KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregeling
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregel
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Planbeschrijving
1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Huidige Planologische Regeling Plangebied
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestemmingsplan En Wijzigingsvoorwaarden
2.1 Beschrijving Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
2.3 Toelichting Op De Juridische Regeling
Hoofdstuk 3 Toetsing Aan Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Toetsing Aan Omgevingsaspecten
4.1 Watertoets
4.2 Ecologie
4.3 Cultuurhistorie En Archeologie
4.4 Bodem- En Grondwaterkwaliteit
4.5 Verkeer En Parkeren
4.6 Bedrijven En Milieuhinder
4.7 Akoestisch Onderzoek
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Financiële Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1. Bro
6.2 Zienswijzen
6.3 Beroep
6.4 Planschaderisicoanalyse
Bijlage 1 Lijst Nieuwe Economische Dragers
Bijlage 1 Watertoets
Bijlage 2 Memo Geur En Geluid

Buitengebied Veere - Boudewijnskerke 60 Zoutelande

Bestemmingsplan - Gemeente Veere

Vastgesteld op 05-07-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Buitengebied Veere - Boudewijnskerke 60 Zoutelande' met identificatie NL.IMRO.0717.0193BPBouker60Zou-VG01 van de gemeente Veere.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0717.0193BPBouker60Zou-VG01 met bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aan- en uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;

1.4 aan-huis-gebonden beroep:

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning, en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 afdekfolie:

folie die op de bodem wordt aangebracht ter verbetering van de microklimatologische omstandigheden om de groei van gewassen onder de folie te bevorderen;

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van:

  • het telen of veredelen van gewassen, waaronder begrepen houtteelt en fruitteelt;
  • het houden of fokken van vee, pluimvee, pelsdieren of vissen;

nader te onderscheiden in:

  1. a. grondgebonden bedrijf:
    een bedrijf dat (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel en waar (nagenoeg) geheel gebruik wordt gemaakt van open grond of plat glas dan wel ander lichtdoorlatend materiaal met een hoogte van niet meer dan 1 meter;
  2. b. kassenbedrijf:
    een bedrijf gericht op de teelt of veredeling van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  3. c. niet-grondgebonden bedrijf:
    een bedrijf dat (nagenoeg) niet afhankelijk is van agrarische grond als productiemiddel, waaronder begrepen:
    1. 1. intensieve veehouderij: zijnde een niet aan de grond gebonden agrarisch bedrijf als hiervoor bedoeld, gericht op de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang;
    2. 2. intensieve tuinbouw in gebouwen: zijnde een niet aan de grond gebonden agrarisch bedrijf als hiervoor bedoeld, gericht op de teelt of veredeling van gewassen (nagenoeg) geheel in gebouwen en (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
    3. 3. de teelt van slakken, wormen en vissen;
  1. d. aquacultuur:
    de teelt van (zout)watergebonden organismen, waaronder begrepen zagers, schelpdieren en vissen;

1.9 agrarisch deskundige:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het agrarisch gebied, zoals de agrarische adviescommissie voor de provincie Zeeland;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bestaande situatie:

  1. a. bij bestaande bouwwerken en gebouwen: legale bouwwerken en gebouwen die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, dan wel bouwwerken die krachtens overgangsrecht aanwezig mogen zijn op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van het bestemmingsplan;
  2. b. bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.14 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw, dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de

regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 bruto vloeroppervlak:

de bruto vloeroppervlakte zoals gemeten volgens de NEN 2580;

1.20 cultuurhistorisch deskundige

de Boerderijenstichting Zeeland, of een andere door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van cultuurhistorische waarden;

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel wordt mede verstaan het uitoefenen van aanverwante, dienstverlenende bedrijven, zoals reisbureaus, kapsalons, bankfilialen en wasserettes, maar niet horecabedrijven;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 hobbymatig houden van dieren

het houden van dieren van soorten, in het bijzonder evenhoevigen (zoals runderen, varkens, schapen, geiten) maar ook paarden en pluimvee, voor educatieve en/of recreatieve doeleinden en/of terreinonderhoud en/of uit pure liefhebberij voor eigen gebruik en waarbij geen sprake is van economisch gewin.

1.24 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.25 hoofdverblijf:

het adres waarop iemand ingeschreven staat in de Wet gemeentelijke Basisregistratie

personen en/of de centrale levensplaats van een persoon, waar zich naar omstandigheden het middelpunt van zijn persoonlijke belangen bevinden.

1.26 inwoning:

het (ondergeschikte) gebruik van een deel van een aanwezige woning voor de mantelzorg zonder dat daarbinnen (de mogelijkheid van) een nieuwe zelfstandige woning ontstaat;

1.27 kampeermiddel:

een mobiel of plaatsgebonden kampeermiddel;

1.28 kampeerseizoen:

de jaarlijkse periode die loopt van 1 maart tot en met 15 november;

1.29 kap:

een bouwkundige constructie, uitwendig bestaande uit twee of meer hellende dakvlakken onder een hellingshoek van elk tenminste 15o en ten hoogste 75o ten opzichte van het horizontale vlak, bedoeld om een gebouw aan de bovenzijde af te dekken;

1.30 kassen:

bouwwerken van glas met een hoogte van 1 meter of meer ten behoeve van de teelt van tuinbouwgewassen, fruitteelt of sierteelt;

1.31 kleinschalig kampeerterrein

een terrein of plaats gelegen op een (voormalig) agrarisch bouwvlak of een bouw- en/of bestemmingsvlak met de bestemming Sport, Wonen of Bedrijf en/of op direct daaraan grenzende volgens het bestemmingsplan Buitengebied als agrarisch bestemde gronden, welke geheel of gedeeltelijk zijn ingericht, en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen, of geplaatst houden van kampeermiddelen met maximaal 25 standplaatsen;

