KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Maatschappelijk
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Water
Artikel 8 Wonen
Artikel 9 Waarde - Archeologie - 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 15 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Hoofdstuk 1 Doel En Opzet Bestemmingsplan
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Noodzaak Uitbreiding En Verantwoording Ruimtelijk Programma
2.2 Bestaande Situatie
2.3 Stedenbouwkundige Opzet Van Het Gebied
2.4 Uitgangspunten En Randvoorwaarden Bestemmingsregeling
Hoofdstuk 3 Beleidsuitgangspunten
3.1 Inleiding En Conclusie
3.2 Beleidskader Algemeen
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving
4.1 Geluidhinder
4.2 Bodemverontreiniging
4.3 Flora- En Fauna
4.4 Archeologie
4.5 Water
4.6 Milieuhinder
4.7 Bufferzone
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Planologisch Relevante Leidingen
4.10 Luchtkwaliteit
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Algemeen
5.2 Opbouw Regels
5.3 Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Algemeen
7.2 Handhaving Binnen De Gemeente Veere
Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak
8.1 Vooroverleg
8.2 Inspraakprocedure
Hoofdstuk 9 Bij De Vaststelling Aangebrachte Wijzigingen
9.1 Aanpassingen Naar Aanleiding Van Zienswijzen
9.2 Ambtshalve Aanpassingen
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Waterparagraaf
Bijlage 2 Archeologie
Bijlage 3 Ecologie
Bijlage 4 Relaties Met Omliggende Functies
Bijlage 5 Bodemkwaliteit
Bijlage 6 Wegverkeerslawaai
Bijlage 7 Rekenbladen Akoestisch Onderzoek
Bijlage 8 Rekenbladen De Sprink
Bijlage 9 Externe Veiligheid
Bijlage 10 Leidingen

De Tienden II

Bestemmingsplan - Gemeente Veere

Vastgesteld op 19-04-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand 'NL.IMRO.0717.0006BPTien2ZldUp-VG01' met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.2 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en / of het bebouwen van deze gronden.

1.3 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.4 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.5 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning of in een bijbehorend bijgebouw door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning en het woonperceel in overwegende mate hun woonfunctie behouden en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.6 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.7 afdekfolie

folie die op de bodem wordt aangebracht ter verbetering van de microklimatologische omstandigheden om de groei van gewassen onder de folie te bevorderen.

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van agrarische producten door middel van:

  1. a. het telen van gewassen, waaronder begrepen fruit- en houtteelt;
  2. b. het houden of fokken van dieren;

nader te onderscheiden in:

  1. c. grondgebonden bedrijf: een bedrijf dat (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel en waar (nagenoeg) geheel gebruik wordt gemaakt van open grond of plat glas dan wel ander lichtdoorlatend materiaal met een hoogte van niet meer dan 1 meter;
  2. d. kassenbedrijf: een bedrijf gericht op de teelt of veredeling van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  3. e. niet-grondgebonden bedrijf: een bedrijf dat (nagenoeg) niet afhankelijk is van agrarische grond als productiemiddel, waaronder begrepen:
    1. 1. intensieve veehouderij: zijnde een niet aan de grond gebonden agrarisch bedrijf als hiervoor bedoeld, gericht op de teelt van slacht-, fok-, leg-, of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang;
    2. 2. intensieve tuinbouw in gebouwen: zijnde een niet aan de grond gebonden agrarisch bedrijf als hiervoor bedoeld, gericht op de teelt of veredeling van gewassen (nagenoeg) geheel in gebouwen en (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
    3. 3. de teelt van slakken, wormen;
  4. f. aquacultuur: de teelt van (zout)watergebonden organismen, waaronder begrepen zagers, schelpdieren en vissen.

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en / of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.11 bedrijfsvloeroppervlak (bvo)

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.12 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.13 bestaande bouwwerken

bouwwerken die bestaan of kunnen worden gebouwd op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is, met uitsluiting van vertrekken onder de begane grondvloer, zoals een kelder, souterrain en onderbouw.

1.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.25 containervelden

al dan niet verharde percelen ten behoeve van de teelt van planten in potten.

1.26 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen.

1.27 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt.

1.28 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en / of leveren van goederen, met inbegrip van afhaal, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.29 dienstverlening

het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en / of leveren van diensten aan personen, zoals reisbureaus, kapsalons, wasserettes, autorijscholen en videotheken.

1.30 evenementen

gebeurtenissen, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur, die (inclusief opbouw en afbraak) langer duren dan 10 dagen per evenement.

1.31 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.33 inwoning

het (ondergeschikte) gebruik van een deel van een aanwezige woning voor de mantelzorg zonder dat daarbinnen (de mogelijkheid van) een nieuwe zelfstandige woning ontstaat.

1.34 kantoor / praktijk(ruimte)

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig / bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerp-technisch of een hiermee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.35 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning of in een bijbehorend bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning en het woonperceel in overwegende mate hun woonfunctie behouden met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.36 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur.

1.37 landschaps- en natuurdeskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het gebied van landschap en natuur.

1.38 mantelzorg

de zorg bij het dagelijks functioneren, die vrijwillig en onbetaald wordt verleend door gezinsleden, buren of vrienden aan personen die – door welke oorzaak dan ook – vrij ernstige fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen hebben.

1.39 molendeskundige

de vereniging De Zeeuwse Molen of de Hollandsche Molen danwel een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake molens.

1.40 natuurwaarde

een aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.41 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.42 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, waterhuishoudkundige voorzieningen, telefooncellen, abri's en apparatuur voor telecommunicatie.

1.43 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.44 peil

  1. a. de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 m bedraagt;
  2. b. bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
  3. c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.45 platte dakafdekking

een horizontaal of nagenoeg horizontaal vlak met een dakhelling van maximaal 3° ter afdekking van een gebouw.

1.46 samenhangend straat- en bebouwingsbeeld

  1. a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  2. b. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
  3. c. een samenhang in bouwvorm / architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
  4. d. de cultuurhistorische samenhang van de omgeving.

1.47 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, seksbioscoop, seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.

1.48 voorgevel van een gebouw

het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een gebouw. Indien meerdere delen van het gebouw naar de weg zijn gekeerd (hoekkavel), bepaalt het bevoegd gezag welke zijde als voorgevel moet worden beschouwd.

1.49 voorgevelrooilijn

een denkbeeldige dan wel met de aanduiding 'gevellijn' aangegeven lijn die strak loopt langs de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. grondgebonden agrarische bedrijven, alsmede voor toeristisch-recreatief medegebruik zoals fietsen, wandelen en paardrijden;
  2. b. de bescherming en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden in de vorm van behoud van de kenmerkende openheid, beplantingspatroon en bebouwingspatroon;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone': tevens het behoud, herstel en / of versterking van het karakter van het overgangsgebied van bebouwde kom naar agrarisch gebied.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen, water, sport- en speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen en voet- en fietspaden;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen en geluidwerende voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

4.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. evenementen zijn toegestaan.

Artikel 5 Maatschappelijk

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, openbare dienstverlening en verenigingsleven, religie;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groen, water, erven, tuinen, jongerenontmoetingsplaatsen, sport-, speel- en nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

5.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstroken, waarbij opstelstroken en busstroken niet worden meegeteld;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  4. d. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals pleinen, horecaterrassen, markten, niet permanente vent- en standplaatsen voor ambulante handel, parkeervoorzieningen, groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, sport-, en speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen en reclame-uitingen.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

6.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. evenementen zijn toegestaan.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterpartijen en (primaire) waterlopen zoals sloten, watergangen en singels, wateraanvoer en –afvoer, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met uitzondering van overkappingen;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 2 m.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'erf': voor erven bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, water en nutsvoorzieningen.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

8.3 Specifieke gebruiksregels

8.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 9 Waarde - Archeologie - 3

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie-3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  2. b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
    2. 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    3. 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.2 en b.3 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte,voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm kan worden geplaatst;
    4. 4. een bouwwerk dat zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

11.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt en de breedte ten hoogste 3 m.

11.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande dakhelling, afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 12 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. b. brandweeringang;
  3. c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. de ruimte tussen bouwwerken;
  5. e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
  3. c. afwijking als bedoeld onder a is niet toegestaan voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  4. d. de omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

14.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

14.2 Wijziging naar Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de gronden met de gebiedsaanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied' de bestemmingen wijzigen in de bestemming 'Wonen', met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. in het gebied zijn ten hoogste 16 woningen toegestaan;
  2. b. woningen worden georiënteerd op het middengebied of op de laan die in verlengde van de Leenes Land straat ligt;
  3. c. de goothoogte van een woning bedraagt ten hoogste 6 m en de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 11 m bedragen;
  4. d. in de nieuwe situatie is sprake van een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast;
  6. f. de samenstelling van de woningvoorraad in de kern wordt niet onevenredig verstoord.

Artikel 15 Overige Regels

15.1 Werking wettelijke regeling

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen , en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'De Tienden II'.

Hoofdstuk 1 Doel En Opzet Bestemmingsplan

1.1 Aanleiding En Doelstelling

Binnen de kern Zoutelande is behoefte aan nieuwe woningbouwmogelijkheden. Binnen het bestaande bebouwde gebied zijn de mogelijkheden voor inbreiding en herstructurering beperkt. Om te kunnen voldoen aan de woningbehoefte van de lokale bevolking is het gewenst nieuwe woningbouwcapaciteit te ontwikkelen. De gronden aan de oostzijde van het huidige Zoutelandse Tienden zijn in de Structuurvisie Zoutelande aangewezen als uitbreidingslocatie voor de kern Zoutelande. Op deze locatie zijn naast woningbouw ook PG-woningen (SVRZ) en een medische praktijk (huisarts, fysiotherapeut) beoogd.

Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, is dit bestemmingsplan De Tienden II opgesteld.

1.2 Plangebied

In figuur 1.1 is globaal de ligging van het plangebied weergegeven. In paragraaf 2.2 wordt het plangebied nader toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0006BPTien2ZldUp-VG01_0001.png"

Figuur 1.1. Ligging plangebied

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

De gronden van de uitbreiding zijn geregeld in bestemmingsplan Buitengebied (1999) en Zoutelandse Tienden (1996). In deze bestemmingsplannen hebben de gronden een agrarische bestemming. Op de agrarische gronden die grenzen aan de noord- en oostzijde van de beoogde ontwikkeling is fruitteelt toegestaan. Rondom de kern Zoutelande hebben de agrarische gronden, grotendeels, de subbestemming agrarische randzone. Dit zorgt ervoor dat rond de kern een open onbebouwde zone zonder fruitteelt wordt gewaarborgd.

De beoogde ontwikkeling past niet binnen de vigerende bestemmingen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

In dit hoofdstuk wordt als eerste de noodzaak van de uitbreiding en het gewenste programma beschreven. Vervolgens wordt ingegaan op de ligging van het plangebied en het stedenbouwkundig ontwerp.

2.1 Noodzaak Uitbreiding En Verantwoording Ruimtelijk Programma

Context

Zoals aangegeven is in de kern Zoutelande behoefte aan nieuwe woningbouwmogelijkheden, waaronder PG-woningen (wonen met zorg in groepsverband voor mensen met psychogeriatrische en psychiatrische problematiek) van SVRZ, om te kunnen voldoen aan de woningbehoefte van de lokale bevolking. Daarnaast zoeken huisarts en fysiotherapeut nieuwe huisvesting in de vorm van een medische praktijk.

Programma

Het programma bestaat uit grondgebonden woningen, PG-woningen, een medische praktijk en een speelveld. Het aantal woningen is flexibel en kan naar gelang de kwalitatieve woningbehoefte worden ingevuld. Uitgegaan wordt van 60 - 65 reguliere woningen, circa 12 pg-woningen en een medische praktijk voor huisarts en fysiotherapeut.

In paragraaf 2.3 wordt nader ingegaan op het bouwprogramma.

Verantwoording woningbouwprogramma

Om het verloop van planning en praktijk goed in beeld te krijgen, moesten gemeenten de afgelopen jaren jaarlijks planningslijsten woningbouw bij de provincie indienen en de uitvoering ervan werd jaarlijks door de provincie gemonitord. Aan de hand van deze planningslijsten toetst de provincie op regionale schaal of werd voldaan aan de bundelingsdoelstelling (minimaal 50% bouwen op inbreidings- en herstructureringslocaties tegenover maximaal 50% uitbreiding). Het plangebied ligt buiten de begrenzing van bestaand bebouwd gebied zoals deze is vastgesteld door de provincie (1-1-2005) in het kader van het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012.

Vanaf 2009 werkt de provincie niet meer met genoemde planningslijsten, maar moeten gemeenten zelf hun woningbouwplanning voeren en deze op regionale schaal afstemmen. Uit de gemeentelijke woningbouwplanning (planninglijst 2011-2020), afgestemd tussen de drie Walcherse gemeenten, blijkt dat de totale capaciteit voor de kern Zoutelande 67 woningen bedraagt. De gefaseerde ontwikkeling van de Tienden II met 60-65 woningen past daarmee binnen de gemeentelijke en regionale woningbouwplanning.

2.2 Bestaande Situatie

Omgeving plangebied

Zoutelande is gelegen in de zuidwestelijke kustzone van Walcheren en is als ringdorp om de kerk ontstaan aan de voet van de duinen. Ter plaatse van het dorp zijn de duinen in de loop van de tijd door afslag verdwenen en vervangen door een dijk. De kern bestaat uit een aantal deelgebieden met elk een eigen sfeer. De oude kern heeft een zeer kleinschalig karakter door de lage bebouwing, de smalle straatjes en de binnenruimten tussen de bebouwing. Het bosrijke gebied aan weerszijden van de Bosweg aan de zuid-oostzijde van de kern wordt gekenmerkt door een menging van verblijfsrecreatie en wonen in de vorm van villa's op grote percelen. Daarnaast zijn planmatige uitbreidingen aan de noordzijde en de noordoostzijde (Zoutelandse Tienden) gesitueerd. De duinen en dijk vormen een belangrijke structuurlijn die de verschillende delen van de kern met elkaar verbinden.

Plangebied

De beoogde ontwikkeling is gelegen aan de noordoostzijde van Zoutelande en is momenteel als akker in gebruik. Het plangebied sluit aan op de in de jaren '90 ontwikkelde uitbreidingswijk Zoutelandse Tienden, waar naast een woonzorgcomplex voornamelijk geschakelde en vrijstaande woningen zijn gesitueerd. Bij de ontwikkeling van de Zoutelandse Tienden is het stratenpatroon zodanig aangelegd dat bij uitbreiding aan de oostzijde hierop aangesloten kan worden. Aan de zuid- en westzijde grenst de ontwikkeling respectievelijk aan de achtertuinen van de vrijstaande woningen gelegen aan de David Koddelaan (gedeeltelijk) en De Spaier.

Het plangebied beperkt zich niet tot de gronden waarop de ontwikkeling plaatsvindt. De noord- en oostzijde van de ontwikkeling grenst aan het buitengebied. Rond de kernen in de gemeente Veere en zo ook rond Zoutelande wordt in het agrarische gebied een randzone aangehouden om de openheid rondom de kernen te waarborgen en hinder van agrarische bedrijvigheid op aangrenzende woningen zoveel mogelijk te beperken. De Tienden II gaat de nieuwe rand aan de noordoostzijde van de kern Zoutelande vormen. Daarom is ervoor gekozen om de agrarische percelen aan de noord- en oostzijde in dit bestemmingsplan op te nemen en te voorzien van een bestemming randzone. Daarbij wordt ook een gedeelte van het perceel van het agrarisch bedrijf gelegen aan de Werendijkseweg 8 meegenomen in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0006BPTien2ZldUp-VG01_0002.png"

Figuur 2.1. Luchtfoto plangebied (bron: google earth)

2.3 Stedenbouwkundige Opzet Van Het Gebied

Algemeen

Voor de beoogde ontwikkeling is een stedenbouwkundig ontwerp1 vervaardigd. Dit ontwerp vormt het uitgangspunt voor dit bestemmingsplan en de onderbouwing ervan.

Stedenbouwkundig structuur

Evenwijdig aan het duin liggen aan de oostzijde van de kern de Duinweg, de Bosweg en de David Koddelaan. Deze groene lanen zijn de structuurdragers aan deze zijde van de kern.

De karakteristieke zeer groene lanenstructuur evenwijdig aan het duin wordt bij deze uitbreidingslocatie voortgezet en dient als ruggengraat van het plan. In figuur 2.2 is de stedenbouwkundige structuur van de kern weergegeven. De groen-blauwe assen zorgen voor een verbinding met de kern van Zoutelande.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0006BPTien2ZldUp-VG01_0003.png"

Figuur 2.2. Stedenbouwkundige structuur De Tienden II in relatie tot Zoutelande

Ruimtelijk en functionele opzet

Ruimtelijke opzet

In figuur 2.3 is de ruimtelijk opzet van De Tienden II weergegeven en in figuur 2.4 een doorsnede van het gebied. De twee lanen sluiten aan op de aanwezige stratenstructuur van de Tienden (De Sprink en De Spaier) en kunnen in de toekomst eventueel worden doorgetrokken richting het oosten. Het slingerende verloop versterkt de structuur. In de noord-zuidrichting zijn de overgangen tussen de huidige en de toekomstige woningen vormgegeven door middel van groen-blauwe dwarsverbindingen waarin langzaamverkeersroutes zijn gesitueerd. Het middengebied bestaat uit een lange groene ruimte die aansluit op de groene-blauwe assen. De ontsluiting van het gebied vindt plaats vanaf beide lanen. De in het gebied gelegen dwarsverbindingen verspringen ten opzichte van elkaar, zodat de beslotenheid van het middengebied wordt versterkt. De overgang naar het open landschap is zacht en voornamelijk groen vormgegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0006BPTien2ZldUp-VG01_0004.png"

Figuur 2.3. Ruimtelijke opzet

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0006BPTien2ZldUp-VG01_0005.png"

Figuur 2.4. Doorsnede plangebied

Programma

Het programma bestaat uit grondgebonden eengezinswoningen, pg-woningen een medische praktijk en een speelveld. Het aantal woningen is flexibel en kan naar gelang de kwalitatieve woningbehoefte worden ingevuld. Uitgegaan wordt van zowel vrijstaande als twee-onder-één-kap en geschakelde eengezinswoningen. Voor starters wordt een project met collectief particulier opdrachtgeverschap nagestreefd. Aan seniorenwoningen bestaat weinig behoefte.

