KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde – Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Leeswijzer Toelichting
Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving
2.1 Beschrijving Huidige Situatie
2.2 Beschrijving Voorgenomen Ontwikkeling
2.3 Afwijking Bestemmingsplan
2.4 Toelichting Op De Juridische Regeling
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal En Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Sectorale Toetsen
4.1 Verkeer En Parkeren
4.2 Geluid
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
4.4 Bodem
4.5 Molenbiotoop
4.6 Archeologie
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Water
4.9 Ecologie
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Kabels En Leidingen
4.12 Niet-gesprongen Explosieven
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Financiële Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Molenbiotoop
Bijlage 4 Zienswijzenrapport

Duinweg Oostkapelle

Bestemmingsplan - Gemeente Veere

Vastgesteld op 26-05-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Duinweg Oostkapelle met identificatienummer NL.IMRO.0717.0088BPDuinwOkpAp-VG01 van de gemeente Veere.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en / of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning of in een bijbehorend bijgebouw door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning en het woonperceel in overwegende mate hun woonfunctie behouden en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.8 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.9 archeologisch deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek, in het bezit van een opgravingsbevoegdheid.

1.10 archeologisch onderzoek

onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.11 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden, gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen direct onder het aardoppervlak.

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en / of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.14 bestaande bouwwerken

bouwwerken die bestaan of kunnen worden gebouwd op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.18 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.26 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.27 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.

1.28 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.29 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.30 evenementen

gebeurtenissen, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur, die (inclusief opbouw en afbraak) langer duren dan 10 dagen per evenement.

1.31 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.33 inwoning

het (ondergeschikte) gebruik van een deel van een aanwezige woning voor de mantelzorg zonder dat daarbinnen (de mogelijkheid van) een nieuwe zelfstandige woning ontstaat.

1.34 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Activiteiten die in een woning of in een bijbehorend bijgebouw door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.35 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.

1.36 mantelzorg

de zorg bij het dagelijks functioneren, die vrijwillig en onbetaald wordt verleend door gezinsleden, buren of vrienden aan personen die – door welke oorzaak dan ook – vrij ernstige fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen hebben.

1.37 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.38 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, waterhuishoudkundige voorzieningen, telefooncellen, abri's en apparatuur voor telecommunicatie.

1.39 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.40 peil

  1. a. de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 m bedraagt;
  2. b. bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
  3. c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.41 voorgevel van een gebouw

het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een gebouw. Indien meerdere delen van het gebouw naar de weg zijn gekeerd (hoekkavel), bepaalt het bevoegd gezag welke zijde als voorgevel moet worden beschouwd.

1.42 voorgevelrooilijn

een denkbeeldige dan wel met de aanduiding 'gevellijn' aangegeven lijn die strak loopt langs de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.43 Wgh-inrichtingen

bedrijven als genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 2.4.3 van de toelichting.

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstroken, waarbij opstelstroken en busstroken niet worden meegeteld;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  4. d. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals pleinen, parkeervoorzieningen, groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, sport-, en speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, reclame-uitingen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. evenementen zijn toegestaan.

Artikel 4 Wonen

Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 2.4.3 van de toelichting.

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'erf': uitsluitend voor erven bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, water en nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Waarde – Archeologie 3

Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 2.4.3 van de toelichting.

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m.
  2. b. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
    2. 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    3. 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige.
  3. c. Het bepaalde in dit lid onder b.2 en b.3 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm kan worden geplaatst;
    4. 4. een bouwwerk dat zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt en de breedte ten hoogste 3 m.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 Molenbiotoop

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
  3. c. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Werking wettelijke regeling

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%.
  3. c. Dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Duinweg Oostkapelle'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Aan de Duinweg 24 - 30 in Oostkapelle hebben de gemeente Veere en een bewoner plannen om op de gronden die in hun bezit zijn bestaande gebouwen te slopen en woningbouw te realiseren. De voorgenomen ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Een van de beoogde woningen is namelijk buiten het bouwvlak in de bestemming Wonen en deels op de huidige bestemming Verkeer geprojecteerd. De overige woningen zijn gepland in de bestemming Bedrijf. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken, is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Leeswijzer Toelichting

De toelichting op het bestemmingsplan heeft de volgende opzet.

  • In hoofdstuk 2 zijn huidige situatie en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Vervolgens wordt aangegeven op welke wijze de nieuwe situatie planologisch-juridisch is geregeld in voorliggend bestemmingsplan.
  • In hoofdstuk 3 is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan vastgesteld en voorgenomen beleid van verschillende overheden.
  • In hoofdstuk 4 is het plan getoetst aan sectorale wetgeving en aspecten.
  • In hoofdstuk 5 is/wordt ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Beschrijving Huidige Situatie

Tot voor kort was aan de Duinweg 24 het bouwbedrijf Jobse gevestigd. De gronden zijn nu in bezit van de gemeente Veere. Naast dit bedrijf, op het adres Duinweg 28, woont de andere initiatiefnemer. Het plangebied ligt aan de noordzijde van de Duinweg en grenst aan de uitbreidingswijk Zeeduinse Poort. Aan weerszijden van het plan langs de Duinweg wordt gewoond. Ten noorden ligt de Zionskerk waarvan de parkeervoorzieningen vrijwel aan het plangebied grenzen (zie figuur 2.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0088BPDuinwOkpAp-VG01_0001.jpg"

Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied (Bron: Geoweb Provincie Zeeland)

2.2 Beschrijving Voorgenomen Ontwikkeling

De locatie bestaat uit vier kadastrale percelen (zie figuur 2.2):

  • Nummer 1640: een gemeentelijk perceel waar tot voor kort bouwbedrijf Jobse was gevestigd;
  • Nummer 633: een woonperceel met daarop de woning Duinweg 28;
  • Nummers 1642 en 1643: de percelen met de (reeds gesloopte) woning Duinweg 30;
  • Nummers 1644 en 1645: de percelen achter het voorgaande percelen die ook werden gebruikt door het bouwbedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0088BPDuinwOkpAp-VG01_0002.jpg"

Figuur 2.2 Plangebied met overzicht kadastrale percelen

Voor de locatie is een stedenbouwkundig schets vervaardigd dat voorziet in het volgende (zie figuur 2.4):

  • De sloop van de bedrijfsgebouwen van het bouwbedrijf, de aanleg van een nieuwe langzaam verkeersverbinding tussen de Duinweg en het nieuwe woongebied Zeeduinse Poort en de bouw van ten hoogste 5 nieuwe woningen.
  • De sloop van het pand Duinweg 30 en de splitsing van het perceel, zoals weergegeven in figuur 2.2. Op de plaats van het gesloopte pand wordt een uitbreiding gerealiseerd van de woning Duinweg 28 (zie figuur 2.3).
  • Op de percelen 1643 en 1644, achter de woning Duinweg 28, wordt één nieuwe woning gebouwd, bedoeld voor permanente bewoning.

Mogelijk wordt een deel van het perceel 1640 toegevoegd aan het perceel Duinweg 20. De percelen 1642 en 1645 worden gebruikt voor de ontsluiting van de inbreidingslocatie en de langzaam verkeersverbinding.

