Herontwikkeling Singelgebied
Bestemmingsplan - Gemeente Veere
Vastgesteld op 26-04-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
Het bestemmingsplan Herontwikkeling Singelgebied van de gemeente Veere;
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en / of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning of in een bijbehorend bijgebouw door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning en het woonperceel in overwegende mate hun woonfunctie behouden en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.8 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.9 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.10 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.11 archeologisch deskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek, in het bezit van een opgravingsbevoegdheid.
1.12 archeologisch onderzoek
onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.13 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden, gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen direct onder het aardoppervlak.
1.14 bebouwing
een of meer gebouwen en / of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.15 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.16 bedrijfsvloeroppervlak (bvo)
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.17 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.18 bestaande bouwwerken
bouwwerken die bestaan of kunnen worden gebouwdop het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.19 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.20 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.21 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.22 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.23 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.24 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.25 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.26 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.27 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.28 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.29 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.30 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.31 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
1.32 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen.
1.33 dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt.
1.34 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en / of leveren van goederen, met inbegrip van afhaal, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.35 dienstverlening
het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en / of leveren van diensten aan personen, zoals reisbureaus, kapsalons, wasserettes, autorijscholen en videotheken.
1.36 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.37 evenementen
gebeurtenissen, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur, die (inclusief opbouw en afbraak) langer duren dan 10 dagen per evenement.
1.38 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.39 gevellijn
de naar de weg gekeerde bouwgrens. Indien meerdere bouwgrenzen naar de weg zijn gekeerd (hoekkavel), bepalen burgemeester en wethouders welke zijde als voorgevellijn moet worden beschouwd.
1.40 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.41 inwoning
het (ondergeschikte) gebruik van een deel van een aanwezige woning voor de mantelzorg zonder dat daarbinnen (de mogelijkheid van) een nieuwe zelfstandige woning ontstaat.
1.42 horecabedrijf
een bedrijf, gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:
- a. het verstrekken van dranken en / of etenswaren, teneinde deze ter plaatse te nuttigen, al dan niet in combinatie met:
- b. het exploiteren van zaalaccommodatie;
- c. het verstrekken van nachtverblijf.
1.43 kantoor / praktijk(ruimte)
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig / bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerp-technisch of een hiermee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.44 kampeermiddel
niet als een bouwvergunningplichtig bouwwerk aan te merken tenten, vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief nachtverblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.45 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning of in een bijbehorend bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning en het woonperceel in overwegende mate hun woonfunctie behouden met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.46 mantelzorg
de zorg bij het dagelijks functioneren, die vrijwillig en onbetaald wordt verleend aan personen uit het sociale netwerk die – door welke oorzaak dan ook – vrij ernstige fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen hebben.
1.47 milieudeskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het gebied van milieu.
1.48 molendeskundige
de vereniging De Zeeuwse Molen of de Hollandsche Molen dan wel een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake molens.
1.49 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.50 nutsvoorziening
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, waterhuishoudkundige voorzieningen, telefooncellen, abri's en apparatuur voor telecommunicatie.
1.51 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.52 peil
- a. de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 m bedraagt;
- b. bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld bij de voltooiing van het hoofdgebouw.
1.53 recreatiewoning
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt.
1.54 samenhangend straat- en bebouwingsbeeld
- a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- b. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
- c. een samenhang in bouwvorm / architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
- d. de cultuurhistorische samenhang van de omgeving.
1.55 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, seksbioscoop, seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.
1.56 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.57 verblijfsrecreatie
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf zoals een recreatiewoning, logeergebouw, pension of kampeermiddel, door personen die elders hun hoofdverblijf hebben.
1.58 volumineuze goederen
- a. brand- of explosiegevaarlijke goederen;
- b. auto's, motoren, keukens, badkamers, boten, caravans en landbouwwerktuigen;
- c. tuinbenodigdheden;
- d. grove bouwmaterialen;
- e. meubels en woninginrichtingsartikelen;
en in combinatie daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen zoals accessoires, onderdelen, onderhoudsmiddelen en / of materialen.
1.59 voorgevel van een gebouw
het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een gebouw. Indien meerdere delen van het gebouw naar de weg zijn gekeerd (hoekkavel), bepalen burgemeester en wethouders welke zijde als voorgevel moet worden beschouwd.
1.60 Wgh-inrichtingen
bedrijven als genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 vloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd - 2
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ateliers;
- b. bedrijven uit ten hoogste categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten "functiemenging", met dien verstande dat bedrijfswoningen niet zijn toegestaan.
- c. cultuur en ontspanning;
- d. dienstverlening;
- e. kantoren;
- f. maatschappelijk in de vorm van bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, openbare dienstverlening, verenigingsleven en religie;
- g. parkeervoorzieningen ten dienste van andere in dit plangebied geldende bestemmingen;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-molenbiotoop': tevens voor het behoud van de molen Weltevreden als werktuig en als beeldbepalend cultuurhistorisch waardevol element;
- i. ondergeschikte detailhandel, uitsluitend ten dienste van deze bestemming;
- j. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groen, water, erven, tuinen, sport-, speel- en nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten "functiemenging"
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1:
- a. om bedrijven toe te laten uit een categorie hoger dan in lid 3.1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 3.1 toegelaten categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten "functiemenging";
- b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten "functiemenging" zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 3.1 toegelaten categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten "functiemenging";
met inachtneming van de volgende bepalingen:
- c. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- d. opslag van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- e. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- f. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
- g. de bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend gebruikt indien de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
- h. alvorens omtrent de bevoegdheid tot afwijken te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de milieudeskundige omtrent de vraag of aan de genoemde criteria voor het afwijken van de gebruiksregels is voldaan.
Artikel 4 Gemengd - 3
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ateliers;
- b. bedrijven uit ten hoogste categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten "functiemenging", met dien verstande dat bedrijfswoningen niet zijn toegestaan.
- c. cultuur en ontspanning;
- d. dienstverlening;
- e. kantoren;
- f. maatschappelijk in de vorm van bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, openbare dienstverlening, verenigingsleven en religie;
- g. wonen;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-molenbiotoop': tevens voor het behoud van de molen Weltevreden als werktuig en als beeldbepalend cultuurhistorisch waardevol element;
- i. ondergeschikte detailhandel, uitsluitend ten dienste van deze bestemming;
- j. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groen, water, erven, tuinen, sport-, speel- en nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Maatschappelijk
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. onderwijs, openbare dienstverlening en verenigingsleven;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': tevens het behoud van de beeldbepalende en cultuurhistorische molen Weltevreden;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop': tevens voor het behoud van de molen Weltevreden als werktuig en als beeldbepalend cultuurhistorisch waardevol element;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groen, water, erven, tuinen, speel- en nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstroken, waarbij opstelstroken en busstroken niet worden meegeteld;
- b. voet- en fietspaden;
- c. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': parkeren van (motor)voertuigen in de vorm van een openbaar parkeerterrein;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop': tevens voor het behoud van de molen Weltevreden als werktuig en als beeldbepalend cultuurhistorisch waardevol element;
- f. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen, groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, sport-, en speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen en reclame-uitingen;
- g. bescherming van archeologische waarden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - archeologie'.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
6.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. evenementen zijn toegestaan.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 7 Wonen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen'' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop': tevens voor het behoud van de molen weltevreden als werktuig en als beeldbepalend cultuurhistorische waardevol element;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, water en nutsvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen bouwwerken worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 8 Waarde - Archeologie - 1
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologisch waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
- 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.2 en b.3 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm kan worden geplaatst;
- 4. een bouwwerk dat zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 9 Waarde - Archeologie - 4
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologisch waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
- 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.2 en b.3 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm kan worden geplaatst;
- 4. een bouwwerk dat zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Bouwregels
11.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt en de breedte ten hoogste 3 m.
11.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- a. voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt het volgende:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
12.1 Molenbiotoop
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds ontheffing kan worden verleend - ontheffing verlenen van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
- c. De omgevingsvergunning / afwijking wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
14.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 15 Overige Regels
15.1 Werking wettelijke regeling
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Herontwikkeling Singelgebied'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het Singelgebied in Domburg vormt een natuurlijke overgang tussen het dynamische hart van de kern en de rustige entree aan de rand van Domburg. Het Singelgebied is ook van belang voor de bereikbaarheid en de ontsluiting van Domburg. Op 6 juni 2011 is het 'Projectplan Singelgebied Domburg' vastgesteld. Het projectplan bevat een aantal doelstellingen die met de herontwikkeling van het Singelgebied bereikt moeten worden. In dat projectplan staat de ontwikkeling van een ruimtelijke totaaloplossing voor wonen, werken, ontspannen, verkeer en parkeren centraal. De voorgenomen ontwikkeling moet plaatsvinden in een acceptabele balans tussen ontwikkeling en behoud van de bestaande karakteristieken van het plangebied.
Door uitplaatsing van een supermarkt naar de Traverse en verplaatsing van een woning naar de Mezgerweg zijn de eerste stappen in de herontwikkeling van het Singelgebied gezet. De volgende stap is de herontwikkeling van het deel van het Singelgebied nabij molen Weltevreden. Dit bestemmingsplan maakt deze stap mogelijk.
1.2 Planbeschrijving
Het voornemen tot herontwikkeling van het Singelgebied is onderdeel van een al langer lopend traject om het Singelgebied een positieve impuls te geven. In dit traject heeft de gemeenteraad kaders gesteld voor de herontwikkeling van het Singelgebied. Die kaders omvatten onder meer:
- Het voorzien in nieuwbouw van woningen in het stedelijk gebied om de leefomgeving van Domburg te verhogen.
- Realiseren van woningen die betaalbaar zijn voor starters en doorstromers om de vitaliteit van Domburg te behouden. Dit vraagt zowel om uitbreiding van de woningvoorraad als om maatregelen in de bestaande woningvoorraad om zo te komen tot een aantrekkelijk woonmilieu en een gedifferentieerd woningaanbod.
- Het concentreren van parkeermogelijkheden voor toeristen op een locatie die goed bereikbaar is en die beschikt over voldoende parkeerplaatsen. Dit om het negatief effect van parkeren en (zoek)verkeer op de woonomgeving weg te nemen.
De bovenstaande punten zijn uitgewerkt in een stedenbouwkundige plan (zie figuur 1.1). Dit bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor het planvoornemen en maakt de ontwikkeling van woningbouw en een parkeerterrein mogelijk.
figuur 1.1 Impressie herontwikkeling woningen/ gemengd gebied Singelgebied
1.3 Plangebied
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een gedeelte van de kern Domburg. Figuur 1.2 geeft de ligging en begrenzing van het plangebied weer.
De globale begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de Singel in het noorden, de Roosjesweg in het oosten, de Traverse in het zuiden en de Brouwerijweg in het westen. De tracés van de Singel, Roosjesweg en de Traverse maken geen deel uit van dit plangebied.
figuur 1.2 Luchtfoto met indicatieve begrenzing plangebied (rode lijn) (Cyclomedia, 2017, bewerking Antea Group)
1.4 Vigerend Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan Herontwikkeling Singelgebied vervangt in het plangebied het bestemmingsplan Kom Domburg dat is vastgesteld op 15 december 2011 door de gemeenteraad van Veere.
1.5 Relatie Met Crisis- En Herstelwet
Op 31 maart 2010 is de Crisis- en herstelwet in werking getreden. Deze wet is gericht op de versnelling van projecten in het ruimtelijk domein, om de economische crisis en de bijbehorende gevolgen te bestrijden en duurzaam herstel van de economische structuur van Nederland te bevorderen. De wet voorziet in nieuwe/aangepaste procedures om zo doelgericht een bijdrage te leveren aan werkgelegenheid en duurzaamheid.
De herontwikkeling van het Singelgebied betreft een project als bedoeld in categorie 3.1 van bijlage I van de Crisis- en herstelwet (Chw). Gelet op artikel 1.1 van de Crisis- en herstelwet en bijlage I van die wet is op (de procedure tot het vaststellen van) het bestemmingsplan afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit hoofdstuk bevat procedurele bepalingen die een spoedig verloop van de beroepsprocedure bevorderen. Dit brengt onder meer met zich mee dat:
- voor beroep tegen het bestemmingsplan bijzondere bepalingen gelden. Onder andere geldt de verplichting om in het beroepsschrift de beroepsgronden op te nemen en die beroepsgronden kunnen na afloop van de beroepstermijn van 6 weken niet meer worden aangevuld (het indienen van een proformaberoepschrift is niet mogelijk);
- indien advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak ingewonnen wordt, dat advies binnen twee maanden wordt uitgebracht.
- de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een termijn van 6 maanden na afloop van de beroepstermijn heeft voor het doen van een uitspraak op een beroep.
De Crisis- en herstelwet is te raadplegen op www.wetten.overheid.nl.
1.6 Leeswijzer
Het volgende hoofdstuk bevat een analyse van het plangebied en het gemeentelijk beleid. Dat hoofdstuk beschrijft ook de toekomstige ontwikkelingen in het plangebied. De uitgangspunten en randvoorwaarden voor het bestemmingsplan zijn ook in hoofdstuk 2 opgenomen. Hoofdstuk 3 gaat in op het beleid dat van toepassing is op de herontwikkeling van het Singelgebied. Hoofdstuk 4 bevat een toetsing van het initiatief tot herontwikkeling van het Singelgebied aan diverse gebiedsaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving en licht daarmee de bestemmingen en de bijbehorende regels toe. Hoofdstuk 6 beschrijft hoe het bevoegd gezag de handhaving van het bestemmingsplan gaat verzorgen. De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is opgenomen in hoofdstuk 7. Tot slot gaat hoofdstuk 8 in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Analyse Plangebied
In de huidige situatie bestaat het plangebied overwegend uit woningen, parkeerterrein en een agrarisch gebied. Verder is in het plangebied een parkeerplaats ten bate van Hotel Juliana aanwezig. Daarnaast bestaat het plangebied uit groen- en verkeersstructuren. Een ander beeldbepalend element in het plangebied is de molen Weltevreden aan de Roosjesweg. Figuur 2.1 visualiseert de componenten die gezamenlijk de ruimtelijke structuur van het plangebied vormen.
Voorheen waren in het plangebied een basisschool (met de bestemming “Gemengd”) en een kantoor (met de bestemming “Kantoor”) aanwezig. Die voorzieningen zijn recent gesloopt en ter plaatse van het voormalig kantoor zijn parkeerplaatsen gerealiseerd. De gronden van de voormalige basisschool zijn in gebruik als overloopparkeerterrein.
In het plangebied zijn verder speelvoorzieningen zoals een trapveldje aanwezig.
Door de groenstructuren en de relatief beperkte hoeveelheid woningen in het plangebied, heeft het plangebied een relatief 'groene' verschijningsvorm.
Het plangebied wordt ontsloten door de Singel en de Roosjesweg. Door het plangebied lopen de Brouwerijweg, de H.M. Kesteloostraat en de Doctor B. Vaandragerstraat. Deze straten ontsluiten de woningen en een parkeerterrein in het plangebied en sluiten aan op de Singel en de Traverse/Aanloop.
figuur 2.1 Componenten bestaande ruimtelijke structuur in plangebied (rode lijn) (Cyclomedia, 2017, bewerking Antea Group)
2.2 Toekomstige Situatie
De herontwikkeling van het Singelgebied bestaat uit de realisatie een gemengd gebied bestaande uit woningbouw, een parkeerterrein en cluster aan de Singel waar functiemenging mogelijk is.
Het bestaande parkeerterrein aan de Singel kan in zuidelijke richting naar de rand van de kern Domburg verplaatst worden. Door die verplaatsing ontstaat op de huidige locatie van het parkeerterrein en de zone aan de Singel, de mogelijkheid om daar een gevarieerd programma van woningen en (maatschappelijke) voorzieningen te realiseren. Het woningbouwprogramma is gebaseerd op een studie naar de toekomstige woningbouwbehoefte in Domburg.
De bestaande woningen in het plangebied worden geamoveerd en vervangen door nieuwbouwwoningen, zowel in de koop- als huursector.
De grootte van het totale plangebied is circa 38.900 vierkante meter. Van die oppervlakte wordt 9.500 vierkante meter gebruikt voor de bouw van woningen en de reeds genoemde voorzieningen. De resterende 29.400 vierkante meter wordt gebruikt voor de aanleg van verharding, groen en water (waaronder op het parkeerterrein) in de volgende globale verdeling:
- verharding circa 20.000 vierkante meter;
- groen: circa 8.500 vierkante meter;
- water: circa 800 vierkante meter.
Figuur 2.2 bevat een impressie van het eindbeeld van de herontwikkeling van het Singelgebied.
figuur 2.2 Impressie herontwikkeling Singelgebied (uitsnede) (Matthijs de Boer Stedenbouw, 2017)
2.2.1 Woon- en gemengd gebied
In het plangebied wordt een kleinschalig woongebied ontwikkeld dat aansluiting zoekt bij de woonmilieus in de directe omgeving van het plangebied. De Singel is een belangrijke hoofdroute in Domburg, derhalve is het van belang dat de nieuw te bouwen woningen en voorzieningen/functies een duidelijk front aan de Singel vormen. De voorkant van de bebouwing en de bijbehorende entrees zijn georiënteerd op de Singel. De auto-ontsluiting van de woningen kan niet via de Singel plaatsvinden. De bebouwing wordt daarom via de achterliggende woonstraten ontsloten. Dit vraagt om een ontwerp waarin zowel de woningen als de overige functies aan zowel de zijde van de Singel als de zijde van de achterliggende woonstraten een goed front hebben.
De mogelijkheden tot herontwikkeling van het Singelgebied worden in grote mate bepaald door de molenbiotoop die de molen in een straal van 400 meter vanaf de molen windrechten geeft. Naarmate de afstand tot de molen kleiner wordt, neemt ook de maximaal toegestane hoogte van bebouwing en beplanting af. Nieuw te bouwen bebouwing in het gebied mag daarom uit niet meer dan twee bouwlagen en een kap of uit drie bouwlagen en een plat dak bestaan.
In principe wordt bij iedere woning voorzien in de mogelijkheid om op eigen terrein een vakantiewoning (Domburgse zomerwoning) te bouwen en te exploiteren. De vakantiewoningen worden in samenhang met de 'reguliere' woningen ontworpen en gesitueerd.
Daarnaast voorziet het programma in de realisatie van een speelplek met toiletgebouw (ten bate van het parkeerterrein, zie onder). Ten noorden van het bestaande parkeerterrein is in de huidige situatie een trapveldje aanwezig. Dat trapveldje wordt verplaatst naar een locatie nabij een school aan het Juffrouw van de Putteplein.
Voor wat betreft de bouw van woningen en voorzieningen zoals de speelplek, gaat het programma voor de herontwikkeling van het Singelgebied uit van:
- De bouw van 17 grondgebonden koopwoningen in de vrije sector.
- De bouw van 17 vakantiewoningen (Domburgse zomerwoningen) op de kavels van de grondgebonden vrijesectorwoningen.
- De bouw van 12 grondgebonden woningen ten bate van sociale huur en/of sociale koop.
- De realisatie van een toiletgebouw en speelplek op een nog nader te bepalen locatie.
- De realisatie van een voorzieningencluster aan de Singel, waar maatschappelijke functies, bedrijvigheid (ten hoogste categorie B1), dienstverlening, ateliers, kantoren en functies gericht op cultuur en ontspanning kunnen worden ondergebracht.
2.2.2 Parkeren Singelgebied Domburg
Parkeerplaatsen voor te ontwikkelen woningen
In de herontwikkeling van het Singelgebied worden de parkeernormen in de navolgende opsomming gehanteerd:
- Parkeren ten bate van de vrijesectorwoningen: 2 parkeerplaatsen per woning.
- Parkeren ten bate van vakantiewoningen: 1 parkeerplaats per woning.
- Parkeren ten bate van de sociale huur- en/of koopwoningen : 1,8 parkeerplaats per woning, te realiseren in de openbare ruimte.
- Parkeren voor bezoekers: 0,2 parkeerplaatsen per woning, te realiseren in de openbare ruimte.
- Parkeren ten bate van maatschappelijke voorzieningen: 1,3 parkeerplaats per 100m2.
De bovenstaande parkeernormen zijn vertaald tot de volgende parkeerbalans:
- 34 parkeerplaatsen ten bate van de vrijesectorwoningen;
- 17 parkeerplaatsen ten bate van de vakantiewoningen bij de vrijesectorwoningen;
- 22 parkeerplaatsen ten bate van de huur- en/of koopwoningen in de sociale sector;
- Parkeren voor bezoekers van alle woningen: 6 parkeerplaatsen;
- Parkeren ten bate van maatschappelijke voorzieningen: 33 parkeerplaatsen.
