehanteerd om zo aan te sluiten bij een eerder onderzoek uit 2017 ten westen van het voorliggend onderzoek.

Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een NGE-Risicogebied binnen het onderzoeksgebied. Dit NGE-Risicogebied is afgebakend naar aanleiding van geallieerde artilleriebeschietingen binnen het onderzoeksgebied op 30 oktober 1944. Er worden één tot enkele verschoten stukken geschutmunitie van de kalibers 17- en 25-ponder verwacht binnen het onderzoeksgebied. Het NGE-Risicogebied is op onderstaand afbeelding weergegeven. De maximale penetratiediepte van 1,5 meter is indicatief en dient in een PRA-NGE nauwkeuriger vastgesteld te worden.

verplicht

Conclusie

Er is sprake van een NGE-Risicogebied binnen het onderzoeksgebied. Het advies is om een Projectgebonden Risicoanalyse-Niet Gesprongen Explosieven (PRA-NGE) te laten uitvoeren. Om een PRA-NGE te kunnen uitvoeren, is een uitgewerkt (concept) ontwerp van de in het gebied geplande projecten noodzakelijk.

4.11 Verkeer En Parkeren

4.11.1 Verkeer

Iv-Infra b.v. heeft een notitie opgesteld die de verkeerskundige gevolgen op het gebied van bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid beschrijft. Dit rapport is als Bijlage 18 bijgevoegd.

Verkeersgeneratie Molenvliet

Op basis van CROW-publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren’ is de verkeersgeneratie van de woningen in Molenvliet bepaald. Aangezien het exacte aantal woningen per type op dit moment nog niet bekend is, is de verkeersgeneratie gebaseerd op de kencijfers voor woongebieden. Het aantal te bouwen woningen bedraagt 428, waardoor de verkeersgeneratie van de wijk Molenvliet uitkomt op 2.996 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. Op een gemiddelde werkdag resulteert dit in 1.498 ingaande voertuigen en 1.498 uitgaande voertuigen. Omdat sprake is van een indicatie, worden deze getallen afgerond naar 3.000 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal (1.500 inkomend en 1.500 uitgaand).

Extra ontsluiting op N286: verandering routekeuzes verkeer Tholen en Molenvliet

Het blijkt dat de nieuwe aansluiting zorgt voor een verandering van de routekeuze van het verkeer van/naar Tholen. Het verkeer uit de wijken aangrenzend aan de Molenvlietsedijk krijgt via deze aansluiting een directere route naar N286. Dit leidt tot een afname van de intensiteiten op gebiedsontsluitingswegen van Tholen (Postweg, Ten Ankerweg en Grindweg). Het onderzoek naar de gewenste vormgeving van deze aansluiting is als Bijlage 19 bijgevoegd.

Interne verkeersafwikkeling

Uitgangspunt bij de ontwikkeling van Molenvliet is de realisatie van een ‘binnenring’ tussen de Burgemeester van Boeijenstraat en de Molenvlietsedijk. Met deze binnenring wordt beoogd verkeer vanuit Stadszicht via Molenvliet richting de N286 te laten rijden. Hiermee krijgt de binnenring een ontsluitende functie, waardoor extra verkeer gebruik zal gaan maken van de binnenring.

Kruispuntvorm Molenvlietsedijk – Binnenring Molenvliet

Voor een goede en veilige verkeersontsluiting van Molenvliet is het van belang dat de gekozen kruispuntvorm aansluit bij de functie en vorm van de kruisende wegen en het kruispunt daarnaast voldoende afwikkelingscapaciteit heeft. De gemeente heeft vanuit verkeersveiligheidsoogpunt als eis gesteld dat de binnenring met een rotonde aansluit op de Molenvlietsedijk. Een enkelstrooksrotonde heeft voldoende capaciteit om de verwachte verkeersvraag af te wikkelen.

Interne verkeersveiligheid

De verwachte intensiteiten op de Binnenring blijven binnen de grenzen voor een leefbare straat waarin verblijven centraal staat. Weggebruikers hebben als gevolg hiervan voldoende mogelijkheid tot het uitwisselen en oversteken van de straat. In combinatie met langzame kwetsbare verkeersdeelnemers is het gewenst dat de snelheid van kruisend verkeer zo laag mogelijk ligt. Bij de verdere uitwerking van het plan dient hier rekening mee gehouden te worden.

Externe verkeersafwikkeling

Het gereedkomen van de derde ontsluiting van Tholen op de N286 zorgt voor een routekeuzeverandering van het verkeer van/naar Tholen. Het verkeer uit de wijken aangrenzend aan de Molenvlietsedijk krijgt via deze aansluiting een directere route naar N286. Dit leidt tot een afname van de intensiteiten op gebiedsontsluitingswegen van Tholen (Postweg, Ten Ankerweg en Grindweg). De kruispunten/rotondes op deze gebiedsontsluitingswegen worden hierdoor minder zwaar belast.

Verkeer van en naar Molenvliet zal ook voornamelijk georiënteerd zijn op de N286, waardoor alleen het noordelijke deel van de Molenvlietsedijk een verkeerstoename te verwerken krijgt. Een eventuele verkeerstoename voor de omliggende wegvakken valt conform het gemeentelijke beleid binnen de gestelde normen.

Externe verkeersveiligheid

Doordat verkeer uit Molenvliet voornamelijk op de N286 georiënteerd zal zijn, heeft Molenvliet niet/nauwelijks negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid op de omliggende wegvakken.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen op het gebied van verkeer.

4.11.2 Parkeren

  • Toepassing parkeernormen conform de Parapluherziening Parkeren Tholen;
  • Wijkontsluitingsweg( secundair): Parkeren vindt plaats op eigen erf of aangewezen parkeerplaatsen;
  • Woonstraat (tertiair): Parkeren dient plaats te vinden op straat of op de daarvoor aangewezen parkeerplaatsen.

Hoofdstuk 5 Waterhuishouding

5.1 Algemeen

Voor alle ruimtelijke plannen is de uitvoering van een watertoets wettelijk verplicht. Het doel van de watertoets is om waterbelangen vroegtijdig en evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Met het oog op de watertoets is een waterparagraaf opgesteld, waarin de voor dit plan relevante waterhuishoudkundige aspecten zijn beschreven. Deze waterparagraaf is hieronder opgenomen.

5.2 Relevant Beleid

De afweging van de diverse waterbelangen is geborgd in diverse plannen, wetten en beleidsdocumenten. De belangrijkste plannen en wetten op Europees- Rijks- en Provinciaal niveau zijn:

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)
  • Nationaal:
  • Nationaal Waterprogramma (NWP)
  • Waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet.
  • Provinciaal:
  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Gelet op de aard van het bestemmingsplan wordt niet uitputtend ingegaan op deze beleidsdocumenten. Omdat het plan is afgestemd met de provincie kan worden verondersteld dat er geen Europese, nationale of provinciale belangen in het geding zijn.

Waterschap

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. Eventuele opmerkingen van de waterbeheerder worden meegenomen in de totstandkoming van de definitieve versie.