1.32 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

activiteiten die in een woning of bij de woning behorende aan- of uitbouw, bijgebouw of bestaande gebouwen door de bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) of diens opvolger waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past;

1.33 mantelzorg:

de hulp bij het dagelijks functioneren, die vrijwillig en onbetaald wordt verleend aan personen uit het sociale netwerk die – door welke oorzaak dan ook – vrij ernstige fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen hebben;

1.34 mestbassins:

werken, niet zijnde bouwwerken, ten behoeve van de opslag van mest, zoals mestzakken en daarmee vergelijkbare vormen van mestopslag;

1.35 milieudeskundige:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van milieu;

1.36 NED:

kleinschalige nevenactiviteiten die qua aard, schaal, omvang en verkeersaantrekkende werking passen in het landelijke gebied;

1.37 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw of teeltondersteunende voorziening zijnde, voorzien van een gesloten dak;

1.38 peil:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van een hoofdtoegang;
  2. b. bij ligging in het water: de gemiddelde hoogte van de aangrenzende oevers;
  3. c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld, zoals aanwezig op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan 6e herziening buitengebied Veere;
  4. d. voor strandpaviljoens: bovenzijde vloer, waarbij de vloerhoogte wordt bepaald door het waterschap;

1.39 permanente bewoning:

de bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

1.40 permanente standplaats:

een deel van een kleinschalig kampeerterrein, geschikt voor de plaatsing van een kampeermiddel, waarbij het kampeermiddel gedurende het gehele jaar aanwezig mag zijn;

1.41 permanente woning:

een woning die door de bewoner(s) gebruikt wordt als hoofdverblijf;

1.42 recreatief verblijf

een niet langdurig verblijf van één of meerdere personen met of zonder overnachting die hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben;

1.43 standplaats:

een deel van een kleinschalig kampeerterrein of landschapscamping ingericht en bestemd voor de plaatsing van een of meer kampeermiddelen;

1.44 verblijfsrecreatie:

recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, door personen die elders een vaste woon- of verblijfplaats hebben, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat zij elders zijn ingeschreven in de administratie als bedoeld in de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;

1.45 verblijfsrecreatieve eenheden:

ruimten die zijn bestemd voor verblijfsrecreatie: zoals een recreatiewoning, appartementen voor verblijfsrecreatie, bouwwerk voor recreatief nachtverblijf, een kampeermiddel, strandhuis,groepsaccommodatie, hotel of pension, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.46 voorgevel van een gebouw:

het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een gebouw; indien meerdere delen van het gebouw naar de weg zijn gekeerd (hoekkavel) bepalen burgemeester en wethouders welke zijde als voorgevel moet worden beschouwd;

1.47 voorgevelrooilijn:

de lijn die is gelegen:

  1. a. evenwijdig aan de weg en in het verlengde van de dichtst bij de weg gelegen voorgevel (niet zijnde een gevel van een bijgebouw);

dan wel (indien deze gevel niet evenwijdig is aan de weg):

  1. b. evenwijdig aan de weg door het dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van gevels (niet zijnde een gevel van een bijgebouw);

1.48 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van de wateraanvoer, afvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals watergangen, waterbassins (voor eigen gebruik) , wadi's, infiltratievoorzieningen;

1.49 wonen

het gebruiken van een woning;

1.50 wooneenheid

onderdeel van een hoofdgebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.51 woning

een hoofdgebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.52 zijdelingse perceelsgrens:

de grens tussen twee percelen, die de voor- en achterzijde van een perceel verbindt;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden:

van bouwwerken tot andere bouwwerken, bebouwingsgrenzen en perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen,met dien verstande dat de hoogte van een strandhuis gemeten wordt vanaf de bovenzijde van de vloer van het strandhuis.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:

tussen de bovenkant van het bouwwerk en het peil; de hoogte van molens wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt dat de wiek kan innemen;

2.4 de lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren;

2.5 de oppervlakte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, met dien verstande dat de oppervlakte van een strandhuis gemeten wordt tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of binnenzijde van de scheidingmuren;

2.6 de inhoud van een gebouw:

wordt gemeten tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;

2.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, indien zich op een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt van de goot of het boeibord van de dakkapel uitgegaan;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 ondergeschikte bouwonderdelen:

bij toepassing van het in dit artikel bepaalde worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, wolfseinden, dakkapellen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken tot een overschrijding van het bouwvlak met maximaal 1,5 meter alsmede een bouwhoogte van maximaal 3 meter buiten beschouwing gelaten.

2.10 gebruiksoppervlakte:

de gebruiksoppervlakte gemeten volgens de rekenmethode van NEN2580;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. grondgebonden agrarische bedrijven;
  2. b. alsmede voor:
    1. 1. toeristisch-recreatief medegebruik, zoals fietsen, wandelen en paardrijden;
    2. 2. waterhuishoudkundige voorzieningen;
    3. 3. het behoud, herstel en/of versterking van de aanwezige landschapswaarden;
    4. 4. het hobbymatig houden van dieren.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen in een woning;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf': de huisvesting van personen in de bebouwing behorende bij een voormalig agrarisch bedrijf, waarbij één woning is toegestaan.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

4.3 Nadere eisen

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie - 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter;
  2. b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
    2. 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    3. 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in artikel 5.2 onder b1, b.2 en b.3 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm kan worden geplaatst;

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels

6.1 Open, nagenoeg onbebouwd gebied

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Open, nagenoeg onbebouwd gebied' dient bij het benutten van de bouwmogelijkheden op grond van de daar voorkomende bestemming(en) rekening ten worden gehouden met het open, nagenoeg onbebouwde karakter van het gebied.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregeling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt en de breedte ten hoogste 3 m.

8.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande dakhelling, afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Werking wettelijke regeling

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregel

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij voor deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van het plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Veere - Boudewijnskerke 60 Zoutelande'.

