KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Doel Bestemmingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Huidige Planologische Regeling Plangebied
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie Plangebied En Omgeving
2.2 Stedenbouwkundig Plan
2.3 Toelichting Op De Juridische Regeling
Hoofdstuk 3 Toetsing Aan Beleid
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Toetsing Aan Omgevingsaspecten
4.1 Duurzaamheid
4.2 Verkeersaspecten
4.3 Niet-gesprongen Conventionele Explosieven
4.4 Cultuurhistorie
4.5 Bodemkwaliteit
4.6 Watertoets
4.7 Geluid
4.8 Milieuhinder En Bedrijven
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Ecologie
4.12 Planologisch Relevante Leidingen En Straalpaden
Hoofdstuk 5 Financiële Aspecten
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid En Overleg
Bijlage 1 Molenbiotoop
Bijlage 2 Archeologisch Bureau- En Booronderzoek
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Watertoetstabel
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Quickscan Sloop- En Bouwprojecten Natuurwetgeving Domburg
Bijlage 7 Reactie Waterschap Scheldestromen
Bijlage 8 Zienswijzenrapport
Bijlage 9 Besluit Hogere Waarde

2 Woningen Dr. Mezgerweg Domburg

Bestemmingsplan - Gemeente Veere

Vastgesteld op 02-02-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 2 Woningen Dr. Mezgerweg Domburg met identificatienummer NL.IMRO.0717.0104BPMezgeDbg-VG01 van de gemeente Veere.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en / of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning of in een bijbehorend bijgebouw door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning en het woonperceel in overwegende mate hun woonfunctie behouden en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.8 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.9 archeologisch onderzoek

onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.10 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden, gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen direct onder het aardoppervlak.

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en / of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.13 bestaande bouwwerken

bouwwerken die bestaan of kunnen worden gebouwd op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.24 conventionele explosieven

explosieven voor oorlogsdoeleinden (tweede wereldoorlog) die niet als zelfgemaakt, nucleair, biologisch of chemisch kunnen worden aangemerkt, zoals vliegtuigbommen, granaten, mijnen, raketten, kleinkalibermunitie, vliegende bommen, etc.

1.25 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.

1.26 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.27 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.28 detectieonderzoek

Onderzoek in het kader van een opsporingsproces naar niet-gesprongen conventionele explosieven dat wordt uitgevoerd conform het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven.

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of g`edeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.31 inwoning

het (ondergeschikte) gebruik van een deel van een aanwezige woning voor de mantelzorg zonder dat daarbinnen (de mogelijkheid van) een nieuwe zelfstandige woning ontstaat.

1.32 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

activiteiten die in een woning of in een bijbehorend bijgebouw door een bewoner van die woning op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Activiteitenbesluit waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.33 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.

1.34 legger

als bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet of in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet;

1.35 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.36 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, waterhuishoudkundige voorzieningen, telefooncellen, abri's en apparatuur voor telecommunicatie.

1.37 oppervlaktewaterlichaam

samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende waterbodem, oevers, ondersteunende kunstwerken en voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna.

1.38 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.39 peil

  1. a. de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 m bedraagt;
  2. b. ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - voorwaardelijke verplichting 1' en 'overige zone - voorwaardelijke verplichting 2' : Normaal Amsterdams Peil (N.A.P) + 0 m.
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - aangepast peil': Normaal Amsterdams Peil (N.A.P) + 0,3 m.
  4. d. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
  5. e. bij ligging in het water: de gemiddelde hoogte van de aangrenzende oevers.

1.40 voorgevel van een gebouw

het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een gebouw. Indien meerdere delen van het gebouw naar de weg zijn gekeerd (hoekkavel), bepaalt het bevoegd gezag welke zijde als voorgevel moet worden beschouwd.

1.41 voorgevelrooilijn

een denkbeeldige dan wel met de aanduiding 'gevellijn' aangegeven lijn die strak loopt langs de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.42 Wgh-inrichtingen

bedrijven als genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 2.3.3.

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstroken, waarbij opstelstroken en busstroken niet worden meegeteld;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop': tevens voor het behoud van de molen weltevreden als werktuig en als beeldbepalend cultuurhistorische waardevol element;
  5. e. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals pleinen, parkeervoorzieningen, groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, sport-, en speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, reclame-uitingen.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Artikel 4 Wonen

Een nadere toelichting op deze bestemming is te vinden in paragraaf 2.3.3.

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'erf': voor erven bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop': tevens voor het behoud van de molen weltevreden als werktuig en als beeldbepalend cultuurhistorische waardevol element;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, water en nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt en de breedte ten hoogste 3 m.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop

Een nadere toelichting op dit artikel is te vinden in paragraaf 2.3.4.

7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
  3. c. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Werking wettelijke regeling

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;

het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;

  1. b. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan '2 Woningen Dr. Mezgerweg Domburg'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel Bestemmingsplan

In verband met ontwikkelingen aan de Roosjesweg/Singel in Domburg wordt voor de bewoners van Roosjesweg 6 een nieuwe woonlocatie gezocht. Er is nu sprake van één burgerwoning aan de Roosjesweg. De beoogde nieuwe woonlocatie bestaat uit 2 woningen aan de Dr. Joh. G. Mezgerweg. Deze gronden zijn opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Veere' (zie paragraaf 1.3). Realisering van de beoogde woningen is op grond van daarvan niet mogelijk. Om de realisatie van het project mogelijk te maken, is het bestemmingsplan 2 Woningen Dr. Mezgerweg Domburg opgesteld.

1.2 Ligging Plangebied

De ligging van het plangebied aan de rand van Domburg is aangeduid in figuur 1.1. Het gebied ligt aan de zuidoostelijk zijde van de kern Domburg. De locatie ligt aan de Dr. Joh. G. Mezgerweg. Langs deze weg ligt een watergang die, om de ontsluiting van de beoogde 2 woningen mogelijk te maken, (deels) wordt meegenomen in voorliggend bestemmingsplan. Het plangebied wordt aan de achterzijde begrensd door de grens van bestaand stedelijk gebied (zie figuur 3.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0104BPMezgeDbg-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1. Ligging plangebied in Domburg (bron: GBO luchtfoto's)

1.3 Huidige Planologische Regeling Plangebied

De gronden van het plangebied zijn planologisch-juridisch geregeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied Veere' (zie figuur 1.2). Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 30 mei 2013. Het plangebied heeft daarin de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' zonder bouwvlak. Op basis van deze bestemming is de realisatie van 2 woningen niet mogelijk. De watergang aan de Dr. Joh. G. Mezgerweg heeft de bestemming ' Water'.

Voor het plangebied geldt ook de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3. Deze dubbelbestemming is met een arcering (kruizen) weergegeven. Ingevolge de bouwregels van deze bestemming geldt een onderzoeksverplichting wanneer de bodemverstoring meer dan 500 m2 of dieper dan 40 cm. Omdat hiervan sprake is, is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2).

Ten slotte gelden voor het plangebied ook de functieaanduiding ' specifieke vorm van agrarisch - randzone' en de gebiedsaanduidingen ' besloten, nagenoeg onbebouwd gebied' en ' vrijwaringszone - molenbiotoop'. Binnen de randzone gelden milieubeperkingen voor het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten. Voor de gebiedsaanduidingen gelden beperkingen ten aanzien van het bouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0104BPMezgeDbg-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.2. Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Veere'
(bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

De toelichting op het bestemmingsplan heeft de volgende opzet.