Waterschapsbeleid

Waterschap Scheldestromen is verantwoordelijk voor het beheer van het binnendijkse oppervlaktewater in Zeeland. Doel van het waterbeheer is het bereiken en in stand houden van een goede toestand van dit oppervlaktewater, zowel wat de waterkwaliteit betreft als de waterkwantiteit. Voor het plangebied van dit bestemmingsplan is het plan van het voormalige waterschap Zeeuwse Eilanden van toepassing. Het gaat hierbij om 'integraal waterbeheer': waterzuiveringsbeheer en watersysteembeheer.

Het waterschap streeft met het beleid, beheer en onderhoud naar een optimale status en aanwezigheid van oppervlaktewater en grondwater, dat van geschikte kwaliteit is voor mens en omgeving. Dit wordt bereikt met veilige en duurzame systemen voor wateraanvoer, -afvoer en -berging. Het waterschap draagt zorg voor een veilig en goed bewoonbaar gebied met gezonde en duurzame watersystemen. Recreatief medegebruik en 'beleving' van het water hebben daarbij ook de aandacht.

Gemeente

In het Waterplan Tholen 2010-2012 heeft de gemeente Tholen in samenwerking met Waterschap Scheldestromen in beeld gebracht welke keuzes zijn gemaakt op het gebied van water en wat er wordt gedaan om ook in de toekomst te kunnen rekenen op een duurzaam, veilig en gezond watersysteem. De gemeente streeft drie doelen na:

  • het realiseren van een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
  • een goede afstemming tussen oppervlaktewater, grondwater en de (afval)waterketen;
  • een effectieve organisatie van het waterbeheer binnen de gemeente en in afstemming met de waterpartners.

5.3 Watertoets

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het uitvoeren van een watertoets betrekt de waterbeheerders actief bij ruimtelijke besluitvormingsprocessen en geeft water een duidelijke plek binnen de ruimtelijke ordening. Het beheer van het watersysteem is in handen van het Waterschap Scheldestromen. In onderstaande tabel wordt aangegeven, welke invloed de voorgenomen ontwikkeling heeft op de diverse wateraspecten.

Thema en water(beheer)doelstelling Uitwerking
Waterveiligheid
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.
Met de realisatie van voldoende water en een voldoende peilhoogte komt het veiligheidsniveau niet in het geding
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater)
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Waterberging voldoet aan de capaciteit om 75 liter per m2 verhard oppervlak te kunnen bergen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.
In het landschappelijk ontwerp voor Molenvliet wordt voldoende ruimte gereserveerd voor bermen, eventuele greppels of wadi's en oppervlaktewater. Tevens worden de door het waterschap aangegeven peilhoogtes aangehouden.
Grondwaterkwantiteit en verdroging Tegengaan/verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering.
Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van infiltratiemogelijkheden.
In het andschappelijk ontwerp voor Molenvliet worden maatregelen genomen om water binnen het peilgebied vast te houden om mogelijke verdroging of tekorten tegen te gaan.
Hemel- en afvalwater
(inclusief water op straat / overlast) Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.
Nadat er een inrichtingsplan voor de openbare ruimte is opgesteld, volgt de civieltechnische uitwerking. De daarbij geldende normen en regels worden uiteraard toegepast.
Volksgezondheid (water gerelateerd)
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.
In het ontwerp van de openbare ruimte wordt rekening gehouden met aspecten van volksgezondheid
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken
Het plangebied wordt geschikt gemaakt voor een gebruik als woningbouwlocatie. Er is geen specifieke kwetsbaarheid voor (extra) maaivelddaling.
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud/realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren.
In het ontwerp van de openbare ruimte wordt rekening gehouden met aspecten van oppervlaktewaterkwaliteit
Grondwaterkwaliteit
Behoud/realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden
In het ontwerp van de openbare ruimte wordt rekening gehouden met aspecten van grondwaterkwaliteit
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur
Er is momenteel geen sprake van natuur. Met het ontwerp wordt de kwaliteit van natte natuur vergroot
Onderhoud oppervlaktewater: Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. In het ontwerp van de openbare ruimte wordt rekening gehouden met aspecten van onderhoud
Andere belangen waterbeheerder(s)
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren.
De relatie tussen de gemeente en het waterschap is voortdurend onderwerp en gezamenlijk wordt gesproken over de duurzame kwaliteit van het watersysteem in Molenvliet
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en de, in de omgeving van het plangebied liggende, wegen behoren niet tot het beheersgebied van Rijkswaterstaat, - 36 - onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap.
De in de omgeving van het plangebied liggende wegen behoren niet tot het beheersgebied van Rijkswaterstaat of provincie. De aan de noordzijde van het plangebied lopende Eeweg is in eigendom van het waterschap.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van water. Het aspect water staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg. De vaststelling van het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem in het plangebied.

5.4 Planbeschrijving En Conclusie

In Tholen is goed waterbeheer erg belangrijk. Volgens klimaatexperts komen extreme weersomstandigheden in de toekomst vaker voor. De trends (vernatting en verdroging) in evenwicht brengen is dus een belangrijke opgave. Vanwege de kwetsbaarheid wil de gemeente zorgen dat Tholen beschikt over een watersysteem dat past bij de ruimtelijke ontwikkelingen en voldoende veerkracht heeft om de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. Dat varieert van maatregelen om water langer vast te houden, overtollig water tijdelijk te bergen tot het bufferen van water.

Ambitie: robuust en multifunctioneel water

Molenvliet draagt bij aan een robuust watersysteem. Dat kan door de bestaande watergangen zoals de Bent te verruimen of ecologisch te verbeteren en door nieuwe watergangen aan te leggen. De ambitie is om voldoende areaal aan oppervlaktewater te realiseren om voor voldoende opvang van regenwater te zorgen en ook om voldoende regenwater te bufferen wanneer zich periodes van droogte voordoen. Molenvliet wordt een waterneutrale wijk. Dat wil zeggen dat het zichtbaar voorziet in zijn eigen waterberging.

  • Aanleggen van een robuust watersysteem dat in staat is om ruimschoots water vast te houden;
  • Beperken van wateroverlast in het plangebied en de directe omgeving;
  • Water opvangen (bijvoorbeeld door bufferen);
  • Afgevoerd water vasthouden;
  • Scheiden van schoon (hemel-) water en vervuild water;
  • Waar mogelijk oppervlakkig afvoeren;
  • Water inzetten als speelaanleidingen, bijvoorbeeld d.m.v. opgepompt grondwater.
  • Verminderen van hittestress.

Peilbesluit

Gebied ligt ten westen van de Molenvlietsedijk die ook een peilscheiding is. Het plangebied watert af via stuw Postweg ZP/WP -2.10/-2.10. Het noordelijk deel van het plangebied tegen de Nieuwe Postweg aan watert af via gemaal Eendracht ZP/WP -2.10/-2.35. De waterscheiding in de Molenvlietsedijk is een schuif op -1.86 in de duiker rond 1000. Bij het verhogen van het peil in het plangebied d.m.v. verhogen bestaande stuw Postweg dan wel een nieuwe stuw t.h.v. de Dilt moet hier rekening mee worden gehouden ofwel aangepast. Het streefpeil voor het plangebied wordt -1.80, dus de schuif moet 6 cm hoger kunnen komen. Aangezien het een schuifstuw betreft is dit uitvoerbaar en wordt geen knelpunt verwacht.