Hoofdstuk 1 Planbeschrijving

1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan

De eigenaar van de locatie Boudewijnskerke 60 in het buitengebied van Veere heeft het voornemen om de agrarisch bestemming om te zetten naar een woonbestemming. De agrarische bedrijfsactiviteiten op de locatie zijn beëindigd. De voormalige bedrijfswoning is in gebruik als burgerwoning en de eigenaren willen dit gebruik voortzetten.

Er kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied Veere, omdat het bouwvlak behorend bij de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' deels vervalt. Hierdoor is sprake van een gebruiksverandering waardoor een zelfstandig bestemmingsplan noodzakelijk is.

Het onderhavige bestemmingsplan betreft dit zelfstandige bestemmingsplan.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Veere. De locatie ligt ten (zuid)oosten van Westkapelle en ten noorden van de kern Zoutelande (zie figuur 1.1) in buurtschap Boudewijnskerke en omvat een voormalig agrarisch bedrijf. Het voormalige agrarisch bedrijf is al geruime tijd in gebruik als burgerwoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0193BPBouker60Zou-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Globale ligging plangebied (Bron: Google Maps)

1.3 Huidige Planologische Regeling Plangebied

Het plangebied is planologisch-juridisch geregeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied Veere'. Het bestemmingsplan bestaat uit een basisplan (vastgesteld 30 mei 2013) en 5 partiële herzieningen daarvan.

  • De 1ste herziening is een reparatieherziening die is opgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State op het basisplan. In die uitspraak is onder andere geoordeeld dat een aantal van de bestaande kleinschalige kampeerterreinen niet voldoet aan de voorwaarde dat de aan het bouwvlak aansluitende gronden, die deel uitmaken van het agrarisch bedrijf, een oppervlakte (moeten) hebben van minimaal 4 hectare. In de herziening is vastgelegd dat bestaande kleinschalige kampeerterreinen niet aan deze voorwaarde hoeven te voldoen.
  • In de 2de herziening (vastgesteld 20 april 2017) zijn enkele wijzigingen aangebracht voor het perceel Grijpskerkseweg 2 te Oostkapelle en is een regeling opgenomen (artikel 35 lid 35.2) waarmee voldoende parkeergelegenheid moet zijn gegarandeerd. Hoewel er op dit punt niets verandert, wordt in paragraaf 4.5 ingegaan op het parkeren en geconcludeerd dat aan de parkeereis wordt voldaan.
  • In de 3de herziening (vastgesteld 9 november 2017) is de NED-regeling van kleinschalig kamperen herzien. In het basisplan was de regeling geformuleerd als een afwijking van de bouwregels, in de 3de herziening als een afwijking van de gebruiksregels. In die herziening zijn de voorwaarden ook enigszins aangepast. Daarnaast is de regeling van cultuurhistorisch waardevolle elementen en monumenten aangepast, zijn verschillende bestemmingen gewijzigd in verband met de beëindiging van een agrarisch bedrijf en zijn ontwikkelingen waar de gemeente medewerking aan wilde verlenen en verbeterpunten verwerkt. Ook zijn de regels over de maximum goot- en bouwhoogte van de gebouwen in de Wijzigingsbevoegdheid naar wonen na bedrijfsbeëindiging (artikel 4.7.9 onder b) geschrapt.
  • In de 4de herziening (vastgesteld 11 november 2020) zijn de regels en verbeelding op onderdelen aangepast. De NED-regeling is aangevuld met de eis dat de NED uitsluitend is toegestaan indien een (bedrijfs)woning op het betreffende bouwvlak aanwezig en in gebruik is en van waaruit de permanente bewoner van die woning de dagelijkse exploitatie van en toezicht op de NED uitoefent.
  • In de 5e herziening (vastgesteld 7 juli 2021) zijn bepaalde onderdelen van het basisplan en de daarop volgende 1e, 2e, 3e, en 4e herziening aangepast. Zo is onder andere de planologische mogelijkheid voor het realiseren van recreatie-appartementen in het kader van de regeling voor Nieuwe Economische Dragers binnen het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Veere ingetrokken, tenzij er sprake is van een rijksmonument waarvoor op de verbeelding de specifieke bouwaanduiding - rijksmonument is opgenomen of een cultuurhistorisch waardevol pand waarvoor op de verbeelding de specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorisch waardevol is opgenomen. Voor het overige zijn de uitgangspunten van het oorspronkelijke plan, het basisplan, in beginsel overeind gebleven.

Voor de nu beoogde omzetting van de agrarische bestemming in de bestemming Wonen is de regeling in het basisplan relevant. Op de regeling wordt hierna ingegaan.

1.3.1 Buitengebied Veere (het 'basisplan')

In figuur 1.2 is een fragment van de verbeelding opgenomen van het basisplan. Het plangebied van dit bestemmingsplan is daarop blauwomrand gemarkeerd.

De gronden zijn bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. De voor 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' aangewezen grond zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven, kassen als neventak, intensieve tuinbouw in gebouwen als neventak, aquacultuur in gebouwen, de teelt van wormen of slakken, toeristisch-recreatief medegebruik zoals fietsen, wandelen, paardrijden en de hierbij behorende voorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf is een agrarisch bouwvlak opgenomen. Daarbinnen dienen de agrarische bedrijfsgebouwen te worden gebouwd.

Het plangebied is ook bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.

Verder is de gebiedsaanduiding 'Open, nagenoeg onbebouwd gebied' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding dient bij het benutten van de bouwmogelijkheden op grond van de daar voorkomende bestemming(en) rekening te worden gehouden met het open, nagenoeg onbebouwde karakter van het gebied.