In totaal zijn 112 parkeerplaatsen benodigd. Deze parkeerplaatsen worden zowel op eigen terrein als in de openbare ruimte gerealiseerd. In de regels is bepaald dat voor iedere woning op eigen terrein (met uitzondering van het parkeren voor bezoekers) voldaan moet worden aan de bovenstaande parkeernormen. Tevens is in de regels bepaald dat in aanvulling op eerdergenoemde parkeernormen bij de bestemmingen die woningbouw mogelijk maken, voorzien moet worden in parkeergelegenheid op eigen terrein voor ten minste een extra auto. Dit zorgt ervoor dat bezoekersparkeren zo min mogelijk in de openbare ruimte plaatsvindt. Voor de (maatschappelijke) voorzieningen is aan de zijde van de H.M. Kesteloostraat voorzien in een parkeergelegenheid.
Parkeerterrein
Mede om de molenbiotoop zo open mogelijk te houden is het parkeren voor toeristen rondom de molen georganiseerd. De parkeerplaats en dan vooral de entree tot de parkeerplaats aan de Roosjesweg wordt herkenbaar gemaakt als de ruimte waar Domburg bezoekers ontvangt. Dit wordt gedaan door op het parkeerterrein te voorzien in duidelijke voetgangersroutes naar het centrum en het strand van Domburg. Tevens wordt het parkeerterrein ingericht met zoveel mogelijk groenvoorzieningen en met verlichting en een toiletgebouw (zie eerder).
De overgangen van het parkeerterrein naar de Roosjesweg en de omringende woonbebouwing worden zo vormgegeven dat wederzijdse hinder geminimaliseerd wordt. Om geluidoverlast te voorkomen worden geluidwerende voorzieningen op de grens van het parkeerterrein en het woongebied opgericht.
Op het parkeerterrein worden circa 400 parkeerplaatsen gerealiseerd. Van die 400 parkeerplaatsen zijn circa 20 parkeerplaatsen met bijbehorende ruimte (in totaal circa 400 vierkante meter) bestemd voor Hotel Juliana.
2.3 Uitgangspunten En Randvoorwaarden Voor Het Bestemmingsplan
Deze paragraaf vat de uitgangspunten en randvoorwaarden die ten grondslag liggen aan dit bestemmingsplan samen. De basis voor deze samenvatting zijn de voorgaande twee alinea's. De volgende uitgangspunten en randvoorwaarden zijn relevant voor dit bestemmingsplan:
- Amoveren van bestaande woningen in het plangebied, waarna deze vervangen worden door nieuwbouwwoningen.
- Bouw van maximaal 17 grondgebonden koopwoningen in de vrije sector met een vakantiewoning op het perceel van iedere vrijesectorwoning.
- Bouw van maximaal 12 grondgebonden huur- en/of koopwoningen ten bate van sociale huur en/of sociale koop.
- De aanleg van een parkeerplaats (ter vervanging van de bestaande parkeervoorzieningen in het plangebied) met circa 400 parkeerplaatsen (waarvan 20 parkeerplaatsen voor Hotel Juliana) en bijbehorende voorzieningen zoals een toiletgebouw en speelplek.
- Bescherming van de molenbiotoop van de molen 'Weltevreden'.
- Geen aanpassing van de tracés van Singel en de Roosjesweg of de overige ontsluitingswegen in het plangebied.
- Realisatie van een cluster met diverse functies aan de Singel.
In de regels van dit bestemmingsplan wordt vastgelegd dat bij de wooneenheden voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid, zowel op eigen terrein als in de openbare ruimte. De benodigde parkeerplaatsen per wooneenheid zijn gespecificeerd in paragraaf 2.2.
In het gebied tussen de zuidgrens van het plangebied en de Traverse ligt een gebied waar op dit moment een plan voor vestiging van een supermarkt in procedure is. Het gaat hier om een nieuwe locatie van een supermarkt die voor verplaatsing op de hoek van de Singel en de Zuidstraat gevestigd was. Beide plannen geven uitwerking aan de ambitie tot herontwikkeling van het Singelgebied en hebben geen belemmeringen voor elkaar.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Dit hoofdstuk gaat in op het beleid van het Rijk, de provincie Zeeland en de gemeente Veere dat van toepassing is op de herontwikkeling van het Singelgebied.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. De SVIR biedt een nieuw en integraal kader voor het rijksbeleid over de ruimte en mobiliteit.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Zij verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van het Nederlands werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.
Het roer moet om in de gebiedsontwikkeling. De daadwerkelijke vraag van bewoners, bedrijven en organisaties wordt daarin leidend. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd (zie verder paragrafen 3.1.3 en 4.11). Dat betekent: eerst onderzoeken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
De SVIR verstevigt het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de SVIR nog meer bij de provincies en gemeenten gelegd. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft.
De SVIR richt zich op een dusdanig schaalniveau en is als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor onderhavig bestemmingsplan. Door decentralisatie van bevoegdheden wordt het relevante afwegingskader gevormd door het beleid van de provincie Zeeland en de gemeente Veere.
Conclusie
Het beleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft geen gevolgen voor de voorgenomen ontwikkeling. Voor die ontwikkeling vindt de afweging decentraal plaats.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (ook wel AMvB Ruimte genoemd) stelt het Rijk regels die betrekking hebben op de inhoud van bestemmingsplannen. De onderwerpen waar het Rijk regels over stelt zijn beperkt. De onderwerpen zijn: rijksvaarwegen, project mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundamenten, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied en defensie (met uitzondering van radar). Voor de in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna afgekort tot Barro) genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit het Barro voldoen. Geen van de in onderwerpen die genoemd worden in het Barro hebben echter betrekking op onderhavig bestemmingsplan.
Conclusie
Het Barro heeft geen betrekking op het onderhavig bestemmingplan.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening is een nadere uitwerking van bepalingen uit de Wet ruimtelijke ordening. Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt hoe ruimtelijke plannen tot stand moeten komen en welke overheidslaag waarvoor verantwoordelijk is. De bepalingen in het Besluit ruimtelijke ordening hebben onder andere betrekking op structuurvisies, bestemmingsplannen en andere planologische besluiten.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is een motiveringsplicht opgenomen voor stedelijke ontwikkelingen, de ladder voor duurzame verstedelijking. Per 1 juli 2017 is de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking gewijzigd omdat er in de praktijk enkele knelpunten in de toepassing van de ladder ervaren worden. De meeste knelpunten hebben betrekking op de begrippen die in de huidige ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd worden, de toepassing van de ladder bij flexibele bestemmingsplannen, onderzoekslasten en regionale afstemming.
De doelen van de ladder worden echter onderschreven. Dus ook in de gewijzigde ladder staan een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten, duurzaam ruimtegebruik en het tegengaan van overprogrammering centraal.
Betekenis wijziging ladder voor duurzame verstedelijking
Uit de wijziging van het tweede lid van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening kan afgeleid worden dat het in de gewijzigde ladder voor duurzame verstelijking gaat om het aantonen van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, in plaats van om het aantonen van de actuele regionale behoefte. In de gewijzigde versie van de ladder ontstaat een onderscheid tussen de toetsing van de behoefte en de reikwijdte waarin die behoefte afgestemd moet worden (een voorgenomen ontwikkeling die uitsluitend gevolgen heeft voor een gemeente hoeft niet in regionaal verband afgestemd te worden). De aard en omvang van een stedelijke ontwikkeling vragen immers niet altijd om afstemming in regionaal verband.
De wijziging van het derde lid van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening betekent dat de ladder voor duurzame verstedelijking het ook mogelijk maakt om toetsing van de voorgenomen ontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking door te schuiven naar een wijzigings- of uitwerkingsplan. In het moederplan kan dan volstaan worden met een meer globale toetsing.
De begrippen “nieuwe stedelijke ontwikkeling” en “bestaand stedelijk gebied” worden door de wijziging van de ladder niet gewijzigd omdat zij inmiddels uitgekristalliseerd zijn in jurisprudentie.
Met deze wijzigingen wordt de ladder voor duurzame verstedelijking teruggebracht naar de essentie. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is bepalen of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een behoefte vervult en indien nodig motiveren waarom de voorgenomen ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
De wijziging van de ladder voor duurzame verstedelijking houdt in dat een uitgebreide toepassing van de ladder alleen nog maar plaats hoeft te vinden bij ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied en dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd moeten worden.
In de nieuwe vorm richt de ladder voor duurzame verstedelijking zich op het aantonen van het nut en de noodzaak van de voorgenomen ontwikkeling, in plaats van op het aantonen van de actuele regionale behoefte. Dit omdat dat laatste begrip leidde tot allerlei interpretatieverschillen. Een andere reden is dat een stedelijke ontwikkeling niet altijd om regionale afstemming vraagt.
Conclusie
Toetsing van het initiatief dat in dit bestemmingsplan beschreven wordt aan de vereisten die de ladder voor duurzame verstedelijking stelt, is noodzakelijk. De toetsing vindt plaats in paragraaf 4.11.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsplan Zeeland 2012-2018
Op 28 september 2012 hebben Provinciale Staten van Zeeland het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 vastgesteld. Het omgevingsplan is een provinciaal beleidsplan voor ruimte, milieu, water en natuur en fungeert als structuurvisie zoals vastgelegd in artikel 2.2 van de Wro. In het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 beschrijft het provinciebestuur wat er gedaan gaat worden om de provincie Zeeland op de onderwerpen ruimte, milieu, water en natuur vooruit te helpen. De onderwerpen die in het Omgevingsplan 2012-2018 van provinciaal belang geacht worden, zijn opgenomen in de Verordening ruimte provincie Zeeland (zie paragraaf 3.2.2).
Het basisidee van het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 is dat ontwikkelingen die kwaliteit toevoegen aan de provincie Zeeland de ruimte moeten krijgen. De provincie maakt daarbij onderscheid tussen gebieden die bescherming behoeven en gebieden waar ruimte is voor een nadere afweging van initiatieven. Het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 gaat onder andere in op woningbouw en recreatie in Zeeland.
Woningbouw
Centraal in het provinciaal beleid ten aanzien van woningbouw staan het bieden van een goed woonklimaat en zorgen voor een goed functionerende woningmarkt. Die woningmarkt moet beschikken over voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. Ruimtelijk gezien staan bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik voorop. Bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik zijn van groot belang bij nieuwbouw van woningen. Om te analyseren of er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik stelt de provincie toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking verplicht indien een bestemmingsplan woningbouw mogelijk maakt. In dit bestemmingsplan wordt de herontwikkeling van het Singelgebied in paragraaf 4.11 getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Ten aanzien van zorgvuldig ruimtegebruik geldt dat de herontwikkeling plaatsvindt binnen de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied van Domburg. Het plangebied is ten dele bebouwd (geweest). De gronden in het plangebied worden nu gebruikt als parkeerterrein en (volks)tuinen. De herontwikkeling bestaat uit het herstructureren van het plangebied, zo verschuift het bestaande parkeerterrein waardoor er ruimte voor nieuwbouwwoningen ontstaat. De herontwikkeling vergroot de vitaliteit van Domburg doordat er een gedifferentieerd woningaanbod gerealiseerd kan worden en het parkeren voor toeristen beter georganiseerd wordt. Dit komt ten goede aan het woon-, werk- en leefklimaat in Domburg en kan helpen bij het op niveau houden van het voorzieningenniveau van Domburg.
De provincie Zeeland verwacht van gemeenten dat een onderscheid gemaakt wordt tussen woningen voor permanent gebruik en woningen voor recreatief gebruik. Dit om toekomstige eigenaren van woningen duidelijkheid te bieden over de gebruiksmogelijkheden van een woning. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van zestien woningen in de vrije sector mogelijk. Bij deze woningen is het mogelijk om een recreatief nachtverblijf op te richten. Deze recreatieve nachtverblijven zijn uitsluitend bedoeld voor recreatief gebruik en niet voor permanente bewoning. Een dergelijke recreatiewoning mag uitsluitend geëxploiteerd als het hoofdgebouw op het kavel permanent wordt bewoond. In de regels is dit geborgd.
Verder zet de provincie Zeeland in op het verbeteren van de kwaliteit van de woonomgeving en het zodanig ontwerpen en inrichten van die omgeving dat een gezonde fysieke leefomgeving ontstaat. De leefomgeving moet als herkenbaar, prettig, schoon, veilig en aantrekkelijk worden ervaren. In de planvorming voor de herontwikkeling van het Singelgebied zijn de structuur en identiteit van Domburg gebruikt om de herontwikkeling in te passen. In hoofdstuk 4 wordt geanalyseerd hoe de herontwikkeling zich verhoudt tot de relevante aspecten op het gebied van planologie en milieu. Indien nodig worden in die paragraaf ook maatregelen benoemd om de fysieke leefomgeving in het plangebied nog gezonder en veiliger te maken.
Recreatie
De provincie Zeeland zet in op het behouden en waar mogelijk vergroten van de mogelijkheden voor recreatie. Recreatie bestaat daarbij zowel uit verblijfsrecreatie als dagrecreatie.
Verblijfsrecreatie
Het beleid met betrekking tot verblijfsrecreatie gaat uit van het mogelijk maken van toekomstgerichte mogelijkheden tot verblijfsrecreatie op locaties die economisch en landschappelijk wenselijk en goed bereikbaar zijn. Gelet op de ligging van de Domburgse zomerwoningen nabij de Singel en de Roosjesweg zijn deze woningen goed bereikbaar en gelegen in het bestaand stedelijk gebied. Derhalve zijn de woningen vanuit de oogpunten van landschappelijke inpassing en bereikbaarheid wenselijk. Overigens horen de woningen bij de kavels van de woningen in de vrije sector, er is geen sprake van de ontwikkeling van een recreatiepark. In de regels van dit bestemmingsplan worden regels met betrekking tot de bouw en het gebruik van de zomerwoningen in het plangebied opgenomen.
Dagrecreatie
De provincie Zeeland wil daarnaast zorgen voor een toename in de mogelijkheden voor dagrecreatie en de bijdrage van dagrecreatie aan de economie vergroten. Daartoe worden ontwikkelingsmogelijkheden geboden voor dagrecreatieve voorzieningen en attracties. De herontwikkeling van het Singelgebied voorziet in het verplaatsen van het bestaande toeristenparkeerterrein in het plangebied. Het nieuwe parkeerterrein is eveneens bedoeld voor toeristen en wordt ingericht als de “ontvangstruimte van Domburg”. Het krijgt een ruime opzet, hoogwaardige uitstraling en extra voorziening zoals een toiletgebouw. Daarnaast worden de routes van het parkeerterrein naar het centrum van Domburg en het strand aangeduid. Hierdoor wordt het parkeerterrein een aantrekkelijke plek voor toeristen om de auto te stallen. Het voorkomt ook dat toeristen in de kern Domburg gaan zoeken naar een parkeerplek. De ontwikkeling van het parkeerterrein heeft dus ook een positief effect op de doorstroming en leefbaarheid in Domburg.
Conclusie
De herontwikkeling van het Singelgebied past in het provinciaal beleid zoals dat in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 (herziening 11 maart 2016) geformuleerd is. De mate waarin de herontwikkeling voldoet aan eisen ten aanzien van duurzaam ruimtegebruik en overige onderwerpen op het gebied van planologie en milieu wordt bepaald in hoofdstuk 4.
3.2.2 Verordening ruimte provincie Zeeland
De onderwerpen die in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 genoemd worden en die de provincie Zeeland van provinciaal belang acht, zijn in de Verordening ruimte provincie Zeeland voorzien van nadere regels. Op grond van de Wro is een gemeentebestuur verplicht om bij het vaststellen van een ruimtelijk plan de regels zoals gesteld in de Verordening ruimte provincie Zeeland in acht te nemen.
De Verordening ruimte bepaalt dat in bestemmingsplan dat woningbouw mogelijk maakt toepassing moet worden gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit is een uitwerking van het beleid dat geformuleerd is in de Omgevingsvisie Zeeland 2012-2018. De herontwikkeling van het Singelgebied wordt in paragraaf 4.11 getoetst aan de eisen die de ladder voor duurzame verstedelijking stelt.
In de verordening is de molenbiotoop van molen 'Weltevreden' opgenomen. In de regels van dit bestemmingsplan worden bepalingen ter bescherming van de molenbiotoop overgenomen. Die bepalingen stellen onder andere dat in een straal van honderd meter gerekend vanuit het middelpunt van de traditionele windmolen geen nieuwe bebouwing en beplanting worden toegelaten hoger dan het laagste punt van de verticaal staande wieken. Deze bepaling is overgenomen uit de Verordening ruimte van de provincie Zeeland en opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Kom Domburg. In dit bestemmingplan worden de regels over de bescherming van de molen(biotoop) integraal over genomen vanuit het bestemmingsplan Kom Domburg. Op die manier blijft de molenbiotoop beschermd.
Conclusie
Dit bestemmingsplan geeft in paragraaf 4.11 toepassing aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Verder bevat dit bestemmingsplan regels ter bescherming van de molenbiotoop. Daarmee worden de bepalingen zoals geformuleerd in de Verordening ruimte van de provincie Zeeland overgenomen in dit bestemmingsplan.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie gemeente Veere 2025
De Structuurvisie gemeente Veere 2025 is vastgesteld op 13 september 2012 en geeft richting aan de keuzen die benodigd zijn om de bestaande kwaliteiten van de gemeente nog verder te ontwikkelen en nieuwe potenties te benutten.
De Structuurvisie gemeente Veere omschrijft Domburg als een badplaats met allure, uitstraling en internationale faam. Domburg is bepalend voor het toeristisch gezicht van de gemeente. Domburg is ingesteld en gericht op het toerisme. Toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden voor Domburg worden gevonden in nieuwe woonconcepten en het realiseren van nieuwe gezondheidszorgvoorzieningen. Belangrijk is ook dat de structuurvisie de ontwikkeling van het Singelproject expliciet benoemt.
In de Structuurvisie gemeente Veere 2025 is beschreven dat herontwikkeling van het Singelgebied noodzakelijk is omdat de verschijningsvorm van het gebied niet meer past bij de gewenste uitstraling van Domburg. Voorzieningen in het gebied zoals een basisschool en een bankgebouw voldeden eveneens niet meer aan de moderne eisen en zijn om die reden gesloopt. De herontwikkeling bestaat uit verschillende deelgebieden die ieder een specifieke ontwikkelingsrichting kennen. Met dit bestemmingsplan wordt het grootste deel van de herontwikkeling mogelijk gemaakt. Dit bestemmingsplan geeft uitwerking aan de ambitie in de structuurvisie om het Singelgebied te herontwikkelen.
Woningbouw is een onderdeel van de herontwikkeling van het Singelgebied. De nieuwbouw moet volgens de structuurvisie qua uitstraling passen bij Domburg. Dit bestemmingsplan is de uitwerking van een stedenbouwkundig plan waarin de verschijningsvorm van de woningen bepaald is. Deze stedenbouwkundige principes zijn in dit bestemmingsplan uitgewerkt tot juridisch bindende regels. Op die manier wordt ervoor gezorgd dat de nieuw op te richten bebouwing qua uitstraling past bij Domburg. Tegenover de cafés aan de Singel worden vanwege een te hoge geluidbelasting geen woningen gerealiseerd.
Ten aanzien van wonen in Domburg geldt verder dat de structuurvisie beschrijft dat Domburg een aantrekkelijke plek is voor de realisatie van nieuwe woonconcepten gericht op ouderen. Denk daarbij aan duurzaam en luxueus wonen met nadrukkelijke aandacht voor zorg en wellness. Domburg is ook een kern met een grote aantrekkingskracht op nieuwvestigers in de gemeente. Ook voor hen moet er in de toekomst voldoende woonruimte beschikbaar zijn. Datzelfde geldt voor starters, die zich met name aangetrokken voelen tot wonen nabij stedelijke voorzieningen in Domburg.
Conclusie
De herontwikkeling van het Singelgebied past in het beleid zoals de Structuurvisie gemeente Veere dat verwoordt. De belangrijkste bevinding is dat dit bestemmingsplan uitwerking geeft aan de beleidsambitie om het Singelgebied te herontwikkelen. De randvoorwaarden die de structuurvisie aan de herontwikkeling stelt, dienen als uitgangspunt voor dit bestemmingsplan. Op die manier wordt uit de structuurvisie uitgewerkt in dit bestemmingsplan. De herontwikkeling van het Singelgebied biedt daarnaast mogelijkheden om de woningvoorraad van Domburg te differentiëren en biedt mogelijkheden om woningen te bouwen voor doelgroepen die op zoek zijn naar een woning in Domburg (zoals vitale senioren, starters en nieuwvestigers).
3.3.2 Visie Domburg
De Visie Domburg (figuur 3.2) uit februari 2015 is een integrale visie op de toekomst van Domburg. De visie ziet Domburg als een parel aan de Nederlandse kust. Diverse projecten, ontwikkelingen en initiatieven bieden mogelijkheden om Domburg nog verder te ontwikkelen. Een van die projecten is de herontwikkeling van het Singelgebied. Dat project is verankerd in de Structuurvisie gemeente Veere 2025 en wordt verder uitgewerkt in de Visie Domburg.