Het stedenbouwkundig ontwerp voorziet in de bouw van 60 - 65 grondgebonden eengezinswoningen.

In dit bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om ter plaatse van de PG-woningen en de medische praktijk door middel van een wijzigingsbevoegdheid maximaal 16 grondgebonden eengezinswoningen te realiseren. In de overgangszone naar het buitengebied is een speelveld beoogd waarvoor een ruimte van circa 2.500 à 3.000 m² is gereserveerd. Deze voorziening is voor een groter gebied dan de uitbreiding.

De kavels aan de zuidzijde hebben een beperkte bufferstrook naar de aangrenzende kavels aan de David Koddelaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0006BPTien2ZldUp-VG01_0006.jpg"

Figuur 2.5. Stedenbouwkundig plan

Bebouwingsstructuur / beeldkwaliteit

In figuur 2.6 is de bebouwingstructuur van het plangebied weergegeven. De lichtgebogen linten met een laanprofiel bepalen de opzet van het plan. Aan deze linten zijn vrijstaande of twee-onder-één-kap woningen/bebouwing beoogd op ruime percelen. Dit woningtype sluit aan bij het karakteristieke groene beeld van de bestaande linten. Ten behoeve van de overgang van de linten naar het aangrenzende landschap is er op deze plaatsen gekozen voor een goothoogte van 4 meter en een maximale bouwhoogte van 9 meter.

In het middengebied is daarnaast compactere bebouwing mogelijk in de vorm van geschakelde woningen. De toegestane goothoogte in het middengebied bedraagt 6 meter en de maximale bouwhoogte 11 meter. De bebouwingsvorm van de PG woningen voegt zich het beste in dit bebouwingspatroon door de koppen van het gebouw te oriënteren op de linten en het middengebied.

Voor de medische praktijk en PG-woningen is een maximale goot- en bouwhoogte toegestaan van respectievelijk 6 en 11 meter

Voor de ontwikkeling is geen beeldkwaliteitsplan opgesteld. De stedenbouwkundige structuur is voldoende sterk om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen. Een zorgvuldige detaillering van de openbare ruimte is daarbij wel een voorwaarde. Doordat de grond grotendeels in eigendom is van de gemeente kan daarmee de uitgifte aan particulieren worden verzekerd. Dit leidt tot een gewenste variatie in de vormgeving van de woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0006BPTien2ZldUp-VG01_0007.png"

Figuur 2.6. Bebouwingsstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0006BPTien2ZldUp-VG01_0008.png"

Figuur 2.7. Groen- en waterstructuur

Groen- en waterstructuur

Interne groen- en waterstructuur

In figuur 2.7 is de groen- en waterstructuur van het plangebied weergegeven. De twee linten worden begeleid door laanbeplanting. Het laanprofiel is 12 meter breed. De rijweg krijgt aan één zijde een rabatstrook voor parkeren en aan de andere zijde een groenstrook met bomen en een trottoir. Deze ruim 3 meter brede groenstrook biedt optimale groeikansen voor de structuurbepalende bomen. Voor de ruimtelijke werking van de laan is de continuïteit van de bomenrij belangrijk. De breedte en het aantal inritten moet zoveel mogelijk worden beperkt. Het samenvoegen van inritten wordt nagestreefd.

Het middengebied bestaat uit een lange groene ruimte waarbij ook aan weerszijden laanbeplanting is gesitueerd. Van noord naar zuid lopen aan de randen groen-blauwe dwarsverbindingen die de linten met elkaar verbinden. In het profiel van de groen-blauwe assen is aan de westzijde in de huidige situatie al een sloot gelegen. Aan de oostzijde is een sloot voorzien. Boombeplanting aan een of twee zijden versterkt het ruimtelijk beeld. Tussen de zuidoostelijke uitbreiding en de bestaande lintbebouwing aan de David Koddelaan is een sloot gesitueerd om de wateroverlast, die daar in de huidige situatie regelmatig ontstaat, op te lossen.

Landschappelijke inpassing

De Tienden II ligt in het nationale landschap van Walcheren. Doel van het beleid is het versterken van de kwaliteiten van het landschap. Bij ontwikkelingen moet aangesloten worden bij de aard en schaal van het landschap en de kernkwaliteiten van het gebied. In hoofdstuk 3, beleidsuitgangspunten wordt nader ingegaan op het thema nationaal landschap en de landschappelijke kwaliteit en karakteristieken van Walcheren.

In het stedenbouwkundig ontwerp wordt de karakteristieke groene lanenstructuur evenwijdig aan het duin voortgezet als ruggengraat van het plan. Daarnaast is extra aandacht besteed aan de overgangen met het landelijk gebied. De bebouwingstructuur wordt richting het landschap steeds opener en de hoogte van bebouwing speelt hier op in. Aan de noord- en oostzijde wordt de overgang vormgegeven door een kralensnoer van verschillende groene elementen van verschillende grootte.

De vrijstaande woningen worden ingekapseld door dichte robuuste beplantingsstroken, het speelveld heeft een groene open karakteristiek met verspreide beplanting. Deze groen elementen zorgen voor een gevarieerd beeld vanuit het landschap en voor een geleidelijke overgang naar het open landschap. De oostzijde van het plangebied wordt afgerond met een robuuste groenstrook. De groene bermen en de wadi worden gevarieerd ingericht met streekeigen beplanting.

Rondom het bebouwingscluster van vrijstaande woningen aan de zuidoostzijde van het plangebied is als overgang naar het open landschap een dichte houtwal, zoals die veelvuldig voorkomt op Walcheren, voorzien. De breedte van de landschappelijke inpassingstrook bedraagt 5 meter.

Deze breedte wijkt af van de algemene norm van 10 meter uit het omgevingsplan Zeeland voor een dergelijke landschappelijke inpassing. Om tot gewenst maatwerk te komen kan echter gemotiveerd van deze algemene normbreedte worden afgeweken. In voorliggend plan is daarbij bepalend geweest dat de stedenbouwkundige structuur van de Tienden II zodanig is opgezet dat in de toekomst de Tienden III hier in een zelfde stramien goed op aan kan sluiten. Een dichte groengordel van 10 meter is te breed om op een passende wijze te worden geïntegreerd in de aansluitende stedenbouwkundige structuur. Het is dan ook niet wenselijk om een dergelijke breedte nu aan te leggen en in de toekomst weer (gedeeltelijk) te rooien. Om toch een optimale landschappelijke inbedding te realiseren wordt een dichte houtwal met een breedte van 5 meter voldoende geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0006BPTien2ZldUp-VG01_0009.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0006BPTien2ZldUp-VG01_0010.png"

Figuur 2.8. Oostelijke en westelijke groen-blauwe as

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0006BPTien2ZldUp-VG01_0011.png"

Figuur 2.9. Verkeersstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0006BPTien2ZldUp-VG01_0012.png"

Figuur 2.10. Parkeren

Verkeer en parkeren

Autoverkeer

De ontsluiting van het gebied vindt plaats door middel van de twee linten De Spaier en De Sprink die uitkomen op de ontsluitingsweg van Zoutelande, de Werendijke. In figuur 2.8 is de verkeersstructuur weergegeven en in figuur 2.11 en 2.12 de straatprofielen.

De twee lanen worden verbonden met twee dwarsverbindingen die in het middengebied samen komen. Vanuit het plangebied zijn geen verbindingen aanwezig met de David Koddelaan, waardoor sluipverkeer op de bestaande lanen wordt voorkomen.

Langzaamverkeersroutes

De langzaamverkeersroutes zijn gesitueerd in de groen-blauwe verbindingsassen en langs de oost-west georiënteerde lanen. Tussen het plangebied en de David Koddelaan zorgen de langzaamverkeersverbindingen voor een optimale ontsluiting met de kern van Zoutelande.

Parkeren

Figuur 2.10 geeft de parkeermogelijkheden weer in het plan. In het laanprofiel is een rabatstrook voor parkeren opgenomen. Het autoverkeer in het middengebied is zeer minimaal. Parkeren vindt plaats tussen de bomen en op eigen terrein.

De ontsluitingsstraatjes tussen de lanen en het middengebied hebben aan één zijde dwarsparkeren. De Medische praktijk voorziet in parkeerbehoefte op eigen terrein. Voor de PG-woningen is in het middengebied en langs de zuidelijke laan voldoende parkeergelegenheid in de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0006BPTien2ZldUp-VG01_0013.jpg"

Figuur 2.11. Overzicht profielen

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0006BPTien2ZldUp-VG01_0014.jpg"

Figuur 2.12. Straatprofielen

Duurzaamheid

Voor De Tienden II is gekozen voor een duurzame leefomgeving. Water en energie vormen de twee belangrijkste thema's in dit geheel.

Water

De bodem van het plangebied is voornamelijk klei. Infiltreren in de oorspronkelijke bodem is daardoor nauwelijks mogelijk.

Aan de noordoostzijde van het plangebied is voldoende ruimte om doormiddel van natuurvriendelijke oevers waterberging te realiseren. In de oostelijke groen-blauwe as is een wadi gelegen. Tussen de percelen in de zuidoosthoek en de bestaande woningen aan de David Koddelaan wordt een nieuwe sloot aangelegd om wateroverlast ter plaatse op te lossen.

In het plangebied wordt een gescheiden rioleringsstelsel toegepast. Het huishoudelijk afvalwater wordt naar het bestaande rioolstelsel afgevoerd. Het regenwater wordt niet op de riolering aangesloten, maar (al dan niet) rechtstreeks geloosd op het oppervlaktewater rondom het plangebied.

Bij het verdere ontwerp van de woningen, medische praktijk en PG-woningen moet nadrukkelijk aandacht worden besteed aan het hergebruik van schoon water. Door minder water te gebruiken wordt ook vaak bespaard op gas, er hoeft dan namelijk minder te worden verwarmd. Bij het verdere ontwerp van de woningen zal worden bezien of dergelijke maatregelen exploitabel technisch verantwoord zijn.

Verharding

In het schetsontwerp is er naar gestreefd de profielen zo veel mogelijk te minimaliseren. Dit resulteert in zo min mogelijk verharding in de wijk.

Energie

De stedenbouwkundige structuur van het plan is zodanig dat de woningen een zuid-oriëntatie hebben. Energiebesparing of CO2-neutraal bouwen is dan ook goed mogelijk. Door zuid-oriëntatie van de daken kunnen zonnecollectoren of passieve zonne-energie goed worden toegepast. Een andere aantrekkelijke optie vormt de toepassing van warmtepompen of warmte / koude opslag. Clustering van woningen maakt een dergelijk systeem sneller haalbaar.

"Zeeuws convenant duurzaam bouwen"

Met het tekenen van het "Zeeuws convenant duurzaam bouwen" heeft de gemeente Veere zich verplicht bij nieuwbouw maatregelen te treffen die worden genoemd in het "Nationaal pakket duurzaam bouwen". De maatregelen zijn erop gericht de gezondheids- en milieuschade in alle bestaansfasen van een gebouw te beperken (vanaf de winning van de grondstof via bouw tot sloop). De gemeente zal de maatregelen onder de aandacht brengen van indieners en uitvoerders van bouwplannen.

  1. 1. De tienden II Zoutelande, toelichting schetsontwerp, 16 november 2011, RBOI

2.4 Uitgangspunten En Randvoorwaarden Bestemmingsregeling

De raad heeft de wens uitgesproken dat maximale flexibiliteit in de situeringsmogelijkheden van de verschillende woningtypen wordt nagestreefd. In principe zouden overal in het plan starterswoningen moeten kunnen worden gebouwd. Bij deze wens passen twee kanttekeningen.

Het plan De Tienden II ligt in het Nationaal Landschap. Daarom zijn in het ontwerp bijzondere maatregelen getroffen om de overgang van de kern naar het landschap zo veel mogelijk te verzachten. Het speelveld met bomen ligt aan de rand, de noordelijke kavels krijgen een robuuste groen kraag en de woningen aan de noordzijde hebben een beperkte goothoogte van 4 meter en zijn vrijstaand zodat deze een groene setting krijgen. Aan deze ruimtelijke principes moet worden vastgehouden. Rijenbouw blijft ongewenst, zeker ter hoogte van het speelveld.

Het middengebied kan alle woningtypes herbergen zonder ruimtelijke gevolgen. Dit biedt voldoende ruimte voor starterswoningen. Indien wordt vastgehouden aan een ruimere mogelijkheid door ook het zuidelijke lint hiervoor in aanmerking te laten komen, zal door de grotere parkeerdruk het groene profiel van deze laan onder druk komen te staan. Dit zal ten koste gaan van de ruimtelijke kwaliteit van het profiel met voldoende ruimte voor grote bomen en is ruimtelijke/stedenbouwkundig ongewenst. Aan de westkant nabij de medische praktijk kan dit eventueel worden opgelost door de parkeermogelijkheden in de dwarsstraat. Aan de oostkant is rijenbouw ongewenst vanwege de zichtbaarheid naar het open landschap. Hiervoor gelden dezelfde uitgangspunten als aan de noordrand (lage goothoogte, vrijstaand). Twee aaneen geschakelde woningen kunnen in dit lint worden overwogen aangezien deze parkeermogelijkheden op eigen terrein hebben en derhalve het groene profiel niet of nauwelijks beïnvloeden. Om de kwaliteit van het laankarakter te waarborgen zal echter terughoudend moeten worden omgegaan met het toestaan van twee aaneen en geschakelde woningen. Alleen het middendeel aan de noordzijde van het zuidelijke lint komt hiervoor in aanmerking. Ten behoeve van een goede landschappelijke inbedding zijn de woningen aan zuidoost zijde landschappelijk ingepast door middel van een groengordel met opgaand groen. Met het oog op de verdere uitwerking en uitbreiding van de tienden III is een groengordel van 5 meter breed voorzien.

Hoofdstuk 3 Beleidsuitgangspunten

3.1 Inleiding En Conclusie

Het plan De Tienden II sluit zowel ruimtelijk als programmatisch aan op het rijks, provinciaal als het gemeentelijk beleid.

  1. a. Het woonbeleid van de gemeente Veere voldoet aan het uitgangspunt uit het omgevingsplan van ten minste 50% inbreiding en ten hoogste 50% uitbreiding.
  2. b. In de Structuurvisie voor Zoutelande wordt de locatie als mogelijke uitbreidingslocatie genoemd voor de kern.
  3. c. In het stedenbouwkundig plan is als uitgangspunt het omliggende landschap genomen.

3.2 Beleidskader Algemeen

Rijksbeleid

Algemeen

Met betrekking tot het nationaal beleid is de Nota Ruimte (2006) van belang. De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. In de nota worden vier algemene doelen geformuleerd: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland; bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland; borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden; en borging van de veiligheid.

Economische vitaliteit is in de Nota Ruimte als belangrijk speerpunt opgenomen. Vitaliteit van het platteland moet worden versterkt door ruimte te geven aan het hergebruik van bebouwing en nieuwbouw in het buitengebied, vergroting en aanpassing van de toeristisch-recreatieve mogelijkheden.

In de Nota Ruimte wordt de provincie verantwoordelijk gesteld voor de verdeling van de ruimte voor wonen en werken over de gemeenten. Daarnaast vormt ook verhoging van de kwaliteit een hoofdpunt van beleid: voldaan moet worden aan de veranderende vraag naar woningen en woonomgevingen. De revitaliserings-, herstructurerings- en transformatieopgaven in bestaand bebouwd gebied moeten in beleid en uitvoering krachtig ter hand worden genomen, gelijktijdig of in samenhang met de mogelijke ontwikkeling van nieuwe uitleglocaties.

Ook de verantwoordelijkheid voor de basiskwaliteit van het landschap ligt bij provincies en gemeenten. "Ontwikkelen met kwaliteit" is voor ruimtelijke plannen één van de doelen.

Nationaal Landschap

Walcheren is in de Nota Ruimte aangewezen als Nationaal Landschap. Nationale landschappen zijn gebieden met een internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten. Deze moeten behouden blijven, duurzaam worden beheerd en waar mogelijk worden versterkt. Binnen nationale landschappen is "behoud door ontwikkeling" het uitgangspunt van het ruimtelijke beleid.

Provincies zijn verantwoordelijk voor de uitwerking van het beleid voor nationale landschappen. Zij nemen, op basis van de globale begrenzing van de PKB-kaart, een gedetailleerde begrenzing van de nationale landschappen op in hun streekplannen en werken daarin de per nationaal landschap benoemde kernkwaliteiten uit. Deze zijn leidend voor de ruimtelijke ontwikkeling.

Ruimtelijke ontwikkelingen zijn binnen nationale landschappen mogelijk, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt. In paragraaf 3.2 wordt nader ingegaan op het Nationaal Landschap.

In de beleidstekst van het Rijk is het volgende geformuleerd over bouwen in het nationale landschap.

"In algemene zin geldt dat binnen nationale landschappen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt (ja, mist-regime). Binnen de nationale landschappen is ruimte voor ten hoogste de eigen bevolkingsgroei (migratiesaldo-nul). In nationale landschappen met een substantieel negatieve bevolkingsontwikkeling, waar ondanks toepassing van het migratiesaldo-nul principe de bevolkingsafname niet gekeerd kan worden, kan onder voorwaarden een hoger aantal woningen worden gebouwd dan uitgaande van het migratiesaldo-nul mogelijk zou zijn. In dergelijke gevallen mag een door de provincie te bepalen en door het rijk te beoordelen beperkt aantal woningen extra worden gebouwd, mits de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap worden behouden of worden versterkt. Deze uitzonderingsbepaling moet bijdragen aan het behoud van de economische vitaliteit, de leefbaarheid en het draagvlak voor voorzieningen in het nationaal landschap."

Provinciaal beleid

Omgevingsplan Zeeland 2006 – 2012 (2006)

Algemeen

Kwaliteit en dynamiek zijn de sleutelwoorden in het Omgevingsplan Zeeland. Kort gezegd komen deze sleutelwoorden erop neer dat vanuit het omgevingsplan een bijdrage geleverd moet worden aan de voor Zeeland noodzakelijke economische en sociaal-culturele dynamiek (vasthouden aan een gematigde bevolkingsgroei). Tegelijkertijd geeft het omgevingsplan de inspanningen aan met het doel de kernkwaliteiten van de regio verder te versterken en te ontwikkelen. Duurzaam ontwikkelen is daarom het centrale uitgangspunt: ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen, maar wel met kwaliteit.