Deze stedenbouwkundige schets is opgesteld om in globale lijnen de invulling in beeld te brengen. Bij het verwerken van het plan in de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan, zijn keuzes gemaakt waardoor deze schets op een aantal punten afwijkt van de uiteindelijke verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0088BPDuinwOkpAp-VG01_0003.jpg"

Figuur 2.3 Impressie uitbreiding woning Duinweg 28

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0088BPDuinwOkpAp-VG01_0004.jpg"

Figuur 2.4 Stedenbouwkundig schets (bron: Gemeente Veere)

2.3 Afwijking Bestemmingsplan

Het plangebied is momenteel geregeld in het bestemmingsplan Kom Oostkapelle (vastgesteld 2012). De gronden zijn daarin bestemd voor Bedrijf en voor Wonen. Ook komen de bestemmingen Verkeer, Groen en Water voor in het plangebied (zie figuur 2.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0088BPDuinwOkpAp-VG01_0005.jpg"

Figuur 2.5 Uitsnede uit bestemmingsplan Kom Oostkapelle (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken, zullen de bestemmingen moeten worden gewijzigd en zullen bouwvlakken moeten worden gewijzigd/opgenomen.

2.4 Toelichting Op De Juridische Regeling

In dit hoofdstuk wordt allereerst aandacht besteed aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de bindende afspraken die dan bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten worden gehanteerd: het wettelijke toetsingskader (paragraaf 2.4.1). Daarna wordt ingegaan op de opzet van de bestemmingsregeling voor het plan (paragraaf 2.4.2). Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen paragraaf 2.4.3), de algemene regels (paragraaf 2.4.4) en de overgangs- en slotregels (paragraaf 2.4.5).

2.4.1 Wettelijk kader

In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.

Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.

2.4.2 Opzet van de bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.

Verbeelding

Eisen aan de verbeelding

Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:

  • de ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
  • op de verbeelding wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
  • op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
  • de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).

De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'W' voor 'Wonen'. Verder geldt het volgende:

  • hoofdgebouwen mogen (uitsluitend) binnen het op de verbeelding aangeduide 'bouwvlak' worden opgericht;
  • maatvoeringsaanduidingen zoals de maximum goot- of boeibordhoogte worden aangegeven door middel van een matrix bij het bouwvlak;
  • ten slotte kunnen er op de verbeelding aanduidingen, zoals een plangrens of een gebied met wijzigingsbevoegdheid worden aangegeven.

De gehanteerde bestemmingen

De opzet van de verbeelding is aangesloten bij de verbeelding van het bestemmingsplan Kom Oostkapelle. Voor de locatie Jobse is nog geen concreet bouwplan beschikbaar. In verband hiermee wordt voor deze locatie een zo flexibel mogelijke bestemming opgenomen. De regeling voor de particuliere gronden wordt afgestemd op het thans bekende bouwvoornemen. De bestemmingen die in dit bestemmingsplan voor komen zijn Verkeer, Wonen en Waarde - Archeologie 3. Deze worden beschreven in paragraaf 2.4.3.

Regels

Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.

  • In Hoofdstuk 1 Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing).
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels ten slotte geven overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.

Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de modelregels voor bestemmingsplannen die onder andere ook voor het bestemmingsplan Kom Oostkapelle zijn gehanteerd.

2.4.3 Toelichting op de gehanteerde bestemmingen

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels kunnen rechten worden ontleend.

Verkeer (Artikel 3)

Binnen deze bestemming zijn de gebruikelijke verkeersfuncties met daarnaast bijbehorende groen- en speelvoorzieningen en water zijn toegestaan. De inrichting is niet gedetailleerd vastgelegd. Hiermee is ondergeschikte herinrichting van de openbare ruimte mogelijk zonder dat, onnodig, gedetailleerde bepalingen van het bestemmingsplan dergelijke ontwikkelingen in de weg staan.

Wonen (Artikel 4)

Gebruik van gronden en gebouwen

Binnen de bestemming Wonen zijn woningen en hierbij behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, water en nutsvoorzieningen toegestaan. Het maximum aantal woningen is per bouwvlak geregeld met een maatvoeringsaanduiding.

In de woningen mogen beroepsmatige en / of bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend, mits wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Specifieke gebruiksregels. Ook het gebruik van een aan- of uitbouw of een bijgebouw voor mantelzorg is onder voorwaarden toegestaan.

Situering hoofdgebouwen, aan- of uitbouwen en bijgebouwen

Binnen de bestemming is door middel van een bouwvlak aangegeven waarbinnen hoofdgebouwen mogen worden gebouwd en waar niet. Binnen de functieaanduiding erf mogen uitsluitend bijgebouwen en aan- en uitbouwen, behorende bij het hoofdgebouw worden gebouwd. De gronden zonder aanduiding, betreffen de gronden waar geen gebouwen en overkappingen zijn toegestaan.

In de Bouwregels is de afstand van hoofdgebouwen geregeld ten opzichte van perceelsgrenzen. Deze bedraagt voor de vrijstaande woningen in het nieuwe woongebied ten minste 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens.

Maatvoering

Voor woningen zijn de maximale goot- en bouwhoogte voor hoofdgebouwen op de verbeelding en in de regels vastgelegd op 4 meter respectievelijk 7,5 meter (zuidelijk van de nieuwe ontsluiting) en 8 meter (noordelijk van de nieuwe ontsluiting). Het maximum aantal woningen per aanduidingsvlak is op de verbeelding aangegeven met de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 (Artikel 5)

In het geldende bestemmingsplan is een regeling opgenomen ter bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. Hiervoor is het beleid zoals dat is vermeld in paragraaf 4.6 leidend. De regeling uit het geldende bestemmingsplan is exact overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. De dubbelbestemming is met een arcering op de kaart weergegeven. De bestemming valt samen met een aantal andere bestemmingen.

Voordat er ten behoeve van een samenvallende bestemming (bijvoorbeeld Wonen) een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning.

Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Slechts onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.

2.4.4 Toelichting op de algemene regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.

Anti-dubbeltelregel (Artikel 6)

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Wonen mag een bepaald percentage van het erf worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk erf van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.

Algemene bouwregels (Artikel 7)

Dit artikel bevat één bepaling, namelijk "Overschrijding bouwgrenzen" (lid 7.1): Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de verbeelding aangeduid met een dikke lijn.

Algemene aanduidingsregels (Artikel 8)

Vrijwaringszone - molenbiotoop

In het geldende bestemmingsplan is een planologische bescherming opgenomen van de molen d'Arke (zie paragraaf 4.5). Deze regeling is overgenomen in voorliggend bestemmingsplan en afgestemd op de locatie.

Overige regels (Artikel 11)

Dit artikel bevat één bepaling, namelijk "Werking wettelijke regeling". In een (toenemend) aantal gevallen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en / of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard). Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel "Wettelijke regelingen" op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het staatsblad.

2.4.5 Toelichting op de overgangs- en slotbepalingen

In artikel 12 'Overgangsrecht' is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 12.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 12.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Analyse

Met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Uitwerking vindt veelal plaats in wetgeving zoals Waterwet, Deltawet en de toekomstige Omgevingswet.

Toetsing en conclusie

Een van de nationale belangen die relevant is voor het voorliggende bestemmingsplan is een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Hier wordt aan voldaan.