Het Singelgebied neemt een sleutelpositie in Domburg in. Het gebied beschikt over veel ruimte en die ruimte kan benut worden voor het ruimtelijk goed afronden van de kern Domburg door het realiseren van nieuwe woningen en het ruimtelijk goed inpassen van het parkeren dat in de huidige en toekomstige situatie in het Singelgebied plaatsvindt. Door herontwikkeling van het Singelgebied kan de entree tot Domburg nog aantrekkelijker gemaakt worden.
figuur 3.2 Uitsnede Visie Domburg
De Visie Domburg beschrijft dat de herontwikkeling van het Singelgebied noodzakelijk is om de gewenste ontwikkeling van Domburg tot wasdom te laten komen. De herontwikkeling van het Singelgebied bestaat uit het realiseren van woningen en het minimaal daarbij behorende aantal parkeerplaatsen, het verplaatsen van een supermarkt en het maken van een langzaam verkeersverbinding naar het Marie Tak van Poortvlietmuseum over het terrein van de huidige supermarkt, indien het museum niet wordt verplaatst. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van woningen en het bijbehorende aantal parkeerplaatsen mogelijk. Tevens voorziet dit bestemmingsplan in het beter inpassen van de bestaande parkeerplaats voor toeristen om op die manier de entree tot Domburg nog aantrekkelijker te maken en verkeersoverlast te beperken.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is een uitwerking van de ambities tot herontwikkeling van het Singelgebied zoals die vastgelegd zijn in de Visie Domburg. Gelet op het voorgaande past dit bestemmingsplan in het beleid zoals geformuleerd in de Visie Domburg.
3.3.3 Duurzaamheidsplan gemeente Veere 2017-2020 (2 november 2016)
De gemeente Veere wil een duurzame gemeente zijn die uiterlijk in 2050 energieneutraal is. Het behalen van die ambitie vraagt om inspanningen van zowel gemeente als samenleving. De gemeente Veere zet in op het duurzaam ontwikkelen. Dat betekent dat de kwaliteit van leven nu geen al te grote druk mag leggen op de kwaliteit van leven in de toekomst. Energieneutraal houdt voor de gemeente Veere in dat in 2050 binnen de gemeentegrenzen minimaal evenveel energie opgewekt moet worden als dat er verbruikt wordt. De opgewekte energie moet afkomstig zijn van hernieuwbare bronnen. Het duurzaamheidsplan is een routekaart die aangeeft hoe de gemeente Veere zich wil ontwikkelen tot duurzame en energieneutrale gemeente.
Een onderdeel van het duurzaamheidsplan is de ambitie om de woningvoorraad te verduurzamen. Het verduurzamen bestaat zowel uit het beperken van het energieverbruik van woningen als uit het levensloopbestendig maken van woningen. Nieuwe woningen moeten levensloopbestendig, duurzaam en energieneutraal zijn. Deze vereisten worden in dit bestemmingsplan verder uitgewerkt in paragraaf 4.13.
Om de bevolking te beschermen tegen wateroverlast en om de kansen die water biedt in ontwikkelingsprocessen te benutten, zet het duurzaamheidsplan ook in op een verantwoord waterbeheer. Ruimtelijke inrichting speelt hierbij een belangrijke rol. De ruimte moet zodanig ingericht worden dat wateroverlast en –tekort voorkomen worden en effecten van wateroverlast mogen niet afgewenteld worden op naburige gebieden. Voor de herontwikkeling van het Singelgebied wordt een watertoets uitgevoerd die onder andere ingaat op bescherming tegen wateroverlast. Die watertoets is opgenomen in paragraaf 4.1.
Conclusie
Bij dit bestemmingsplan hoort een watertoets die opgenomen is in paragraaf 4.1. Op die manieren geeft dit bestemmingsplan uitwerking aan het beleid zoals geformuleerd in het Duurzaamheidsplan gemeente Veere 2017-2020. Dit beleidsdocument belemmert de herontwikkeling van het Singelgebied niet.
Hoofdstuk 4 Toetsen
Dit hoofdstuk gaat in op de gebiedsonderzoeken die voor dit bestemmingsplan uitgevoerd zijn. Per aspect wordt geconcludeerd of het aspect belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling opwerpt.
4.1 Water
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld, mede in relatie tot de watertoets. In deze paragraaf wordt verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding. In het kader hiervan is navolgende watertoets opgesteld.
4.1.1 Kader
Besluit ruimtelijke ordening en watertoets
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. In artikel 3.1.6 eerste lid onder b van het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen dat ruimtelijke plannen als bestemmingsplannen, watertoetsplichtig zijn. De bevindingen en resultaten van de watertoets en de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding dienen in de toelichting bij een bestemmingsplan - bijvoorbeeld in een waterparagraaf - te worden neergelegd.
Naast veiligheid en wateroverlast, worden daarbij ook de gevolgen voor de waterkwaliteit alsmede mogelijke verdroging bezien. Bovendien dient te worden aangegeven hoe rekening is gehouden met het wateradvies dat door de waterbeheerder is verstrekt. De watertoets is geen formele toets maar een proces dat moet worden doorlopen en moet garanderen dat in ruimtelijke plannen rekening gehouden wordt met water. De waterhuishoudkundige belangen omvatten zowel oppervlakte- als grondwater, gevaar van overstroming vanuit meren, rivieren en zee, wateroverlast veroorzaakt door neerslag of grondwater, waterkwaliteit, verzilting en verdroging.
Waterwet
De Waterwet is per 22 december 2009 in werking getreden. In deze nieuwe wet staat integraal waterbeheer centraal: de Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland en regelt het voorkómen van zowel wateroverlast, waterschaarste, als waterverontreiniging.
Daarnaast voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water, zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Met de invoering van de Waterwet zijn de bestaande vergunningstelsels, op basis van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, Wet verontreiniging zeewater, Wet op de waterhuishouding, Grondwaterwet, Wet beheer rijkswaterstaatswerken en de keuren van de waterschappen, geïntegreerd tot één watervergunning.
De Waterwet en het waterbeleid zijn te vertalen naar twee tritsen, namelijk 'vasthouden - bergen - afvoeren' en 'schoon houden - scheiden - schoon maken'. Dit is eerder vastgelegd in de Vierde nota waterhuishouding en de nota Waterbeheer 21ste eeuw. Voor het planvoornemen betekent dit dat graaf- en aanlegwerkzaamheden niet ten koste mogen gaan van het waterbergend vermogen van het gebied en dat verontreiniging van de (water)bodem moet worden voorkomen. Ook mag het veiligheidsniveau van de aanwezige waterkeringen niet af te nemen als gevolg van de werkzaamheden. Bevoegd gezag voor de Waterwet is de waterbeheerder, in dit geval Waterschap Scheldestromen.
4.1.2 Beoordeling
Met behulp van criteria uit de Handreiking watertoets van het Waterschap Scheldestromen is bepaald of de beoogde functiewijziging strijdig is met waterdoelstellingen. Strijdigheid met de waterdoelstellingen noodzaakt tot het nemen van waterhuishoudkundige maatregelen.
Waterschap Scheldestromen gebruikt een tabel voor de watertoets. In tabel 4.1 zijn de elementen uit de richtlijn van het waterschap verwerkt, vervolgens is de herontwikkeling van het Singelgebied aan deze elementen getoetst.
tabel 4.1 Watertoetstabel Waterschap Scheldestromen | ||
Thema | Uitwerking | |
Veiligheid waterkeringen | Uit de Legger 2012 blijkt dat het plangebied niet in of nabij een waterkering ligt. Tevens ligt het plangebied niet in of nabij een beschermingszone van een waterkering. De herontwikkeling van het Singelgebied heeft geen consequenties voor (het veiligheidsniveau van) waterkeringen. | |
Voorkomen overlast door oppervlaktewater | Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de herontwikkeling van het Singelgebied toe. De grootte van de toename is bepaald in onderstaande tabel. Ter compensatie van de toename van het verhard oppervlak moet er waterberging gerealiseerd worden. ![]() De noodzakelijke waterberging wordt indien mogelijk in het plangebied gerealiseerd. De waterbergingsopgave wordt uitgewerkt in de groen- en watervoorzieningen in het plangebied. Voor zover de aanleg van de waterberging niet in het plangebied gerealiseerd kan worden, wordt de waterberging aangelegd in de primaire watergang ten oosten van de Roosjesweg/ten zuiden van de J.G. Mezgerweg. Ten opzichte van de bestaande situatie wijzigt het bouwpeil niet. In het plangebied zijn in de huidige situatie een B-watergang en twee C-watergangen aanwezig. Deze watergangen worden ten behoeve van de aanleg van het parkeerterrein gedempt. De waterbergingscapaciteit van de B-watergang dient te worden gecompenseerd. De oppervlakte van het gedeelte van de B-watergang dat gedempt wordt is 275 m2. De te dempen watergang wordt deels gereconstrueerd aan de westzijde van het plangebied, in combinatie met de overige ontwikkelingen uit de “Visie Domburg”/Singelgebied. Het resterende deel van de compensatie vindt plaats in de primaire watergang ten oosten van de Roosjesweg/ten zuiden van de J.G. Mezgerweg. | |
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater | Het schone afstromende hemelwater van bebouwing/verharding kan deels oppervlakkig afstromen naar het water of de groenvoorzieningen in het plangebied. Daar kan het infiltreren in de bodem. In het plangebied wordt een nieuw, gescheiden rioolstelsel aangelegd. Het afvalwater wordt via dit stelsel afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van Walcheren. Daar wordt het water gezuiverd. Er zijn verder geen zuiveringswerken van waterschap Scheldestromen gelegen nabij de voorgenomen ontwikkeling. Dergelijke voorzieningen worden dan ook niet geschaad door de herontwikkeling van het Singelgebied. | |
Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking | |
Grondwaterkwantiteit en verdroging | Er is geen sprake van het onttrekken van grondwater, waardoor verdroging hier niet aan de orde is. Verder wordt er geen water structureel in de bodem gebracht. Daarmee is de kans op het ontstaan van grondwateroverlast gering. | |
Grondwaterkwaliteit | Het plangebied ligt niet in of nabij een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied of kwetsbaar gebied waarmee rekening gehouden moet worden. Wel maakt het plangebied deel uit van een gebied dat is aangeduid als 'zoetwatervoorkomens'. Dat houdt in dat in de bodem onder het plangebied zoet grondwater aanwezig is. Er mag niet meer zoet water aan het grondwater worden onttrokken dan er wordt aangevuld (80 millimeter per jaar). Het onttrekken van grondwater in deze gebieden is aan voorwaarden gebonden. Voor deze gebieden dient voor bouwputbemalingen een vergunning voor het onttrekken van grondwater te worden aangevraagd indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater meer bedraagt dan 100 m3 per uur, meer bedraagt dan 3.000 m3 per kwartaal of langer duurt dan zes maanden. De herontwikkeling van het Singelgebied voorziet verder niet in het oppompen van grondwater of het inbrengen van water/stoffen in het grondwater en heeft daarmee geen invloed op de kwaliteit van het grondwater. Door het gebruik van uitlogende materialen zoveel mogelijk te voorkomen wordt vervuiling van het grondwater door infiltratie voorkomen. | |
Oppervlaktewaterkwaliteit | Uitlogende bouwmaterialen zoals koper, zink, lood, teerhoudende dakbedekking (PAK) worden zo veel als mogelijk vermeden om uitloging via het hemelwater naar het oppervlaktewater (en via infiltratie) grondwater te voorkomen. Met deze maatregelen wordt voorkomen dat de herontwikkeling van het Singelgebied leidt tot een afname van de kwaliteit van het oppervlaktewater. | |
Volksgezondheid | In het geval van de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van watergerelateerde risico's voor de volksgezondheid. Er wordt niet namelijk niet voorzien in de aanleg van oppervlaktewater dat langdurig stilstaat en daardoor ziektekiemen/-verwekkers aantrekt. Verder wordt niet voorzien in de realisatie van watergerelateerde installaties die risico's voor de volksgezondheid kunnen veroorzaken (zoals RWZI's). Bij de uitvoering van het initiatief worden indien nodig maatregelen (zoals het aanleggen van oevers met een zo vlak mogelijk verloop) genomen om verdrinking in de waterlichamen te voorkomen. | |
Bodemdaling | De ontwikkeling vindt plaats in een gebied dat matig zettingsgevoelig is. Met eventuele bodemdaling wordt rekening gehouden tijdens de bouwfase. Door de voorgenomen ontwikkeling vinden verder geen veranderingen plaats in het peilregiem die voor (extra) bodemdaling kunnen zorgen. | |
Natte natuur | In het plangebied is geen kwetsbaar gebied of bufferzone rondom een kwetsbaar gebied gelegen. Ook is er geen natte natuur in het plangebied gelegen. De benoemde gebieden worden niet geschaad door de voorgenomen ontwikkeling. | |
Onderhoud oppervlaktewater | In het kader van de herontwikkeling van het Singelgebied worden nieuwe waterlopen aangelegd. Bij de planvorming voor deze waterlopen wordt rekening gehouden met voldoende brede onderhoudspaden die vrij zijn van opgaande beplanting en overige obstakels. | |
Andere belangen waterbeheer | Uitwerking | |
Relatie met eigendom waterbeheerder | In het plangebied liggen geen wegen die in eigendom van het waterschap zijn. Wegen in eigendom van het waterschap worden door de voorgenomen ontwikkeling niet geschaad. De B- en C-watergangen die in de huidige situatie aanwezig zijn, worden ten behoeve van de aanleg van het parkeerterrein gedempt en gecompenseerd. De duiker onder de Traverse wordt, na overleg met/het verkrijgen van een vergunning van het waterschap, vergroot van 500 naar 600 millimeter. | |
Scheepvaart en/of wegverkeer | Het initiatief ligt niet in of nabij een waterweg en heeft derhalve geen consequenties voor scheepvaartverkeer. Geen van de wegen in of nabij het plangebied is in beheer van Rijkswaterstaat, de provincie Zeeland of het waterschap. Het initiatief heeft geen gevolgen voor de hier genoemde (vaar)wegen. De verkeersaantrekkende werking van het plan is toegelicht in paragrafen 2.2.2 en 4.11 van het bestemmingsplan. De herontwikkeling van het Singelgebied voorziet in de aanleg van circa 415 parkeerplaatsen op circa 11.250 vierkante meter. Het parkeerterrein is bedoeld voor toeristen. Toeristen kunnen hier hun auto parkeren en zich vervolgens te naar het centrum van Domburg of het strand gaan. Het parkeerterrein voorkomt dat toeristen langdurig door Domburg moeten rijden om een parkeerplek te zoeken. Dergelijk zoekgedrag komt in de huidige situatie veel voor en veroorzaakt overlast voor zowel bezoekers als bewoners van Domburg, daarnaast leidt het tot onveilige verkeerssituaties. Aanleg van het parkeerterrein verbetert de doorstroming en verkeersveiligheid in Domburg. Het plangebied is gelegen aan de rand van Domburg, nabij ontsluitingswegen zodat bewoners en bezoekers snel doorgaande wegen kunnen bereiken. Ook dit komt de doorstroming ten goede. Alle en aansluitingen van wegen worden conform de geldende ontwerprichtlijnen ontworpen en zijn daarmee verkeersveilig. Indien nodig worden bij uitvoering van het initiatief aanvullende maatregelen genomen om de verkeersveiligheid te verbeteren. |
Afstemming
Een eerder concept van de watertoets is voorgelegd aan het Waterschap Scheldestromen. Op basis van het advies van het waterschap is de definitieve watertoets opgesteld (zie bijlage 1). Het waterschap heeft door middel van een brief laten weten in te stemmen met de watertoets, zie bijlage 2.
In het kader van het vooroverleg over het voorontwerpbestemmingsplan is door het waterschap een vooroverlegreactie ingediend. De vooroverlegreactie heeft geleid tot een wijziging van de waterparagraaf. De vooroverlegreactie leidt niet tot aanpassing van het plan, wel tot nader overleg met het waterschap over de wijze waarop de concrete maatregelen ten aanzien van het watersysteem worden vormgegeven.
4.1.3 Conclusie
Met het doorlopen van de watertoets is het aspect water voldoende onderzocht. In overleg met het waterschap wordt bepaald over de wijze waarop de concrete maatregelen ten aanzien van het watersysteem worden vormgegeven
4.2 Bodem
4.2.1 Kader
In het Besluit ruimtelijke ordening is in artikel 3.1.6 indirect geregeld dat een bodemonderzoek verricht moet worden met het oog op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied. Een initiatiefnemer moet onderzoek verrichten naar de bestaande toestand en deze toetsen aan de wenselijke bodemkwaliteit. Op sterk verontreinigde grond mogen geen gevoelige objecten, zoals woningen gerealiseerd worden.
Het bodemonderzoek is opgebouwd uit verschillende fasen. In eerste instantie wordt een BIS-toets (BodemInformatieSysteem) uitgevoerd, waarbij historische gegevens over de bodem worden geanalyseerd. Uitgangspunten hierbij zijn in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken, historische informatie over voormalige bedrijvigheid en gedempte sloten en de huidige potentieel bodembedreigende activiteiten. De BIS-toets wordt verder aangevuld met vooronderzoek om uitsluitsel te geven of de potentieel bodembedreigende activiteiten geleid (kunnen) hebben tot bodemverontreiniging. Als een verontreiniging aannemelijk is, wordt door middel van een verkennend bodemonderzoek bepaald of de verontreiniging ernstig is.
Op grond van artikel 8 van de Woningwet dient te worden voorkomen dat er gebouwd wordt op een bodem die zodanig verontreinigd is dat schade of gevaar te verwachten is voor de gezondheid van gebruikers van de bodem. Dit wordt voorkomen door het uitvoeren van een bodemonderzoek.
4.2.2 Beoordeling
Op 5 oktober 2016 is door Sagro Milieu Advies Zeeland een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het deel van het plangebied waar de bouw van woningen plaats moet vinden. Uit de analyseresultaten die in dat onderzoek opgenomen zijn blijkt dat in verschillende mengmonsters van grond en grondwater sprake is van overschrijding van achtergrondwaarden. Concreet gaat het om de overschrijding van waarden voor (zware) metalen, naftaleen, enkele vluchtig gechloreerde koolwaterstoffen en zogenoemde PAK's. De interventiewaarden worden nergens overschreden. Er bestaat geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend of nader bodemonderzoek.
De grond is geschikt voor woningbouw. Vrijkomende grond kan niet zonder meer worden afgevoerd, maar dat moet plaatsvinden overeenkomstig het Besluit bodemkwaliteit. Uit het onderzoek blijkt indicatief wat de kwaliteit van de grond is als die op een andere locatie wordt hergebruikt.
Voor locatie aan de Doctor B. Vaandragerstraat 1/Roosjesweg 2 (kadastraal bekend als percelen F1702 en F1920 en onderdeel van het gebied waar woningbouw voorzien is) is reeds in 2010 bodemonderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van dat bodemonderzoek blijkt dat de bovengrond licht verontreinigd is met zware metalen en PAK's. In de ondergrond is een lichte verontreiniging met kobalt aangetoond. Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met molybdeen en zink. Deze verhogingen worden echter aan een verhoogd achtergrondniveau toegeschreven. Het criterium voor nader onderzoek wordt voor de genoemde parameters niet overschreden. Nader onderzoek werd ook in 2010 niet noodzakelijk geacht.
Het onderzoek uit 2016 is een actualisatie van het onderzoek uit 2010. Beide onderzoeken zijn als bijlagen bij de toelichting op dit bestemmingsplan gevoegd, het verkennend bodemonderzoek uit 2010 als bijlage 4 en het verkenennd bodemonderzoek uit 2016 als bijlage 5. In de conclusie van het onderzoek uit 2010 staat dat in de bovengrond van het perceel F1702 en F1920 (voormalige Rabobank) in de bovenlaag een puinverharding ligt. Uit intern ambtelijk overleg blijkt dat het puin dat daar destijds gebruikt is gecertificeerd is.
In 2017 heeft Sagro Milieuadvies Zeeland het onderzoek uit 2016 (bijlage 5) aangevuld met een bodemonderzoek ter plaatse van de Singel (een gedeelte van het perceel F1702) omdat op deze locatie op basis van dit bestemmingsplan twee woningen met een tuin gerealiseerd mogen worden. Dit aanvullend onderzoek is als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd. In de huidige situatie is de locatie van dit onderzoek in gebruik als parkeerterrein met bijbehorende toerit en aangrenzende groenvoorzieningen. Uit het in 2017 onderzoek blijkt dat er op de desbetreffende locatie sprake is van achtergrondwaardeoverschrijdingen voor kwik, lood en PCB's. Deze waarden geven geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend of nader bodemonderzoek. Wel moeten de eventuele mogelijkheden voor het verplaatsen van de grond (zowel binnen als buiten het plangebied) in overleg met het bevoegd gezag bepaald worden. Het onderzoek uit 2017 (bijlage 6) moet in samenhang met het onderzoek uit 2016 (bijlage 5) gelezen worden. Het onderzoek uit 2017 maakt onlosmakelijk deel uit van het onderzoek uit 2016 en voldoet met het in 2016 uitgevoerde onderzoek aan NEN5740.