Het plangebied voor het bestemmingsplan bestaat uit het gehele agrarisch bouwvlak. Voor de woning, met het omliggende erf en de bijbehorende tuin wordt de bestemming omgezet van Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' omgezet naar Wonen. Voor het overig deel van het agrarisch bouwvak blijft de agrarische bestemming gehandhaafd en vervalt alleen het agrarisch bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0193BPBouker60Zou-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Fragment bestemmingsplan 'Buitengebied Veere', Boudewijnskerke 60 en 60A zijn indicatief in blauw aangegeven (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, bewerkt door Rho adviseurs)

1.4 Leeswijzer

De toelichting op het bestemmingsplan heeft de volgende opzet.

  • In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie beschreven en de voorgenomen ontwikkeling toegelicht. Direct daaropvolgend is aangegeven op welke wijze de nieuwe situatie planologisch-juridisch is geregeld in voorliggend bestemmingsplan.
  • In hoofdstuk 3 is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan vastgesteld en voorgenomen beleid van verschillende overheden.
  • In hoofdstuk 4 is het plan getoetst aan sectorale wetgeving en aspecten.
  • In hoofdstuk 5 en 6 wordt ingegaan op respectievelijk de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsplan En Wijzigingsvoorwaarden

2.1 Beschrijving Huidige Situatie

Het voormalig agrarisch bedrijf Boudewijnskerke 60 is in gebruik als burgerwoning. Daarnaast is een recreatiewoning aanwezig. Het perceel staat kadastraal bekend als VKN00-E-1527. De woonbestemming is beoogd op het noordwestelijke deel van het kadastrale perceel, waar zich het huidige erf en tuin bevinden. Het overige deel van het geldende agrarische bouwvlak blijft in agrarisch gebruik. Op het perceel is een historische boerderij aanwezig met een woonhuis, schuur en een recreatief nachtverblijf. Ten westen van het perceel bevindt zich op Boudewijnskerke 56 een pluimveebedrijf. Aan de overkant van Boudewijnskerke 60 bevindt zich op Boudewijnskerke 33 een akkerbouwbedrijf. Verder bevinden zich in de nabije omgeving met name agrarische gronden en verschillende minicampings.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0193BPBouker60Zou-VG01_0003.png"

Figuur 2.1 Locatie Boudewijnskerke 60, het blauwe kader betreft het bouwvlak zie ook paragraaf (Bron: Rho Basisviewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0193BPBouker60Zou-VG01_0004.png"

Figuur 2.2 Kadastraal perceel VKN00-E-1527

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0193BPBouker60Zou-VG01_0005.png"

Figuur 2.3 Aanzicht Boudewijnskerke 60 (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0193BPBouker60Zou-VG01_0006.png"

Figuur 2.4 Zijaanzicht recreatief nachtverblijf (Bron: J. Lozie)

2.2 Toekomstige Situatie

Op het perceel Boudewijnskerke 60 wordt de huidige bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' met bijbehorend bouwvlak gedeeltelijk omgezet naar de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf'. De feitelijke bebouwde situatie zal niet veranderen.

2.3 Toelichting Op De Juridische Regeling

Het onderhavige bestemmingsplan is een zelfstandig bestemmingsplan dat het bestemmingsplan Buitengebied Veere voor het betreffende perceel vervangt. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en daarbij behorende regels en een toelichting. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de regeling van het bestemmingplan 'Buitengebied Veere'.

Toelichting op de verbeelding

Het plangebied behoudt deels de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', behoudt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - open, nagenoeg onbebouwd gebied'. De bestemming 'Wonen' met bouwvlak en de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf' is toegevoegd. Tot slot vervalt bij de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' het bouwvlak.

Toelichting op de regels

De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

De regels uit het voorliggende bestemmingsplan zijn zo veel mogeliljk overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied, zoals dat luidt tot en met (het ontwerp van) de 6e herziening.

Inleidende regels

Begripsbepalingen en Wijze van meten

De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.

Bestemmingsregels

Agrarisch met waarden - Landschapswaarden (artikel 3)

De gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven, alsmede voor toeristisch-recreatief medegebruik, zoals fietsen, wandelen en paardrijden, waterhuishoudkundige voorzieningen, het behoud, herstel en/of versterking van de aanwezige landschapswaarden en het hobbymatig houden van dieren.

Wonen (artikel 4)

De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor wonen in een woning en de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven en tuinen. Binnen de bestemming Wonen is door middel van het aanwijzen van een bouwvlak waarbinnen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf' is de huisvesting van personen in de bebouwing behorende bij een voormalig agrarisch bedrijf, waarbij één woning is toegestaan. Beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten in een woning zijn mogelijk.

Waarde - Archeologie 3 (artikel 5)

De in dit artikel aangegeven bestemming betreft een zogenoemde dubbelbestemming. De dubbelbestemming is met een arcering op de verbeelding weergegeven. De bestemming valt samen met een groot aantal andere bestemmingen. De regeling heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. Voordat er ten behoeve van een samenvallende bestemming (bijvoorbeeld Wonen) een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning. Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Slechts onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.

Algemene regels

Algemene aanduidingsregels (artikel 6)

Bij het benutten van de bouwmogelijkheden op grond van de daar voorkomende bestemming(en) dient rekening gehouden te worden gehouden met het open, nagenoeg onbebouwde karakter van het gebied.

Anti-dubbeltelregel (artikel 7)

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijv. ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Algemene bouwregels (artikel 8)

Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de kaart aangeduid met een dikke lijn.

Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten (artikel 8.2)

Dit artikel bevat een regeling voor bestaande maten die afwijken van de voorgeschreven maten in deze regels. Het artikel betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen.

Overige regels (artikel 9)

Dit artikel bevat één bepaling, namelijk "Werking wettelijke regeling" In een (toenemend) aantal gevallen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel "Wettelijke regelingen" op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de voorschriften wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het staatsblad.

Overgangs- en slotregels (artikel 10 en artikel 11)

In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.