Nationaal Landschap

Algemeen

Walcheren is één van de deelgebieden uit het Nationaal Landschap Zuidwest Zeeland. Doel van het beleid is het versterken van de kwaliteiten van het Nationaal Landschap. Daartoe wordt een uitvoeringsprogramma opgesteld. Momenteel bereidt de gemeente Veere een landschapsvisie voor haar eigen grondgebied voor.

Binnen het Nationaal Landschap Zuidwest Zeeland bevinden zich veel kleine kernen. In deze kernen is de woonfunctie leidend. Deze dient te worden behouden en versterkt. Het algemene woningbouwbeleid van bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik (inbreiding) is het behoud en versterking van de woonfunctie voldoende waarborgen.

Voor het Nationaal Landschap wordt een uitvoeringsprogramma opgesteld, waarin aandacht wordt besteed aan behoud en ontwikkeling van de grondgebonden landbouw, natuur, landschap, cultuurhistorie, toerisme en recreatie. Ook in andere opzichten moet het Nationaal Landschap zich sociaal-economisch voldoende kunnen ontwikkelen, want ook het landschap is zeer gebaat bij een goed functionerend en vitaal platteland. Samenvattend kan worden gesteld dat het beleid voor het Nationaal Landschap is gericht op "behoud door ontwikkeling".

De provincie heeft de kernkwaliteiten nader uitgewerkt. De volgende kernkwaliteiten van het polderlandschap in Walcheren zijn in het omgevingsplan specifiek omschreven.

  • Zeelandroute: zicht vanaf de N57 op het platteland van Walcheren;
  • dijkenlandschap: agrarisch karakter met relatief grootschalige verkaveling en veelal beplante binnendijken;
  • kreekruggen / poelgrondenlandschap: in het landschap herkenbare kreekruggen en open poelgebieden;
  • natuurlandschap: bijzonder duinlandschap aan de noordwest- en zuidwestzijde;
  • groen wonen landschap / recreatielandschap: bebost duinlandschap met (historische) landgoederen en buitenplaatsen en met uitgebreide recreatieve voorzieningen;
  • strandwallenlandschap: duinen en zeedijken, paalhoofden langs de kust, buitenplaatsen;
  • oudland: middeleeuws nederzettingenpatroon, groot aantal vliedbergen, contrast lager gelegen poelgronden en hoger gelegen kreekruggen;
  • ringwalburgen: Middelburg, Domburg, Oost-Souburg;
  • vestingsteden: Veere, Middelburg en Vlissingen;
  • Landfront Vlissingen: goed bewaard gebleven onderdeel van Atlantikwall;
  • bijzondere bouwwerken: historische boerderijen, stads- en dorpsgezichten en monumentale bebouwing in de kernen.

Waar de begrenzing van het nationale landschap op een overgang ligt van bebouwd naar landelijk gebied dient bij nieuwe ontwikkelingen extra aandacht te worden besteed aan een goede aansluiting bij het landschap.

Wonen in het nationaal landschap

De volgende uitgangspunten worden genoemd voor (woningbouw)ontwikkelingen die in het nationaal landschap zijn gelegen:

  • ontwikkelingen dienen aan te sluiten bij aard en schaal van het landschap en de kernkwaliteiten van het gebied;
  • kernkwaliteiten versterken: locatiekeuze, vormgeving en inrichting, inpassing;
  • inschakeling kwaliteitsteam aanbevelenswaardig;
  • reële woningbouwplanning, binnen de kaders van Omgevingsplan Zeeland;
  • goede monitoring van kwaliteit en kwantiteit;
  • migratiesaldo-nul.

Landschappelijke kwaliteit en beeldkwaliteit

Beeldkwaliteit heeft een sterke overlap met het begrip landschap en landschapskwaliteit en andere aspecten van de omgevingskwaliteit zoals de cultuurhistorie. Karakteristiek voor Walcheren is het herkenbare grootschalig patroon van besloten kreekruggen en open poelgebieden met veelal geen tot weinig bebouwing en opgaande beplanting. Ten aanzien van de landschappelijke inbedding van nieuwe elementen en ontwikkelingen geldt dat deze elementen en ontwikkelingen (woonwijken) moeten aansluiten bij het bestaande karakter van het landschap en dat deze het bestaande landschap niet mogen verstoren. Dit betekent inpassing van nieuwe ontwikkelingen in overeenstemming met grootschalig landschappelijk patroon: verdichting op de kreekruggen, behoud openheid in de poelgebieden.

Op welke wijze deze landschappelijke inbedding vorm gegeven moet worden hangt af van het bestaande landschap en van de vormgeving van het specifieke plan. Als algemeen uitgangspunt geldt daarom dat een nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het als een logisch onderdeel deel uitmaakt van het landschap. Algemene normstelling doet niet altijd recht aan de situatie en zal soms als onvoldoende en soms als overdreven of gebiedsvreemd ervaren. Als indicatie wordt een algemene norm voor een afschermende groengordel van 10 meter gehanteerd. In de praktijk kan hiervan gemotiveerd worden afgeweken om te komen tot het gewenste maatwerk, zodat er altijd sprake zal zijn van een optimale landschappelijke inbedding. Een deskundigenadvies of inzet van het kwaliteitsteam kan een belangrijke meerwaarde zijn bij het adviseren over de omvang en vormgeving van de landschappelijke inbedding.

Omgevingskwaliteit als uitgangspunt

Algemeen uitgangspunt voor het provinciale landschapsbeleid is dat ruimtelijke ingrepen met gevolgen voor het landschap steeds gepaard gaan met inspanningen om de landschappelijke kwaliteiten te verhogen. Dit houdt in dat rekening moet worden gehouden met bestaande omgevingskwaliteiten en dat een nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het een logisch onderdeel deel uitmaakt van het landschap.

Binnen het Omgevingsplan Zeeland wordt per regio een aantal milieukwaliteiten benoemd, die per regio kunnen verschillen. In tabel B10.1 is aangegeven welke regionale milieukwaliteiten (karakteristieken) voor de regio Walcheren zijn geduid. Verder worden in deze tabel ook de strategieën geformuleerd die het afwegingskader vormen voor de inpasbaarheid van nieuwe ontwikkelingen.

Tabel 3.1. Regionale milieukwaliteiten Walcheren

karakteristiek strategie
Het 'platte'land van Walcheren kenmerkt zich als een rustige, schone en donkere omgeving.
De kustzone kenmerkt zich door natuurgebieden en grootschalige recreatie. De milieukwaliteit in deze omgeving is goed.
Vlissingen en Middelburg hebben een redelijke milieukwaliteit. Lokaal is sprake van luchtkwaliteitsknelpunten.
Goede scheiding tussen rustige natuur en recreatie.
Het behouden en versterken van de huidige milieukwaliteiten heeft hier het primaat.
Er zijn geen nieuwe, gebiedsvreemde verstoringsbronnen toegestaan.
Kustzone benutten.
In het stadsgewest worden lokale kwaliteitspunten waar mogelijk in overleg met de regio aangepakt.

Nieuwe elementen en ontwikkelingen moeten aansluiten bij het bestaande karakter van het landschap en mogen het bestaande landschap niet verstoren; nieuwe ontwikkeling moet logisch onderdeel uitmaken van omliggende landschap.

Hoogteregeling

De beeldkwaliteit van Zeeland wordt voor een belangrijk deel bepaald door het gevoel van ruimte, openheid en weidsheid in het agrarische buitengebied, de natuurgebieden op het land en de deltawateren. De provincie hanteert voor diverse schaalniveaus voor gemeenten bouwhoogtes voor bouwwerken. Voor de kern van Zoutelande is een hoogte van 15 meter toegestaan. Aan de rand van de kern 12 meter. Wanneer aangetoond kan worden dat de hoogte en de massa van een bouwwerk niet zal leiden tot een aantasting van het landschap en de stedenbouwkundige karakteristieken van de omgeving kan van binnen de aangegeven hoogtes worden afgeweken.

Cultuurhistorische kwaliteit

  • Bewoningsresten uit IJzertijd en Romeinse Tijd onder de middeleeuwse kleiafzettingen.
  • Nederzettingen vanaf de Vroege Middeleeuwen, w.o. de ringwalburchten van Oost-Souburg, Middelburg en Domburg, waardevolle steden (Middelburg, Veere, Vlissingen) en dorpen.
  • Verdedigingswerken vanaf de Middeleeuwen (vliedbergen, stedelijke vestingwerken) tot en met WOII (Landfront Vlissingen).
  • Landschappelijke opbouw en samenhang gebaseerd op de geomorfologie en het naoorlogse landschapsplan: open, vrij schaars bewoonde en onbeplante poelgronden, meer besloten, bebouwde en beplante kreekruggen.
  • De rand met duinen, bebossing, buitenplaatsen en de Westkapelse Zeedijk.
  • De paalhoofden langs de kust.
  • Strategie.
  • Versterken samenhang en herkenbaarheid voorwaarde voor inpassen nieuwe ontwikkeling.
  • Nederzettingen en verdedigingswerken: behoud door ontwikkeling.

Zorgvuldig ruimtegebruik en bundeling

Gemeenten hebben de taakstelling om in hun gemeentelijke woningbouwplanning 50% van de woningbouwproductie de grens van het bestaand bebouwd gebied te realiseren (inbreiding). Het gaat hierbij om de bruto woningbouwproductie (het totale aantal gebouwde woningen zonder aftrek van gesloopte woningen). Het onderscheid tussen inbreiding en uitbreiding wordt bepaald aan de hand van de vastgestelde grenzen bebouwd gebied. Het plangebied De Tienden II ligt buiten de begrenzing van bestaand bebouwd gebied van de provincie Zeeland (vastgesteld 1-1-2005).

Wonen

Het bieden van voldoende ruimte voor wonen vormt het uitgangspunt van het provinciale woonbeleid. Bundeling, zorgvuldig ruimtegebruik en het realiseren van kwaliteit en diversiteit staan daarbij centraal.

Het provinciaal ruimtelijk beleid gaat daarbij niet langer uit van een provinciale woningbouwprogrammering. Om beter tegemoet te kunnen komen aan de wensen van de consument, de woningbouwplanning flexibeler te maken en de productie te verhogen is met de provinciale woonvisie een beleid ingezet waarbij gemeenten meer vrijheid en verantwoordelijkheid krijgen voor de omvang, samenstelling en spreiding van hun bouwprogramma.

Aanvullend op de aangegeven randvoorwaarden is in de provinciale Woonvisie een aantal variabele woondoelen opgenomen, waar de provincie een actieve rol in wil vervullen. Het gaat daarbij om:

  • stimuleren omvang en diversiteit van de nieuwbouw;
  • aandacht voor bijzondere woonwensen (unieke projecten);
  • zorgdragen voor kwetsbare groepen, zoals de aandachtsgroep, ouderen (zorgwoningen), starters en studenten, voor wie het van belang is dat er voldoende keuzevrijheid op de woningmarkt blijft bestaan en dat deze, waar mogelijk wordt versterkt.

Bufferzones tussen agrarische gebieden en woon- en verblijfsrecreatiegebieden

Binnen het agrarisch gebied dient rekening te worden gehouden met de aan te houden afstanden tot woon- en verblijfsrecreatiegebieden. In principe dient tussen agrarische bedrijven en woon- en verblijfsrecreatiegebieden een afstand van minimaal 100 meter te worden aangehouden. Een kleinere afstand (50 meter) kan gehanteerd worden, indien daarvoor geen noemenswaardige hinder bij gevoelige bestemmingen optreedt. Tussen fruitteeltpercelen en woon- en verblijfsrecreatiebedrijven dient een afstand van minimaal 50 meter te worden gehouden.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Landschapvisie 2009

Voor de gemeente Veere worden de volgende landschappelijke deelgebieden onderscheiden:

  • Kustzone;
  • Oudland;
  • Veerse Meer;
  • Nieuwland;
  • Kleiplaatgronden.

Zoutelande valt binnen het deelgebied kustzone. De kustzone omvat de gehele Noordzeekust binnen de gemeentegrenzen van Veere. Kenmerkend voor dit deelgebied zijn de duinen, dijken, het strand en de zee. Een belangrijk deel van de kustzone bestaat uit natuurgebieden, vooral bosgebieden, zoals De Manteling bij Domburg en Oostkapelle en de bossen bij Zoutelande. In de kustzone ligt een aantal kust- en badplaatsen met ieder een eigen karakter. Zoutelande is een toeristisch dorp tussen de hoge duinen.

De kustzone heeft een belangrijke recreatieve functie, herbergt waardevolle natuurwaarden en vormt de kustverdediging voor een belangrijk deel van Walcheren. Het project Zwakke Schakels, de ontwikkeling van Houtenburg en de verbetering van de kustverdediging (nu en in de toekomst) vormt een terugkerende ingrijpende ruimtelijke ontwikkeling in dit deelgebied.

Bij de ontwikkeling van bebouwing binnen de kustzone is het wenselijk dat:

  • Compactheid van de kernen behouden.
  • Eventuele uitbreiding bebouwing passend binnen de bestaande stedelijke en landschappelijke structuur.

Niet wenselijke ontwikkelingen in de kustzone zijn:

  • Uitbreiding van bebouwing in de zone Domburg-Westkapelle formeel geregeld in Bestemmingsplan Buitengebied.
  • (Recreatie)bebouwing die in maat en schaal sterk afwijkt van de oorspronkelijke bebouwing.

Planningslijst woningbouw

Om het verloop van planning en praktijk goed in beeld te krijgen, moesten gemeenten de afgelopen jaren jaarlijks planningslijsten woningbouw bij de provincie indienen en de uitvoering ervan werd jaarlijks door de provincie gemonitord. Aan de hand van deze planningslijsten toetst de provincie op regionale schaal of werd voldaan aan de bundelingsdoelstelling (minimaal 50% bouwen op inbreidings- en herstructureringslocaties tegenover maximaal 50% uitbreiding). Het plangebied ligt buiten de begrenzing van bestaand bebouwd gebied zoals deze is vastgesteld door de provincie (1-1-2005) in het kader van het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012.

Vanaf 2009 werkt de provincie niet meer met genoemde planningslijsten, maar moeten gemeenten zelf hun woningbouwplanning voeren en deze op regionale schaal afstemmen. Uit de gemeentelijke woningbouwplanning (planninglijst 2011-2020), afgestemd tussen de drie Walcherse gemeenten, blijkt dat de totale capaciteit voor de kern Zoutelande 67 woningen bedraagt. De gefaseerde ontwikkeling van de Tienden II met 60-65 woningen past daarmee binnen de gemeentelijke en regionale woningbouwplanning.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving

De beoogde ontwikkeling is getoetst aan diverse sectorale aspecten namelijk: water, archeologie, ecologie, relatie met omliggende functies, bodem, wegverkeerslawaai, luchtkwaliteit, externe veiligheid en leidingen. De sectorale toetsing heeft primair betrekking op de rechtstreeks toelaatbare ontwikkelings- en bouwmogelijkheden in De Tienden II. Bij toetsing van de aspecten is rekening gehouden met het realiseren van 60 - 65 grondgebonden eengezinswoningen, een medische praktijk en een gebouw voor PG-woningen.

In dit hoofdstuk worden de conclusies en eventuele randvoorwaarden en aanbevelingen van de toetsing van de sectorale aspecten beschreven. Voor de toetsen van de sectorale aspecten wordt verwezen naar de bijlagen 1 tot en met 9.

4.1 Geluidhinder

Conclusie

Wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Er is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Argumentering

  1. a. De Wet geluidhinder (Wgh) staat de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg. De geluidsbelasting aan de gevels van de beoogde ontwikkeling ten gevolge van het wegverkeerslawaai van gezoneerde wegen (Werendijk en Werendijkseweg) overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) niet.
  2. b. De geluidsbelasting aan de gevels van 52 dB ten gevolge van de interne 30 km/uur-wegen wordt aanvaardbaar geacht omdat:
    1. 1. redelijkerwijs zijn geen maatregelen mogelijk om de geluidsbelasting aan die gevels te verlagen. Deze stuiten namelijk op bezwaren van verkeers- vervoers-, stedenbouwkundige en financiële aard;
    2. 2. de maximaal aanvaardbare waarde niet wordt overschreden;
    3. 3. indien sprake zou zijn van gezoneerde wegen hogere waarden verleend zouden kunnen worden;
    4. 4. conform het Bouwbesluit het binnenklimaat van 33 dB met een “normale” gevel zonder verdere inspanning behaald kan worden.

In bijlage 6 wordt het aspect wegverkeerslawaai nader toegelicht.

4.2 Bodemverontreiniging

Conclusie

De milieuhygiënische bodemkwaliteit in het plangebied is voldoende voor de beoogde ontwikkeling. Voldaan wordt aan de in de Wet bodembescherming opgenomen bepaling dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op schone grond worden gerealiseerd.

Randvoorwaarden

In de oosthoek van kadastraal perceel sectie E, nummer 1782 zijn asbesthoudende materialen in de puinverharding aanwezig. Tijdens het bouwrijpmaken moet deze puinverharding met asbesthoudend materiaal worden verwijderd.

In bijlage 5 wordt het aspect bodem nader toegelicht.

4.3 Flora- En Fauna

Ecologie

Conclusie

De Flora- en Faunawet staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Voor de beoogde ontwikkeling is geen ontheffing nodig in het kader van de Flora- en faunawet.

Voor de gebieds- en soortbescherming vormen zowel de Natuurbeschermingswet 1998 als de Flora- en faunawet geen beletsel voor de ontwikkeling.

Randvoorwaarden

  1. a. Broedvogels mogen niet verstoord worden. Dit kan door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart tot en met 15 juli) op te starten of door minimaal 20 meter rondom een nest geen werkzaamheden uit te voeren.
  2. b. Om het vestigen van de rugstreeppad te voorkomen moeten de volgende maatregelen worden genomen:
    1. 1. opslagterrein, bouwketen en zanddepots worden niet gesitueerd in de buurt van de potentiële vestingslocaties;
    2. 2. het werkterrein dusdanig afwerken dat er geen ondiepe plassen aanwezig zijn.