4.2.3 Conclusie
De bodem is geschikt voor woningbouw. Het aanwezige puin in de bovengrond moet apart worden ingezameld en afgevoerd. Vrijkomende grond kan overeenkomstig het Besluit bodemkwaliteit worden hergebruikt of afgevoerd. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
4.3 Cultuurhistorie En Archeologie
4.3.1 Cultuurhistorie
Aan de Roosjesweg staat molen Weltevreden. Gehecht wordt aan behoud van de molen van het type (ronde stenen) grondzeiler uit 1817, en het functioneren van de molen als werktuig. Het maalvaardig houden van een molen stelt eisen aan de omgeving: om de wieken in beweging te zetten moet de molen wind kunnen vangen. Om een goede windvang te garanderen is het begrip molenbiotoop geïntroduceerd. De molenbiotoop heeft betrekking op de hele omgeving van een molen, voor zover die van invloed is op het functioneren van die molen als maalwerktuig én als monument. Te hoge bebouwing en/of te hoge beplanting kan de molenbiotoop aantasten. Artikel 2.17 van de Verordening ruimte van de provincie Zeeland bepaalt dat een bestemmingsplan regels moet bevatten die binnen een straal van 400 meter (gemeten vanaf het hart van de molen) een zekere mate van vrije windvang voor de molen garanderen. De molenbiotoop is daarom begrensd op deze afstand.
Met betrekkking tot de beoogde herontwikkeling van het plangebied is voor de hoogtebepaling van de bebouwing uitgegaan van de huidige planologische situatie. Hierin is de maximale hoogte van de bebouwing bepaald op 11 meter. Met het respecteren van deze maatvoering wordt het belang van de molen niet geschaad. Voor beplanting is ervan uitgegaan dat deze maximaal 5 meter mag bedragen binnen de zone van 100 meter vanaf de molen. Deze hoogtebepalingen zijn tot stand gekomen in overleg met de provincie Zeeland, Stichting de Zeeuwse Molen, Stoerewerkers en gemeente Veere.
De molenbiotoop is planologisch geborgd in artikel 12 (Algemene aanduidingsregel; molenbiotoop). Daar er sprake is van nog op te richten bebouwing is moet lid 1 onder c worden geïnterpreteerd als vervanging van bestaand bouwwerk. Volledigheidshalve is aan dit sublid toegevoegd "... bestaand bouwwerk alsmede het realiseren van bebouwing als bedoeld in artikel 3, 4 en 8.
Daarnaast is ter plaatse van de molen Weltevreden, conform het bestemmingsplan Kom Domburg, de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 4 opgenomen. Voor meer uitgebreide informatie over de voor de molen relevante molenbiotoopaspecten wordt kortheidshalve verwezen bijlage 13.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de belangen van de molen door de beoogde ontwikkeling niet onevenredig worden geschaad. Het belang van de molen is geborgd met het opnemen van de molenbiotoop in artikel 12. De bescherming van de molen is voorgelegd aan Vereniging de Zeeuwse Molen. Die vereniging heeft ingestemd met deze wijze van beschermen, zie bijlage 3. Het aspect werpt geen belemmering voor de herontwikkeling van het Singelgebied op.
4.3.2 Kader archeologie
Het Verdrag van Valletta (16 april 1992 van de Raad voor Europa), ook wel het Verdrag van Malta genoemd, beoogt het cultureel erfgoed in de breedste zin van het woord te behouden, te beschermen en te delen met het publiek. Het gaat in archeologische zin daarbij bijvoorbeeld om grafvelden, gebruiksvoorwerpen en resten van bewoning. Het verdrag van Valletta is in 1998 uitgewerkt in interimbeleid dat vervolgens in 2007 is ingebed in de Monumentenwet 1988 door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007). Vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (het van kracht worden van deze wet is voorzien voor het begin van het volgende decennium) is vervolgens ter vervanging van de Monumentenwet 1988 per 1 juli 2016 de Erfgoedwet in werking getreden.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de aanleg van bijvoorbeeld nieuwe wegen te beperken, is het vanaf 1 januari 2005 verplicht vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden.
Op 23 april 2009 heeft de gemeenteraad van Veere de 'Nota Archeologische Monumentenzorg Walcheren, evaluatie 2008' (NAMW 2008) vastgesteld. In het archeologiebeleid wordt onderscheid gemaakt tussen AMK-gebieden (beschermde monumenten, historische plaatsen, vindplaatsen met vastgestelde begrenzingen op basis van onderzoek, vindplaatsen als puntlocaties op basis van (voornamelijk) vondstmeldingen en de verwachtingsgebieden. Op basis hiervan zijn vier verschillende archeologische verwachtingszones onderscheiden. De archeologische verwachtingszones zijn vertaald naar vier archeologische dubbelbestemmingen.
4.3.3 Beoordeling archeologie
In het plangebied is door de Walcherse Archeologische Dienst een inventariserend bureau- en booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 7 bij de toelichting gevoegd.
Ten bate van het onderzoek, is het plangebied in meerdere deelgebieden verdeeld die relevant zijn voor dit bestemmingsplan: IIA, IIB, IIIA en IIIB. Figuur 4.1 toont de ligging van deze deelgebieden.
figuur 4.1 Ligging deelgebieden archeologisch onderzoek
Deelgebieden IIA en IIB
In deze gebieden is er kans op het aantreffen van Middeleeuwse nederzettingssporen. Op een diepte van minimaal 2,42 meter onder het maaiveld is er kans op het aantreffen van resten uit de Ijzertijd en de Romeinse tijd. Gelet op het voorgaande adviseert de Walcherse Archeologische Dienst om in dit deelgebieden een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Het doel van dat onderzoek is het in kaart brengen van de mogelijk aanwezige Middeleeuwse resten.
Indien de geplande werkzaamheden nabij boorpunten 6 en 10 op figuur 4.2 dieper dan 2,42 meter onder het maaiveld reiken, dan is daar het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek noodzakelijk.
figuur 4.2 Boorpunten in deelgebieden IIA, IIB, en IIIA in het Singelgebied geprojecteerd op een luchtfoto uit 2015
Deelgebied IIIA
In dit deelgebied kunnen net onder de bouwvoor (bovenste laag van de bodem) resten van het voormalige hof Duynenburg verwacht worden. In dit deelgebied bestaat er een kans op het aantreffen van Middeleeuwse resten. Op een diepte van 2,10 meter onder het huidig maaiveld kunnen nog resten uit de Ijzertijd en/of de Romeinse tijd aanwezig zijn. Ook in dit deelgebied adviseert de Walcherse Archeologische Dienst tot het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek naar Middeleeuwse resten. Bij werkzaamheden die dieper in de bodem reiken dan 2,10 meter onder het huidig maaiveld, adviseert de Walcherse Archeologisch Dienst een proefsleuvenonderzoek gericht op resten uit de Ijzertijd en/of Romeinse Tijd.
Deelgebied IIIB
In dit deelgebied is er kans op het aantreffen van resten uit de Ijzertijd en/of Romeinse Tijd. Deze resten worden verwacht op een diepte van minimaal 1,70 meter onder het maaiveld. Indien bodemingrepen plaatsvinden die verder dan 1,70 meter onder het maaiveld reiken, adviseert de Walcherse Archeologische Dienst ook hier het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek.
Proefsleuvenonderzoek
Op basis van het inventariserend bureau- en veldonderzoek is proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. De belangrijkste conclusie van het proefsleuvenonderzoek is dat er voorafgaand aan de voorgenomen ontwikkeling nog een archeologische opgraving plaats moet vinden. Die opgraving wordt vanaf volgend jaar voorbereid. Het onderzoekstraject van de verschillende deelgebieden zal verspreid over de komende jaren parallel lopen met de herontwikkeling van het Singelgebied.
Tot eventuele opgravingen gedaan worden, worden eventueel aanwezige archeologische waarden beschermd door de archeologische dubbelbestemmingen in dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn onder de artikelen 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waarde -Archeologie - 4' namelijk regels opgenomen die bepalen dat door middel van archeologisch onderzoek aangetoond dient te worden dat de archeologische waarden niet worden geschaad door de beoogde ontwikkeling.
4.3.4 Conclusie archeologie
Voor de uitvoering van het planvoornemen dient te worden aangetoond door middel van nader archeologisch onderzoek dat de archeologische waarden niet worden geschaad door het beoogde gebruik. Op dit moment wordt een dergelijk onderzoek voorbereid.
4.4 Natuur
4.4.1 Kader
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. De Wnb kent twee dimensies: gebiedsbescherming en soortenbescherming. Voor wat betreft gebiedsbescherming verandert er niet veel. De bescherming van Natura 2000-gebieden wordt overgenomen, maar behelst niet meer dan wat strikt noodzakelijk is volgens de Habitat- en Vogelrichtlijn. Er zijn ook geen mogelijkheden voor provincies om zwaardere eisen te stellen. Buiten de Natura 2000-gebieden kan een provincie wel verdergaande bescherming bewerkstellingen door daarover in verordeningen regels te stellen.
Bij de soortenbescherming blijven de verboden zoals die onder de Flora- en faunawet bestonden, behouden. De lijst met beschermde soorten wijzigt echter. De indeling in beschermingsniveaus verdwijnt. Er komen drie regimes voor beschermde soorten: de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en natuurbeschermingsverdragen en 'andere soorten'. Dit betekent dat bij nieuwe projecten deels met andere soorten rekening gehouden moet worden dan voorheen. Een aantal nu nog beschermde soorten, vooral vaatplanten en zeevissen, wordt – afgezien van de algemene zorgplicht – straks niet meer beschermd.
Met de nieuwe wet wordt bij het aanvragen van een omgevingsvergunning bij de gemeente meteen getoetst wat de gevolgen voor de natuur zijn. Het is echter nog steeds mogelijk om de natuurvergunning/ontheffing rechtstreeks bij het bevoegd gezag, de provincie waar de activiteit plaatsvindt, aan te vragen. Voor activiteiten van nationaal belang geldt het Rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) nog steeds als bevoegd gezag. Voor activiteiten waar een omgevingsvergunning nodig blijft, moet die binnen 13 (+7) weken worden gegeven.
4.4.2 Beoordeling
Soortenbescherming
Voor de herontwikkeling van het Singelgebied is een natuurtoets uitgevoerd (bijlage 8). Maatregelen die in het kader van de herontwikkeling van het Singelgebied effecten kunnen hebben op plant- en diersoorten bestaan uit het:
- Verwijderen van beplanting.
- Bouwrijp maken van het plangebied.
- Realiseren van nieuwbouw (woningen, voorzieningen en een parkeerterrein).
Broedvogels
In het plangebied komen broedvogels voor. Werkzaamheden zoals slopen van bebouwing, verwijderen van beplanting, dempen van waterpartijen moeten uitgevoerd worden buiten het broedseizoen (de periode van 15 maart tot 15 juli) om verstoring van broedvogels te voorkomen. Indien dit niet mogelijk is dan moet vooraf door een ecologisch deskundige bepaald worden of er broedende vogels in het werkgebied aanwezig zijn. Broedvogels mogen niet verstoord worden.
Zoogdieren
Diverse (grondgebonden) soorten komen voor in het plangebied. Het gaat hierbij om soorten uit tabel 1. Hiervoor geldt dat deze niet gedood mogen worden. De kans hierop is het grootst indien in de kwetsbare periode (periode met jongen) werkzaamheden uitgevoerd worden in struweelbeplanting. Indien dezelfde periode aangehouden wordt (buiten de periode 15 maart – 15 juli) als voor de broedvogels, dan is de kans op doden van zoogdieren het kleinst.
Vleermuizen
In het plangebied komen vleermuizen voor. Derhalve is nader onderzoek uitgevoerd naar hoe vleermuizen deze gebieden gebruiken en hoe negatieve effecten voorkomen kunnen worden. Het nader onderzoek naar vleermuizen is uitgevoerd volgens het vleermuisprotocol van de Zoogdiervereniging. Het nader onderzoek naar vleermuizen is als bijlage 9 opgenomen bij deze toelichting.
In het plangebied zijn twee soorten vleermuizen waargenomen:
- Ruige dwergvleermuis.
- Gewone dwergvleermuis.
Ruige dwergvleermuis
De ruige dwergvleermuis is in september en oktober 2016 in het plangebied waargenomen. De soort verblijft doorgaans in bomen. De meeste waarnemingen zijn gedaan in de omgeving van groenstructuren in het plangebied. De soort is gevoelig voor verstoring door licht.
Het aanbrengen van extra verlichting kan nadelige gevolgen hebben voor de ruige dwergvleermuis. Dit kan voorkomen worden door vleermuisvriendelijke verlichting aan te brengen.
Ook het kappen van bomen kan nadelige gevolgen hebben voor de ruige dwergvleermuis omdat foerageergebieden of vliegroutes verloren gaan. In de directe omgeving van het plangebied zijn alternatieve vliegroutes aanwezig. Daarnaast kan er gestreefd worden naar het waar mogelijk behouden van bestaande bomen of het plaatsen van nieuwe bomen ter vervangingen van de te kappen bomen.
In het plangebied zijn enkele bomen aanwezig met gaten en holten. Als deze bomen gekapt worden, dan moeten zij voor aanvang van de kapwerkzaamheden gecontroleerd worden op de aanwezigheid van vleermuizen. Als er in die bomen vleermuizen aanwezig zijn, dan moeten maatregelen worden genomen om te voorkomen dat vleermuizen tijdens de kapwerkzaamheden in de gaten/holten verblijven. Als er bomen gekapt worden, dan moeten vleermuiskasten opgehangen worden als mitigerende maatregel. Mogelijke locaties voor deze vleermuiskasten zijn beplanting in het plangebied, parkjes in Domburg of op de begraafplaats van Domburg. Door het ophangen van twintig vleermuiskasten (vijf maal een groep van vier vleermuiskasten) blijven er vijf baltslocaties (paarverblijven) voor de ruige dwergvleermuis in het plangebied aanwezig.
Gewone dwergvleermuis
De gewone dwergvleermuis is jaarrond en algemeen aanwezig in het plangebied. De soort verblijft doorgaans in gebouwen, maar ook in boomholten. Groenstructuren zijn belangrijke foerageergebieden. In het plangebied is bebouwing aanwezig waar dagverblijven aangetroffen zijn. Er zijn geen kraamkolonies in het plangebied aangetroffen. De dwergvleermuis gebruikt het plangebied als jachtgebied en als vliegroute In vergelijking tot de ruige dwergvleermuis is deze soort minder gevoelig voor verstoring door licht.
De herplant van bomen in het plangebied zorgt ervoor dat de geschiktheid van het plangebied als biotoop voor de gewone dwergvleermuis behouden blijft.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Beschermd Natuurmonument of een Natura 2000-gebied. De afstand tussen het plangebied en de Natura 2000-gebieden 'Manteling van Walcheren' en 'Voordelta' (beide tevens aangewezen als Beschermd Natuurmonument) bedraagt circa 500 meter.
Het plangebied maakt verder ook geen onderdeel uitwerk van het Natuurnetwerk Zeeland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur, EHS). De dichtstbijzijnde gebieden die wel tot het Natuurnetwerk Zeeland behoren zijn de golfbaan van Domburg en het gebied 'Hoogduin'. De afstand van het plangebied tot deze gebieden bedraagt circa 500 meter.
Gezien de ligging van het project is onderzocht of het project significante effecten heeft op dit Natura 2000-gebied. De resultaten van dit onderzoek zijn gepresenteerd in de Voortoets, die als bijlage 16 is bijgevoegd.
Uit de Voortoets blijkt volgt dat het planvoornemen geen significante effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van de aangewezen habitattypen en habitatsoorten in het Natura 2000-gebied. Verdere toetsing is niet nodig.
4.4.3 Conclusie
Soortenbescherming
De herontwikkeling van het Singelgebied heeft geen effecten op beschermde broedvogels of zoogdieren (met uitzondering van vleermuizen). In het plangebied komen de ruige dwergvleermuis en de gewone dwergvleermuis voor. Het plaatsen van extra verlichting kan nadelige gevolgen hebben voor de ruige dwergvleermuis. Het kappen van bomen kan nadelige effecten hebben voor zowel de ruige dwergvleermuis als de gewone dwergvleermuis. Herplant van bomen voorkomt deze negatieve effecten.
Voor bomen met gaten en holten gekapt worden, moeten zij gecontroleerd worden op de aanwezigheid van vleermuizen. Indien er vleermuizen worden aangetroffen, dan moeten maatregelen genomen worden om te voorkomen dat er vleermuizen in gaten/holten zitten op het moment dat de bomen gekapt worden.
Als er bomen gekapt worden, dan moeten er in het plangebied in ieder geval twintig vleermuiskasten opgehangen worden om de functie van het plangebied als biotoop voor de ruige dwergvleermuis te behouden.
Gebiedsbescherming
De Natura 2000-gebieden "Voordelta" en "Manteling van Walcheren" bevinden zich op korte afstand van het plangebied. Gezien de ligging van het project is onderzocht of het project significante effecten heeft op deze Natura 2000-gebieden. De resultaten van dit onderzoek zijn gepresenteerd in de Voortoets, die als bijlage 16 is bijgevoegd.
Uit de Voortoets blijkt volgt dat het planvoornemen geen significante effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van de aangewezen habitattypen en habitatsoorten in de Natura 2000-gebieden. Verdere toetsing is niet nodig.
Het aspect natuur is geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
4.5 Akoestiek
4.5.1 Kader
Het kader voor dit aspect bestaat uit twee sporen: een ruimtelijk spoor (dat bestaat uit de Weg geluidhinder en de VNG-brochure) en een milieuspoor (dat gevormd wordt door het Activiteitenbesluit milieubeheer). Deze wet- en regelgeving wordt in de navolgende paragrafen behandeld. Allereerst wordt ingegaan op de Wet geluidhinder, vervolgens op de VNG-brochure en tot slot op het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Langs alle wegen bevinden zich ingevolge de Wgh geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/uur-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg moet de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen (onder andere woningen) aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. In de Wet geluidhinder is bepaald dat elke weg een zone heeft, waarbinnen onderzoek plaats moet vinden naar de geluidbelasting aan de gevels van nieuw te bouwen woningen en gebouwen ten behoeve van andere geluidgevoelige functies. Een uitzondering geldt voor:
- wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur.
Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder wordt voldaan.
Volgens de Wet geluidhinder is een weg waarop een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt niet-zoneplichtig. Gelet op de jurisprudentie aangaande dit punt blijkt echter dat, bij het opstellen van een bestemmingsplan of bij een omgevingsvergunning, de geluidbelasting wel inzichtelijk dient te worden gemaakt. Er dient sprake te zijn van een 'deugdelijke motivering' bij het vaststellen van een bestemmingsplan.
VNG-brochure (geluid als gevolg van bedrijfsactiviteiten)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten de gevolgen voor het woon- en leefmilieu meegenomen worden in een akoestisch onderzoek.
De VNG-publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" is een handreiking voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden.
Het waar nodig ruimtelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
- het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
De VNG-publicatie legt niet vast wat wel en niet is toegestaan. Een gemeente beslist zelf of ze op een bepaalde locatie bedrijven of woningen mogelijk wil maken (gemeentelijke beleidsvrijheid). De gemeente dient dit wel op een zorgvuldige wijze af te wegen en te verantwoorden. De handreiking is een hulpmiddel om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen concreet voor een locatie in te vullen.
Het toetsingskader voor ontheffingen, projectbesluiten en planherzieningen is er op gericht om onoverkomelijke problemen bij de latere milieuvergunningverlening. Dit impliceert een toetsing op hoofdlijnen.
Om aan de eisen uit het toetsingskader te voldoen, kan het noodzakelijk zijn om aanvullende maatregelen of voorzieningen te treffen, bijvoorbeeld het plaatsen van dempers, filters, afschermende voorzieningen of het verplaatsen van maatgevende milieubelastende activiteiten naar een ander deel van het terrein.
Paragraaf 4.8 gaat in op de VNG-brochure. Die paragraaf beschrijft ook dat de omgeving van het plangebied bestaat uit een gemengd gebied. Het toetsingskader voor geluid in een gemengd gebied uit de VNG-publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" bestaat uit vier stappen waarbij per stap de geluidbelasting groter wordt en daarmee de onderzoeks- en motiveringsplicht.
Stap 1: Indien de richtafstand voor het aspect geluid niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect geluid in beginsel achterwege blijven: inpassing is mogelijk.
Stap 2: Indien stap 1 niet toereikend is, dan is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in een gebiedstype gemengd gebied van maximaal:
• 50 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau;
• 70 dB(A) maximaal (piekgeluiden);
• 50 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking.
Stap 3: Indien stap 2 niet toereikend is, dan is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in gebiedstype gemengd gebied van maximaal:
• 55 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau;
• 70 dB(A) maximaal (piekgeluiden);
• 65 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking.