Hoofdstuk 3 Toetsing Aan Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Aan de hand van een toekomstperspectief 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Toetsing en conclusie

Het planvoornemen is op nationaal niveau dermate kleinschalig dat het geen invloed heeft op de nationale belangen. Het beleid inzake het mogelijk maken van een bestemmingswijziging van 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' naar 'Wonen' wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden. In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridische vertaling op rijksniveau van het beleid dat geschetst is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die met de vaststelling van het NOVI grotendeels is vervallen. Dit voormalige beleidsdocument bevatte regels die moesten doorwerken naar lagere overheden.

Zoals hiervoor geschreven, geldt het Barro nog steeds totdat de Omgevingswet in werking in getreden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR (en inmiddels het NOVI) wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau.

Toetsing en conclusie

Voor het plangebied geldt dat bij de ontwikkeling van het voorgenomen plan geen nationale belangen uit het Barro in geding zijn.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening en de ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuw stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De reden hiervoor is om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte in Nederland te bevorderen. Een stedelijke ontwikkeling houdt in dat er nieuwe bebouwing wordt toegevoegd aan de huidige bebouwing. De ladder bestaat uit twee stappen: de eerste stap bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. De tweede stap omvat, indien de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing en conclusie

Aangezien op het perceel Boudewijnskerke 60 alleen sprake is van een bestemmingsherziening en deze niet leidt tot een nieuwe woning in het buitengebied, kan deze bestemmingsherziening niet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is voor de beoogde ontwikkeling dan ook niet aan de orde. Het beleid geformuleerd in het Bro vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast dient er sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening, dit is gemotiveerd in hoofdstuk 4.

3.2 Provinciaal Beleid

Na de vaststelling van het basisplan in 2013 is het provinciaal ruimtelijke beleid herijkt. Toetsingskader zijn nu de Zeeuwse Omgevingsvisie en de Provinciale Omgevingsverordening 2018.

3.2.1 Zeeuwse Omgevingsvisie

De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen voor de periode tot 2050, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.

De Zeeuwse Omgevingsvisie beschrijft vier Zeeuwse Ambities voor 2050:

  1. 1. Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland;
  2. 2. Balans in de grote wateren en het landelijk gebied;
  3. 3. Een duurzame en innovatieve economie;
  4. 4. Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland;

In 2050 is er voor ieder een passende woning beschikbaar. In de omgeving van je huis kun je je veilig voelen. De verandering van de bevolkingssamenstelling en de noodzaak voor toegankelijke voorzieningen heeft tot vernieuwing van de Zeeuwse woningmarkt geleid. Hierbij is de noodzaak om barrières weg te nemen zodat alle Zeeuwen gemakkelijk deel kunnen nemen aan de samenleving. Hierbij draagt een schone, gezonde en veilige woonomgeving aan mee.

Toetsing

In het Omgevingsplan Zeeland 2018 is geen specifiek beleid geformuleerd ten aanzien van het herzien van een agrarische bestemming naar een woonbestemming.

Conclusie

Het Omgevingsplan Zeeland 2018 staat deze ontwikkeling niet in de weg.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening 2018

De voor de Provincie relevante beleidskaders uit het Omgevingsplan zijn verwerkt in de Provinciale Omgevingsverordening 2018. Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.

Toetsing en conclusie

In voorliggende situatie is al sprake van een bestaande woning op het perceel Boudewijnskerke 60. Er zijn geen specifieke punten te noemen die expliciet aandacht vragen of een belemmerende werking hebben voor dit bestemmingsplan.

Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met de regels uit de omgevingsverordening.

3.2.3 Ontwerp Omgevingsverordening Zeeland

Provinciale Staten moeten op grond van de Omgevingswet één omgevingsverordening vaststellen, waarin alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen. De invulling hiervan is de Omgevingsverordening Zeeland. Op 21 december 2021 hebben Gedeputeerde Staten een ontwerp Omgevingsverordening Zeeland vastgesteld voor inspraak. Nadat het ontwerp vanaf 11 januari tot en met 21 februari 2022 zes weken ter inzage heeft gelegen, hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening op 7 oktober 2022 vastgesteld. Inhoudelijk wijkt de nieuwe verordening nagenoeg niet af van de bestaande verordening uit 2018, die overigens blijft gelden tot het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet. Tot het moment van vaststelling van deze Omgevingsverordening is de Omgevingsverordening uit 2018 van kracht, zie paragraaf 3.2.2.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Ten behoeve van de woningbouwopgave hebben de gemeenten op Walcheren samen afspraken gemaakt over het aantal benodigde woningen. Aangezien in de feitelijke situatie al sprake is van een woning hoeft deze niet te worden opgenomen in de woningbouwopgave.

Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling zijn er verder geen relevante beleidswijzigingen op gemeentelijk niveau.

Hoofdstuk 4 Toetsing Aan Omgevingsaspecten

4.1 Watertoets

Toetsingskader

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Ten behoeve van het bestemmingsplan is het aanmeldformulier van het waterschap voor de watertoets ingevuld (zie bijlage 1). Dit aanmeldformulier moet voorgelegd worden aan het waterschap.

Toetsing en conclusie

Uit het aanmeldformulier blijkt dat er geen belangrijke aandachtspunten voor de waterhuishouding zijn. Het aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.2 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

In de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht tot één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden: Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natura 2000-gebieden.