Daarnaast is aangegeven dat het bij de programmering van onder andere woningen van belang is dat wordt uitgegaan van de daadwerkelijke regionale behoefte.

Voor het overige is in de SVIR geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het voorliggend bestemmingsplan. De SVIR genoemde nationale belangen worden door de voorgenomen ontwikkelingen niet geschaad.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening en ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro)is geregeld dat voor stedelijke ontwikkelingen - waaronder het bouwen van woningen - een onderbouwing in het bestemmingsplan noodzakelijk is (artikel 3.1.6. van het Bro) . In de toelichting van een bestemmingsplan dat woningbouw mogelijk maakt, moet een onderbouwing worden opgenomen volgens de 'Ladder voor duurzame verstedelijking', die ook wel 'duurzaamheidsladder' wordt genoemd. Via de duurzaamheidsladder stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied.

De 3 stappen in de ladder

In het Bro staan de drie stappen van de ladder beschreven:

  1. 1. De voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
  2. 2. Bezien moet worden in hoeverre die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. 3. Indien de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, moet worden beschreven in hoeverre van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing van het initiatief aan de duurzaamheidsladder

  • Stap 1: Behoefte aantonen. Voorziet de stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte?

Ja, de ontwikkeling voorziet in een actuele én regionale behoefte. In de paragrafen 3.3.1 en 3.3.2 van deze toelichting wordt dit gemotiveerd.

  • Stap 2: Inbreiden eerst. Kan de behoefte worden gerealiseerd in het bestaand stedelijk gebied?

Volgens provinciaal beleid (zie paragraaf 3.2.2) ligt de locatie binnen bestaand bebouwd gebied. Er is sprake van transformatie.

  • Stap 3: Goede ontsluiting. In hoeverre wordt de uitbreidingslocatie passend ontsloten of als zodanig ontwikkeld?

Niet van toepassing aangezien de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied plaatsvindt.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de duurzaamheidsladder. Het niet-realiseren of het elders realiseren van woningbouw is geen reëel alternatief.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsplan Zeeland 2012-2018

In het omgevingsplan geeft de provincie haar beleidsvisie op de toekomst van Zeeland. Een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied zijn sleutelbegrippen. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen.

Kort samengevat wordt ingezet op:

  • bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik (inbreiding, herstructurering, hergebruik);
  • stimuleren integrale woningkwaliteit / verbeteren woningvoorraad (kwaliteit en differentiatie);
  • afstemmen woningvoorraad op woonwensen huidige en toekomstige inwoners en veranderende samenstelling en omvang bevolking;
  • bescherming/waarborging en ontwikkeling van waardevolle landschappen, natuur, cultuurhistorisch erfgoed en van aardkundige en archeologisch waarden in Zeeland.

De voor de provincie relevante beleidskaders uit het Omgevingsplan zijn doorvertaald in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (zie hierna).

In algemene zin past de woningbouw op de beoogde locatie binnen het beleid ten aanzien van zorgvuldig ruimtegebruik. De hiervoor genoemde waarden worden niet aangetast. Voor wat betreft de afstemming op de woningvoorraad en woningbehoefte wordt verwezen naar het kopje " Walcherse woningbouwafspraken'

3.2.2 Verordening Ruimte Provincie Zeeland

Analyse

Een aantal onderdelen uit het Omgevingsplan is geregeld in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (hierna VRPZ). Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.

Toetsing en conclusie

Voor wat betreft dit plan zijn de regels uit de VRPZ aangaande de volgende aspecten van belang.

Algemene regels voor duurzame verstedelijking (Artikel 2.1 van de verordening).

  • Dit artikel van de verordening is thans geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening (zie hiervoor) en hoeft op deze plaats niet meer opnieuw te worden getoetst.

Bufferzones (artikel 2.7 van de verordening)

In een bestemmingsplan waarin voor de eerste maal woon- of verblijfsrecreatieve bestemmingen worden aangewezen worden nieuwe woon- of verblijfsrecreatieve functies niet toegelaten binnen een afstand van:

  • 100 meter tot buiten de bebouwde kom gesitueerde gronden waarop agrarische gebouwen anders dan kassen zijn toegelaten.
  • 50 meter vanaf buiten de bebouwde kom gesitueerde kassen en, primair, vanaf daarvoor aangewezen bouwvlakken alsmede vanaf buiten de bebouwde kom gesitueerde gronden waarop fruitteelt is toegelaten.

Het aangrenzende deel buiten 'bestaand stedelijk gebied' betreft de uitbreidingslocatie Zeeduinse Poort. Aan de genoemde voorwaarden wordt daarmee voldaan. Binnen de genoemde afstanden zijn geen agrarische percelen (meer) aanwezig.

Overige artikelen

Gronden in het plangebied zijn niet grenzend aan of aangewezen als:

  • regionale waterkering (artikel 2.11)
  • bestaande natuur (artikel 2.12)
  • agrarisch gebied van ecologische betekenis (artikel 2.13)
  • natuurontwikkelingsgebied (artikel 2.14)
  • landschap en erfgoed (artikel 2.17).

3.3 Regionaal En Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Woningbehoefte en woningbouwprogramma

Het woonklimaat in Veere, Wonen, werken en voorzieningen

In opdracht van de gemeente Veere en woningcorporatie Woonburg is in 2009 onderzoek uitgevoerd naar het woonklimaat in de gemeenteprofiel’ opgesteld. Aan de hand hiervan is bekeken hoe met gemeentelijk beleid op het vlak van wonen, voorzieningen en de WMO de ontwikkelingen (in de kernen) in de gewenste richting kan worden gestuurd.

Uit het onderzoek blijkt dat de woningmarkt redelijk in evenwicht is. Daarnaast wordt de bevolkingsafname in de gemeente gerelativeerd. Indien wordt uitgegaan van een scenario van beperkte groei heeft gemeente tot aan 2020 een toename van 825 woningen nodig om aan de totale behoefte te voldoen.

Structuurvisie gemeente Veere 2025

De gemeenteraad heeft op 13 september 2012 de structuurvisie 'Gemeente Veere 2025' vastgesteld. Met deze visie wil de gemeente Veere beleidsmatig gezien zo goed mogelijk meebewegen met de veranderende bevolkingssamenstelling zodat een passende woningomgeving (inclusief leefbaarheid) kan worden geboden. De gemeente richt zich hierbij op een scenario van beperkte groei en heeft specifiek aandacht voor ouderen en jongeren. Dit geldt zowel voor woningbouw als voorzieningen. Uitgangspunten voor de Woonvisie zijn onder andere:

  1. a. Een beperkte groei van de gemeente. Hierbij moet “groei” worden gezien als een stijging van het aantal huishoudens en daarmee het aantal woningen terwijl het aantal inwoners gelijk blijft of een geringe krimp vertoont.
  2. b. Het woningaanbod moet beantwoorden aan de wensen en behoeften van de doelgroepen, en kan, afhankelijk van het dorpsprofiel, per woonkern verschillen. In het algemeen zal het woningaanbod minder dan tot nu toe worden beheerst door de klassieke doelgroep “gezinnen”. Extra aandacht krijgen de “nieuwe” specifieke doelgroepen jongeren, ouderen en nieuwkomers.

