Wijzigingsplan Camping Klein-Rijnsburg
Wijzigingsplan - Gemeente Veere
Vastgesteld op 27-06-2023 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Van Toepassing Verklaring
De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Buitengebied Veere', zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie NL.IMRO.0717.0016BPBgbAp-VG01, de 1e herziening met planidentificatie NL.IMRO.0717.0085BPBgbGh-VG02, de 2e herziening met planidentificatie NL.IMRO.0717.0104BPBgbGh-VG01, de 3e herziening met planidentificatie NL.IMRO.0717.0124BPGh-VG01, de 3e herziening wijzigingsbesluit met planidentificatie NL.IMRO.0717.0124BPGh-VG02, de 4e herziening met planidentificatie NL.IMRO.0717.0153BPBgbH4-VG01 en de 5e herziening met planidentificatie NL.IMRO.0717.0174BPBgbH5-VG01 en bijbehorende regels (en eventuele bijlagen) zijn onverkort van toepassing op het wijzigingsplan 'Camping Klein-Rijnsburg'.
Artikel 2 Aanvulling / Wijziging Artikel 1
2.1 Aanvulling artikel 1 Begrippen lid 1.1 bestemmingsplan
Aan artikel 1 lid 1.2 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Veere' wordt het volgende toegevoegd:
"en de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels met identificatienummer NL.IMRO.0717.0087WPNowe60aOos-VG01".
2.2 Plan
het wijzigingsplan ‘Camping Klein-Rijnsburg’ met identificatienummer NL.IMRO.0717.0087WPNowe60aOos-VG01 van de gemeente Veere.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. grondgebonden agrarische bedrijven;
- b. alsmede als neventak bij het onder a genoemde gebruik voor:
- 1. kassen;
- 2. intensieve tuinbouw in gebouwen;
- 3. aquacultuur in gebouwen;
- 4. de teelt van wormen of slakken;
- 5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen' en de direct daarop aangrenzende agrarische gronden: een kleinschalig kampeerterrein;
- c. alsmede als neventak bij het onder a genoemde gebruik voor:
- 1. de verkoop van boerderij- en streekproducten;
- 2. de opslag van strandhuisjes en kleedcabines;
- 3. de opslag van kampeermiddelen en boten;
- 4. de opslag van agrarische producten;
- 5. de stalling van paarden van derden waaronder begrepen wordt het geven van instructie ten behoeve van paardrijden;
met dien verstande dat:
- de activiteiten als genoemd onder 1 tot en met 5 uitsluitend zijn toegestaan binnen het agrarisch bouwvlak en binnen bestaande bebouwing (met uitzondering van het geven van instructie ten behoeve van het paardrijden);
- de verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van de verkoop van boerderij- en streekproducten niet meer mag bedragen dan 50 m²;
- de totale oppervlakte ten behoeve van de verkoop van boerderij- en streekproducten niet meer mag bedragen dan 150 m²;
- geen sprake mag zijn van onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven, natuurgebieden en andere functies;
- voldoende parkeer-, laad- en losgelegenheid op eigen terrein beschikbaar is;
- d. en tevens voor:
- 1. toeristisch-recreatief medegebruik zoals fietsen, wandelen en paardrijden en de hierbij behorende voorzieningen;
- 2. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- 3. het behoud, herstel en/of versterking van de aanwezige landschapswaarden, natuurwaarden en/of cultuurhistorische waarden;
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
3.3 Nadere eisen
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.8 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter;
- b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
- 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in artikel 4.2 onder b.2 en b.3 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter kan worden geplaatst;
- 4. een bouwwerk dat zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande dakhelling, afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. In geval van herbouw is artikel 6.1 onder a.1 en a.2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het bepaalde in 10.1 niet van toepassing.
6.2 Bestaande maten en afstanden
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
7.2 Niet strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval niet het volgende gebruik van de gronden en bouwwerken gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen;
- b. vormen van gebruik als bedoeld in 7.1 die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of de overige regels mag worden gebruikt;
- c. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
- d. uitoefenen van detailhandel voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening tot ten hoogste 50 m2 bedrijfsvloeroppervlak;
- e. de stalling van caravans en boten in bestaande gebouwen;
- f. de aanleg van recreatieve fietspaden op de gronden met de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', al dan niet voorzien van een aanduiding;
- g. het tijdelijk inrichten en gebruiken van gronden als bedoeld in Artikel 3 als kampeerterrein ten behoeve van een evenement.
7.3 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
- b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Gesloten, nagenoeg onbebouwd gebied
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'gesloten, nagenoeg onbebouwd gebied' dient bij het benutten van de bouwmogelijkheden op grond van de daar voorkomende bestemming(en) rekening ten worden gehouden met het gesloten, nagenoeg onbebouwde karakter van het gebied.
8.2 Geluidzone - weg
Woningen en andere, krachtens de Wet geluidhinder als geluidsgevoelige objecten aan te merken gebouwen, waaronder begrepen gebouwen voor verblijfsrecreatie, recreatiewoningen en kampeermiddelen die toelaatbaar zijn ingevolge de regels van hoofdstuk II, mogen worden gebouwd binnen de aangeduide geluidzones.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit bestemmingsplan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: van het wijzigingsplan ‘Camping Klein-Rijnsburg’.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
Aan de Noordweg 60a te Oostkapelle is boerderijcamping Klein-Rijnsburg gevestigd. De camping heeft thans 25 standplaatsen beschikbaar. De eigenaren zijn voornemen om 5 van de reeds bestaande standplaatsen te wijzigen naar 5 permanente standplaatsen. Hierop zullen chalets worden geplaatst (plaatsgebonden kampeermiddel) welke geschikt zijn voor de verhuur gedurende het kampeerseizoen.