Natura 2000-gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. In de provincie Zeeland heten deze gebieden dan ook NNZ (Natuurnetwerk Zeeland). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in het beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In het Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zeeland

In de provincie Zeeland worden in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage IV bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos , wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Natura 2000/Natuurbeschermingswet

Het plangebied is geen Natura 2000-gebied. De afstand tot Natura 2000-gebieden bedraagt circa 3.000 meter. Dit betreffen de 'Manteling van Walcheren' en 'Voordelta' (zie figuur 4.1). Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot deze natuurgebieden kunnen verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Een onderzoek ten aanzien van stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden door middel van een AERIUS-berekening is niet noodzakelijk aangezien met dit bestemmingsplan de feitelijke gebruikssituatie niet verandert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0193BPBouker60Zou-VG01_0007.png"

Figuur 4.1 Ligging van de planlocatie (blauw omcirkeld) ten opzichte van Natura 2000-gebieden (Bron: Provincie Zeeland)

Natuurnetwerk Zeeland

Het plangebied ligt niet in een gebied dat is begrensd in het kader van het NNZ. Het dichtstbijzijnde gebied dat deel uitmaakt van het NNZ ligt op ongeveer 350 meter. Dit is het gebied 'Westkapelsche kreek'. De geplande activiteit ligt op geruime afstand van het gebied. Het gebruik van de woning heeft vanwege de afstand en de ligging geen negatief effect op de natuurwaarden van de gebieden die zijn begrensd in het kader van het NNZ.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0193BPBouker60Zou-VG01_0008.png"

Figuur 4.2 Ligging plangebied (blauwe cirkel) ten opzichte van Natuurnetwerk Zeeland (Bron: Provincie Zeeland)

Soortenbescherming

Aan de feitelijke bebouwde situaties zal niets veranderen. Ook het groen wordt niet aangetast. Dit draagt bij aan het niet verstoren van de soorten die wellicht aanwezig zijn.

Conclusie

Gebiedsbescherming

Boudewijnskerke 60 ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Een onderzoek ten aanzien van stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden door middel van een AERIUS-berekening is niet noodzakelijk. Ook maakt de locatie geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Verder ligt de locatie niet binnen een waterwin-, grondwaterbeschermings- of milieubeschermingsgebied. De bestemmingsplanwijziging leidt niet tot negatieve effecten op beschermde gebieden. De Wnb en het beleid van de Provincie Zeeland staat de dit bestemmingsplan niet in de weg.

Soortenbescherming

Aan de feitelijke bebouwde situatie zal niets veranderen. Ook het groen wordt niet aangetast, waardoor verstoring niet aan de orde is. Het bestemmingsplan heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor beschermde soorten.

4.3 Cultuurhistorie En Archeologie

4.3.1 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk is opgenomen dat gemeenten bij het nemen van ruimtelijke besluiten rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Toetsing

De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op figuur 4.3 is te zien dat is te zien dat er op het perceel een bouwhistorisch object aanwezig is, namelijk een historische boerderij. Deze historische boerderij bestaat uit een woonhuis met aangebouwde schuur. De schuur dateert uit 1905, de woning is vermoedelijk daarna gebouwd. In 2003 is het woonhuis geheel vernieuwd. Hierbij is rekening gehouden met de oorspronkelijke bouwmassa waardoor het geheel een evenwichtige uitstraling heeft behouden. De zijgevel van de schuur is van zwart geteerde houten gepotdekselde delen en de kopgevel van baksteen. De kopgevel heeft een stel grote inrijdeuren (belijningen) met links en rechts daarvan hooiluiken. Verder zin er groene deeldeuren met witte belijning en twee hooiluiken. Ten slotte is in 2007 de recreatiewoning gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0193BPBouker60Zou-VG01_0009.png"

Figuur 4.3 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart, in blauw Boudewijnskerke 60 (Bron: Provincie Zeeland)

Conclusie

Aan de feitelijke situatie zal niets veranderen. Het bestaande hoofdgebouw blijft behouden waardoor er geen invloed is op de cultuurhistorische waarde.

4.3.2 Archeologie

Toetsingskader

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan door het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente) worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.

Op basis hiervan zijn drie verschillende archeologische verwachtingszones onderscheiden. De archeologische verwachtingszones zijn in het bestemmingsplan 'Buitengebied Veere' vertaald naar drie archeologische dubbelbestemmingen. In de bouwregels van deze bestemmingen is bepaald dat er ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag worden gebouwd mits de betrokken archeologische waarden door de voorgenomen bouwactiviteiten niet worden geschaad. Hiervoor zal de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een archeologisch onderzoeksrapport moeten overleggen en is instemming van de archeologische deskundige vereist. Ook voor het uitvoeren van werkzaamheden die het bodemprofiel kunnen aantasten, is een vergunning met onderzoek en advies nodig. De dubbelbestemmingen verschillen van elkaar op het punt van de oppervlakte die is vrijgesteld van onderzoek.

Toetsing en conclusie

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Veere' is voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' opgenomen. In deze bestemming is bepaald dat archeologisch onderzoek en advies niet nodig zijn indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet meer dan 500 m2 bedraagt of als het gaat om een bodemverstoring die niet dieper reikt dan 40 cm. Aangezien er geen bodemverstoring plaatsvindt, wordt de dubbelbestemming overgenomen in het bestemmingsplan. Verder archeologisch onderzoek is niet van toepassing.

4.4 Bodem- En Grondwaterkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Toetsing en conclusie

In verband met de functiewijziging van agrarisch naar wonen is de bodemkwaliteit van belang, ook al was op het agrarisch bedrijf sprake van een woonfunctie (de bedrijfswoning). Indien uit historisch onderzoek blijkt dat er geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden en de bodem niet verdacht is voor (ernstige) verontreiniging kan worden volstaan met het historisch vooronderzoek voor de bestemmingswijzing. Een verkennend bodemonderzoek hoeft alleen te worden uitgevoerd op de locaties waar bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden of waar de bodem verdacht is voor (ernstige) verontreiniging (bijvoorbeeld asbest i.v.m. puin in de bodem).

De gemeente Veere heeft aangegeven dat voor onderhavige locatie kan worden volstaan met de historische bodemtoets van de gemeente.