Voor de thema's landschap en natuur, wonen, economie, maatschappelijke voorzieningen en mobiliteit heeft een uitwerking plaatsgevonden. Hierna wordt ingegaan op de uitwerking van het thema Wonen.

Wonen in de kernen is het uitgangspunt

Wonen gebeurt in de kernen. Vanuit het uitgangspunt van zuinig ruimtegebruik, maar ook gezien het belang van de woonfunctie voor de identiteit van iedere kern. Deze is in de toekomst blijvend groot. Niet alleen als het gaat om voorzieningen, zorg en leefbaarheid, maar ook voor behoud van het kapitale landschap. Dit betekent het volgende:

  1. 1. Nieuwe woonlocaties zijn primair inbreidingslocaties: uitleglocaties aan de randen van de kernen zijn, op bestaande ontwikkelingen en mogelijk (kleinschalige) nichemarkten na, niet aan de orde. Bestaande ontwikkelingen zijn: De Tienden 2 in Zoutelande, Serooskerke-Oost en Veere-Zanddijk.
      • De voorgenomen woningbouwlocatie aan de Duinweg in Oostkapelle is niet expliciet genoemd, maar is wel een inbreidingslocatie.
  2. 2. In de kernen wordt permanent gewoond, tenzij er sprake is van een recreatieve bestemming. Basis hiervoor vormt het tweede woningbeleid.
      • De woningen zijn bedoeld voor permanente bewoning en krijgen in dit bestemmingsplan dan ook een woonbestemming.
  3. 3. Woonopgaven in het buitengebied zijn niet aan de orde.
      • Het plangebied ligt niet in het (bestemmingsplan) Buitengebied maar in het bestemmingsplan Kom Oostkapelle.

Woningbouwprogramma

Op basis van het hiervoor vermelde scenario van beperkte groei is voor de gehele gemeente Veere een woningbouwprogramma uitgewerkt voor een periode van 10 jaar (tot 2020). De gemeenteraad heeft in mei 2013 dit woningbouwprogramma herijkt. Op basis van de rapportage 'Beperkte groei' in 2013 - Herijking scenario woningbouwbehoefte behoefte is aan 55 grondgebonden woningen. Geconcludeerd wordt dat het beoogde woningbouwaantal past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma.

3.3.2 Regionale afstemming woningbouwprogramma

Regionale woningmarktverkenning Walcheren

Ten behoeve van het provinciaal omgevingsplan zijn voor de vijf Zeeuwse regio's regionale woningmarktverkenningen opgesteld. Walcheren is een van deze regio's. Uit de verkenningen voor deze regio blijkt het volgende dat voor het onderhavige project van belang is.

Kwantitatieve opgave: plancapaciteit veel groter dan vraag

Het noodzakelijk aantal woningen is afhankelijk van de verwachte ontwikkeling van het aantal huishoudens. Dit aantal verandert beperkt, de samenstelling daarentegen verandert sterk. Er zijn echter veel meer plannen dan voor het aantal huishoudens noodzakelijk is.

Kwalitatieve opgave

Eén van de conclusies is om alleen nog nieuwbouw te ontwikkelen die complementair is aan de bestaande woningvoorraad en aan bestaande woonmilieus. Op basis van de opbouw van de huidige voorraad, de woonvoorkeuren van huishoudens en de huishoudensprognoses zijn de belangrijkste opgaven:

  • vergroot het aandeel levensloopbestendige woningen ten koste van reguliere grondgebonden woningen;
  • verklein aandeel woonmilieu 'buiten-centrum' en vergroot aandeel 'centrum-dorpse' woonmilieus.
  • vergroot het aanbod in de categorie 'grootste woningen (>90 m2);
  • handhaaf het aanbod in koopprijsklassen van € 300.000 en vanaf € 500.000,- . Vraag en aanbod in deze prijsklassen zijn redelijk met elkaar in evenwicht;
  • maak vooral aantrekkelijke woonlocaties en sterke woningproducten.

Op regionaal niveau worden de bevindingen van de verkenning door de Walcherse gemeenten herkend. Er is wel een aantal kanttekeningen bij geplaatst. Zo is de differentiatie van woonmilieus en de woonbeleving op Walcheren zodanig divers dat lokaal (delen van) de opgave niet of in mindere mate van toepassing zijn. Dit vraagt bij de uitwerking op projectniveau.

De gemeenten op Walcheren willen particulier opdrachtgeverschap de maximale ruimte geven. Hieronder wordt verstaan die vormen van woningbouwontwikkeling waarbij de kopers zelf hun grondkavel kopen of pachten en een architect kiezen om zo met maximale invloed hun woning te realiseren. Daar speelt het voorliggende project nu op in.

Toetsing

In het plangebied wordt ingezet op woningen, in prijs variërend van circa 200.000 tot 400.000 euro, op een aantrekkelijke woonlocatie in bestaand stedelijk gebied. De omvang van de nieuwe plancapaciteit is beperkt en zorgt niet voor een verstoring van vraag en aanbod. De woningen zullen naar de wensen van de gebruikers worden gebouwd waarbij geadviseerd wordt om vooral ook levensloopbestendig te bouwen.

Walcherse woningmarktafspraken (september 2013)

Naar aanleiding van de hiervoor vermelde regionale woningmarktverkenning Walcheren hebben de gemeenten Middelburg, Veere en Vlissingen en de provincie afspraken gemaakt over de kwantiteit en kwaliteit van de toekomstige woningvoorraad vanuit de gedachte dat de woonmilieus op Walcheren complementair zijn aan elkaar.

De afspraken zijn daarbij leidraad voor het handelen van de afzonderlijke gemeenten, maar ook voor marktpartijen, corporaties en particulieren die opereren op de Walcherse woningmarkt. De regionale woningmarktafspraken zijn een verplichting binnen het kader van de Ladder voor Duurzame verstedelijking.

De woningmarktafspraken zijn gemaakt voor de duur van ten minste 10 jaar met een doorkijk naar 2030. Jaarlijks worden de afspraken gemonitord en waar nodig bijgestuurd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0088BPDuinwOkpAp-VG01_0006.jpg"

Figuur 3.1. Opgave 2012-2020 per kern en per type (Tabel 5-11 uit Eindrapport herijking scenario Veere)

Voor Oostkapelle blijkt vooral een behoefte aan (duurdere) appartementen.

Op basis van de verkenningen zijn 'Walcherse woningmarktafspraken', vastgesteld in september 2013. Hieruit blijkt dat het woningbouwprogramma voor de kern Oostkapelle 65 woningen bedraagt. De beoogde woningen passen in de woningbouwplanning onder algemeen bod.

Conclusie

De beoogde woningbouw in het plangebied voldoet aan de opgaven die zijn gesteld in de regionale woningmarktverkenning.

3.3.3 Archeologiebeleid

De gemeente heeft archeologiebeleid geformuleerd. In paragraaf 4.6 wordt hier op ingegaan en worden de voorgenomen ontwikkelingen getoetst aan dit beleid. Er heeft ook archeologisch bureau-onderzoek plaatsgevonden. De resultaten daarvan en de consequenties daarvan voor dit bestemmingsplan zijn eveneens in die paragraaf vermeld.

