Herontwikkeling Singel en Zuidstraat
Bestemmingsplan - gemeente Veere
Vastgesteld op 18-02-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan (digitaal):
Het bestemmingsplan Herontwikkeling Singel en Zuidstraat met identificatienummer NL.IMRO.0717.0134BPSinzuDbg-VG01 van de gemeente Veere;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;
1.6 aan-huis-gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in een woning of in een bijbehorend bijgebouw door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning en het woonperceel in overwegende mate hun woonfunctie behouden en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 achtererf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan;
1.8 achtererfgebied:
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.9 antennedrager:
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;
1.10 antenne-installatie:
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.11 archeologische deskundige:
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek (een (senior) KNA-archeoloog);
1.12 archeologisch onderzoek:
onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden verricht door of namens een dienst of instelling die over een certificaat beschikt;
1.13 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden, gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen direct onder het aardoppervlak;
1.14 bebouwing:
een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.15 bestaande bouwwerken:
bouwwerken die bestaan of kunnen worden gebouwd op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet;
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 Bevi-inrichtingen:
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.19 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is, met uitsluiting van vertrekken onder de begane grondvloer, zoals een kelder, souterrain en onderbouw;
1.23 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.27 bijgebouw:
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.28 consumentenvuurwerk:
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;
1.29 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;
1.30 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen;
1.31 dakopbouw:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt;
1.32 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.33 evenementen:
gebeurtenissen, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur, die (inclusief opbouw en afbraak) langer duren dan 10 dagen per evenement;
1.34 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.35 gevellijn:
de naar de weg gekeerde bouwgrens. Indien meerdere bouwgrenzen naar de weg zijn gekeerd (hoekkavel), bepalen burgemeester en wethouders welke zijde als voorgevellijn moet worden beschouwd;
1.36 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.37 kantoor/praktijkruimte:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig/bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een hiermee naar aard gelijk te stellen gebied;
1.38 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het in een woning of in een bijbehorend bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning en het woonperceel in overwegende mate hun woonfunctie behouden met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past;
1.39 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.40 milieudeskundige:
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het gebied van milieu;
1.41 molendeskundige:
de vereniging De Zeeuwse Molen of de Hollandsche Molen dan wel een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake molens;
1.42 NEN:
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan;
1.43 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, waterhuishoudkundige voorzieningen, telefooncellen, abri's en apparatuur voor telecommunicatie;
1.44 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;
1.45 peil:
- a. de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 m bedraagt;
- b. bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld bij de voltooiing van het hoofdgebouw.de gemiddelde hoogte van het op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.46 pension:
een gebouw, bestemd om gelijktijdig door meerdere gezinnen of daarmee gelijk te stellen groepen van personen te worden gebruikt voor verblijfsrecreatie;
1.47 platte dakafdekking:
een horizontaal of nagenoeg horizontaal vlak met een dakhelling van maximaal 3° ter afdekking van een gebouw;
1.48 recreatiewoning:
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt;
1.49 samenhangend straat- en bebouwingsbeeld:
- a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- b. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
- c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
- d. de cultuurhistorische samenhang van de omgeving.
1.50 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, seksbioscoop, seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub al dan niet in combinatie met elkaar;
1.51 verblijfsrecreatie:
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf zoals een recreatiewoning, logeergebouw, pension of kampeermiddel, door personen die elders hun hoofdverblijf hebben;
1.52 voorgevel van een gebouw:
het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een gebouw. Indien meerdere delen van het gebouw naar de weg zijn gekeerd (hoekkavel), bepaalt het bevoegd gezag welke zijde als voorgevel moet worden beschouwd;
1.53 voorgevelrooilijn:
een denkbeeldige dan wel met de aanduiding 'gevellijn' aangegeven lijn die strak loopt langs de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen;
1.54 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie:
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 vloeroppervlakte:
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen, water, sport- en speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen en voet- en fietspaden;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop': tevens voor het behoud van de molen Weltevreden als werktuig en als beeldbepalend cultuurhistorisch waardevol element;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen en geluidwerende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. evenementen zijn toegestaan.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstroken, waarbij opstelstroken en busstroken niet worden meegeteld;
- b. parkeervoorzieningen;
- c. voet- en fietspaden;
- d. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop': tevens voor het behoud van de molen Weltevreden als werktuig en als beeldbepalend cultuurhistorisch waardevol element;
- f. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, sport-, en speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen en reclame-uitingen;
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
4.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. evenementen zijn toegestaan.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'erf': voor erven bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop': tevens voor het behoud van de molen Weltevreden als werktuig en als beeldbepalend cultuurhistorische waardevol element;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, parkeervoorzieningen, water en nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologisch waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
- 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- c. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige;
- d. het bepaalde in dit lid onder b.2 en b.3 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm kan worden geplaatst;
- 4. een bouwwerk dat zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
6.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt en de breedte ten hoogste 3 m.
8.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande dakhelling, afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 Molenbiotoop
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
- c. de omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Wettelijke werking regeling
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Herontwikkeling Singel en Zuidstraat".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Veere heeft de wens om het Singelgebied in Domburg te herontwikkelen en heeft daarom in juni 2011 het "Projectplan Singelgebied Domburg" vastgesteld. In het projectplan staat een aantal doelstellingen geformuleerd die moeten zorgen voor een ruimtelijke totaaloplossing voor wonen, werken, ontspannen, verkeer en parkeren. Het projectplan is in februari 2015 overgenomen in de “Visie Domburg" van de gemeente Veere.
De doelstelling binnen het plangebied betreft voor een deel de verplaatsing van de huidige supermarkt, zodat ruimte ontstaat voor woningbouw, parkeervoorzieningen en een aansluiting naar het achterliggende terrein van het museum. Verder omvat het plan de bouw van woningen op de hoek Singel-Zuidstraat, ten koste van de nu geldende maatschappelijke bestemming. Voorliggend bestemmingsplan geeft uitwerking aan de hierboven genoemde opgaven en biedt het juridisch-planologisch kader van het planvoornemen.
1.2 Planbeschrijving
Het planvoornemen tot herontwikkeling van het plangebied is onderdeel van een al langer lopend traject om het Singelgebied een positieve impuls te geven. De opgave en doelstellingen van de herontwikkeling van het Singelgebied staan beschreven in de "Structuurvisie gemeente Veere 2025" (paragraaf 3.3.1) en het "Projectplan Singelgebied Domburg" en de "Visie Domburg" (paragraaf 3.3.2). Met voorliggend bestemmingsplan wordt uitwerking gegeven aan deze doelstelling.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van tien permanente woningen mogelijk ter plaatse van het voormalige supermarktterrein van de Albert Heijn en het voormalige terrein van de fysiopraktijk en kinderopvang op de hoek van de Singel en de Zuidstraat te Domburg. Naast woningbouw wordt ruimte gereserveerd voor voldoende parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en een ontsluiting naar het achterliggende terrein van het Marie Tak van Poortvliet Museum Domburg. Daarnaast zorgt dit bestemmingsplan voor een uitbreiding van de tuinen aan de Schuitvlotstraat en Zuidstraat. Het stedenbouwkundig plan is opgenomen in figuur 1.1.Figuur 1.1 Stedenbouwkundigplan
1.3 Plangebied
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op twee locaties:
- het voormalige terrein van de supermarkt Albert Heijn (hierna AH-terrein) aan de Singel 6 in Domburg;
- het voormalige terrein van de fysiotherapiepraktijk en kinderopvang (hierna fysio-terrein) aan de Zuidstraat 14 in Domburg.
Figuur 1.2 geeft de ligging en de begrenzing van het plangebied weer.
Figuur 1.2 Luchtfoto met indicatieve begrenzing plangebied (rode lijn)
De globale begrenzing van het AH-terrein wordt gevormd door het Marie Tak van Poortvliet museum Domburg in het noorden, de tuinen van de woningen aan de Schuitvlotstraat in het oosten, de Singel in het zuiden en de tuinen van de woningen aan de Zuidstraat in het westen.
De globale begrenzing van het fysio-terrein wordt gevormd door woningbouw aan de Zuidstraat in het noorden, de Zuidstraat in het oosten, de Singel in het zuiden en woningbouw aan de Singel in het westen.
1.4 Vigerend Bestemmingsplan
Het vigerende bestemmingsplan betreft "Kom Domburg", dat is vastgesteld op 15 december 2011 door de gemeenteraad van Veere. In dit bestemmingsplan heeft het AH-terrein de bestemming "Detailhandel" en het fysio-terrein de bestemming "Maatschappelijk" (figuur 1.3). Woningbouw is binnen beide bestemmingen niet toegestaan.
Figuur 1.3 Uitsnede plangebied bestemmingsplan "Kom Domburg"
Voorliggend bestemmingsplan "Herontwikkeling Singel en Zuidstraat" vervangt in het plangebied het bestemmingsplan "Kom Domburg" om de beoogde ontwikkeling op het AH-terrein en fysio-terrein juridisch-planologisch mogelijk te maken.
1.5 Leeswijzer
Het volgende hoofdstuk bevat een analyse van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 gaat in op het beleid dat van toepassing is op de herontwikkeling van het plangebied. Hoofdstuk 4 bevat een toetsing van het initiatief aan diverse gebiedsaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving en licht daarmee de bestemmingen en de bijbehorende regels toe. Hoofdstuk 6 beschrijft hoe het bevoegd gezag de handhaving van het bestemmingsplan gaat verzorgen. De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is opgenomen in hoofdstuk 7. Tot slot gaat hoofdstuk 8 in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Analyse Plangebied
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit twee locaties: het AH-terrein en het fysio-terrein. Beide locaties worden hieronder geanalyseerd.
Het AH-terrein betreft het perceel aan de Singel 6 in Domburg en heeft een oppervlakte van circa 2.900 m². Het terrein wordt gebruikt voor de bestaande supermarkt Albert Heijn met bijbehorend parkeerterrein. De supermarkt ligt nu nog tussen de bestaande (woon)bebouwing aan de Schuitvlotstraat en Zuidstraat, maar de bouw van de nieuwe Albert Heijn op het voormalige parkeerterrein aan de Traverse tegenover het gemeentehuis is in volle gang. Het AH-terrein is door de gemeente Veere aangekocht met als doel dit te herontwikkelen tot woningbouw. In overleg met de eigenaren van de woningen aan de Schuitvlotstraat en Zuidstraat, is het stedenbouwkundige ontwerp dat de onderlegger vormt voor dit bestemmingsplan tot stand gekomen.
Figuur 2.1 AH-terrein
Direct achter het AH-terrein ligt het terrein van het Marie Tak van Poortvliet Museum Domburg (hierna museumterrein). De gemeente heeft in de "Visie Domburg" de wens uitgesproken om binnen het plangebied een aansluiting te maken naar het museumterrein. Het museum wordt mogelijk verplaatst, waarna het terrein kan worden ontwikkeld tot een bijzondere woonlocatie, die een bijdrage levert aan de badstatus van Domburg.
Het fysio-terrein betreft het perceel aan de Zuidstraat 14 in Domburg en heeft een oppervlakte van ca. 900 m². Het terrein wordt gebruikt als fysiopraktijk voor Praktijk voor Fysiotherapie en Dry Needling Will Timmermans en als kinderopvang. Het terrein ligt tussen (woon)bebouwing aan de Zuidstraat in.
Figuur 2.2 Fysio-terrein
2.2 Toekomstige Situatie
In de toekomstige situatie is de Albert Heijn verplaatst naar het voormalig parkeerterrein aan de Traverse in Domburg en hebben ook de fysiopraktijk en kinderopvang een nieuwe plek gekregen.
Het AH-terrein en fysio-terrein worden herontwikkeld tot kleinschalig woongebied dat aansluiting zoekt bij woonmilieus in de directe omgeving. Er worden in totaal tien woningen gerealiseerd. Maximaal vijf, deels gestapelde, woningen in de sociale sector en maximaal vijf grondgebonden woningen in de vrije sector. Gezamenlijk draagt de woningbouwontwikkeling bij aan een goede gevarieerde woningvoorraad in de sociale en vrije sector, geschikt voor starters, senioren, bestaande bewoners en nieuwkomers.
Figuur 2.3 Situatietekening planontwikkeling
Op het voormalig AH-terrein worden vijf grondgebonden woningen in de vrije sector gerealiseerd. De woningen hebben een oppervlakte van ca. 65 m² tot 100 m² en zijn daarmee tevens geschikt als starterswoning. De woningen hebben een goothoogte van maximaal 6 meter en een bouwhoogte van maximaal 11 meter. Op deze manier wordt rekening gehouden met de maximaal toegestane bouwhoogte door de molenbiotoop die om het plangebied is gelegd vanwege de nabijgelegen molen "Weltevreden". De voorkant van de bebouwing en de bijbehorende entrees zijn georiënteerd op de Singel. De auto-ontsluiting van de woningen vindt tevens via de Singel plaats.
De openbare ruimte wordt ingericht als ontsluitingsweg naar het achterliggende museumterrein. Er is hierbij voldoende ruimte gereserveerd voor parkeervoorzieningen (paragraaf 2.2.1) en groenvoorzieningen, om de parkeerdruk in en rondom het plangebied te verlagen en de kwaliteit van de openbare ruimte ter plaatse te verbeteren. Een deel van de (openbare) ruimte, grenzend aan de tuinen van de bewoners van de woningen aan de Schuitvlotstraat en Zuidstraat, wordt aangekocht door de bewoners en als erf/achtertuin in gebruik genomen.
Op het voormalige fysio-terrein worden drie grondgebonden woningen en twee gestapelde woningen gerealiseerd in de sociale sector. De grondgebonden woningen hebben een bouwhoogte van 8 meter en een goothoogte van 3 meter, de gestapelde woningen mogen 6, respectievelijk 11 meter hoog zijn. Het bouwvolume van de woningen is beperkt in verband met het straatbeeld van de Zuidstraat. De woningen worden op eenzelfde wijze gesitueerd als de omliggende bebouwing en zijn net als die woningen georiënteerd op de Zuidstraat. De bebouwing sluit qua hoofdvorm, materialisering, detaillering en gevelontwerp aan bij de omgeving en er wordt gebruik gemaakt van hoogwaardige, duurzame materialen. De ruimte achter de woningen wordt ingericht als tuin en parkeerterrein bij de woningen.
Figuur 2.4 Sfeerimpressie woningbouwontwikkeling aan de Singel en Zuidstraat
2.2.1 Parkeren
Voor het vaststellen van de parkeernormen zijn de kencijfers van de CROW-publicatie 317 gehanteerd (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Dit betekent:
- Parkeren ten bate van de vrijesectorwoningen: 2,0 parkeerplaatsen per woning.
- Parkeren ten bate van de woningen in de sociale sector: 1,8 parkeerplaats per woning.
- De parkeernormering houdt hierbij rekening met parkeren voor bezoekers: 0,2 parkeerplaatsen per woning.
De bovenstaande parkeernormen zijn vertaald tot de volgende parkeerbalans:
- 10 parkeerplaatsen ten bate van de vrijesectorwoningen (incl. bezoekers).
- 9 parkeerplaatsen ten bate van de woningen in de sociale sector (incl. bezoekers).
Op het voormalige AH-terrein worden 32 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiervan moeten 10 parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor de te ontwikkelen woningen. De overige 22 parkeerplaatsen kunnen worden gebruikt om een deel van de parkeerbehoefte van vergunninghouders op te vangen en zodoende de parkeerdruk in de omgeving verminderen.
Op het voormalige fysio-terrein worden 9 parkeerplaatsen gerealiseerd ten behoeve van de woningen.
2.3 Uitgangspunten En Randvoorwaarden Van Het Bestemmingsplan
Deze paragraaf vat de uitgangspunten en randvoorwaarden die ten grondslag liggen aan dit bestemmingsplan samen. De volgende uitgangspunten en randvoorwaarden zijn relevant voor dit bestemmingsplan:
- Amoveren van bestaande bebouwing in het plangebied, waarna deze vervangen worden door nieuwbouwwoningen.
- Bouw van maximaal 8 grondgebonden woningen.
- Bouw van 2 gestapelde woningen.
- Bouw van maximaal 5 koopwoningen in de vrije sector.
- Bouw van maximaal 2 appartementen en 3 woningen in de sociale sector ten behoeve van onder andere starters en senioren.
- De aanleg van 41 (32 + 9) parkeerplaatsen ten behoeve van de woningbouwontwikkelingen en het opvangen van de parkeerbehoefte van vergunninghouders.
- Een ontsluitingsweg realiseren naar het achterliggende museumterrein.