Indien deze voorzorgsmaatregelen worden opgenomen is de kans nihil dat rugstreeppadden zich vestigen. Overwogen kan worden om het werkterrein gedurende het voortplantingsseizoen te monitoren op de eventuele aanwezigheid van deze soort.

In bijlage 3 wordt het aspect ecologie nader toegelicht.

4.4 Archeologie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

In bijlage 2 wordt het aspect archeologie nader toegelicht.

4.5 Water

Water

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet strijdig met de waterdoelstelling dan wel noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen.

Randvoorwaarden

  1. a. Het plangebied moet nagenoeg volledig worden afgekoppeld (daar waar mogelijk).
  2. b. In het plangebied moet 1650 m³ waterberging worden gerealiseerd.
  3. c. Er moet een gescheiden rioolstelsel worden toegepast.
  4. d. Met de inrichting van het plangebied moet rekening worden gehouden met de schouwstroken langs de watergangen.

Aanbevelingen

  1. 1. Het realiseren van natuur- en kindvriendelijke oevers verdient de voorkeur.
  2. 2. Bij het ontwerp / realiseren van de woningen, medische praktijk en PG-woningen wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan het hergebruik van schoon hemelwater.
  3. 3. Het gebruik van zink en lood moet worden voorkomen en het gebruik van duurzame materialen moet worden bevorderd.

In bijlage 1 wordt het aspect water nader toegelicht.

Wateradvies is nog niet binnen.

4.6 Milieuhinder

Relatie met omliggende functies

De omliggende functies vormen geen belemmering van de beoogde ontwikkeling.

In bijlage 4 wordt het aspect relatie met omliggende functies nader toegelicht.

4.7 Bufferzone

Conclusie

De omliggende functies vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling als voldaan wordt aan de volgende randvoorwaarden.

Randvoorwaarden

  1. 1. Aan de noord- en oostzijde moeten de gronden met een agrarische bestemming, waarop fruitteelt mogelijk is, op minimaal 50 meter liggen van het toekomstige woongebied.
  2. 2. De bebouwing van het agrarisch bedrijf aan de Werendijkseweg 8 moet op minimaal 50 meter van het toekomstige woongebied liggen. Het bouwvlak van het agrarisch bedrijf moet hierop worden aangepast.

4.8 Externe Veiligheid

Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid, in het bijzonder het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Westerschelde, vormt geen belemmering voor de beoogde uitbreiding. Het aantal aanwezigen personen in de kern zal na realisering van de woningen per km² niet meer bedragen dan 2500.

In bijlage 8 wordt het aspect externe veiligheid nader toegelicht.

4.9 Planologisch Relevante Leidingen

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen te verwachten ten aanzien van leidingen.

Randvoorwaarden

Voor aanvang van de graafwerkzaamheden moet door degene die de graafwerkzaamheden gaat uitvoeren contact worden opgenomen met KLIC, waarbij dient te worden gemeld waar en wanneer wordt gegraven.

In bijlage 8 wordt het aspect leidingen nader toegelicht.

4.10 Luchtkwaliteit

Het plan voldoet uit oogpunt van luchtkwaliteit aan een goede ruimtelijke ordening. De Wet luchtkwaliteit (Wlk) staat de ontwikkeling niet in de weg.

Hieraan liggen de volgende overwegingen/beoordelingen ten grondslag:

  • Voor deze ontwikkelingen kan op basis van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (achtergrondconcentratie geleverd door het Planbureau voor de Leefomgeving; PBL) in combinatie met de afwezigheid van substantiële lokale bronnen geconcludeerd worden dat ter plaatse de concentraties stikstofdioxide en fijn stof onder de betreffende grenswaarden liggen.
  • Van een significante toename van het verkeer als gevolg van voorliggend plan is geen sprake. De ontwikkelingsmogelijkheden in dit plan zijn beperkt en kleinschalig en op basis van het NIBM-tool van het ministerie van I en M is geconcludeerd dat het project in niet betekende mate (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Extra onderzoek is dan niet nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt allereerst ingegaan op de opzet van de bestemmingsregeling (paragraaf 5.2) voor het plan en vervolgens wordt per bestemming een toelichting gegeven (paragraaf 5.3). Tevens zijn de algemene regels en de overgangs- en slotbepalingen toegelicht in deze paragraaf.

5.2 Opbouw Regels

De gemeente Veere hanteert een set modelregels die voor ieder bestemmingsplan het vertrekpunt zijn. Per bestemmingsplan wordt vervolgens maatwerk geleverd. Op grond van de SVBP2008 wordt bij de opstelling van bestemmingsregels de volgende vaste volgorde in hoofdstukken en artikelen gebruikt.

  • In Hoofdstuk 1: Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de kaart voorkomen, nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling, een bepaling welke wettelijke regeling van toepassing is, dan wel bepalingen die voor de nodige flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene afwijkings- of wijzigingsregels).
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels ten slotte geeft overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Ook voor het opstellen van een bestemmingsartikel is een vaste volgorde aangegeven:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijking van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Een bestemmingsartikel behoeft niet al deze elementen te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

5.3 Bestemmingen

Agrarischmetwaarden (artikel 3)

De juridisch-planologische regeling voor de in het plangebied gelegen agrarische percelen is zoveel mogelijk afgestemd op de regeling in het bestemmingsplan Buitengebied.

Voor het behoud, herstel en / of versterking van het karakter van de landschapswaarden van de randzone in het gebied is de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch – randzone' opgenomen. Voor werkzaamheden ter plaatse van deze gronden is een omgevingsvergunning nodig (voorheen aanlegvergunning).

Op grond van de landschappelijke waarden en van de Wet milieubeheer kunnen niet alle agrarische activiteiten in het plangebied worden toegelaten. In de regels is daarom bepaald dat de gronden in beginsel uitsluitend mogen worden gebruikt voor grondgebonden agrarische bedrijven.

Binnen de bestemming mogen uitsluitend terreinafscheidingen worden gebouwd. Fruitteelt is niet toegestaan binnen deze bestemming.

Groen (artikel 4)

Structurele groenvoorzieningen zijn voorzien van de bestemming 'Groen'. Op de gronden me deze bestemming mogen niet voor bewoning bestemde gebouwen worden opgericht zoals gebouwen voor een jeugdontmoetingsplaats. De afmetingen van een gebouw moeten beperkt blijven (maximaal 15 m² en ten hoogste 3,5 meter hoog).

Maatschappelijk (artikel 5)

Binnen deze globale bestemming zijn de meest gangbare maatschappelijke voorzieningen toegestaan.

Gebouwen moeten worden opgericht binnen het aangeduide bouwvlak. Het maximaal toegestane oppervlak aan gebouwen is vastgelegd door middel van een percentage.

Verkeer (artikel 6)

De bestemming Verkeer heeft betrekking op wegen, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, sloten en watergangen, maar maakt ook pleinen, terrassen, jongerenontmoetingsplekken en afvalverzamelvoorzieningen mogelijk. Hiermee is ondergeschikte herinrichting van de openbare ruimte mogelijk zonder dat, onnodig, gedetailleerde bepalingen van het bestemmingsplan dergelijke ontwikkelingen in de weg staan en planherziening nodig zou zijn.

Op gronden met de bestemming Verkeer zijn naast niet voor bewoning bestemde gebouwen tevens terrasoverkappingen toegestaan.

Water (artikel 7)

De (bestaande) waterpartijen en (primaire) waterlopen zoals sloten, watergangen en singels, wateraanvoer en –afvoer, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn bestemd tot Water.

Wonen (artikel 8)

De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor wonen en de bijbehorende tuinen en erven. Beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in een woning zijn mogelijk, evenals het gebruik van een aan- of uitbouw of een bijgebouw voor recreatief nachtverblijf. Voor mantelzorg is een bevoegdheid tot afwijken opgenomen. De woonfunctie van de woning en het woongebied mag evenwel niet worden aangetast en als maximale oppervlaktemaat voor deze activiteiten wordt 40 m² aangehouden.

Situering hoofdgebouwen, aan- of uitbouwen en bijgebouwen

Binnen de bestemming Wonen is door middel van het aanwijzen van bouwvlakken waarbinnen hoofdgebouwen en overkappingen zijn toegestaan en de aanduiding "erf" de indeling van het woonperceel tot uitdrukking gebracht. Woningen behoeven niet geheel binnen bouwvlakken voor hoofdgebouwen te worden gebouwd. Ook op het erfbouwvlak mogen bijgebouwen en aan- of uitbouwen in gebruik worden genomen als woonruimten.

De gronden zonder aanduiding, betreffen de gronden waar geen gebouwen en overkappingen zijn toegestaan. Het gaat hoofdzakelijk om gronden vóór de voorgevel van hoofdgebouwen (woningen). Kleinschalige aan- of uitbouwen vóór de voorgevellijn – zoals erkers – zijn wel mogelijk.

In een aantal situaties wordt in de bouwregels de afstand van hoofdgebouwen geregeld ten opzichte van perceelsgrenzen. Los van specifieke situaties geldt als algemeen uitgangspunt dat deze bouwwerken worden gebouwd op ten minste 3 meter uit de perceelsgrens (voor vrijstaande of twee aaneengebouwde woningen).

Oppervlakte bebouwing

De bouwvlakken waar hoofdgebouwen zijn toegestaan, mogen volledig worden bebouwd met gebouwen. Wel dienen de in de bouwregels opgenomen minimumafstandsmaten tussen gebouwen op hetzelfde bouwperceel en minimumafstandsmaten tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens in acht te worden genomen.

De gronden met de aanduiding 'erf' mogen voor ten hoogste 50% en 60 m2 worden bebouwd met aan- of uitbouwen en bijgebouwen. Indien de toelaatbare te bebouwen oppervlakte minder bedraagt dan 30 m2 is een bebouwingspercentage van 75% toegestaan tot een maximum van 30 m2.

Bouwwijze van woningen

De bouwwijze is met behulp van bouwaanduidingen (letters tussen haakjes) vastgelegd. De volgende bouwaanduiding is gehanteerd:

  • [vrij]
    Voor woningen die uitsluitend geheel vrijstaand mogen worden gebouwd. Voor het creëren van een open bebouwingsstructuur moet de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 3 meter bedragen. Er zijn geen afwijkingsbepalingen opgenomen om deze voorgeschreven afstand te verkleinen.

Waarde Archeologie - 3 (artikel 9)

De in dit artikel aangegeven bestemming is een zogenoemde dubbelbestemming. De dubbelbestemming is met een arcering op de verbeelding weergegeven. De bestemming valt samen met de bestemming Agrarisch met waarden. De regeling heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. Hiervoor is het gemeente archeologie beleid leidend. Voordat er ten behoeve van de samenvallende bestemming een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning. Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Slechts onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.

Anti-dubbeltelbepaling (artikel 10)

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4. Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Wonen mag een bepaald percentage van het erf worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk erf van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.

Algemene bouwregels (artikel 11)

Overschrijding bouwgrenzen

Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de kaart aangeduid met een dikke lijn.

Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

Dit artikel bevat een regeling voor bestaande maten die afwijken van de voorgeschreven maten in deze regels. Het artikel betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen.

Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak (3 augustus 2005) blijkt, dat deze algemene bepaling aanvaardbaar is. Een gedetailleerde inventarisatie en individuele beoordeling van afwijkingen zijn niet nodig. Essentieel is dat het gaat om bevestiging van bestaande, afwijkende situaties, zodat bij beoordeling van bouwaanvragen direct duidelijk is welke maat bepalend is: namelijk de bestaande maat. Hiermee ligt objectief de strekking van de bepaling vast. Daar waar daadwerkelijk andere situaties worden nagestreefd, is dit door andere bestemmingen of bouwbepalingen vastgelegd. Dit komt overigens in dit bestemmingsplan niet voor. In de bepaling is nadrukkelijk vastgelegd dat op de bedoelde bestaande afwijkingen het overgangsrecht niet van toepassing is. Onder de oppervlaktematen valt ook het bebouwingspercentage.

Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening (artikel 12)

Dit is artikel is opgenomen omdat bij de inwerkingtreding van de Wro, de Invoeringswet Wro en het Bro op 1 juli 2008 de intrekking van de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen en de regeling voor het parkeerfonds) in de bouwverordening niet in werking is getreden. De stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening blijven dus vooralsnog bestaan.

Algemene afwijkingsregels (artikel 13)

Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen is een algemene afwijkingsregel opgenomen.

Algemene wijzigingsregels (artikel 14)

Dit bestemmingsplan bevat slechts een algemene wijzigingsregel. Het betreft een wijzigingsbevoegdheid waarmee kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen mogelijk zijn.

Voor de gronden met de gebiedsaanduiding wro-zone-wijzigingsgebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij het onder voorwaarden mogelijk is om de gronden te wijzigen in de bestemming Wonen. Een van de voorwaarden is dat er ten hoogste 16 woningen gebouwd mogen worden. Verder gelden er stedenbouwkundige randvoorwaarden en mag de samenstelling van de woningvoorraad niet onevenredig worden aangetast.

Overige regels (artikel 15)

Dit artikel bevat één bepaling, namelijk "Werking wettelijke regeling (artikel 15.1)" In een (toenemend) aantal gevallen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard1. Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de voorschriften een artikel "Wettelijke regelingen" op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de voorschriften wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Deze afdeling regelt verplicht kostenverhaal door de gemeente. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Kostenverhaal dient onder andere te worden verzekerd bij een bestemmingsplan wat rechtstreeks bouwplannen mogelijk maakt. Het voorliggende maakt nieuwe woningen en een medische praktijk mogelijk. Van een exploitatieplan kan worden afgezien door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (anterieure overeenkomst).

Voor de ontwikkeling is tussen de gemeente en andere grondeigenaren een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten waarin de (financiële) afspraken over deze ontwikkeling zijn vastgelegd. De in de bijlage van de overeenkomst opgenomen exploitatieberekening toont aan dat de voorgenomen ontwikkelingen economisch c.q. financieel uitvoerbaar zijn. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee voldoende verzekerd en er kan worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Handhaving van regelgeving vraagt om actuele regels. Regels die zijn gebaseerd op gedateerde inzichten, hebben hun geloofwaardigheid verloren en kunnen in redelijkheid ook niet meer afgedwongen worden. Door verouderde regels neemt de kans op misbruik daarvan ook toe. Door de actualisering van de bestemmingsplannen worden nieuwe ruimtelijke kaders aangegeven en worden daarmee tevens de grenzen bepaald waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn. De regels van het bestemmingsplan leggen een ruimtelijk relevante norm vast, met in bepaalde gevallen een daaraan gekoppelde ontheffingsmogelijkheid, die het bestuur de mogelijkheid geeft in te spelen op de dynamiek van de samenleving. Op die wijze wordt ook de gelegenheid geboden een belangenafweging te maken van de individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang. Ontheffingen zijn echter gelimiteerd. Daar waar geen ontheffingen meer mogelijk zijn begint de handhaving.

Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is de laatste jaren in een steeds verder toenemende belangstelling komen te staan van bestuurlijk Nederland. Door het plaatsvinden van enkele ingrijpende incidenten is de handhaving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels. Ook in de jurisprudentie is een verandering tot stand gekomen. De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over het handhaven van de regelgeving en neemt zelfs in beginsel een plicht tot handhaving aan. Daarnaast krijgt de rechtszekerheid van bestemmingsplannen bij de rechterlijke toetsing een steeds belangrijkere rol.

7.2 Handhaving Binnen De Gemeente Veere

Handhavingsbeleid

De gemeente Veere is voornemens handhaving structureel toe te passen en te komen tot een beleidsmatige aanpak. De afgelopen jaren is door de gemeente veel kennis opgedaan op het gebied van handhaving. Als het gaat om tweede woningen, voert de gemeente op basis van de Gebruiksverordening 2e woningen, waarin het gebruik van woningen in de kernen als tweede woningen is verboden, een gericht handhavingsbeleid. Met uitzondering van dit tweede woningenbeleid werd handhaving niet binnen een structuur toegepast, maar veelal werd ingespeeld op incidenten en excessen en werd gereageerd naar aanleiding van klachten, etc. Het handhavingsbeleid zal zich moeten ontwikkelen tot het vastleggen van een structuur, waarbij van te voren door het bestuur vastgelegde doelen nagestreefd moeten worden. In principe dient tegen alle geconstateerde overtredingen te worden opgetreden. Het vaststellen van prioriteiten is echter onvermijdelijk. Het handhavingsbeleid zal zich primair richten op het voorkomen van nieuwe illegale situaties.

Als belangrijke prioritaire handhavingssituaties kunnen worden genoemd:

  • het bouwen zonder bouwvergunning, waarbij legalisatie achteraf niet mogelijk is;
  • grove afwijking van reeds verleende bouwvergunningen.

Ook in de gevallen waar de veiligheid in het geding is en / of aantasting van het milieu plaatsvindt, dient prioriteit te worden gegeven aan de handhaving. Het tegengaan van strijdig gebruik van gronden en / of gebouwen is eveneens een belangrijke doelstelling. Als nevengeschikte doelen van de handhaving kunnen worden genoemd, het ongedaan maken van de gevolgen van een overtreding of een daarmee behaald voordeel en het straffen van de overtreder.

Het opstellen van een nieuw bestemmingsplan is op zich zelf reeds een vorm van handhaving. Handhaving is namelijk niet alleen het daadwerkelijk repressief optreden tegen overtreders, maar ook voor een belangrijk deel het maken van een heldere en hanteerbare regels en daarin inzicht verschaffen, zodat mensen het vanzelfsprekend achten zich aan de gestelde norm te houden.

Ook de ontwikkeling van een ontheffingenbeleid is een doelstelling voor een goed handhavingsbeleid. In eerste instantie zal de opstelling van een dergelijk beleid plaatsvinden door middel van "leren door te doen". Na enige tijd ervaring zal het beleid worden opgetekend in een beleidsdocument en volgens de daarvoor bestaande regels van de Algemene wet bestuursrecht worden vastgesteld.