Het bevoegd gezag dient echter te motiveren waarom het deze belasting in de concrete situatie mogelijk acht, waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken.
Stap 4: Bij een hogere geluidbelasting dan aangegeven in stap 3 zal inpassing doorgaans niet mogelijk zijn. Indien het bevoegd gezag niettemin tot inpassing wil overgaan, dient het dit grondig te onderzoeken, onderbouwen, en motiveren waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbronnen moet worden betrokken.
Activiteitenbesluit milieubeheer (geluid als gevolg van inrichtingen)
Overeenkomsting de Wabo (onderdeel het Besluit omgevingsrecht, bijlage 1) is het Activiteitenbesluit van toepassing op de herontwikkeling van het sportpark.
Volgens de voorschriften zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit geldt dat voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau (LAmax) veroorzaakt door de in de inrichting (café American Trash en café Tramzicht) aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, de niveaus niet meer bedragen dan de in tabel 4.2 aangegeven waarden.
tabel 4.2 Activiteitenbesluit milieubeheer | ||||||
07:00-19:00 uur | 09:00-23:00 uur | 23:00-07:00 uur | ||||
LAR,LT op gevel gevoelige gebouwen | 50 dB(A) | 45 dB(A) | 40 dB(A) | |||
LAmax op gevel gevoelige gebouwen | 70 dB(A) | 65 dB(A) | 60 dB(A) |
De Circulaire ‘Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting’ van het toenmalige Ministerie van VROM en gepubliceerd op 29 februari 1996 stelt normen aan indirecte hinder. Indirecte hinder zijn 'de nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt door activteiten, die hoewel plaatsvinden buiten het terrein van de inrichting, aan de inrichting zijn toe te rekenen'. Indien een melding in het kader van het Activiteitenbesluit plaatsvindt, kan het bevoegd eisen dat aan deze circulaire getoetst wordt.
4.5.2 Beoordeling
Om te bepalen of de herontwikkeling van het Singelgebied plaats kan vinden zonder de bandbreedten die het onderwerp akoestiek stelt te overschrijden, moet de geluidbelasting die in de omgeving van het plangebied veroorzaakt wordt bepaald worden. Die geluidbelasting wordt veroorzaakt door cafés en wegverkeer in de regio en door een nieuw op te richten supermarkt ten zuiden van het plangebied. Al deze aspecten zijn in twee onderzoeken beschouwd. Het onderzoek naar de geluidbelasting uit de omgeving als bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd. Dit onderzoek is, naar aanleiding van een wijziging van het stedenbouwkundig plan aangevuld met geluidberekeningen. Bijlage 11 bevat deze aanvullende geluidberekeningen. Het onderzoek naar de supermarkt is als bijlage 12 bij deze toelichting opgenomen. De beoordeling vindt plaats in dezelfde volgorde als de behandeling van het kader. Allereerst wordt ingegaan op de Wet geluidhinder, vervolgens op de VNG-brochure en tot slot op het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Wet geluidhinder (wegverkeerslawaai)
Wegverkeer
Bijlage 10 toont aan dat het wegverkeer leidt niet tot het ontstaan van een onacceptabel woon- en leefklimaat. Dit omdat er bij de meeste achtergevels en –tuinen van de woningen sprake is van een geluidluwe gevel en buitenruimte. Een uitzondering hierop vormen de woningen op de hoek van de Singel en de Doctor B. Vaandragerstraat en een woning op de hoek van de Singel en de Brouwerijweg. Voor deze drie woningen geldt dat er voor twee woningen sprake is van een geluidluwe buitenruimte, maar dat de gevels op de eerste en tweede etage niet geluidluw zijn. Een woning op de hoek van de Singel en de Doctor B. Vaandragerstraat heeft geen geluidluwe gevel of buitenruimte. Door het plaatsen van een tuinmuur kan bij deze woning een geluidluwe buitenruimte gerealiseerd worden. Dit verbetert het woon- en leefklimaat. De regels van dit bestemmingsplan bieden de mogelijkheid om geluidwerende voorzieningen aan te brengen. Op die manier kan er voor een acceptabel woon- en leefklimaat gezorgd worden.
Het ontbreken van een geluidluwe gevel op de eerste en tweede etage van woningen op de hoek van de Singel en de Doctor B. Vaandragerstraat en een woning op de hoek van de Singel en de Brouwerijweg kan als aanvaardbaar worden beschouwd omdat uit bijlage 10 blijkt dat er sprake is van een goed tot redelijk woon- en leefklimaat.
Bijlage 11 toont aan dat er als gevolg van het wegverkeer sprake is van een goed tot redelijk woon- en leefklimaat in de woningen die beschouwd worden in dat onderzoek. Dit wordt aanvaardbaar geacht.
Cumulatie van geluid
Uit een vergelijking van de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai vele malen hoger is dan de geluidbelasting als gevolg van de horecagelegenheden. De verschillen bedragen 37 tot 45 dB in de dagperiode, 33 tot 41 dB in de avondperiode en 28 tot 35 dB in de nachtperiode. Door het grote verschil in geluidbelasting van beide bronnen is er geen sprake van cumulatie van geluid. Het woon- en leefklimaat wordt bepaald door het wegverkeerslawaai (zie bijlage 10).
VNG-brochure
Horeca
Ten aanzien van horeca geldt dat voldaan wordt aan de richtafstanden van de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering (zie ook paragraaf 4.8). Doordat het planvoornemen geen belemmeringen veroorzaakt voor omliggende horecagelegenheden en er voldaan wordt aan de richtafstanden van de van de VNG-brochure zijn de belangen van horeca meegewogen in de besluitvorming.
Supermarkt
Het onderzoek (bijlage 12) naar de geluidbelasting op het plangebied die veroorzaakt wordt door de nieuw te vestigen supermarkt wijst uit dat in de dagperiode voldaan wordt aan de norm van 70 dB(A) voor het maximaal toegestane geluidniveau. In de avondperiode wordt de norm van 65 dB(A) aan de Roosjesweg 5 met 1 decibel overschreden. Dit wordt veroorzaakt door het in elkaar drukken van winkelwagens. In de nachtperiode wordt de norm van 60 dB(A) overschreden met 4 decibel. Dit wordt veroorzaakt door het rijden met zogenoemde rolcontainers in de periode voor 07:00 uur. Overige geluidnormen worden nergens overschreden.
Omdat er sprake is van een overschrijding van de norm voor het maximale geluidniveau, is een aantal maatregelen onderzocht waarmee deze overschrijding kan worden weggenomen. Eén van deze maatregelen bestaat uit het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen met een hoogte van twee meter tot tweeëneenhalve en een dichtheid van 10 kg/m2.
In de regels van dit bestemmingsplan is een bepaling opgenomen die het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen mogelijk maakt. Hiermee zijn de woningen in het plangebied beschermd tegen een te hoge geluidbelasting als gevolg van activiteiten in en om de supermarkt.
Parkeerterrein
Voor het aspect 'geluid' zijn in de VNG- brochure “Bedrijven en Milieuzonering” richtafstanden opgenomen voor bedrijvigheid ten opzichte van geluidgevoelige bestemmingen. Een parkeerterrein heeft een richtafstand van 30 meter (milieucategorie 2). Deze richtafstand is gebaseerd op een 'rustige woonwijk en rustig buitengebied'. Omdat er sprake is van een gemengd gebied, mag de richtafstand met 1 stap worden teruggebracht tot 10 meter. De tuinen, als geluidgevoelige buitenruimten, bevinden zich binnen deze richtafstand. Akoestisch onderzoek moet aantonen dat ter plaatse van de gevels van de woningen voldaan wordt aan de geluidrichtlijn van de VNG-brochure.
De in de rapportage berekende geluidbelasting is getoetst aan de geluidrichtlijnen uit de VNG-brochure, behorende bij een gemengd gebied. De geluidrichtlijnen zijn:
- 50 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau;
- 70 dB(A) in de dag-, 65 dB(A) in de avond- en 60 dB(A) in de nachtperiode voor het maximaal geluidniveau (piekgeluiden);
- 50 dB(A) etmaalwaarde ten gevolge van verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder).
De geluidbelasting als gevolg van het parkeerterrein bedraagt ten hoogste 47 dB(A) etmaalwaarde ter plaatse van de bestaande woning aan de Doctor B. Vaandragerstraat 11 en de nieuw te bouwen woningen. Er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde, zo blijkt uit bijlagen 10 en 11. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat/een goede ruimtelijke ordening.
Uit bijlage 10 blijkt dat het maximaal geluidniveau als gevolg van het starten en optrekken van auto's, dan wel het sluiten van autoportieren bedraagt maximaal 65 dB(A) ter plaatse van de woningen aan de Traverse 4. Er wordt voldaan aan de maximale grenswaarde van 70 dB(A) in de dagperiode en 65 dB(A) in de avondperiode. Ook hier is dus sprake van een goede ruimtelijke ordening. In de nachtperiode wordt de richtwaarde van 60 dB(A) overschreden met maximaal vijf dB(A). Die overschrijding vindt plaats ter plaatse van de woningen aan de Traverse 4, de Roosjes 3, de Roosjes 5, de Schuurmansstraat 6 en enkele nieuw te bouwen woningen.
Uit bijlage 11 blijkt dat bij een woning de richtwaarde 70 dB(A) geluidbelasting in de dagperiode als gevolg van het parkeerterrein niet overschreden wordt. De richtwaarden van 65 dB(A) in de avond- en 60 dB(A) in de nachtperiode als gevolg van het parkeerterrein worden wel overschreden. Aangezien het gedeelte van het parkeerterrein nabij de woning uitsluitend gebruikt wordt door gasten van 1 hotelier, zal het aantal malen dat de richtwaarden overschreden worden beperkt zijn. Het optredend maximaal geluidniveau wordt aanvaardbaar geacht.
De overschrijdingen van de grenswaarde van 60 dB(A) zijn beperkt. Redelijkerwijs gesproken wordt het parkeerterrein voornamelijk overdag benut en wordt er slechts beperkt gebruik gemaakt van de parkeervoorziening in de nacht. Daarnaast zal, afhankelijk van de bestemming, verspreid over het gehele parkeerterrein worden geparkeerd. Dit heeft als gevolg dat geluidbelasting niet geconcentreerd en dicht nabij de woningen zal plaatsvinden. De overschrijding van de grenswaarde als gevolg van dichtslaande autodeuren is daarmee acceptabel.
Activiteitenbesluit milieubeheer
Horeca
Uit het akoestisch onderzoek en paragraaf 4.8 blijkt dat de nieuw te bouwen woningen geen belemmering vormen voor de bovengenoemde cafés.
Supermarkt
Na het treffen van maatregelen (zie de paragraaf over de supermarkt in het gedeelte over de VNG-brochure) is de bouw van de woningen nabij de supermarkt mogelijk zonder de grenswaarduit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Indirecte hinder als gevolg van het parkeerterrein
Uit bijlage 10 blijkt dat het equivalent geluidniveau vanwege indirecte hinder van het parkeerterrein ten hoogste 57 dB(A) etmaalwaarde op de gevel van de woningen aan de Roosjesweg 3 en 5 bedraagt. Exclusief het parkeerterrein (goed voor 1.350 voertuigbewegingen per etmaal) bedraagt het equivalent geluidniveau ten hoogste 63 dB(A) etmaalwaarde op de gevel van de woningen aan de Roosjesweg 3 en 5. De voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wordt overschreden. De ten hoogste toelaatbare waarde van 65 dB(A) wordt echter niet overschreden. Derhalve is er sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat. Het verschil tussen de geluidbelasting vanwege het totale verkeer exclusief het parkeerterrein en inclusief het parkeerterrein is dus 6 dB(A). De gecumuleerde geluidbelasting vanwege het totale verkeer inclusief het parkeerterrein is circa 1 dB(A) hoger.
Uit bijlage 11 blijkt dat het equivalent geluidniveau ter plaatse van een nieuw toegevoegde woning (als gevolg van een wijziging van het stedenbouwkundig plan) ten hoogste 47 dB(A) bedraagt. Daarmee wordt voor de in dat onderzoek beschouwde woningen voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Daarmee is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
4.5.3 Conclusie
In de regels van dit bestemmingsplan worden bepalingen opgenomen die het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen mogelijk maken, indien dit noodzakelijk blijkt. Na het aanbrengen van dergelijke voorzieningen vormt het aspect geluid nergens in het plangebied meer een belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.6 Niet-gesprongen Explosieven
4.6.1 Kader
In een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog (WO II). De gemeente Veere beschikt hiervoor over een nota “Omgaan met Conventionele Explosieven" uit de Tweede Wereldoorlog (versie 2.0 , 16 mei 2012). Daarin is aangegeven dat conventionele explosieven (CE) uit WO II vallen onder verschillende wet- en regelgeving. Op verschillende deelaspecten zijn andere regelingen aanwezig. Ook zijn taken en verantwoordelijkheden vermeld.
Naar aanleiding van verschillende ruimingen en eerdere onderzoeken is in opdracht van de gemeente een explosievenkaart opgesteld. Deze explosievenkaart dient als uitgangspunt voor deze nota.
In gebieden die op de explosievenkaart een hoge (rode) of een verhoogde (oranje) kans hebben op het aantreffen van explosieven moet er om advies worden gevraagd bij de beleidsmedewerker veiligheid.
Wanneer er grondroerende werkzaamheden worden uitgevoerd in de gebieden met een hoge kans (rode kleur) dient er altijd een vooronderzoek worden uitgevoerd. Uit het vooronderzoek zal blijken of er verdere detectie en eventueel ruiming nodig zal zijn. In de gebieden met een verhoogde kans (oranje kleur) of verlaagde kans (gele kleur) dient een nadere afweging te worden gemaakt of hier wel of geen vooronderzoek gedaan dient te worden of dat hier gewerkt kan worden met het protocol "Toevalstreffer CE uit de WO II".
Per 1 juli 2012 is voor de borging van de kwaliteit/ veiligheid van het opsporen van conventionele explosieven (CE) het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE) van kracht. Dit certificatieschema maakt onderdeel uit van het stelsel van wettelijk verplichte certificatie conform het Arbobesluit en bevat de proceseisen voor vooronderzoek en opsporing van CE.
4.6.2 Beoordeling
Op de uitsnede van de explosievenkaart (zie figuur 4.3) zijn de gronden van het plangebied aangeduid met een oranje kleur, ofwel als een gebied met een verhoogde kans op het voorkomen van CE. Deze aanduiding houdt verband met de aanwezigheid van een kustbatterij uit 1940 in Domburg.
figuur 4.3 Uitsnede explosievenkaart met het plangebied
figuur 4.4 Resultaten NGE - detectieonderzoek
Op grond van het bovenstaande is een onderzoek Niet Gesprongen Explosieven (NGE) uitgevoerd in de vorm van detectie. In figuur 4.4 zijn de bevindingen weergegeven. De groene delen zijn gedetecteerd, de rode niet, vanwege de aanwezigheid van te veel ferroverstoring (ijzer), waardoor geen goede detectie mogelijk was. In de gedecteerde groene delen zijn verdachte objecten gemeten die voorafgaand aan de grondwerkzaamheden benaderd moeten worden. De niet gedetecteerde gebieden worden nog nader onderzocht waarbij maatwerk wordt toegepast met betrekking tot het benaderen c.q. de detectie.
4.6.3 Conclusie
Voorafgaand aan de uitvoering van het planvoornemen dient te worden aangetoond door middel van een onderzoek Niet Gesprongen Explosieven (NGE) dat grondroerende werkzaamheden kunnen plaatsvinden en de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Op basis van het uitgevoerde detectieonderzoek worden de verdachte objecten in de groen aangegeven gebieden voorafgaand aan de grondwerkzaamheden benaderd. De niet gedetecteerde gebieden worden nog nader onderzocht waarbij maatwerk wordt toegepast met betrekking tot het benaderen c.q. de detectie.
4.7 Externe Veiligheid
4.7.1 Kader
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Op deze drie categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het beleid voor buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/ jaar PR-contour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.
Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, het Bevt en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat wijzigingen met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én veelal ook verantwoord moeten worden door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, het Bevt en het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.
4.7.2 Beoordeling
Op basis van de risicokaart is een toets op externe veiligheid uitgevoerd. De resultaten van deze toets worden in de onderstaande alinea's beschreven. In figuur 4.5 is de gebruikte uitsnede van de risicokaart opgenomen:
- Bevi-bedrijven: Er zijn in het plangebied geen Bevi-bedrijven aanwezig. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied van Bevi-bedrijven.
- Brzo-bedrijven: Er zijn geen Brzo-bedrijven in het plangebied aanwezig. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied van Brzo-bedrijven.
- Vuurwerkverkooppunt: Er zijn geen vuurwerkverkooppunten in het plangebied aanwezig. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied van vuurwerkverkooppunten.
- Transport gevaarlijke stoffen over de weg: Door het plangebied loopt geen route voor het transport van gevaarlijk stoffen over de weg. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied van routes voor het transport van gevaarlijk stoffen over de weg.
- Buisleidingen: Door het plangebied lopen geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijk stoffen. Het plangebied ligt niet in een risicozone van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen.
- Hoogspanningsverbinding en straalpaden: In of nabij het plangebied zijn geen hoogspanningsverbindingen en straalpaden aanwezig. Er zijn geen leidingen aanwezig die consequenties hebben voor de externe veiligheid.
figuur 4.5 Uitsnede Risicokaart (bron:www.risicokaart.nl)
4.7.3 Conclusie
In het plangebied bevinden zich geen risicobronnen. In het kader van externe veiligheid zijn derhalve geen belemmeringen te constateren voor de realisatie van het planvoornemen. Met het planvoornemen worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een toename van de risico's zoals deze bij externe veiligheid beschouwd worden.
4.8 Toelaatbaarheid Van Bedrijfsactiviteiten
4.8.1 Kader
Door middel van de Wet milieubeheer wordt milieuhinder in woonsituaties zoveel mogelijk voorkomen. Bedrijven en instellingen die hinder veroorzaken moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer, of vallen onder het Activiteitenbesluit. In aanvulling op de milieuvergunningen worden ook afstanden vastgelegd tussen bedrijven en woonbuurten (woningen). Deze afstanden zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving.
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van milieucategorieën. Deze categorieën zorgen ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden.
Voor de milieuzonering in dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt gehanteerd om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten op een samenhangende wijze in relatie tot de aanwezige woonbebouwing te regelen. Dit gebeurt door het aanhouden van richtafstanden tussen deze milieugevoelige en milieubelastende activiteiten. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde en landelijke gebieden. Het plangebied kan gekarakteriseerd worden als een gemengd gebied.
tabel 4.3 Milieucategorieën en richtafstanden (VNG, 2009)
Milieucategorie | Richtafstanden tot gemengd gebied | Richtafstanden tot rustige woonwijk | |
1 | 0 | 10 | |
2 | 10 | 30 | |
3.1 | 30 | 50 | |
3.2 | 50 | 100 | |
4.1 | 100 | 200 | |
4.2 | 200 | 300 | |
5.1 | 300 | 500 | |
5.2 | 500 | 700 |
De afstanden gelden in principe tussen de grens van de bestemming en de gevel van een woning.
De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als richtafstanden gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.
4.8.2 Beoordeling
In de omgeving van het plangebied vindt bedrijvigheid plaats. Het vigerend bestemmingsplan biedt ruimte aan bedrijfsactiviteiten. Deze paragraaf beschrijft welke planologische ruimte het vigerend bestemmingsplan biedt aan bedrijfsactiviteiten. Tevens gaat deze paragraaf in op de milieugebruiksruimte van de daadwerkelijk aanwezige bedrijven die een belemmering voor de herontwikkeling van het Singelgebied kunnen vormen.
De directe omgeving van het plangebied kenmerkt zich door een diversiteit aan functies (kantoor, detailhandel, wonen, horeca, maatschappelijk). Het plangebied kan dan ook gekarakteriseerd worden als een gemengd gebied. Het gebiedstype gemengd gebied is van toepassing op gebieden die, gelet op de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen, al een hogere milieubelasting kennen. Vanwege die functiemenging of ligging nabij drukke wegen, mag een kortere afstand tussen bedrijven en gevoelige objecten (zoals woningen) toegepast worden.
De VNG-brochure beschrijft het gebiedstype gemengd gebied als volgt: "Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.” Voorbeelden van gemengd gebied zijn onder meer stadscentra, woon-werkgebieden en gebieden langs stadstoegangswegen.