  1. Molenvliet maakt deel uit van peilvak GJP 124: zp en wp NAP – 2,1;
  2. Waterdiepte verkleinen tot circa 1,20 meter drooglegging is voor de gemeente bespreekbaar. Daartoe moet wel een overleg met het Waterschap worden gearrangeerd;
  3. Waterpeil verhogen tot maximaal – 1.40 NAP. Verhogen van het waterpeil kan bijvoorbeeld met windmolentjes (voorbeeld Zevenbergen);
  4. Het waterpeil van de Bent kan mogelijk ook nog met 0,20 tot 0,30 meter worden verhoogd.

verplicht

Wateropgave

  1. Minimaal 75 mm/m² bergen in oppervlaktewatersysteem tussen zomerpeil en peil bij T=100;
  2. In de notitie Waterbergingsopgave Bestemmingsplan 'Masterplan Noord' (4-6-2018) is aangegeven dat er geen verbinding kan komen tussen GJP 123 en GJP 124 (waar ihk BP Stadszicht destijds extra water is gerealiseerd). Het is onduidelijk of dit nog steeds van toepassing is, en hierover wordt t.z.t. in overleg getreden met het waterschap.
  3. Het vastgestelde zomerpeil in peilvak GJP124 is -2.1 m NAP. Het waterpeil bij T=100 is -1.45 m NAP;
  4. MP Noord: binnen peilvak GJP124 is 3.100 m3 waterberging beschikbaar. Dat is ruim meer dan de 1.154 m3 die nodig is om de ontwikkeling van Masterplan Noord mogelijk te maken. Uitgaande van de huidige waterpeilen resteert er nog 1946 m3. Bij een eventuele peilverhoging zal dit volume afnemen.
  5. Berekening compensatie verhard oppervlak: 150.000 m² x 0,075 = 11.250 m3 aan waterberging.

Hemelwater, grondwater en vuilwater

  1. Hemelwater wordt in principe bovengronds afgevoerd. Dit stelt eisen aan de hoogteligging van het terrein en de afstand tot open water. De lengte van de afvoerroute tot het open water is bij voorkeur niet groter dan 60 meter om de hoogteverschillen te beperken;
  2. Doorstroming als gevolg van windwerking tezamen met voldoende waterdiepte (op bepaalde plaatsen minimaal 1 meter in verband met overleving vissen) en de aanwezigheid van riet en waterplanten zorgen ervoor dat de waterkwaliteit goed blijft. Zorg ervoor dat het riet niet gaat woekeren;
  3. Grondwater: hoe minder verharding, hoe beter. Open grond biedt de mogelijkheid tot infiltratie van zoet water, wat gunstig is voor de begroeiing. Bovendien kan open grond een (geringe) hoeveelheid neerslag vasthouden, waardoor piekafvoeren iets minder worden;
  4. De ontwateringsdiepte van panden is minimaal 1,00 meter beneden het vloerpeil van nieuwe panden. Dit houdt in dat de drooglegging (verschil maaiveld- waterpeil) ook minimaal 1,00 meter moet zijn. De ontwateringsdiepte voor openbaar groen is minimaal 0,50 meter;
  5. Eigendom: alle afvoerleidingen die het algemeen belang dienen, zijn - en liggen - in gemeentelijk eigendom;
  6. Voor hemelwaterleidingen en vuilwaterleidingen geldt gerekend vanaf de as van de buis dat er binnen een afstand van '0,5 x breedte leiding + 0,5 x diepte leiding' geen obstakels aanwezig mogen zijn. Er geldt een minimumafstand van 2 meter. Voorbeeld: bij een leiding van 0,5 meter met een b.o.b. op 1,5 meter diepte geldt: 0,25 meter + 0,75 meter = 1,00 meter. Dit is minder dan 2 meter en dus geldt als minimumafstand: 2 meter. Voor drainage geldt de minimale afstand van 2 meter niet;
  7. 0,25/0,30 m bouwpeil boven weghoogte;
  8. Drainage peilgestuurd;
  9. Oppervlakkig afvoeren: voor de toetsing wordt gebruik gemaakt van Tholense Bui (een bui die in 2012 is gevallen, waarbij 49 mm in 45 minuten viel);

Waterlopen, Ontwerp en Onderhoud

Bestaande waterlopen

Aanwezige waterlopen hebben een functie voor waterafvoer (evt. aanvoer) en waterberging. Het wijzigen of dempen van deze waterlopen is niet toegestaan zonder dat hiervoor een vergunning wordt aangevraagd bij het waterschap. In de eerste planvorming dient er van uit te worden gegaan, dat de hoeveelheid waterberging minimaal gelijk blijft en dat de afwatering van 'achterliggende' percelen gewaarborgd blijft.

Aanleg nieuwe waterlopen

In Tholen wordt voor het inrichten van de waterlopen en de daarbij behorende oeverzones gebruik gemaakt van een aantal basistypen. De keuze voor een basistype is afhankelijk van de breedte van de waterloop. Op basis van een integrale afweging kan er worden afgeweken, bijvoorbeeld in het geval van ruimtegebrek.

De voorkeursvolgorde volgens het beleid van het waterschap ten aanzien van oevers:

  • Het realiseren van natuurvriendelijke oevers;
  • Flauw hellende oevers;
  • Taludvolgende bekleding;
  • Duurzame beschoeiing.

De uiteindelijke keuze voor oeverbescherming is afhankelijk van de beschikbare ruimte en de wens tot kind- en/of natuurvriendelijke inrichting van de oevers. Wanneer taluds in stedelijk gebied aan particulieren worden verkocht, is het op basis van de watervergunning verplicht om duurzame beschoeiing te plaatsen.

  • Voor het talud is het uitgangspunt 1:3, maar als het nodig is in verband met te groot verschil drooglegging is 1:2 ook bespreekbaar;
  • Bij de Bent juist een flauwer talud (of maaiveld af laten lopen);
  • Onderhoudsstrook watergang > 8 meter: 7 meter (bovenkant insteek);
  • Onderhoudsstrook watergang < 8 meter: 5 meter (bovenkant insteek);
  • Er zijn geen standaard profielen voor wadi's en oppervlakkig afvoeren.

In Molenvliet is sprake van subtiele hoogteverschillen in het maaiveld. Bij de realisatie van woningbouw wordt het gehele gebied opnieuw ingericht. Daarbij wordt een optimale waterhuishouding tot stand gebracht. De gemeente streeft naar een integrale duurzame gebiedsinrichting. De historisch-geografische aspecten en landschappelijke eigenschappen worden benut voor de toekomstige inrichting. Zo is in paragraaf 4.1.3 van dit bestemmingsplan aangegeven, dat er in Molenvliet sprake is van hogere en lagere deelgebieden. Dit leidt in het gebied tot verschillende maaiveld- en waterpeilen.

Door de maaiveld- en waterpeilen beter op elkaar af te stemmen wordt voorkomen dat er (met een talud 1:3) overdreven brede taluds langs de watergangen ontstaan.