- Bescherming van de molenbiotoop van de molen "Weltevreden".
In de regels van dit bestemmingsplan worden bovengenoemde uitgangspunten vastgelegd.
Voorliggend bestemmingsplan draagt, in samenwerking met het bestemmingsplan "Herontwikkeling Singelgebied" en de ruimtelijke procedure voor de supermarktvestiging aan de Traverse, in belangrijke mate bij aan de gehele herontwikkeling van het Singelgebied.
Hoofdstuk 3 Beleid En Regelgeving
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit tot 2040. Zo beschrijft het kabinet in de structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. De SVIR biedt een nieuw en integraal kader voor het rijksbeleid over de ruimte en mobiliteit.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Zij verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van het Nederlands werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.
Het roer moet om in de gebiedsontwikkeling. De daadwerkelijke vraag van bewoners, bedrijven en organisaties wordt daarin leidend. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd (zie verder paragrafen 3.1.3 en 4.11). Dat betekent: eerst onderzoeken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
De SVIR verstevigt het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de SVIR nog meer bij de provincies en gemeenten gelegd. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft.
De SVIR richt zich op een dusdanig schaalniveau en is als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor onderhavig bestemmingsplan. Door decentralisatie van bevoegdheden wordt het relevante afwegingskader gevormd door het beleid van de provincie Zeeland en de gemeente Veere.
Conclusie
Het beleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft geen gevolgen voor de voorgenomen ontwikkeling. Voor die ontwikkeling vindt de afweging decentraal plaats.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna afgekort tot Barro) stelt het Rijk regels die betrekking hebben op de inhoud van bestemmingsplannen. De onderwerpen waar het Rijk regels over stelt zijn beperkt. De onderwerpen zijn: rijksvaarwegen, project mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundamenten, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied en defensie (met uitzondering van radar). Voor de in het Barro genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit het Barro voldoen. Geen van de in onderwerpen die genoemd worden in het Barro hebben echter betrekking op onderhavig bestemmingsplan.
Conclusie
Het Barro heeft geen betrekking op het onderhavig bestemmingplan.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (hierna afgekort tot Bro) is een nadere uitwerking van bepalingen uit de Wet ruimtelijke ordening. Het Bro bepaalt hoe ruimtelijke plannen tot stand moeten komen en welke overheidslaag waarvoor verantwoordelijk is. De bepalingen in het Bro hebben onder andere betrekking op structuurvisies, bestemmingsplannen en andere planologische besluiten.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is een motiveringsplicht opgenomen voor stedelijke ontwikkelingen, de ladder voor duurzame verstedelijking. Per 1 juli 2017 is de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking gewijzigd, omdat er in de praktijk enkele knelpunten in de toepassing van de ladder ervaren worden. De meeste knelpunten hebben betrekking op de begrippen die in de huidige ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd worden, de toepassing van de ladder bij flexibele bestemmingsplannen, onderzoekslasten en regionale afstemming.
De doelen van de ladder worden echter onderschreven. Dus ook in de gewijzigde ladder staan een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten, duurzaam ruimtegebruik en het tegengaan van overprogrammering centraal.
Betekenis wijziging ladder voor duurzame verstedelijking
Uit de wijziging van het tweede lid van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening kan afgeleid worden dat het in de gewijzigde ladder voor duurzame verstelijking gaat om het aantonen van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, in plaats van om het aantonen van de actuele regionale behoefte. In de gewijzigde versie van de ladder ontstaat een onderscheid tussen de toetsing van de behoefte en de reikwijdte waarin die behoefte afgestemd moet worden (een voorgenomen ontwikkeling die uitsluitend gevolgen heeft voor een gemeente hoeft niet in regionaal verband afgestemd te worden). De aard en omvang van een stedelijke ontwikkeling vragen immers niet altijd om afstemming in regionaal verband.
De wijziging van het derde lid van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening betekent dat de ladder voor duurzame verstedelijking het ook mogelijk maakt om toetsing van de voorgenomen ontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking door te schuiven naar een wijzigings- of uitwerkingsplan. In het moederplan kan dan volstaan worden met een meer globale toetsing.
De begrippen “nieuwe stedelijke ontwikkeling” en “bestaand stedelijk gebied” worden door de wijziging van de ladder niet gewijzigd omdat zij inmiddels uitgekristalliseerd zijn in jurisprudentie.
Met deze wijzigingen wordt de ladder voor duurzame verstedelijking teruggebracht naar de essentie. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is bepalen of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een behoefte vervult en, indien nodig, motiveren waarom de voorgenomen ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
In de nieuwe vorm richt de ladder voor duurzame verstedelijking zich op het aantonen van het nut en de noodzaak van de voorgenomen ontwikkeling, in plaats van op het aantonen van de actuele regionale behoefte. Dit omdat dat laatste begrip leidde tot allerlei interpretatieverschillen. Een andere reden is dat een stedelijke ontwikkeling niet altijd om regionale afstemming vraagt.
Conclusie
Toetsing van het initiatief dat in dit bestemmingsplan beschreven wordt aan de vereisten die de ladder voor duurzame verstedelijking stelt, is noodzakelijk. De toetsing vindt plaats in paragraaf 4.11.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsplan Zeeland 2012 - 2018
Op 28 september 2012 hebben Provinciale Staten van Zeeland het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 vastgesteld. Het omgevingsplan is een provinciaal beleidsplan voor ruimte, milieu, water en natuur en fungeert als structuurvisie zoals vastgelegd in artikel 2.2 van de Wro. In het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 beschrijft het provinciebestuur wat er gedaan gaat worden om de provincie Zeeland op de onderwerpen ruimte, milieu, water en natuur vooruit te helpen. De onderwerpen die in het Omgevingsplan 2012-2018 van provinciaal belang geacht worden, zijn opgenomen in de Verordening ruimte provincie Zeeland (zie paragraaf 3.2.2).
Het basisidee van het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 is dat ontwikkelingen die kwaliteit toevoegen aan de provincie Zeeland de ruimte moeten krijgen. De provincie maakt daarbij onderscheid tussen gebieden die bescherming behoeven en gebieden waar ruimte is voor een nadere afweging van initiatieven. Het omgevingsplan gaat tevens uitgebreid in op woningbouw in Zeeland.
Woningbouw
Centraal in het provinciaal beleid ten aanzien van woningbouw staan het bieden van een goed woonklimaat en zorgen voor een goed functionerende woningmarkt. Die woningmarkt moet beschikken over voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. Ruimtelijk gezien staan bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik voorop. Bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik zijn van groot belang bij nieuwbouw van woningen. Om te analyseren of er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik stelt de provincie toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking verplicht indien een bestemmingsplan woningbouw mogelijk maakt. In dit bestemmingsplan wordt de herontwikkeling van het plangebied in paragraaf 4.11 getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Ten aanzien van zorgvuldig ruimtegebruik geldt dat de herontwikkeling plaatsvindt binnen de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied van Domburg. Binnen dit bestemmingsplan worden twee locaties herontwikkeld tot woningbouw. Beide locaties bevinden zich binnen de grenzen van het bestaand stedelijk gebied van Domburg. De herontwikkeling vergroot de vitaliteit van Domburg doordat er een gedifferentieerd woningaanbod gerealiseerd kan worden en de kwaliteit ter plaatse wordt verbeterd. De kwaliteit wordt verbeterd omdat extra parkeergelegenheid wordt gerealiseerd die zorgt voor een lagere parkeerdruk en meer ruimte in de directe omgeving. Dit komt ten goede aan het woon-, werk- en leefklimaat in Domburg.
De provincie Zeeland verwacht van gemeenten dat een onderscheid gemaakt wordt tussen woningen voor permanent gebruik en woningen voor recreatief gebruik. Dit om toekomstige eigenaren van woningen duidelijkheid te bieden over de gebruiksmogelijkheden van een woning. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal tien permanente woningen mogelijk, waarvan maximaal vijf in de vrije sector en vijf in de sociale sector.
Verder zet de provincie Zeeland in op het verbeteren van de kwaliteit van de woonomgeving en het zodanig ontwerpen en inrichten van die omgeving dat een gezonde fysieke leefomgeving ontstaat. De leefomgeving moet als herkenbaar, prettig, schoon, veilig en aantrekkelijk worden ervaren. In de planvorming voor de herontwikkeling van het plangebied zijn de structuur en identiteit van Domburg gebruikt om de herontwikkeling in te passen. In hoofdstuk 4 wordt geanalyseerd hoe de herontwikkeling zich verhoudt tot de relevante aspecten op het gebied van planologie en milieu. Indien nodig worden in die paragraaf ook maatregelen benoemd om de fysieke leefomgeving in het plangebied nog gezonder en veiliger te maken.
Conclusie
De herontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, past in het provinciaal beleid zoals dat in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 (herziening 11 maart 2016) is geformuleerd. De mate waarin de herontwikkeling voldoet aan eisen ten aanzien van duurzaam ruimtegebruik en overige onderwerpen op het gebied van planologie en milieu wordt bepaald in hoofdstuk 4.
3.2.2 Verordening ruimte provincie Zeeland
De onderwerpen die in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 genoemd worden en die de provincie Zeeland van provinciaal belang acht, zijn in de Verordening ruimte provincie Zeeland voorzien van nadere regels. Op grond van de Wro is een gemeentebestuur verplicht om bij het vaststellen van een ruimtelijk plan de regels zoals gesteld in de Verordening ruimte provincie Zeeland in acht te nemen.
De Verordening ruimte bepaalt dat in bestemmingsplan dat woningbouw mogelijk maakt toepassing moet worden gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit is een uitwerking van het beleid dat geformuleerd is in de Omgevingsvisie Zeeland 2012-2018. De herontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, wordt in paragraaf 4.11 getoetst aan de eisen die de ladder voor duurzame verstedelijking stelt.
In de verordening is de molenbiotoop van molen 'Weltevreden' opgenomen. In de regels van dit bestemmingsplan worden bepalingen ter bescherming van de molenbiotoop overgenomen. Die bepalingen stellen onder andere dat in een straal van honderd meter gerekend vanuit het middelpunt van de traditionele windmolen geen nieuwe bebouwing en beplanting worden toegelaten hoger dan het laagste punt van de verticaal staande wieken. Deze bepaling is overgenomen uit de Verordening ruimte van de provincie Zeeland en opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Kom Domburg. In dit bestemmingplan worden de regels over de bescherming van de molen(biotoop) integraal over genomen vanuit het bestemmingsplan Kom Domburg. Op die manier blijft de molenbiotoop beschermd.
Conclusie
Dit bestemmingsplan geeft in paragraaf 4.11 toepassing aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Verder bevat dit bestemmingsplan regels ter bescherming van de molenbiotoop. Daarmee worden de bepalingen zoals geformuleerd in de Verordening ruimte van de provincie Zeeland overgenomen in dit bestemmingsplan.
3.2.3 (Ontwerp) omgevingsplan Zeeland 2018
Het Omgevingsplan Zeeland 2018, dat op 21 september 2018 door gedeputeerde staten is vastgesteld, is het provinciaal beleidsplan voor de volle breedte van de fysieke leefomgeving. Het plan bevat beleid over economie, ruimte, mobiliteit, natuur, cultuur, water en milieu. Voortzetting van het nu geldend beleid is het uitgangspunt. Nieuw beleid is er onder meer voor de inrichting van de kustzone, energietransitie en klimaat-adaptatie. Het beleid is meer op hoofdlijnen beschreven en bouwt voort op de visie Zeeland 2040.
Het Omgevingsplan Zeeland 2018 biedt meer ruimte om per situatie of gebied passend beleid te voeren en zal indien nodig tussentijds worden gewijzigd aan de nieuwe inzichten. Het plan zal de transitie naar de Omgevingswet ondersteunen.
Het Omgevingsplan kent vier grote strategische opgaven:
- 1. Duurzame en concurrerende economie.
- 2. Klimaatbestendige en neutrale samenleving.
- 3. Waardevolle leefomgeving.
- 4. Toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfomgeving.
Bij het omgevingsplan is ook een milieueffectrapport (MER) opgesteld om een inschatting te maken van mogelijke milieueffecten om daar in de besluitvorming rekening mee te houden. Per deelgebied (kust en deltawateren, Sloegebied en Kanaalzone, stedennetwerk, landelijk gebied) wordt beoordeeld wat de huidige situatie is en wat het nieuwe omgevingsplan daar aan verandert. Het ontwerp omgevingsplan en het MER lagen vanaf 26 april 2018 ter inzage en zijn op 21 september 2018 vastgesteld. De vaststelling omvatte voor onderhavig plan geen relevante wijzigingen.
Woningbouw
In Zeeland is behoud en herontwikkeling van voorzieningen essentieel omdat de totale bevolkingsomvang daalt en de bevolking vergrijst. Het regionale schaalniveau wordt steeds belangrijker. Het stedelijk gebied en de omliggende dorpen en regio functioneren feitelijk als één geheel. Voor steden en kernen leidt dit tot veel verschillende opgaven: verduurzaming en verbetering van de bestaande gebouwen, de verdichting van de stad voor verdere verduurzaming, het accommoderen van de vraag naar meer stedelijke woonvormen, het op peil houden van het voorzieningenniveau, de daarmee samenhangende noodzakelijke aanpak van de straten en openbare ruimte en transformatie van leegstaande gebieden en gebouwen, inclusief cultureel erfgoed.
Woningbouwprojecten hebben een gemeentegrensoverschrijdend impact. Er moet daarom op regionaal niveau gekozen worden voor de woningbouwplannen die qua omvang, locatie en type aansluiten bij de woonwensen van de Zeeuwse burger. De keuzes moeten worden gemaakt in regionale woningmarktafspraken door de vijf Zeeuwse woningmarktregio’s (De Bevelanden, Schouwen-Duiveland, Tholen, Walcheren en Zeeuws-Vlaanderen).
Conclusie
In de Walcherse woningmarktafspraken uit september 2013 hebben de gemeenten Middelburg, Vlissingen en Veere afgesproken dat in de periode tot 2022 100 woningen in het Singelgebied gebouwd mogen worden. De eenzijdig door de provincie vastgestelde Regionale woningmarktafspraken Walcheren, zoals die op 17 juli 2017 zijn toegezonden, bevatten nog steeds de woningbouwontwikkelingen zoals die binnen het Singelgebied zijn beoogd. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van tien woningen mogelijk in het Singelgebied en past daarmee binnen deze afspraak.
3.2.4 Ontwerp omgevingsverordening 2018
Het Omgevingsplan 2018 bindt alleen de Provincie Zeeland zelf. Soms is doorwerking naar anderen gewenst. Waar nodig wordt het plan vertaald naar een verordening die juridisch doorwerkt op anderen. De omgevingsverordening bevat provinciale regels over de fysieke leefomgeving die voor iedereen gelden. Dit zijn drie soorten regels:
- voor burgers en bedrijven over vergunningplichten
- voor de overheid om vergunningaanvragen te beoordelen
- instructies over hoe gemeenten en waterschappen hun taken en bevoegdheden moeten uitoefenen
Deze regels worden door Provinciale Staten vastgesteld en zijn een uitwerking van de omgevingswaarden die de Provincie Zeeland in de verordening kan opnemen.
De Omgevingsverordening Zeeland 2018 heeft de status van:
- Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening
- Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet milieubeheer
- Waterverordening in de zin van artikel 2.4 van de Waterwet en artikel 2 Scheepvaartsverkeerwet
- Wegenverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A van de Wegenverkeerswet 1994
- Verordening Wet natuurbescherming Zeeland in de zin van de Wet natuurbescherming
- Distelverordening in de zin van artikel 145 en 150 Provinciewet\
- Landschapsverordening in de zin van artikel 145 Provinciewet
- Ontgrondingenverordening in de zin van artikel 5, lid 2 en artikel 7, lid 2 Ontgrondingenwet
De ontwerp omgevingsverordening 2018 lag vanaf 26 april 2018 ter inzage en is eveneens op 21 september 2018 vastgesteld. De vaststelling omvatte voor onderhavig plan geen relevante wijzigingen.
Conclusie
In de toelichting van voorliggend bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 4 een inzicht gegeven in de cultuurhistorische waarde van de traditionele windmolens en de verplichtingen op grond van de Wet milieubeheer, de Waterwet en Wet natuurbescherming. De bepalingen zoals geformuleerd in de ontwerp omgevingsverordening zijn daarnaast overgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
3.2.5 Het Mobiliteitsplan Zeeland
Het Mobiliteitsplan Zeeland bestaat uit een visie op de toekomst van verkeer en vervoer in Zeeland tot 2028 en een programma met activiteiten voor de periode 2017-2019. De Provincie heeft daarbij de speerpunten:
- snelle en veilige hoofdverbindingen over de weg en per openbaar vervoer;
- goede bereikbaarheid voor bedrijven, forenzen en de Zeeuwse havens;
- een netwerk voor toeristen en recreanten dat bijdraagt aan de beleving van Zeeland;
- een goede bereikbaarheid van bovenlokale voorzieningen zoals zorg en onderwijs en een vernieuwde aanpak van verkeersonveiligheid.