  • In hoofdstuk 2 Planbeschrijving wordt het bouw- en inrichtingsplan beschreven. Direct daaropvolgend is aangegeven op welke wijze de nieuwe situatie planologisch-juridisch is geregeld in voorliggend bestemmingsplan.
  • In hoofdstuk 3 Toetsing aan beleid is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan vastgesteld en voorgenomen beleid van verschillende overheden.
  • In hoofdstuk 4 Toetsing aan omgevingsaspecten is het plan getoetst aan sectorale wetgeving en aspecten.
  • In hoofdstuk 5 Financiële aspecten en 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid en overleg is/wordt ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

In deze toelichting en in de regels van het bestemmingsplan zijn veelvuldig relatieve padverwijzigingen toegepast ('hyperlinks'). Hiermee is op een snelle en eenvoudige manier de onderliggende informatie benaderbaar. Zo kunnen binnen de bestemmingsartikelen gehanteerde begrippen worden aangeklikt waarmee direct wordt gesprongen naar de betreffende begripsbepalingen. Ook kan vanuit de regels de toelichting worden geraadpleegd en kunnen omgekeerd vanuit de toelichting (vooral in paragraaf 2.3 met de juridische planbeschrijving) de regels direct worden benaderd.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie Plangebied En Omgeving

Het plangebied ligt aan de rand van Domburg. Het heeft een oppervlakte van circa 4.000 m² en wordt in de huidige situatie gebruikt voor akkerbouw. De locatie ligt aan de Dr. Joh. G. Mezgerweg. Deze weg is een randontsluiting van Domburg die de toegangswegen uit het zuiden (Roosjesweg) en oosten (Domburgseweg) met elkaar verbindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0104BPMezgeDbg-VG01_0003.jpg"

Figuur 2.1. Zicht op de Dr. Joh. G. Mezgerweg en de noordrand van het plangebied (september 2014)

Ten westen van het plangebied ligt een woonbuurt aan de Dr. H.C.M. Ghijsenstraat met 12 vrijstaande woningen. Aan de oostkant wordt het plangebied begrensd door een bomenhaag en een sloot (zie figuur 2.2). Deze sloot en de watergang langs de Dr. Joh. G. Mezgerweg staan allebei vermeld op de 'Legger Oppervlaktewaterlichamen 2012' van het Waterschap Scheldestromen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0104BPMezgeDbg-VG01_0004.jpg"

Figuur 2.2. Zicht op de oostgrens van het plangebied (september 2014)

Ten zuiden van het plangebied liggen akkerbouwgronden.

2.2 Stedenbouwkundig Plan

Het voornemen bestaat uit de realisatie van 2 woonkavels aan de zuidkant van de Dr. J.G. Mezgerweg met elk een vrijstaande woning. Bij beide woningen is een vakantiewoning voorzien. Parkeren vindt plaats op eigen terrein. In onderstaande figuren is weergegeven waar de woningen op het perceel worden geprojecteerd, hoe de onstsluiting op de Dr. J.G. Mezgerweg plaatsvindt en hoe de woningen en vakantiewoningen worden vormgegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0104BPMezgeDbg-VG01_0005.jpg"

Figuur 2.3. Stedenbouwkundig plan (Bron: Atelier3 06-09-2016)

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0104BPMezgeDbg-VG01_0006.jpg"

Figuur 2.4 Perspectieven van de woningen en vakantiewoningen (Bron Atelier3 06-09-2016)

2.3 Toelichting Op De Juridische Regeling

In dit hoofdstuk wordt allereerst aandacht besteed aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de bindende afspraken die dan bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten worden gehanteerd: het wettelijke toetsingskader (paragraaf 2.3.1). Daarna wordt ingegaan op de opzet van de bestemmingsregeling voor het plan (paragraaf 2.3.2). Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen paragraaf 2.3.3), de algemene regels (paragraaf 2.3.4) en de overgangs- en slotregels (paragraaf 2.3.5).

2.3.1 Wettelijk kader

In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde ruimtelijke ordeningsstandaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.

Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.

2.3.2 Opzet van de bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.

Verbeelding

Eisen aan de verbeelding

Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:

  • de ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
  • op de verbeelding wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
  • op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
  • de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).

De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'W' voor 'Wonen'. Verder geldt het volgende:

  • hoofdgebouwen mogen (uitsluitend) binnen het op de verbeelding aangeduide 'bouwvlak' worden opgericht;
  • maatvoeringsaanduidingen zoals de maximum goot- en bouwhoogte worden aangegeven door middel van een matrix bij het bouwvlak;
  • ten slotte kunnen er op de verbeelding aanduidingen, zoals een plangrens of een gebied met wijzigingsbevoegdheid worden aangegeven.

De gehanteerde bestemmingen

De opzet van de verbeelding is aangesloten bij de verbeelding van het aangrenzende bestemmingsplan 'Kom Domburg'. Dat betekent dat de toekomstige woningbouwpercelen zijn bestemd voor Wonen. Voor de aansluiting van de betreffende percelen op de Dr. Joh. G. Mezgerweg wordt de bestemming Verkeer opgenomen.

Regels

Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.

  • In Hoofdstuk 1 Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing).
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels ten slotte geven overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.

Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de modelregels voor bestemmingsplannen die onder andere ook voor het bestemmingsplan Kom Domburg zijn gehanteerd.

2.3.3 Toelichting op de gehanteerde bestemmingen

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregelskunnen rechten worden ontleend.

Verkeer (Artikel 3)

Binnen deze bestemming zijn de gebruikelijke verkeersfuncties met daarnaast bijbehorende groen- en speelvoorzieningen en water toegestaan. De inrichting is niet gedetailleerd vastgelegd. Hiermee is ondergeschikte herinrichting van de openbare ruimte mogelijk zonder dat, onnodig, gedetailleerde bepalingen van het bestemmingsplan dergelijke ontwikkelingen in de weg staan.

De bouwregeling binnen de bestemming Verkeer is nagenoeg gelijk aan die binnen de bestemming Groen.

Wonen (Artikel 4)

Gebruik van gronden en gebouwen

Binnen de bestemming Wonen zijn woningen en hierbij behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, water en nutsvoorzieningen toegestaan. Het maximum aantal woningen is geregeld met een maatvoeringsaanduiding. In de woningen mogen beroepsmatige en / of bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend, mits wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Specifieke gebruiksregels. Ook het gebruik van een aan- of uitbouw of een bijgebouw voor mantelzorg is onder voorwaarden toegestaan. Een bijgebouw mag worden gebruikt als zogenaamde Domburgse zomerwoning mits het hoofdgebouw (de woning) permanent wordt bewoond en ook aan de overige voorwaarden wordt voldaan, bijvoorbeeld ten aanzien van parkeren.

Situering hoofdgebouwen, aan- of uitbouwen en bijgebouwen

Binnen de bestemming is door middel van een bouwvlak aangegeven waar hoofdgebouwen mogen worden gebouwd en waar niet.

In de bouwregels is de afstand van hoofdgebouwen geregeld ten opzichte van perceelsgrenzen. Deze bedraagt voor de twee vrijstaande woningen ten minste 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens.

Hoogte bebouwing

De maximum goothoogte voor de toekomstige kavels is op de verbeelding weergegeven en bedraagt 4 meter. De maximum bouwhoogte is, conform de systematiek van het bestemmingsplan Kom Domburg, in de regels opgenomen en bedraagt 5 meter meer dan de maximaal toelaatbare goothoogte van hoofdgebouwen.

Voorwaardelijke verplichtingen voor het bouwen en het gebruik

In onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de wet biedt om voorwaardelijke verplichtingen in de regels op te nemen. Een voorwaardelijke verplichting is een regel in het bestemmingsplan waarmee bijvoorbeeld wordt bepaald dat een nieuwe functie wel is toegestaan of dat een bepaald gebouw mag worden gebouwd, maar alleen als óók de vanuit ruimtelijk oogpunt benodigde maatregelen worden getroffen en deze maatregelen in stand worden gelaten. De voorwaardelijke verplichtingen zijn middelen om afspraken tussen de gemeente en de ontwikkelende partij(en) planologisch te borgen. Omdat deze afspraken door gebruikmaking van een publiekrechtelijk regeling kunnen worden vastgelegd, behoeven en kunnen deze niet via privaatrechtelijke weg worden vastgelegd. Een voordeel van voorwaardelijke verplichtingen is dat er geen nader toetsingsmoment aan te pas komt. Er is ook geen nadere besluitvorming door het bevoegd gezag (veelal het college van burgemeester en wethouders) nodig. In het bestemmingsplan is onderscheid gemaakt tussen voorwaardelijke verplichtingen die zijn verbonden aan het bouwen en voorwaardelijke verplichtingen die zijn verbonden aan het gebruik. De basis hiervoor is artikel 2.22 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

In de bouwregels van voorliggend bestemmingsplan is in de bestemming 'Wonen' bepaald dat voor het bouwen van een woning op eigen terrein ten minste 2 parkeerplaatsen worden aangelegd. Dit is noodzakelijk omdat stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen en de regeling voor het parkeerfonds) niet meer is geregeld in de gemeentelijke bouwverordening.

2.3.4 Toelichting op de algemene regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.

Anti-dubbeltelregel (Artikel 5)

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming 'Wonen' mag een bepaald percentage van het erf worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk erf van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.

Algemene bouwregels (Artikel 6)

Dit artikel bevat één lid, namelijk "Overschrijding bouwgrenzen" (lid 6.1): Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de verbeelding aangeduid met een dikke lijn.

Algemene aanduidingsregels (Artikel 7)

Ook dit artikel bevat één lid, namelijk 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. Aan de Roosjesweg in Domburg staat molen Weltevreden. Gehecht wordt aan behoud van de molen type (ronde stenen) grondzeiler uit 1817, en het functioneren van de molen als werktuig. Op grond hiervan zijn in dit bestemmingsplan binnen de zogenaamde 'vrijwaringszone - molenbiotoop', met in acht name van gebruiksmogelijkheden van percelen gelegen in deze zone, hoogtebeperkingen aan de orde voor obstakels (bebouwing en beplanting) in de omgeving, die de windvang onevenredig negatief beïnvloeden.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)

Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) is een algemene afwijkingsregel opgenomen.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 9)

In dit artikel (lid 9.1) is een algemene flexibiliteitsbepaling opgenomen om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze bepaling gaat verder dan die van artikel 6 lid 6.1. Vandaar dat hier altijd een wijziging voor nodig is van burgemeester en wethouders. Overigens geldt ook hier dat deze bepaling als algemene regel geldt voor alle bestemmingen.

Het criterium 'van belang voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken' kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als bij nader inzien:

  • open water dat als zodanig is bestemd een andere vorm moet krijgen;
  • een bruggetje dat anders moet worden geconstrueerd of een stukje moet opschuiven;
  • een fietspad iets anders moet aansluiten op een kruising;

Het gaat in de meeste gevallen om de praktische uitvoering van het plan, waarbij geen belangen van derden worden geschaad.

Het criterium 'in verband met de werkelijke toestand van het terrein' is vooral aan de orde in situaties waarbij een terrein of gebied een geheel nieuwe inrichting krijgt en waarbij in het veld maar weinig aanknopingspunten zijn. Bij het uitzetten van het gebied blijkt dat de afmetingen niet exact gelijk zijn aan de coördinaten op tekening/in het digitale bestand en dat de situering van de nieuwe openbare wegen en de uitgeefbare percelen iets moet worden aangepast. Gezien de nauwkeurigheid van tegenwoordig, gaat het daarbij om centimeters in plaats van meters.

Overige regels (Artikel 10)

Ook dit artikel bevat één bepaling, namelijk "Werking wettelijke regeling". In een (toenemend) aantal gevallen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en / of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard). Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel "Wettelijke regelingen" op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het staatsblad.

2.3.5 Toelichting op de overgangs- en slotbepalingen

In artikel 11 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 11.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 11.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

Hoofdstuk 3 Toetsing Aan Beleid

3.1 Inleiding

Op diverse bestuurlijke niveaus zijn beleidsuitspraken geformuleerd die relevant zijn voor de ontwikkeling. In dit hoofdstuk zijn deze kort beschreven.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Analyse

Met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Uitwerking vindt veelal plaats in wetgeving zoals Waterwet, Deltawet en de toekomstige Omgevingswet.

Toetsing en conclusie

Een van de nationale belangen die relevant is voor het voorliggende bestemmingsplan is een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Hier wordt aan voldaan.

Daarnaast is aangegeven dat het bij de programmering van onder andere woningen van belang is dat wordt uitgegaan van de daadwerkelijke regionale behoefte. Hierop wordt in de paragrafen 3.2.2, 3.4.1 en 3.4.2 uitvoerig ingegaan.

Voor het overige is in de SVIR geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het voorliggend bestemmingsplan. De SVIR genoemde nationale belangen worden door de voorgenomen ontwikkelingen niet geschaad.

3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening en de ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) is geregeld dat voor stedelijke ontwikkelingen - waaronder het bouwen van woningen - een onderbouwing in het bestemmingsplan noodzakelijk is (artikel 3.1.6. van het Bro). In de toelichting van een bestemmingsplan dat woningbouw mogelijk maakt, moet een onderbouwing worden opgenomen volgens de 'Ladder voor duurzame verstedelijking', die ook wel 'duurzaamheidsladder' wordt genoemd.

Via de duurzaamheidsladder stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied.

De 3 stappen in de ladder

In het Bro staan de drie stappen van de ladder beschreven:

  1. 1. De voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
  2. 2. Bezien moet worden in hoeverre die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. 3. Indien de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, moet worden beschreven in hoeverre van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Overigens blijkt uit jurisprudentie dat de grens van een nieuwe stedelijke ontwikkeling ergens tussen 8 en 14 woningen ligt. Dat zou betekenen dat de duurzaamheidsladder niet behoeft te worden toegepast. Omdat op grond van (nieuw) provinciaal beleid ook voor kleinschalige woningbouwontwikkelingen de vraag moet worden aangetoond (zie paragraaf 3.3.3), wordt de ladder toch toegepast.

Toetsing van het initiatief aan de duurzaamheidsladder

  • Stap 1: Behoefte aantonen. Voorziet de stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte?

Ja, de ontwikkeling voorziet in een actuele én regionale behoefte. In de paragrafen 3.4.1 en 3.4.2 van deze toelichting wordt dit gemotiveerd.

  • Stap 2: Inbreiden eerst. Kan de behoefte worden gerealiseerd in het bestaand stedelijk gebied?

Volgens provinciaal beleid maakt de locatie onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied (zie figuur 3.1) .

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0104BPMezgeDbg-VG01_0007.jpg"

Figuur 3.1. Fragment ruimtelijke functiekaart met begrenzing bestaand bebouwd gebied (lichtgroene gebied) (bron: Geoloket Provincie Zeeland)

  • Stap 3: Goede ontsluiting. In hoeverre wordt de uitbreidingslocatie passend ontsloten of als zodanig ontwikkeld?

Ja, de locatie is op dit moment bereikbaar via de Dr. Joh. G. Mezgerweg. Westelijk van het plangebied liggen twaalf vrijstaande woningen die ook via deze weg worden ontsloten. Het toevoegen van twee woningen is goed mogelijk via deze weg en is aanvaardbaar. Het weggedeelte ter plaatse van de ontsluiting van de twee woningen wordt aangepast.

Conclusie

Uit toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de duurzaamheidsladder blijkt dat de ontwikkeling gewenst is. De bouw van twee woningen wordt gerealiseerd binnen de grenzen van het bestaand stedelijk gebied. Het gebied is met een nieuwe aansluiting op de Dr. Joh. G. Mezgerweg goed te ontsluiten.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsplan Zeeland 2012-2018

In het omgevingsplan geeft de provincie haar beleidsvisie op de toekomst van Zeeland. Een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied zijn sleutelbegrippen. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen.

Kort samengevat wordt ingezet op:

  • bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik (inbreiding, herstructurering, hergebruik);
  • stimuleren integrale woningkwaliteit / verbeteren woningvoorraad (kwaliteit en differentiatie);
  • afstemmen woningvoorraad op woonwensen huidige en toekomstige inwoners en veranderende samenstelling en omvang bevolking;
  • bescherming/waarborging en ontwikkeling van waardevolle landschappen, natuur, cultuurhistorisch erfgoed en van aardkundige en archeologisch waarden in Zeeland.

De voor de provincie relevante beleidskaders uit het Omgevingsplan zijn doorvertaald in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (zie hierna).

3.3.2 Provinciale ruimtelijke verordening

Analyse

Een aantal onderdelen uit het Omgevingsplan is geregeld in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (hierna PRV). Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.

Toetsing en conclusie

Voor wat betreft dit plan zijn de regels uit de PRV aangaande de volgende aspecten van belang.

Algemene regels voor duurzame verstedelijking (Artikel 2.1 van de verordening)

  • Dit artikel van de verordening is thans geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening (zie hiervoor) en hoeft op deze plaats niet meer opnieuw te worden getoetst.

Bufferzones (artikel 2.7 van de verordening)

In een bestemmingsplan waarin voor de eerste maal woon- of verblijfsrecreatieve bestemmingen worden aangewezen worden nieuwe woon- of verblijfsrecreatieve functies niet toegelaten binnen een afstand van:

  • 100 meter tot buiten de bebouwde kom gesitueerde gronden waarop agrarische gebouwen anders dan kassen zijn toegelaten.
  • 50 meter vanaf buiten de bebouwde kom gesitueerde kassen en, primair, vanaf daarvoor aangewezen bouwvlakken alsmede vanaf buiten de bebouwde kom gesitueerde gronden waarop fruitteelt is toegelaten.

De in de nabijheid van het plangebied gelegen gronden met een agrarische bestemming zijn in eigendom bij de gemeente Veere. Het oprichten van nieuwe agrarische bebouwing is door het ontbreken van bouwvlakken uitgesloten. Ook de vestiging van een nieuw fruitteeltbedrijf kan hierdoor worden uitgesloten.

Overige artikelen

Gronden in het plangebied zijn niet grenzend aan of aangewezen als:

  • regionale waterkering (artikel 2.11)
  • bestaande natuur (artikel 2.12)
  • agrarisch gebied van ecologische betekenis (artikel 2.13)
  • natuurontwikkelingsgebied (artikel 2.14)
  • landschap en erfgoed (artikel 2.17).

3.3.3 Ruimte voor verbetering: Ontwerp herziening Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en Verordening Ruimte Provincie Zeeland (20 oktober 2015)

In het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018 is aangekondigd dat halverwege de termijn een evaluatie wordt gehouden en dat indien nodig het plan wordt herzien. Gebleken is dat een aantal beleidsonderdelen vraagt om bijsturing, verduidelijking of uitwerking. Deze aanpassingen vragen om directe actie en kunnen daarom niet wachten op een volgend Omgevingsplan. Dat is de aanleiding voor een tussentijdse herziening. Aanpassing van beleid leidt ook tot andere acties om het beleid uit te voeren.

De beleidswijzigingen die worden voorgesteld, hebben betrekking op de thema's Vastgoed, Landelijk gebied, Deltawateren en Milieu. Op deze thema's wordt hierna ingegaan.

Binnen het thema Vastgoed wordt een uitsplitsing gemaakt in bedrijfsvastgoed, kleinschalige woningbouw (in het landelijk gebied), cultuurhistorische bebouwing, verblijfsrecreatie. Ten aanzien van kleinschalige woningbouw is vermeld dat ook hiervoor moet worden aangetoond dat er vraag is naar de ontwikkeling. Dit is des te belangrijker, omdat kleinschalige woningbouw in zowel het stedelijk- als het landelijk gebied een steeds groter deel van de totale woningbouw uitmaakt. Concreet betekent dit voor kleinschalige ontwikkelingen, zowel binnen het bestaand bebouwd gebied als in het landelijk gebied, dat in lijn met de duurzaamheidsladder de behoefte moet worden aangetoond. In het kader van de woningmarktafspraken moet dit worden opgenomen, bijvoorbeeld door te putten uit een rest-post.

Ten aanzien van verblijfsrecreatie is vermeld dat het onderscheid tussen reguliere woningen en recreatiewoningen in de praktijk steeds kleiner wordt. Dit komt ook tot uitdrukking in de wijze van gebruik. Woningen met een permanente woonbestemming worden steeds vaker gebruikt in 'deeltijd', terwijl recreatiewoningen lang niet altijd worden gebruikt voor de recreatieve verhuur aan recreanten en toeristen.

De Provincie verwacht dat gemeenten een helder onderscheid maken in het gewenste gebruik via het bestemmingsplan (woon- of recreatiebestemming) en de gemeentelijke gebruiks- of huisvestingsverordening. Dit biedt de noodzakelijke duidelijkheid voor (toekomstige) eigenaren voor wat betreft de gebruiksmogelijkheden.

Het thema Deltawateren is op voorhand niet van belang omdat dit thema betrekking heeft op de open wateren.

Met betrekking tot het thema Landelijk gebied is gebleken dat bescherming van de provinciale kernwaarden (zoals de landschapselementen van provinciaal belang) in de procedures van een aantal grotere concrete projecten moest worden afgewogen tegen andere, vooral economische, aspecten. Naar aanleiding hiervan wordt voorgesteld om in het beleid op te nemen dat een beperkte aantasting van de kernkwaliteiten acceptabel kan zijn, als Gedeputeerde Staten na een integrale afweging van belangen daar toe besluit. Ingrijpende aantasting van de kernkwaliteiten is niet toegestaan. Er zijn in onderhavige situatie geen landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten in het geding die (voor heel Zeeland) van belang zijn.

Binnen het thema Milieu wordt nieuw beleid voorgesteld voor de verdeling van ontwikkelruimte voor nieuwe en uitbreiding van bestaande activiteiten met stikstofemissies (Programmatische Aanpak Stikstof). De voorgestelde beleidswijziging is niet van belang voor de voorgenomen ontwikkeling.

De daadwerkelijke wijzigingen krijgen begin 2016 definitief vorm in een aangepaste versie van het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Woningbehoefte en woningbouwprogramma

Het woonklimaat in Veere, Wonen, werken en voorzieningen

In opdracht van de gemeente Veere en woningcorporatie Woonburg is in 2009 onderzoek uitgevoerd naar het woonklimaat in de gemeente1. Voor elk van de 13 kernen in de gemeente is een ‘sociaal profiel’ opgesteld. Aan de hand hiervan is bekeken hoe met gemeentelijk beleid op het vlak van wonen, voorzieningen en de WMO de ontwikkelingen (in de kernen) in de gewenste richting kan worden gestuurd.

Uit het onderzoek blijkt dat de woningmarkt redelijk in evenwicht is. Daarnaast wordt de bevolkingsafname in de gemeente gerelativeerd. Indien wordt uitgegaan van een scenario van beperkte groei heeft gemeente tot aan 2020 een toename van 825 woningen nodig om aan de totale behoefte te voldoen. De herijking van het genoemde rapport bevestigt deze aanname.

Structuurvisie gemeente Veere 2025

De gemeenteraad heeft op 13 september 2012 de structuurvisie 'Gemeente Veere 2025' vastgesteld. Met deze visie wil de gemeente Veere beleidsmatig gezien zo goed mogelijk meebewegen met de veranderende bevolkingssamenstelling zodat een passende woningomgeving (inclusief leefbaarheid) kan worden geboden. De gemeente richt zich hierbij op een scenario van beperkte groei en heeft specifiek aandacht voor ouderen en jongeren. Dit geldt zowel voor woningbouw als voorzieningen. Uitgangspunten voor de Woonvisie zijn onder andere:

  1. a. Een beperkte groei van de gemeente. Hierbij moet “groei” worden gezien als een stijging van het aantal huishoudens en daarmee het aantal woningen terwijl het aantal inwoners gelijk blijft of een geringe krimp vertoont.
  2. b. Het woningaanbod moet beantwoorden aan de wensen en behoeften van de doelgroepen, en kan, afhankelijk van het dorpsprofiel, per woonkern verschillen. In het algemeen zal het woningaanbod minder dan tot nu toe worden beheerst door de klassieke doelgroep “gezinnen”. Extra aandacht krijgen de “nieuwe” specifieke doelgroepen jongeren, ouderen en nieuwkomers.