Uitgeven taluds

  • Vanuit beheer en onderhoud is het niet toegestaan om taluds uit te geven of in gebruik te nemen, tenzij daar zwaarwegende argumenten voor zijn (het 'nee, tenzij' principe); De onderhoudstroken zullen in eigendom (gemeente of waterschap) blijven. Het is onwenselijk om door privétuinen onderhoud te moeten plegen. In de planuitwerking zal hieraan voldaan worden;
  • Wanneer het talud niet wordt mee verkocht, moet ook een onderhoudsstrook van 7 meter in eigendom van de overheid (gemeente of waterschap) blijven. Bij smalle waterlopen met een breedte tot 8 meter mag dit 5 meter zijn;
  • Indien taluds en de onderhoudsstroken toch worden uitgegeven:
    1. de perceelsgrens komt te liggen op de waterlijn
    2. aanvragen watervergunning
    3. duurzame beschoeiing verplicht
    4. t.a.v. beeldkwaliteit talud, eigendom, beheer en onderhoud van de beschoeiing worden bepalingen opgenomen in de verkoopovereenkomst

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan het College van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan.

6.1.1 Inspraak, vooroverleg, ambtelijke wijzigingen

Het bestemmingsplan wordt op grond van de gemeentelijke inspraakverordening voor eenieder ter inzage gelegd. Ook wordt het bestemmingsplan, in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening, aan de vooroverlegpartners aangeboden.

6.1.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 22 juli 2022 tot en met 1 september 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen.

Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan schriftelijk of mondeling een zienswijze in te dienen. Gedurende de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn er twaalf(12) zienswijzen ontvangen en twee reacties van de wettelijke overlegpartners. De reacties zijn schriftelijk ingediend. In de nota zijn deze zienswijzen naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan samengevat en beantwoord. Deze nota is bijgevoegd als Bijlage 21. In de Nota is tevens aangegeven op welke onderdelen het vooroverleg of reacties aanleiding hebben gegeven tot aanpassingen van dit bestemmingsplan.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeente verplicht bij een procedure waarin bouwplannen zijn opgenomen als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.12 Besluit ruimtelijke ordening, een exploitatieplan vast te stellen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins verzekerd is, bijvoorbeeld doordat een anterieure overeenkomst is gesloten met de initiatiefnemer.

In artikel 3.1.6 sub i van het Besluit ruimtelijke ordening is vastgesteld dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met het bouwplan moet (economisch) uitvoerbaar zijn en kunnen worden gerealiseerd.

6.2.1 Beoordeling

Voor Molenvliet is geen exploitatieplan noodzakelijk, omdat het verhaal van kosten van de grondexploitatie is verzekerd door een samenwerkingsovereenkomst waarin de gemeente participeert. De gronden zijn in eigendom van de gemeente en de fasering en uitwerking vereist geen nadere eisen en/of regels.

De uitvoering van het bouw- en woonrijp maken zal door of namens de gemeente geschieden. De gewenste woningbouw zal plaatsvinden door diverse partijen en door particulieren, middels het bebouwen van uit te geven "vrije sector" kavels. Tevens zal door of namens de gemeente een deel woningbouw plaatsvinden.

Het plan Molenvliet is economisch haalbaar. Dit blijkt uit grondexploitatieberekeningen. In deze opzet zijn kosten meegenomen van o.a. verwerving, bouwrijp maken, woonrijp maken, planontwikkelingskosten, rente en bijdragen ruimtelijke ontwikkelingen en bovenwijkse voorzieningen. Daarnaast zijn de opbrengsten geraamd voor de verschillende typologieën woningen.

In de laatst geactualiseerde grondexploitatie Molenvliet is voorzien in de raming van zowel de gerelateerde uitgaven als inkomsten. De berekening gaf een positief resultaat te zien. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van het plan bevestigd.

6.2.2 Conclusie

De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.

6.3 Handhaving

De doelstellingen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan kunnen slechts worden verwezenlijkt, indien de regels van het bestemmingplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en er vervolgens voor zorg te dragen dat anderen deze regels naleven. Hiertoe zullen regelmatig controles uitgevoerd moeten worden. In het plan is aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de regels. Bepalingen waarvan op voorhand bekend is dat de controle op de naleving een probleem vormt zijn vermeden. Tevens zijn vage formuleringen geweerd ter voorkoming van verschillende interpretaties. Duidelijke en inzichtelijke formulieren geven zowel de ambtenaren belast met handhaving als de burgers houvast. Wanneer het gebruik van een multi-interpretabel begrip niet kan worden voorkomen, is in de begripsomschrijving duidelijk gemaakt welke interpretatie of definitie in dit bestemmingsplan gehanteerd wordt.

Hoofdstuk 7 Planopzet

Gemeenten moeten ervoor zorgen dat de regels in het bestemmingsplan leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het zorgen voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is een taak die primair bij de gemeente ligt. Deze beleidsvrije taak is een vervolg op het criterium van een goede ruimtelijke ordening uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro), maar dan in de bredere strekking van de fysieke leefomgeving. Een evenwichtige toedeling van functies aan activiteiten houdt in dat alle regels in het bestemmingsplan samen moeten leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Op welke manier de functies zijn toebedeeld in Molenvliet is toegelicht in dit hoofdstuk.

De gemeente hoeft niet alle regels die bijdragen aan het bereiken van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het bestemmingsplan op te nemen. Regels van het Rijk, de provincies en de waterschappen dragen ook bij aan een evenwichtige regulering van activiteiten. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan moet de gemeente hier rekening mee houden. Het is niet nodig - en soms ook niet mogelijk - om regels te stellen in het bestemmingsplan die ergens anders al zijn gesteld. Al die regels samen dragen bij aan het tot stand te brengen evenwicht.

Zoals aangegeven is het bestemmingsplan kaderstellend en onderdeel van beleidsdoorwerking. Om doelen en ambities voor de fysieke leefomgeving te bereiken dienen deze vastgelegd te worden in het bestemmingsplan. De regels in het bestemmingsplan zijn bindend voor de burgers, bedrijven, initiatiefnemers en de gemeente. Alvorens de regels opgesteld kunnen worden dienen de ambities en kaders bepaald te worden.

7.1 De Planologische Opgave

Het is van belang dat de ambities en randvoorwaarden van de ontwikkeling op een adequate manier in het bestemmingsplan worden geregeld. Deze ambities komen voort uit de verschillende beleidsvoornemens van overheden en instanties. Daarvan is verslag gedaan in hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan. De beleidsvoornemens hebben een ruimtelijke vertaling gekregen in het stedenbouwkundig plan, dat op hoofdlijnen is toegelicht in hoofdstuk 2. De toetsing van het stedenbouwkundig plan aan de relevante omgevingsaspecten heeft plaatsgevonden in hoofdstukken 4 en 5.

Voor het bestemmingsplan is het vervolgens de uitdaging om deze diversiteit aan onderwerpen op een heldere manier te vertalen in regels die handhaafbaar zijn en rechtszekerheid bieden. Essentiële onderdelen van het stedenbouwkundig kader (zoals het landschappelijk raamwerk) verkrijgen een gedetailleerde bestemming. Dit houdt onder meer in dat de ruimte waar wegen, groen of water moeten komen, ook als zodanig worden bestemd. Hiermee is dus specifiek het raamwerk vastgelegd met de daarbij behorende uitgangspunten en eisen omtrent maatvoering, gebruik en functies.

Het overig gedeelte van het plangebied is bestemd als woongebied (Artikel 8), Tuin (Artikel 4) of wonen, waar het gaat om een uitbreiding van een bestaand woonperceel (Artikel 7). Om de beoogde kwaliteit van de woningbouwontwikkeling in Molenvliet te borgen, hanteert de gemeente een beeldkwaliteitsplan. Deze wordt toegepast bij de welstandelijke beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning. Dit plan maakt als Bijlage 3 onderdeel uit van de regels van dit bestemmingsplan.