Ontwikkeling gestructureerd toezicht

De afgelopen jaren vond handhaving van het ruimtelijk beleid veelal plaats op basis van het "piepsysteem" en toevallige controle. De doelstelling binnen de gemeente Veere is om te komen tot een integrale structurele vorm van toezicht en opsporing. Daarvoor zullen afspraken gemaakt worden tussen de verschillende ambtelijke diensten. Niet alleen intern, zoals tussen de bouwinspecteurs, milieu-inspecteurs en dergelijke, maar ook extern, zoals met politie en waterschap. De afspraken zullen zich niet alleen moeten richten op praktische werkafspraken, maar ook afstemming en coördinatie van beleidsdoelstellingen. Een gestructureerde vorm van oog-en-oor functie sluit rechtsongelijkheid in hoge mate uit, maar heeft tevens een preventieve werking. Geconstateerde overtredingen zullen worden geplaatst op een handhavingslijst, waarvan bestuurlijk de prioriteit van uitvoering zal worden vastgesteld.

Uitvoering handhaving

Daar waar een overtreding wordt geconstateerd en legalisatie niet mogelijk is, moet in eerste instantie toepassing worden gegeven aan de bestuursrechterlijke handhaving. Het voornemen bestaat om het proces van bestuursrechtelijke handhaving vast te leggen in een stappenplan, waarin de verschillende stadia van de besluitvorming en procedures tot uitdrukking komen. Naast de bestuursrechtelijke mogelijkheden van handhaving wordt een duidelijke taak gezien voor de strafrechtelijke handhaving. Hiervoor biedt de Wet Economische Delicten de grondslag. Een concretisering van de rol van het strafrecht met het Openbaar Ministerie en de politie ligt hier voor de hand. Het toepassen van privaatrechtelijke handhaving blijkt langzamerhand door de heersende rechtsopvattingen als een minder adequaat middel te worden gezien, zodat hiervan slechts met uitzondering gebruik zal worden gemaakt.

Gezien het reparatoire karakter van bestuursrechtelijke handhaving, gaat de voorkeur uit naar het toepassen van bestuursdwang, zeker in die gevallen waarbij sprake is van illegale bouwwerken. Illegaal gebruik blijkt in de praktijk dikwijls moeilijk door middel van bestuursdwang te kunnen worden beëindigd, zodat in die situaties een lastgeving onder verbeurdverklaring van een dwangsom voor de hand ligt.

Het bewust niet handhavend optreden tegen een illegale situatie zal slechts in uitzonderlijke gevallen plaats mogen vinden, bijvoorbeeld in die situaties waarbij wegens gewijzigde beleidsinzichten aanpassing van de regelgeving daarop nog niet heeft plaatsgevonden en in redelijkheid niet verlangd kan worden dat nog voldaan wordt aan de geldende regels. Uiteraard dienen in dergelijke situaties de belangen van derden-belanghebbenden te worden afgewogen.

Verantwoording

De uitvoering en voortgang van de handhaving wordt jaarlijks vastgelegd in een verslag, dat bestuurlijk wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak

8.1 Vooroverleg

In het kader van ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan diverse instanties en organisaties. De bewoners en andere bij het plangebied betrokken natuurlijke en rechtspersonen zijn bij de totstandkoming van het bestemmingsplan betrokken, doordat het voorontwerpbestemmingsplan van 21 mei tot en met 1 juli 2009 ter inzage heeft gelegen in het kader van de inspraak.

Het voorontwerpbestemmingsplan De Tienden II is op 29 mei 2009 in vooroverleg gezonden naar:

  1. 1. de Provincie Zeeland;
  2. 2. de dorpsraad Zoutelande;
  3. 3. het waterschap Zeeuwse Eilanden;
  4. 4. de VROM-Inspectie.

De VROM-Inspectie heeft aangegeven dat het ontwerpbestemmingsplan hen geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Van de dorpsraad is geen reactie ontvangen.

Provincie Zeeland

Samenvatting

In de planningslijst 2008-2017 is De Tienden II opgenomen met een capaciteit van 32 woningen. Het plan heeft een capaciteit van maximaal 60 woningen. In de toelichting is aangegeven dat dit grotere aantal verwerkt zou worden in de planningslijst van 2009-2019 maar dat dit niet mogelijk is omdat er door de provincie aan een nieuw systeem wordt gewerkt. Het is echter de vraag of dit plan daar wel in zal passen. Verder kent het voorontwerpbestemmingsplan Kom Zoutelande, dat tegelijk met De Tienden II in vooroverleg is gezonden, een capaciteit van maximaal 22 woningen (inbreiding). Als deze locaties benut worden is het de vraag of De Tienden II niet achterwege zou kunnen blijven.

Beantwoording

De Tienden II is te beschouwen als een logisch vervolg op de Tienden I. Al in de structuurvisie Zoutelande uit 2002 is aangegeven dat een volgende uitbreiding hier plaats zou kunnen vinden. De gronden voor deze uitbreiding zijn in 2005 door ons verworven. Door de inwoners van Zoutelande is sindsdien steeds aangegeven dat er grote behoefte bestaat aan de nieuwe wijk.

Destijds werd er op de planningslijst woningbouw (2008-2018) voor de Tienden II uitgegaan van 32 woningen. Daarnaast waren er nog diverse andere projecten vermeld op de planningslijst. Hiermee waren in totaal 60 woningen voorzien voor het dorp. Begin 2011 is de nieuwe door het college vastgestelde planningslijst 2011-2020 toegezonden aan de provincie. Hierin is voor Zoutelande sprake van een totale capaciteit van 67 woningen. Verschillende inbreidingsplannen zijn namelijk geschrapt.

Van provinciezijde is er niet gereageerd op de planningslijst omdat er wordt gewerkt aan een herziening van het Omgevingsplan. Ambtelijk en bestuurlijk is steeds aangegeven dat de 3 Walcherse gemeenten hun woningbouwplanning onderling dienen af te stemmen. Hieraan is naar onze mening ook voldaan. Mede gelet hierop zijn wij van mening dat er aan de provinciale vooroverlegreactie is tegemoet gekomen, temeer daar er voor Zoutelande - in totaliteit bezien - geen sprake is van excessieve toename van het aantal geplande woningen.

Dit past ook als reactie op de opmerking van de provincie over de capaciteit aan inbreidingslocaties in het voorontwerpbestemmingsplan Kom Zoutelande. De gemeenteraad heeft dit bestemmingsplan op 21 april 2011 vastgesteld. Enkele inbreidingslocaties zijn intussen vervallen, andere zijn in capaciteit teruggebracht. Wij noemen de locatie van disco Jojo, waarvoor geen wijzigingsbevoegdheid meer is opgenomen, het plan aan de Duinweg ("Hof van Janse") en de locatie Willebrordusschool, waar de capaciteit is gedaald tot 10 woningen. Deze laatstgenoemde locatie is – als enige – ook opgenomen op de in de vorige alinea genoemde planningslijst.

Conclusie

Deze vooroverlegreactie leidt niet tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan.

Waterschap

Samenvatting

  1. 1. Aan de westzijde wordt het plan begrensd door een watergang. Voor het aanplanten van bomen langs de waterkant is een ontheffing vereist. Bomen dienen minimaal 1 m uit de insteek van de watergang te worden geplant.
  2. 2. Er wordt van uit gegaan dat het onderhoud van de waterlopen in het plangebied zal plaatsvinden conform de afspraken uit het project BOB met betrekking tot het onderhoud van het oppervlaktewater.
  3. 3. Aan te leggen fiets- en wandelpaden zullen worden bereden met zwaar materieel.
  4. 4. Langs de zuidzijde van de Langedamsprink is een onderhoudsstrook nodig van tenminste 5 m, gemeten vanaf de insteek van de watergang.
  5. 5. Geadviseerd wordt een bouwpeil van tenminste -0,6m NAP aan te houden.
  6. 6. Geadviseerd wordt om de 900 m2 waterberging die gerealiseerd wordt door het verbreden van watergangen en de aanleg van natuurvriendelijke oevers in de schetsontwerpen en de toelichting tot uitdrukking te laten komen.
  7. 7. Het verdient aanbeveling om te onderzoeken of bestaande rioleringsproblemen in Zoutelande, bijvoorbeeld bij het Oranjeplein en de Swaalingestraat, verminderd kunnen worden via de riolering van De Tienden II.

Beantwoording

  1. 1. Dit is bekend, als dit aan de orde komt zal een ontheffing gevraagd worden.
  2. 2. Deze veronderstelling is correct, hier zal rekening mee worden gehouden.
  3. 3. Hiermee zal rekening worden gehouden bij de aanleg.
  4. 4. Hiermee zal rekening worden gehouden bij de uitvoering van het plan.
  5. 5. Deze opmerking zal in de plantoelichting worden opgenomen. Bij de afgifte van bouwvergunningen zal hiermee rekening worden gehouden.
  6. 6. Het schetsplan wordt hierop aangepast.
  7. 7. Door ingenieursbureau Royal Haskoning is onderzoek gedaan naar de problematiek die zich regelmatig voordoet in de omgeving van het Oranjeplein en Swaalingestraat. Uit het onderzoek is gebleken dat eventuele extra maatregelen in de Tienden II geen bijdrage zullen gaan leveren aan het oplossen van de problemen elders in de kern Zoutelande.

Conclusie

De inrichtingsschetsen en de toelichting zullen worden aangepast in verband met het verbreden van watergangen en de aanleg van natuurvriendelijke oevers.

8.2 Inspraakprocedure

Het voorontwerpbestemmingsplan De Tienden II heeft van 21 mei tot en met 1 juli 2009 ter inzage gelegen in het kader van de inspraak. Tijdens deze termijn zijn 3 inspraakreacties ingediend. Deze zijn afkomstig van:

  1. 1. Fam. Van Lienden, Sprink 5, 4374 DE, Zoutelande.
  2. 2. P. Jongepier, David Koddelaan 17, 4374 EP, Zoutelande (namens nog 10 omwonenden van De Spaijer en de David Koddelaan).
  3. 3. Moeliker & Platteeuw Advocaten, Postbus 1, 4330 AA, Middelburg (namens Van Garderen & Dekker Vastgoedontwikkeling Zoutelande B.V.).

Tevens is door de fam. Assink, De Spaijer 6, 4374 DD, Zoutelande tijdens de inloopavond op 18 juni 2009 een mondelinge reactie gegeven.

1. Fam. Van Lienden

Samenvatting

  1. 1. Waarom is de afstand van de geprojecteerde woning naast de Sprink 5 korter dan die van de bouwvlakken achter de woningen De Spaijer 2 en 4;
  2. 2. de Sprink is niet geschikt als ontsluiting van de nieuwe wijk. Dan zou in ieder geval eerst de situatie op de kruising Borne/De Sprink worden aangepast. De ontsluiting zou beter via de Werendijkseweg kunnen lopen;
  3. 3. wat betekent de aanduiding Agrarisch met waarden op het perceel nr. 1014.

Beantwoording

  1. 1. Dit verschil heeft geen specifieke reden. De afstand tussen de bestaande omgeving en de in De Tienden II geprojecteerde bouwvlakken is niet overal gelijk. Dat heeft te maken met variëteit in de ligging van de bestaande woningen rondom het plangebied. De afstand tussen de zijgevel van De Sprink 5 en het geprojecteerde bouwvlak bedraagt overigens 20 m, wat in een kern als zeer ruim kan worden beschouwd;
  2. 2. bij realisering van De Tienden I is in de verkeersstructuur en profielen rekening gehouden met mogelijke uitbreiding van de wijk aan de zuidzijde van De Tienden I. Gelet op de omvang van de uitbreiding zijn de Sprink en Leenesland geschikt om de toename van verkeersbewegingen te verwerken. Er is voor ons geen aanname dat dit negatieve gevolgen zal hebben op de verkeersveiligheid. Mocht dit onverhoopt toch gebeuren dan zullen we aanvullende maatregelen treffen;
  3. 3. het Omgevingsplan van de provincie Zeeland stelt een (agrarische) randzone rondom kernen verplicht om te waarborgen dat woningen geen hinder ondervinden van agrarische bedrijven en dat agrarische bedrijven geen hinder ondervinden van woningbouw. Ook wordt hiermee voorkomen dat binnen een afstand van 50 meter van woningen fruitteelt kan worden uitgeoefend (spuitzone). Het bestemmingsplan De Tienden I uit 1996 kent ook reeds een dergelijke zone. Vanwege de verdere uitbreiding van Zoutelande dient deze zone aangepast te worden aan de toekomstige situatie.

Conclusie

Deze inspraakreactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

2. P. Jongepier e.a.

Samenvatting

  1. 1. De voorziene buffer tussen de woningen D. Koddelaan 17-29 oneven en de daarachter geplande woningen dient in eigendom te blijven van de gemeente. De strook zou een breedte moeten krijgen van 10m en tevens worden ingericht als schouwstrook / wandelpad (aan de noordzijde van de strook). Ruimte daarvoor kan gevonden worden door het zuidelijke gedeelte van het nieuwe plan iets op te schuiven, zoals op de bijgaande tekening is aangegeven;
  2. 2. De in het voorontwerpbestemmingsplan opgenomen maximale nokhoogte is te hoog, gelet op de bestaande woningen in de D. Koddelaan;
  3. 3. Voorgesteld wordt om voor het bouwverkeer een tijdelijke weg aan de noordoostelijke kant van het plangebied aan te leggen;
  4. 4. Vanwege de slappe bodem worden problemen voorzien met heien. Kunnen de toekomstige bouwers verplicht worden om de bouwpalen te boren in plaats van te heien.

Beantwoording

  1. 1. In tegenstelling tot wat insprekers veronderstellen, is de betreffende strook nooit als groenbuffer bedoeld of aangegeven. Over de mogelijke toekomstige functie van deze strook heeft nog geen enkele bestuurlijke besluitvorming plaatsgevonden. Dus of deze wordt toegevoegd aan de nieuwe kavels, aan de bewoners van de D. Koddelaan wordt aangeboden dan wel of de strook in eigendom blijft van de gemeente Veere, is nog niet bekend. Het verbreden van de strook voor een groenstrook en / of een wandelpad achten wij in elk geval niet gewenst. Ten eerste is er geen sloot aanwezig waarvoor een schouwstrook aangehouden zou moeten worden, ten tweede zijn in het plan voldoende wandel- en fietspaden voorzien. Het aan elkaar grenzen van achtertuinen is in een kern bovendien niet ongewoon. De constatering dat bewoners van de betreffende woningen hun uitzicht zullen verliezen is op zich correct. In de ruimtelijke ordening is echter niets definitief of eindig, ontwikkelingen vinden altijd plaats, waarbij uiteraard de diverse belangen worden afgewogen. Ontwikkelingen kunnen zijn de uitbreiding van een kern maar ook de aanleg of uitbreiding van een bedrijventerrein, een sportveld, volkstuinen enzovoort Uitzicht is dan ook geen recht, maar een (tijdelijk) voorrecht. Zeker diegenen die aan de rand van een kern wonen dienen er rekening mee te houden dat ontwikkelingen op zeker ogenblik hen effect kunnen hebben op de bestaande situatie;
  2. 2. De regels van het bestemmingsplan geven de maximale mogelijkheden weer. Dat hoeft niet te betekenen dat alle woningen ook daadwerkelijk een nokhoogte zullen krijgen van 9 meter. Ook in de bestaande situatie is niet in alle gevallen de maximaal toegestane hoogte benut / gerealiseerd. In het nieuwe bestemmingsplan Kom Zoutelande hebben de woningen D. Koddelaan nrs. 17-59 overigens dezelfde mogelijkheden als de nieuw te bouwen woningen in de Tienden II, dus kunnen deze ook herbouwd / uitgebreid worden tot een goothoogte van maximaal 4 meter en een nokhoogte van maximaal 9 meter;
  3. 3. Voor het bouwrijp maken van het terrein zal een plan opgesteld worden. Hierbij wordt ook gekeken naar de routering van het bouwverkeer binnen het uitbreidingsgebied. Dit staat verder overigens los van verdere bestuurlijke besluitvorming van het bestemmingsplan op zich;
  4. 4. Voordat met bouwen begonnen wordt zal een sonderingonderzoek en grondonderzoek uitgevoerd moeten worden. Uit het onderzoek zal de aard en de gesteldheid van de bodem blijken. Aan de hand van de analyse van de gegevens zal een passend funderingssysteem gekozen moeten worden in relatie tot de aard en de opbouw van het te bouwen bouwwerk. Tevens dient bij de keuze van het funderingssysteem rekening gehouden te moeten worden met de aard van de bebouwing in de directe omgeving. Het is op voorhand dan ook niet verstandig om vast te leggen dat er boorpalen toegepast dienen te worden. Boorpalen kunnen is sommige gevallen juist niet de beste oplossing zijn. De gemeente zal uiteraard op basis van de gegevens wel pleiten voor een systeem dat de meeste zekerheid geeft.

Conclusie

Deze inspraakreactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

3. Moeliker & Platteeuw

Samenvatting

Van Garderen & Dekker (hierna verder aangeduid als Van Garderen) is eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente Veere, sectie E nummer 1913. Tevens – is zij in onverdeeld eigendom met de heren C. Leijnse en P.C. Leijnse, beiden te Zoutelande, eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente Veere, sectie E nummer 1762. Beide percelen zijn gedeeltelijk opgenomen in het plangebied van bestemmingsplan. De Tienden II. Van Garderen & Dekker verzoekt om de genoemde percelen niet slechts gedeeltelijk in het bestemmingsplan op te nemen, maar geheel.

Beantwoording

Met Van Garderen & Dekker en de heren C. Leijnse en P.C. Leijnse zijn afspraken gemaakt over opname van het perceel kadastraal bekend gemeente Veere, sectie E nummer 1762 in het bestemmingsplan. Ook zijn er met Van Garderen & Dekker afspraken gemaakt over gedeeltelijke opname van het perceel kadastraal bekend gemeente Veere, sectie E nummer 1913 in het bestemmingsplan. Deze afspraken zijn verwerkt in een met de eigenaren gesloten exploitatieovereenkomsten.

Conclusie

Het ontwerpbestemmingsplan wordt aangepast op basis van de met Van Garderen & Dekker en de heren C. en P.C. Leijnse bereikte overeenstemming.

4. Fam. Assink

Samenvatting

  1. 1. Er is nu al overlast van de sloot achter hun woning;
  2. 2. de helling van de oever wordt veel te steil;
  3. 3. aan de kant van de nieuwe woningen zou de oever natuur/kind/mensvriendelijk moeten worden;
  4. 4. er is stankoverlast van de riooloverstort aan de Koddelaan;
  5. 5. 's Avonds zullen de autolichten bij hen achter naar binnen schijnen;
  6. 6. de straten in de Tienden I zijn te smal waardoor er altijd problemen ontstaan met het doorstromen van verkeer als er aan één zijde auto's geparkeerd zijn;
  7. 7. het stedenbouwkundig plan van de Tienden I bepaalde de manier waarop de woningen aan De Spaijer gebouwd moesten worden (bijv. de verplichte bouwrichting).