Het Mobiliteitsplan Zeeland is een plan van de Provincie waar aan de ene kant het Rijksbeleid in is opgenomen en dat aan de andere kant ook doorwerkt in de plannen van gemeenten en het waterschap. Het Mobiliteitsplan Zeeland heeft een wettelijke basis en is één van de grote beleidsplannen van de Provincie.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan het Mobiliteitsplan Zeeland en wordt concreter getoetst aan het gemeentelijk verkeersbeleid in paragraaf 3.3.5.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie gemeente Veere 2025
De Structuurvisie gemeente Veere 2025 is vastgesteld op 13 september 2012 en geeft richting aan de keuzes die benodigd zijn om de bestaande kwaliteiten van de gemeente nog verder te ontwikkelen en nieuwe potenties te benutten.
De Structuurvisie gemeente Veere omschrijft Domburg als een badplaats met allure, uitstraling en internationale faam. Domburg is bepalend voor het toeristisch gezicht van de gemeente. Domburg is ingesteld en gericht op het toerisme. Toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden voor Domburg worden gevonden in nieuwe woonconcepten en het realiseren van nieuwe gezondheidszorgvoorzieningen.
In de Structuurvisie gemeente Veere 2025 is beschreven dat herontwikkeling van het Singelgebied (waar het plangebied onderdeel van uitmaakt) noodzakelijk is omdat de verschijningsvorm van het gebied niet meer past bij de gewenste uitstraling van Domburg. Parkeerproblemen doen zich voor, met name bij de supermarkt, en voorzieningen voldoen niet meer aan de moderne eisen. De herontwikkeling bestaat uit verschillende deelgebieden die ieder een specifieke ontwikkelingsrichting kennen. Met dit bestemmingsplan wordt de supermarktlocatie en de daar tegenover gelegen locatie van de fysio/kinderopvang herontwikkeld. Dit bestemmingsplan draagt daardoor bij aan de uitwerking van de ambitie in de structuurvisie om het Singelgebied te herontwikkelen tot woningbouw en te zorgen voor kwaliteitsverbetering van het gebied.
Doelstelling van de woonvisie binnen de structuurvisie is om te komen tot een flexibele en vraaggerichte woningmarkt met een kwalitatief en kwantitatief goed woningaanbod. Dit betekent het opvangen van de natuurlijke groei, voldoende seniorenwoningen voor een vergrijzende bevolking, het binden van starters, het verleiden van nieuwkomers en het behouden van een goede sociale woningvoorraad. De herontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zorgt voor de komst van tien woningen, maximaal vijf in de vrije en vijf in de sociale sector. Dit draagt bij aan een goede sociale woningvoorraad voor starters en senioren in nuance met een vrije sector voor bestaande bewoners of nieuwkomers.
De nieuwbouw moet volgens de structuurvisie qua uitstraling passen bij Domburg. Dit bestemmingsplan is de uitwerking van een stedenbouwkundig plan waarin de verschijningsvorm van de woningen bepaald is. Deze stedenbouwkundige principes zijn in dit bestemmingsplan uitgewerkt tot juridisch bindende regels. Op die manier wordt ervoor gezorgd dat de nieuw op te richten bebouwing qua uitstraling past bij Domburg.
Conclusie
De herontwikkeling van het voormalige AH-terrein en het fysio-terrein binnen het Singelgebied past in het beleid zoals de Structuurvisie gemeente Veere dat verwoord. De belangrijkste bevinding is dat dit bestemmingsplan bijdraagt aan de uitwerking van de beleidsambitie om het Singelgebied te herontwikkelen. De randvoorwaarden die de structuurvisie aan de herontwikkeling stelt, dienen mede als uitgangspunt voor dit bestemmingsplan. De herontwikkeling zorgt daarnaast voor het vergroten van de woningvoorraad op een evenwichtige manier.
3.3.2 Visie Domburg
De Visie Domburg (figuur 3.1) uit februari 2015 is een integrale visie op de toekomst van Domburg. De visie ziet Domburg als een parel aan de Nederlandse kust. Diverse projecten, ontwikkelingen en initiatieven bieden mogelijkheden om Domburg nog verder te ontwikkelen. Een van die projecten is de herontwikkeling van het Singelgebied. Dat project is verankerd in de Structuurvisie gemeente Veere 2025 en wordt verder uitgewerkt in de Visie Domburg. Het plangebied is onderdeel van het Singelgebied.
Figuur 3.1 Uitsnede Visie Domburg
Het Singelgebied vormt een natuurlijke overgang tussen het dynamische hart en de rustige entree van Domburg. Daarnaast is dit gebied belangrijk voor de bereikbaarheid én de ontsluiting van Domburg. Het Singelgebied vormt daarom een essentieel onderdeel van de integrale visie op de gewenste ontwikkeling van Domburg.
Voor het Singelgebied zijn in het projectplan Singelgebied Domburg (6 juni 2011) de volgende doelen geformuleerd.
- Het creëren van een ruimtelijke totaaloplossing in het projectgebied voor wonen, werken, winkelen, ontspannen verkeer en parkeren, in een acceptabele balans tussen ontwikkeling /vernieuwing en behoud van het kleinschalige belevingskader voor de inwoners (leefbaarheid vooral ook voor de inwoners van Domburg).
- Een integrale aanpak van het gebied geeft een impuls aan dit gebied. Dit resulteert in cachet en kwaliteit van de kern als hoogwaardige recreatieve badplaats. Op subtiele wijze aanhakend bij het markante verleden van Domburg als artistieke kolonie.
- Het in stedenbouwkundig opzicht afronden van de kern Domburg aan de zuidwestzijde, tevens als overgang naar het buitengebied.
Op basis van deze doelen is in het projectplan voor het Singelgebied voorzien in het realiseren van woningen en het minimaal daarbij behorende aantal parkeerplaatsen, het verplaatsen van de supermarkt en het maken van een aansluiting naar het Marie Tak van Poortvliet museum over het terrein van de huidige supermarkt. De doelen en hoofduitwerking van het projectplan vormden een belangrijke input bij het opstellen van deze visie.
Dit bestemmingplan geeft mede uitwerking aan de hierboven genoemde opgave. De vrijkomende ruimte door het verplaatsen van de supermarkt en de daar tegenover gelegen fysiopraktijk en kinderopvang wordt ingevuld door woningbouw en de realisatie van voldoende parkeerplaatsen, om een deel van de parkeerbehoefte voor vergunninghouders op te vangen. Ook wordt er een ontsluitingsweg door het plangebied gecreëerd naar het achterliggende gebied, waar momenteel nog het Marie Teak van Poortvliet museum is gesitueerd. De ambitie is om het museum in een later stadium te verplaatsen en het gebied te ontwikkelen tot woon- en recreatiegebied dat bijdraagt aan de badstatus van Domburg.
Conclusie
De herontwikkeling van de supermarktlocatie en verouderde fysiopraktijk en kinderopvang binnen het Singelgebied past in het beleid zoals in de Visie Domburg is verwoord. Dit bestemmingsplan vormt de uitwerking van de beleidsambitie de locatie van de supermarkt te herontwikkelen tot woningbouwlocatie met daarbij voldoende parkeergelegenheid en een ontsluitingsweg naar het achterliggende gebied.
3.3.3 Beeldkwaliteitsplan Domburg
Het Beeldkwaliteitsplan Domburg (BKP) is opgesteld naar aanleiding van de Visie Domburg. Het BKP is een middel om te komen tot voor Domburg aangename, gevarieerde, duurzame, eigentijdse architectuur en inrichting van de buitenruimte, passend voor de locatie en karaktervol. Het biedt richtlijnen voor de gemeente en voor bouwers, zodat bouwplannen leiden tot een versterking van het “DNA van Domburg”.
Het BKP biedt richtlijnen voor nieuwbouw en aanpassingen aan bestaande gebouwen, herinrichting van de openbare ruimte en de onderhoudstoestand ervan. Het legt een verband tussen de historie van Domburg en de toekomst. Daarbij gaat het om het behouden en versterken van bestaande karakteristieken van de stad en het landschap. Het BKP doet uitspraken over monumenten en architectuur, en houdt daarbij de praktische gebruikskwaliteit van gebouwen en openbare ruimte in het oog.
In het BKP worden enkele gebiedstypen onderscheiden, de hiërarchie van de wegenstructuur en enkele knooppunten benoemd, de ontwikkelgebieden weergeven en de toeristische verblijfszones benoemd. In de BKP is het plangebied aangewezen als gebiedstype 1 'Stadskern' (figuur 3.2). Voor dit gebiedstype gelden specifieke richtlijnen voor de bebouwing en voor de openbare ruimte.
Figuur 3.2 Uitsnede BKP Gebiedstypen
Nieuwbouw binnen de stadskern moet aansluiten op de omgeving, in hoofdvorm, materialisering en detaillering en gevelontwerp. De Domburgse authenticiteit staat hierbij voorop. Hoogwaardige, gebiedseigen, duurzame materialen hebben de voorkeur met name voor ramen, deuren, puien in gevels grenzend aan en/of zichtbaar vanaf de openbare ruimte. Nieuwe ontwikkelingen moeten ten slotte worden getoetst ten opzichte van het straatbeeld.
Richtlijnen voor de openbare ruimte betreffen rust en eenheid in de straatprofielen, een afstemming op de bebouwing, het toepassen van robuuste, duurzame materialen en een schoon en veilig onderhoudsregime.
De ontwikkelgebieden die in het BKP worden benoemd staan weergeven in figuur 3.3. Voor de ontwikkelgebieden gelden de beeldkwaliteitsrichtlijnen behorende bij het gebiedstype. Echter kan het specifieke programma van een stedenbouwkundig plan aanleiding zijn om voor het plangebied andere of extra beeldkwaliteitsrichtlijnen te hanteren. Het plangebied aangewezen als ontwikkelgebied 'huidige supermarkt en museumlocatie' (figuur 3.3).
Figuur 3.3 Uitsnede BKP Ontwikkelgebieden
Conclusie
De bebouwing die mogelijk wordt gemaakt met voorliggend bestemmingsplan is ontworpen en wordt verder uitgewerkt volgens de richtlijnen uit het BKP. De bebouwing sluit qua hoofdvorm, materialisering, detaillering en gevelontwerp aan bij de omgeving en er wordt gebruik gemaakt van hoogwaardige, duurzame materialen. De openbare ruimte is ingericht als ontsluitingsweg, groen en parkeervoorzieningen, zodat de bereikbaarheid wordt verhoogd, de parkeerdruk wordt verlaagd en de kwaliteit van de openbare ruimte ter plaatse wordt verbeterd.
De stedenbouwkundige principes in dit bestemmingsplan zijn uitgewerkt tot juridisch bindende regels. Op die manier wordt ervoor gezorgd dat de nieuw op te richten bebouwing en openbare ruimte qua uitstraling past bij Domburg.
3.3.4 Duurzaamheidsplan gemeente Veere 2017-2020 (2 november 2016)
De gemeente Veere wil een duurzame gemeente zijn die uiterlijk in 2050 energieneutraal is. Het behalen van die ambitie vraagt om inspanningen van zowel gemeente als samenleving. De gemeente Veere zet in op het duurzaam ontwikkelen. Dat betekent dat de kwaliteit van leven nu geen al te grote druk mag leggen op de kwaliteit van leven in de toekomst. Energieneutraal houdt voor de gemeente Veere in dat in 2050 binnen de gemeentegrenzen minimaal evenveel energie opgewekt moet worden als dat er verbruikt wordt. De opgewekte energie moet afkomstig zijn van hernieuwbare bronnen. Het duurzaamheidsplan is een routekaart die aangeeft hoe de gemeente Veere zich wil ontwikkelen tot duurzame en energieneutrale gemeente.
Een onderdeel van het duurzaamheidsplan is de ambitie om de woningvoorraad te verduurzamen. Het verduurzamen bestaat zowel uit het beperken van het energieverbruik van woningen als uit het levensloopbestendig maken van woningen. Nieuwe woningen moeten levensloopbestendig, duurzaam en energieneutraal zijn en worden gasloos uitgevoerd. Deze vereisten worden in dit bestemmingsplan verder uitgewerkt in paragraaf 4.13.
Om de bevolking te beschermen tegen wateroverlast en om de kansen die water biedt in ontwikkelingsprocessen te benutten, zet het duurzaamheidsplan ook in op een verantwoord waterbeheer. Ruimtelijke inrichting speelt hierbij een belangrijke rol. De ruimte moet zodanig ingericht worden dat wateroverlast en –tekort voorkomen worden en effecten van wateroverlast mogen niet afgewenteld worden op naburige gebieden. Voor de herontwikkeling wordt een watertoets uitgevoerd die onder andere ingaat op bescherming tegen wateroverlast. Die watertoets is opgenomen in paragraaf 4.1.
Conclusie
Bij dit bestemmingsplan hoort een watertoets die opgenomen is in paragraaf 4.1, daarnaast wordt in paragraaf 4.13 uitgebreid ingegaan op de duurzaamheid van de woningen. Op deze manieren geeft dit bestemmingsplan uitwerking aan het beleid zoals geformuleerd in het Duurzaamheidsplan gemeente Veere 2017-2020. Dit beleidsdocument vormt daarbij een basis voor de toekomstige bouw van de woningen die met deze herontwikkeling mogelijke worden gemaakt. Waar nodig kan de gemeente adviseren over de mogelijkheden die er zijn voor duurzaam bouwen.
3.3.5 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan
In april 2017 is het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) door de gemeente Veere vastgesteld. De aanleiding voor het opstellen van het GVVP is omgaan met verschillende vormen van dynamiek door toerisme, veranderende verkeerstromen, politiek, de mondiger wordende burger en groeiend gebruik van de elektrische auto- en fiets.
De verveersvisie staat beschreven in de GVVP en bestaat uit verschillende beleidsdoelstellingen. De stads en dorpskernen, die veel hinder ervaren van doorgaand auto-, vracht- en landbouwverkeer, dienen verkeersluwer worden gemaakt door middel van een verkeerscirculatieplan. Daarnaast moeten er veilige kruispunten, voetgangersoversteken en schoolomgevingen worden gerealiseerd. De gemeente stimuleert lopen en fietsen door te zorgen voor goede loop- en fietsroutes en voldoende fietsparkeervoorzieningen- De autoparkeerplaatsen dienen zo veel mogelijk geconcentreerd te worden op parkeerterreinen aan de randen van de steden en kustdorpen. In de kernen van Domburg en Veere en dichtbij de duinovergangen wordt het parkeren gereguleerd om problemen te voorkomen. Er komen goede parkeerverwijzingen om zoekgedrag tegen te gaan. Goede lijnbusverbindingen moet voor iedereen toegankelijke zijn en uitstekende aansluitingen op de trein hebben. Tot slot worden initiatieven voor duurzaam toeristisch vervoer en onthaalplaatsen ondersteunend.
De looproute van het parkeerterrein aan de Singel naar het centrum en het strand, via de Schuitvlotstraat wordt als onveilig ervaren. Middels dit bestemmingsplan wordt het mogelijk dat deze looproute wordt verbreed, omdat de parkeerplaatsen deels worden verplaatst naar het plangebied.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan zorgt voor een veilige en comfortabele looproute van de Singel naar het centrum en realiseert een parkeervoorziening aan de rand van de kern. Het bestemmingsplan sluit aan bij het GVVP.
Hoofdstuk 4 Toetsen
4.1 Water
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld, mede in relatie tot de watertoets. In deze paragraaf wordt verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding. In het kader hiervan is navolgende watertoets opgesteld.
4.1.1 Kader
Besluit ruimtelijke ordening en watertoets
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. In artikel 3.1.6 eerste lid onder b van het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen dat ruimtelijke plannen als bestemmingsplannen, watertoetsplichtig zijn. De bevindingen en resultaten van de watertoets en de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding dienen in de toelichting bij een bestemmingsplan - bijvoorbeeld in een waterparagraaf - te worden neergelegd.