7.2 Juridische Planopzet

Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding), regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Het bestemmingsplan is opgesteld conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) versie 2012. Hierdoor is het plan geschikt voor interactieve uitwisseling via het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) 2012. De toelichting heeft in beginsel geen rechtskracht. Niettemin vormt zij een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Daarbij is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Regels

In de regels worden aspecten als toegestane woningtypen, aantallen, bouwhoogten (gedetailleerd) en overige bouw- en gebruiksregels vastgelegd. Het bestemmingsplan biedt zoveel mogelijk directe rechten met eenvoudige en duidelijke regels, die rechtszekerheid bieden. Dit komt overeen met de wens voor flexibiliteit in het bestemmingsplan, maar wel met de gewenste zekerheid van kwaliteit.

Bestemmingsvlakken

In dit plan wordt gebruikgemaakt van bestemmingsvlakken. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is.

Aanduidingen

Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in enkele verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen. Daarnaast zijn een aantal gebiedsaanduidingen opgenomen.

Bestemmingsregelingen

De regels bestaan uit de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;

Hoofdstuk 3 Algemene regels;

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

verplicht

Afbeelding: Verbeelding van het bestemmingsplan

7.3 Toelichting Op De Regels

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

7.3.1 Inleidende regels

In de inleidende regels staan de algemene bepalingen die nodig zijn om de overige regels goed te kunnen hanteren. De begripsbepalingen (art. 1) bevatten uitleg van de in het plan gebruikte begrippen die niet tot de algemeen bekend veronderstelde begrippen gerekend worden. De wijze van meten (art. 2) bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van hoogtes, oppervlaktes etc.

7.3.2 Bestemmingsregels

De bestemmingen beginnen telkens met een bestemmingsomschrijving, waarin in algemene bewoordingen wordt aangegeven waarvoor de gronden, waaraan de desbetreffende bestemming is toegekend, mogen worden gebruikt. Deze doeleindenomschrijving wordt gevolgd door een bepaling waarin staat aangegeven onder welke voorwaarden bebouwing van deze gronden is toegestaan (bouwregels). Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden. Dit bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

Enkelbestemmingen Dubbelbestemmingen

Artikel 3 GroenArtikel 9 Waarde - Archeologie - 2

Artikel 4 Tuin

Artikel 5 Verkeer

Artikel 6 Water

Artikel 7 Wonen

Artikel 8 Woongebied

Onderstaand wordt per bestemming een toelichting gegeven.

Artikel 3 Groen

Deze bestemming heeft betrekking op de binnen het plangebied aan te leggen en reeds aanwezige groenvoorzieningen. De betreffende gronden zijn hierbij bestemd voor groen en maakt onder andere ook fiets- en voetpaden en ontsluitingen mogelijk. De in deze bestemming opgenomen bouwmogelijkheden zijn beperkt; enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden toegestaan. De maximale maten staan in de bouwregels. Binnen deze bestemming is het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden verboden zonder een vergunning van burgemeester en wethouders.

Artikel 4 Tuin

De gronden zijn bestemd voor tuin, met bijbehorende groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Artikel 5 Verkeer

De wegen met een erf- ontsluitingsfunctie zijn bestemd als "Verkeer". Binnen deze bestemming zijn naast wegen en busstroken, onder andere, parkeervoorzieningen, fietspaden en voetpaden mogelijk, evenals voorzieningen van openbaar nut. De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 6 Water

De gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede voor openbare, nuts- en verkeers- en speelvoorzieningen.

Artikel 7 Wonen

Deze bestemming is van toepassing op gronden die in de bestaande situatie in gebruik zijn en/of worden toegevoegd aan percelen van particulier burgerwoningen en solitair gelegen recreatiewoningen. De bestemming Wonen is toegekend aan de woning (met aan- en uitbouwen), erven met bijgebouwen en (voor)tuinen. Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan tenzij anders aangeduid op de verbeelding.

Artikel 8 Woongebied

Deze bestemming is van toepassing op gronden die voor woningbouw worden uitgegeven. De gronden zijn dan ook bestemd voor de woonfunctie. Ook bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, wegen, paden, verblijfsgebieden, groenvoorzieningen en water zijn toegestaan. Ook binnen een woongebied voorkomende functies, zoals nutsvoorzieningen, kleinschalige speelvoorzieningen, ontmoetingsplaatsen, geluidwerende voorzieningen, parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, water-infiltratie en watertransportvoorzieningen mogen worden opgericht.

Artikel 9 Waarde - Archeologie - 2

Een gedeelte van het plangebied is voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Uitgangspunt voor deze bestemming is, dat potentiële aanwezige archeologische waarden beschermd dienen te worden. Bij verstoringen van de bodem dient een archeologisch rapport te worden opgesteld alvorens met de verstorende activiteit begonnen kan worden. Dit geldt zowel voor bouwwerkzaamheden als voor overige werkzaamheden; in beide gevallen dient de verstorende activiteit een terreinoppervlak van ten minste 250 m² te beslaan en dieper te reiken 0,7 meter beneden maaiveld. Aan een te verlenen vergunning kunnen voorwaarden verbonden worden.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat vijf algemene regels.

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 11 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat enkele bepalingen omtrent beperkte overschrijding van de bouwgrenzen. Daarnaast is een regeling opgenomen voor bestaande maten die afwijken van de voorgeschreven maten in deze regels. Het artikel betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, - onbedoeld - geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht komen te vallen.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is expliciet bepaald, dat het doen van (proef)boringen, waaronder naar schaliegas, niet is toegestaan in verband met te verwachten negatieve effecten. Daarnaast wordt het gebruik van gronden en/of gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen als strijdig gebruik aangemerkt.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de maximum toegestane maten. De criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels zijn hierin eveneens opgenomen.

Artikel 14 Overige regels

In dit artikel is bepaald, dat de wettelijke regelingen waarnaar in de planregels wordt verwezen, de regelingen betreffen zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan. Daarnaast dient voldaan te worden aan de geldende parkeernormen.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

De overgangsbepaling in heeft onder andere tot doel de rechtszekerheid te verzekeren van bouwwerken, die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan gebouwd zijn of op grond van een reeds verleende of een nog te moeten afgeven omgevingsvergunning, gebouwd mogen worden en afwijken van de bebouwingsregels. Het afwijkende gebruik mag worden voortgezet of worden gewijzigd in een andere, zolang de afwijking van het bestemmingsplan maar niet vergroot wordt.

In Artikel 15 is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste in Artikel 16 is de slotbepaling opgenomen, welke zowel de titel van het plan als de regels bevat.