Beantwoording

  1. 1. De overstort aan de D. Koddelaan is intussen gesaneerd. Hiermee is de sloot kwalitatief verbeterd;
  2. 2. de helling van de oever sluit aan op de bestaande helling. Hierin worden geen problemen voorzien;
  3. 3. de oever zal worden voorzien van een flauwer talud;
  4. 4. de overstort aan de D. Koddelaan is intussen gesaneerd. Hiermee is de stankoverlast verholpen;
  5. 5. de straat achter De Spaijer 6 is doodlopend, het aantal woningen dat daar gebouwd zal worden is zeer gering. De verkeersintensiteit zal daardoor navenant laag zijn. Overlast door naar binnen schijnende koplampen zal dan naar onze mening dan ook niet aan de orde zijn. Het staat de inspreker overigens uiteraard vrij om een afscherming op de perceelsgrens te plaatsen;
  6. 6. deze opmerking heeft geen betrekking op het plan De Tienden II;
  7. 7. in de regels van het bestemmingsplan De Tienden II zijn ook regels opgenomen voor het bouwen van woningen (o.a. situering in het bouwvlak, afstand tot perceelsgrens, goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en hoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen). Dat er in het plan De Tienden I uit 1996 andere regels golden wil niet zeggen dat die nu onverkort moeten worden overgenomen. Bij het opstellen van De Tienden II is uitgebreid aandacht besteed aan de inrichting van het plan en is er ook uitgebreid overleg geweest met de inwoners. Daarnaast zijn in de loop van de tijd ook sommige inzichten gewijzigd en is in de tussentijd de gemeentelijke Welstandsnota vastgesteld.

Conclusie

Deze inspraakreactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 9 Bij De Vaststelling Aangebrachte Wijzigingen

Het ontwerpbestemmingsplan 'De Tienden II' heeft vanaf 19 januari 2012 tot met 1 maart 2012 zes weken ter inzage gelegen . Gedurende deze termijn zijn 7 zienswijzen ingediend. Naar aanleiding van de zienswijzen zijn er wijzigingen in het bestemmingsplan doorgevoerd. Daarnaast hebben ambtshalve aanpassingen ook geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan. De wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan zijn in de hierna volgende paragrafen vermeld. Volstaan is met een opsomming van de aangebrachte wijzigingen. Voor meer uitgebreide informatie wordt verwezen naar het raadsvoorstel, het besluit en het zienswijzenrapport.

9.1 Aanpassingen Naar Aanleiding Van Zienswijzen

Verbeelding/ kaart

  • De bestemming WA (water) gelegen aan de westzijde van het plangebied is verbreed tot 5,0 meter ten behoeve van een flauwe natuurvriendelijke oever.
  • De bestemmingen WA en G (groen) gelegen aan de zuidzijde van het plangebied zijn met elkaar gewisseld.
  • De bestemming WA gelegen aan de noordzijde van het plangebied is ingericht met flauwe natuurlijke oevers.

Regels

  • De dakhelling is in de regels aangepast van 550 naar 650 .

Toelichting

  • Straatprofiel A. wordt aangepast in combinatie met de bestemming WA.
  • Overige straatprofielen worden opnieuw geletterd en de profielen B en c worden extra toegevoegd.
  • In de bijlage 8 van de toelichting zijn de rekenbladen weergegeven van de geluidsbelasting aan de gevel op de bestaande woning ter hoogte van de woning aan de Sprink 5 ten gevolge van de nieuwe ontwikkeling.

9.2 Ambtshalve Aanpassingen

Verbeelding/kaart

  • De bestemming AW (agrarisch met Waarden) krijgt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie – 3.
  • Het maximum bebouwingspercentage op de bestemming Maatschappelijk verhogen naar 60%.

Regels

  • Ten behoeve van de dubbelbestemming AW wordt er een nieuw artikel aan de bestemmingsplanregels toegevoegd

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Waterparagraaf

1.1 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet strijdig met de waterdoelstelling maar noodzaakt wel tot waterhuishoudkundige maatregelen.

Randvoorwaarden

  1. a. Het plangebied moet volledig worden afgekoppeld (daar waar mogelijk).
  2. b. In het plangebied moet 1650 m³ waterberging worden gerealiseerd.
  3. c. Er moet een gescheiden rioolstelsel worden toegepast.
  4. d. Met de inrichting van het plangebied moet rekening worden gehouden met de schouwstroken langs de watergangen in het gebied.

Aanbevelingen

  1. a. Het realiseren van natuur- en kindvriendelijke oevers verdient de voorkeur.
  2. b. Bij het ontwerp / realiseren van de woningen, medische praktijk en PG-woningen moet nadrukkelijk aandacht worden besteed aan het hergebruik van schoon hemelwater.
  3. c. Het gebruik van zink en lood moet worden voorkomen en het gebruik van duurzame materialen moet worden bevorderd.

1.2 Algemeen

In de plantoelichting moet een waterparagraaf worden opgenomen, waarin wordt aangegeven op welke manier rekening is gehouden met de (eventuele) gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in het plangebied. De waterparagraaf vormt de schriftelijke weerslag van de watertoets, het overleg met de betrokken waterbeheerders, waartoe gemeenten op basis van het Besluit op de ruimtelijke Ordening (Bro) zijn verplicht. De watertoets is een belangrijk instrument om te verzekeren dat de waterhuishouding vanaf het begin van de planvorming integraal onderdeel uitmaakt van de ontwikkeling. Met name het vasthouden, bergen en afvoeren van regenwater is daarbij een belangrijk aandachtspunt.

Het waterbeheer is in handen van het Waterschap Scheldestromen. In het kader van voorliggende ontwikkeling heeft daarom (schriftelijk) overleg plaatsgevonden tussen de gemeente en het waterschap, over de waterkwantitatieve en – kwalitatieve aspecten. Het resultaat van dat overleg is voorliggende waterparagraaf.

1.3 Afstemming ruimtelijke ordening met het waterbeheer

In het kader van de afstemming met de ruimtelijke ordening zijn in het Omgevingsplan van de provincie Zeeland waterkansenkaarten opgesteld voor onder andere stedelijke functies. Deze kaarten zijn beschikbaar via de provinciale website. Aan deze kaart zijn voor het plangebied voor woongebied De Tienden II de volgende gegevens te ontlenen.

  • Het plangebied (en omgeving) is sterk zettingsgevoelig.
  • Het plangebied staat grotendeels niet onder invloed van zoute kwel, alleen aan de oostrand van het gebied is sprake van zeer geringe zoutkwel; er is geen sprake van een zoetwatervoorraad.
  • Het gebied is aangeduid als minst geschikt voor stedelijke ontwikkeling. Er zijn geen infiltratiemogelijkheden. Dat houdt in dat dit gebied bijzonder kwetsbaar is in gevallen van extreme neerslag. Voor stedelijke uitbreiding zijn bijzondere aanvullende maatregelen noodzakelijk om nadelige effecten op het watersysteem te voorkomen.
  • Het perceel ligt niet in een aandachtsgebied vanuit water.

1.4 Het huidige watersysteem

Het plangebied ligt aan de noordoostzijde van Zoutelande. De maaiveldhoogte varieert tussen ongeveer -0,50 m en 0,50 m N.A.P. Het grondwaterpeil ligt in de zomer 120 à 140 cm onder het maaiveld. In de nattere winterperioden stijgt het water tot 25 à 40 cm onder het maaiveld.

De locatie ligt in het afvoergebied van het gemaal Boreel. Via een stelsel van primaire en secundaire waterlopen en bermsloten en kavelsloten wordt overtollig water door neerslag afgevoerd richting gemaal en uiteindelijk afgevoerd op het Kanaal door Walcheren. Het polderpeil is nu voornamelijk afgestemd op de agrarische belangen.

In de huidige situatie is het plangebied in gebruik als akkerland. Er is geen bebouwing aanwezig. Er zijn geen problemen met het grondwater. In de (directe) omgeving van het plangebied is geen bijzondere natuur aanwezig, op grond waarvan sprake zou kunnen zijn van een bufferzone.

1.5 Toekomstig watersysteem

Nagegaan is aan de hand van de criteria uit de Handreiking watertoets van het Waterschap Scheldestromen of de beoogde functiewijziging strijdig is met waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. Deze toets heeft plaatsgevonden en is in ondertaande tabel opgenomen.

thema beoogde functiewijziging
veiligheid (waterkering) In en / of aangrenzend aan het perceel bevinden zich geen primaire- of regionale waterkeringen
wateroverlast Om de waterafvoer bij extreme neerslagsituaties te kunnen reguleren is de trits "eerst vasthouden, dan bergen en dan pas afvoeren" richtinggevend voor het waterbeheer bij nieuwe ontwikkelingen. Overeenkomstig afspraken met de gemeente en het waterschap zal het beoogde woongebied nagenoeg volledig worden afgekoppeld. Bij het afkoppelen van relatief schone verharde oppervlakken (met name daken) van de riolering, wordt het hemelwater naar het oppervlaktewater afgevoerd. Door het zoveel mogelijk vasthouden van relatief schoon water in het plangebied, kunnen piekafvoeren worden beperkt. Neerslag op verhard oppervlak komt relatief snel tot afvoer en dit kan leiden tot afvoerpieken. In de directe omgeving is oppervlaktewater aanwezig ((kavel)sloten rondom het plangebied), waarin water geborgen kan worden om piekafvoeren te beperken.
Met de realisering van het woongebied zullen 60-65 woningen, een medische praktijk en een gebouw voor 12 pg-woningen worden gerealiseerd. Daarmee wordt het verhard oppervlak vergroot. Om het hemelwater van dit oppervlak op te kunnen vangen, (circa 22000 m² x 75 mm) is circa 1650 m³ waterberging noodzakelijk.
Vanwege de kleibodem is infiltreren in de oorspronkelijk aanwezige bodem nauwelijks mogelijk. De benodigde berging zal daarom worden gezocht in de omliggende sloten. Met name aan de noord-oostrand van het plangebied is voldoende ruimte om de sloten te verbreden cq. om natuurvriendelijke oevers aan te leggen. Eén en ander zal nader met de gemeente en het waterschap worden overlegd.
riolering In het nieuwe woongebied zal een gescheiden riolering worden aangelegd. Het huishoudelijk afvalwater zal via het te realiseren rioleringsstelsel worden afgevoerd naar het bestaande rioolstelsel. Het regenwater zal niet worden afgevoerd op de riolering, maar (al dan niet) rechtstreeks worden afgevoerd op het oppervlaktewater rondom het plangebied.
Door de beoogde ontwikkeling nagenoeg volledig van het huidige verhard oppervlak af te koppelen, wordt het rioleringsstelsel niet onnodig extra belast. Hierdoor ontstaat een positief effect op de werking van de rioolwaterzuivering, omdat deze minder (schoon) regenwater krijgt aangevoerd.
watervoorziening In aansluiting op het landelijke beleid hanteert de gemeente het beleid, dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen (hergebruik), infiltratie, buffering en afvoer doorlopen. Hergebruik van schoon hemelwater wordt alleen overwogen bij grootschalige voorzieningen als scholen, kantoorgebouwen en dergelijke. Voor particuliere woningen wordt dit niet toegepast, mede gezien de landelijke ervaringen met grijswatersystemen.
In het kader van voorliggende ontwikkeling wordt daarom bij het verdere ontwerp van de woningen, medische praktijk en PG-woningen nadrukkelijk aandacht besteed aan het hergebruik van schoon water. Door minder water te gebruiken, wordt ook vaak bespaard op gas, er hoeft dan namelijk minder te worden verwarmd.
Bij het verdere ontwerp van de woningen zal worden bezien of dergelijke maatregelen exploitabel technisch verantwoord zijn.
volksgezondheid Er zal geen risico voor de volksgezondheid ontstaan, omdat de bij het afkoppelen de regels van de beslisboom van het waterschap worden toegepast.
Daarnaast wordt aandacht besteed aan het kindvriendelijk en veilig inrichten en beheren van de oevers in het plangebied.
Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan minimaal 1 meter brede plasbermen, flauwe taluds en aan het zoveel mogelijk in het zicht projecteren van waterpartijen.
bodemdaling bodemdaling zal niet optreden.
oppervlaktewaterkwaliteit Om te voorkomen dat hemelwater verontreinigd raakt dient het gebruik van uitlogende materialen zoals zink en lood te worden voorkomen en dient het gebruik van duurzame bouwmaterialen te worden bevorderd.
verdroging Is niet aan de orde.
natte natuur Het perceel grenst niet aan nat natuurgebied. Maatregelen zijn niet nodig.
onderhoud waterlopen Bij de ontwikkeling van het woongebied wordt rekening gehouden met de benodigde ruimte voor het onderhoud van de sloten (onderhoudsstroken).

Bijlage 2 Archeologie

2.1 Conclusie

Het aspect vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

2.2 Algemeen

De provincie Zeeland en gemeente Veere streven naar een versterking van de relatie tussen archeologie en ruimtelijke ordening. In de geest van het Verdrag van Malta en vooruitlopend op de wijziging van de monumentenwet 1988 hebben de Walcherse gemeenten een eigen archeologiebeleid geformuleerd en vastgesteld in de Nota Archeologische monumentenzorg Walcheren 2006. Deze nota schrijft nu het vigerende archeologiebeleid binnen de gemeente Veere voor, waardoor het provinciale archeologiebeleid op de tweede plaats komt. Om ervoor te zorgen dat het Nederlandse archeologisch erfgoed wordt beschermd en er bij ruimtelijke afwegingen rekening wordt gehouden met archeologische waarden, is vanuit het Rijk een Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS) opgemaakt, waarin alle bekende archeologische waarden zijn opgenomen. Terreinen van archeologisch belang of waarde zijn vastgelegd op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Om een indicatie te krijgen voor een archeologische verwachting is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld in de vorm van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Beide kaarten, naast enkele historische kaarten, liggen aan de basis van de Walcherse archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. De vrijstellingsregeling behorende bij het Walchers archeologiebeleid gaat uit van deze laatste kaart.

2.3 Archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek)

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling zijn in maart 2006 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door ArcheoMedia. In deze paragraaf wordt hier op in gegaan.

Het bureauonderzoek en het veldonderzoek is in eerste instantie alleen uitgevoerd voor een gedeelte van het plangebied (kadastraal nummer: 1781).

Op basis van het bureauonderzoek is geconcludeerd dat de ondergrond op de onderzoekslocatie voornamelijk uit een kreekrug en gemoerneerde poelgrond bestaat. De archeologische vondsten op kreekruggen in de omgeving gaan terug tot in de volle Middeleeuwen. De oudste historische bronnen waarin de dorpen Zoutelande en Werendijke genoemd worden stammen uit de 13 eeuw. Op kaarten vanaf 1650 staat op de onderzoekslocatie geen bebouwing aangegeven.

De verwachting voor archeologische sporen op aanwezige kreekrug is hoog en de verwachting voor de gemoerneerde poelgronden is laag. Op naastgelegen percelen is bij eerdere onderzoeken tijdens oppervlakte kartering een concentratie aardewerk aangetroffen (vindplaats A).

Op basis van het inventariserend veldonderzoek wordt geconcludeerd dat de bodem aan de noordoost- en zuidwestzijde van de onderzoekslocatie uit zandige kreekruggrond en oeverafzettingen, alsmede uit vergraven poelgrond bestaat. Langs een deel van de noordwestzijde is intacte poelgrond aanwezig. In de noordoosthoek van de onderzoekslocatie, op de overgang van kreekrug naar poelgrond, bevindt zich een vindplaats die gedateerd wordt in de periode 10e-15e eeuw.

Het is duidelijk dat er ter plaatse van vindplaats A, archeologische resten in de bodem aanwezig zijn. Aanwijzingen hiervoor zijn het aardewerk, het fosfaat en de hoge ligging van het zand. Deze vindplaats strekt zich ten oosten van de onderzoekslocatie verder uit op het kadastrale perceel 1782. De ligging van de vindplaats, die begrensd is op basis van de bodemopbouw, is vrij goed vastgesteld. In de boringen zelf zaten amper indicatoren, de vindplaats is gedefinieerd aan de hand van oppervlakte vondsten. Het is na het booronderzoek niet duidelijk geworden of de vindplaats behoudenswaardig is.

2.4 Archeologisch Inventariserend onderzoek door middel van proefsleuven

In vervolg op het archeologisch en inventariserend veldonderzoek is door de Walcherse Archeologische Dienst in september 2009 een aanvullend archeologisch inventariserend onderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd. Er bestond namelijk een mogelijkheid dat er eventuele archeologische en cultuurhistorische waarden door de inrichtings- en bouwwerkzaamheden aangetast zouden kunnen worden. Aan de hand van de verkennende booronderzoeken in 2005 en 2006 zijn twee mogelijke vindplaatsen afgebakend. Aan de hand van een proefsleuvenonderzoek zijn de locatie nader onderzocht. De locaties van de proefsleuven zijn weergeven in figuur B2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0006BPTien2ZldUp-VG01_0015.png"

Figuur B2.1. Locatie van de proefsleuven

Het proefsleuvenonderzoek heeft aangetoond dat het verwachtingsmodel, opgesteld tijdens het vooronderzoek, niet aan de archeologische realiteit beantwoordt.

Conclusies en aanbevelingen

Het hele gebied blijkt in de late Middeleeuwen/ Nieuwe Tijd grootschalig afgegraven te zijn ten behoeve van zoutwinning. Eventuele vindplaatsen uit IJzertijd of Romeinse Tijd zijn hierdoor met zekerheid vernietigd. De vindplaatsen (A en B, zie figuur B2.1) verondersteld uit het archeologisch onderzoek van ArcheoMedia (d.d. 31 mei 2006) werden niet bevestigd door het proefsleuvenonderzoek. Op de kreekruggen zijn geen aanwijzingen gevonden voor Middeleeuwse of Nieuwe Tijd bewoning.

De Walcherse Archeologische Dienst beveelt daarom op basis van de onderzoeksresultaten aan om geen verder vervolg onderzoek uit te voeren op het plangebied de Tienden II.