Naast veiligheid en wateroverlast, worden daarbij ook de gevolgen voor de waterkwaliteit alsmede mogelijke verdroging bezien. Bovendien dient te worden aangegeven hoe rekening is gehouden met het wateradvies dat door de waterbeheerder is verstrekt. De watertoets is geen formele toets maar een proces dat moet worden doorlopen en moet garanderen dat in ruimtelijke plannen rekening gehouden wordt met water. De waterhuishoudkundige belangen omvatten zowel oppervlakte- als grondwater, gevaar van overstroming vanuit meren, rivieren en zee, wateroverlast veroorzaakt door neerslag of grondwater, waterkwaliteit, verzilting en verdroging.
Waterwet
De Waterwet is per 22 december 2009 in werking getreden. In deze nieuwe wet staat integraal waterbeheer centraal: de Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland en regelt het voorkómen van zowel wateroverlast, waterschaarste, als waterverontreiniging.
Daarnaast voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water, zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Met de invoering van de Waterwet zijn de bestaande vergunningstelsels, op basis van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, Wet verontreiniging zeewater, Wet op de waterhuishouding, Grondwaterwet, Wet beheer rijkswaterstaatswerken en de keuren van de waterschappen, geïntegreerd tot één watervergunning.
De Waterwet en het waterbeleid zijn te vertalen naar twee tritsen, namelijk 'vasthouden - bergen - afvoeren' en 'schoon houden - scheiden - schoon maken'. Dit is eerder vastgelegd in de Vierde nota waterhuishouding en de nota Waterbeheer 21ste eeuw. Voor het planvoornemen betekent dit dat graaf- en aanlegwerkzaamheden niet ten koste mogen gaan van het waterbergend vermogen van het gebied en dat verontreiniging van de (water)bodem moet worden voorkomen. Ook mag het veiligheidsniveau van de aanwezige waterkeringen niet af te nemen als gevolg van de werkzaamheden. Bevoegd gezag voor de Waterwet is de waterbeheerder, in dit geval Waterschap Scheldestromen.
4.1.2 Beoordeling
Met behulp van criteria uit de Handreiking watertoets van het Waterschap Scheldestromen is bepaald of de beoogde functiewijziging strijdig is met waterdoelstellingen. Strijdigheid met de waterdoelstellingen noodzaakt tot het nemen van waterhuishoudkundige maatregelen.
Waterschap Scheldestromen gebruikt een tabel voor de watertoets. In tabel 4.1 zijn de elementen uit de richtlijn van het waterschap verwerkt, vervolgens is de herontwikkeling aan deze elementen getoetst.
Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking |
Veiligheid waterkeringen Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. | Geen nabije waterkeringen. |
Voorkomen overlast door oppervlaktewater Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. | Oude AH-locatie: Huidige situatie verhard: 3200 m² Nieuwe situatie verhard: 2620 m², onverhard 580 m² Conclusie: afname 580 m² verhard oppervlak. Locatie fysio/kinderopvang: Huidige situatie: 600 m² verhard, 280 m² onverhard Nieuwe situatie: 830 m² verhard, 50 m² onverhard Conclusie: toename 230 m² verhard oppervlak In totaal: afname 350 m² verhard oppervlak. Er is geen compensatie nodig. |
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater (incl. water op straat / overlast) Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. | Het schone afstromende hemelwater van bebouwing/verharding kan deels oppervlakkig afstromen naar de groenvoorzieningen in het plangebied. Daar kan het infiltreren in de bodem. In het plangebied wordt een nieuw, gescheiden rioolstelsel aangelegd. Het afvalwater wordt via dit stelsel afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van Walcheren. Daar wordt het water gezuiverd. Er zijn verder geen zuiveringswerken van waterschap Scheldestromen gelegen nabij de voorgenomen ontwikkeling. Dergelijke voorzieningen worden dan ook niet geschaad door de herontwikkeling van het Singelgebied. |
Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking |
Grondwaterkwantiteit en verdroging Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en –mogelijkheden. | Er is geen sprake van het onttrekken van grondwater, waardoor verdroging hier niet aan de orde is. Verder wordt er geen water structureel in de bodem gebracht. Daarmee is de kans op het ontstaan van grondwateroverlast gering. |
Grondwaterkwaliteit Behoud/realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden. | Het plangebied ligt niet in of nabij een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied of kwetsbaar gebied waarmee rekening gehouden moet worden. Wel maakt het plangebied deel uit van een gebied dat is aangeduid als 'zoetwatervoorkomens'. Dat houdt in dat in de bodem onder het plangebied zoet grondwater aanwezig is. Er mag niet meer zoet water aan het grondwater worden onttrokken dan er wordt aangevuld (80 millimeter per jaar). Het onttrekken van grondwater in deze gebieden is aan voorwaarden gebonden. Voor deze gebieden dient voor bouwputbemalingen een vergunning voor het onttrekken van grondwater te worden aangevraagd indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater meer bedraagt dan 100 m3 per uur, meer bedraagt dan 3.000 m3 per kwartaal of langer duurt dan zes maanden. De herontwikkeling voorziet verder niet in het oppompen van grondwater of het inbrengen van water/stoffen in het grondwater en heeft daarmee geen invloed op de kwaliteit van het grondwater. Door het gebruik van uitlogende materialen zoveel mogelijk te voorkomen wordt vervuiling van het grondwater door infiltratie voorkomen. |
Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud/realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren. | Uitlogende bouwmaterialen zoals koper, zink, lood, teerhoudende dakbedekking (PAK) worden zo veel als mogelijk vermeden om uitloging via het hemelwater naar het oppervlaktewater (en via infiltratie) grondwater te voorkomen. Met deze maatregelen wordt voorkomen dat de herontwikkeling leidt tot een afname van de kwaliteit van het oppervlaktewater. |
Volksgezondheid (water gerelateerd) Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. | In het geval van de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van watergerelateerde risico's voor de volksgezondheid. Er wordt niet namelijk niet voorzien in de aanleg van oppervlaktewater dat langdurig stilstaat en daardoor ziektekiemen/-verwekkers aantrekt. Verder wordt niet voorzien in de realisatie van watergerelateerde installaties die risico's voor de volksgezondheid kunnen veroorzaken (zoals RWZI's). Bij de uitvoering van het initiatief worden indien nodig maatregelen (zoals het aanleggen van oevers met een zo vlak mogelijk verloop) genomen om verdrinking in de waterlichamen te voorkomen. |
Bodemdaling Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken. | De ontwikkeling vindt plaats in een gebied dat matig zettingsgevoelig is. Met eventuele bodemdaling wordt rekening gehouden tijdens de bouwfase. Door de voorgenomen ontwikkeling vinden verder geen veranderingen plaats in het peilregiem die voor (extra) bodemdaling kunnen zorgen. |
Natte natuur Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. | In het plangebied is geen kwetsbaar gebied of bufferzone rondom een kwetsbaar gebied gelegen. Ook is er geen natte natuur in het plangebied gelegen. De benoemde gebieden worden niet geschaad door de voorgenomen ontwikkeling. |
Onderhoud oppervlaktewater Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. | Binnen het plangebied bevindt zich geen oppervlaktewater. |
Andere belangen waterbeheer | |
Relatie met eigendom waterbeheerder Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. | In het plangebied liggen geen wegen die in eigendom van het waterschap zijn. Wegen in eigendom van het waterschap worden door de voorgenomen ontwikkeling niet geschaad. |
Scheepvaart en/of wegbeheer Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap. | Het initiatief ligt niet in of nabij een waterweg en heeft derhalve geen consequenties voor scheepvaartverkeer. Geen van de wegen in of nabij het plangebied is in beheer van Rijkswaterstaat, de provincie Zeeland of het waterschap. Het initiatief heeft geen gevolgen voor de hier genoemde (vaar)wegen. |
Tabel 4.1 Watertoetstabel Waterschap Scheldestromen
Afstemming
De watertoets is doorlopen. Een eerder concept van de watertoetstabel is voorgelegd aan het Waterschap Scheldestromen. Op basis van het advies van het waterschap is de definitieve watertoetstabel opgesteld (en hierboven opgenomen). Tussen de gemeente Veere en het Waterschap Scheldestromen is afgesproken dat een totaaloverzicht wordt bijgehouden met alle nieuwverhardingen van de bodem in het kader van het overkoepelende project 'Herinrichting Singelgebied Domburg', zodat het waterschap de totale compenserende waterberging kan bijhouden. Het waterschap heeft op 24 juli 2018 voor het in deze watertoets behandelde deel van het masterplan ingestemd.
4.1.3 Conclusie
Met het doorlopen van de watertoets is het aspect water voldoende onderzocht. In overleg met het waterschap wordt bepaald over de wijze waarop de concrete maatregelen ten aanzien van het watersysteem worden vormgegeven
4.2 Bodem
4.2.1 Kader
In het Besluit ruimtelijke ordening is in artikel 3.1.6 indirect geregeld dat een bodemonderzoek verricht moet worden met het oog op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied. Een initiatiefnemer moet onderzoek verrichten naar de bestaande toestand en deze toetsen aan de wenselijke bodemkwaliteit. Op sterk verontreinigde grond mogen geen gevoelige objecten, zoals woningen gerealiseerd worden.
Het bodemonderzoek is opgebouwd uit verschillende fasen. In eerste instantie wordt een BIS-toets (BodemInformatieSysteem) uitgevoerd, waarbij historische gegevens over de bodem worden geanalyseerd. Uitgangspunten hierbij zijn in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken, historische informatie over voormalige bedrijvigheid en gedempte sloten en de huidige potentieel bodembedreigende activiteiten. De BIS-toets wordt verder aangevuld met vooronderzoek om uitsluitsel te geven of de potentieel bodembedreigende activiteiten geleid (kunnen) hebben tot bodemverontreiniging. Als een verontreiniging aannemelijk is, wordt door middel van een verkennend bodemonderzoek bepaald of de verontreiniging ernstig is.
Op grond van artikel 8 van de Woningwet dient te worden voorkomen dat er gebouwd wordt op een bodem die zodanig verontreinigd is dat schade of gevaar te verwachten is voor de gezondheid van gebruikers van de bodem. Dit wordt voorkomen door het uitvoeren van een bodemonderzoek.
4.2.2 Beoordeling
De door Sagro (2017), Nipa Milieutechniek (2018) en Mitec (2018) uitgevoerde onderzoeken zijn opgenomen in rapporten die zijn opgenomen in bijlage 1, 2, 3 en 4. De onderzoeksresultaten worden hieronder beschreven.
AH-terrein (Singel 6)
In het verleden is op het AH-terrein in 1997 door De Bodemonderzoeker reeds een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ten behoeve van de bouw van de supermarkt (rapportnummer ZLD-149, d.d. 12 november 1997). Uit de resultaten bleek dat de bovengrond licht verontreinigd was met zink, PAK en minerale olie. In de ondergrond waren geen verhoogde gehaltes ten opzichte van de toenmalige streefwaarde aangetoond. Het grondwater is niet onderzocht.
In 2000 is door vervolgens door De Bodemonderzoeker wederom een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (rapportnummer ZLD-895, d.d. 27 april 2000). Uit de resultaten blijkt dat de bovengrond licht verontreinigd is met koper, lood, zink, kwik en PAK. De ondergrond is licht verontreinigd met lood, zink en PAK. Het grondwater is licht verontreinigd met cadmium.
In 2016 zijn door Sagro twee verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd. Tijdens het uitvoeren van het eerste bodemonderzoek (rapportnummer 23160030, 22 april 2016) bleek het niet mogelijk om inpandig grondmonsters op te nemen. Er is daarom aanvullend inpandig bodemonderzoek uitgevoerd (rapportnummer 20170223, d.d. 23 februari 2017). Uit de resultaten van beide onderzoeken blijkt dat de bovengrond licht verontreinigd is met kobalt, kwik, lood, zink, minerale olie en PAK. In de ondergrond en het grondwater zijn geen verhoogde gehaltes aangetoond. In de grond onder het bedrijfspand zijn geen verontreinigingen aangetroffen.
De locatie was in 2016 hoogstens licht verontreinigd. Aangezien in de periode tussen 2016 en nu het gebruik van de locatie ongewijzigd is gebleven, kan geconcludeerd worden dat de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem ongewijzigd is ten opzichte van de situatie tijdens het onderzoek in 2016. Het uitvoeren van nog een verkennend bodemonderzoek wordt niet zinvol geacht. Uit het aanvullende asbest onderzoek, uitgevoerd door Sagro (rapportnummer 20170223, 23 februari 2017) komt naar voren dat er geen asbest aanwezig is in de grond. De bodem is geschikt voor woningbouw.
Asfalt
Op het AH-terrein is asfalt aanwezig. In verband met de voorgenomen ontwikkeling dient het asfalt verwijderd te worden. Voordat het asfalt wordt verwijderd, is onderzoek nodig naar de hergebruiksmogelijkheden van het asfalt. De gemeente Veere voert dit onderzoek uit voordat het asfalt wordt verwijderd.
Fysio-terrein (Zuidstraat 14)
Op het fysio-terrein is in juni 2018 door Nipa Milieutechniek een historisch bodemonderzoek uitgevoerd om inzicht te verkrijgen of het voormalige, dan wel huidige gebruik van de locatie en zijn omgeving geleid kan hebben tot een verontreiniging van de bodem.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat op de locatie in het verleden geen bodemonderzoek is uitgevoerd. Op het tegenoverliggende perceel (Zuidstraat 17-19) zijn matig tot sterke verontreinigingen met zware metalen in de grond aangetroffen, welke zijn veroorzaakt door het historisch gebruik van de locatie. Aangezien de onderhavige locatie eveneens een lange historie kent, bestaat de verwachting dat de locatie eveneens verontreinigd is met zware metalen. Nipa adviseerde om een verkennend bodemonderzoek uit te voeren.
In juli 2018 heeft Mitec een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 (verdachte locatie) uitgevoerd. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de (meng)monsters van de meest verdachte bodemlaag voor de onderzochte parameters een overschrijding van de achtergrondwaarde is aangetoond. Echter gaat het slechts om lichte verontreinigingen die geen risico's voor de volksgezondheid of het milieu veroorzaken. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek. De milieu-hygiënische kwaliteit van het fysio-terrein is geschikt voor de woningbouwontwikkeling.
4.2.3 Conclusie
De milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem van het AH-terrein en het fysio-terrein is voldoende aangetoond en blijkt geschikt te zijn voor woningbouw.
4.3 Cultuurhistorie En Archeologie
4.3.1 Kader cultuurhistorie
Op grond van het besluit Ruimtelijke ordening (BRO) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met de cultuurhistorische waarden. De gemeente Veere bezit een rijkdom aan cultuurhistorisch erfgoed die karakteristiek is voor Walcheren en vaak ook uniek is voor Nederland. Dit erfgoed maakt onderdeel uit van de dagelijkse leefomgeving. Het herkenbaar houden van deze historische elementen is daarom essentieel voor de identiteit en de belevingswaarde van onze gemeente.
De gemeente Veere heeft in de "Structuurvisie Cultuurhistorie" voor het gehele grondgebied beschreven hoe zij wil omgaan met de aanwezige cultuurhistorie. De bijbehorende beleidswaardenkaart geeft aan waar de materiële overblijfselen uit het verleden zich bevinden, waar deze in het huidige landschap tastbaar en zichtbaar zijn en hoe ze daar mee om willen gaan.
Het plangebied is volgens de beleidswaardenkaart aangewezen als gebied met cultuurhistorische waarde. Bij ruimtelijke ingrepen is het wenselijk dat er aandacht is voor cultuurhistorie. Ten zuiden van het plangebied, aan de Roosjesweg, staat molen Weltevreden.
Figuur 4.1 Uitsnede beleidswaardenkaart Structuurvisie Cultuurhistorie Veere
4.3.2 Beoordeling cultuurhistorie
Molen Weltevreden is aangewezen als Rijksmonument. Gehecht wordt aan behoud van de molen van het type (ronde stenen) grondzeiler uit 1817, en het functioneren van de molen als werktuig. Het maalvaardig houden van een molen stelt eisen aan de omgeving: om de wieken in beweging te zetten moet de molen wind kunnen vangen. Om een goede windvang te garanderen is het begrip molenbiotoop geïntroduceerd. De molenbiotoop heeft betrekking op de hele omgeving van een molen, voor zover die van invloed is op het functioneren van die molen als maalwerktuig én als monument. Te hoge bebouwing en/of te hoge beplanting kan de molenbiotoop aantasten. De naaste omgeving, de molenbiotoop, kenmerkt zich door lage bebouwing in de windrichting en het ontbreken van hoge bomen.