Op de planlocatie is sprake van een voormalige bovengrondse olietank. Door de gemeente Veere wordt de kans op verontreiniging door deze olietank gericht geacht. Op basis van luchtfoto's van de jaren '60 tot nu is geen aanleiding te zien dat er asbestverdacht puin aanwezig is (in de bodem) op de planlocatie.

Geconcludeerd kan worden dat het historisch vooronderzoek voldoende is voor het wijzigen van de bestemming naar wonen.

4.5 Verkeer En Parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer is er geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er in de gebruiksfase de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.

Voor nieuwe ruimtelijke-functionele ontwikkelingen kunnen de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte worden berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen). Hiervan kan worden afgeweken mits dit goed kan worden gemotiveerd. De ligging van de locatie is 'rest buitengebied'.

Toetsing
Ontsluiting

Het perceel Boudewijnskerke 60 wordt aan de noordzijde ontsloten door Boudewijnskerke, die in zuidelijke richting aansluit op de provinciale weg N288 (Grindweg). Via de Grindweg kan in noordelijke richting Westkapelle worden bereikt en in zuidelijke richting Zoutelande. In oostelijke richting sluit Boudewijnskerke aan op de Baaiweg en in noordelijke richting op de Schoutsweg. Boudewijnskerke is een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom en maakt onderdeel uit van een 60 km/uur-gebied. Fietsers en voetgangers delen de rijbaan met het autoverkeer.

Parkeren

Voor de beoogde ontwikkeling wordt volledig op eigen terrein geparkeerd. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Ten behoeve van het bestemmingsplan en gezien het feit van de onveranderde situatie is er geen toenemende verkeersgeneratie. De doorstroming op wegvakken en de relevante kruispunten blijft ongewijzigd. Planologisch gezien is sprake van een afname van de verkeersgeneratie, aangezien een agrarische bedrijfsbestemming vervalt. Daarmee zijn ook alle verkeersbewegingen naar het agrarisch bedrijf vervallen. Ten behoeve van het bestemmingsplan zullen geen verkeersaantrekkende functies worden gerealiseerd.

Conclusie

Gezien het bestemmingplan en dat aan de feitelijke bebouwde situatie niet zal veranderen, neemt de verkeersintensiteit op de ontsluitingswegen niet toe, er zullen geen problemen op het gebied van de verkeersafwikkeling ontstaan. Het parkeren geschiedt net als in de huidige situatie op eigen terrein. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.6 Bedrijven En Milieuhinder

Toetsingskader

Voor de toetsing aan het aspect milieuhinder dient rekening te worden gehouden met de bepalingen uit de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.25). Daarnaast geldt op basis van jurisprudentie dat te allen tijde sprake moet zijn van een 'goede ruimtelijke ordening'. Voldaan moet worden aan wettelijke milieueisen indien sprake is van een milieuhinderlijk en/of milieugevoelige functie. Daarbij moet ter plaatse van de woning een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd en rekening gehouden worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de omliggende bedrijven.

Toetsing en conclusie

Geur en geluid

In de omgeving van Boudewijnskerke 60 zijn verschillende bedrijven en woningen aanwezig. Op korte afstand is een intensieve veehouderij (Boudewijnskerke 56) gevestigd. Ten noorden van het plangebied is een akkerbouwbedrijf gevestigd (Boudewijnskerke 33) en ten westen van het plangebied is een minicamping gevestigd (Boudewijnskerke 50).

Op 20 oktober 2021 is een memo geur en geluid opgesteld. De memo is toegevoegd in bijlage 2. Het volgende is geconcludeerd.

Geur

Uit een inventarisatie op basis van het geldend bestemmingsplan blijkt dat binnen een straal van 2 kilometer van het plangebied enkele intensieve veehouderijbedrijven zijn gevestigd. Gezien de voorgrond- en achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat m.b.t. het aspect geur.

Geluid

Ten opzichte van het noordelijk gelegen akkerbouwbedrijf en de westelijk gelegen minicamping wordt voldaan aan de richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Daarnaast dient volgens de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Veere' de afstand tot een minicamping 50 meter bedragen, ook hier wordt aan voldaan. Ten opzichte van het veehouderijbedrijf gelegen aan de Boudewijnskerke 56 wordt niet voldaan aan deze richtafstand. In de Omgevingsvergunning, d.d. 17-06-2015 kenmerk W-AOV150202 van het veehouderijbedrijf wordt verwezen naar de eerder verleende vergunning (Wet milieubeheer d.d. 28-05-2002) en dat ten opzichte van deze vergunning de geluidsemissie afneemt. Hieruit kan worden afgeleid dat de geluidsvoorschriften zoals opgenomen in de vergunning van 2002 nog steeds gelden. De voorschriften die op basis van de vergunning van Boudewijnskerke 56 gelden komen overeen met de geluidsnormen uit de VNG-brochure. Op basis van het voorgaande kan het woon- en leefklimaat m.b.t. geluid als aanvaardbaar worden beoordeeld. Daarbij moeten omliggende bedrijven bij toekomstige ontwikkelingen ter plaatse van de bestaande woning Boudewijnskerke 60 voldoen aan de eisen uit het Activiteitenbesluit en/of geluidsvoorschriften in hun vergunning. Hiermee wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat m.b.t. geluid afdoende geborgd. Overigens heeft de bestemmingsherzieining geen effect op de verleende vergunning. bovendien worden ook de ontwikkelingsmogelijkheden van het veehouderijbedrijf niet negatief beïnvloed, omdat de woning Boudewijnskerke 60 ook in de huidige situatie als woning van derden beperkingen geeft in de bedrijfsvoering. Deze beperkingen wijzigen niet door de wijziging van de bestemming.

4.7 Akoestisch Onderzoek

Het aspect geluid kan betrekking hebben op:

  • wegverkeerslawaai;
  • industrielawaai;
  • inrichtingslawaai.

De locatie valt niet binnen de geluidzone van een gezoneerd bedrijventerrein. Het aspect industrielawaai is daarom niet relevant. Op het aspect wegverkeerslawaai wordt hierna ingegaan.