2.5 Archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek

Voor de gronden ten oosten van de oostelijke groen-blauwe as (perceel E1762 en gedeelten van de percelen 1913 en 1784) is door Walcherse Archeologische Dienst (WAD) een bureauonderzoek en verkennend veldonderzoek met controleboringen uitgevoerd. Tijdens het bureauonderzoek is op basis van de projectie van de huidige topografie op oude kaarten worden vastgesteld dat er zich in het plangebied geen archeologisch interessante resten bevinden vanaf het midden van de 16e eeuw.

Tijdens het veldonderzoek met controleboringen zijn eveneens geen archeologische waarden aangetroffen.

Uit het archeologisch onderzoek kan gesteld worden dat er zich binnen het plangebied geen behoudenswaardige archeologische resten bevinden. De WAD beveelt daarom dan ook geen vervolgonderzoek aan op de locatie.

2.6 Conclusie archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Bijlage 3 Ecologie

3.1 Conclusie

De Flora- en faunawet staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Voor de beoogde ontwikkeling is geen ontheffing nodig in het kader van de Flora- en faunawet.

Voor de gebieds- en soortbescherming vormen zowel de Natuurbeschermingswet 1998 als de Flora- en faunawet geen beletsel voor de ontwikkeling.

Randvoorwaarden

  1. a. Broedvogels mogen niet verstoord worden. Dit kan door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart tot en met 15 juli) op te starten of door minimaal 20 meter rondom een nest geen werkzaamheden uit te voeren.
  2. b. Om het vestigen van de rugstreeppad te voorkomen moeten de volgende maatregelen worden genomen:
    1. 1. opslagterrein, bouwketen en zanddepots worden niet gesitueerd in de buurt van de potentiële vestingslocaties;
    2. 2. het werkterrein dusdanig afwerken dat er geen ondiepe plassen aanwezig zijn.

Indien deze voorzorgsmaatregelen worden opgenomen is de kans nihil dat rugstreeppadden zich vestigen. Overwogen kan worden om het werkterrein gedurende het voortplantingsseizoen te monitoren op de eventuele aanwezigheid van deze soort.

3.2 Algemeen

In deze paragraaf wordt de ontwikkeling – wat ecologie betreft getoetst aan de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

3.3 Regelgeving

Flora- en faunawet (soortbescherming)

Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de mogelijke ontwikkelingen niet in de weg staat. Dit is het geval als ingrepen nodig zijn waarvoor ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet zal worden verkregen. In dat geval is de ontwikkeling vanwege de Flora- en faunawet niet uitvoerbaar.

Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming)

Uit oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. c. door gedeputeerde staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van gedeputeerde staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan.

Bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat. De Natuurbeschermingswet staat de uitvoering van het project in de weg, wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet zal kunnen worden verkregen.

3.4 Ecologische waarden

Huidige ecologische waarden soortbescherming

Het plangebied is een akkerbouwperceel. Gezien het huidige zeer intensieve gebruik en de ligging nabij de bestaande bebouwing zijn er geen broedvogels te verwachten die zijn gekoppeld aan agrarische percelen. In het plangebied zijn kleine zoogdieren aanwezig. Het betreft hier dan algemene soorten muizen en mol.

Huidige waarden Gebiedsbescherming

De locatie vormt geen onderdeel van een beschermd natuurgebied, zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Ook ontbreken provinciale ecologische verbindingszones en andere onderdelen van de provinciale ecologische hoofdstructuur in nabijheid van de locatie. Gebiedsbescherming is derhalve niet aan de orde.

3.5 Toetsing

Toetsing aan Flora- en faunawet

De grondwerkzaamheden en de bouw van de woningen leiden mogelijk tot verstoring en / of aantasting van beschermde soorten zoals de kleine zoogdieren en broedvogels in de aangrenzende tuin. Het betreft hier algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt.

Wel dient rekening te worden gehouden met een eventuele vestiging van soorten (bijvoorbeeld kleine zoogdieren of broedvogels) indien het terrein (na het bouwrijp maken) langdurig braak blijft liggen.

Broedvogels mogen niet worden verstoord. Dit kan door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is van 15 maart t / m 15 juli) op te starten of door minimaal 20 meter rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren.

Op grond van de beschikbare gegevens moet de kans niet worden uitgesloten dat de rugstreeppad zich tijdens de aanleg werkzaamheden vestigt. Maatregelen die genomen kunnen worden om het werkgebied onaantrekkelijk voor rugstreeppadden te houden zijn:

  • opslagterreinen, bouwketen en zanddepots niet in de buurt van de potentiële vestigingslocaties;
  • werkterrein dusdanig afwerken dat er geen ondiepe plassen aanwezig zijn.

Indien deze voorzorgmaatregelen worden genomen is de kans nihil dat rugstreeppadden zich vestigen. Overwogen zou kunnen worden om het werkterrein gedurende het voortplantingsseizoen te monitoren op de eventuele aanwezigheid van deze soort.

3.6 Zorgvuldig handelen

In de Flora- en faunawet staat ook het principe van "zorgvuldige handelen" beschreven. Dit is gericht op het voorkomen van onnodige slachtoffers (ook al geldt voor deze soorten een vrijstelling). Uit het oogpunt van zorgvuldig handelen is het wenselijk om ruim voorafgaande aan de feitelijke ingreep de gras- en oevervegetatie, waar ingrepen zullen plaatsvinden, (frequent) kort te maaien en het maaisel af te voeren. Hierdoor wordt het gebied minder geschikt als leefgebied voor kleine zoogdieren en amfibieën. Deze zullen wegtrekken of zich niet vestigen. De kans op het onbewust doden van deze toch (algemene) dieren is daardoor duidelijk geringer en hiermee kan worden voldaan aan de doelstelling ten aanzien van het zorgvuldig handelen, zoals vastgelegd in de Flora- en faunawet.

Bijlage 4 Relaties Met Omliggende Functies

4.1 Conclusie

Ter plaatse van de beoogde woningen kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gerealiseerd.

Conclusie

De omliggende functies vormen, onder voorwaarden, geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Randvoorwaarden

  1. 1. Aan de noord- en oostzijde moeten de gronden met een agrarische bestemming, waarop fruitteelt mogelijk is, op minimaal 50 meter liggen van het toekomstige woongebied.
  2. 2. De bebouwing van het agrarisch bedrijf aan de Werendijkseweg 8 moet op minimaal 50 meter liggen van het toekomstige woongebied. Het bouwvlak van het agrarisch bedrijf moet hierop worden aangepast.
  3. 3. In verband met geluidshinder moet de medische praktijk op een afstand van minimaal 10 meter liggen ten opzichte van omliggende woningen.

4.2 Normstelling en beleid

Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (woningen) moet rekening worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt is dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (herziene versie, 2007). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof en geluidhinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden.

Voor agrarische bedrijven is het Besluit landbouw milieubeheer van belang. Deze Algemene Maatregel van Bestuur (AmvB) bevat algemene regels voor agrarische bedrijven. Tevens geeft het besluit in een aantal gevallen afstanden die moeten worden aangehouden ten opzichte van gevoelige objecten (woningen).

Voor een inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden geldt ten opzichte van een woongebied een aan te houden afstand van 50 m. Deze afstanden moet worden gemeten vanaf het onderdeel van het bedrijf dat het dichtst bij het (geur)gevoelige object is gelegen (waarbij een waterbassin, een watersilo, een warmwateropslagtank en het erf niet als een zodanig onderdeel worden beschouwd).

In de AMvB wordt over het gebruik van de bestrijdingsmiddelen niets geregeld. Op basis van jurisprudentie wordt een afstand van 50 meter aangeraden tussen fruitteeltbedrijven en woningen. Deze afstand kan worden verkleind op grond van milieuhygiënisch onderzoek. Als niet aan deze afstanden wordt voldaan, dan herleeft de verplichting voor het landbouwbedrijf om een milieuvergunning aan te vragen.

4.3 Onderzoek

Op grond van het Besluit landbouw geldt voor het agrarisch bedrijf aan de Werendijkseweg 8 een afstand van 50 meter ten opzichte van woningen. Het bedrijf houdt geen dieren. Deze afstand geldt vanaf het bouwvlak, omdat daarop relevante bedrijfsonderdelen kunnen worden gerealiseerd.

Het huidige bouwvlak van het agrarisch bedrijf (daar waar bebouwing is toegestaan) ligt tegen de grens van het beoogde woongebied aan. Een aantal beoogde woningen ligt binnen de afstand van 50 meter, waardoor deze niet gerealiseerd kunnen worden.

Dit is niet wenselijk voor de beoogde woningbouwontwikkeling. Binnen de afstand van 50 meter is thans geen bedrijfsbebouwing aanwezig. In dit bestemmingsplan is er dan ook voor gekozen om het bouwvlak aan te passen (verkleinen) waardoor de woningbouw wel mogelijk wordt gemaakt.

In de geldende bestemming van de agrarische gronden die grenzen aan de beoogde ontwikkeling is ook het plaatsen van fruitbomen, ten behoeve van fruitteelt, toegestaan. In verband met mogelijke schadelijke milieueffecten (bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen) wordt fruitteelt in de onmiddellijke nabijheid van woonbebouwing niet wenselijk geacht.

Omdat ook hier binnen een afstand van 50 meter geen woningen mogelijk zouden zijn, en omdat er in de huidige situatie geen fruitbomen staan, wordt deze mogelijkheid in voorliggend bestemmingsplan aangepast.

In het plangebied is de mogelijkheid opgenomen voor het realiseren van een medische praktijk. De eerder genoemde brochure geeft voor een artsenpraktijk (SBI-code 8512) een richtafstand van 10 meter, vanwege het milieuaspect geluid. Bij het ontwerp van de medische praktijk wordt daarom rekening gehouden met de omliggende woningen.

Bijlage 5 Bodemkwaliteit

5.1 Conclusie

Conclusie

De milieuhygiënische bodemkwaliteit in het plangebied is voldoende voor de beoogde ontwikkeling. Voldaan wordt aan de in de Wet bodembescherming opgenomen bepaling dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op schone grond worden gerealiseerd.

Randvoorwaarden

  1. a. In de oosthoek van kadastraal perceel sectie E, nummer 1782 zijn asbesthoudende materialen in de puinverharding aanwezig. Tijdens het bouwrijpmaken moet deze puinverharding met asbesthoudend materiaal verwijderd worden.

5.2 Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

5.3 Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd.

Onderzoek perceelnummers 1781 en 1782

Voor deze kadastrale percelen zijn twee verkennende bodemonderzoek uitgevoerd2. Uit dit onderzoek blijkt het volgende.

Perceel sectie E, nummer 1781

Voor het perceel sectie E, nummer 1781 zijn in de bovengrond licht verhoogde gehalten seleen, zeer licht tot licht verhoogde gehalten aan vanadium en een zeer licht verhoogd gehalte aan PAK (som 10) aangetroffen. In de ondergrond wordt licht verhoogde gehalten aan seleen en een zeer licht tot licht verhoogd gehalte aan vanadium aangetroffen. De aangetroffen gehalten aan seleen, vanadium en PAK (som 10) in de bovengrond en seleen en vanadium in het grondwater zijn dusdanig gering dat zij geen risico's opleveren voor de volksgezondheid en óf het milieu. Verdere onderzoeksinspanningen zijn dan ook niet noodzakelijk en er gelden geen gebruiksbeperkingen voor de locatie.

Perceel sectie E, nummer 1782

In de grondmengmonsters zijn geen verontreinigingen aangetroffen met de geanalyseerde parameters. In de grondwatermonsters zijn geen verontreinigingen aangetroffen met de geanalyseerde parameters. In de puinverharding is asbesthoudend materiaal aangetroffen. Bovenstaande onderzoeksresultaten betekenen dat er geen gebruiksbeperkingen gelden ten aanzien van de locatie, met uitzondering van de puinverharding.

Bij herinrichting van de locatie dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van de asbesthoudende materialen in de puinverharding bij de dreef in de oosthoek van de locatie. De dreef strekt zich in oostelijke richting uit buiten de locatie.

Onderzoek perceel 1913

Voor het kadastrale perceel sectie E nummer 1913 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd3. Uit dit onderzoek blijkt het volgende.

In de ondergrondmengmonster MM04 wordt een licht verhoogd gehalte aan minerale olie aangetroffen. In de overige boven- en ondergrondmonster en in het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetroffen met de geanalyseerde parameter.

Het aangetroffen gehalte aan minerale olie in de grond is dusdanig gering dat het geen risico oplevert voor de volksgezondheid en/of milieu. Verdere onderzoekinspanningen zijn dan ook niet noodzakelijk en er gelden geen gebruikersbeperkingen voor de locatie.

Onderzoek perceel E1762

Voor het kadastrale perceel sectie E nummer 1762 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd4. Uit dit onderzoek blijkt het volgende.

In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties xylenen, naftaleen en nikkel aangetoond. In de grond zijn geen verontreinigen aangetroffen met de geanalyseerde parameters.

De aangetroffen gehalten in het grondwater zijn dusdanig gering dat deze geen risico opleveren voor de volkgezondheid en/of het milieu. Verdere onderzoeksinspanningen zijn dan ook niet noodzakelijk en er gelden geen gebruiksbeperkingen.

Onderzoek perceel E1784

Voor het kadastrale perceel sectie E nummer 1784 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd5 . Uit dit onderzoek blijkt het volgende.

Uit de analyseresultaten is geconcludeerd dat zowel in het mengmonster van de boven-, als in het mengmonster van de ondergrond er geen overschrijdingen van de streefwaarden zijn geconstateerd.

Op grond van het wettelijk kader waarbinnen dit onderzoek is uitgevoerd geeft de aangetoonde verontreiniging geen aanleiding voor een nader onderzoek.

  1. 2. Eindrapport verkennend bodemonderzoek David Koddelaan te Zoutelande, 23 maart 2005, Sagro Milieu Advies B.V. en Eindrapport verkennend bodemonderzoek David Koddelaan (kadastraal perceel 1781) te Zoutelande. 28 februari 2006, Sagro Milieu Advies Zeeland B.V.
  2. 3. Eindrapport verkennend bodemonderzoek Koddelaan te Zoutelande, 12 juli 2006, SMA Zeeland B.V.
  3. 4. Eindrapport verkennend bodemonderzoek David Koddelaan E1762 te Zoutelande, 8 april 2005, SMA Zeeland B.V.
  4. 5. Verkennend bodemonderzoek perceel D. Koddelaan te Zoutelande, 10 maart 2006, Laboratorium Zeeuwse Eilanden.

Bijlage 6 Wegverkeerslawaai

6.1 Conclusie

Conclusie

Wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Er is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Argumentering

  1. a. De wet geluidhinder (Wgh) staat de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg. De geluidsbelasting aan de gevels van de beoogde ontwikkeling ten gevolge van het wegverkeerslawaai van gezoneerde wegen (Werendijk en Werendijkseweg) overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) niet.
  2. b. De geluidsbelasting aan de gevels van 52 dB ten gevolge van de interne 30 km/uur-wegen wordt aanvaardbaar geacht omdat:
    1. 1. Redelijkerwijs zijn geen maatregelen mogelijk om de geluidsbelasting aan die gevels te verlagen. Deze stuiten namelijk op bezwaren van verkeers- vervoers-, stedenbouwkundige en financiële aard.
    2. 2. De maximaal aanvaardbare waarde niet wordt overschreden.
    3. 3. Indien sprake zou zijn van gezoneerde wegen hogere waarden verleend zouden kunnen worden.
    4. 4. Conform het Bouwbesluit het binnenklimaat van 33 dB met een “normale” gevel zonder verdere inspanning behaald kan worden.

6.2 Algemeen

Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna Wgh) als geluidgevoelige functies aangemerkt. Een plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening als onder andere wordt voldaan aan de normen uit de Wgh. Voor akoestisch onderzoek dient de geluidsbelasting te worden berekend met een tijdshorizon van minimaal 10 jaar. Derhalve is gerekend voor het jaar 2022.

6.3 Wettelijk kader

Langs alle wegen bevinden zich volgens de Wgh geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km / uur-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen (onder andere woningen) aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk). De geluidszone ligt aan weerszijden van de weg, gemeten vanuit de kant van de weg. Onder stedelijk gebied wordt verstaan: "het gebied binnen de bebouwde kom, doch met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen een zone van een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens" (artikel 1 Wgh). De Langendam (N288) en de Werendijkseweg zijn de gezoneerde wegen waarvan de geluidszone over de beoogde ontwikkeling valt.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van geluidgevoelige functies binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde. Voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt deze 48 dB. Deze voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, zijn maatregelen noodzakelijk, gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevel. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen) en maatregelen aan de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels). Zijn deze maatregelen niet mogelijk, niet gewenst of niet doeltreffend, dan kan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere onder bepaalde voorwaarden een hogere waarde vaststellen. Deze hogere waarde mag in deze binnenstedelijke situatie de uiterste grenswaarde van 63 dB niet te boven gaan. Daarnaast is van belang dat zodanige gevelmaatregelen worden genomen dat de maximaal aanvaarde binnenwaarde op grond van het Bouwbesluit ten hoogste 33 dB bedraagt.

Uit het voorgaande wordt geconcludeerd dat 30 km / uur-wegen geen wettelijke geluidszone hebben en akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai in nieuwe situaties op grond van de Wgh niet verplicht is. Op basis van jurisprudentie en in het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter aannemelijk gemaakt te worden dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau ten gevolge van het wegverkeerslawaai van deze 30 km/uur-wegen. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan een wettelijk kader aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde als richtwaarde gehanteerd en geldt de uiterste grenswaarde als maximaal aanvaardbare waarde. Voor dit akoestisch onderzoek zijn de gedezoneerde 30 km / uur-wegen binnen het plangebied relevant.

6.4 Rekenmethode

Met behulp van de Standaard Rekenmethode I (SRM I) uit het Reken- en Meetvoorschrift 2006 is de specifieke geluidsbelasting aan de buitengevels van de geprojecteerde ontwikkelingen berekend voor het prognosejaar 2022.

Dosismaat

De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden(L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Aftrek ex artikel 110g Wgh

Krachtens artikel 110g van de Wgh mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km / uur geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km / uur of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in deze rapportage genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld.