Artikel 2.17 van de Verordening ruimte van de provincie Zeeland bepaalt dat een bestemmingsplan regels moet bevatten die binnen een straal van 400 meter (gemeten vanaf het hart van de molen) een zekere mate van vrije windvang voor de molen garanderen. De molenbiotoop is daarom begrensd op deze afstand.
Met betrekking tot de beoogde herontwikkeling van het plangebied is voor de hoogtebepaling rekening gehouden met de maximale toegelaten bouwhoogte door de molenbiotoop. Met het respecteren van deze maatvoering wordt het belang van de molen niet geschaad. De molenbiotoop is daarnaast planologisch geborgd in artikel 9.1 van de planregels.
4.3.3 Conclusie cultuurhistorie
Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de belangen van de molen door de beoogde ontwikkeling niet onevenredig worden geschaad. Het belang van de molen is geborgd met het opnemen van de molenbiotoop in artikel 9.1 van de planregels.
4.3.4 Kader Archeologie
Het Verdrag van Valletta (16 april 1992 van de Raad voor Europa), ook wel het Verdrag van Malta genoemd, beoogt het cultureel erfgoed in de breedste zin van het woord te behouden, te beschermen en te delen met het publiek. Het gaat in archeologische zin daarbij bijvoorbeeld om grafvelden, gebruiksvoorwerpen en resten van bewoning. Het verdrag van Valletta is in 1998 uitgewerkt in interimbeleid dat vervolgens in 2007 is ingebed in de Monumentenwet 1988 door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007). Vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (het van kracht worden van deze wet is voorzien voor het begin van het volgende decennium) is vervolgens ter vervanging van de Monumentenwet 1988 per 1 juli 2016 de Erfgoedwet in werking getreden.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de aanleg van bijvoorbeeld nieuwe wegen te beperken, is het vanaf 1 januari 2005 verplicht vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden.
Op 23 april 2009 heeft de gemeenteraad van Veere de 'Nota Archeologische Monumentenzorg Walcheren, evaluatie 2008' (NAMW 2008) vastgesteld. In het archeologiebeleid wordt onderscheid gemaakt tussen AMK-gebieden (beschermde monumenten, historische plaatsen, vindplaatsen met vastgestelde begrenzingen op basis van onderzoek, vindplaatsen als puntlocaties op basis van (voornamelijk) vondstmeldingen en de verwachtingsgebieden. Op basis hiervan zijn vier verschillende archeologische verwachtingszones onderscheiden. De archeologische verwachtingszones zijn vertaald naar vier archeologische dubbelbestemmingen.
4.3.5 Beoordeling archeologie
Het plangebied ligt ter hoogte van de wal en de gracht van de vroegmiddeleeuwse ringwalburg van Domburg, waarvan in de ondergrond de archeologische resten nog aanwezig zijn. De ringwalburg is archeologisch gezien een heel bijzonder monument en geniet daarom een hoge archeologische waarde. De resten van de ringwalburg liggen op een wat grotere diepte in de ondergrond. Hoger in de ondergrond zijn ook archeologische resten te verwachten behorende bij de historische stadskern van Domburg die terug gaan tot in de Late Middeleeuwen.
Wegens de hoge archeologische verwachting kent het plangebied in het vigerende bestemmingsplan "Domburg" een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 1". Deze gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Binnen het plangebied heeft eerder archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Uit dit onderzoek is gebleken dat archeologische waarden zich bevinden in de grond. Tevens is bekend hoe diep de verschillende archeologische resten van de ringwalburg liggen en hoe goed zij bewaard zijn gebleven. Vanwege de archeologische waarden in de grond wordt in voorliggend bestemmingsplan de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 1" overgenomen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is het van belang dat de sloop- en bouwwerkzaamheden onder begeleiding van een archeologisch onderzoeksbureau met opgravingsvergunning plaatsvinden. De sloop en bouwwerkzaamheden zullen dan ook onder archeologische begeleiding plaatsvinden, met name bij de ondergrondse delen van de supermarkt. Ter plaatse van de geplande woningbouw zal, waar nodig, door een archeologisch onderzoeksbureau een opgraving plaatsvinden.
In voorliggend bestemmingsplan is een regeling opgenomen dat de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 1" kan worden verwijderd, indien is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarde (meer) aanwezig zijn of niet meer noodzakelijk wordt geacht dat ter plaatse bescherming of veiligstelling van archeologische waarde wordt voorzien.
4.3.6 Conclusie archeologie
Vanwege de archeologische waarden in de grond wordt in voorliggend bestemmingsplan de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 1" overgenomen. De sloop- en bouwwerkzaamheden worden archeologisch begeleid, waarbij benodigde opgravingen van archeologische resten plaats zullen vinden.
4.4 Natuur
4.4.1 Kader
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. De Wnb kent twee dimensies: gebiedsbescherming en soortenbescherming. Voor wat betreft gebiedsbescherming verandert er niet veel. De bescherming van Natura 2000-gebieden wordt overgenomen, maar behelst niet meer dan wat strikt noodzakelijk is volgens de Habitat- en Vogelrichtlijn. Er zijn ook geen mogelijkheden voor provincies om zwaardere eisen te stellen. Buiten de Natura 2000-gebieden kan een provincie wel verdergaande bescherming bewerkstellingen door daarover in verordeningen regels te stellen.
Bij de soortenbescherming blijven de verboden zoals die onder de Flora- en faunawet bestonden, behouden. De lijst met beschermde soorten wijzigt echter. De indeling in beschermingsniveaus verdwijnt. Er komen drie regimes voor beschermde soorten: de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en natuurbeschermingsverdragen en 'andere soorten'. Dit betekent dat bij nieuwe projecten deels met andere soorten rekening gehouden moet worden dan voorheen. Een aantal nu nog beschermde soorten, vooral vaatplanten en zeevissen, wordt – afgezien van de algemene zorgplicht – straks niet meer beschermd.
Met de nieuwe wet wordt bij het aanvragen van een omgevingsvergunning bij de gemeente meteen getoetst wat de gevolgen voor de natuur zijn. Het is echter nog steeds mogelijk om de natuurvergunning/ontheffing rechtstreeks bij het bevoegd gezag, de provincie waar de activiteit plaatsvindt, aan te vragen. Voor activiteiten van nationaal belang geldt het Rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) nog steeds als bevoegd gezag. Voor activiteiten waar een omgevingsvergunning nodig blijft, moet die binnen 13 (+7) weken worden gegeven.
4.4.2 Beoordeling
Door Blom Ecologie is in opdracht van Nipa Milieutechniek een oriënterend onderzoek uitgevoerd naar beschermde flora en fauna op het AH-terrein en het fysio-terrein. Het rapport (rapportnummer BE/2018/333/r, d.d. 13 juni 2018) is opgenomen in bijlage 5.
Soortenbescherming
Uit het onderzoek naar beschermde soorten blijkt dat in de plangebieden of de directe omgeving daarvan enkele beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voorkomen. Echter zijn dit beschermde soorten waarvoor een nationale vrijstelling van toepassing is voor ruimtelijke ontwikkelingen. De te slopen bebouwingen hebben geen essentiële betekenis voor de beschermde soorten.
De sanering van de bestaande bebouwing en de realisatie van de woningen binnen de plangebieden leidt niet tot aantasting van beschermde soorten. Tijdens de uitvoering dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen (tijdens schemerperiode) en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel voorzorgsmaatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Beschermd Natuurmonument, Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied maakt verder ook geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Zeeland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur, EHS). De dichtstbijzijnde gebieden die wel tot het Natuurnetwerk Zeeland behoren zijn de golfbaan van Domburg en het gebied 'Hoogduin'.
Binnen een straal van 3 km bevinden zich wel de Natura 2000-gebieden 'Manteling van Walcheren' en 'Voordelta'. Gezien de ligging van het plangebied is door Nipa Milieutechniek onderzocht of het plan significante effecten heeft op de Natura 2000-gebieden (rapportnummer 16760-OD-121751, d.d. 28 mei 2018). De stikstofdepositie is berekend middels de Aerius Calculator. De resultaten zijn als bijlagen 6 en 7 bijgevoegd.
Uit de Aerius Calculater volgt dat het planvoornemen geen significante effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van de aangewezen habitattypen en habitatsoorten in het Natura 2000-gebieden. Verdere toetsing is niet nodig.
4.4.3 Conclusie
De aanwezigheid van beschermde soorten (Wet-Nb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkelingen (vrijstellingsbesluit). Daarnaast heeft de woningbouwontwikkeling geen significante effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van de aangewezen habitattypen en habitatsoorten in het Natura 2000-gebieden.
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken blijken beschermde soorten en gebieden niet in geding te komen door de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Akoestiek
4.5.1 Kader
Het kader voor dit aspect bestaat uit twee sporen: een ruimtelijk spoor (dat bestaat uit de Wet geluidhinder en de VNG-brochure) en een milieuspoor (dat gevormd wordt door het Activiteitenbesluit milieubeheer). Deze wet- en regelgeving wordt in de navolgende paragrafen behandeld. Allereerst wordt ingegaan op de Wet geluidhinder, vervolgens op de VNG-brochure en tot slot op het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Langs alle wegen bevinden zich ingevolge de Wgh geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/uur-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg moet de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen (onder andere woningen) aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. In de Wet geluidhinder is bepaald dat elke weg een zone heeft, waarbinnen onderzoek plaats moet vinden naar de geluidbelasting aan de gevels van nieuw te bouwen woningen en gebouwen ten behoeve van andere geluidgevoelige functies. Een uitzondering geldt voor:
- wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur.
Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder wordt voldaan.
Volgens de Wet geluidhinder is een weg waarop een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt niet-zoneplichtig. Gelet op de jurisprudentie aangaande dit punt blijkt echter dat, bij het opstellen van een bestemmingsplan of bij een omgevingsvergunning, de geluidbelasting wel inzichtelijk dient te worden gemaakt om te kunnen bepalen of sprake is van een voldoende woon- en leefklimaat. Er dient sprake te zijn van een 'deugdelijke motivering' bij het vaststellen van een bestemmingsplan.
VNG-brochure (geluid als gevolg van bedrijfsactiviteiten)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten de gevolgen voor het woon- en leefmilieu meegenomen worden in een akoestisch onderzoek.
De VNG-publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" is een handreiking voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden.
Het waar nodig ruimtelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
- het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
De VNG-publicatie legt niet vast wat wel en niet is toegestaan. Een gemeente beslist zelf of ze op een bepaalde locatie bedrijven of woningen mogelijk wil maken (gemeentelijke beleidsvrijheid). De gemeente dient dit wel op een zorgvuldige wijze af te wegen en te verantwoorden. De handreiking is een hulpmiddel om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen concreet voor een locatie concreet in te vullen.
Het toetsingskader voor ontheffingen, projectbesluiten en planherzieningen is er op gericht om onoverkomelijke problemen bij de latere milieuvergunningverlening te voorkomen. Dit impliceert een toetsing op hoofdlijnen.
Om aan de eisen uit het toetsingskader te voldoen, kan het noodzakelijk zijn om aanvullende maatregelen of voorzieningen te treffen, bijvoorbeeld het plaatsen van dempers, filters, afschermende voorzieningen of het verplaatsen van maatgevende milieubelastende activiteiten naar een ander deel van het terrein.
Paragraaf 4.8 gaat in op de VNG-brochure. Die paragraaf beschrijft ook dat de omgeving van het plangebied bestaat uit een gemengd gebied. Het toetsingskader voor geluid in een gemengd gebied uit de VNG-publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" bestaat uit vier stappen waarbij per stap de geluidbelasting groter wordt en daarmee de onderzoeks- en motiveringsplicht.
Stap 1: Indien de richtafstand voor het aspect geluid niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect geluid in beginsel achterwege blijven: inpassing is mogelijk.
Stap 2: Indien stap 1 niet toereikend is, dan is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in een gebiedstype gemengd gebied van maximaal:
- 50 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau;
- 70 dB(A) maximaal (piekgeluiden);
- 50 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking.
Stap 3: Indien stap 2 niet toereikend is, dan is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in gebiedstype gemengd gebied van maximaal:
- 55 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau;
- 70 dB(A) maximaal (piekgeluiden);
- 65 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking.
Het bevoegd gezag dient echter te motiveren waarom het deze belasting in de concrete situatie mogelijk acht, waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken.
Stap 4: Bij een hogere geluidbelasting dan aangegeven in stap 3 zal inpassing doorgaans niet mogelijk zijn. Indien het bevoegd gezag niettemin tot inpassing wil overgaan, dient het dit grondig te onderzoeken, onderbouwen, en motiveren waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbronnen moet worden betrokken.
Activiteitenbesluit milieubeheer (geluid als gevolg van inrichtingen)
Overeenkomsting de Wabo (onderdeel het Besluit omgevingsrecht, bijlage 1) is het Activiteitenbesluit van toepassing op de herontwikkeling van het sportpark.
Volgens de voorschriften zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit geldt dat voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau (LAmax) veroorzaakt door de in de inrichting (café American Trash en café Tramzicht) aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, de niveaus niet meer bedragen dan de in tabel 4.2 aangegeven waarden.
07:00-19:00 uur | 09:00-23:00 uur | 23:00-07:00 uur | |
LAR,LT op gevel gevoelige gebouwen | 50 dB(A) | 45 dB(A) | 40 dB(A) |
LAmax op gevel gevoelige gebouwen | 70 dB(A) | 65 dB(A) | 60 dB(A) |
Tabel 4.2 Activiteitenbesluit milieubeheer
De Circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting' van het toenmalige Ministerie van VROM en gepubliceerd op 29 februari 1996 stelt normen aan indirecte hinder. Indirecte hinder zijn 'de nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt door activiteiten, die hoewel plaatsvinden buiten het terrein van de inrichting, aan de inrichting zijn toe te rekenen'. Indien een melding in het kader van het Activiteitenbesluit plaatsvindt, kan het bevoegd eisen dat aan deze circulaire getoetst wordt.
4.5.2 Beoordeling
Om te bepalen of de herontwikkeling van het plangebied plaats kan vinden zonder de bandbreedten die het onderwerp akoestiek stelt te overschrijden, moet de geluidbelasting die in de omgeving van het plangebied veroorzaakt wordt bepaald worden. Die geluidbelasting wordt veroorzaakt door cafés en wegverkeer in de regio. Deze twee aspecten zijn in twee onderzoeken beschouwd.
Wegverkeerslawaai
De toekomstige woonbestemmingen ondervinden een relevante geluidbelasting van het wegverkeer op de Singel. De maximumsnelheid op deze weg is 30 kilometer per uur en daarom niet onderzoeksplichtig in het kader van de Wet geluidhinder. Op basis van jurisprudentie (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 3 september 2003, nummer: 200203751/1) dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau, met name binnenshuis. Door Nipa Milieutechniek is daarom een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (rapportnummer 16778, d.d. 14 juni 2018). Het rapport is opgenomen in bijlage 8.
Als voorkeursgrenswaarde voor een goed woon- en leefklimaat wordt uitgegaan van een geluidbelasting van 48 dB op de gevels van de woning. Indien niet wordt voldaan aan deze voorkeursgrenswaarde dient in ieder geval te zijn aangetoond dat de geluidbelasting binnenshuis maximaal 33 dB is.
Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt op de gevels van de nieuwe woningen aan de Singel een geluidbelasting van ten hoogte 61 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt hiermee bij enkele woningen overschreden. Om een goed woon- en leefklimaat in het kader van een goede ruimtelijke ordening te waarborgen moeten worden aangetoond dat de geluidbelasting binnen de woning in de geluidgevoelige vertrekken in ieder geval niet hoger is dan 33 dB bij gesloten ramen. De hiervoor te hanteren ongecorrigeerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 66 dB. De benodigde gevelwering is (66 dB -33 dB) 33 dB.
Uit de berekeningsresultaten blijkt de ongecorrigeerde geluidbelasting van 66 dB niet te worden overschreden. Dit betekent dat de geluidgevoelige vertrekken van alle woningen geen hogere geluidbelasting dan 33 dB kennen. Extra maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels is niet noodzakelijk. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Horecagelenheden
In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich twee horecagelegenheden. Aan de Stationsstraat 8 bevindt zich het café met terras ‘Tramzicht’ en aan de Singel 12 bevindt zich het café met terras ‘American Trash’.
Door Kraaij Akoestisch Adviesbureau is in september 2016 voor de herontwikkeling van het Singelgebied een akoestisch onderzoek verricht. De herontwikkeling maakte woningbouw mogelijk en ligt direct aan de overzijde van de Singel, ten zuiden van het plangebied.