De milieuruimte van bestaande bedrijven in de omgeving van het plangebied is geïnventariseerd met behulp van de SBI-code die op een bedrijf van toepassing is en de bijbehorende grootste VNG-afstand voor stof, geur, geluid of gevaar. De SBI-codes van bedrijven binnen een straal van 100 meter van het plangebied zijn grotendeels geleverd door de gemeente Veere. De afstanden komen voort uit de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009. De aanwezige bedrijven en bijbehorende SBI-codes zijn opgenomen in tabel 4.4.
tabel 4.4Afstanden tot het plangebied van nabijgelegen bedrijven
Adres | Soort bedrijf | Bestemming | SBI-code | Categorie | Richtafstand tot gemengd gebied | Werkelijke afstand | ||||||
Zuidstraat 2 | Hotel | Horeca | 5510 | 1 | 0 meter | n.v.t. | ||||||
Schuitvlotstraat 15a | Opslag/ transport | Bedrijf | 52109B | 2 | 10 meter | circa 69 meter | ||||||
Schuitvlotstraat 32 | VVV | Kantoor | 9101* | 1 | 0 meter | n.v.t. | ||||||
Roosjesweg 1 | Brandweer- kazerne | Bedrijf | 8425 | 3.1 | 30 meter | circa 24 meter | ||||||
Roosjesweg of Traverse | Nieuwe Albert Heijn | Detailhandel | 471* | 1 | 0 meter | n.v.t. | ||||||
Brouwerijweg 24 | Hotel | Horeca | 5510 | 0 meter | n.v.t. | |||||||
Brouwerijweg 22a | Hotel | Bedrijf | 5510* | 1 | 0 meter | n.v.t. | ||||||
Brouwerijweg 6 | Hotel | Horeca | 5510 | 1 | 0 meter | n.v.t. | ||||||
Stationsstraat 5 | Café met muziek | Gemengd | 563.1 | 1 | 0 meter | n.v.t. | ||||||
Stationsstraat 6 | Cafetaria | Gemengd | 561 | 1 | 0 meter | n.v.t. | ||||||
Stationsstraat 8 | Café/dancing/diner met muziek | Gemengd (meegenomen in akoestisch onderzoek) | 563.1 | 1 | 0 meter | n.v.t. | ||||||
Stationsstraat 9 | Eetcafé | Gemengd | 561 | 1 | 0 meter | n.v.t. | ||||||
Stationsstraat 13 | Café | Gemengd | 563.1 | 1 | 0 meter | n.v.t. | ||||||
Stationsstraat 8a | Cafetaria | Gemengd | 561 | 1 | 0 meter | n.v.t. | ||||||
Singel 6 | Supermarkt (gaat verdwijnen) | Detailhandel | 471 | 1 | 0 meter | n.v.t. | ||||||
Zuidstraat 14 | Peuterspeel- zaal | Maatschappelijk | 8891.2 | 2 | 10 meter | circa 17 meter | ||||||
Singel 12 | Café | Gemengd (meegenomen in akoestisch onderzoek) | 563.1 | 1 | 0 meter | n.v.t. | ||||||
Singel 14 | Makelaardij | Kantoor | 41* | 1 | 0 meter | n.v.t. | ||||||
Singel 35 | Antiekzaak | Detailhandel | 47.A | 1 | 0 meter | n.v.t. | ||||||
Ooststraat 10A | Marie Tak van Poortvliet museum | Cultuur en ontspanning | 9101* | 1 | 0 meter | n.v.t. | ||||||
* SBI-code bepaald door Antea Group op basis van door gemeente aangeleverde informatie |
Tabel 4.4 laat zien dat de milieucontouren van bedrijven die in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn, met uitzondering van de brandweerkazerne aan de Roosjesweg 1, niet tot in het plangebied reiken. De contour van de kazerne reikt tot in het plangebied. De richtafstand van de brandweerkazerne is 30 meter. De afstand naar de dichtstbijzijnde woning is circa 24 meter. De brandweerkazerne in kwestie is een kleine brandweerkazerne met 1 brandweerauto en een kantoorfunctie. De wagen wordt binnen gestart en bevindt zich na het wegrijden direct op de openbare weg. Andere activiteiten zoals het houden van oefeningen, het afspuiten of het onderhouden van brandweerauto's vinden niet in de kazerne maar elders plaats. Het inrichtingsgebonden geluid blijft dus beperkt tot het rijden van circa 3 meter over de in-/uitrit naar de stalling. Hierdoor wordt voldaan aan de richtwaarden uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. Tevens geldt dat er in de bestaande situatie al woningen op een afstand van circa 12 meter van de brandweerkazerne staan. Nieuwe woningen op een afstand van circa 30 meter (of meer) van de brandweerkazerne zijn derhalve in te passen. De VNG-brochure werpt dus geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling op.
In de huidige situatie zijn in het plangebied onder andere de bestemmingen “Kantoor” (voormalige Rabobank) en “Maatschappelijk” (voormalige basisschool en Molen 'Weltevreden') aanwezig. Met uitzondering van de molen, komen deze bestemmingen te vervallen. Om die reden zijn deze twee bestemmingen niet beschouwd in het milieuhinderonderzoek.
Analyse op basis van het Activiteitenbesluit milieubeheer
In het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn voor het milieuaspect geluidnormen opgenomen bij het dichtstbijzijnde geluidgevoelige object. Dit betekent dat de juridische geluidruimte van bedrijven anders kan zijn dan de milieuruimte op basis van de VNG-brochure. Om die reden is het van belang om bij de beoordeling van de mogelijke belemmering van de bedrijfsvoering rekening te houden met de (geluids)eisen vanuit het Activiteitenbesluit.
Het Activiteitenbesluit stelt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) voor bedrijven op een geluidgevoelig object niet méér mag bedragen dan 50, 45 of 40 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
Uit het akoestisch onderzoek (zie ook paragraaf 4.5) blijkt dat de nieuw te bouwen woningen geen belemmering vormen voor de cafés aan de Singel en de Stationsstraat. Het langetijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevels van de nieuwbouwwoningen als gevolg van geluid uit de cafés voldoet aan de normen die het Activiteitenbesluit stelt.
De herontwikkeling van het Singelgebied zorgt niet voor inperking van de geluidruimte van bestaande inrichtingen. Ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen is tevens geen sprake van onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van een te hoge geluidbelasting. Het Activiteitenbesluit milieubeheer werpt dus geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling op.
4.8.3 Conclusie
De milieuhindercontouren van bedrijven in de omgeving van het plangebied vormen geen belemmering voor de herontwikkeling van het Singelgebied. Op basis van de VNG-afstanden kan geconcludeerd worden dat er in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast is geen sprake van een te hoge geluidbelasting ter plaatse van de woningen. Het aspect milieuhinder werpt derhalve geen belemmeringen voor de herontwikkeling van het Singelgebied op.
4.9 Luchtkwaliteit
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging is het van belang om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de luchtkwaliteit ter plaatse.
4.9.1 Kader
Op 15 november 2007 is de ‘Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)’ in werking getreden. Vanaf dat moment zijn in de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:
- A. een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
- B. ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven;
- C. een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de betreffende stoffen in de buitenlucht;
- D. een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).
4.9.2 Beoordeling
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip ‘niet in betekende mate’ is vastgelegd in het ‘Besluit niet in betekende mate’ en de ‘Regeling niet in betekenende mate’. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als ‘niet in betekenende mate’ worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Voor woningbouwlocaties geldt dat deze ‘niet in betekenende mate’ bijdragen als sprake is van minder dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of minder dan 3.000 woningen bij twee gelijkwaardige ontsluitingswegen. In het plangebied van dit bestemmingsplan worden maximaal 29 grondgebonden woningen gerealiseerd. Het initiatief blijft derhalve ver onder de grens voor 'niet in betekenende mate', die is gesteld op 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg. Het project draagt dus 'niet in betekenende mate' bij. Er wordt voldaan aan artikel 5.16 lid c van de Wet milieubeheer. Er zijn derhalve uit oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmeringen voor het initiatief.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N57. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. In figuur 4.6 zijn de rekenpunten weergegeven.
figuur 4.6 luchtkwaliteit op basis van NSL-monitoringstool
Omdat direct langs deze weg wordt aan de grenswaarden voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
4.9.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.
4.10 Stikstof
4.10.1 Kader
Beleid en wetgeving door het Rijk
De bescherming van bijzondere natuurgebieden (Natura 2000-gebieden) is in Nederland geregeld in de Wet natuurbescherming. Deze wet stelt dat een vergunning benodigd is indien een ontwikkeling kan leiden tot kwaliteitsverlies van beschermde habitatten in een bepaald gebied.
Op 1 juli 2015 is ook het “programma aanpak stikstof” in werking getreden, dat programma vereenvoudigt de vergunningverlening in het kader van de Wet natuurbescherming voor het aspect stikstof.
In het programma aanpak stikstof werken overheden en maatschappelijke partners samen om de stikstofuitstoot te zodat onder andere ruimte ontstaat voor economische ontwikkelingen. Door middel van brongerichte maatregelen wordt een (extra) daling van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden bereikt. Een deel van de daling van de stikstofdepositie komt dan beschikbaar als depositieruimte voor economische ontwikkelingen. Het overige deel komt ten goede aan de natuur waardoor gewaarborgd is dat de beoogde Natura 2000-doelen worden gehaald. De depositieruimte die de Programmatische Aanpak Stikstof laat ontstaan bestaat uit vier delen (figuur 4.7).
figuur 4.7 Schematische verdeling depositieruimte, de werkelijke verdeling verschilt per Natura 2000-gebied
Autonome groei
Reservering voor autonome groei, zoals toename bevolking of wegverkeer.
Ruimte voor grenswaarden
Reservering voor initiatieven met een stikstofuitstoot beneden de grenswaarde van 1 mol per hectare per jaar.
Prioritaire projecten (segment 1)
Ontwikkelingsruimte voor projecten opgenomen in bijlage 1 bij de Regeling natuurbescherming. Het gaat om projecten van provinciaal belang of van rijksbelang, zoals bijvoorbeeld de projecten van het Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport (MIRT).
Vrije ruimte (segment 2)
Vrije ontwikkelingsruimte waarmee het bevoegd gezag vergunning kan verlenen aan initiatiefnemer voor projecten die stikstof uitstoten.
De depositieruimte van de segmenten 1 en 2 wordt ontwikkelingsruimte genoemd. Indien men gebruik wil maken van deze ontwikkelingsruimte moet een vergunning aangevraagd worden bij het bevoegd gezag die vervolgens deze ontwikkelingsruimte kan toebedelen.
Als de maximale bijdrage van een project aan de stikstofdepositie op een stikstofgevoelig habitat in het Natura 2000-gebied minder dan 1 mol/ha/jaar bedraagt, kan in de regel volstaan worden met een melding. Met de stikstofdepositie die deze projecten veroorzaken is in de Programmatische Aanpak Stikstof rekening gehouden in de vorm van de “ruimte voor grenswaarden”.
Omdat de ontwikkelingsruimte in segment 2 bij sommige Natura 2000-gebieden schaars is en de bevoegde gezagen die beschikbare ontwikkelingsruimte willen verdelen over meerdere projecten, hebben zij beleidsregels opgesteld. Voor het merendeel van de Natura 2000-gebieden wordt per project maximaal 3 mol/ha/jaar beschikbaar gesteld. Bij zwaarwegende omstandigheden kan het bevoegd gezag van deze regels afwijken.
Om voor een activiteit de toename van de stikstofdepositie op een stikstofgevoelig habitattype te berekenen is het rekeninstrument AERIUS verplicht gesteld. Aan de hand van de resultaten van een berekening met AERIUS kan bepaald worden welke vervolgstappen in het kader van de Natuurbeschermingswet gezet moeten worden.
4.10.2 Beoordeling
Door Antea Group is onderzoek gedaan naar stikstofdepositie (zie bijlage 15). Uit de berekening met de AERIUS Calculator volgt dat de hoogste stikstofdepositiebijdrage 0,95 mol/ha/jaar op het Natura 2000-gebied Manteling van Walcheren bedraagt. Nu de grenswaarde voor het gebied van 1,0 mol per hectare per jaar niet wordt overschreden is er sprake van een meldingplicht. Uit AERIUS volgt dat er momenteel voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar is. In dit kader kan ook worden opgemerkt dat ten aanzien van de provinciale beleidstoets (de toetsing aan 1,5 mol/ha/jaar), wordt voldaan.
4.10.3 Conclusie
Uit de berekening met de AERIUS Calculator volgt dat de hoogste stikstofdepositiebijdrage 0,95 mol/ha/jaar op het Natura 2000-gebied Manteling van Walcheren bedraagt. Er is daarom sprake van een meldingsplicht en er wordt voldaan aan de provinciale beleidstoets. Momenteel is er voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar. Dat betekent dat het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de herontwikkeling van het Singelgebied.
De effecten van het gebruik van deze ontwikkelingsruimte op de Natura 2000-gebieden is getoetst in de passende beoordeling van het PAS. Het programma aanpak stikstof 2015-2021 is, inclusief de depositieruimte die binnen het programma voor vergunningplichtige projecten beschikbaar is, in zijn geheel passend beoordeeld (Ministerie van EZ en Ministerie van I&M, januari 2015). De gebiedsanalyses die onderdeel uitmaken van het programma, vormen de onderbouwing van de passende beoordeling op gebiedsniveau. In de gebiedsanalyses is voor elk Natura 2000-gebied onderbouwd dat het gebruik van deze depositieruimte de natuurlijke kenmerken van de te beschermen habitattypen en leefgebieden van de soorten niet zal aantasten. Derhalve kan uitgesloten worden dat het project leidt tot de aantasting van de natuurlijke kenmerken in Natura 2000-gebieden.
4.11 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
4.11.1 Kader
Vigerende ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking bepaalt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zoals woningbouw) mogelijk maakt, in moet gaan op twee vragen (zie ook paragraaf 3.1.3):
- 1. Is er een behoefte?
- 2. Is een deel van de behoefte op te vangen in het bestaand stedelijk gebied?
De navolgende paragraaf geeft antwoord op deze twee vragen.
4.11.2 Beoordeling
De herontwikkeling van het Singelgebied wordt in deze paragraaf getoetst aan de sinds 1 juli 2017 geldende ladder voor duurzame verstedelijking.
Vigerende ladder voor duurzame verstedelijking
Onderstaande alinea's gaan allereerst in op de behoefte en vervolgens op het bestaand stedelijk gebied.
Trede 1, is er een behoefte?
In het geval van de herontwikkeling van het Singelgebied bestaat het aantonen van de behoefte uit twee onderdelen:
- Aantonen van de behoefte aan woningen.
- Aantonen van de behoefte aan het parkeerterrein.
Voornemen
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 29 woningen mogelijk. De volgende woningtypen en –aantallen worden gerealiseerd:
- 17 grondgebonden koopwoningen in de vrije sector;
- 12 grondgebonden huur- en/of koopwoningen (rijwoningen) ten bate van sociale huur en/of sociale koop.
Behoefte aan woningen
De Woonvisie Veere 2025 beschrijft dat beleidsdoelstellingen ten aanzien van wonen zijn gebaseerd op de ambitie om de leefbaarheid in de gemeente te behouden en te versterken. Het doel van de visie is om te komen tot een flexibele en vraaggerichte woningmarkt met een aanbod dat zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve zin goed is. Dit betekent:
- Opvangen van de natuurlijke groei.
- Binden van starters.
- Verleiden van nieuwkomers.
- Behouden van een goede voorraad woningen in de sociale sector.
Uit een onderzoek naar het woonklimaat in Veere (uitgevoerd in 2009) blijkt dat de gemeentelijke woningmarkt redelijk in evenwicht is, maar dat er twee aandachtspunten zijn:
- 1. Een tekort aan (voor ouderen geschikte) appartementen en woningen op de begane grond.
- 2. Tekort aan starterswoningen.
Het onderzoek naar het woonklimaat in de gemeente Veere stelt ook dat de gemeente tot 2020 825 nieuwe woningen nodig heeft om te voldoen aan de woningbehoefte. Het onderzoek wijst Domburg aan als een kern waar nieuwkomers, starters en ouderen een woning moeten kunnen vinden. Met de herontwikkeling van het Singelgebied kan het tekort aan dergelijke woningen in de gemeente (gedeeltelijk) opgelost worden.
Starters zoeken primair naar een woning in de nabijheid van stedelijke voorziening of naar een woning in de kustzone (waaronder Domburg). 21% van de starters wijst Domburg aan als een kern waar zij graag een woning willen. 55% van de starters is op zoek naar een koopwoning, 17% van de starters zoekt naar een huurwoning, 22% van de starters heeft geen voorkeur voor koop of huur en van 6% van de starters is de voorkeur onbekend. Het woningaanbod voor starters voldoet niet. Huurwoningen zijn moeilijk te verkrijgen en niet ingericht op de wensen van starters en koopwoningen zijn te duur. Aanpassing van de woningvoorraad is noodzakelijk. Het voornemen tot de bouw van sociale huur- en/of koopwoningen in het Singelgebied kan ertoe leiden dat er in Domburg meer geschikte starterswoningen beschikbaar zijn.
De herontwikkeling van het Singelgebied maakt het realiseren van een divers programma aan woningen (koopwoningen in de vrije sector en huurwoningen in de sociale sector) mogelijk. Met de herontwikkeling van het Singelgebied kan voorzien worden in starterswoningen (huurwoningen die wel aan de eisen en het budget van de starter voldoen). Ook kan voorzien worden in woningen voor nieuwkomers (grondgebonden woningen in de vrije sector). Kwalitatief beantwoordt de herontwikkeling van het Singelgebied dus een behoefte.
Door RIGO is onderzoek (zie Bijlage 14) naar het woningbouwprogramma dat in het Singelgebied gerealiseerd kan worden. Dit onderzoek wijst uit dat huishoudens in de gemeente Veere vaker op zoek zijn naar een nieuwbouwwoning dan huishoudens in andere gemeenten in Zeeland. In de gemeente Veere is de vraag naar appartementen, rij- en twee-onder-een-kapwoningen groter dan de vraag naar andere woningtypen.
In de Walcherse woningmarktafspraken uit september 2013 hebben de gemeenten Middelburg, Vlissingen en Veere afgesproken dat in de periode tot 2022 100 woningen in het Singelgebied gebouwd mogen worden. In de eerste vijf jaar (dus tot en met september 2018) mogen uitsluitend 20 grondgebonden woningen gebouwd worden. De overige woningen mogen na 2018 gebouwd worden. Na 2018 gelden ook geen restricties in woningtype. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 29 woningen mogelijk. Gelet op de nog te doorlopen procedure en de realisatie van de ontwikkeling in het plangebied (deels na 2018) past de ontwikkeling daarmee binnen de kaders die gesteld zijn in de Walcherse woningmarktafspraken. Uit de Walcherse woningmarktafspraken blijkt ook dat de herontwikkeling van het Singelgebied voorziet in een behoefte aan woningen.
Het onderzoek naar het woningbouwprogramma in het Singelgebied doet ook uitspraken over het meest kansrijke programma. Dat programma bestaat uit:
- 10 duurdere, vrijstaande woningen voor lokale doorstromers/huishoudens die niet uit de gemeente Veere komen met een behoefte aan luxe woningen. Prijs tussen de 400.000 en 500.000 euro.
- 35 tweeondereenkapwoningen in de koopsector, vooral bedoeld voor lokale bewoners die vanuit een starterswoning de volgende stap willen maken. 10 van dergelijke woningen in een wat duurdere prijsklasse (circa 300.000 euro) met een oppervlakte van circa 130 vierkante meter. De overige woningen aanbieden tegen een prijs van circa 230.000 euro voor circa 110 vierkante meter.
- Ongeveer 10 grondgebonden woningen voor senioren, de helft aanbieden tegen een prijs van circa 260.000 euro en de andere helft verhuren tegen een huur aan de bovenkant van het sociale segment.
- 10 koopappartementen voor senioren met maximaal drie kamers en een oppervlakte van minimaal circa 90 vierkante meter tot maximaal circa 120 vierkante meter. Prijzen tussen de 200.000 en 300.000 euro.
- 10 rijwoningen in de koopsector met prijzen tussen de 180.000 en 200.000 euro en een oppervlakte van circa 80 vierkante meter.
- 15 grondgebonden en betaalbare huurwoningen.
Uit bovenstaande alinea's blijkt dat de herontwikkeling van het Singelgebied ook een kwantitatieve behoefte aan woningen vervult. De invulling van die behoefte geeft ook weer (gedeeltelijke) uitwerking aan de uitspraken over het meest kansrijke woningbouwprogramma in de herontwikkeling van het Singelgebied.
Behoefte aan parkeerterrein
Aanleg van een parkeerterrein leidt tot nieuw ruimtebeslag en is dus een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ECLI:NL:RVS:2014:2143). Het begrip 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' is dus niet beperkt tot bebouwing. Om die reden moet het voornemen tot realisatie van het parkeerterrein ook getoetst worden aan de eisen die de ladder voor duurzame verstedelijking stelt.
Met de uitvoering van het project vindt er een verschuiving plaats in de parkeerbalans van Domburg. In de onderstaande tabel staan de huidige en toekomstige aantallen parkeerplaatsen opgenomen.
tabel 4.5 Overzicht parkeerplaatsen
Gelet op de bovenstaande tabel is er een tekort van 133 parkeerplaatsen. Het aantal parkeerplaatsen op het nieuwe parkeerterein is dan ook zeker nodig voor een goede afwikkeling van de parkeervraag.