De locatie heeft op grond van het vigerend bestemmingsplan een aanduiding 'kleinschalig kamperen'. Hierbinnen zijn echter geen permanente standplaatsen toegestaan.
Middels voorliggend wijzigingsplan wordt de herontwikkeling mogelijk gemaakt.
1.2 Ligging Van Plangebied
De camping ligt in het buitengebied van Oostkapelle. Het plangebied is gelegen aan de Noordweg 60a. Deze weg verbindt Oostkapelle met Serooskerke. Het plangebied betreft een gedeelte van het kadastrale perceel dat bekend staat als Gemeente Domburg, Sectie K, nummer 3510.
In figuur 1.1 is de ligging van de camping aangegeven. In figuur 1.2 is verder ingezoomd op de camping waarbij de rode omlijning de ligging van de boerderijcamping aangeeft. De blauwe omlijning is de locatie waar de vijf permanente chalets zijn beoogd.
Afbeelding 1.1 Ligging plangebied (bron: Google Earth)
Afbeelding 1.2 Ligging plangebied (bron: kadastralekaart.com)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
De planlocatie is gelegen binnen het bestemmingsplan “Buitengebied Veere”, alsmede de daaropvolgende 1e, 2e, 3e, 4e en 5e herziening.
De gronden ter plaatse van de wijziging hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden met een functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen' en maatvoeringsaanduiding: 'maximaal aantal standplaatsen: 25'.
Over het gehele plangebied ligt tevens een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.
Afbeelding 1.3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Veere (incl. latere herzieningen)'
Toets bestemmingsplan
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – kleinschalig kamperen' en de aangrenzende gronden waar een bestaand kleinschalig kampeerterrein aanwezig is zijn ten hoogste 25 standplaatsen toegestaan.
Voor een kleinschalig kampeerterrein is een voorwaardelijke verplichting (artikel 4.5.3) van toepassing: Een kleinschalig kampeerterrein mag uitsluitend in gebruik genomen en gehouden worden, indien en voor zover:
- minimaal 4 hectare grond direct aansluitend op een bouwvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen' duurzaam in agrarisch gebruik is als onderdeel van het op het bouwvlak gevestigde agrarische bedrijf, met dien verstande dat het kleinschalig kampeerterrein voor zover gelegen buiten het bouwvlak deel uit maakt van deze oppervlakte;
- het bepaalde onder a is niet van toepassing voor ten tijde van de inwerkingtreding van de 1e herziening bestemmingsplan Buitengebied bestaande en op grond van een kampeervergunning krachtens de destijds van kracht zijnde Kampeerverordening toegestane kleinschalige kampeerterreinen;
- voorzien is in voldoende parkeerruimte op het kleinschalig kampeerterrein ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen, waarbij een parkeernorm van 1,1 parkeerplaats per standplaats wordt gehanteerd;
- voorzien is in een adequate landschappelijke inpassing, door de aanleg/inrichting van een dicht begroeide beplantingsstrook van minimaal 5 meter breedte en bij permanente standplaatsen van minimaal 7 meter breedte, met streek- en gebiedseigen soorten, waardoor het totale kleinschalig kampeerterrein gedurende het gehele jaar aan het zicht vanuit de omgeving wordt onttrokken en deze ook duurzaam in stand wordt gehouden door een adequaat beheer;
- een woning op het betreffende bouwvlak aanwezig en in gebruik is, van waaruit de dagelijkse exploitatie van en toezicht op het kleinschalig kampeerterrein wordt uitgeoefend.
Aan deze voorwaarden wordt in de bestaande situatie voldaan.
Het aantal permanente standplaatsen op een kleinschalig kampeerterrein bedraagt 0, tenzij anders aangeven. Op voorliggende locatie is geen specifieke aanduiding opgenomen ten aanzien van permanente standplaatsen.
In artikel 4.7.12 van het bestemmingsplan is echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de uitbreiding van het aantal standplaatsen op een kleinschalig kampeerterrein:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door het maximaal toegestane aantal standplaatsen en/of permanente standplaatsen op een kleinschalig kampeerterrein te vergroten, met inachtneming van de volgende regels (nb. enkel relevante regels voor voorliggend initiatief zijn overgenomen):
- het aantal permanente standplaatsen mag per kleinschalig kampeerterrein maximaal 20% van het maximaal aantal toegelaten standplaatsen op het kleinschalig kampeerterrein bedragen, waarbij na toepassing van het percentage er in absolute aantallen een afronding naar beneden plaatsvindt;
- een kleinschalig kampeerterrein met uitbreiding -inclusief daarbij behorende parkeerplaatsen- mag niet eerder in gebruik worden genomen dan nadat eerst een adequate landschappelijke inpassing is aangebracht bestaande uit de aanleg/inrichting van een dicht begroeide beplantingsstrook met streek- en gebiedseigen soorten, met een breedte van minimaal 5 meter en bij permanente standplaatsen van minimaal 7 meter breedte, waardoor het totale kleinschalig kampeerterrein –inclusief daarbij behorende parkeerplaatsen- gedurende het gehele jaar aan het zicht vanuit de omgeving wordt onttrokken. Hiertoe wordt een inrichtings- en beplantingsplan door de initiatiefnemer ingediend dat wordt beoordeeld door een landschapsdeskundige;
Op grond van deze wijzigingsbevoegheid is het mogelijk om 5 standplaatsen om te zetten naar 5 permanente standplaatsen.