Bijlage 1 Ladderonderbouwing

bijlage 1 Ladderonderbouwing

Bijlage 2 Rapport Archeologie Onderzoek (Proefsleuven)

bijlage 2 Rapport Archeologie onderzoek (proefsleuven)

Bijlage 3 Advies Oosterschelderegio Archeologisch Samenwerkingsverband

bijlage 3 Advies Oosterschelderegio Archeologisch Samenwerkingsverband

Bijlage 4 Bedrijven En Milieuzonering Onderzoek

bijlage 4 Bedrijven en milieuzonering onderzoek

Bijlage 5 Rapport Verkennend En Nader Bodemonderzoek

bijlage 5 Rapport Verkennend en nader bodemonderzoek

Bijlage 6 Rapport Verkennend Bodemonderzoek

bijlage 6 Rapport Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 7 Nota Klimaatadaptatie

bijlage 7 Nota Klimaatadaptatie

Bijlage 8 Onderzoek Externe Veiligheid

bijlage 8 Onderzoek externe veiligheid

Bijlage 9 Qra Dsv Solutions

bijlage 9 QRA DSV Solutions

Bijlage 10 Rapport Quickscan Wet Natuurbescherming

bijlage 10 Rapport quickscan Wet natuurbescherming

Bijlage 11 Rapport Onderzoek Kerkuil

bijlage 11 Rapport onderzoek kerkuil

Bijlage 12 Besluit Ontheffingsaavraag Wet Natuurbescherming

bijlage 12 Besluit ontheffingsaavraag Wet Natuurbescherming

Bijlage 13 Rapport Onderzoek Rugstreeppadden

bijlage 13 Rapport onderzoek rugstreeppadden

Bijlage 14 Rapport Onderzoek Stikstofdepositie

bijlage 14 Rapport onderzoek stikstofdepositie

Bijlage 15 Onderzoek Wegverkeerslawaai

bijlage 15 Onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 16 Rapport Onderzoek Luchtkwaliteit

bijlage 16 Rapport onderzoek luchtkwaliteit

Bijlage 17 Rapport Historisch Vooronderzoek- Niet Gesprongen Explosieven

bijlage 17 Rapport Historisch Vooronderzoek- Niet Gesprongen Explosieven

Bijlage 18 Notitie Verkeersonderbouwing

bijlage 18 Notitie verkeersonderbouwing

Bijlage 19 Rapport Extra Aansluiting N286

bijlage 19 Rapport extra aansluiting N286

Bijlage 20 Nota Van Inspraak En Vooroverleg

bijlage 20 Nota van inspraak en vooroverleg

Bijlage 21 Nota Beantwoording Van Zienswijzen

bijlage 21 Nota beantwoording van zienswijzen

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Molenvliet van de gemeente Tholen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0716.bpMolenvlietTHO-VG01 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een gebouw dat aangebouwd is aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw én dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is en een uitbouw een uitbreiding is van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw;

1.6 aan-huis-verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.8 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie

1.9 archeologisch deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek, in het bezit van een KNA certificering.

1.10 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling.

1.11 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bebouwingspercentage

het gedeelte van de oppervlakte van een bouwperceel voor zover gelegen binnen het bouwvlak, dat met bouwwerken mag worden bebouwd, uitgedrukt in procenten, met dien verstande dat bij de berekening van het bebouwingspercentage bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de bebouwde oppervlakte niet meer bedraagt dan 1m2, buiten beschouwing blijven;

1.14 bedrijf

Een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.15 beleidsnota huisvesting internationale werknemers

De Beleidsnota huisvesting internationale werknemers van de gemeente Tholen zoals vastgesteld op 18 juni 2020, of, indien gewijzigd, dit gewijzigd beleid.

1.16 beperkt kwetsbaar object

de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.17 besluit externe veiligheid inrichtingen

Besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor de externe veiligheid van inrichtingen, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.18 bestaand

  • bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
  • bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. Als bestaand bouwwerk wordt ook aangemerkt een bouwwerk dat na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning, waarbij de bouwaanvraag voor dat tijdstip is ingediend. Onder bestaande bouwwerken worden niet verstaan bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;

1.19 bestaande afstands-, inhouds-, en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

1.20 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.21 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.23 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.24 bijzonder kwetsbare objecten

objecten, zoals verzorgingstehuizen, ziekenhuizen, kinderdagverblijven, gesloten afdelingen van zorginstellingen en gevangenissen, die dienen tot (langdurig) verblijf en/of huisvesting van personen met een verminderde zelfredzaamheid als gevolg van een (geestelijke of lichamelijke) beperking of (een zeer lage of hoge) leeftijd, of daartoe gehinderd worden door een inbewaringstelling of penitentiaire maatregel;

1.25 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.26 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.27 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.

1.28 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.29 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.30 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.31 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.32 bouwwerk, geen gebouw zijnde

een bouwwerk, niet zijnde een gebouw.

1.33 bouwwijze

bebouwingstype van hoofdgebouwen (met name woningen), onder te verdelen in vrijstaand, twee-aaneen en aaneengebouwd, waarbij:

  1. onder vrijstaand wordt verstaan een hoofdgebouw, niet begrensd door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;
  2. onder twee-aaneen wordt verstaan een hoofdgebouw, aan één zijde begrensd door de scheidsmuur van een ander hoofdgebouw;
  3. onder aaneengebouwd wordt verstaan een rij hoofdgebouwen, aan twee zijden begrensd door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen, met uitzondering van de hoofdgebouwen die de rij beëindigen;
  4. onder gestapeld wordt verstaan een gebouw dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat, en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
  5. onder geschakeld wordt verstaan, een woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijgebouw verbonden is aan een ander hoofdgebouw en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd;

1.34 dakhelling

de hoek van de druiplijn, de bovenkant van de goot, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel met het hellend dakvlak;

1.35 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.36 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarbij een supermarkt niet is toegestaan;

1.37 duurzaam gemeenschappelijke huishouding

Een vaste groep van personen tussen wie een band bestaat die het enkel gezamenlijk bewonen van bepaalde woonruimte te boven gaat en die de bedoeling heeft om bestendig voor onbepaalde tijd een huishouden te vormen. Er is sprake van een economisch-consumptieve eenheid en bloedverwantschap, huwelijksbinding of een daaraan in intensiteit en continuïteit gelijk te stellen mate van binding tussen de bewoners.

1.38 evenement

een gebeurtenis, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.

1.39 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.40 gemengd

activiteiten op het gebied van cultuur en ontspanning (zoals atelier, creativiteitscentrum), detailhandel (niet zijnde een supermarkt), dienstverlening, kantoor, maatschappelijke voorziening (zoals gezondheidszorg, jeugdopvang, praktijkruimte, verenigingsleven (niet zijnde drugsopvang), religie, naschoolse opvang, onderwijs), wonen daaronder begrepen de uitoefening van aan-huis-gebonden-beroepen, logies met ontbijt en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;

1.41 gestapelde woningen

boven elkaar of nagenoeg boven elkaar gebouwde woningen;

1.42 gevel

bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

1.43 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.44 hotel

een horecabedrijf, dat in hoofdzaak gericht is op het verstrekken van nachtverblijf (boeking per nacht) inclusief service als schoonmaken, beddengoed en waar maaltijden, kleine etenswaren en dranken kunnen worden verstrekt aan gasten en passanten.

1.45 huishouden

Een alleenstaande of twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding (willen) voeren.