6.5 Invoergegevens

Verkeersintensiteit

Voor de sectorale toetsen is de verkeersintensiteit op de wegen in en rondom het plangebied voor de toekomstige situatie nodig. Deze wordt bepaald door de autonome verkeersintensiteit voor 2022 te bepalen en te vermeerderen met de verkeersaantrekkende werking ten gevolge van de beoogde ontwikkelingen.

Verkeersintensiteiten autonoom

De verkeersintensiteit op de Langendam is ontleend aan de verkeersstromenkaart 2010 van de Provincie Zeeland (5.600 mvt/etmaal). Door rekening te houden met een autonome groei van 1,4% per jaar (bron: Daling in Groei; actualisatie van de verkeerskundige kencijfers; dec 2009; RBOI) is de verkeersintensiteit bepaald voor het prognosejaar 2022. De verkeersintensiteit op de Werendijkseweg is niet bekend. Op basis van de wegbreedte en geldende maximumsnelheid is aangenomen dat hier in 2010 niet meer dan 700 mvt / etmaal rijden. Door wederom rekening te houden met een autonome groei van 1,4% is de verkeersintensiteit bepaald voor het prognosejaar 2022. In tabel B6.2 zijn de verkeersintensiteiten weergegeven.

Verkeersaantrekkende werking

De verkeersaantrekkende werking is bepaald door het beoogde programma te vermenigvuldigen met de verkeersgeneratie (verkeersproductie en –attractie) kentallen. Het beoogde programma houdt rekening met de bouw van ongeveer 63 (60 -65) woningen, 12 pg-woningen en een medische praktijk (of 16 woningen na toepassing wijzigingsbevoegdheid). De kern Zoutelande behoort volgens CBS-gegevens tot het woonmilieutype landelijk wonen. Volgens CROW publicatie 2566 kan per woning een verkeersproductie en -attractie van 8,2 mvt / etmaal verwacht worden. Voor de pg-woningen is het zelfde cijfer gebruikt. De verkeersgeneratie voor een huisartsenpost is gebaseerd op CROW publicatie 2727en een ligging in de rest van de bebouwde kom. In tabel B6.1 is de berekende verkeersgeneratie weergegeven.

Tabel B6.1. Verkeersaantrekkende werking

functie aantal eenheid norm totaal (mvt / etmaal)
woningen 63 woningen 8,2 mvt / etmaal / woning 517

medische praktijk (huisarts en fysiotherapeut)
1 huisarts of

25 mvt / etmaal/huisarts
25

pg-woningen 12 woningen 8,2 mvt/etmaal 99
totaal 641(˜700)

Het is niet duidelijk hoe het gegenereerde verkeer zal afwikkelen op het omliggende wegennet. Er is rekening gehouden met een worst case-benadering die er van uitgaat dat er een 100% toename is op alle getoetste wegen.

Toekomstige verkeersintensiteit

In tabel B6.2 zijn de verkeersintensiteiten op de wegen in en rondom het plangebied weergegeven.

Tabel B6.2. Verkeersintensiteiten (afgerond op 50 tallen)

weg \ jaar 2022
excl. ontw. incl. ontw.
Langendam 6.600 7.300
Werendijkseweg 850 1.500
interne 30 km / uur-wegen 0 700

Voertuigverdeling

De verdelingen per voertuigcategorie en per periode-uur op de Werendijke, Werendijkseweg en de interne 30 km / uur-wegen zijn niet bekend. Er is voor gekozen aan te sluiten bij de landelijke gemiddelde die horen bij respectievelijk een provinciale, plattelands en wijkverzamelweg. In tabel B6.3, 4 en 5 zijn de gebruikte verdelingen weergegeven.

Tabel B6.3. Voertuigverdeling Langendam

dagperiode avondperiode nachtperiode etmaal
aandeel per uur 6,70 % 2,70 % 1,10 % n.v.t.
lichte mvt's 86,00 % 93,50 % 86,00 % 86,81 %
middelzware mvt's 9,10 % 4,50 % 9,10 % 8,60 %
zware mvt's 4,90 % 2,00 % 4,90 % 4,59 %
totaal 100,0 % 100,0 % 100,0 % 100,0 %

Tabel B6.4. Voertuigverdeling Werendijkseweg

dagperiode avondperiode nachtperiode etmaal
aandeel per uur 7,00 % 2,60 % 0,70 % n.v.t.
lichte mvt's 95,00 % 95,00 % 95,00 % 95,00 %
middelzware mvt's 3,00 % 3,00 % 3,00 % 3,00 %
zware mvt's 2,00 % 2,00 % 2,00 % 2,00 %
totaal 100,0 % 100,0 % 100,0% 100,0 %

Tabel B6.5. Voertuigverdeling interne 30 km / uur-wegen

dagperiode avondperiode nachtperiode etmaal
aandeel per uur 7,00 % 2,60 % 0,70 % n.v.t.
lichte mvt's 94,00 % 97,20 % 96,00 % 94,44 %
middelzware mvt's 5,10 % 2,50 % 3,40 % 4,73 %
zware mvt's 0,90 % 0,30 % 0,60 % 0,82 %
totaal 100,0 % 100,0 % 100,0 % 100,0 %

Verhardingsbreedte, afstand wegas tot gevel en verhardingssoort

De verhardingsbreedte is de breedte van het verharde deel tussen de gevel van de ontwikkeling en de as van de weg. Deze staat samen met de afstand tussen de gevel en de wegas, de maximumsnelheid en verhardingssoort vermeld in tabel B6.6.

Tabel B6.6.Verhardingsbreedte, afstand wegas tot gevel en verhardingssoort

straat verhardingsbreedte afstand tot de wegas maximum-snelheid verhardingssoort
Langendam 7 m > 150 m 80 km / uur asfaltverharding
Werendijkseweg 3 m > 150 m 60 km / uur asfaltverharding
interne 30 km / uur-wegen 3 m > 7 m 30 km / uur elementenverharding

Waarneemhoogte, zichthoek en objectfractie

In het akoestisch onderzoek is de geluidsbelasting aan de gevels berekend op verschillende waarneemhoogtes, voor iedere bouwlaag één. De beoogde woningen bestaan uit 2 bouwlagen en een kap boven het maaiveld. De vastgestelde waarneemhoogtes bevinden zich op 1,50 m, 4,50 m en 7,50 meter.

In de berekeningen is voor het bepalen geluidsbelasting aan de gevels ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de Langendam en Werendijkseweg een zichthoekcorrectie toegepast omdat er afschermende elementen aanwezig zijn tussen de beoogde ontwikkelingen en de weg. De gebruikte zichthoek voor Langendam en Werendijkseweg is 64º. Voor de interne 30 km / uur-wegen is de gebruikelijke zichthoek van 127º toegepast.

In de berekeningen is alleen voor de interne 30 km / uur-wegen een objectfractie toegepast van 0,9 omdat aan weerzijden van de wegen bebouwing aanwezig.

  1. 6. CROW publicatie 272; Verkeersgeneratie voorzieningen; kengetallen gemotoriseerd verkeer; december 2008; Ede.
  2. 7. CROW publicatie 272; Verkeersgeneratie voorzieningen; kengetallen gemotoriseerd verkeer; december 2008; Ede.

6.6 Resultaten en conclusies

In tabel B6.7 zijn de geluidsbelastingen aan de gevels weergegeven ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de gezoneerde Langendam en Werendijkseweg en de gedezoneerde interne 30 km / uur-wegen.

Tabel B6.7. Geluidsbelasting aan de gevel

waarneemhoogte
straat 1,5 m 4,5 m 7,5 m
Langendam 43 dB 45 dB 48 dB
Werendijkseweg 30 dB 32 dB 33 dB
interne 30 km / uur-wegen 52 dB 51 dB 51 dB

Conclusie gezoneerde wegen

Langendam

Uit de berekeningsresultaten van tabel B6.7 blijkt dat de geluidsbelasting aan de gevels van de beoogde ontwikkeling ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de gezoneerde Langendam de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt. Hiermee wordt voldaan aan de normen uit de Wgh en een goede ruimtelijke ordening.

Werendijkseweg

Uit de berekeningsresultaten van tabel B6.7 blijkt dat de geluidsbelasting aan de gevels van de beoogde ontwikkeling ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de gezoneerde Werendijkseweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt en voldoet hiermee aan de normen uit de Wgh en een goede ruimtelijke ordening.

De Wgh staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

Conclusie Interne 30 km / uur-wegen

Resultaat

De geluidsbelasting aan de gevels van de beoogde ontwikkeling ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de gedezoneerde interne 30 km / uur-wegen bedraagt maximaal 52 dB en overschrijdt hiermee de richtwaarde van 48 dB. De uiterste grenswaarde van 63 dB wordt echter niet overschreden.

Maatregelen

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de interne 30 km / uur-wegen wordt overschreden. Onderzoek naar maatregelen is noodzakelijk, gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevel. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen) of maatregelen aan de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels).

Er zijn een aantal maatregelen aan de bron denkbaar. De eerste mogelijkheid is het beperken van de verkeersomvang, de snelheid of wijziging van de samenstelling van het verkeer. De verkeersomvang of een wijziging van de samenstelling van het verkeer is verkeers- en vervoerskundig niet gewenst omdat de interne 30 km / uur-wegen behoren tot wegen in een verblijfsgebied van de gemeente Veere en zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen. Een erftoegangsweg is een weg van de laagste categorie die niet verder "gedowngrade" kan worden.

Het verlagen van de maximumsnelheid op de wegen is ook verkeers- en vervoerskundig niet gewenst omdat dan de functie (erftoegangsweg), vorm (klinkers) en het gebruik niet meer met elkaar in overeenstemming zijn. Volgens de richtlijnen van Duurzaam Veilig dient een weg qua vorm, functie en gebruik met elkaar in overeenstemming te zijn.

Een andere maatregel aan de bron is het toepassen van een meer geluidsreducerende wegdekverharding. Deze maatregel stuit ook op bezwaren van verkeers- en vervoerskundige aard omdat een erftoegangsweg volgen de richtlijnen van Duurzaam Veilig uitgevoerd dient te worden in een open verhardingssoort (vorm).

Maatregelen in het overdrachtsgebied in de vorm van geluidsafschermende voorzieningen (scherm of wal) stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard. Dergelijke geluidsafschermende voorzieningen zijn in binnenstedelijk gebied vrijwel niet stedenbouwkundig inpasbaar. Bovendien zijn de geluidsafschermende voorzieningen onvoldoende doeltreffend. Doordat de geluidsafschermende voorziening dient te worden onderbroken ter plaatse van de perceelaansluitingen, wordt het effect van de afscherming voor een belangrijk deel teniet gedaan.

Conclusie

De geluidsbelasting aan de gevels van 52 dB ten gevolge van de interne 30 km/uur-wegen wordt aanvaardbaar geacht omdat:

  • Redelijkerwijs zijn geen maatregelen mogelijk om de geluidsbelasting aan die gevels te verlagen. Deze stuiten namelijk op bezwaren van verkeers- vervoers-, stedenbouwkundige en financiële aard.
  • De maximaal aanvaardbare waarde niet wordt overschreden.
  • Indien sprake zou zijn van gezoneerde wegen hogere waarden verleend zouden kunnen worden.
  • Conform het Bouwbesluit het binnenklimaat van 33 dB met een “normale” gevel zonder verdere inspanning behaald kan worden.

Bijlage 7 Rekenbladen Akoestisch Onderzoek

Bijlage 8 Rekenbladen De Sprink

Bijlage 9 Externe Veiligheid

9.1 Conclusie

Het aspect externe veiligheid, in het bijzonder het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Westerschelde, vormt geen belemmering voor de beoogde uitbreiding van woongebied De Tienden II.

9.2 Normstelling en beleid

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van groot belang. Bij ruimtelijke plannen heeft dit betrekking op:

  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of via leidingen;
  • bedrijven in de directe omgeving waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid.

In het plangebied en omgeving vinden dergelijke relevante bedrijfsactiviteiten niet plaats. Het transport van gevaarlijke stoffen met scheepvaartverkeer over de Westerschelde brengt echter risico's met zich mee.

De 10-6 plaatsgebonden risicocontour (PR) geeft een kans van één op een miljoen per jaar weer dat een individu komt te overlijden als gevolg van een groot ongeval bij het transport over de vaarroute Westerschelde. Het groepsrisico (GR) geeft, gelet op het aantal mensen dat in de buurt verblijft, de kans aan dat een groep personen overlijdt ten gevolge van een ongeval bij bedoeld transport. De norm voor het plaatsgebonden risico is een grenswaarde en mag niet worden overschreden. De norm voor het groepsrisico is een "oriënterende waarde" waarvan, mits voldoende gemotiveerd, afgeweken mag worden.

Op grond van de provinciale beleidsvisie Externe Veiligheid (mei 2005) is bij ruimtelijke plannen geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk wanneer:

  1. a. de geplande (kwetsbare) objecten buiten het invloedsgebied liggen (dan is er geen groepsrisico), of;
  2. b. het een enkel (kwetsbaar) object in een nagenoeg maagdelijke omgeving betreft (dan is het groepsrisico zeer laag)8, of;
  3. c. het een enkel (kwetsbaar) object in een al zeer volle omgeving betreft, waardoor het effect op het groepsrisico marginaal is9.

Pas als de risicosituatie niet voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden a, b of c, vereist de provincie een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico, waarbij aandacht wordt besteed aan de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.

  1. 8. Tot een factor 10 onder de oriënterende waarde vereist de provincie geen uitgebreid onderzoek naar het groepsrisico.
  2. 9. Tot een toename van het groepsrisico van 10% beschouwt de provincie de toename als marginaal.

9.3 Vervoer gevaarlijke stoffen Westerschelde

Risico-inventarisatie

Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Westerschelde brengt risico's met zich mee die zich uitstrekken tot ver over het grondgebied van (onder andere) de gemeente Veere. Om deze risico's in kaart te brengen zijn risicoanalyses uitgevoerd (onder andere Actualisatie Risicoanalyse (Wester)Schelde; Det Norske Veritas, juni 2004).

Bij ontwikkelingsplannen die binnen het invloedsgebied liggen dient daarom rekening te worden gehouden met het groepsrisico. Afhankelijk van de invulling van ontwikkelingsplannen en de hoogte van het groepsrisico is voor de ontwikkelingsplannen binnen het invloedsgebied een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Aangezien dit voor alle ontwikkelingsplannen langs de oevers van de Westerschelde geldt, is besloten om een project op te zetten, met als doelstelling te komen tot een eenmalige afweging van het groepsrisico ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over de Westerschelde, ten behoeve van lokale bouwplannen. Dit project heeft geleid tot het rapport "Eenmalige afweging Groepsrisico" (2007,A-R0562/B, TNO, juni 2007).


Stappenplan verantwoording Groepsrisico
Stap 1: Ligt het plan binnen het invloedsgebied.
Stap 2: Is het groepsrisico hoger dan 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico:
Trek een vierkant van 1 bij 1 km om het plan waarbij het plan in principecentraal wordt genomen in het vierkant, met die toevoeging dat het vierkant wel zo dicht mogelijk bij de vaargeul wordt genomen (maar wel helemaal op het land) en andere relevante bevolking ook zo veel mogelijk wordt meegenomen.
Ga met behulp van de bevolkingsdichtheden per ha. na hoeveel bevolking er aanwezig is in het gebied na realisering van het plan. Tel hier ook toeristen bij op.
Indien het aantal aanwezigen hoger is dan 2500 personen per km², dan is uitvoering van stap 3 noodzakelijk.
Stap 3: Neemt het groepsrisico met meer dan 10% toe: ga na of ten gevolge van het ontwikkelingsplan, en eventuele andere ontwikkelingsplannen in het gebied, de bevolkingsdichtheid in het gebied met meer dan 10% toeneemt. Zo ja: een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is vereist.
Stap 4 Ga na welke risicoreducerende maatregelen kunnen worden toegepast. Gebruik hiervoor de checklist uit het rapport (bijlage 1). In het rapport is een overzicht gegeven van mogelijke risicoreducerende maatregelen.
Stap 5 Is één van de volgende motieven voor een acceptatie van een hoger risico van toepassing:
Het opvullen van kleine open gaten of vervangende nieuwbouw in bestaand stedelijk gebied.
Een voor de specifieke locatie belangrijke ontwikkeling.
Een situatie waarbij anders de externe veiligheidsproblematiek (elders) zou toenemen.
Uitwerking van deze stap zal door de gemeente moeten worden gedaan.

Voor de toetsing en uitwerking van het groepsrisico(een eenvoudigere uitwerking van de (provinciale) criteria a, b en c op ) is een stappenplan uitwerkt (zie tekstkader).

Toetsing uitbreiding De Tienden II

De gehele kern Zoutelande, dus ook het plangebied voor de beoogde uitbreiding van het woongebied De Tienden II, valt binnen het invloedsgebied van de Westerschelde (stap 1). De kern Zoutelande had op 1 januari 2008 1526 inwoners. Na realisering van de beoogde 60-65 woningen en 12 PG-woningen zal dit toenemen met gemiddeld 185 personen (2,4 personen per woning).

Het aantal aanwezigen in de kern zal na realisering van de woningbouw niet hoger zijn dan 2500 personen (stap 2). Stap 3 is niet noodzakelijk, de toename van het groepsrisico kan als marginaal worden beschouwd. Een uitgebreide verantwoording is derhalve niet aan de orde.

Bijlage 10 Leidingen

10.1 Conclusie en randvoorwaarden

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen te verwachten ten aanzien van leidingen.

Randvoorwaarden

Voor de aanvang van de graafwerkzaamheden moet door degene die de graafwerkzaamheden gaat uitvoeren contact worden opgenomen met KLIC, waarbij dient te worden gemeld waar en wanneer wordt gegraven.

10.2 Algemeen

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

In het kader van de realisering van de woningbouwontwikkeling zal tenminste drie werkdagen voor de aanvang van graafwerkzaamheden door degene die de graafwerkzaamheden uitvoert contact moeten worden opgenomen met het KLIC10, waarbij dient te worden gemeld waar en wanneer wordt gegraven.

  1. 10. KLIC is het Kabel- en Leidinginformatiecentrum en heeft tot doel het nemen en bevorderen van maatregelen waardoor schade aan kabels en leidingen door uitvoering van werkzaamheden in het werkgebied van deelnemers kan worden voorkomen.