Een permanente standplaats is geschikt voor de plaatsing van een kampeermiddel, waarbij het kampeermiddel, in tegenstelling tot niet-permanente standplaats, gedurende het gehele jaar aanwezig mag zijn.
Een kampeermiddel betreft zowel een mobiel als een plaatsgebonden kampeermiddel. Een plaatsgebonden kampeermiddel is vervolgens een op de grond staand of vast met de grond verbonden bouwwerk, ten behoeve van recreatief nachtverblijf, waarvoor geen omgevingsvergunning vereist is.
Op grond van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht is bepaald dat voor een op de grond staand bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf, niet hoger dan 5 meter en ten hoogte 70 m2, geen omgevingsvergunning bouwen is vereist.
Conclusie
Een chalet zoals beoogd (niet hoger dan 5 meter en maximaal 70 m2) is omgevingsvergunning vrij en valt derhalve aan te merken als een plaatsgebonden kampeermiddel. Permanente kampeermiddelen/standplaatsen zijn op grond van het vigerend bestemmingsplan niet rechtstreeks toegestaan.
Middels toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om maximaal 5 permanente standplaatsen te realiseren waarop dergelijke chalets geplaatst mogen worden.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een gebiedsanalyse en een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van rijk, provincie en gemeente beschreven. Hoofdstuk 4 licht de doelstelling van het bestemmingsplan toe. De aspecten met betrekking tot het milieu komen in hoofdstuk 5 aan bod. De juridische planbeschrijving volgt in hoofdstuk 6 en in hoofdstuk 7 en 8 komen respectievelijk de uitvoerbaarheid van het plan en de communicatie aan bod.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Boederijcamping Klein Rijnsburg
Ontstaan naamgeving camping
Rijnsburg is een dorp in Zuid- Holland, vlakbij Katwijk. In Rijnsburg stond vroeger een groot klooster. Rondom het klooster teelden men allerlei gewassen. Voor voor het telen van tarwe was de grond daar echter niet zo geschikt. Men kwam naar onderhavige omgeving om de tarwe te telen op de vruchtbare kleigronden. Daarbij bouwden men twee boerderijen, één grote, die ook nog steeds Rijnsburg heet, en één kleine. De kleine boerderij is de huidige boerderij van de camping. Vandaar ook de naam voor de camping 'Klein-Rijnsburg'. Vanuit de boerderijen werd de tarwe naar het klooster in Rijnsburg, Zuid-Holland, gebracht.
Camping Klein-Rijnsburg
De boerderijcamping bestaat uit 2 veldjes met 25 ruime kampeerplaatsen (120 tot 150 m2), afgescheiden door haagbeukheggetjes.
Op Klein Rijnsburg staat duurzaamheid hoog in het vaandel. Zo wordt op Klein Rijnsburg alle afval gescheiden en zijn er gratis fietsen voor de gasten. Ook is er een pluktuin waar de campinggasten biologisch geteelde groenten, fruit en bloemen kunnen oogsten. Het opgevangen regenwater van de gebouwen wordt gebruikt in de boomgaard waar op milieubewuste wijze peren worden geteeld. Vanaf 2016 wordt al het warm water op de camping door zonneboilers geleverd en vanaf 2020 wordt elektriciteit opgewekt door zonnepanelen.
Afbeelding 2.1 Vogelvlucht camping Klein-Rijnsburg, bestaande situatie (rode omlijning is locatie vijf permanente standplaatsen
2.2 Nieuwe Situatie
Op 5 reeds bestaande standplaatsen is men voornemens chalets te plaatsen. De chalets zullen zijn voorzien van duurzame natuurvriendelijke materialen en kleuren. De chalets worden voorzien van een gasfles welke te gerbuiken is voor douche en eventueel als bijverwarming. Op de daken worden zonnepanelen geplaatst voor de elektrische kookplaats en overige elektra.
De chalets zijn elk maximaal 55 m2 en niet hoger dan 5 meter. Ze worden op een ijzeren frame op de grond geplaatst waarbij maximaal 20 cm wordt afgegraven. In afbeelding 2.2 zijn de chalets weergegeven. De ijzeren poten waar ze nog op staan worden voorafgaand aan plaatsing op de standplaatsen verwijderd.
Afbeelding 2.2 Chalets (ijzeren poten worden verwijderd alvorens te plaatsen)
Aan de zuid- en noordzijde van de kampeerplaatsen is reeds een 8 meter brede beplantingsstrook (gele stippellijnen) aanwezig.
Aan de noordoostzijde (groene stippellijn) is ook beplanting aanwezig en heeft een breedte van circa 5 meter. Deze dient ter afscherming van de tuin van de eigenaren.
Door de reeds aanwezige beplanting rondom de chalet-plaatsen worden de plaatsen reeds onttrokken uit het zicht.
Afbeelding 2.3 Situering locatie en omliggende beplanting
In het kader van landschappelijke inpassing dient rondom het gehele terrein een strook van 7 meter breed aanwezig te zijn om zicht vanaf de weg of omwonenden te voorkomen. De strook aan de oostzijde van het plangebied is gelegen aan de tuin van de initiatiefnemers waardoor op deze locatie een strook van 5 meter breed voldoende is. De beplanting aan de noord- en zuidzijde van het plangebied heeft een breedte van 8 meter. Het plangebied is daarmee landschappelijk ingepast.