1.46 kamerverhuurbedrijf

het geheel van onzelfstandige woonruimten die bedrijfsmatig wordt verhuurd aan derden. Hiervan is sprake als een substantieel inkomen wordt verworven met de bedrijfsmatige activiteit en minimaal 60% van de oppervlakte van het hoofdgebouw(en) wordt benut ten behoeve van kamerverhuur;

1.47 kangoeroewoning

een woonvorm waarbij zorgbehoevenden, met behoud van hun zelfstandigheid, deel kunnen uitmaken van het huishouden van een mantelzorger. De woning bestaat uit een woning en een afhankelijke woonruimte, de hoofdwoning en buidel, die boven of naast elkaar zijn gesitueerd en die intern met elkaar verbonden zijn;

1.48 kantoor

een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie;

1.49 kap

een dak of een gedeelte daarvan, dat bestaat uit hellende dakvlakken;

1.50 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.51 kwetsbaar object

de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.52 logies

Het bieden van overnachtingen in bijvoorbeeld een pension of hotel.

1.53 logies met ontbijt

Een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, recreatieve voorziening voor kortdurend verblijf, voor uitsluitend logies en ontbijt en niet voor permanente bewoning.

1.54 niet-woonfunctie

een functie, gericht op gebruik van de gronden en/of opstallen voor andere doeleinden dan woondoeleinden;

1.55 nieuw

eerst aanwezig na de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.56 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.57 omgevingsvergunning

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.58 ondergeschikte bouwdelen

plinten, pilasters, kozijnen, risalieten, gevelversieringen, standleidingen voor hemelwater, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, gevel of kroonlijsten, overstekende daken, liftschachten, goten, luifels, balkons, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, koekoeken en hijsinrichtingen, zomede erkers en aan- of uitgebouwde entrees;

1.59 ondergronds

onder het niveau van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.60 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.61 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.

1.62 peil

  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.63 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

1.64 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.65 recreatiewoning (vakantiewoning)

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend recreatief door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt; onder recreatief verblijf wordt niet verstaan het verblijf noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden of arbeid.

1.66 SBI-code

de code volgens de Standaard Bedrijfsindeling 2008 die door overheid en bedrijfsleven wordt gebruikt om in statistieken bedrijven naar hun belangrijkste activiteit in te delen.

1.67 seksinrichting

het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.68 short stay

tijdelijke huisvesting voor een periode van een paar dagen tot een paar maanden (minder dan een jaar)

1.69 staat van bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

de Staat van bedrijfsactiviteiten-functiemenging die van deze regels deel uitmaakt.

1.70 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.71 voorgevellijn

de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

1.72 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan

1.73 Wet geluidhinder

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder zoals deze luidt ten tijde van de terinzagelegging van dit plan;

1.74 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.75 wonen

Het gehuisvest zijn in een woning, conform het begrip "woning".

1.76 woning

Een complex van ruimten, bestemd voor de huisvesting van één huishouden.

1.77 zelfstandig bewonen

zelfstandig gebruik van een ruimte of gebouw als woning voor een afzonderlijk huishouden;

1.78 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

1.79 zorgwoningen

een gebouw dat bestaat uit meerdere wooneenheden, al dan niet zelfstandig, waarbij gemeenschappelijke voorzieningen, zorgvoorzieningen en verpleegvoorzieningen zijn toegestaan.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een (schotel)antenne-installatie:

  1. ingeval van een vrijstaande installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de installatie;
  2. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde installatie: tussen de voet van de installatie en het hoogste punt van de installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk:

  1. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  2. bij meerdere/ verschillende (hellende) dakvlakken met verschillende goot- en/of boei-boordhoogten wordt de goot- en/of boeiboordhoogte gemeten bij het dakvlak, waarvan de verticale projectie meer bedraagt dan 50% van het grondoppervlak van een gebouw;
  3. bij toepassing van een lessenaarsdak wordt goothoogte gemeten op het hoogste snijpunt van het dakvlak met de daaronder gelegen gevel: onder de gevel wordt tevens verstaan het hart van de scheidsmuren met een gebouw op een aangrenzend bouwperceel.

2.7 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk.

2.9 vloeroppervlakte:

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. water, waterhuishoudkundige voorzieningen, infiltratie;
  3. duikers en bruggen;
  4. paden, verhardingen, muren en grondkeringen;
  5. speelvoorzieningen en straatmeubilair;
  6. openbare nutsvoorzieningen;
  7. objecten van beeldende kunst;
  8. ter plaatse van aanduiding 'verkeer' is een verkeersontsluiting toegestaan;

een en ander met de hierbij bijbehorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, kleinschalige speelvoorzieningen, ballenvangers, ontmoetingsplaatsen, voet- en fietspaden geluidwerende voorzieningen, reclame-uitingen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals water-infiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:

gebouwen en overkappingen bouwwerk, geen gebouw zijnde
a. op deze gronden mag worden gebouwd: uitsluitend voor ontmoetingsplaatsen en voor nutsvoorzieningen ja
b. de hoogte bedraagt niet meer dan: 3 m -
1. bewegwijzering niet van toepassing 4,5 m
2. straatmeubilair niet van toepassing 3 m
3. van een mast of zuil ter plaatse van de aanduiding 'zend/ontvangstinstallatie' niet van toepassing 58 m
4. lichtmasten en overige masten niet van toepassing 9 m
5. ballenvangers niet van toepassing 4 m
6. overig bouwwerk, geen gebouw zijnde niet van toepassing 3 m
7. vrijstaande antennemast niet van toepassing 15 m
c. de oppervlakte bedraagt niet meer dan: 15 m2 -

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De als 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen;
  2. paden en verhardingen;
  3. ontsluitingen.

4.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag niet worden gebouwd.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. verkeersdoeleinden en parkeergelegenheid;
  2. groenvoorziening en beplanting;
  3. paden, verhardingen, muren en grondkeringen;
  4. water, waterhuishoudkundige voorzieningen, infiltratie;
  5. duikers en bruggen;
  6. speelvoorzieningen en straatmeubilair;
  7. openbare nutsvoorzieningen;
  8. voorwerpen van beeldende kunst;

één en ander met de daarbij behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, kleinschalige speelvoorzieningen, ontmoetingsplaatsen, geluidwerende voorzieningen, horecaterrassen, niet-permanente vent- en standplaatsen voor ambulante handel, reclame-uitingen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals water-infiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins.

5.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeer' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en de technische uitrusting van wegen - evenwel met uitzondering van motorbrandstofverkooppunten - worden gebouwd en gelden de volgende regels:

gebouwen en overkappingen bouwwerk, geen gebouw zijnde
a. op deze gronden mag worden gebouwd: uitsluitend voor ontmoetingsplaatsen en voor nutsvoorzieningen ja
b. de hoogte bedraagt niet meer dan: zie aanduiding 'maximale bouwhoogte'; en anders 3 m -
1. bewegwijzering niet van toepassing 4,5 m
2. straatmeubilair niet van toepassing 3 m
3. lichtmasten en overige masten niet van toepassing 9 m
4. overig bouwwerk, geen gebouw zijnde niet van toepassing 3 m
5. vrijstaande antennemast niet van toepassing 15 m
c. de oppervlakte bedraagt niet meer dan: 15 m2 -

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. waterberging en infiltratie;
  3. waterbeheersing en oeververbindingen;
  4. ontsluitingswegen, verkeersruimte, duikers en bruggen;
  5. voorwerpen van beeldende kunst;

een en ander met de hierbij bijbehorende voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op de voor Water bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming en met inachtneming van de keur van het waterschap uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, onder de voorwaarden dat:

  1. gemalen, aanlegsteigers, duikers en bruggen zijn toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 2 m;
  2. steigers mogen een lengte respectievelijk breedte hebben van ten hoogste 6 m /1 m.