De herontwikkeling van het Singelgebied voorziet in de aanleg van circa 415 parkeerplaatsen op circa 11.250 vierkante meter. Het parkeerterrein is bedoeld voor toeristen. Toeristen kunnen hier hun auto parkeren en zich vervolgens te voet (door middel van bewegwijzerde routes) naar het centrum van Domburg of het strand begeven. Het parkeerterrein voorkomt dat toeristen langdurig door Domburg moeten rijden om een parkeerplek te zoeken. Dergelijk zoekgedrag komt in de huidige situatie veel voor en veroorzaakt overlast voor zowel bezoekers als bewoners van Domburg, daarnaast leidt het tot onveilige verkeerssituaties.
In de huidige situatie zijn in het plangebied al parkeerplaatsen voor toeristen aanwezig. De parkeerplaatsen functioneren goed, mede omdat het Singelgebied een overgang vormt tussen het hart en de entree van Domburg en goed bereikbaar is via de Singel en de Roosjesweg. Het aantal parkeerplaatsen is echter beperkt. Als gevolg van daarvan is het parkeerterrein vaak volledig bezet en gaan toeristen elders in Domburg zoeken naar parkeerplaatsen, waardoor de problematiek ontstaat die de voorgaande alinea beschrijft.
De beoogde locatie voor het nieuwe parkeerterrein ligt in het verlengde van de huidige parkeerterrein aan de Roosjesweg. Dit terrein heeft de afgelopen jaren bewezen te voorzien in de behoefte. Het parkeerterrein ligt op een acceptabele loopafstand voor het centrum van Domburg maar ook voor het strandbezoek en wordt daardoor veelvuldig gebruikt door dagrecreanten en verblijfsrecreanten. Ook voor vergunninghouders en bezoekers van bewoners ligt dit terrein op een centraal gelegen goede locatie. In de zomer wordt het parkeerterrein op piekmomenten maximaal benut.
Met de nieuwe wegencategorisering Walcheren zal het verkeer richting Domburg vaker uit de richting van Aagtekerke komen over de Roosjesweg. Dit parkeerterrein ligt daarmee aan de juiste zijde van Domburg en kan zodoende zoekverkeer in het centrum van Domburg beperken.
Uit cijfers, afgeleid van de toeristenbelasting, van het Kenniscentrum Kusttoerisme (2016) blijkt dat het totale aantal toeristische overnachtingen in Zeeland (exclusief de gemeente Borsele omdat die gemeente geen toeristenbelasting heft) 14,5 miljoen bedraagt. 30% van de toeristische overnachtingen vindt plaats in de gemeente Veere. Een goede bereikbaarheid voor toeristen is dus van belang.
Trede 2, kan de behoefte in het bestaand stedelijk gebied opgevangen worden?
Nu in voorgaande alinea's de behoefte aan de herontwikkeling van het Singelgebied aangetoond is, wordt ingegaan op de vraag of deze behoefte in het bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden. Centraal in paragraaf staat derhalve de vraag of het mogelijk is om binnen het bestaand stedelijk gebied te voorzien in de behoefte? Met andere woorden, is het per se nodig om de gronden in het plangebied in te zetten voor de herontwikkeling van het Singelgebied?
De idee achter de voorgaande vraag is dat de ruimtevraag bij voorkeur moet worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Het is daarbij van belang om op basis van de gebiedspecifieke situatie te bepalen wat ervaren wordt als bestaand stedelijk gebied.
De Verordening ruimte van de provincie Zeeland definieert het bestaand stedelijk gebied als het “bestaand bebouwd gebied' zoals dat in het kader van het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 is vastgesteld. Figuur 4.8 geeft bevat een uitsnede van de ruimtelijke functiekaart met daarop het bestaand bebouwd gebied. Op figuur 4.8 is te zien dat het plangebied in het bestaand bebouwd gebied ligt. Het plangebied is dus onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
figuur 4.8 Ligging van het plangebied (blauwe ovaal) in het bestaand bebouwd gebied uit het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 (ruimtelijke plannen, 2016, bewerking Antea Group)
Met betrekking tot de definitie van bestaand stedelijk gebied wordt verder opgemerkt dat in artikel 1.1.1, lid 1 aanhef en onder h van het Bro bestaand stedelijk gebied als volgt gedefinieerd wordt: "een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur." Het gaat hier dus niet noodzakelijk om bebouwing van aard en schaal die voornamelijk met het hoogstedelijk gebied geassocieerd wordt.
In het plangebied is sprake van functies gericht op wonen, gemengde activiteiten zoals bedrijvigheid en detailhandel en voorzieningen die het toerisme stimuleren (en die daarmee weer een positieve impuls aan bedrijvigheid, detailhandel en horeca kunnen geven) met bijhorende elementen zoals stedelijk groen en infrastructuur. Dus ook in die zin maakt het plangebied deel uit van het bestaand stedelijk gebied.
4.11.3 Conclusie
Op basis van de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan geconcludeerd worden, dat de herontwikkeling van het Singelgebied voorziet in een behoefte aan woningen en parkeerplaatsen. De voorgenomen herontwikkeling vindt plaats in het bestaand stedelijk gebied. Het plangebied wordt gebruikt voor stedelijke functies. De herontwikkeling van het Singelgebied voldoet aan de vereisten die de ladder voor duurzame verstedelijking stelt, deze procesvereiste vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.12 Leidingen En Telecommunicatieverbindingen
In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante solitaire leidingen, leidingstroken en hoogspanningsverbindingen aanwezig.
Conclusie
Dit aspect belemmert de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling niet.
4.13 Duurzaamheid
4.13.1 Beleid
Klimaatverandering, luchtvervuiling en uitputting van natuurlijke hulpbronnen hebben negatieve gevolgen voor de natuur en gezondheid. Dit dwingt ons verantwoordelijkheid te nemen en te kiezen voor een bewuste, duurzame manier van leven die geen negatieve invloed heeft op het leven van toekomstige generaties.
In de gemeente Veere is duurzaamheid sinds jaar en dag een van de speerpunten van het gemeentelijk beleid. De nadruk ligt daarbij op duurzaam bouwen en het vergroten van duurzaamheid binnen de eigen leefomgeving. De gemeente Veere heeft haar ambitie neergelegd in een duurzaamheidsplan genaamd 'Op weg naar een Energieneutrale gemeente Veere'.
De kerncoalitie heeft aangegeven duurzaamheid als uitgangspunt bij de planontwikkeling te willen hanteren en wil in zetten op duurzaam toerisme. In het ontwikkelplan zijn concrete adviezen over de verdere uitwerking van de deelprojecten opgenomen:
- Wat betreft eventuele bebouwingen is het advies deze zo energiezuinig te doen en het liefst energieneutraal (zonneboiler, glastype, warmtepompen, zonnepanelen, ventilatie, verlichting). Slim gebruik maken van water, opvangen van het hemelwater en dit eventueel hergebruiken in de gebouwen i.c.m. waterberging. Opwekken van duurzame energie d.m.v. zonnepanelen, hoeft niet per se op daken, het kan bijvoorbeeld ook als straatmeubilair (lantarenpalen) of op land.
- Energiezuinige en slimme verlichting in de omgeving. Verlichten als het moet en dan zo energiezuinig (dit doe je ook om lichtvervuiling te voorkomen).
- Gebruik van duurzame materialen en producten (denk hierbij aan FSC, biodiversiteit, Cradle to Cradle).
4.13.2 Toetsing
Op het niveau van het bestemmingsplan is vooral de duurzame combinatie tussen water en ruimtelijke ontwikkeling en zongericht verkavelen van belang. De percelen zijn te klein om open water te realiseren. Wel zal op kavels infiltratie van regenwater in de bodem worden gestimuleerd. Ook wordt in het ontwerp nadrukkelijk rekening gehouden met de aanwezige archeologisch waarden in de bodem.
De overige thema's spelen vooral op het niveau van bouwplannen een rol. De nieuwe woningen zullen voldoen aan alle voorwaarden met betrekking tot duurzaamheid uit het Bouwbesluit. Er zal gebruik worden gemaakt van duurzame materialen, dat wil zeggen hout, betongranulaat, pvc, gips en zo min mogelijk tot geen grind, koper, zink, lood.
Bij aanvang van de bouwfase zal ook een energie-prestatieberekening plaatsvinden. Er is geen verplichting om energieneutraal te bouwen, maar gestreefd wordt naar zo energiezuinige woningen. De gemeente Veere heeft voor het plangebied de ambitie om een gasloze wijk te realiseren. Naar aanleiding van een memo van Ministerie van Economische Zaken (Memo: Analyse mogelijke uitzonderingen aansluitplicht op het gasnet in de gebouwde omgeving, 19 november 2016) blijkt dat voor nieuwbouwwoningen, op vrijwillige basis, afspraken kunnen worden bij de uitgifte van gemeentegronden. Op deze manier zijn er meerdere gasloze nieuwbouwwijken gebouwd in Nederland. De verwachting is bovendien dat er steeds meer bij zullen komen, wanneer nieuwbouw moet voldoen aan de BENG-eisen (bijna energie-neutrale gebouwen) vanaf 2021. Bij de voorbereidingen voor het maken van woningontwerpen zal de gemeente via communicatie deze duurzaamheidambities bij de projectontwikkelaar en de toekomstige inwoners bevorderen.
4.13.3 Conclusie
Op verschillende niveaus van de planontwikkeling wordt ingezet op een duurzame ruimtelijke ontwikkeling.
4.14 Aanmeldingsnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.14.1 Kader
In het kader van het opstellen van dit bestemmingsplan voor de herontwikkeling van het Singelgebied in Domburg dient conform de eisen zoals gesteld in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. De herontwikkeling van het Singelgebied behelst de activiteit D11.2 uit het Besluit m.e.r. Het namelijk om "de aanleg, wijziging of uitbreiidng van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen".
Het doel van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is om te analyseren in hoeverre sprake is van mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen. Als uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen kan het bevoegd gezag besluiten een m.e.r.-procedure op te starten. Als de milieugevolgen beperkt zijn of hier in het plan goed mee om kan worden gegaan, volstaat deze vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie. De vormvrije m.e.r.- beoordeling is dan afgerond en vormt dan een bijlage bij dit bestemmingsplan.
4.14.2 Beoordeling
De vormvrije m.e.r.-beoordeling (bijlage 17) is gebaseerd op de onderzoeken en toetsen die ten grondslag liggen aan dit bestemmingsplan. Aanvullende informatie over een bepaald onderdeel van de vormvrije m.e.r.-beoordeling kan worden gevonden in de paragraaf waar het desbetreffende onderdeel uitgebreider beschreven is.
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat de herontwikkeling van het Singelgebied niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen. De milieugevolgen zijn beoordeeld op:
- een toename van emissies van geluid, stikstof en fijnstof;
- een toename van verkeer;
- een toename van de verharding en grondroering;
- beïnvloeding van natuurlijke waarden en een duurzame leefomgeving;
- verhoogd risico op ongevallen.
4.14.3 Conclusie
De voorgenomen ontwikkelingen in het Singelgebied leiden niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure.
Hoofdstuk 5 Beschrijving Juridische Regeling
Dit hoofdstuk gaat in op de wettelijke eisen waar dit bestemmingsplan aan moet voldoen, de opbouw van de bestemmingsregeling en geeft per bestemming een toelichting op de ideeën achter een bestemming. Tevens licht dit hoofdstuk de algemene regels, het overgangsrecht en de slotbepalingen van dit bestemmingsplan toe.
5.1 Wettelijke Eisen
De Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening bepalen dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd. De wettelijk verplicht gestelde standaarden op het gebied van ruimtelijke ordening (thans SVBP2012, IMRO2012 en STRI2012) moeten daarbij in acht worden genomen. Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en digitaal uitwisselbaar. De SVBP2012 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de regels en het renvooi.
Daarnaast is ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van belang voor bestemmingsplannen.
5.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling
Waar mogelijk sluit de regeling in dit bestemmingsplan aan op de regeling uit het bestemmingsplan 'Kom Domburg' en de gemeentelijke modelregels voor bestemmingsplannen.
Verbeelding
Een belangrijke eis waar het bestemmingsplan aan moet voldoen is die van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:
- de ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
- op de verbeelding wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
- op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
- de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).
De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'W' voor 'Wonen'. Verder geldt het volgende:
- hoofdgebouwen mogen (uitsluitend) binnen het op de verbeelding aangeduide 'bouwvlak' worden opgericht;
- maatvoeringsaanduidingen zoals de maximum goot- of bouwhoogte worden aangegeven in de regels;
- ten slotte kunnen er op de verbeelding aanduidingen, zoals een plangrens of een gebied met wijzigingsbevoegdheid worden aangegeven.
Gehanteerde bestemmingen
Voor de opzet van de verbeelding is aangesloten bij de verbeelding van het bestemmingsplan 'Kom Domburg'. Dat betekent dat de toekomstige woonpercelen bestemd zijn voor 'Wonen'. Daarnaast worden de gronden ten noordwesten van het plangebied aan de Singel bestemd als 'Gemengd - 2' en 'Gemengd - 3'. De straten in het plangebied zijn bestemd voor 'Verkeer'. Het parkeerterrein is ook bestemd voor 'Verkeer'. Molen 'Weltevreden' heeft net als in het bestemmingsplan 'Kom Domburg' de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen.
Regels
De gemeente Veere hanteert een set modelregels die voor ieder bestemmingsplan het vertrekpunt zijn. Per bestemmingsplan wordt vervolgens maatwerk geleverd. Op grond van de SVBP2012 wordt bij de opstelling van bestemmingsregels de volgende vaste volgorde in hoofdstukken en artikelen gebruikt.
- In Hoofdstuk 1: Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
- In Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de kaart voorkomen, nader worden omschreven.
- Hoofdstuk 3: Algemene regels bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling, een bepaling welke wettelijke regeling van toepassing is, dan wel bepalingen die voor de nodige flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene afwijkings- of wijzigingsregels.
- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels ten slotte geeft overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.
Ook voor het opstellen van een bestemmingsartikel is een vaste volgorde aangegeven:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijking van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijking van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden;
- wijzigingsbevoegdheid.
Een bestemmingsartikel behoeft niet al deze elementen te bevatten. Per bestemming kan er verschil zijn in de elementen die van toepassing zijn op een bestemming. Wel bevatten alle bestemmingen een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
5.3 Toelichting Op De Bestemmingen
5.3.1 Gemengd-2
Binnen de bestemming 'Gemengd - 2' zijn meerdere functies toegestaan, te weten: ateliers, cultuur en ontspanning, dienstverlening, kantoren en bedrijven uit ten hoogste categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten "functiemenging". Daarnaast zijn maatschappelijke doeleinden toegestaan in de vorm van bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, openbare dienstverlening, verenigingsleven en religie. Binnen deze bestemming zijn geen horeca, detailhandel of woningen toegestaan, met uitzondering van ondergeschikte detailhandel ten dienste van de functie. Gebouwen moeten worden opgericht binnen het aangeduide bouwvlak. Om te kunnen voorzien in voldoende parkeergelegenheid is binnen deze bestemming een perceel aan de H.M. Kesteloostraat hiervoor gereserveerd. Deze parkeerfaciliteit is tevens bedoeld om in de parkeerbehoefte van de omliggende woningen te kunnen voorzien. Op dit perceel is geen bouwvlak opgenomen, zodat bebouwing van het perceel is uitgesloten. De goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedragen maximaal respectievelijk 9 meter en 11 meter.
5.3.2 Gemengd-3
Binnen de bestemming 'Gemengd - 3' is naast de functies, zoals genoemd in 'Gemengd - 2', ook wonen toegestaan. Hiermee wordt de keuze geboden om binnen de bestemming dan wel woningen te bouwen, dan wel bebouwing op te richten ten behoeve van gemengde functies. Binnen deze bestemming is eveneens geen horeca of detailhandel toegestaan, met uitzondering van ondergeschikte detailhandel ten dienste van de functie. Gebouwen moeten worden opgericht binnen het aangeduide bouwvlak. Het maximum aantal op te richten woningen (wooneenheden) is aangeduid op de verbeelding.
5.3.3 Maatschappelijk
De molen Weltevreden is bestemd als 'Maatschappelijk'. De bescherming van de molen als bouwwerk geschiedt met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden'. De bescherming van de molenbiotoop is geregeld met een gebiedsaanduiding (artikel 12).
5.3.4 Verkeer
De bestemming 'Verkeer' heeft betrekking op wegen, voet- en fietspaden, het parkeerterrein, groenvoorzieningen, sloten en watergangen, alsmede afvalverzamelvoorzieningen. Hiermee is ondergeschikte herinrichting van de openbare ruimte mogelijk zonder dat, onnodig, gedetailleerde bepalingen van het bestemmingsplan dergelijke ontwikkelingen in de weg staan en planherziening nodig zou zijn. Het openbare parkeerterrein is op de verbeelding apart aanduid als "parkeerterrein".
5.3.5 Wonen
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen en de bijbehorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, water en nutsvoorzieningen toegestaan. Het maximale aantal woningen is geregeld met een aanduiding. In de woningen mogen beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend, mits wordt voldaan aan de voorwaarden. Ook het gebruik van een aan- of uitbouw of een bijgebouw voor mantelzorg is onder voorwaarden toegestaan. Een bijgebouw mag worden gebruikt als zogenaamde Domburgse zomerwoning mits het hoofdgebouw (de woning) permanent wordt bewoond en ook aan de overige voorwaarden wordt voldaan, bijvoorbeeld ten aanzien van parkeren en woningtype.
Situering hoofdgebouwen, aan- of uitbouwen en bijgebouwen
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn regels gesteld met betrekking tot de situering van hoofdgebouwen, bijgebouwen en aan- of uitbouwen. De bijgebouwen en aan- of uitbouwen mogen in gebruik worden genomen als woonruimten.
De gronden zonder aanduiding, betreffen de gronden waar geen gebouwen en overkappingen zijn toegestaan. Het gaat hoofdzakelijk om gronden vóór de voorgevel van hoofdgebouwen (woningen). In gevallen waarbij sprake is van twee gevellijnen (hoekpercelen) zijn de gronden zonder aanduiding merendeels aan twee zijden gelegd. Dit is gedaan omdat aan- en uitbouwen en bijgebouwen in de voortuin de kwaliteit van de openbare ruimte onder druk kunnen zetten (achterkantsituaties aan de voorzijde van woningen). Kleinschalige aan- of uitbouwen vóór de gevellijn – zoals erkers – zijn wel mogelijk.
In een aantal situaties wordt in de bouwregels de afstand van hoofdgebouwen geregeld ten opzichte van perceelsgrenzen. Los van specifieke situaties geldt als algemeen uitgangspunt dat deze bouwwerken worden gebouwd op ten minste 3 meter uit de perceelsgrens (voor vrijstaande of twee aaneengebouwde woningen).
Oppervlakte bebouwing
Binnen de bouwvlakken is de omvang van de bebouwing geregeld aan de hand van bouwregels, waarbij is aangegeven welke minimale afstandsmaten tussen gebouwen op hetzelfde bouwperceel en welke minimale afstandsmaten tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens in acht genomen moeten worden.
Op het achtererfgebied, dat in de regels is gedefinieerd, mag voor ten hoogste 50% en maximaal 60 m2 worden bebouwd met aan- of uitbouwen en bijgebouwen. Indien de toelaatbare te bebouwen oppervlakte minder bedraagt dan 30 m2 is een bebouwingspercentage van 75% toegestaan tot een maximum van 30 m2.
Bouwwijze van woningen
De volgende bouwaanduidingen zijn gehanteerd:
- [tae] voor woningen die met een maximum van twee aaneen mogen worden gebouwd. De twee-onder-één-kapwoningen kunnen worden geschakeld, door aan- en uitbouwen. Om het beeld van aaneengebouwde woningen (rijtjeswoningen) te voorkomen dienen aan- of uitbouwen 3 meter achter de voorgevel te worden gebouwd en dienen deze in verhouding tot de hoofdgebouwen een duidelijk ondergeschikt karakter te krijgen.
- [vrij] voor woningen die uitsluitend geheel vrijstaand mogen worden gebouwd. Voor het behoud van een open bebouwingsstructuur moet de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 3 meter bedragen. Er zijn geen afwijkingsbepalingen opgenomen om deze voorgeschreven afstand te verkleinen.
De goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedraagt maximaal respectievelijk 7 meter en 11 meter.
Het maximale aantal woningen is met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' vastgelegd. Hiermee wordt voorkomen dat binnen de bouwvlakken extra woningen worden gebouwd en wordt de ruimtelijk-stedenbouwkundige kwaliteit gewaarborgd.
5.3.6 Waarde Archeologie - 1 en Waarde Archeologie - 4
De in deze artikelen aangegeven bestemmingen betreffen zogenoemde dubbelbestemmingen. De dubbelbestemmingen zijn met arceringen op de kaart weergegeven. De bestemmingen vallen samen met een groot aantal andere bestemmingen. De regeling heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem.