Voor de thema's landschap en natuur, wonen, economie, maatschappelijke voorzieningen en mobiliteit heeft een uitwerking plaatsgevonden. Hierna wordt ingegaan op de uitwerking van het thema Wonen.

Wonen in de kernen is het uitgangspunt

Wonen gebeurt in de kernen. Vanuit het uitgangspunt van zuinig ruimtegebruik, maar ook gezien het belang van de woonfunctie voor de identiteit van iedere kern. Deze is in de toekomst blijvend groot. Niet alleen als het gaat om voorzieningen, zorg en leefbaarheid, maar ook voor behoud van het kapitale landschap. Dit betekent het volgende:

  1. 1. Nieuwe woonlocaties zijn primair inbreidingslocaties: uitleglocaties aan de randen van de kernen zijn, op bestaande ontwikkelingen en mogelijk (kleinschalige) nichemarkten na, niet aan de orde. Bestaande ontwikkelingen zijn: De Tienden 2 in Zoutelande, Serooskerke-Oost, Veere-Zanddijk en Nimmerdor-Grijpskerke.
      • De voorgenomen woningbouwlocatie aan de Dr. Joh. G. Mezgerweg in Domburg is niet expliciet genoemd. Hoewel de woningen zich richten zich op het duurdere segment in de woningmarkt, is van een (kleinschalige) nichemarkt niet echt sprake. Toch is de past de ontwikkeling in de uitgangspunten van zuinig ruimte gebruik en wonen in de kernen. De voorgenomen woningbouw vloeit namelijk direct voort uit de herontwikkeling van het binnenstedelijke Singelgebied in Domburg. Voor dit grotere algemene belang moet de woning Roosjesweg 6 wijken. Voor de bewoners van die woning moet binnen Domburg en bijvoorkeur op zo kort mogelijke afstand van de huidige locatie een nieuwe woonlocatie worden gevonden. De voorgenomen locatie aan de Dr. Joh. G. Mezgerweg voldoet hier goed aan. Om de verplaatsing ook financieel mogelijk te maken, is ingestemd met de bouw van 1 extra woning.
  2. 2. De locatie ligt buiten het werkingsgebied van het Huisvestingsverordening tweede woning 2015 voor de kom Domburg. Bij een herziening van deze verordening zullen de 2 woningen aan het werkingsgebied worden toegevoegd.
  3. 3. Woonopgaven in het buitengebied zijn niet aan de orde.
      • In paragraaf 3.2.2 (figuur 3.1.) is aangegeven dat de locatie ligt binnen de grens van bestaand stedelijk gebied van de kern Domburg.

Woningbouwprogramma

Op basis van het hiervoor vermelde scenario van beperkte groei is voor de gehele gemeente Veere een woningbouwprogramma uitgewerkt voor een periode van 10 jaar (tot 2020). De gemeenteraad heeft in mei 2013 dit woningbouwprogramma herijkt op basis van de rapportage 'Beperkte groei' in 2013 - Herijking scenario woningbouwbehoefte 2. Uit deze rapportage blijkt dat er in de kern Domburg nog behoefte is aan 55 grondgebonden woningen.

  1. 1. Het woonklimaat in Veere, Wonen, werken en voorzieningen RIGO Resaurch en Advies B.V. oktober 2009
  2. 2. RIGO Research en Advies, rapportnummer 25560, april 2013

3.4.2 Regionale afstemming woningbouwprogramma

Regionale woningmarktverkenning Walcheren

Ten behoeve van het provinciaal omgevingsplan zijn voor de vijf Zeeuwse regio's regionale woningmarktverkenningen opgesteld. Walcheren is een van deze regio's.

Omdat het gaat om compensatie van een woning in het Singelgebied Domburg die wordt gesloopt (Roosjesweg 6), en de compensatie past binnen de regionale woningmarktafspraken, wordt in deze toelichting volstaan met een verwijzing naar die afspraken. Een kwantitatieve en kwalitatieve toetsing aan de Regionale woningmarktverkenning Walcheren is niet nodig.

Walcherse woningmarktafspraken (september 2013)

Naar aanleiding van de hiervoor vermelde regionale woningmarktverkenning Walcheren hebben de gemeenten Middelburg, Veere en Vlissingen en de provincie afspraken gemaakt over de kwantiteit en kwaliteit van de toekomstige woningvoorraad vanuit de gedachte dat de woonmilieus op Walcheren complementair zijn aan elkaar.

De afspraken zijn daarbij leidraad voor het handelen van de afzonderlijke gemeenten, maar ook voor marktpartijen, corporaties en particulieren die opereren op de Walcherse woningmarkt. De regionale woningmarktafspraken zijn een verplichting binnen het kader van de Ladder voor Duurzame verstedelijking.

De woningmarktafspraken zijn gemaakt voor de duur van ten minste 10 jaar met een doorkijk naar 2030. Jaarlijks worden de afspraken gemonitord en waar nodig bijgestuurd.

Binnen de afspraken is een inbreidingscapaciteit opgenomen van 100 woningen voor het Singelgebied in Domburg. Per saldo komt 1 van de beoogde woningen ten laste van het Singelgebied. De andere woning betreft sloop en vervangende nieuwbouw. De realisatie van voorliggend plan past daarmee in de regionale woningbouwprogrammering.

Conclusie

De beoogde woningbouw in het plangebied voldoet aan de opgaven die zijn gesteld in de regionale woningmarktverkenning.

3.4.3 Archeologiebeleid

De gemeente heeft archeologiebeleid geformuleerd. In paragraaf 4.4.3 wordt hier op ingegaan en worden de voorgenomen ontwikkelingen getoetst aan dit beleid. Er heeft een archeologisch bureau- en bodemonderzoek plaatsgevonden. Deze is opgenomen als bijlage 2.

3.4.4 Groenbeleidsplan Veere (februari 2013)

Het groenbeleidsplan geeft voor de komende 10 jaar een visie op de gewenste kwaliteit, de uiterlijke verschijningsvorm en het te voeren beheer van het groen in de openbare ruimte.

Het groenbeleidsplan schept daarmee een kader voor de uitwerking van de groenplannen per woonkern

Door middel van zonering wordt aangegeven waar extra investeringen in het onderhoud mogen plaatsvinden en waar het beheer plaatsvinden en waar het beheer eenvoudiger moet worden uitgevoerd.

3.4.5 Welstandsbeleid

In het welstandsbeleid is onderscheid gemaakt in de volgende gebiedscategorieën:

  • zeer waardevol welstandsgebied (Vestingstad Veere);
  • bijzonder welstandsgebied;
  • regulier welstandsgebied;
  • welstandsvrij gebied.

De bouwlocatie ligt in de grenzen van 'bijzonder welstandsgebied'. Onder dit welstandsniveau vallen de gebieden die om een zorgvuldige afstemming vragen van nieuwe bouwkundige ingrepen. Deze bijzondere welstandsgebieden zijn cultuurhistorisch, landschappelijk en/of stedenbouwkundig gezien beeldbepalend voor de kernen of het landschap binnen de gemeente. Nieuwe ingrepen dienen daarbij extra zorgvuldig binnen de bestaande context te worden beoordeeld.

De welstandscommissie heeft aangegeven in principe akkoord te zijn met de vormgeving.

Hoofdstuk 4 Toetsing Aan Omgevingsaspecten

4.1 Duurzaamheid

4.1.1 Beleids-/toetsingskader

Klimaatverandering, luchtvervuiling en uitputting van natuurlijke hulpbronnen hebben negatieve gevolgen voor de natuur en gezondheid. Dit dwingt ons verantwoordelijkheid te nemen en te kiezen voor een bewuste, duurzame manier van leven die geen negatieve invloed heeft op het leven van toekomstige generaties.