4.7.1 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien in een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau.

Toetsing en conclusie

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) is er geen sprake van een toename van geluidgevoelige bestemmingen in de geluidzone van Boudewijnskerke 60.

Het plangebied is gelegen binnen de invloedszone van Boudewijnskerke, Schoutsweg en Baaiweg (60 km/uur).

Boudewijnskerke, Schoutsweg en Baaiweg zijn erftoegangswegen die voornamelijk worden gebruikt voor bestemmingsverkeer. De wegen hebben een smal profiel en hebben geen markeringen. De wegen worden gebruikt voor gemotoriseerd verkeer en voor langzaam verkeer zoals fietsers en voetgangers. Voor dit gebruik is geen scheiding of markering aangebracht.

Gezien het smalle profiel en de beperkte toegankelijkheid is de verkeersintensiteit op de eerder genoemde wegen laag. Op basis van de inrichting van de wegen, de al aanwezige bedrijfswoning en het lage gebruik kan gesteld worden dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Een akoestisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM.

Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1. weergegeven.

Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde
stikstofdioxide (NO2)) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³
Fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Toetsing en conclusie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het aspect luchtkwaliteit te worden onderzocht. In de huidige situatie is al sprake van een woning en een recreatiewoning. De verkeersgeneratie blijft gelijk en draagt daarom 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan hoe het met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is gesteld. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde voor luchtkwaliteit relevante weg is de Walcherseweg (zie figuur 4.4) en bevindt zich op 7,5 kilometer afstand. Hieruit blijkt dat zowel in 2020 als in 2030 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.1

Tabel 4.2 Toetsing aan grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof grenswaarde maximale waarden in jaar 2020 maximale waarden in jaar 2030
stikstofdioxide (NO2) 40 µg/m³ 15,6 µg/m³ 11,0 µg/m³
fijn stof (PM10) 40 µg/m³ 16,8 µg/m³ 14,8 µg/m³
max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ 6,0 µg/m³ 6,0 µg/m³
Fijn stof (PM2,5) 25 µg/m³ 9,2 µg/m³ 7,5 µg/m³

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0193BPBouker60Zou-VG01_0010.png"

Figuur 4.4 Luchtkwaliteit (Bron: NSL-monitoringstool)

4.9 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Voor risicovolle functies en/of activiteiten gelden veiligheidsnormen. Indien in de nabijheid van het plangebied sprake is van het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of via leidingen moet beoordeeld worden of dit van invloed is op het planvoornemen. Ook bedrijven in de directe omgeving waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid (waaronder Bevi-inrichtingen) kunnen van invloed zijn op het planvoornemen.

De veiligheid van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten dient altijd gewaarborgd te worden. Daarbij moet voldaan worden aan de veiligheidsnormen indien sprake is van risicovolle functies/activiteiten.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Uit informatie van de professionele risicokaart blijkt dat in het plangebied of de directe omgeving hiervan geen overige risicovolle inrichtingen aanwezig zijn die met hun plaatsgebonden risicocontour, of het invloedsgebied ten gevolge van het groepsrisico over het plangebied liggen. Er zijn geen buisleidingen aanwezig die vallen onder het Bevb in of in de directe omgeving van het plangebied.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Het plangebied ligt op meer dan 8 kilometer van de route gevaarlijke stoffen over de N57.

Conform het Basisnet Weg blijkt dat ter hoogte van het traject N287 (Serooskerke) - Middelburg geen veiligheidsafstand en geen plasbrandaandachtsgebied geldt. Gezien de grote afstand en de geringe vervoersaantallen is de risicobron niet van belang voor de externe veiligheidssituatie ter plaatse.

Vervoer gevaarlijke stoffen over water

De locatie bevindt zich op circa 2.500 meter van de Westerschelde waarover gevaarlijke stoffen over worden vervoerd. Omdat de afstand groter is dan 200 meter, hoeven volgens het Bevt geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.10 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  1. a. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  2. b. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  3. c. defensiebrandstoffen;
  4. d. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Toetsing en conclusie

In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen of hoogspanningslijnen aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij de percelen hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden.

Hoofdstuk 5 Financiële Uitvoerbaarheid

Volgens artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient tegelijk met de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan te worden vastgesteld voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1 Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1. Bro

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De resultaten van het vooroverleg worden verwerkt in onderstaande paragraaf.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan is met ingang van 23 maart 2023 voor een periode van zes weken, dus tot en met 3 mei 2023, ter inzage gelegd. Een ieder had de mogelijkheid om gedurende de periode van terinzagelegging van het ontwerpplan zienswijzen kenbaar te maken. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.

6.3 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

6.4 Planschaderisicoanalyse

Omwonenden kunnen schade als gevolg van het bestemmingsplan bij de gemeente claimen. Artikel 6.1 van de Wro vormt de wettelijke basis voor een tegemoetkoming in planschade die ontstaat als gevolg van een planologische regeling. Planschade bestaat enkel indien de schade redelijkerwijs niet voor eigen rekening van de aanvrager behoort te blijven en de vergoeding van die schade niet of onvoldoende anderszins is verzekerd. Alleen schade die buiten het normale maatschappelijke risico valt, komt voor een tegemoetkoming in aanmerking.

De gemeente zal het risico voor planschade afwentelen op de initiatiefnemer en dit opnemen in de op te stellen anterieure overeenkomst. In deze toelichting wordt volstaan met de conclusie dat het risico op planschade op deze wijze is afgedekt.

Bijlage 1 Lijst Nieuwe Economische Dragers

Bijlage 1 Lijst Nieuwe Economische Dragers

Bijlage 1 Watertoets

Bijlage 1 Watertoets

Bijlage 2 Memo Geur En Geluid

Bijlage 2 Memo geur en geluid