6.3 Nadere eisen

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het wonen met aan-huis-verbonden beroep, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en logies met ontbijt;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.

7.2 Bouwregels

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, alsmede bouwwerken ten diensten van de bestemming en de technische uitrusting van wegen, water en groen.

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.4 Specifieke gebruikersregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
  2. het gebruik van een bijgebouw ten behoeve van bewoning of het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
  3. het uitoefenen van aan-huis-verbonden beroep, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en logies met ontbijt is toegestaan in een woning en in een bijgebouw met inachtneming van de volgende regels:
    1. de activiteit is in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt aan de woning en de woonomgeving;
    2. de vloeroppervlakte voor deze andere activiteiten bedraagt in totaal ten hoogste 50 m² ;
    3. het beroep of de activiteit dient door de bewoner te worden uitgeoefend;
    4. de activiteit is milieu hygiënisch inpasbaar in de woonomgeving, waarbij de activiteit vergelijkbaar is met activiteiten;
    5. zoals genoemd in de staat van bedrijfsactiviteiten 'functiemenging', categorie A;
    6. het gebruik mag geen zodanige verkeersaantrekkende werking hebben dat deze kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  4. er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd een beperkte verkoop die verband houdt met de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten;
  5. de opslag van caravans, boten en inboedels is uitsluitend binnen de bestaande gebouwen toegestaan;
  6. bij een paardenbak en/of stapmolen is het gebruik van een geluidsinstallatie, of verlichting door middel van lichtmasten die niet zijn voorzien van bovenafdekking, niet toegestaan;

7.5 Afwijken van de gebruikersregels

Artikel 8 Woongebied

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. grondgebonden woningen en beneden-bovenwoningen met bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. gestapelde woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld';
  3. aan-huis-verbonden beroep;
  4. parkeren, verkeersruimte, paden en verblijfsgebieden;
  5. ontsluitingswegen;
  6. detailhandel, peuterspeelzaal, gezondheidscentrum, buurthuis, dan wel andere maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gemengd';
  7. commerciële voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gemengd';
  8. tuinen en erven;
  9. groenvoorzieningen;
  10. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  11. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling;
  12. speelvoorzieningen en straatmeubilair;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

8.2 Bouwregels

Op de voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden mogen uitsluitend woningen met bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, alsmede bouwwerken ten diensten van de bestemming en de technische uitrusting van wegen, water en groen.

8.3 Ondergronds bouwen en -aanleggen

8.4 Nadere eisen

Situering, goot- en bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen omtrent de situering en de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de op te richten bebouwing geen onnodig nadelige veranderingen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen met dien verstande dat:

  1. daardoor de gebruikswaarde van het bebouwen erf niet onevenredig wordt geschaad;
  2. de goot- of bouwhoogte van (delen van) bijgebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,5 m;
  3. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in 8.2.3 en 8.2.4 ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.

Indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met

1. de bebouwingkarakteristiek van de omgeving en de stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied;

2. de parkeerbalans;

3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken

8.5 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, onder de voorwaarde dat de afwijking stedenbouwkundig aanvaardbaar is en geen onevenredige consequenties heeft voor de verkeersveiligheid, door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in 8.2.1 sub b voor het afwijken van het aangeduide maximum aantal wooneenheden dat binnen het bestemmingsvlak is toegestaan, met dien verstande dat het in 8.2.1 sub a genoemde totaal aantal woningen binnen de bestemming niet wordt overschreden;
  2. het bepaalde in 8.2.2 sub a voor een maximum goothoogte van 9 m dan wel een maximum bouwhoogte van 15 m;
  3. het bepaalde in 8.2.2 sub e voor het plat afdekken van woningen dan wel voor een kleinere of grotere dakhelling;
  4. het bepaalde in 8.2.3 sub a bij woningen op een hoekperceel voor de bouw van een uitbouw voor de voorgevel of het verlengde daarvan met een grotere omvang;
  5. het bepaalde in 8.2.3 sub b voor het situeren van bijgebouwen bij vrijstaande en geschakelde woningen op een afstand van minder dan 6 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan;
  6. het bepaalde in 8.2.3 sub c voor het bouwen van bijgebouwen op een afstand van minder dan 4 m achter de voorgevellijn;
  7. het bepaalde in 8.2.3 sub i voor een grotere oppervlakte aan bijgebouwen;
  8. het bepaalde in 8.2.4 voor het bouwen van een balustrade op een aangebouwd bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 meter boven de bouwhoogte van de eerste bouwlaag mag reiken;
    2. de bouw geen afbreuk mag doen aan de gebruiksmogelijkheden en bezonning van aangrenzende percelen;

8.6 Specifieke gebruiksregels

8.7 Afwijken van de gebruiksregels

8.8 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 9 Waarde - Archeologie - 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het behoud, de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
    2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  3. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk, waarvan de oppervlakte van de verstoring niet meer dan 250 m2 bedraagt;
    3. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde-archeologie vrijstellingsdiepte 70 cm'. een bouwwerk dat niet dieper dan 70 cm wordt geplaatst.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsvlak van de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

11.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt;
  3. andere ondergeschikte bouwdelen, zoals dakoverstekken, risalieten, gevelversieringen, funderingen en andere daaraan gelijk te stellen bouwdelen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

11.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. Ingeval van herbouw is 11.2 a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

12.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken:

  • van aan-, uit- of bijgebouwen voor het zelfstandig bewonen;
  • van aan-, uit- of bijgebouwen als afhankelijke woonruimte;
  • van de gronden voor seksinrichtingen.
  • verkoop/opslag van vuurwerk

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 Maten, bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken of bestemmingen dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

13.2 Woningaantallen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van artikel 8.2.1 Woningaantal sub b en c voor een hoger aantal wooneenheden, met dien verstande dat voldaan moet worden aan de gemeentelijke parkeernota en er geen stedenbouwkundige bezwaren tegen de omgevingsvergunning ter afwijking bestaan.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Parkeren

Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in het vastgestelde 'Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Tholen 2009-2018'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.

14.2 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

14.3 Beeldkwaliteitsplan

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de situering, de afmetingen en de vormgeving van bebouwing, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en erfscheidingen, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met:

  1. het realiseren van de met het plan beoogde stedenbouwkundige beeldkwaliteit, zoals vastgelegd in het "Beeldkwaliteitsplan Molenvliet", welke is opgenomen als Bijlage 3;
  2. de bebouwingskarakteristiek van de fysieke leefomgeving;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  4. nadere eisen zoals bedoeld in dit lid onder a kunnen ook worden gesteld ten behoeve van het verkrijgen van een harmonieuze ruimtelijke opbouw van het plangebied.

14.4 Duurzame ontwikkeling

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

15.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 12.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in 12.1, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. 12.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Molenvliet.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten-functiemenging

bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten-functiemenging

Bijlage 2 Positieve Lijst Nieuwe Economische Dragers

bijlage 2 Positieve lijst Nieuwe Economische Dragers

Bijlage 3 Beeldregieplan Molenvliet

bijlage 3 Beeldregieplan Molenvliet