3.3.4 Groenbeleidsplan Veere (concept 2012)

Het groenbeleidsplan geeft voor de komende 10 jaar een visie op de gewenste kwaliteit, de uiterlijke verschijningsvorm en het te voeren beheer van het groen in de openbare ruimte.

Het groenbeleidsplan schept daarmee een kader voor de uitwerking van de groenplannen per woonkern.

Door middel van zonering wordt aangegeven waar extra investeringen in het onderhoud mogen plaatsvinden en waar het beheer plaatsvindt en waar het beheer eenvoudiger moet worden uitgevoerd.

3.3.5 Welstandsbeleid

In het welstandsbeleid is onderscheid gemaakt in de volgende gebiedscategorieën:

  • zeer waardevol welstandsgebied (Vestingstad Veere);
  • bijzonder welstandsgebied;
  • regulier welstandsgebied;
  • welstandsvrij gebied.

De bouwlocatie ligt is een regulier welstandsgebied. In een dergelijk gebied verdragen de bestaande ruimtelijke structuur en ingrepen in de architectuur van de gebouwen zonder al te veel problemen beperkte afwijkingen. De gemeente stelt in deze gebieden geen bijzondere eisen aan de ruimtelijke kwaliteit en voert hiervoor geen expliciet beleid. De welstandsbeoordeling is gericht op het handhaven van of streven naar een basiskwaliteit.

Hoofdstuk 4 Sectorale Toetsen

4.1 Verkeer En Parkeren

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

De nieuwe woningen zijn gericht op het nieuw aan te leggen binnenplein binnen het plangebied. Dit binnenplein wordt ontsloten op de Duinweg. Deze weg heeft een maximum snelheid van 30 km/uur. De ontsluiting van de ontwikkeling is voor het gemotoriseerd verkeer goed.

Ontsluiting langzaam verkeer

Voor het langzaam verkeer wordt naast de ontsluiting op de Duinweg ook voorzien in een aansluiting vanuit het plangebied op de Zeeduinse Poort. Op de Duinweg zijn voor fietsers fietsstroken aanwezig. De genoemde wegen zijn voorzien van trottoirs. De ontsluiting voor het langzaam verkeer is goed.

Parkeren

Het plan maakt de realisatie van maximaal 5 nieuwe koopwoningen mogelijk in zogenoemd matig stedelijk gebied. De parkeerbehoefte is bepaald op basis van de kencijfers uit CROW-publicatie 317 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Uitgangspunt hierbij is een ligging in matig stedelijk gebied (bron: CBS) binnen het restgebied van de bebouwde kom.

rest bebouwde kom
minimum maximum
koop, vrijstaand 1,8 2,6
koop, twee-onder-een-kap 1,7 2,5

Tabel 4.1 Parkeerkencijfers (per woning) (Bron: CROW publicatie 317)

Op basis van de gegevens uit bovenstaande tabel bedraagt de totale parkeerbehoefte maximaal 13 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte zal worden opgelost in en in de directe omgeving van het plangebied en zal grotendeels op eigen terrein plaatsvinden.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De realisatie van 5 nieuwe woningen leidt tevens tot een toename van de verkeersintensiteiten op het wegennet. Deze verkeersgeneratie is eveneens berekend op basis van kencijfers uit CROW-publicatie 317. Binnen het gestelde gebiedstype geldt per woning een kencijfer van gemiddeld 7,1 mvt/etmaal. De totale verkeersgeneratie van de woningen bedraagt zodoende circa 36 mvt/etmaal. De omvang van deze verkeersgeneratie is dusdanig laag dat dit niet zal leiden tot verkeersafwikkelingsproblemen.

Conclusie

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.2 Geluid

Toetsingskader

Het aspect geluid kan betrekking hebben op:

  • wegverkeerslawaai;
  • industrielawaai;
  • inrichtingslawaai.

De locatie valt niet binnen de geluidzone van een gezoneerd bedrijventerrein. Het aspect industrielawaai is daarom niet relevant. Het aspect inrichtingslawaai is evenmin relevant omdat er geen activiteiten worden uitgeoefend die volgens de Wet milieubeheer (Wm) zijn aan te merken als een inrichting. Op het aspect wegverkeerslawaai wordt hierna ingegaan.

Wanneer akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai verplicht?

Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien in een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau.

Nieuwe situaties

Als de Wgh van toepassing is dan dient een nieuwe geluidgevoelige functie te voldoen aan bepaalde wettelijke normen. Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB en een maximale aanvaardbare waarde van 63 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. De geluidwaarde binnen de geluidgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

Aftrek ex artikel 3.4 RMG 2012

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden.

Toetsing

De maatgevende wegen voor het plangebied zijn de Duinweg en de provinciale weg N287 (Serooskerke - Domburg). Ten gevolge van het verkeer op de provinciale weg N287 is bepaald waar de 48 dB-contour ligt. Deze ligt op circa 86 m. De woningen liggen op meer dan 140 m uit de as van deze weg, waardoor ten gevolge van deze weg de voorkeursgrenswaarde niet overschreden zal worden.

Volgens de Wgh zijn 30 km/uur-wegen niet gezoneerd. De Duinweg is een 30 km/uur-weg. Toch is in het kader van een goede ruimtelijke ordening voor de nieuwe woningen aan de Duinweg de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Duinweg berekend. Uit deze zogenoemde SRM-1 berekening blijkt dat de richtwaarde van 48 dB wordt overschreden, maar de maximale aanvaardbare waarde van 63 dB niet. Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren zijn niet mogelijk, gewenst en/of doelmatig (zie bijlage 1).

Conclusie

Omdat de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB niet wordt overschreden, is er sprake van een acceptabel akoestisch klimaat. Omdat 30 km/h-wegen niet gezoneerd zijn, zijn in het kader van de Wgh geen aanvullende procedures noodzakelijk. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkelingen niet in de weg.

4.3 Bedrijven En Milieuzonering

Beleid en normstelling

Bij de ontwikkeling van woningen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder als gevolg van (bedrijfs)activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. In het geldende bestemmingsplan Kom Oostkapelle is voor de regeling van bedrijfsactiviteiten een Staat van Functiemenging gekoppeld aan de bestemming Bedrijf. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Vrijwel alle voorkomende bedrijven en voorzieningen in Oostkapelle vallen in de milieucategorieën A en B op basis van de Staat van Functiemenging.

Voor functies die niet in de Staat van Functiemenging voorkomen, kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden.

Onderzoek

In de directe omgeving van de locatie zijn geen bedrijven aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden. Wel bevindt zich op relatief korte afstand het perceel Duinweg 36a waarop de Zionskerk van de Protestantse Gemeente is gevestigd. Een kerkgebouw is in de Staat van Functiemening aangeduid al een (bedrijfs)activiteit uit categorie B. Dit zijn bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

In de VNG-publicatie is voor kerkgebouwen (SBI-code 9131) het volgende vermeld:

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0088BPDuinwOkpAp-VG01_0007.jpg"

Tabel 4.2 Inschaling kerkgebouw volgens VNG-publicatie

Geluid is het maatgevende milieuaspect. Op grond hiervan geldt een richtafstand van 30 meter ten opzichte van een rustige woonwijk. Gezien de redelijk centrale ligging van de projectlocatie en het wegverkeerslawaai vanwege de Duinweg kan het gebied worden aangemerkt als een gemengd gebied (vandaar ook de staat van Functiemenging die in het geldende bestemmingsplan is toegepast). Dat betekent dat een richtafstand van 10 meter aanvaardbaar is.

In het gebouw van de Zionskerk is geen kerkklok aanwezig en de afstand van het kerkgebouw tot de dichtstbijzijnde woning in het plangebied bedraagt ongeveer 45 meter. De Zionskerk staat de beoogde woningbouwontwikkeling niet in de weg.

Geluid is ook afkomstig van het parkeerterrein bij de kerk en van het parkeren van auto's. De piekgeluiden en in mindere mate de verkeersbewegingen als gevolg van de bezoekende personenwagens zijn bepalend. De afstand van het parkeerterrein tot de dichtstbij geprojecteerde woonkavel bedraagt minimaal 15 meter en tussen de bestemming Maatschappelijk en de toekomstige woonbestemming 5 meter. Wanneer wordt gerekend met de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt, wordt niet geheel aan de richtafstand voldaan. Gezien het incidentele gebruik van het parkeerterrein (2 maal per week en gedurende beperkte tijden) wordt gesteld dat aan de normen voor de etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau wordt voldaan.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is voor de locatie een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) uitgevoerd (zie bijlage 2). Het onderzoek bestaat uit: vooronderzoek, veldonderzoek, chemische analyses, interpretatie en toetsing.

Het doel van dit onderzoek is inzicht te verkrijgen of het voormalige, dan wel huidige gebruik van de onderhavige locatie en zijn omgeving heeft geleid tot verontreiniging van de bodem (grond en grondwater).

  • In de bovengrond worden licht verhoogde gehalten aan koper en lood aangetoond.
  • In de ondergrond worden licht verhoogde gehalten aan lood en PCB’s aangetoond.
  • In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties met de geanalyseerde parameters aangetroffen.

Voor het onderzoek is uitgegaan van de hypothese onverdacht. Deze hypothese dient op grond van de onderzoeksresultaten formeel te worden verworpen.

Conclusie

Het aspect 'bodem' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. De op de onderzoekslocatie geconstateerde licht verhoogde gehalten in de grond geven geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend of nader bodemonderzoek. Er dient wel rekening mee gehouden te worden dat licht verontreinigde grond niet zonder meer mag worden verplaatst op of van de onderzoekslocatie. De eventuele mogelijkheden dienen in overleg met het bevoegd gezag te worden bepaald.

Op de onderzoekslocatie zijn lagen met meer dan 50 % bodemvreemd materiaal aanwezig. Deze lagen zijn niet geanalyseerd omdat ze niet onder het beleid van de Wet Bodembescherming vallen. Deze lagen kunnen echter wel stoffen bevatten die, bij vermenging met grond, een nieuwe bodemverontreiniging kunnen veroorzaken. Vermenging met (bijvoorbeeld onder-, boven-, en naastgelegen) grond dient daarom voorkomen te worden.

4.5 Molenbiotoop

Toetsingskader

Op korte afstand ten zuiden van het plangebied is de molen d'Arke aanwezig. De molen betreft een ronde stenen stellingmolen uit 1858. De molen is particulier eigendom. In 2006 heeft de molen een grote restauratie ondergaan. De molen is niet bedrijfsmatig in gebruik; er wordt alleen op vrijwillige basis gemalen.

In relatie tot de cultuurhistorische waarden van de molen moet rekening worden gehouden met de molenbiotoop. Voor het behoud van de molen is het immers van belang dat deze technisch kan blijven functioneren, ook al is de molen niet meer bedrijfsmatig in gebruik. Een zoveel mogelijk onbelemmerde windtoetreding is daarvoor nodig. In de omgeving van een molen kunnen mogelijk hoogtebeperkingen aan de orde zijn voor obstakels. Het gebied waarbinnen dergelijke hoogtebeperkingen gelden, wordt molenbiotoop of molenbeschermingszone genoemd.

Onderzoek

In de omgeving van de molen is al bebouwing aanwezig. Het betreft lintbebouwing aan weerszijden van de Noordweg en aan de Duinweg in een halfopen bebouwingspatroon met de daarbij behorende erfbebouwing. De woningen zijn gebouwd in één en twee lagen met kap. Ingevolge het geldende bestemmingsplan mogen de woningen een goothoogte hebben van ten hoogste van 4 en 6 meter en een maximale bouwhoogte van 8 tot 10 meter. Op grond van biotooptechnische criteria kan de molenomgeving worden geclassificeerd als 'aanvaardbaar'.

Conclusie

Uit de toetsing van de bestaande bebouwing aan de voor deze molen van belang zijnde richthoogten en –afstanden voor obstakels (zie betreffende tabel in bijlage 3 Molenbiotoop) blijkt dat veel van de bestaande bebouwing tussen het nieuwe woongebied en de molen hoger is dan voor een optimaal molenbiotoop wenselijk. Gelet hierop wordt het onverkort toepassen van de richthoogten voor het nieuwe woongebied niet noodzakelijk geacht. In plaats daarvan worden de maximum bouwhoogten afgestemd op de maximum bouwhoogten van de bestaande bebouwing. Dit betekent dat de maximum bouwhoogte in het nieuwe woongebied niet hoger mag zijn dan 9 meter.

Voor het gehele plangebied worden daarnaast beperkingen gesteld aan de maximaal toelaatbare hoogte van overige obstakels (bebouwing en beplanting).

4.6 Archeologie

Beleid / toetsingskader

Op grond van de Wro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.

Op 23 april 2009 heeft de gemeenteraad van Veere de 'Nota Archeologische Monumentenzorg Walcheren, evaluatie 2008' (NAMW 2008) vastgesteld. In het archeologiebeleid wordt onderscheid gemaakt tussen AMK-gebieden (beschermde monumenten, historische plaatsen, vindplaatsen met vastgestelde begrenzingen op basis van onderzoek, vindplaatsen als puntlocaties op basis van (voornamelijk) vondstmeldingen en de verwachtingsgebieden. Op basis hiervan zijn vier verschillende archeologische verwachtingszones onderscheiden. De archeologische verwachtingszones zijn in het bestemmingsplan Kom Oostkapelle vertaald naar vier archeologische dubbelbestemmingen. Voor het plangebied is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 opgenomen.

Toetsing

Uit zowel het bureauonderzoek als het archeologisch veldonderzoek is gebleken dat het plangebied tot eind 19e eeuw/begin 20e eeuw onbebouwd is gebleven. Het historisch kaartmateriaal geeft wel aan dat de Duinweg in het midden van de 17e eeuw al een belangrijke verbindingsweg was.


Een brede kreek heeft het onderliggende Hollandveen in een groot gebied, waarbinnen ook het onderzoeksgebied valt, volledig weggeslagen. Mogelijke archeologische vindplaatsen uit de IJzertijd en/of Romeinse Tijd op de top van het veen zijn hierdoor geheel verdwenen. De bodem is ter hoogte van het onderzoeksgebied tot een diepte van circa 12m geërodeerd. In de boringen werd vastgesteld dat de bovenste halve meter recent verstoord is. Daaronder bevinden zich de hierboven genoemde kreekafzettingen. Er werden geen archeologische indicatoren aangetroffen in de boorkernen.