Daarnaast ligt de gehele camping op circa 160 meter vanaf de provinciale weg. Aan de straatzijde is eveneens afscherming aanwezig in de vorm van bomenrijen (oranje stippellijnen in afbeelding 2.3) met daarachter diverse fruitbomen. Hierdoor is de gehele camping niet zichtbaar vanaf de provinciale weg. Dit blijkt ook uit de foto's in afbeelding 2.4. Ook het reeds aanwezige parkeerterrein is vanaf de openbare weg niet zichtbaar.
Afbeelding 2.4 Zicht vanaf de provinciale weg (boven: rijrichting naar het noorden, beneden: rijrichting het zuiden)
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijks- En Provinciaal Beleid
Gezien de aard en omvang van voorliggend initiatief is het rijksbeleid en provinciaal beleid niet direct invloed op de ontwikkeling. De inhoudelijke keuzes en afweging ligt bij de gemeente. Zij zullen daarbij uiteraard de richtlijnen van het Rijk en provincie als leidraad gebruiken. Deze richtlijnen zijn veelal reeds vertaald in onderliggend gemeentelijk beleid.
3.2 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie gemeente Veere 2025
De Structuurvisie gemeente Veere 2025 is vastgesteld op 13 september 2012 en geeft richting aan de keuzen die benodigd zijn om de bestaande kwaliteiten van de gemeente nog verder te ontwikkelen en nieuwe potenties te benutten.
Oostkapelle behoort samen met Westkapelle en Koudekerke tot de grootste kernen van Veere (> 2.500 inwoners). Bepalend voor de identiteit van Oostkapelle is de ligging aan de bos- en duinrand met karakteristieke buitenplaatsen. De kern bestaat uit twee delen: het oude, van origine agrarische dorp, gelegen op een kruispunt van wegen en het recreatie- en woongebied ten noorden van de oude kern.
Met bijna 4 miljoen overnachtingen en circa 58.000 slaapplaatsen is Veere een belangrijke speler op toeristisch gebied. De ligging aan zee is, in combinatie met het open middengebied en haar veelzijdige kernen de belangrijkste, toeristische troef.
De verblijfsrecreatie in Veere bestaat in totaal uit circa 18.560 eenheden (kampeerplaatsen, hotelkamers, zomerhuizen e.d.). (her)Ontwikkeling van de verblijfsrecreatie vindt plaats bij de huidige toeristische concentraties en kustplaatsen in de kustzone. Ruimte voor uitbreiding in eenheden en oppervlakte is geen automatisme. Zuinig en verantwoord duurzaam ruimtegebruik is het uitgangspunt en kwaliteitsverbetering vindt primair plaats door herstructurering, opwaardering of transformatie.
Met 9.600 eenheden is bijna 60% van het totaal aantal verblijfsrecreatieve eenheden bestemd als standplaats voor kamperen. De landelijke trends laten zien dat door vergrijzing en afname van het aantal gezinnen de vraag naar traditionele kampeervakanties afneemt. De huidige generatie ouders met jonge kinderen hecht meer aan luxe en vinden kamperen weliswaar gezellig, maar ook “behelpen”. Er is toenemende behoefte aan nieuwe kampeerproducten met ruimte, comfort en beleving
Conclusie
Door de vervanging van vijf reguliere standplaats naar vijf permanente standplaatsen welke zijn voorzien van een chalets wordt een kampeerplaats aangeboden waarbij sprake is van meer luxe, ruimte en comfort. Er wordt derhalve ingespeeld op de landelijke trends.
Omgevingsprogramma Duurzaam Veere (2022-2025)
De gemeente wil een duurzame gemeente Veere voor nu en voor later. Dit betekent dat de leefomgeving zo gebruikt moet worden dat deze ook in de toekomst een goede leefomgeving blijft. Hiervoor moeten gewerkt worden aan een flinke reductie van de CO2 uitstoot. Dit wordt gedaan door energieneutraal te wonen, ondernemen, vervoeren, werken en recreëren. Energie moet bespaard worden en de benodigde energie dient duurzaam opgewekt te worden.
Er werken de komende jaren aan 5 hoofdthema's:
- 1. Leefomgeving - Behouden en verbeteren van kwaliteiten van de fysieke leefomgeving
- 2. Energietransitie - 49% CO2 reductie in 2030 en 95% CO2 reductie in 2050 ten opzichte van 1990 en een aardgasloze gemeente Veere in 2050.
- 3. Klimaatadaptatie - de gemeente Veere in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust.
- 4. Circulaire economie - de gemeente Veere circulair/afvalloos in 2050.
- 5. Duurzame mobiliteit - Duurzame mobiliteit draagt bij aan CO2 reductie in 2030 en 2050.
Conclusie
Duurzaamheid staat ook bij de eigenaren van camping Klein-Rijnsburg hoog in het vaandel. Zoals reeds in paragraaf 2.1 vermeld is er een pluktuin waar de campinggasten biologisch geteelde groenten, fruit en bloemen kunnen oogsten. Het opgevangen regenwater van de gebouwen wordt gebruikt in de boomgaard waar op milieubewuste wijze peren worden geteeld. Vanaf 2016 wordt al het warm water op de camping door zonneboilers geleverd en vanaf 2020 wordt elektriciteit opgewekt door zonnepanelen. Ook de chalets worden voorzien van zonnepanelen. Voor de verwarwarming van het douchewater zal gebruik worden gemaakt van gasflessen.