In de gemeente Veere is duurzaamheid sinds jaar en dag een van de speerpunten van het gemeentelijk beleid. De nadruk ligt daarbij op duurzaam bouwen en het vergroten van duurzaamheid binnen de eigen leefomgeving. De gemeente Veere heeft haar ambitie neergelegd in een duurzaamheidsplan genaamd 'Op weg naar een Energieneutrale gemeente Veere'.

De kerncoalitie heeft aangegeven duurzaamheid als uitgangspunt bij de planontwikkeling te willen hanteren en wil in zetten op duurzaam toerisme. In het ontwikkelplan zijn concrete adviezen over de verdere uitwerking van de deelprojecten opgenomen:

  • Wat betreft eventuele bebouwingen is het advies deze zo energiezuinig te doen en het liefst energieneutraal (zonneboiler, glastype, warmtepompen, zonnepanelen, ventilatie, verlichting). Slim gebruik maken van water, opvangen van het hemelwater en dit eventueel hergebruiken in de gebouwen i.c.m. waterberging. Opwekken van duurzame energie d.m.v. zonnepanelen, hoeft niet persé op daken, het kan bijvoorbeeld ook als straatmeubilair (lantarenpalen) of op land.
  • Energiezuinige en slimme verlichting in de omgeving. Verlichten als het moet en dan zo energiezuinig (dit doe je ook om lichtvervuiling te voorkomen).
  • Gebruik van duurzame materialen en producten (denk hierbij aan FSC, biodiversiteit, Cradle to Cradle).

4.1.2 Toetsing/onderzoek

Op het niveau van het bestemmingsplan is vooral de duurzame combinatie tussen water en ruimtelijke ontwikkeling en zongericht verkavelen van belang. De percelen zijn te klein om open water te realiseren. Wel zal op het perceel infiltratie van regenwater in de bodem worden gestimuleerd. Ook wordt in het ontwerp nadrukkelijk rekening gehouden met de aanwezige archeologisch waarden in de bodem. i

De overige thema's zijn spelen vooral op het niveau van bouwplannen een rol. De nieuwe woningen zullen voldoen aan alle voorwaarden met betrekking tot duurzaamheid uit het Bouwbesluit. Er zal gebruik worden gemaakt van duurzame materialen, dat wil zeggen hout, betongranulaat, pvc, gips en zo min mogelijk tot geen grind, koper, zink, lood.

Ten behoeve van de omgevingsvergunning voor bouwen zal ook een energie-prestatieberekening plaatsvinden. Er is geen verplichting om energieneutraal te bouwen, maar gestreefd wordt naar zo energiezuinige woningen. Er wordt nog bezien of de dakvlak fotovoltaïsche installaties voor de opwekking van elektriciteit uit zonlicht kan worden aangebracht. Hiermee zou een bijdrage worden geleverd aan het uitgangspunt energieneutraal bouwen.

Rondom de bebouwing zal zeer terughoudend wordt omgegaan met het verlichten. Er wordt (dimbare) verlichting (maximaal 2700K) toegepast die zeer gericht is en die geen licht verstrooid. Van afstand zal geen direct zicht op de lamp zijn. De maatregelen zorgen zodoende ook voor energiebesparing.

Bij de voorbereidingen voor het maken van woningontwerpen zal de gemeente via communicatie het milieubewustzijn en duurzaamheid bij de toekomstige inwoners bevorderen.

4.1.3 Conclusie

Op verschillende niveaus van de planontwikkeling wordt ingezet op een duurzame ruimtelijke ontwikkeling.

4.2 Verkeersaspecten

4.2.1 Ontsluiting plangebied en verkeersafwikkeling

Het plangebied wordt ontsloten aan de Dr. Joh. G. Mezgerweg. Deze weg sluit in het noorden aan op de N287 richting onder andere Oostkapelle en Middelburg. Bij Middelburg is verbinding met de A58 richting Bergen op Zoom. Het fietsverkeer kan gebruik maken van de gemarkeerde fietsstroken langs de Dr. Joh. G. Mezgerweg en de andere omliggende gebiedsontsluitende wegen. Na overleg met aanwonenden zal een voetgangersontsluiting langs de Dr. Joh. G. Mezgerweg worden aangelegd..

De realisatie van 2 nieuwe woningen leidt tot een toename van de verkeersintensiteiten op het wegennet. Deze verkeersgeneratie is berekend op basis van kencijfers uit CROW-publicatie 317 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Binnen het gebiedstype 'niet stedelijk gebied' (bron: CBS) en 'restgebied van de bebouwde kom' geldt per vrijstaande woning een kencijfer van 7,8 tot 8,6 mvt/etmaal. Voor de 2 woningen bedraagt verkeersgeneratie zodoende 16 tot 17 mvt/etmaal. Deze verkeersgeneratie is dusdanig laag dat dit niet leidt tot problemen in de verkeersafwikkeling op de Dr. Joh. G. Mezgerweg.

4.2.2 Parkeren

De parkeerbehoefte kan eveneens worden bepaald op basis van de hiervoor genoemde CROW-publicatie. Binnen het gestelde gebiedstype 'niet stedelijk' geldt een parkeernorm van 1,9 tot 2,7 parkeerplaats per woning. De gemeente hanteert als voorwaarde dat op eigen terrein ten minste 2 parkeerplaatsen per woning worden aangelegd. De percelen worden echter zo groot dat ook bezoekers op de percelen zullen kunnen parkeren. De eis van voldoende parkeren op eigen terrein zal als voorwaarde voor het bouwen van een woning in de regels worden opgenomen (zie paragraaf 2.3.3 en artikel 4 lid4.2.1). Hierbij is rekening gehouden met de Domburgse zomerwoningen die worden gerealiseerd.

4.2.3 Conclusie

De ontsluiting van het plangebied via de Dr. Joh. G. Mezgerweg is goed. De beperkte toename van het verkeer leidt niet tot problemen in de verkeersafwikkeling. Op het eigen terrein is voldoende ruimte om de parkeerbehoefte op te vangen. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkelingen niet in de weg.

4.3 Niet-gesprongen Conventionele Explosieven

4.3.1 Beleids-/toetsingskader

In een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog (WO II). De gemeente Veere beschikt hiervoor over een nota “Omgaan met Conventionele Explosieven" uit de Tweede Wereldoorlog (versie 2.0 , 16 mei 2012). Daarin is aangegeven dat conventionele explosieven (CE) uit WO II vallen onder verschillende wet- en regelgeving. Op verschillende deelaspecten zijn andere regelingen aanwezig. Ook zijn taken en verantwoordelijkheden vermeld.

Naar aanleiding van verschillende ruimingen en eerdere onderzoeken is in opdracht van de gemeente een explosievenkaart opgesteld. Deze explosievenkaart dient als uitgangspunt voor deze nota.

In gebieden die op de explosievenkaart een hoge (rode) of een verhoogde (oranje) kans hebben op het aantreffen van explosieven moet er om advies worden gevraagd bij de beleidsmedewerker veiligheid.

Wanneer er grondroerende werkzaamheden worden uitgevoerd in de gebieden met een hoge kans (rode kleur) dient er altijd een vooronderzoek worden uitgevoerd. Uit het vooronderzoek zal blijken of er verdere detectie en eventueel ruiming nodig zal zijn. In de gebieden met een verhoogde kans (oranje kleur) of verlaagde kans (gele kleur) dient een nadere afweging te worden gemaakt of hier wel of geen vooronderzoek gedaan dient te worden of dat hier gewerkt kan worden met het protocol "Toevalstreffer CE uit de WO II".

Per 1 juli 2012 is voor de borging van de kwaliteit/ veiligheid van het opsporen van conventionele explosieven (CE) het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE) van kracht. Dit certificatieschema maakt onderdeel uit van het stelsel van wettelijk verplichte certificatie conform het Arbobesluit en bevat de proceseisen voor vooronderzoek en opsporing van CE.

4.3.2 Toetsing/onderzoek

Op de uitsnede van de explosievenkaart (zie figuur 4.1) zijn de gronden ten westen van het plangebied aangeduid met een oranje kleur, ofwel als een gebied met een verhoogde kans op het voorkomen van CE. Deze aanduiding houdt verband met de aanwezigheid van een kustbatterij uit 1940 in Domburg. Het plangebied (blauwe lijn) ligt buiten deze zone. Daarom kan worden volstaan met het protocol 'Toevalstreffer CE uit WO II'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0104BPMezgeDbg-VG01_0008.jpg"

Figuur 4.1. Uitsnede explosievenkaart met het plangebied

4.3.3 Conclusie

Het aspect 'Niet-gesprongen conventionele explosieven' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Het protocol 'Toevalstreffer CE uit de WO II' is wel van toepassing.

4.4 Cultuurhistorie

4.4.1 Landschap en bouwhistorie

Beleids-/toetsingskader

In het Bro (artikel 3.6.1. lid 2) is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging.

Toetsing/onderzoek

Het plangebied en directe omgeving daarvan maken geen onderdeel uit van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. In figuur 4.2 zijn fragmenten opgenomen van de topografische kaart uit 1916 en van een luchtfoto uit 1970.

Vanaf circa 1970 is het gebied ten noorden van het plangebied geleidelijk bebouwd met uitbreidingen van de woonkern. In de afgelopen eeuw is het plangebied zelf altijd onbebouwd geweest.

Uit beide fragmenten blijkt een kleinschalig kavelpatroon. Deze situatie is nog grotendeels aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0104BPMezgeDbg-VG01_0009.jpg"

Figuur 4.2. Fragment topografische kaart 1916 en luchtfoto uit ca. 1970 (bron: provincie Zeeland)

Conclusie

Het plangebied is cultuurhistorisch niet bijzonder waardevol. Er zijn geen beschermde objecten en structuren aanwezig.

4.4.2 Molenbiotoop

Aan de Roosjesweg staat molen Weltevreden. Gehecht wordt aan behoud van de molen type (ronde stenen) grondzeiler uit 1817, en het functioneren van de molen als werktuig. Op grond hiervan zijn in dit bestemmingsplan binnen de zogenoemde 'vrijwaringszone - molenbiotoop', met in acht name van gebruiksmogelijkheden van percelen gelegen in deze zone, hoogtebeperkingen aan de orde voor obstakels (bebouwing en beplanting), die de windvang onevenredig negatief beïnvloeden. Voor meer uitgebreide informatie over de voor de molen relevante molenbiotoopaspecten wordt kortheidshalve verwezen bijlage 1.

4.4.3 Archeologie

Beleid / toetsingskader

Op grond van de Wro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.

Op 23 april 2009 heeft de gemeenteraad van Veere de 'Nota Archeologische Monumentenzorg Walcheren, evaluatie 2008' (NAMW 2008) vastgesteld. In het archeologiebeleid wordt onderscheid gemaakt tussen AMK-gebieden (beschermde monumenten, historische plaatsen, vindplaatsen met vastgestelde begrenzingen op basis van onderzoek, vindplaatsen als puntlocaties op basis van (voornamelijk) vondstmeldingen en de verwachtingsgebieden. Op basis hiervan zijn vier verschillende archeologische verwachtingszones onderscheiden. De archeologische verwachtingszones zijn vertaald naar vier archeologische dubbelbestemmingen. Voor het plangebied is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3 opgenomen.

Toetsing

In het geldende bestemmingsplan geldt voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. Voor gronden met deze dubbelbestemming geldt dat grondwerkzaamheden kleiner dan 500 m² vrijgesteld zijn van archeologisch onderzoek. Omdat de grondwerkzaamheden bij beoogde ontwikkeling meer dan 500 m² bedragen, is een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2).

Ter hoogte van deze laatste kavels zijn in de boringen geen aanwijzingen voor archeologische waarden aangetroffen. De top van het onderliggende veen heeft een verhoogde kans op aanwezigheid van resten uit de IJzertijd en de Romeinse tijd. Deze veenlaag blijkt ter hoogte van de kavels aan de Metzgerweg zo dun te zijn, dat de kans op archeologische resten alhier gering geacht wordt. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie" kan komen te vervallen.

Conclusie

Er wordt geen archeologisch onderzoek geadviseerd voor het onderzochte gebied. Mochten er tijdens de werken onverhoopt toch nog archeologische vondsten en/of sporen worden aangetroffen, moet contact opgenomen worden met de Walcherse Archeologische Dienst (B. Silkens 06-50850164 / B. Meijlink 06-52552925).

4.5 Bodemkwaliteit

4.5.1 Beleids-/toetsingskader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

4.5.2 Toetsing/onderzoek

SMA voerde in 2013 een bodemonderzoek uit ter plaatse van het Zandwegje in Domburg (zie bijlage 3). De oppervlakte van het onderzoeksgebied bedraagt ongeveer 5 ha. Het plangebied valt volledig binnen dit onderzoeksgebied.

In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan lood en zink aangetroffen. Alle overige geanalyseerde parameters in de grond liggen onder de achtergrondwaarden. In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan barium en molybdeen aangetroffen, die beschouwd kunnen worden als van nature aanwezige achtergrondconcentraties. Alle overige geanalyseerde parameters in het grondwater liggen onder de streefwaarden.

4.5.3 Conclusie

De op de onderzoekslocatie geconstateerde licht verhoogde gehalten aan lood en zink in de grond en licht verhoogde concentraties aan barium en molybdeen in het grondwater geven geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend of nader bodemonderzoek. Vanuit milieukundig oogpunt bestaan geen belemmeringen voor de nieuwe bestemming.

4.6 Watertoets

4.6.1 Beleids-/toetsingskader

Voor ruimtelijke plannen dient met de watertoets aangetoond te worden dat dit geen negatieve gevolgen heeft voor de waterkwaliteit. De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het waterschap Scheldestromen, waar het plangebied binnen valt maakt gebruik van een watertoetstabel. Hieruit moet blijken of de beoogde functiewijziging strijdig is met waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen.

4.6.2 Toetsing/onderzoek

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met het waterschap. De vereiste waterparagraaf is is als bijlage 4 opgenomen. Het waterschap heeft aangegeven in te stemmen met het plan en de waterparagraaf (zie bijlage 7).

4.6.3 Conclusie

De gevolgen van het plan voor de waterhuishouding zijn goed in beeld gebracht. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van water. Het aspect water staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.7 Geluid

Het aspect geluid kan betrekking hebben op:

  • wegverkeerslawaai;
  • industrielawaai;
  • inrichtingslawaai.

De locatie valt niet binnen de geluidzone van een gezoneerd bedrijventerrein. Het aspect industrielawaai is daarom niet relevant. Het aspect inrichtingslawaai is evenmin relevant omdat er geen activiteiten worden uitgeoefend die volgens de Wet milieubeheer (Wm) zijn aan te merken als een inrichting. Op het aspect wegverkeerslawaai wordt hierna ingegaan.

4.7.1 Beleid / toetsingskader

Wanneer akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai verplicht?

Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien in een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau.

Nieuwe situaties

Als de Wgh van toepassing is dan dient een nieuwe geluidgevoelige functie te voldoen aan bepaalde wettelijke normen. Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB3. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. De geluidwaarde binnen de geluidgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

Aftrek ex artikel 3.4 RMG 2012

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden.

  1. 3. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidniveau over een etmaal.

4.7.2 Toetsing/beoordeling

De woningen zijn gelegen aan de Dr. Joh. G. Mezgerweg. Deze weg is binnenstedelijk gelegen en heeft twee rijstroken. De weg heeft daarmee een geluidszone van 200 m. Aangezien de woningen op circa 30 m van de weg afliggen, is akoestisch onderzoek noodzakelijk. Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Uit het akoestisch onderzoek (zie bijlage 5) blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde ter plaatse van de beide nieuwe woningen wordt overschreden. De hoogst optredende geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Dr. Joh. G. Mezgerweg bedraagt 50 dB op woning 1 en 51 dB op woning 2. Tevens blijkt dat maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting stuiten op overwegende bezwaren van verkeerskundige of financiële aard of niet inpasbaar zijn. Op basis van de ligging van de woningen ten opzichte van omliggende geluidbronnen kan worden gesteld dat op de achterzijde van de woningen geen sprake zal zijn van een geluidsbelasting boven de 48 dB, waardoor de woningen zijn voorzien van een geluidluwe zijde. Zodoende zal te allen tijde sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Voor de twee woningen dient een hogere waarde te worden verleend (50 dB voor woning 1 en 51 dB voor woning 2).

4.7.3 Conclusie

Voor beide woningen is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting stuiten op overwegende bezwaren van verkeerskundige of financiële aard of zijn niet inpasbaar zijn. Voor woning 1 is een hogere waarde verleend te worden van 50 dB en voor woning 2 van 51 dB. In bijlage 9 is het Besluit hogere waarde opgenomen. Beide woningen beschikken wel over een geluidluwe zijde, waardoor sprake zal zijn van een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Milieuhinder En Bedrijven

4.8.1 Beleids-/toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen, kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). 4

  1. 4. In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.

4.8.2 Onderzoek en conclusie

Het plangebied is omgeven door agrarische gronden en woningen. Er is dan ook sprake van een rustig buitengebied. In de directe omgeving zijn geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het plangebied, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Beleids-/toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2. weergegeven.

Tabel 4.2. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) 1) jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10) 2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
  1. 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  2. 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

4.9.2 Toetsing/onderzoek

Wet milieubeheer

Ten opzichte van de huidige situatie neemt het aantal woningen met twee toe. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Daarmee kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N57. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. In afbeelding 4.3. zijn de rekenpunten weergegeven.

Omdat direct langs deze weg wordt aan de grenswaarden voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0104BPMezgeDbg-VG01_0010.png"

Figuur 4.3. Luchtkwaliteit o.b.v. NSL-monitoringstool.

4.9.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.

4.10 Externe Veiligheid

4.10.1 Beleids-/toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het BEVT slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

4.10.2 Toetsing/onderzoek

Risicovolle inrichtingen / Vervoer gevaarlijke stoffen

Volgens de professionele risicokaart zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Daarnaast vindt er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen.

4.10.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Ecologie

4.11.1 Beleid, toetsing en conclusie

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de natuurwetgeving de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en in de bescherming van dier- en plantensoorten. Voor gebiedsbescherming zijn de Natuurbeschermingswet en de NNZ relevant en voor de soortbescherming de Flora- en faunawet (hierna Ffw). De gemeente Veere is voornemens op op diverse lokaties inDomburg bebouwing te slopen en op deze lokaties nieuwbouw te realiseren. Ook is men voornemens om op terreinen die nu in gebruik zijn als parkeerplaats, groenstrook of akkerbouwgebied nieuwbouw te realiseren. Hiervoor heeft zij een quickscan sloop- en bouwprojecten natuurwetgeving Domburg laten opstellen (zie bijlage 6). De lokatie aan de Dr. J.G. Mezgerweg maakt onderdeel uit van deze quickscan (deelgebied 1).

In de quickscan wordt het volgende geconcludeerd:

  • Broedvogels: In het plangebied komen broedvogels voor. Werkzaamheden als slopen van bebouwing, verwijderen van beplanting, dempen waterpartijen dienen uitgevoerd te worden buiten het broedseizoen (buiten de periode 15 maart-15 juli). Indien dit niet mogelijk is dan moet vooraf door een ecologisch deskundige bepaald te worden of er broedende vogels in het werkgebied aanwezig zijn. Broedvogels mogen niet verstoord worden.
  • Zoogdieren: In plangebied 1 zijn geen grondgebonden zoogdieren te verwachten. De beplanting in het plangebied heeft vermoedelijk de functie van jachtgebied en vliegroute. Er zijn echter geen negatieve effecten te verwachten.
  • Natuurbeschermingswet / Natura 2000: Er is geen negatief effect te verwachten op een gebied dat begrensd is in het kader van de Natuurbeschermingswet/Natura 2000 of op gebieden die zijn begrensd in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland.

4.12 Planologisch Relevante Leidingen En Straalpaden

4.12.1 Beleid / toetsingskader

Planologische relevantie

Voor hoofdtransportleidingen en hoogspanningsverbindingen geldt dat deze in een (bestemmings)plan moeten worden geregeld. Deze leidingen hebben namelijk gevolgen voor het gebruik van gronden in de directe omgeving en zijn dus planologisch relevant. Ook niet-hoofdtransportleidingen met veiligheidscontour, kunnen planologisch relevant zijn. Als planologisch relevante leidingen worden aangemerkt (buis)leidingen voor het transport van:

  • elektriciteit met een hoogspanning van meer dan 50 kV;
  • brandbare gassen met een druk van 20 bar en hoger;
  • brandbare vloeistoffen of giftige stoffen met een diameter van 4" en hoger;
  • buisleidingen met een diameter van 400 mm en groter.

Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming c.q. regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen kunnen dan ook zonder planologische regeling worden aangelegd.

Grondroeringsregeling

De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke ‘mechanische grondroering’ bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.

4.12.2 Toetsing/onderzoek

In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen, hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen aanwezig.

Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Voor deze leidingen zal nog wel een melding bij het kadaster worden gedaan. Dit geldt onder andere voor de kabel of leiding die zichtbaar is geworden in de detectiedata van het explosievenonderzoek.

4.12.3 Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 5 Financiële Aspecten

Financiële uitvoerbaarheid

De aanleg van het woongebied (2 woonkavels) betreft een particuliere ontwikkeling en komt niet ten laste van de publieke middelen. De initiatiefnemer is in staat om alle voorbereidings- en uitvoeringskosten geheel uit eigen middelen te financieren. De financiële uitvoerbaarheid is daarmee afdoende aangetoond. Gelet op het vertrouwelijke karakter zijn financiële gegevens niet in deze paragraaf opgenomen.

Grondexploitatie

In de Wro is opgenomen dat bij een nieuw bestemmingsplan met een aangewezen bouwplan zoals aangegeven in 6.2.1. Bro in principe een exploitatieplan moet worden opgesteld tenzij het verhaal van de gemeentelijke kosten op een andere wijze zijn geregeld. In dit plan zijn de gemeentelijke kosten verdisconteerd in de grondprijs, hetgeen reden is om af te zien van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid En Overleg

De Provincie heeft afgezien van vooroverleg ex 3.1.1 Bro. Het ontwerpplan heeft van 10 november 2010 tot en met 21 december 2016 voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens de termijn van inzage legging is één zienswijze ontvangen. Deze zienswijze heeft niet geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan. Wel zijn er ambtshalve wijzigingen doorgevoerd (zie bijlage 8). Deze hebben vooral betrekking op enkele onderdelen van de planregels die abusievelijk ontbraken in het ontwerpplan, maar die wel tot de gemeentelijke standaard behoren. De gemeenteraad heeft het plan op 2 februari 2017 (gewijzigd) vastgesteld.

Bijlage 1 Molenbiotoop

Bijlage 1 Molenbiotoop

Bijlage 2 Archeologisch Bureau- En Booronderzoek

Bijlage 2 Archeologisch bureau- en booronderzoek

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 4 Watertoetstabel

Bijlage 4 Watertoetstabel

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 5 Akoestisch onderzoek

Bijlage 6 Quickscan Sloop- En Bouwprojecten Natuurwetgeving Domburg

Bijlage 6 Quickscan sloop- en bouwprojecten natuurwetgeving Domburg

Bijlage 7 Reactie Waterschap Scheldestromen

Bijlage 7 Reactie Waterschap Scheldestromen

Bijlage 8 Zienswijzenrapport

Bijlage 8 Zienswijzenrapport

Bijlage 9 Besluit Hogere Waarde

Bijlage 9 Besluit hogere waarde