Uit het akoestisch onderzoek komt naar voren dat de nieuw te bouwen woningen niet worden belemmerd door de horecabedrijven in de omgeving, omdat wordt voldaan aan de richtafstand van 0 meter, behorende bij een café/bar met een onverwarmd terras in een 'gemengd gebied'. Uit het onderzoek kwam ook naar voren dat de horecagelegenheden niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering, omdat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten hoogste 33 dB(A) bedraagt op de nieuw te bouwen woningen door 'American Trash' en ten hoogste 29 dB(A) door 'Tramzicht'. Het langetijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevels van de nieuwbouwwoningen als gevolg van geluid uit de cafés voldoet aan de normen die het Activiteitenbesluit stelt.
De nieuw te bouwen woningen die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt, liggen op grotere afstand van de twee horecagelegenheden dan de woningen behorende bij de herontwikkeling van het Singelgebied. Er kan daarom worden aangenomen dat ook deze woningen voldoen aan de normen van het Activiteitenbesluit en dat de woningen dus geen hinder zullen ervaren door de horecagelegenheden en dat de horecagelegenheden niet zullen worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.
4.5.3 Conclusie
De geluidbelasting veroorzaakt voor het wegverkeer en de horecagelegenheden in de (directe) omgeving is aanvaardbaar, waardoor ter plaatse sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast worden de horecagelegenheden niet beperkt in hun bedrijfsvoering.
4.6 Niet-gesprongen Explosieven
4.6.1 Kader
In een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog (WO II). De gemeente Veere beschikt hiervoor over een nota “Omgaan met Conventionele Explosieven" uit de Tweede Wereldoorlog (versie 2.0, 16 mei 2012). Daarin is aangegeven dat conventionele explosieven (CE) uit WO II vallen onder verschillende wet- en regelgeving. Op verschillende deelaspecten zijn andere regelingen aanwezig. Ook zijn taken en verantwoordelijkheden vermeld.
Naar aanleiding van verschillende ruimingen en eerdere onderzoeken is in opdracht van de gemeente nen explosievenkaart opgesteld. Deze explosievenkaart dient als uitgangspunt voor deze nota.
In gebieden die op de explosievenkaart een hoge (rode) of een verhoogde (oranje) kans hebben op het aantreffen van explosieven moet er om advies worden gevraagd bij de beleidsmedewerker veiligheid.
Wanneer er grondroerende werkzaamheden worden uitgevoerd in de gebieden met een hoge kans (rode kleur) dient er altijd een vooronderzoek worden uitgevoerd. Uit het vooronderzoek zal blijken of er verdere detectie en eventueel ruiming nodig zal zijn. In de gebieden met een verhoogde kans (oranjekleur) of verlaagde kans (gele kleur) dient een nadere afweging te worden gemaakt of hier wel of geen vooronderzoek gedaan dient te worden of dat hier gewerkt kan worden met het protocol "Toevalstreffer CE uit de WO II".
Per 1 juli 2012 is voor de borging van de kwaliteit/ veiligheid van het opsporen van conventionele explosieven (CE) het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE) van kracht. Dit certificatieschema maakt onderdeel uit van het stelsel van wettelijk verplichte certificatie conform het Arbobesluit en bevat de proceseisen voor vooronderzoek en opsporing van CE.
4.6.2 Beoordeling
Op de uitsnede van de explosievenkaart (zie figuur 4.2) zijn de gronden van het plangebied aangeduid met een oranjekleur, ofwel als een gebied met een verhoogde kans op het voorkomen van conventionele explosieven. Deze aanduiding houdt verband met de aanwezigheid van een kustbatterij uit 1940 in Domburg. Vanwege de verhoogde kans op het voorkomen van conventionele explosieven moet een detectieonderzoek worden uitgevoerd.
Figuur 4.2 Uitsnede explosievenkaart met het plangebied
4.6.3 Conclusie
Voordat wordt gestart met de sloop- en bouwwerkzaamheden wordt door gemeente Veere een detectieonderzoek uitgevoerd naar conventionele explosieven.
4.7 Externe Veiligheid
4.7.1 Kader
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Op deze drie categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het beleid voor buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/ jaar PR-contour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.
Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, het Bevt en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat wijzigingen met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én veelal ook verantwoord moeten worden door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, het Bevt en het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.
4.7.2 Beoordeling
Op basis van de risicokaart is een toets op externe veiligheid uitgevoerd. De resultaten van deze toets worden in de onderstaande alinea's beschreven. In figuur 4.3 is de gebruikte uitsnede van de risicokaart opgenomen:
- Bevi-bedrijven: Er zijn in het plangebied geen Bevi-bedrijven aanwezig. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied van Bevi-bedrijven.
- Brzo-bedrijven: Er zijn geen Brzo-bedrijven in het plangebied aanwezig. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied van Brzo-bedrijven.
- Vuurwerkverkooppunt: Er zijn geen vuurwerkverkooppunten in het plangebied aanwezig. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied van vuurwerkverkooppunten.
- Transport gevaarlijke stoffen over de weg: Door het plangebied loopt geen route voor het transport van gevaarlijk stoffen over de weg. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied van routes voor het transport van gevaarlijk stoffen over de weg.
- Buisleidingen: Door het plangebied lopen geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijk stoffen. Het plangebied ligt niet in een risicozone van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen.
- Hoogspanningsverbinding en straalpaden: In of nabij het plangebied zijn geen hoogspanningsverbindingen en straalpaden aanwezig. Er zijn geen leidingen aanwezig die consequenties hebben voor de externe veiligheid.
Figuur 4.3 Uitsnede Risicokaart (bron:www.risicokaart.nl)
4.7.3 Conclusie
In het plangebied bevinden zich geen risicobronnen. In het kader van externe veiligheid zijn derhalve geen belemmeringen te constateren voor de realisatie van het planvoornemen. Met het planvoornemen worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een toename van de risico's zoals deze bij externe veiligheid beschouwd worden.
4.8 Toelaatbaarheid Van Bedrijfsactiviteiten
4.8.1 Kader
Door middel van de Wet milieubeheer wordt milieuhinder in woonsituaties zoveel mogelijk voorkomen. Bedrijven en instellingen die hinder veroorzaken moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer, of vallen onder het Activiteitenbesluit. In aanvulling op de milieuvergunningen worden ook afstanden vastgelegd tussen bedrijven en woonbuurten (woningen). Deze afstanden zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving.
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van milieucategorieën. Deze categorieën zorgen ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden.
Voor de milieuzonering in dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt gehanteerd om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten op een samenhangende wijze in relatie tot de aanwezige woonbebouwing te regelen. Dit gebeurt door het aanhouden van richtafstanden tussen deze milieugevoelige en milieubelastende activiteiten. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde en landelijke gebieden. Het plangebied kan gekarakteriseerd worden als een gemengd gebied.
Milieucategorie | Richtafstanden tot gemengd gebied | Richtafstanden tot rustige woonwijk |
1 | 0 | 10 |
2 | 10 | 30 |
3.1 | 30 | 50 |
3.2 | 50 | 100 |
4.1 | 100 | 200 |
4.2 | 200 | 300 |
5.1 | 300 | 500 |
5.2 | 500 | 700 |
Tabel 4.3 Milieucategorieën en richtafstanden (VNG, 2009)
De afstanden gelden in principe tussen de grens van de bestemming en de gevel van een woning. De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als richtafstanden gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.
4.8.2 Beoordeling
De directe omgeving van het plangebied kenmerkt zich door een diversiteit aan functies (kantoor, detailhandel, wonen, horeca, maatschappelijk). Het plangebied kan dan ook gekarakteriseerd worden als een gemengd gebied. Het gebiedstype gemengd gebied is van toepassing op gebieden die, gelet op de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen, al een hogere milieubelasting kennen. Vanwege die functiemenging of ligging nabij drukke wegen, mag een kortere afstand tussen bedrijven en gevoelige objecten (zoals woningen) toegepast worden.
In de omgeving van het plangebied vindt bedrijvigheid plaats en het vigerend bestemmingsplan biedt ruimte aan bedrijfsactiviteiten. De milieuruimte van bestaande bedrijven in de omgeving van het plangebied is geïnventariseerd met behulp van de SBI-code die op een bedrijf van toepassing is en de bijbehorende grootste richtafstand voor stof, geur, geluid of gevaar. De nabij gelegen bedrijven en bijbehorende SBI-codes zijn opgenomen in tabel 4.4.
Adres | Soort bedrijf | Bestemming | SBI-code | Categorie | Richtafstand tot gemengd gebied | Werkelijke afstand |
Markt 3 | Restaurant | Gemengd | 561 | 1 | 0 meter | n.v.t. |
Markt 6 | Restaurant | Gemengd | 561 | 1 | 0 meter | n.v.t. |
Ooststraat 10A | Marie Tak van Poortvliet museum | Cultuur en ontspanning | 9101* | 1 | 0 meter | n.v.t. |
Singel 12 | Café | Gemengd (meegenomen in akoestisch onderzoek) | 563.1 | 1 | 0 meter | n.v.t. |
Singel 14 | Makelaardij | Kantoor | 41* | 1 | 0 meter | n.v.t. |
Stations- straat 5 – 7 | Café, restaurant | Gemengd | 561 | 1 | 0 meter | n.v.t. |
Stations- straat 8 | Café/dancing/diner met muziek | Gemengd (meegenomen in akoestisch onderzoek) | 563.1 | 1 | 0 meter | n.v.t. |
Stations- straat 8A | Cafetaria | Gemengd | 561 | 1 | 0 meter | n.v.t. |
Stations- straat 9 - 11 | Eetcafé | Gemengd | 561 | 1 | 0 meter | n.v.t. |
Stations- straat 13 | Café | Gemengd | 563.1 | 1 | 0 meter | n.v.t. |
Roosjesweg 1 | Brandweer | Bedrijf | 8425 | 3.1 | 30 meter | ca. 95 meter |
Zuidstraat 2 | Hotel | Horeca | 5510 | 1 | 0 meter | n.v.t. |
Tabel 4.4 Afstanden tot het plangebied van nabijgelegen bedrijven
Uit de analyse blijkt dat de milieucontouren van de bedrijven in de omgeving van het plangebied niet tot in het plangebied reiken. Er wordt voldaan aan de richtwaarden uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.
4.8.3 Conclusie
De milieuhindercontouren van bedrijven in de omgeving van het plangebied vormen geen belemmering voor de herontwikkeling van het plangebied. Op basis van de VNG-afstanden kan geconcludeerd worden dat er in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
4.9 Luchtkwaliteit
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging is het van belang om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de luchtkwaliteit ter plaatse.
4.9.1 Kader
Wet milieubeheer
Op 15 november 2007 is de ‘Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)’ in werking getreden. Vanaf dat moment zijn in de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:
- een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
- ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven;
- een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de betreffende stoffen in de buitenlucht;
- een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).
Besluit niet in betekende mate
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip ‘niet in betekende mate’ is vastgelegd in het ‘Besluit niet in betekende mate’ en de ‘Regeling niet in betekenende mate’. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als ‘niet in betekenende mate’ worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Voor woningbouwlocaties geldt dat deze ‘niet in betekenende mate’ bijdragen als sprake is van minder dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of minder dan 3.000 woningen bij twee gelijkwaardige ontsluitingswegen.
4.9.2 Beoordeling
In het plangebied van dit bestemmingsplan worden maximaal 9 grondgebonden woningen gerealiseerd. Het initiatief blijft derhalve ver onder de grens voor 'niet in betekenende mate', die is gesteld op 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg. Het project draagt dus 'niet in betekenende mate' bij. Er wordt voldaan aan artikel 5.16 lid c van de Wet milieubeheer. Er zijn derhalve uit oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmeringen voor het initiatief.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N57. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. In figuur 4.4 zijn de rekenpunten weergegeven.
Figuur 4.4 Luchtkwaliteit op basis van NSL-monitoringstool
Direct langs de weg wordt voldaan aan de grenswaarden voldaan. Dit betekent dat ter plaatse van het plangebied ook wordt voldaan aan de grenswaarden. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
4.9.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.
4.10 Stikstof
4.10.1 Kader
Beleid en wetgeving door het Rijk
De bescherming van bijzondere natuurgebieden (Natura 2000-gebieden) is in Nederland geregeld in de Wet natuurbescherming. Deze wet stelt dat een vergunning benodigd is indien een ontwikkeling kan leiden tot kwaliteitsverlies van beschermde habitatten in een bepaald gebied.
Op 1 juli 2015 is ook het “programma aanpak stikstof” in werking getreden, dat programma vereenvoudigt de vergunningverlening in het kader van de Wet natuurbescherming voor het aspect stikstof.
In het programma aanpak stikstof werken overheden en maatschappelijke partners samen om de stikstofuitstoot te zodat onder andere ruimte ontstaat voor economische ontwikkelingen. Door middel van brongerichte maatregelen wordt een (extra) daling van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden bereikt. Een deel van de daling van de stikstofdepositie komt dan beschikbaar als depositieruimte voor economische ontwikkelingen. Het overige deel komt ten goede aan de natuur waardoor gewaarborgd is dat de beoogde Natura 2000-doelen worden gehaald. De depositieruimte die de Programmatische Aanpak Stikstof laat ontstaan bestaat uit vier delen (figuur 4.5).
Figuur 4.5 Schematische verdeling depositieruimte, de werkelijke verdeling verschilt per Natura 2000-gebied
Autonome groei
Reservering voor autonome groei, zoals toename bevolking of wegverkeer.
Ruimte voor grenswaarden
Reservering voor initiatieven met een stikstofuitstoot beneden de grenswaarde van 1 mol per hectare per jaar.
Prioritaire projecten (segment 1)
Ontwikkelingsruimte voor projecten opgenomen in bijlage 1 bij de Regeling natuurbescherming. Het gaat om projecten van provinciaal belang of van rijksbelang, zoals bijvoorbeeld de projecten van het Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport (MIRT).
Vrije ruimte (segment 2)
Vrije ontwikkelingsruimte waarmee het bevoegd gezag vergunning kan verlenen aan initiatiefnemer voor projecten die stikstof uitstoten.
De depositieruimte van de segmenten 1 en 2 wordt ontwikkelingsruimte genoemd. Indien men gebruik wil maken van deze ontwikkelingsruimte moet een vergunning aangevraagd worden bij het bevoegd gezag die vervolgens deze ontwikkelingsruimte kan toebedelen.
Als de maximale bijdrage van een project aan de stikstofdepositie op een stikstofgevoelig habitat in het Natura 2000-gebied minder dan 1 mol/ha/jaar bedraagt, kan in de regel volstaan worden met een melding. Met de stikstofdepositie die deze projecten veroorzaken is in de Programmatische Aanpak Stikstof rekening gehouden in de vorm van de “ruimte voor grenswaarden”.
Omdat de ontwikkelingsruimte in segment 2 bij sommige Natura 2000-gebieden schaars is en de bevoegde gezagen die beschikbare ontwikkelingsruimte willen verdelen over meerdere projecten, hebben zij beleidsregels opgesteld. Voor het merendeel van de Natura 2000-gebieden wordt per project maximaal 3 mol/ha/jaar beschikbaar gesteld. Bij zwaarwegende omstandigheden kan het bevoegd gezag van deze regels afwijken.
Om voor een activiteit de toename van de stikstofdepositie op een stikstofgevoelig habitattype te berekenen is het rekeninstrument AERIUS verplicht gesteld. Aan de hand van de resultaten van een berekening met AERIUS kan bepaald worden welke vervolgstappen in het kader van de Natuurbeschermingswet gezet moeten worden.
4.10.2 Beoordeling
Door Nipa Milieutechniek is een onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd. Er is een berekening gemaakt, met behulp van de Aerius Calculator, van de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden Manteling van Walcheren en Voordelta. De berekening is opgenomen in bijlage 7.
Het resultaat van de berekeningen is dat de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden onder de drempelwaarde in het kader van de Wet natuurbescherming blijven. De stikstofdepositie vormt derhalve geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
4.10.3 Conclusie
De woningbouwontwikkeling aan de Singel en Zuidstraat zorgt voor een afname in stikstofdepositie op het natuurgebied Manteling van Walcheren. Derhalve kan uitgesloten worden dat het project leidt tot de aantasting van de natuurlijke kenmerken in de Natura 2000-gebieden.
4.11 Ladder Van Duurzame Verstedelijking
4.11.1 Kader
Vigerende ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking bepaalt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt in moet gaan op twee vragen (zie ook paragraaf 3.1.3):
- Is er een behoefte?
- Is de behoefte op te vangen in het bestaand stedelijk gebied?