Het Pleistocene niveau, waar zich mogelijk resten uit de Steentijd bevinden, bevindt zich op circa 20-25 meter onder huidig maaiveld en wordt bijgevolg ook niet bedreigd door de geplande werken.

Conclusie

Het onderzoek heeft aangetoond dat de kans op het aantreffen van behoudenswaardige archeologische resten binnen het onderzoeksterrein zeer klein is. Er wordt dan ook geen archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd voor het onderzochte gebied.


Mochten er tijdens de werken onverhoopt toch nog archeologische vondsten en/of sporen worden aangetroffen, moet contact opgenomen worden met de Walcherse Archeologische Dienst (B. Silkens 06-50850164 / B. Meijlink 06-52552925).

4.7 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven (zie tabel 4.3).

stof toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
Uurgemiddelde concentratie Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie Max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 5 nieuwe woningen. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N57 (als dichtstbijzijnde maatgevende doorgaande weg nabij het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 17,7 µg/m³ voor NO2, 19,9 µg/m³ voor PM10 en 12,3 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 7,6 dagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.

4.8 Water

Beleids-/toetsingskader

Voor ruimtelijke plannen is de watertoets verplicht. De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen.

Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het waterschap Scheldestromen, waar het plangebied binnen valt maakt gebruik van de watertoetstabel. Hieruit moet blijken of de beoogde functiewijziging strijdig is met waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen.

Toetsing/onderzoek

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan

is overleg gevoerd met het waterschap. De vereiste waterparagraaf is in deze paragraaf opgenomen.

Het waterschap heeft op 13-01-2016 aangegeven in te stemmen met het plan en de

waterparagraaf.

Toekomstig watersysteem

Aan de hand van de watertoetscriteria is nagegaan of de beoogde uitbreiding strijdig is met waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen (zie tabel 4.3).

thema en water(schaps)doelstelling uitwerking
Veiligheid waterkering
Waarborgen van het veiligheidsniveau tegen water en de daarvoor benodigde ruimte.
Er zijn geen consequenties voor waterkeringen, het plan is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een primaire of regionale waterkering.
Wateroverlast
(vanuit oppervlaktewater)
Bij de bouw wordt voldoende hoog gebouwd om instroming van oppervlaktewater in maatgevende situatie(s) te voorkomen. Het plan biedt voldoende ruimte voor vasthouden / bergen / afvoeren van water.
De woningen worden gerealiseerd ter plaatse van een bedrijf. Het plangebied is in de huidige situatie dan ook nagenoeg volledig verhard ten behoeve van het bedrijfsgebouw, de bedrijfswoning en het achterliggende bedrijfsterrein. Slechts het deel van de achtertuin van de particuliere initiatiefnemer is in de huidige situatie onverhard. Ten gevolge van de ontwikkeling zal de oppervlakte verharding afnemen. Watercompenserende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
Riolering / RWZI
(inclusief water op straat / overlast)
Optimale werking van de zuiveringen/RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van
(schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van over-storten.
In de huidige situatie is er sprake van een gemeentelijk rioolstelsel. De nieuwe woningen worden aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel. Voor zover mogelijk zal het hemelwater met behulp van een aparte riolering afgekoppeld worden op de hemelwaterriolering.
Waterschapsobjecten
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van waterschapsobjecten niet belemmeren. Hierbij wordt gedacht aan milieucontouren rond RWZI's, rioolpersgemalen, poldergemalen, vrijverval- en/of persleidingen.
Het plan ligt niet binnen waterschapscontouren.
Watervoorziening / -aanvoer
Het voorzien van de bestaande functie van (grond- en/of oppervlakte)water van de juiste kwaliteit en de juiste hoeveelheid op het juiste moment. Het tegengaan van nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op de behoefte aan water.
Ten gevolge van de ontwikkeling is er geen sprake van grondwateronttrekking. In de huidige situatie is het plangebied grotendeels volledig verhard. Na de realisatie van de ontwikkeling zijn er tuinen aanwezig waarbinnen het hemelwater kan infiltreren. Ten opzichte van de huidige situatie neemt het infiltratieoppervlak dan ook toe. Dit heeft een positief effect op de waterhuishouding in het gebied.
Volksgezondheid
(water gerelateerd)
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.
De ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van oppervlaktewater, en het afvalwater zal afgevoerd worden met behulp van de riolering. De ontwikkeling heeft daarmee geen (negatieve) invloed op de volksgezondheid.
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen met name in zettingsgevoelige gebieden kunnen veroorzaken.
De bodem binnen het plangebied is weinig zettingsgevoelig.
Grondwateroverlast
Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast.
In de huidige situatie is er geen sprake van grondwateroverlast. Ten gevolge van de ontwikkeling zal de kans op grondwateroverlast niet toenemen.
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud / realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het
watersysteem.
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het aanwezig oppervlaktewater in de omgeving ligt op zeer ruime afstand van de ontwikkeling. Daarnaast zullen er tijdens de bouw geen uitlogende materialen gebruikt worden. De ontwikkeling heeft geen negatief effect op de oppervlaktewaterkwaliteit.
Grondwaterkwaliteit
Behoud / realisatie van een goede grondwaterkwaliteit.
Om te voorkomen dat grondwater verontreinigd raakt dient het gebruik van uitlogende materialen zoals zink en lood te worden voorkomen en dient het gebruik van duurzame bouwmaterialen te worden bevorderd. Bij de realisatie van de ontwikkeling worden geen uitlogende materialen gebruikt, hierdoor heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de grondwaterkwaliteit.
Verdroging
(Natuur)
Bescherming karakteristieke grondwater afhankelijke ecologische waarden; van belang in en rond natuurgebieden (hydrologische) beïnvloedingszone.
De ontwikkeling heeft geen effecten voor het aspect 'verdroging'. De ontwikkeling voorziet niet in het onttrekken van grondwater en ligt niet binnen een hydrologisch beinvloedingsgebied.
Natte natuur
Ontwikkeling/Bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.
In de directe omgeving van de ontwikkeling is geen natte natuur aanwezig. De ontwikkeling heeft hier dan ook geen effect op.
Onderhoud waterlopen
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden
kunnen worden.
Binnen de ontwikkellocatie is geen oppervlaktewater aanwezig dat onderdeel is van de legger van het waterschap Scheldestromen.

Tabel 4.3 Watertoetsing

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.9 Ecologie

Beleids-/toetsingskader

Inleiding

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de natuurwetgeving de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en in de bescherming van dier- en plantensoorten. Voor gebiedsbescherming zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en het Natuurnetwerk Zeeland (voorheen de ecologische hoofdstructuur) relevant en voor de soortbescherming de Flora- en faunawet (hierna Ffw).

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot negatieve effecten op de natuurwaarden binnen deze gebieden, dient een vergunning te worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het provinciaal beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ).

Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet (Ffw) geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

Toetsing gebiedsbescherming

Het projectgebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het gebied Manteling van Walcheren en ligt op circa 780 m afstand van de ontwikkeling. Het dichtstbijzijnde NNZ-gebied is gelegen op circa 165 meter en betreft bestaande natuur (zie figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0088BPDuinwOkpAp-VG01_0008.jpg"

Figuur 4.1 Gebiedsbescherming

Dit project betreft de realisatie van maximaal 5 nieuwe woningen, te midden van een bestaande woonwijk. Deze ontwikkeling is niet van invloed op het functioneren van het NNZ. Vanwege de afstand tot Natura 2000 worden op voorhand effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding, verontreiniging en verstoring uitgesloten. Gezien de afstand, de kleinschalige aard van de ontwikkeling en de afwikkeling van het verkeer bij het Natura 2000-gebied vandaan, wordt vermesting/verzuring door stikstofdepositie eveneens uitgesloten.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Toetsing soortenbescherming

Relevante ingrepen zijn:

  • het rooien van de beplanting;
  • slopen van de gebouwen *);
  • bouw van de woningen;
  • het gebruik van het terrein als woongebied.

Het plangebied grotendeels verhard. Daarnaast is bebouwing aanwezig en is wat beplanting in de vorm van hagen en struiken aanwezig. In de te slopen bebouwing kunnen vaste nesten van huismus en gierzwaluw aanwezig zijn en mogelijk is de bebouwing ook geschikt voor verblijfplaatsen van vleermuizen. In het groen kunnen algemene broedvogels zoals merel, roodborst en koolmees tot broeden komen. Incidenteel is in het plangebied mogelijk de licht beschermde huisspitsmuis aanwezig.

Conclusie

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Voor de sloop van de bebouwing is nader onderzoek naar de aanwezigheid van vogels met vaste nesten en vleermuizen noodzakelijk *). Omdat het mogelijk is maatregelen te treffen (creëren van nieuwe nesten/verblijfplaatsen), staat de Ffw de uitvoering van het plan niet in de weg.

*) De voormalige bedrijfsbebouwing is inmiddels gesloopt. Bij het verlenen van de aanvraag is abusievelijk geen rekening gehouden met de eventuele aanwezigheid van broedvogels en vleermuizen.

4.10 Externe Veiligheid

Afwegingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

Uit de professionele risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Tevens blijkt dat er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen dat van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.11 Kabels En Leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.12 Niet-gesprongen Explosieven

Beleids-/toetsingskader

In een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven uit de WO II. De gemeente Veere beschikt hiervoor over een nota “Omgaan met Conventionele Explosieven" uit de Tweede Wereldoorlog (versie 2.0 , 16 mei 2012). Daarin is aangegeven dat conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog vallen onder verschillende wet- en regelgeving. Op verschillende deelaspecten zijn andere regelingen aanwezig. Ook zijn taken en verantwoordelijkheden vermeld.

Naar aanleiding van verschillende ruimingen en eerdere onderzoeken is in opdracht van de gemeente een explosievenkaart opgesteld. Deze explosievenkaart dient als uitgangspunt voor deze nota.

In gebieden die op de explosievenkaart een hoge (rode) of een verhoogde (oranje) kans hebben op het aantreffen van explosieven moet er om advies worden gevraagd bij de beleidsmedewerker veiligheid.

Wanneer er grondroerende werkzaamheden worden uitgevoerd in de gebieden met een hoge kans (rode kleur) dient er altijd een vooronderzoek worden uitgevoerd.

In de gebieden met een verhoogde kans (oranje kleur) of verlaagde kans (gele kleur) dient een nadere afweging te worden gemaakt of hier wel of geen vooronderzoek gedaan dient te worden of dat hier gewerkt kan worden met het protocol "Toevalstreffer CE uit de WO II".

Van de gebieden die wit zijn op de explosievenkaart is het uit historisch oogpunt niet bekend dat hier oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden. Uit historisch oogpunt is het aannemelijk dat hier geen vliegtuigbommen liggen. Echter is hier niet uit te sluiten dat geen conventionele explosieven kunnen liggen. Wanneer er binnen deze gebieden grondroerende werkzaamheden moeten worden uitgevoerd, hoeft vooraf aan de werkzaamheden geen vooronderzoek te worden uitgevoerd conform de bestaande regelgeving. Het protocol “Toevalstreffer CE uit de WO II” is overigens wel van toepassing op deze gebieden.

Onderzoek

Voor het plangebied (blauwe cirkel in figuur 4.2) geldt dat onbekend is of er oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden. Uit historisch oogpunt is het aannemelijk dat er geen vliegtuigbommen liggen. Het is dan ook niet verdacht op aanwezige explosieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0088BPDuinwOkpAp-VG01_0009.jpg"

Figuur 4.2 Uitsnede bommenkaart (Bron: gemeente Veere)

Conclusie

Het aspect 'Niet-gesprongen explosieven' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Het protocol “Toevalstreffer CE uit de WO II” is wel van toepassing.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Financiële Uitvoerbaarheid

De gronden waar het bestemmingsplan betrekking op heeft zijn deels in eigendom van de gemeente Veere. Het overige deel van het plangebied wordt eigendom van de particuliere initiatiefnemer. De gemeente Veere zal in een anterieure overeenkomst de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan vastleggen.

De initiatiefnemer zal een -evenredig, naar oppervlakte berekend- deel van de ontwikkeling bekostigen. Hiervoor zijn voldoende middelen beschikbaar.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid

van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke

organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel

3.1.1 Bro.

Resultaten vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is toegezonden aan de overlegpartners zoals de Provincie Zeeland, het waterschap Scheldestromen en de Veiligheidsregio Zeeland. De Provincie Zeeland en het waterschap Scheldestromen hebben aangegeven geen aanleiding te zien zienswijzen in te dienen. De Provincie Zeeland heeft wel geadviseerd voor de vaststelling van het bestemmingsplan nader onderzoek naar de aanwezigheid van vogels met vaste nesten en vleermuizen uit laten voeren. Hierover wordt opgemerkt dat de voormalige bedrijfsbebouwing inmiddels is gesloopt. Bij het verlenen van de aanvraag van de sloopvergunning is abusievelijk geen rekening gehouden met de eventuele aanwezigheid van broedvogels en vleermuizen. In het kader van de Ffw dient de actuele situatie beoordeeld te worden. De aanwezige natuurwaarden zullen bestaan algemene soorten die behoren tot categorie 1 van de Ffw. Hiervoor geldt een vrijstelling voor planologische procedures. Zeker is dat een inventarisatie van beschermde soorten die gebonden zijn aan gebouwen, zoals broedvogels met vaste nestplaats (huismus en gierzwaluw) en vleermuizen, niet meer opportuun is omdat de betreffende gebouwen inmiddels gesloopt zijn. Van de Veligheidsregio Zeeland is geen reactie ontvangen.

Ontwerp

Het bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 26 november 2015 tot en met 6 januari 2016. Het plan is tevens bekend gemaakt op de gemeentelijke website en op www.ruimtelijkeplannen.nl onder plannummer NL.IMRO.0717.0088BPDuinOkAp-OW01. Gedurende deze periode is er een aantal zienswijzen ingediend. De ingediende zienswijzen zijn samengevat en beantwoord. Dit heeft geleid tot een aantal aanpassingen. Het zienswijzenrapport is als bijlage 4 opgenomen.

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Molenbiotoop

Bijlage 3 Molenbiotoop

Bijlage 4 Zienswijzenrapport

Bijlage 4 Zienswijzenrapport