Hoofdstuk 4 Fysieke Leefomgeving
Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.
4.1 Bodem
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.
Beoordeling en conclusie
De bestemming ter plaatse wordt niet gewijzigd. Een kampeerterrein is thans mogelijk. Middels voorliggend wijzigingsplan worden vijf niet-permanente standplaatsen omgezet naar vijf permanente standplaatsen. De locatie is echter al in gebruik en derhalve geschikt voor de kampeerfunctie. Een verkennend bodemonderzoek is niet aan de orde.
4.2 Geluid
In de Wet geluidhinder is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan waarbij mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.
Beoordeling en conclusie
De permanente standplaatsen mogen niet permanent bewoond worden. De gebruikers dienen een hoofdadres elders te hebben.
Een dergelijk recreatieverblijf is geen gevoelige functie in de zin van de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet aan de orde.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
In de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van de verschillende typen bedrijven en instellingen. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de afstand, die tussen de diverse bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een milieugevoelig object dient te worden aangehouden, om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken.
Beoordeling en conclusie
De locatie is thans in gebruik als kampeerterrein. De standplaatsen zijn nu ook al in gebruik. Middels voorliggend wijzigingsplan mogen op de 5 standplaatsen permanente kampeermiddelen geplaatst worden. Dit veranderd echter niets aan de reeds aanwezige functies en gebruik ten opzichte van omliggende bedrijven.
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het wijzigingsplan derhalve niet in de weg.
4.4 Watertoets
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen.
Het Nationaal Waterplan is in december 2009 vastgesteld. In dit plan is het waterbeleid op hoofdlijnen omschreven en zijn de ruimtelijke aspecten die de doelstellingen die hieruit voorkomen opgenomen. Het Rijksbeleid richt zich met name op de waterveiligheid t.a.v. de grote rivieren; de Maas, Waal en Rijn en de kustlijn, de omgang met zoetwatergebieden, de algemene waterkwaliteit en grote watergebieden zoals Rijn-Maas delta, IJsselmeergebied etc. Het Rijksbeleid heeft geen gevolgen c.q. consequenties voor onderhavig plan.
In ruimtelijke plannen moet voldoende aandacht besteed worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afwegingen het creëren van maatwerk voorop.
Water moet bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een ontwikkeling ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.
Een plan dient een zogenaamde waterparagraaf te bevatten, waarin de keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkudige aspecten gemotiveerd beschrijft. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.6 lid 1, sub b Bro.
Waterschap Scheldestromen
Het Waterschap Scheldestromen is verantwoordelijk voor het waterbeheer binnen de gemeente Veere. Aan de hand van het aanmeldformulier wordt een initiatiefplan voorgelegd aan het waterschap. Het aanmeldformulier is als Bijlage 2 aan het wijzigingsplan toegevoegd. In het kader van het wettelijke vooroverleg zal het waterschap het initiatief aan de hand van het aanmeldformulier beoordelen. Het resultaat van de watertoets wordt vertaald naar randvoorwaarden voor het plan.
Beoordeling
Het hemelwater zal op eigen terrein worden opgevang. Het opgevangen regenwater wordt gebruikt in de boomgaard waar op milieubewuste wijze peren worden geteeld.
Afvalwater wordt aangesloten op bestaande voorziening.
Conclusie
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor het realiseren van de voorgestane ontwikkeling.
4.5 Natuurbescherming
Vanuit Europese- en nationale regelgeving dient onderzocht te worden welke effecten de voorgenomen ingreep heeft op beschermde gebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op beschermde flora en fauna.
Om inzicht te krijgen in de aanwezige ecologische waarden is een quickscan Wet natuurbescherming opgesteld. Het onderzoek is als Bijlage 1 toegevoegd bij dit wijzigingsplan. Hieronder worden enkel de samenvatting en conclusies weergegeven.
Beoordeling
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het plangebied ligt ruim buiten de invloedsfeer van Natura 2000-gebieden. Alleen stikstofdepositie kan door het verrijkende effect van invloed zijn. Sinds 1 juli 2021 is de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering in werking is getreden en is de bouwvrijstelling van kracht. Hierdoor zijn vervolgstappen zoals een AERIUS-berekening niet noodzakelijk voor de bouwfase. Wel dient in het geval van nieuwbouw op de percelen bepaald te worden of er in de gebruiksfase negatieve effecten ten gevolge van stikstofdepositie te verwachten zijn. Door de kleine omvang van de ingreep wordt de kans op dergelijke effecten als nihil geschat.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
De ingreep vindt niet plaats in het NNN. Daarnaast zijn negatieve effecten op wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN ten gevolge van externe werking uitgesloten. Aantasting van wezenlijke waarden of kenmerken van het NNN is daarmee op voorhand uitgesloten. Nadere toetsing aan de provinciale regels met betrekking tot het NNN is hierdoor niet noodzakelijk.
Bescherming van houtopstanden
Binnen het plangebied worden geen bomen gekapt welke onderdeel uitmaken van een rijbeplanting van tenminste 20 bomen of een bosschage van tenminste 10 are. Hierdoor vallen de bomen binnen het plangebied niet onder beschermde houtopstanden. Artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming is hierdoor op deze bomen niet van toepassing.
Soortenbescherming
Vogels
Binnen het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen beschermde functies van broedvogels met jaarrond beschermde nesten uit Categorie 1 t/m 4 te verwachten. Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten uit Categorie 5, zoals ekster, koolmees en pimpelmees zijn voldoende alternatieve broedlocaties aanwezig in de directe omgeving van het plangebied.
Voor de andere mogelijk aanwezige soorten broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden. Werkzaamheden die uitgevoerd worden tijdens het broedseizoen kunnen leiden tot het verlaten van nesten met eieren of jongen en brengen de functionaliteit van de nesten in gevaar en zijn een overtreding van de Wet natuurbescherming, artikel 3.1, lid 1 en 2. Voor het broedseizoen stelt de wet geen vaste begin- of einddatum. Normaal gesproken loopt het broedseizoen voor de meeste vogelsoorten van maart tot en met juli.
Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden, moet het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van beschermde soorten onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen. Ook is het in dat geval aan te raden eventueel snoeiafval en de te verwijderen vegetatie binnen het werkterrein (ruim) voor het broedseizoen te verwijderen, om de kans op broedgevallen binnen het plangebied te beperken. Het is voor de voorgenomen ingreep niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van broedgevallen van vogelsoorten welke van nature broeden in Europa en op natuurlijke wijze in Nederland gekomen zijn.
Vleermuizen
Binnen het plangebied wordt mogelijk gefoerageerd door vleermuizen. De aanwezigheid van essentieel foerageergebied is op basis van de beperkte omvang van het plangebied redelijkerwijs uitgesloten. Verblijfplaatsen en vaste vliegroutes zijn binnen het plangebied op basis van het onderzoek eveneens uitgesloten. Mogelijk dat de houtwal ten zuiden van het plangebied gebruikt wordt als een vaste vliegroute door vleermuizen. Het plaatsen van de chalets heeft hier echter geen negatief effect op. De ingreep leidt dan ook niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming met betrekking tot vleermuizen.
Overige soorten
Overige beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen zijn in het plangebied niet te verwachten. De ingrepen leiden dan ook niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming voor deze soorten.
Conclusie
Op grond van de mogelijke effecten die op kunnen treden ten gevolge van de ingreep blijkt dat deze niet door de Wet natuurbescherming wordt verhinderd. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient wel in alle gevallen rekening gehouden te worden met het broedseizoenen en de algemene zorgplicht.
4.6 Verkeer En Parkeren
Parkeren
De camping is autoluw. Men kan bij aankomst en vertrek de auto bij de standplaats plaatsen voor het laden en lossen. Nadien dient de auto geparkeerd te worden op de speciaal aangelegde parkeerplaats. De afstand tussen de chalets en de parkeerplaats bedraagt maximaal 45 meter. Dit is in de bestaande situatie eveneens het geval voor de huidige standplaatsen op deze locatie. Het aantal standplaatsen wordt niet uitgebreid waardoor er voldoende ruimte op de parkeerplaats aanwezig is voor de huurders van de chalets. Er veranderd derhalve niets aan de parkeersituatie. In onderstaande figuur 4.1 is het parkeerterrein aangeduid.
Verkeer
Ten aanzien van het aantal verkeersbewegingen zal dit naar verwachting gelijk blijven met de bestaande situatie. De chalets worden enkel gedurende het kampeerseizoen verhuurd. Het verhuurseizoen is derhalve gelijk. Wel is het zo dat chalets minder weersafhankelijk zijn waardoor de chalets mogelijk vaker bezet zullen zijn dan een toerplaats.
De CROW pulicatie 381 maakt alleen onderscheidt tussen normen voor campings of bungalowparken. Het aantal verkeersbewegingen voor bungalowparken wordt gesteld op 2,8 per standplaats en voor campings op 0,4 per standplaats.
Uitgaande van worst-case scenario (jaarrond verhuur zoals een bungalowpark) zou er mogelijk een toename kunnen plaatsvinden van maximaal (2,8-0,4)* 5 plaatsen = 12 mvt/etmaal. Dit aantal is niet significant ten opzichte van de circa 8.000 mvt/etmaal die momenteel op ed Noordweg rijden.
4.7 Stikstofdepositie
Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De uitspraak van de Raad van State betekent dat de PAS niet langer voldoet. Hiermee komt de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar te vervallen.
Beoordeling en conclusie
Derhalve dient onderbouwd te worden dat een nieuwe ontwikkeling géén negatieve effecten heeft op Natura 2000-gebieden. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied bedraagt 1,5 km.
De verhuur van de chalets vindt eveneens uitsluitend plaats gedurende het kampeerseizoen. Mogelijk dat de chalets vaker verhuurd zullen worden bij slechte weersomstandigheden dan de voormalige toerplaastsen. Uitgaande van de worst-case benadering zoals in voorgaande paragraaf 4.6 ook is beschreven (jaarrond verhuur zoals een bungalowpark), is er mogelijk sprake van een toename van maximaal 12 mvt/etmaal. Dit aantal is verwaarloosbaar bij de 8.000 mvt/etmaal die momenteel over de Noordweg rijden.
De ontwikkeling heeft dan ook geen gevolgen voor de stikstofdepositie.
4.8 Niet Gesprongen Explosieven
In een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog (WO II).
De gemeente Veere beschikt hiervoor over een nota "Omgaan met Conventionele Explosieven" uit de Tweede Wereldoorlog (versie 2.0, 16 mei 2012). Daarin is aangegeven dat conventionele explosieven (CE) uit WO II vallen onder verschillende wet- en regelgeving. Op verschillende deelaspecten zijn andere regelingen aanwezig. Ook zijn taken en verantwoordelijkheden vermeld.
Naar aanleiding van verschillende ruimingen en eerdere onderzoeken is in opdracht van de gemeente een explosievenkaart opgesteld. Deze explosievenkaart (zie figuur 4.2) dient als uitgangspunt voor deze nota.
Wanneer er grondroerende werkzaamheden worden uitgevoerd in de gebieden met een hoge kans dient er altijd een vooronderzoek worden uitgevoerd. In de gebieden met een verhoogde kans of verlaagde kans dient een nadere afweging te worden gemaakt of hier wel of geen vooronderzoek gedaan dient te worden of dat hier gewerkt kan worden met het protocol "Toevalstreffer CE uit de WO II".
Bij gebieden die wit zijn op de explosievenkaart is het uit historisch oogpunt niet bekend dat hier oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden. Uit historisch oogpunt is het aannemelijk dat hier geen vliegtuigbommen liggen. Echter is hier niet uit te sluiten dat geen conventionele explosieven kunnen liggen. Wanneer er binnen deze gebieden grondroerende werkzaamheden moeten worden uitgevoerd, hoeft vooraf aan de werkzaamheden geen vooronderzoek te worden uitgevoerd conform de bestaande regelgeving. Het protocol “Toevalstreffer CE uit de WO II” is overigens wel van toepassing op deze gebieden.
Figuur 4.2 Uitsnede explosievenkaart Gemeente Veere
4.9 Cultureel Erfgoed
Archeologie
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Daarin is bepaald dat bij de vaststelling van ruimtelijke plannen archeologische waarden in acht moeten worden genomen.
In het vigerend bestemmingsplan is de locatie aangeduid met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3. Hiervoor geldt dat bij bodemingrepen dieper dan 40 cm onder maaiveld en/of groter dan 500 m2 voorafgegaan moeten worden door archeologisch onderzoek.
Beoordeling
De chalets zijn maximaal 55 m2 groot. In totaal bedraagt dit derhalve een verstoringsoppervlakte van 275 m2. Onder de chalets zit een ijzeren frame. De bodem wordt maximaal 20 cm afgegraven ten behoeve van het ijzeren frame en plaatsing van de chalets. Zowel de verstoringsdiepte als het verstoringsoppervlak blijft onder de hiervoor genoemde maatvoering. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet aan de orde.
Daarnaast is de algemene meldingsplicht op grond van de Monumentenwet 1988 van kracht. Mocht er tijdens de graafwerkzaamheden een archeologisch vondst worden aangetroffen dient dit te allen tijde gemeld te worden bij het bevoegd gezag.
Cultuurhistorie
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Veere blijkt dat de locatie te liggen in een gebied met hoge waarden, maar is niet gelegen in een kreekrug.
Bij concrete ontwikkelingen kan aandacht nodig zijn voor cultuurhistorie. Het college maakt de afweging of onderzoek nodig is. Dit gebeurt op advies van het adviesteam Ruimtelijke Kwaliteit en in samenspraak met de initiatiefnemer.
Voorliggende ontwikkeling heeft geen invloed op eventuele cultuurhistorische waarden. De standplaatsen op de camping zijn al aanwezig. Deze mogen enkel op basis van de huidige regelgeving niet gehele jaar in gebruik genomen worden als recreatief nachtverblijf. Als gevolg van voorliggend wijzigingsplan wijzigt enkel het gebruik van het kampeerseizoen naar het gehele jaar.
Afbeelding 4.1. Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart, gemeente Veere (locatie met oranje pijl aangeduid).
Conclusie
Het aspect cultureel erfgoed staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.
4.10 Luchtkwaliteit
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Daarnaast is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt.
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden luchtkwaliteitseisen (Stb. 2007,141). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin wordt gereguleerd hoe moet worden omgegaan met overschrijdingen op het gebied van de luchtkwaliteit.
Het NSL houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen binnen de voorwaarden van het NSL behoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden die gelden voor luchtkwaliteit. Ook projecten die ´Niet in betekende mate´ (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan deze grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.
Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2.
Beoordeling en conclusie
Onderhavige ontwikkeling behoord vanwege de relatief beperkte omvang tot de categorie van gevallen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3% grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven. De blootstelling aan luchtverontreiniging (lokale luchtkwaliteit) is volledigheidshalve wel in kaart gebracht
Via de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties van de nabijgelegen rekenpunten voor de jaren 2020 en 2030 afgelezen op het dichtstbijzijnde rekenpunten. Deze zijn gelegen op de kruising N57 / Eeperkweg. Hieruit blijkt dat de grenswaarden zowel voor 2020 als 2030 niet worden overschreden.
Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
4.11 Externe Veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
- het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
- het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Op basis van de risicokaart wordt inzichtelijk gemaakt of in de nabije omgeving sprake is van bronnen waarbij opslag of transport van gevaarlijke stoffen van toepassing is.
Afbeelding 4.2 Uitsnede Risicokaart Nederland
Transport over de weg
Op circa 1,7 km is de provinciale weg N57 gelegen. Deze heeft geen PR 10-6 risicocontour en geen Plasbrandaandachtsgebied (PAG). Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het maximale invloedsgebied horende bij deze categorie gevaarlijke stoffen bedraagt 45 meter. Het plangebied ligt dan ook ruimschoots buiten het invloedsgebied. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
Buisleidingen
Op circa 3,4 km van het plangebied is aardgasleiding Z-567-18 gelegen. Deze heeft een diameter van 6 inch en een werkdruk van 40 bar. De 100% letaliteitsgrens hiervan ligt op 40 meter en de 1% letaliteitsgrens ligt op 70 meter. Het plangebied bevindt zich derhalve niet binnen het invloedsgebied van deze buisleiding. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
Inrichtingen
In de nabije omgeving zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid belemmert de ontwikkeling niet.
4.12 Beoordeling Milieueffectrapportage
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke aanvliegroutes die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft. Het betreft de volgende drie stappen:
- 1. Toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Hiermee wordt getoetst of het plan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- a. Het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig.
- b. Het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r., en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan als bedoeld in kolom 3 ‘plannen' geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht.
- c. Het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D: er moet beoordeeld worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd.
- d. De activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit wordt niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
- 2. In het geval van een plan: toetsing of het uitvoeren van een passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming voor dit plan verplicht is vanwege de hierin opgenomen activiteit(en). In dat geval is het plan mogelijk m.e.r.-plichtig.
- 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening. Door Provinciale Staten kunnen hierin aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.
Beoordeling en conclusie
De activiteit die met het onderhavige wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt, is de vervanging van 5 reguliere kampeerseizoen standplaatsen naar 5 permanente standplaatsen. Deze activiteit valt binnen onderdeel D. (D11.2 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). Er is geen definitie gegeven voor een 'stedelijk ontwikkelingsproject'.
Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden gekeken naar de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer de aard, de omvang en het ruimtebeslag van belang zijn.
De wijziging is van zeer beperkte aard. Ook vanwege het feit dat er reeds een camping en standplaatsen aanwezig zijn op deze locatie. Het aantal standplaatsen wordt ook niet uitgebreid.
Deze wijziging wordt niet gezien als stedelijk ontwikkelingsproject. Daarnaast blijkt uit voorgaande paragrafen dat geen sprake is van ernstige nadelige milieugevolgen. Een informele m.e.r.-beoordeling is derhalve niet aan de orde.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige en toekomstige waarden en karakteristieken van het plangebied. De voorgenomen ontwikkelingen, dienen - voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk - juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.
5.2 Hoofdopzet
Een wijzigingsplan bestaat uit planregels en de verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012).
In het eerste hoofdstuk ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe oppervlakte, hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
In het daaropvolgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemming en het gebruik (zie paragraaf 6.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
5.3 Bestemmingen
In de planregels zijn de bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf volgt een toelichting op de in dit wijzigingsplan voorkomende bestemmingen.
Hoofdstuk 6 Financiële Uitvoerbaarheid
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
- de bouw van een of meer woningen;
- de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m2 of met een of meer woningen;
- de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m2 bedraagt;
- de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Beoordeling en conclusie
Onderhavige planwijziging omvat een juridische regeling voor het mogelijk maken van het wijzigen van de bestemming. De kosten omvatten de kosten van het opstellen van wijzigingsplan en de procedurekosten. Deze zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Mogelijke planschade is eveneens voor rekening van de initiatiefnemers. Er zijn geen openbare werken gepland. Er zijn ook geen andere omstandigheden bekend die bijzondere kosten met zich meebrengen voor de gemeente. Middels een anterieure overeenkomst zullen onderling afspraken worden gemaakt tussen de gemeente en de initiatiefnemers. Het plan kan dan op voorhand financieel-economisch haalbaar worden geacht.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Omgevingsdialoog
Participatie wordt een belangrijke pijler onder de toekomstige Omgevingswet. Derden (waaronder omwonenden) moeten in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij de voorbereiding van beleids- en besluitvorming. Van belang is dat de buurt betrokken wordt bij het planvoornemen. Als initiatiefnemer moet kennis worden genomen van eventuele bezwaren, wensen en belangen van omwonenden.
De eigenaren van Noordweg 62 zijn op d.d. 22 oktober 2022 geïnformeerd over de plannen. Ze staan positief tegenover de plannen. Door de reeds aanwezige hoge bomenrijen en de afstand tot het perceel zullen ze geen hinder ondervinden.
7.2 Vooroverleg
In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat tijdens de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet worden gepleegd met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn met name genoemd het waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Ten aanzien van bekendmaking van het plan is artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Voorts is in artikel 3.1.6 van het Bro bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven.
In het kader van het vooroverleg is het ontwerp-wijzigingsplan naar diverse instanties gestuurd.
7.3 Zienswijzen
Parallel aan het vooroverleg wordt het ontwerp-wijzigingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid om zienswijzen op het plan in te dienen. De zienswijzen worden samengevat en van een reactie voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft.
Het ontwerp-wijzigingsplan heeft vanaf 16 maart 2023 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.
7.4 Beroep
Na vaststelling door het college van B&W wordt het wijzigingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het wijzigingsplan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het wijzigingsplan in werking.
Bijlage 1 Erfbeplanting Zeeland
Bijlage 1 Erfbeplanting Zeeland
Bijlage 2 Leidraad Landschappelijke Inpassing
Bijlage 2 Leidraad landschappelijke inpassing
Bijlage 1 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 1 Quickscan Wet natuurbescherming