In de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 23 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1442 Wierden) is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader gespecificeerd. De Afdeling noemt in de uitspraak de uitgangspunten, die zij hanteert voor de beoordeling of een voorziene ontwikkeling voldoende substantieel is om als stedelijke ontwikkeling te kunnen gelden. Indien het om een woningbouwlocatie gaat, wordt het volgende uitgangspunt gehanteerd. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van tien woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee is het project volgens de jurisprudentie geen stedelijke ontwikkeling in het kader van de Bro. Verdere toetsing aan de ladder is in principe niet nodig. Desondanks heeft toch een beoordeling plaatsgevonden, omdat het plan een onderdeel vormt van het Singelgebied, dat als geheel meer woningen kent.
4.11.2 Beoordeling
De herontwikkeling van het plangebied wordt in deze paragraaf getoetst aan de sinds 1 juli 2017 geldende ladder voor duurzame verstedelijking.
Trede 1, is er een behoefte?
In de Walcherse woningmarktafspraken uit september 2013 hebben de gemeenten Middelburg, Vlissingen en Veere afgesproken dat in de periode tot 2022 100 woningen in het Singelgebied gebouwd mogen worden. In de eerste vijf jaar (dus tot en met september 2018) mogen uitsluitend 20 grondgebonden woningen gebouwd worden. De overige woningen mogen na 2018 gebouwd worden. Na 2018 gelden ook geen restricties in woningtype. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 9 woningen mogelijk. Gelet op de nog te doorlopen procedure en de realisatie van de ontwikkeling in het plangebied (deels na 2018) past de ontwikkeling daarmee binnen de kaders die gesteld zijn in de Walcherse woningmarktafspraken. Uit de Walcherse woningmarktafspraken blijkt ook dat de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte aan woningen.
Doelstelling van de woonvisie van de gemeente Veere is om te komen tot een flexibele en vraaggerichte woningmarkt met een kwalitatief en kwantitatief goed woningaanbod. Dit betekent een behoefte aan het opvangen van de natuurlijke groei, voldoende woningen voor senioren, het binden van starters, het verleiden van nieuwkomers en het behouden van een goede sociale woningvoorraad.
De herontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zorgt voor de komst van maximaal tien woningen. Maximaal vijf woningen in de vrije sector, bedoeld voor onder andere bestaande bewoners, starters en nieuwkomers, en vijf woningen in de sociale sector, bedoeld voor onder andere starters en senioren. Dit draagt bij aan een goede sociale woningvoorraad en zorgt voor nieuwe woningen voor bestaande bewoners, senioren, starters of nieuwkomers. Kwantitatief en Kwalitatief beantwoordt de beoogde ontwikkeling dus een behoefte.
Trede 2, kan de behoefte in het bestaand stedelijk gebied opgevangen worden?
De Verordening ruimte van de provincie Zeeland definieert het bestaand stedelijk gebied als het “bestaand bebouwd gebied' zoals dat in het kader van het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 is vastgesteld. Figuur 4.6 geeft bevat een uitsnede van de ruimtelijke functiekaart met daarop het bestaand bebouwd gebied. Op figuur 4.6 is te zien dat het plangebied in het bestaand bebouwd gebied ligt. Het plangebied is dus onderdeel van het bestaand stedelijk gebied. De behoefte aan woningbouw wordt middels dit bestemmingsplan opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied.
Figuur 4.6 Ligging van het plangebied in het bestaand bebouwd gebied uit het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018
4.11.3 Conclusie
Op basis van de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan geconcludeerd worden, dat de herontwikkeling van het plangebied voorziet in een behoefte aan woningen binnen bestaand stedelijk gebied. De herontwikkeling van het plangebied voldoet daarmee aan de vereisten die de ladder voor duurzame verstedelijking stelt.
4.12 Leidingen En Telecommunicatieverbindingen
4.12.1 Beoordeling
In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante solitaire leidingen, leidingstroken en hoogspanningsverbindingen aanwezig.
4.12.2 Conclusie
Dit aspect belemmert de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling niet.
4.13 Duurzaamheid
4.13.1 Kader
Klimaatverandering, luchtvervuiling en uitputting van natuurlijke hulpbronnen hebben negatieve gevolgen voor de natuur en gezondheid. Dit dwingt ons verantwoordelijkheid te nemen en te kiezen voor een bewuste, duurzame manier van leven die geen negatieve invloed heeft op het leven van toekomstige generaties.
In de gemeente Veere is duurzaamheid sinds jaar en dag een van de speerpunten van het gemeentelijk beleid. De gemeente Veere wil een duurzame gemeente zijn die uiterlijk in 2050 energieneutraal is. De nadruk ligt daarbij op duurzaam bouwen en het vergroten van duurzaamheid binnen de eigen leefomgeving. De gemeente Veere heeft haar ambitie neergelegd in een duurzaamheidsplan genaamd 'Op weg naar een Energieneutrale gemeente Veere'.
De kerncoalitie heeft aangegeven duurzaamheid als uitgangspunt bij de planontwikkeling te willen hanteren en wil in zetten op duurzaam toerisme. In het ontwikkelplan zijn concrete adviezen over de verdere uitwerking van de deelprojecten opgenomen.
Wat betreft eventuele bebouwingen is het advies deze zo energiezuinig mogelijk te doen en het liefst energieneutraal (zonneboiler, glastype, warmtepompen, zonnepanelen, ventilatie, verlichting). Slim gebruik maken van water, opvangen van het hemelwater en dit eventueel hergebruiken in de gebouwen i.c.m. waterberging. Opwekken van duurzame energie d.m.v. zonnepanelen, hoeft niet per se op daken, het kan bijvoorbeeld ook als straatmeubilair (lantarenpalen) of op land.
Energiezuinige en slimme verlichting in de omgeving. Verlichten als het moet en dan zo energiezuinig (dit doe je ook om lichtvervuiling te voorkomen) en het gebruik van duurzame materialen en producten (denk hierbij aan FSC, biodiversiteit, Cradle to Cradle).
4.13.2 Beoordeling
Voor het Singelgebied heeft de gemeente Veere de ambitie om een gasloze wijk te realiseren. De gemeente levert daarom gasloze bouwrijpe grond op aan de ontwikkelaar. Vervolgens worden de nieuwbouw woningen gasloos gerealiseerd. Bij de voorbereidingen voor het maken van woningontwerpen bespreekt de gemeente haar duurzaamheidsambities met de ontwikkelaar. De ontwikkelaar moet vervolgens aansluiting zoeken bij het Duurzaamheidsplan van de gemeente Veere, zoals beschreven in paragraaf 3.3.4.
De nieuwe woningen voldoen aan alle voorwaarden met betrekking tot duurzaamheid uit het Bouwbesluit. Er wordt gebruik gemaakt van duurzame materialen, dat wil zeggen hout, betongranulaat, pvc, gips en zo min mogelijk tot geen grind, koper, zink, lood. Verder is een watertoets uitgevoerd (paragraaf 4.1), waarin uitgebreid is ingegaan op verantwoord waterbeheer.
4.13.3 Conclusie
Op verschillende niveaus van de planontwikkeling wordt ingezet op een duurzame ruimtelijke ontwikkeling.
4.14 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.14.1 Wet- en regelgeving
De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. zijn activiteiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C en D van Besluit m.e.r.). Op 16 mei 2017 is de Implementatiewet 'herziening m.e.r.-richtlijn' in werking getreden. Het gewijzigde Besluit m.e.r. is 7 juli 2017 in werking getreden. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van dezelfde criteria) aansluit bij m.e.r.-beoordeling. De diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten. Wel moet in ieder geval aandacht worden besteed aan de volgende criteria:
- 1. Een beschrijving van de kenmerken van het plan. Hierbij wordt ingegaan op de aard en omvang van het plan en eventuele veranderingen die, al dan niet in cumulatie met andere projecten, kunnen optreden.
- 2. Een beschrijving van de plaats van het plan. In een vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt aandacht besteed aan relevante gevoelige gebieden en locaties in de omgeving van het plan. Te denken valt hierbij aan kwetsbare natuurgebieden, gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid of gebieden met bijzondere landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
- 3. Kenmerken van het potentiële effect. Door de mogelijke verstoringen van het plan in samenhang met de gevoelige gebieden en locaties in de omgeving van het plan te beschouwen zijn de potentiële effecten van het plan te bepalen. Daarbij wordt, waar mogelijk, o.a. ingegaan op het bereik van het effect, de orde van grootte en de complexiteit van het effect, de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.
Het doel van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is om te analyseren in hoeverre sprake is van mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen. Als uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen kan het bevoegd gezag besluiten een m.e.r.-procedure op te starten. Als de milieugevolgen beperkt zijn of hier in het plan goed mee om kan worden gegaan, volstaat de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld. Een aanmeldnotitie hoeft niet te worden opgesteld indien de gemeente initiatiefnemer is van de voorgenomen activiteit.
4.14.2 Beoordeling
Het voornemen bestaat uit een bestemmingsplan voor de herontwikkeling van een deel van de Singel en de Zuidstraat in Domburg. De ontwikkeling bestaat uit de bouw van 9 woningen. De ontwikkeling valt hiermee onder categorie D11.2: "De realisatie van een stedelijk ontwikkelingsproject." De omschrijving van de drempelwaarden behorend bij deze categorie is opgenomen in onderstaande tabel.
Activiteiten | Gevallen | Plannen | Besluit |
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of 3°. Een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer. | De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. | De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6 eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. |
Tabel 4.5 Drempelwaarden behorend bij categorie D.11.2 Besluit m.e.r.
De voorgenomen ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van genoemde categorie, dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd dient te worden.
In de vorige paragrafen is uitgebreid een analyse uitgevoerd naar het effect op verschillende milieuaspecten. Hieruit is gebleken dat er geen nadelige gevolgen zijn te verwachten voor het milieu. De vorige paragrafen betreffen alle criteria die in het kader van het Besluit m.e.r. ook aan bod dienen te komen. De vormvrije m.e.r. beoordeling is hiermee uitgevoerd. De informatie over een bepaald onderdeel van de vormvrije m.e.r.-beoordeling kan worden gevonden in de paragraaf waar het desbetreffende onderdeel uitgebreider beschreven is:
- Hoofdstuk 1 en 2 beschrijven de kenmerken van de voorgenomen ontwikkeling waarbij wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. Tevens wordt aandacht besteed aan de cumulatie met andere projecten binnen de herontwikkeling van het gehele Singelgebied.
- De locatie is niet gelegen binnen een gebied dat is beschermd op basis van natuurwaarden (paragraaf 4.4). Het plangebied behoort ook niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied (paragraaf 4.1). Wel kent het plangebied een hoge archeologische waarden (paragraaf 4.3). In het bestemmingsplan wordt daarnaast rekening gehouden met de cultuurhistorische waarde van de molen Weltevreden (paragraaf 4.3).
- In hoofdstuk 4 is ingegaan op de potentiële (milieu)effecten van de beoogde ontwikkeling. De ontwikkeling is beoordeeld op emissie van geluid (paragraaf 4.5), emissie van stikstof en fijnstof (paragraaf 4.9 en 4.10), toename van verharding (paragraaf 4.1), grondroering (paragraaf 4.2), beïnvloeding van natuurlijke waarden en duurzame leefomgeving (paragraaf 4.4 en 4.13) en een verhoogd risico op ongevallen (paragraaf 4.7).
4.14.3 Conclusie
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat de herontwikkeling van het plangebied niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen:
- er is sprake van een afname van 350 m² aan verhard oppervlak;
- grondroering vindt plaats onder archeologische begeleiding en waar nodig vinden archeologische opgravingen plaats;
- de archeologische waarden binnen het plangebied worden beschermd via de regels van voorliggend bestemmingsplan;
- de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem is ter plaatse van het AH-terrein geschikt voor woningbouw, ter plaatse van het fysio-terrein wordt nader onderzoek uitgevoerd om de milieu-hygiënische kwaliteit aan te tonen;
- de (cultuurhistorische) belangen van de Molen Weltevreden worden geborgd in de regels van voorliggend bestemmingsplan;
- de geluidbelasting veroorzaakt door het wegverkeer en de horecagelegenheden is aanvaardbaar in het kader van de Wet geluidhinder en het Bouwbesluit;
- de voorgenomen ontwikkeling draagt 'niet in betekende mate' bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied blijft onder de drempelwaarden;
- de voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een toename van de risico's van externe veiligheid;
- op verschillende niveaus wordt ingezet op duurzame ruimtelijke ontwikkeling.
Op basis van de vormvrije m.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot belangrijke nadelige gevolgen. Er is geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure.
Hoofdstuk 5 Beschrijving Juridische Regeling
Dit hoofdstuk gaat in op de wettelijke eisen waar dit bestemmingsplan aan moet voldoen, de opbouw van de bestemmingsregeling en geeft per bestemming een toelichting op de ideeën achter een bestemming. Tevens licht dit hoofdstuk de algemene regels, het overgangsrecht en de slotbepalingen van dit bestemmingsplan toe.
5.1 Wettelijke Eisen
De Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening bepalen dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd. De wettelijk verplicht gestelde standaarden op het gebied van ruimtelijke ordening (thans SVBP2012, IMRO2012 en STRI2012) moeten daarbij in acht worden genomen. Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en digitaal uitwisselbaar. De SVBP2012 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de regels en het renvooi.
Daarnaast is ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van belang voor bestemmingsplannen
5.2 Opzet Bestemmingsplanregeling
Waar mogelijk sluit de regeling in dit bestemmingsplan aan op de regeling uit het bestemmingsplan 'Kom Domburg' en de gemeentelijke modelregels voor bestemmingsplannen.
Verbeelding
Een belangrijke eis waar het bestemmingsplan aan moet voldoen is die van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:
- de ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
- op de verbeelding wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
- op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
- de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).
De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'W' voor 'Wonen'. Verder geldt het volgende:
- hoofdgebouwen mogen (uitsluitend) binnen het op de verbeelding aangeduide 'bouwvlak' worden opgericht;
- maatvoeringsaanduidingen zoals de maximum goot- of bouwhoogte worden aangegeven op de verbeelding;
- ten slotte kunnen er op de verbeelding aanduidingen, zoals een plangrens of een gebied met wijzigingsbevoegdheid worden aangegeven.
Gehanteerde bestemmingen
Voor de opzet van de verbeelding is aangesloten bij de verbeelding van het bestemmingsplan 'Kom Domburg'. De toekomstige woonpercelen zijn bestemd voor 'Wonen'. De straten in het plangebied zijn bestemd voor 'Verkeer'. Het parkeerterrein is ook bestemd voor 'Verkeer'. De groenvoorzieningen zijn bestemd met 'Groen'.
Regels
De gemeente Veere hanteert een set modelregels die voor ieder bestemmingsplan het vertrekpunt zijn. Per bestemmingsplan wordt vervolgens maatwerk geleverd. Op grond van de SVBP2012 wordt bij de opstelling van bestemmingsregels de volgende vaste volgorde in hoofdstukken en artikelen gebruikt.
- In Hoofdstuk 1: Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
- In Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de kaart voorkomen, nader worden omschreven.
- Hoofdstuk 3: Algemene regels bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling, een bepaling welke wettelijke regeling van toepassing is, dan wel bepalingen die voor de nodige flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene afwijkings- of wijzigingsregels.
- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels ten slotte geeft overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.
Ook voor het opstellen van een bestemmingsartikel is een vaste volgorde aangegeven:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijking van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijking van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden;
- wijzigingsbevoegdheid.
Een bestemmingsartikel behoeft niet al deze elementen te bevatten. Per bestemming kan er verschil zijn in de elementen die van toepassing zijn op een bestemming. Wel bevatten alle bestemmingen een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
5.3 Toelichting Op De Bestemmingen
Groen (artikel 3)
Structurele groenvoorzieningen binnen het plangebied zijn voorzien van de bestemming "Groen". Op de gronden met deze bestemming mogen alleen gebouwen voor nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht. De afmetingen van een gebouw blijven beperkt (maximaal 15 m² en ten hoogste 3,5 meter hoog).
Verkeer (artikel 4)
De bestemming "Verkeer" heeft betrekking op de wegen, parkeervoorzieningen en voet- en fietspaden binnen het plangebied. Ook bijbehorende voorzieningen zijn toegestaan. Op de gronden met deze bestemming mogen alleen gebouwen voor nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht. De afmetingen van een gebouw blijven beperkt (maximaal 15 m² en ten hoogste 3,5 meter hoog).
Wonen (artikel 5)
De gronden met de bestemming "Wonen" zijn bestemd voor tien woningen en de bijbehorende tuinen en erven. Beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in een woning zijn mogelijk, evenals het gebruik van een aan- of uitbouw of een bijgebouw voor recreatief nachtverblijf. De woonfunctie van de woning en het woongebied mag evenwel niet worden aangetast en als maximale oppervlaktemaat voor deze activiteiten wordt 40 m² aangehouden. Voor mantelzorg is een bevoegdheid tot afwijken opgenomen.
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning kan uitsluitend worden verleend indien op eigen terrein, in dit geval binnen begrenzing van de beide individuele ontwikkelingen in het plangebied, ten minste 2 parkeerplaatsen per woning worden aangelegd. In beide gevallen worden de parkeervoorzieningen geen onderdeel van de voor de woningen uit te geven grond, maar zijn ze onderdeel van het stelsel van parkeervoorzieningen voor vergunninghouders.
Situering hoofdgebouwen, aan- of uitbouwen en bijgebouwen
Binnen de bestemming "Wonen" is door middel van het aanwijzen van bouwvlakken waarbinnen hoofdgebouwen en overkappingen zijn toegestaan en de aanduiding "erf" de indeling van het woonperceel tot uitdrukking gebracht. Woningen behoeven niet geheel binnen bouwvlakken voor hoofdgebouwen te worden gebouwd. Ook op het erfbouwvlak mogen aan- of uitbouwen en bijgebouwen worden gerealiseerd.
De gronden zonder aanduiding "erf", betreffen de gronden waar geen gebouwen en overkappingen zijn toegestaan. Het gaat hoofdzakelijk om gronden vóór de voorgevel van hoofdgebouwen (woningen). In gevallen waarbij sprake is van twee voorgevelrooilijnen (hoekpercelen) zijn de gronden zonder aanduiding merendeels aan twee zijden gelegd. Dit is gedaan omdat aan- en uitbouwen en bijgebouwen in de zij- en voortuin de kwaliteit van de openbare ruimte en de beleving van de badplaats als geheel onder druk kunnen zetten (achterkantsituaties aan de voorzijde van woningen).
Ter plaatse van de aanduiding "gevellijn" mogen uitsluitend aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd achter de gevellijn dan wel het verlengde daarvan, met uitzondering van een balkon van maximaal 2 meter.
Oppervlakte bebouwing
De bouwvlakken waar hoofdgebouwen zijn toegestaan, mogen volledig worden bebouwd met gebouwen. Wel dienen de in de bouwregels opgenomen minimumafstandsmaten tussen gebouwen op hetzelfde bouwperceel en minimumafstandsmaten tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens in acht te worden genomen.
De gronden met de aanduiding 'erf' (e) mogen voor ten hoogste 50% en maximaal 60 m² worden bebouwd met aan- of uitbouwen en bijgebouwen. Indien de toelaatbare te bebouwen oppervlakte minder bedraagt dan 30 m² is een bebouwingspercentage van 75% toegestaan tot een maximum van 30 m².
Bouwwijze van woningen
De volgende bouwaanduiding is gehanteerd: [gs] voor gestapelde woningen. Twee gestapelde woningen mogen slechts ter plaatse van deze aanduiding worden gerealiseerd. Voor deze woningen geldt maximaal een goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 11 meter. Voor de drie grondgebonden woningen op de hoek Singel-Zuidstraat geldt maximaal een goothoogte van 3 meter en een bouwhoogte van 8 meter.
De grondgebonden woningen in de vrije sector kennen een maximale goot-, respectievelijk bouwhoogte, van 6 en 11 meter.
Het maximale aantal woningen is met de aanduiding 'maximumaantal wooneenheden' vastgelegd. Hiermee wordt voorkomen dat binnen de bouwvlakken extra woningen worden gebouwd en wordt de ruimtelijk-stedenbouwkundige kwaliteit gewaarborgd.
Waarde - Archeologie - 1 (artikel 6)
De in dit artikel aangegeven bestemming betreft een zogenoemde dubbelbestemming. De dubbelbestemming is met arceringen op de verbeelding weergegeven. De bestemming valt samen met andere bestemmingen. De regeling heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem.
Voordat er ten behoeve van een samenvallende bestemming (bijvoorbeeld Wonen) een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning.
Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Slechts onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.
5.4 Toelichting Op De Algemene Regels
Anti-dubbeltelbepaling (artikel 7)
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4. Bro vast voorgeschreven. De antidubbeltelbepaling zorgt ervoor dat op een terrein door herverkaveling niet meer kan worden gebouwd dan door de bestemmingsplanwetgever wordt beoogd. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Wonen mag een bepaald percentage van het erf worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk erf van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.
Algemene bouwregels (artikel 8)
Overschrijding bouwgrenzen
Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de verbeelding aangeduid met een dikke lijn.
Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
Dit artikel bevat een regeling voor bestaande maten die afwijken van de voorgeschreven maten in deze regels. Het artikel betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak (3 augustus 2005) blijkt, dat deze algemene bepaling aanvaardbaar is. Een gedetailleerde inventarisatie en individuele beoordeling van afwijkingen is niet nodig. Essentieel is dat het gaat om bevestiging van bestaande, afwijkende situaties, zodat bij beoordeling van bouwaanvragen direct duidelijk is welke maat bepalend is: namelijk de bestaande maat. Hiermee ligt objectief de strekking van de bepaling vast. Daar waar daadwerkelijk andere situaties worden nagestreefd, is dit door andere bestemmingen of bouwbepalingen vastgelegd. Dit komt overigens in dit bestemmingsplan niet voor. In de bepaling is nadrukkelijk vastgelegd dat op de bedoelde bestaande afwijkingen het overgangsrecht niet van toepassing is. Onder de oppervlaktematen valt ook het bebouwingspercentage.
Algemene aanduidingsregels (artikel 9)
In dit artikel is één gebiedsaanduiding opgenomen voor de molenbiotoop. Dit gebied strekt zich uit 400 meter rondom de molen. Binnen dit gebied gelden hoogte beperkingen voor nieuwe bebouwing. Bestaande bebouwing die hoger is dan op grond van het molenbiotoop wenselijk, kan worden gehandhaafd. De molenbiotoop is planologisch geborgd in dit artikel 9.1.
Algemene afwijkingsregels (artikel 10)
Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen is een algemene afwijkingsregel opgenomen.
Algemene wijzigingsregels (artikel 11)
Dit bestemmingsplan bevat slechts een algemene wijzigingsregel. Het betreft een wijzigingsbevoegdheid waarmee kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen mogelijk zijn.
Overige regels (artikel 12)
Dit artikel bevat één bepaling, namelijk "Werking wettelijke regeling" In een (toenemend) aantal gevallen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor.
Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is ervoor gekozen in dit hoofdstuk van de voorschriften een artikel "Wettelijke regelingen" op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de voorschriften wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
5.5 Toelichting Op De Overgangs- En Slotbepalingen
Hoofdstuk 4 bevat bepalingen inzake het overgangsrecht voor (strijdig gebruik van) bouwwerken en de titelbepalingen.
Overgangsrecht (artikel 13)
Op grond van artikel 7.10 Wro is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. In artikel 13 van de regels is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 13.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 13.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen. Van de mogelijkheid die artikel 3.2.3 Bro biedt om hieraan een persoonsgebonden overgangsrecht te koppelen, is geen gebruik gemaakt.
Hoofdstuk 6 Handhaving
6.1 Algemeen
Handhaving van regelgeving vraagt om actuele regels. Regels die zijn gebaseerd op gedateerde inzichten, hebben hun geloofwaardigheid verloren en kunnen in redelijkheid ook niet meer afgedwongen worden. Door verouderde regels neemt de kans op misbruik daarvan ook toe. Bestemmingsplannen geven ruimtelijke kaders aan en bepalen daarmee de grenzen waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn. De regels van het bestemmingsplan leggen een ruimtelijk relevante norm vast, met in bepaalde gevallen een daaraan gekoppelde afwijkingsmogelijkheid, die het bestuur de mogelijkheid geeft in te spelen op de dynamiek van de samenleving. Op die wijze wordt ook de gelegenheid geboden een afweging te maken van de individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang. Afwijkingen zijn echter gelimiteerd. Daar waar geen afwijkingen meer mogelijk zijn, begint de handhaving.
Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is de laatste jaren in een steeds verder toenemende belangstelling komen te staan van bestuurlijk Nederland. Door het plaatsvinden van enkele ingrijpende incidenten is de handhaving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels. Ook in de jurisprudentie is een verandering tot stand gekomen. De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over het handhaven van de regelgeving en neemt zelfs in beginsel een plicht tot handhaving aan. Daarnaast krijgt de rechtszekerheid van bestemmingsplannen bij de rechterlijke toetsing een steeds belangrijkere rol.
6.2 Handhaving Binnen De Gemeente Veere
6.2.1 Handhavingsbeleid
De gemeente Veere is voornemens handhaving structureel toe te passen en te komen tot een beleidsmatige aanpak. De afgelopen jaren is door de gemeente veel kennis opgedaan op het gebied van handhaving. Als het gaat om tweede woningen, voert de gemeente op basis van de Gebruiksverordening 2e woningen, waarin het gebruik van woningen in de kernen als tweede woningen is verboden, een gericht handhavingsbeleid. Met uitzondering van dit tweedewoningenbeleid werd handhaving niet binnen een structuur toegepast, maar veelal werd ingespeeld op incidenten en excessen en werd gereageerd naar aanleiding van onder andere klachten. Het handhavingsbeleid moet zich ontwikkelen tot het vastleggen van een structuur, waarbij van tevoren door het bestuur vastgelegde doelen nagestreefd moeten worden. In principe moet tegen alle geconstateerde overtredingen worden opgetreden. Het stellen van prioriteiten is echter onvermijdelijk. Het handhavingsbeleid zal zich primair richten op het voorkomen van nieuwe illegale situaties. Als belangrijke prioritaire handhavingssituaties kunnen worden genoemd:
- het bouwen zonder omgevingsvergunning voor het bouwen, waarbij legalisatie achteraf niet mogelijk is;
- grove afwijking van reeds verleende bouwvergunningen.
Ook in de gevallen waar de veiligheid in het geding is en/of aantasting van het milieu plaatsvindt, moet prioriteit worden gegeven aan de handhaving. Het tegengaan van strijdig gebruik van gronden en/of gebouwen is eveneens een belangrijke doelstelling. Als nevengeschikte doelen van de handhaving kunnen worden genoemd, het ongedaan maken van de gevolgen van een overtreding of een daarmee behaald voordeel en het straffen van de overtreder.
Handhaving is niet alleen het daadwerkelijk repressief optreden tegen overtreders, maar ook voor een belangrijk deel het maken van heldere en hanteerbare regels en daarin inzicht verschaffen, zodat mensen het vanzelfsprekend achten zich aan de gestelde norm te houden.
6.2.2 Ontwikkeling gestructureerd toezicht
De afgelopen jaren vond handhaving van het ruimtelijk beleid veelal plaats op basis van het "piepsysteem" en toevallige controle. De doelstelling van de gemeente Veere is om te komen tot een integrale structurele vorm van toezicht en opsporing. Daarvoor worden afspraken gemaakt worden tussen de verschillende ambtelijke diensten. Niet alleen intern, zoals tussen de bouwinspecteurs, milieu-inspecteurs en dergelijke, maar ook extern, zoals met politie en waterschap. De afspraken richten zicht niet alleen op praktische werkafspraken, maar ook op afstemming en coördinatie van beleidsdoelstellingen. Een gestructureerde vorm van oog-en-oortoezicht sluit rechtsongelijkheid in hoge mate uit, maar heeft tevens een preventieve werking. Geconstateerde overtredingen worden op een handhavingslijst geplaatst. De uitvoering van de handhaving wordt bestuurlijk geprioriteerd.
6.2.3 Uitvoering handhaving
Daar waar een overtreding wordt geconstateerd en legalisatie niet mogelijk is, moet in eerste instantie toepassing worden gegeven aan de bestuursrechterlijke handhaving. Naast de bestuursrechtelijke mogelijkheden van handhaving wordt een duidelijke taak gezien voor de strafrechtelijke handhaving. Hiervoor biedt de Wet Economische Delicten de grondslag. Een concretisering van de rol van het strafrecht met het Openbaar Ministerie en de politie ligt hier voor de hand. Het toepassen van privaatrechtelijke handhaving blijkt langzamerhand door de heersende rechtsopvattingen als een minder adequaat middel te worden gezien, zodat hiervan slechts met uitzondering gebruik zal worden gemaakt.
Gezien het reparatoire karakter van bestuursrechtelijke handhaving, gaat de voorkeur uit naar het toepassen van bestuursdwang, zeker in die gevallen waarbij sprake is van illegale bouwwerken. Illegaal gebruik blijkt in de praktijk dikwijls moeilijk door middel van bestuursdwang te kunnen worden beëindigd, zodat in die situaties een lastgeving onder verbeurdverklaring van een dwangsom voor de hand ligt.
Het bewust niet handhavend optreden tegen een illegale situatie zal slechts in uitzonderlijke gevallen plaats mogen vinden. Bijvoorbeeld in die situaties waarbij wegens gewijzigde beleidsinzichten aanpassing van de regelgeving daarop nog niet heeft plaatsgevonden en in redelijkheid niet verlangd kan worden dat nog voldaan wordt aan de geldende regels. Uiteraard dienen in dergelijke situaties de belangen van derden-belanghebbenden te worden afgewogen.
6.2.4 Verantwoording
De uitvoering en de voorgang van handhaving worden jaarlijks vastgelegd in een verslag. Dat verslag wordt bestuurlijk vastgesteld.
6.2.5 Tweedewoningenbeleid
In de "Huisvestingsverordening tweede woningen 2015" is het gebruik van woningen in het werkingsgebied als tweede woning verboden. Op basis van deze verordening voert de gemeente een gericht handhavingsbeleid. Flankerend beleid is evenwel noodzakelijk om de bestaande voorraad in de kernen optimaal te kunnen benutten en de negatieve effecten voor de leefbaarheid te beperken. Permanente bewoning van recreatiewoningen (Domburgse zomerwoningen) is niet toegestaan, evenmin als het recreatief gebruiken of verhuren van woningen met een woonbestemming in het werkingsgebied van de verordening.
Figuur 6.1 Werkingsgebied gebruik als tweede woning Domburg
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
De gronden waar het bestemmingsplan betrekking op heeft zijn in eigendom van de gemeente Veere. De gemeente Veere is initiatiefnemer en verantwoordelijk voor de ontwikkeling c.q. uitgifte van de gronden. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve niet nodig vanwege het feit dat de ontwikkeling van het plangebied hiermee anderszins verzekerd is. De voor het Singelgebied opgestelde exploitatieopzet is sluitend, waarmee gesteld kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Vooroverleg
Op regelmatige basis worden inloop-/informatiebijeenkomsten georganiseerd op het gemeentehuis te Domburg ten aanzien van de nieuwe ontwikkelingen in het Singelgebied. Tijdens deze bijeenkomst zijn de voorgenomen ontwikkelingen in het Singelgebied, waaronder deze plannen, toegelicht en kregen belangstellenden de gelegenheid om vragen te stellen. Het stedenbouwkundig ontwerp is vervolgens in overleg met de omwonenden tot stand gekomen.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, is het voorontwerp van dit bestemmingsplan aan de volgende instanties gezonden:
- Provincie Zeeland;
- Waterschap Scheldestromen.
De reacties hebben geleid tot aanpassing, dan wel aanvulling, van het plan. Deze aanpassingen zijn in onderhavig ontwerpbestemmingsplan verwerkt.
8.2 Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerp van het bestemmingsplan wordt gedurende een periode van 6 weken, van 18 oktober 2018 tot en met 28 november 2018, ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen indienen bij de gemeenteraad van Veere.
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek 2017
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek 2017
Bijlage 2 Asbestonderzoek 2017
Bijlage 2 Asbestonderzoek 2017
Bijlage 3 Historisch Bodemonderzoek 2018
Bijlage 3 Historisch bodemonderzoek 2018
Bijlage 4 Historisch En Verkennend Bodemonderzoek 2018
Bijlage 4 Historisch en verkennend bodemonderzoek 2018
Bijlage 5 Oriënterend Onderzoek Flora En Fauna
Bijlage 5 Oriënterend onderzoek flora en fauna
Bijlage 6 Onderzoek Stikstofdepositie
Bijlage 6 Onderzoek stikstofdepositie
Bijlage 7 Aerius Calculator
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 8 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 9 Raadsbesluit Vaststelling Bestemmingsplan
Bijlage 9 Raadsbesluit vaststelling bestemmingsplan