Voordat er ten behoeve van een samenvallende bestemming (bijvoorbeeld Wonen) een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning.
Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Slechts onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.
5.4 Toelichting Op De Algemene Regels
Anti-dubbeltelbepaling (artikel 10)
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4. Bro vast voorgeschreven. De antidubbeltelbepaling zorgt ervoor dat op een terrein door herverkaveling niet meer kan worden gebouwd dan door de bestemmingsplanwetgever wordt beoogd. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Wonen mag een bepaald percentage van het erf worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk erf van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.
Algemene bouwregels (artikel 11)
Overschrijding bouwgrenzen
Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de verbeelding aangeduid met een dikke lijn.
Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
Dit artikel bevat een regeling voor bestaande maten die afwijken van de voorgeschreven maten in deze regels. Het artikel betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak (3 augustus 2005) blijkt, dat deze algemene bepaling aanvaardbaar is. Een gedetailleerde inventarisatie en individuele beoordeling van afwijkingen is niet nodig. Essentieel is dat het gaat om bevestiging van bestaande, afwijkende situaties, zodat bij beoordeling van bouwaanvragen direct duidelijk is welke maat bepalend is: namelijk de bestaande maat. Hiermee ligt objectief de strekking van de bepaling vast. Daar waar daadwerkelijk andere situaties worden nagestreefd, is dit door andere bestemmingen of bouwbepalingen vastgelegd. Dit komt overigens in dit bestemmingsplan niet voor. In de bepaling is nadrukkelijk vastgelegd dat op de bedoelde bestaande afwijkingen het overgangsrecht niet van toepassing is. Onder de oppervlaktematen valt ook het bebouwingspercentage.
Algemene aanduidingsregels (artikel 12)
In dit artikel is één gebiedsaanduiding opgenomen voor de molenbiotoop. Dit gebied strekt zich uit 400 meter rondom de molen 'Weltevreden'. In dit gebied gelden hoogtebeperkingen voor nieuwe bebouwing. Bestaande bebouwing die hoger is dan op grond van het molenbiotoop wenselijk, kan worden gehandhaafd.
Met betrekking tot de beoogde herontwikkeling van het plangebied is voor de hoogtebepaling van de bebouwing uitgegaan van de huidige planologische situatie. Hierin is de maximale hoogte van de bebouwing bepaald op 11 meter. Met het respecteren van deze maatvoering wordt het belang van de molen niet geschaad. Voor beplanting wordt is er van uitgegaan dat deze maximaal 5 meter mag bedragen binnen de zone van 100 meter vanaf de molen. Deze hoogtebepalingen zijn tot stand gekomen in overleg met de provincie Zeeland, Stichting de Zeeuwse Molen, Stoerewerkers en gemeente Veere.
De molenbiotoop is planologisch geborgd in dit artikel. Daar er sprake is van nog op te richten bebouwing is moet lid 1 onder c worden geïntepreteerd als vervanging van bestaand bouwwerk. Volledigheidshalve is aan dit sublid toegevoegd "... bestaand bouwwerk alsmede het realiseren van bebouwing als bedoeld in artikel 3, 4 en 8.
Algemene afwijkingsregels (artikel 13)
Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen is een algemene afwijkingsregel opgenomen.
Algemene wijzigingsregels (artikel14)
Dit bestemmingsplan bevat slechts een algemene wijzigingsregel. Het betreft een wijzigingsbevoegdheid waarmee kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen mogelijk zijn.
Overige regels (artikel 15)
Dit artikel bevat één bepaling, namelijk "Werking wettelijke regeling (artikel 15.1)" In een (toenemend) aantal gevallen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard (onder andere naar artikelen van de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, het Vuurwerkbesluit, het Besluit externe veiligheid inrichtingen en naar de Algemene wet bestuursrecht). Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de voorschriften een artikel "Wettelijke regelingen" op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de voorschriften wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
5.5 Toelichting Op De Overgangs- En Slotbepalingen
Hoofdstuk 4 bevat bepalingen inzake het overgangsrecht voor (strijdig gebruik van) bouwwerken en de titelbepalingen.
Overgangsrecht (artikel 16)
Op grond van artikel 7.10 Wro is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. In artikel 16 van de regels is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 16.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen.
In lid 16.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen. Van de mogelijkheid die artikel 3.2.3 Bro biedt om hieraan een persoonsgebonden overgangsrecht te koppelen, is geen gebruik gemaakt.
Slotregel (artikel 17)
Artikel 17, de slotregel, bepaalt hoe de regels van dit bestemmingsplan moet worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Handhaving
6.1 Algemeen
Handhaving van regelgeving vraagt om actuele regels. Regels die zijn gebaseerd op gedateerde inzichten, hebben hun geloofwaardigheid verloren en kunnen in redelijkheid ook niet meer afgedwongen worden. Door verouderde regels neemt de kans op misbruik daarvan ook toe. Bestemmingsplannen geven ruimtelijke kaders aan en bepalen daarmee de grenzen waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn. De regels van het bestemmingsplan leggen een ruimtelijk relevante norm vast, met in bepaalde gevallen een daaraan gekoppelde afwijkingsmogelijkheid, die het bestuur de mogelijkheid geeft in te spelen op de dynamiek van de samenleving. Op die wijze wordt ook de gelegenheid geboden een afweging te maken van de individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang. Afwijkingen zijn echter gelimiteerd. Daar waar geen afwijkingen meer mogelijk zijn, begint de handhaving.
Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is de laatste jaren in een steeds verder toenemende belangstelling komen te staan van bestuurlijk Nederland. Door het plaatsvinden van enkele ingrijpende incidenten is de handhaving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels. Ook in de jurisprudentie is een verandering tot stand gekomen. De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over het handhaven van de regelgeving en neemt zelfs in beginsel een plicht tot handhaving aan. Daarnaast krijgt de rechtszekerheid van bestemmingsplannen bij de rechterlijke toetsing een steeds belangrijkere rol.
6.2 Handhaving Binnen De Gemeente Veere
6.2.1 Handhavingsbeleid
De gemeente Veere is voornemens handhaving structureel toe te passen en te komen tot een beleidsmatige aanpak. De afgelopen jaren is door de gemeente veel kennis opgedaan op het gebied van handhaving. Als het gaat om tweede woningen, voert de gemeente op basis van de Gebruiksverordening 2e woningen, waarin het gebruik van woningen in de kernen als tweede woningen is verboden, een gericht handhavingsbeleid. Met uitzondering van dit tweedewoningenbeleid werd handhaving niet binnen een structuur toegepast, maar veelal werd ingespeeld op incidenten en excessen en werd gereageerd naar aanleiding van onder andere klachten. Het handhavingsbeleid moet zich ontwikkelen tot het vastleggen van een structuur, waarbij van tevoren door het bestuur vastgelegde doelen nagestreefd moeten worden. In principe moet tegen alle geconstateerde overtredingen worden opgetreden. Het stellen van prioriteiten is echter onvermijdelijk. Het handhavingsbeleid zal zich primair richten op het voorkomen van nieuwe illegale situaties. Als belangrijke prioritaire handhavingssituaties kunnen worden genoemd:
- 1. het bouwen zonder omgevingsvergunning voor het bouwen, waarbij legalisatie achteraf niet mogelijk is;
- 2. grove afwijking van reeds verleende bouwvergunningen.
Ook in de gevallen waar de veiligheid in het geding is en/of aantasting van het milieu plaatsvindt, moet prioriteit worden gegeven aan de handhaving. Het tegengaan van strijdig gebruik van gronden en/of gebouwen is eveneens een belangrijke doelstelling. Als nevengeschikte doelen van de handhaving kunnen worden genoemd, het ongedaan maken van de gevolgen van een overtreding of een daarmee behaald voordeel en het straffen van de overtreder.
Handhaving is niet alleen het daadwerkelijk repressief optreden tegen overtreders, maar ook voor een belangrijk deel het maken van heldere en hanteerbare regels en daarin inzicht verschaffen, zodat mensen het vanzelfsprekend achten zich aan de gestelde norm te houden.
6.2.2 Ontwikkeling gestructureerd toezicht
De afgelopen jaren vond handhaving van het ruimtelijk beleid veelal plaats op basis van het "piepsysteem" en toevallige controle. De doelstelling van de gemeente Veere is om te komen tot een integrale structurele vorm van toezicht en opsporing. Daarvoor worden afspraken gemaakt worden tussen de verschillende ambtelijke diensten. Niet alleen intern, zoals tussen de bouwinspecteurs, milieu-inspecteurs en dergelijke, maar ook extern, zoals met politie en waterschap. De afspraken richten zicht niet alleen op praktische werkafspraken, maar ook op afstemming en coördinatie van beleidsdoelstellingen. Een gestructureerde vorm van oog-en-oortoezicht sluit rechtsongelijkheid in hoge mate uit, maar heeft tevens een preventieve werking. Geconstateerde overtredingen worden op een handhavingslijst geplaatst. De uitvoering van de handhaving wordt bestuurlijk geprioriteerd.
6.2.3 Uitvoering handhaving
Daar waar een overtreding wordt geconstateerd en legalisatie niet mogelijk is, moet in eerste instantie toepassing worden gegeven aan de bestuursrechterlijke handhaving. Naast de bestuursrechtelijke mogelijkheden van handhaving wordt een duidelijke taak gezien voor de strafrechtelijke handhaving. Hiervoor biedt de Wet Economische Delicten de grondslag. Een concretisering van de rol van het strafrecht met het Openbaar Ministerie en de politie ligt hier voor de hand. Het toepassen van privaatrechtelijke handhaving blijkt langzamerhand door de heersende rechtsopvattingen als een minder adequaat middel te worden gezien, zodat hiervan slechts met uitzondering gebruik zal worden gemaakt.
Gezien het reparatoire karakter van bestuursrechtelijke handhaving, gaat de voorkeur uit naar het toepassen van bestuursdwang, zeker in die gevallen waarbij sprake is van illegale bouwwerken. Illegaal gebruik blijkt in de praktijk dikwijls moeilijk door middel van bestuursdwang te kunnen worden beëindigd, zodat in die situaties een lastgeving onder verbeurdverklaring van een dwangsom voor de hand ligt.
Het bewust niet handhavend optreden tegen een illegale situatie zal slechts in uitzonderlijke gevallen plaats mogen vinden. Bijvoorbeeld in die situaties waarbij wegens gewijzigde beleidsinzichten aanpassing van de regelgeving daarop nog niet heeft plaatsgevonden en in redelijkheid niet verlangd kan worden dat nog voldaan wordt aan de geldende regels. Uiteraard dienen in dergelijke situaties de belangen van derden-belanghebbenden te worden afgewogen.
6.2.4 Verantwoording
De uitvoering en de voorgang van handhaving worden jaarlijks vastgelegd in een verslag. Dat verslag wordt bestuurlijk vastgesteld.
6.2.5 Tweedewoningenbeleid
In de Gebruiksverordening 2e woningen is het gebruik van woningen in het werkingsgebied als tweede woning verboden. Op basis van deze verordening voert de gemeente een gericht handhavingsbeleid. Flankerend beleid is evenwel noodzakelijk om de bestaande voorraad in de kernen optimaal te kunnen benutten en de negatieve effecten voor de leefbaarheid te beperken. Permanente bewoning van recreatiewoningen (Domburg zomerwoningen) is niet toegestaan.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
De gronden waar het bestemmingsplan betrekking op heeft zijn in eigendom van de gemeente Veere. De gemeente Veere is initiatiefnemer en verantwoordelijk voor de ontwikkeling c.q. uitgifte van de gronden. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve niet nodig vanwege het feit dat de ontwikkeling van het plangebied hiermee anderzins verzekerd is. De voor het Singelgebied opgestelde exploitatie-opzet is sluitend, waarmee gesteld kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Inspraak En Vooroverleg Voorontwerpbestemmingsplan
Overeenkomstig met het bepaalde in de gemeentelijke inspraakverordening wordt de bevolking van Domburg betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. Ook de natuurlijke personen en de rechtspersonen die een belang bij het bestemmingsplan hebben, worden betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. Het voorontwerp van dit bestemmingsplan is voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Deze periode duurde van 18 mei 2017 tot en met 28 juni 2017. Tijdens deze periode kregen alle belanghebbende natuurlijke- en rechtspersonen de mogelijkheid om een inspraakreactie op het voorontwerp van dit bestemmingsplan in te dienen.
Op 21 juni 2017 is een inloop-/informatiebijeenkomst georganiseerd op het gemeentehuis te Domburg. Tijdens deze bijeenkomst zijn de voorgenomen ontwikkelingen in het Singelgebied toegelicht en kregen belangstellenden de gelegenheid om vragen te stellen.
Er zijn gedurende de termijn van terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan twee inspraakreacties ingediend.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, is het voorontwerp van dit bestemmingsplan aan de volgende instanties gezonden:
- Provincie Zeeland.
- Waterschap Scheldestromen.
- Veiligheidsregio Zeeland.
De provincie Zeeland en het waterschap Scheldestromen hebben een reactie ingediend, evenals Delta Infra b.v. die via de bekendmaking in de Staatscourant kennis heeft genomen van de voorgenomen ontwikkelingen.
De reacties van de provincie Zeeland en het Waterschap Scheldestromen hebben geleid tot aanpassing van het plan. Deze aanpassingen zijn in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt. Het rapport "Inspraak- en overleg voorontwep bestemmingsplan Herontwikkeling Singelgebied, Domburg" (bijlage 18) bevat een overzicht van de reacties en wijzigingen. De overige reacties hebben niet geleid tot aanpassingen aan het plan, maar wel tot nader overleg.
8.2 Inspraak En Vooroverleg Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerp van het bestemmingsplan wordt gedurende een periode van 6 weken, van 7 december 2017 tot en met 18 januari 2018, ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan eenieder zienswijzen indienen bij de gemeenteraad van Veere. In de periode dat het ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage ligt, vindt ook het vooroverleg ex. 3.1.1. Bro plaats. Op 13 december is een informatiebijeenkomst over het ontwerpbestemmingsplan gepland.
8.3 Ambtshalve Wijzigingen
De volgende ambtshalve wijzigingen zijn in het ontwerpbestemmingsplan doorgevoerd. Bij het doorvoeren van deze wijzigingen is de nummering zoals opgenomen in bijlage 18 leidend.
- 1. Aan de zijde van de Roosjeswegwaren vijf woningen voorzien en aan de zuidzijde van dit gebied (grenzend aan het parkeerterrein) 4. In totaal werden in het oostelijk deel van het plangebied 12 woningen voorzien. Er heeft een beperkte wijziging plaatsgevonden van het stedenbouwkundig plan. Er is één woning toegevoegd aan de zuidzijde en voor de woningen langs de Roosjesweg is een regelmatiger verkaveling ontworpen, één en ander conform onderstaande afbeelding. De verbeelding wordt hierop aangepast. Vanzelfsprekend worden de onderzoeken ten aanzien van de bodemkwaliteit en wegverkeerslawaai hierop aangevuld.
figuur 8.1 Wijziging stedenbouwkundig plan
- 2. Het westelijk deel van het plangebied vraagt om enkele aanpassingen, onder meer ten aanzien van de afstand van de grenzen van de bouwvlakken tot de omliggende wegen. Deze worden aangepast overeenkomstig figuur 8.2.
- 3. Daarnaast wordt de grens van de bouwvlakken van de bestemmingen Gemengd-2 en -3 5 meter in noordelijke richting verschoven overeenkomstig figuur 2, teneinde geen onevenredige (schaduw)hinder voor de nieuw te bouwen woningen te veroorzaken.
figuur 8.2 Wijziging bouwvlakken
- 4. De woningen binnen de bestemming Gemengd-3 (aan de oost- en westzijde van het gebouw met de bestemming Gemengd-2) mogen nu niet aan het hoofdgebouw van de bestemming Gemengd-2 worden vast gebouwd als gevolg van de aanduidingen[tae] en [vrij]. Omdat het mogelijk moet zijn om het geheel in één ontwikkeling te realiseren, dus ook aaneen gebouwd via een geschakeld bijbehorend bouwwerk, worden de bouwregels hierop aangepast.
- 5. Artikel 4.3.3 lid e en artikel 7.3.2 lid e worden als volgt aangepast: 'e. op eigen terrein dient te worden voorzien in extra parkeerruimte voor minimaal één auto'. Ook in de toelichting wordt dit verduidelijkt.
- 6. Artikel 7.2.3 lid e wordt als volgt gewijzigd:
'e. de diepte van een woning bedraagt:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen': ten hoogste 12 meter;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand': ten hoogste 15 meter;
- c. op gronden zonder aanduiding: ten hoogste 12 meter.
- 7. Artikel 7.2.3 lid h wordt als volgt aangepast: 'h. indien de aanduiding 'gevellijn' is opgenomen dient de voorgevel van de woning voor ten minste 70% in de voorgevellijn te worden gebouwd'.
- 8. Artikel 9.4 kent een onvolledige regeling voor het slopen. Deze wordt aangevuld overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.4.
- 9. De regeling voor de realisatie van dakkapellen wordt binnen alle bestemmingen als volgt aangepast
- a. de maximaal toelaatbare goothoogte van gebouwen mag uitsluitend worden overschreden door dakkapellen en gelijksoortige vormen, niet zijnde een topgevel, mits de breedte niet meer bedraagt dan:
- 50% van de breedte van de onderliggende gevel in het voorgeveldakvlak en in naar de weg of het openbaar gebied gekeerde zijdakvlak;
- 70% van de breedte van de onderliggende gevel in het achtergeveldakvlak en in niet naar de weg of het openbaar gebied gekeerde zijdakvlak.
- a. de maximaal toelaatbare goothoogte van gebouwen mag uitsluitend worden overschreden door dakkapellen en gelijksoortige vormen, niet zijnde een topgevel, mits de breedte niet meer bedraagt dan:
- 10. De regeling voor de molenbiotoop als opgenomen in artikel 12.1.3. wordt als volgt aangepast:
- a. indien niet voldaan wordt aan het bepaalde in de leden 12.1.1. of 12.1.2. zijn de werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de belangen van de molen als werktuig en als beeldbepalend element;
- b. alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de molendeskundige over de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan het huidige en / of toekomstige functioneren van de molen Weltevreden als werktuig door windbelemmering en / of de waarde van de molen als beeldbepalend cultuurhistorisch waardevol element onevenredig in gevaar brengen of kunnen brengen.
- 11. Van de begripsbepalingen wordt 1.52 peil sublid c als volgt aangepast:
- a. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld bij de voltooiing van het hoofdgebouw.
- 12. Kennelijke verschrijvingen worden aangepast waaronder in artikel 3.2.2. onder g het verwijderen van het woord 'indien' en in artikel 9.3.2. onder a de realisatie van de juiste verwijzing.
- 13. De ecologische quickscan wordt, als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming, geactualiseerd.
- 14. In verband met een wijziging van het Besluit m.e.r. die op 7 juli 2017 in werking is getreden, is een 'Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling' opgesteld, de plantoelichting is naar aanleiding daarvan op verschillende plaatsen aangevuld.
- 15. Ook is gebleken dat de archeologische dubbelbestemming niet goed was opgenomen op de verbeelding, waarschijnlijk als gevolg van een technisch probleem, bij het ontwerp bestemmingsplan wordt dat hersteld.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
Bijlage 1 Watertoets
Bijlage 2 Wateradvies Waterschap Scheldestromen
Bijlage 2 Wateradvies Waterschap Scheldestromen
Bijlage 3 Advies Vereniging De Zeeuwse Molen
Bijlage 3 Advies Vereniging de Zeeuwse Molen
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek 2010
Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek 2010
Bijlage 5 Verkennend Onderzoek 2016
Bijlage 5 Verkennend onderzoek 2016
Bijlage 6 Aanvullend Bodemonderzoek 2017
Bijlage 6 Aanvullend bodemonderzoek 2017
Bijlage 7 Inventariserend Bureau- En Veldonderzoek Archeologie
Bijlage 7 Inventariserend bureau- en veldonderzoek archeologie
Bijlage 8 Natuurtoets
Bijlage 9 Nader Onderzoek Vleermuizen
Bijlage 9 Nader onderzoek vleermuizen
Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek Weg- En Horecageluid
Bijlage 10 Akoestisch onderzoek weg- en horecageluid
Bijlage 11 Aanvullende Geluidberekeningen
Bijlage 11 Aanvullende geluidberekeningen
Bijlage 12 Akoestisch Onderzoek Supermarkt
Bijlage 12 Akoestisch onderzoek supermarkt
Bijlage 13 Toelichting Molenbiotoop Molen Weltevreden
Bijlage 13 Toelichting molenbiotoop molen Weltevreden
Bijlage 14 Onderzoek Woningbouwprogramma Singelgebied
Bijlage 14 Onderzoek woningbouwprogramma Singelgebied
Bijlage 15 Stikstofdepositie
Bijlage 16 Voortoets
Bijlage 17 Aanmeldingsnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 17 Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling