Buitengebied
Bestemmingsplan - Gemeente Vlissingen
Vastgesteld op 17-12-2009 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Buitengebied van de Gemeente Vlissingen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0718.BPBG01-VG01 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
en geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft.
1.5 afdekfolie
folie die op de bodem wordt aangebracht ter verbetering van de microklimatologische omstandigheden om de groei van gewassen onder de folie te bevorderen.
1.6 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
- a. grondgebonden agrarisch bedrijf:
- 1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
- 2. bollenteelt: de teelt van bloembollen al dan niet in samenhang met de teelt van bolbloemen;
- 3. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- 4. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond waarvoor in de bedrijfsvoering de weidegang essentieel is;
- 5. paardenfokkerij/houderij: het fokken van paarden en het houden van paarden ten behoeve van de vlees- en / of melkproductie;
- 6. sierteelt: de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
- b. niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
- 1. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
- 2. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen, paddenstoelen daaronder inbegrepen, in gebouwen;
- 3. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel.
1.7 agrarisch deskundige
de agrarische adviescommissie van de Vereniging van Zeeuwse Gemeenten dan wel een andere door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het gebied van land- en tuinbouw.
1.8 archeologisch deskundige
de Walcherse Archeologische Dienst (WAD) of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake archeologie.
1.9 agrarisch hulp- en nevenbedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur.
1.10 archeologisch onderzoek
onderzoek, verricht door of namens een dienst of instelling, die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.11 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde dan wel de aan een gebied toegekende hoge of middelhoge verwachtingswaarde ten aanzien van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.12 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.13 bedrijf
een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, opslaan, herstellen, installeren of inzamelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel ondergeschikt daaraan detailhandel plaatsvindt, uitsluitend als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.14 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.15 bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.16 bestaande maten
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw, dat in functioneel, bouwkundig en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.20 boerderij- en streekproducten
al dan niet bewerkte agrarische producten, afkomstig van het eigen agrarische bedrijf of van andere agrarische bedrijven uit de streek.
1.21 boog- en gaaskassen
al dan niet verplaatsbare constructies, overtrokken met en omsloten door lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, ten behoeve van de teelt van tuinbouwgewassen, fruit of siergewassen.
1.22 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.23 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke hoogte, of bij benadering gelijke hoogte, liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, souterrain, onderbouw, kap, dakopbouw en zolder.
1.24 bouwmarkt
een al dan niet overdekt detailhandelsbedrijf met een overdekt verkoopvloeroppervlak van minimaal 500 m², waarop een volledig of nagenoeg volledig assortiment aan bouw- en doe-het-zelfproducten uit voorraad wordt aangeboden.
1.25 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.26 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.27 bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
1.28 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.29 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.30 centrale voorzieningen verblijfsrecreatie
- a. voorzieningen voor verhuur en exploitatie van de verblijfsrecreatie, zoals receptie-, verblijfs- en kantoor- en dienstruimten;
- b. detailhandel, niet zijnde detailhandel in volumineuze goederen, en publieksgerichte dienstverlening, voor zover beide zijn gerelateerd aan de verblijfsrecreatieve functie;
- c. recreatieve voorzieningen gerelateerd aan de verblijfsrecreatieve functie.
1.31 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.32 containervelden
al dan niet verharde percelen ten behoeve van de teelt van planten in potten.
1.33 cultuur en ontspanning
het aanbieden en uitoefenen, al dan niet bedrijfsmatig, van activiteiten, gericht op cultuur en ontspanning, als ook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen.
1.34 cultuurhistorische waarde
de aan een object, gebouw, terrein, gebied of structuur toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
1.35 deskundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening.
1.36 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen, die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, daaronder niet begrepen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten.
1.37 dienstverlening
het bedrijfsmatig aanbieden en verlenen van persoonlijk en zakelijke diensten, waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.38 detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel in:
- a. goederen van grote omvang, die vanwege de aard en omvang, een groot oppervlak nodig hebben, waaronder begrepen de branches:
- 1. auto's en motoren;
- 2. keukens;-
- 3. badkamers en sanitair;
- 4. boten, campers en caravans;
- 5. landbouwwerktuigen;
- 6. grootschalige meubelen
en in combinatie met en ondergeschikt aan de goederen in die branches, daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen;
- b. bouwmarkten;
- c. tuincentra;
- d. combinaties van de onder a, b en c genoemde branches.
1.39 extensieve dagrecreatie
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
1.40 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.41 geluidgevoelige objecten
woningen en andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.42 geluidhinderlijke inrichtingen
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.43 grens zone industrielawaai
de grens van de zone, zoals bedoeld in artikel 40 en artikel 41, leden 1 en 2, van de Wet geluidhinder.
1.44 groothandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen of leveren van goederen aan wederverkopers, personen, bedrijven of instellingen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.45 grootschalige detailhandelsvestiging
vestiging van detailhandel op en locatie, die niet binnen een bestaand of gepland winkelgebied ligt, met een minimale verkoopvloeroppervlakte van 1.500 m² per vestiging, waar de branchebeperkingen van perifere detailhandel niet of niet volledig gelden.
1.46 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.47 horeca I
een bedrijf, overwegend gericht op het aanbieden en verstrekken van alcoholhoudende dranken voor consumptie ter plaatse, het ten gehore brengen van muziek, het geven van gelegenheid tot dansen, incidenteel met levende muziek gecombineerd en feestzalen en dat ook in de nachturen geopend is.
1.48 horeca II
een bedrijf, overwegend gericht op het aanbieden en verstrekken van, al dan niet voor consumptie ter plaatse, geringe etenswaren en dat zowel overdag als in de avonduren geopend is, daaronder begrepen afhaalcentra, afhaalhoreca en maaltijdbezorgdiensten.
1.49 horeca III
een bedrijf, overwegend gericht op het aanbieden en verstrekken van volwaardige maaltijden voor consumptie ter plaatse en dat overdag en in de avonduren geopend is.
1.50 horeca IV
een bedrijf, overwegend gericht op het aanbieden en verstrekken van nachtverblijf en ontbijt al dan niet in combinatie met het verstrekken van volwaardige maaltijden, niet zijnde het verstrekken van bed & breakfast door de hoofdbewoner in een voor woning bestemd gebouw.
1.51 hoveniersbedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van telen van gewassen alsmede op het leveren van gewassen en andere goederen voor het inrichten van tuinen dan wel de aanleg en het onderhoud van tuinen voor derden, met dien verstande dat afzonderlijke detailhandel niet is inbegrepen.
1.52 huisverbonden bedrijf
een bedrijf, dat door zijn aard en beperkte omvang in een woning en/of in de daarbij behorende gebouwen in een woning bedrijf kan worden uitgeoefend op zakelijk, administratief, juridisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk, lichaamsverzorgend, bed & breakfast, of hiermee gelijk te stellen gebied, en waarbij dat gebruik een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met behoud van de primaire woonfunctie verenigbaar is.
1.53 huisverbonden beroep
een beroep op medisch of therapeutisch gebied, dat door zijn aard en omvang in een woning en/of in de daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en waarbij dat gebruik een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met behoud van de primaire woonfunctie verenigbaar is.
1.54 kampeermiddelen
- a. een tent, tentwagen, kampeerauto of (sta)caravan, dan wel
- b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning nodig is,
één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.55 kampeerterrein
terrein of plaats geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
1.56 kantoor
een gebouw of gedeelte van een gebouw, dat dient voor het bedrijfsmatig aanbieden en uitoefenen van administratieve werkzaamheden ten behoeve van derden, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.57 kassen
bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.
1.58 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van dagrecreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.
1.59 landschaps- en natuurdeskundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake aanwezige landschaps- en / of natuurwaarden.
1.60 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de kenmerkende herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang en verhouding tussen levende en niet-levende natuur, zoals openheid, beplantingspatroon en bebouwingspatroon.
1.61 maatschappelijk
het aanbieden en uitoefenen van activiteiten, al dan niet bedrijfsmatig, gericht op de sociale, maatschappelijke, medische, zorgverlenende, educatieve, levensbeschouwelijke en openbare dienstverlening als ook beschermde woonvormen, waaronder begrepen ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze activiteiten.
1.62 manege
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.
1.63 mestbassins
werken, niet zijnde bouwwerken, ten behoeve van de opslag van mest, zoals mestzakken, foliebassins en daarmee vergelijkbare vormen van mestopslag.
1.64 mestopslagruimten
bouwwerken ten behoeve van de opslag van mest, zoals mestverzamelsilo's en daarmee vergelijkbare vormen van mestopslag.
1.65 monumentencommissie
de gemeentelijke monumentencommissie als bedoeld in artikel 15 van de Monumentenwet.
1.66 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.
1.67 neventak
een agrarische bedrijfstak op een agrarisch bedrijf die wat productieomvang betreft ondergeschikt is aan de (grondgebonden) agrarische hoofdtak.
1.68 nieuwe economische drager (NED)
een nevenactiviteit, die bij een agrarisch bedrijf, of als zelfstandige activiteit bij een voormalig agrarisch bedrijf, mag worden ondernomen.
1.69 niet-agrarische neventak
niet-agrarische activiteiten als ondergeschikt bestandsdeel van de totale productieomvang van een agrarisch bedrijf.
1.70 niet-permanente verblijfsrecreatie
verblijfsrecreatie, waarbij uitsluitend van seizoensgebonden standplaatsen kampeermiddelen gebruik wordt gemaakt.
1.71 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.72 ondergronds bouwen
bouwen van gebouwen beneden het peil.
1.73 ondergeschikte detailhandel
detailhandelvoorziening binnen een andere bestemming, ten behoeve waarvan of aansluitend op de hoofdfunctie een ruimte is ingericht, in oppervlakte ten hoogste 5% van de bedrijfsvloeroppervlakte van de hoofdfunctie tot ten hoogste 250 m², voor de verkoop van met de hoofdfunctie rechtstreeks verband houdende artikelen.
1.74 ondergeschikte horeca
horecavoorziening binnen een andere bestemming, ten behoeve waarvan of aansluitend op de hoofdfunctie een ruimte is ingericht, in oppervlakte ten hoogste 5% van de bedrijfsvloeroppervlakte van de hoofdfunctie tot ten hoogste 250 m², voor de verstrekking en/of consumptie ter plaatse van dranken en etenswaren.
1.75 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.76 overkappingconstructie als teeltondersteunende voorzieningbouw
werken zonder wanden, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal, anders dan glas, ten behoeve van de bescherming van tuinbouwgewassen tegen neerslag of zonlicht.
1.77 paardenhouderij
een bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden.
1.78 peil
- a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
- b. bij ligging in het water: de gemiddelde hoogte van de aangrenzende oevers;
- c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.79 perifere detailhandel
detailhandel, die vanwege de omvang en de aard van de gevoerde goederen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling en uit dien hoofde niet binnen bestaande of geplande winkelgebieden gevestigd kunnen worden in de volgende categorieën:
- a. volumineuze goederen;
- b. brand- en explosiegevaarlijke goederen en stoffen;
- c. productiegebonden detailhandel.
1.80 permanente teeltondersteunende voorzieningen
boog- en gaaskassen, overkappingsconstructies en stellingen als teeltondersteunende voorzieningen.
1.81 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen, die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.82 recreatiewoning
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt.
1.83 risicovolle inrichtingen
inrichtingen, waarbij ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
1.84 seizoensgebonden standplaats kampeermiddel
een standplaats bestemd voor de plaatsing van kampeermiddelen uitsluitend gedurende het zomerseizoen.
1.85 stacaravan
een kampeermiddel uit één niet-samengesteld geheel, die in zijn geheel (over de weg) vervoerd kan worden met een maximale oppervlakte van 55 m², één bouwlaag en maximaal 3,50 meter hoog, gemeten vanaf het maaiveld.
1.86 standplaats voor een kampeermiddel
het gedeelte van een kampeerterrein aangewezen voor recreatief nachtverblijf in één of meerdere kampeermiddelen, waarbij de standplaatsen voor kampeermiddelen nader zijn te onderscheiden in:
- a. permanente standplaats: een standplaats bestemd voor het plaatsen van een kampeermiddel en twee bijzettentjes van maximaal 6 m², dat gedurende het gehele jaar aanwezig mag zijn ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
- b. niet-permanente standplaats: een standplaats, bestemd voor het plaatsen van één of meerdere kampeermiddelen, niet zijnde een stacaravan, ten behoeve van recreatief nachtverblijf, nader te onderscheiden in:
- 1. één kampeermiddel met maximaal twee bijzettentjes, van maximaal 6 m² of;
- 2. maximaal drie tentjes van maximaal 6 m².
1.87 teeltondersteunende voorzieningen
boog- en gaaskassen, overkappingsconstructies als teeltondersteunende voorziening en stellingen ten behoeve van de bescherming van plantaardige agrarische teelten en/of de voorkoming van verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van grondgebonden agrarische teelten.
1.88 tuincentrum
detailhandel met een al dan niet geheel overdekt verkoopvloeroppervlak, waar men bedrijfsmatig boomkwekerijproducten, planten, bloembollen, bloemen, attributen voor de aanleg, verfraaiing en onderhoud van tuinen, de daarbij noodzakelijke hulpmiddelen en ondergeschikt daaraan huisdieren, ten verkoop worden aangeboden.
1.89 verblijfsmiddelen
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken, voer- en vaartuigen, arken, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwerken en geen kampeermiddelen zijnde.
1.90 verkoopvloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.
1.91 volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf, dat duurzaam werkgelegenheid biedt aan ten minste één volledige arbeidskracht die een hoofdberoep, hoofdbestaan en volledige dagtaak in het bedrijf vindt (afhankelijk van het aantal dieren, aard van de gewassen de hoeveelheid grond en inrichting van het bedrijf), waarbij de continuïteit op langere termijn gewaarborgd is.
1.92 waterbassins
werken, niet zijnde bouwwerken, ten behoeve van de opslag van water, zoals foliebassins en daarmee vergelijkbare vormen van wateropslag.
1.93 wateropslagruimten
bouwwerken, ten behoeve van de opslag van water, zoals wateropslagtanks en daarmee vergelijkbare vormen van wateropslag.
1.94 weidegang
gedurende een substantieel gedeelte van het jaar, nagenoeg dagelijks buiten laten lopen van dieren, op een substantiële oppervlakte landbouwgrond, waarbij een deel van de voerbehoefte door de dieren buiten verzameld wordt en waarbij meer dan 50% van de betreffende landbouwgrond is begroeid.
1.95 windturbine
een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.
1.96 zomerseizoen
de periode van 1 maart tot en met 31 oktober.
1.97 zorgboerderij
een agrarisch bedrijf dat mede gericht is op het bieden van zorg, therapeutische arbeid en/of resocialisatie.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot de perceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructieonderdeel.
2.4 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.8 breedte, lengte of diepte van een bouwwerk
tussen de bovengrondse buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren.
2.9 bouwhoogte van een antenne-installatie
tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; indien de antennedrager aan de gevel van een bouwwerk wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt, waarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager.
2.10 bouwdiepte
vanaf het peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk met uitzondering van de fundering of ondergeschikte bouwonderdelen van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. grondgebonden agrarische bedrijven;
- b. de bescherming en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden in de vorm van behoud van de kenmerkende openheid, beplantingspatroon, verkavelingspatroon, reliëf en bebouwingspatroon;
- c. en tevens voor:
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch hulp- en nevenbedrijf' : een agrarisch hulp- en nevenbedrijf;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw': een agrarisch bedrijf met glastuinbouw als hoofdtak;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve kwekerij': een intensieve kwekerij ten behoeve van de teelt van gewassen;
- 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen' : een terrein voor kleinschalig kamperen met bijbehorende gebouwen voor sanitaire voorzieningen en/of recreatieruimten;
- 5. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': tevens voor de bescherming van de aanwezige cultuurhistorische waardevolle gebouwen;
- 6. ter plaatse van de 'specifieke vorm van Agrarisch met waarden – waardevolle dijk': tevens voor de met de aanwezige dijken samenhangende landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden;
- d. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende recreatieve fiets-, wandel- en ruiterpaden en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen en water, inclusief natuurvriendelijke oevers, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Ontheffing van de bouwregels
3.4 Aanlegvergunningen
3.5 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. de opslag van goederen, anders dan agrarische producten afkomstig van het eigen agrarisch bedrijf, buiten gebouwen, is niet toegestaan;
- b. op een terrein voor kleinschalig kamperen zijn niet meer dan 15 standplaatsen voor kampeermiddelen ten behoeve van niet-permanente verblijfsrecreatie toegestaan;
- c. het huisvesten van seizoensarbeiders, anders dan in een niet-permanent kampeermiddel op een terrein voor kleinschalig kamperen, is niet toegestaan;
- d. de opslag van dierlijke mest, anders dan in een mestopslagruimte, in hoeveelheden groter dan 600 m³, is niet toegestaan;
- e. de opslag van dierlijke mest ten behoeve van handelsdoeleinden is niet toegestaan;
- f. het gebruik van mestbassins is buiten de bouwvlakken niet toegestaan;
- g. het gebruik van waterbassins is buiten de bouwvlakken niet toegestaan;
- h. het gebruik van kuilvoerplaten en sleufsilo's ten behoeve van de opslag van producten die niet afkomstig zijn van, of worden gebruikt op, het eigen agrarisch bedrijf, is niet toegestaan;
- i. het gebruik van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor een aaneengesloten periode van langer dan 10 weken is niet toegestaan;
- j. containervelden zijn buiten een bouwvlak niet toegestaan;
- k. detailhandel, anders dan het verkopen van boerderij- of streekproducten met een oppervlak van ten hoogste 50 m², is niet toegestaan;
- l. het uitoefenen van een huisverbonden beroep of bedrijf met een oppervlakte van meer dan 30% van de agrarische bedrijfswoning is niet toegestaan;
- m. het gebruiken van een bijgebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is toegestaan;
- n. fruitteelt ter plaatse van gronden die zijn gelegen binnen een afstand van 50 meter van woningen van derden, of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (terreinen voor kleinschalig kamperen daaronder inbegrepen) is niet toegestaan;
- o. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting in kassen is niet toegestaan, tenzij de kassen (gevel en dak) aan de binnenzijde volledig zijn afgeschermd tegen horizontale en verticale lichtuitstraling;
- p. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting in boog- en gaaskassen is niet toegestaan.
3.6 Ontheffing van de gebruiksregels
3.7 Sloopvergunning
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – garagebedrijf' : uitsluitend voor een garagebedrijf;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' : uitsluitend voor opslag, met dien verstande dat risicovolle inrichtingen zijn uitgesloten;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – tingieterij' : uitsluitend voor een tingieterij;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – aannemer' : uitsluitend voor een aannemersbedrijf;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'waterzuiveringsinstallatie' : uitsluitend voor een waterzuiveringsinstallatie;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'baggerspeciedepot' : uitsluitend voor een baggerspeciedepot;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'gronddepot' : uitsluitend voor een gronddepot;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' : uitsluitend voor een windturbine;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – waterdistributiebedrijf' : uitsluitend een waterdistributiebedrijf;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'munitiedepot' : uitsluitend een munitiedepot;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' : tevens voor een bedrijfswoning;
- l. ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling' : tevens voor een zorginstelling ten behoeve van dagbesteding voor personen met een verstandelijke beperking;
- m. plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': tevens voor de bescherming van de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle gebouwen;
- n. productiegebonden detailhandel en kantoor als ondergeschikte nevenactiviteit;
- o. bij de bestemming behorende erven, tuinen, groen-, verkeer- en parkeervoorzieningen;
- p. andere, bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals laad- en losvoorzieningen;
- q. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
4.4 Ontheffing van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Sloopvergunning
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De op de kaart voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groene ruimte, parken en tuinen;
- b. waterpartijen, groen en waterlopen, inclusief natuurvriendelijke oevers;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'gronddepot' : tevens voor een gronddepot;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' : tevens voor cultuurhistorische waarden;
- e. extensieve dagrecreatie, waaronder evenementen en speel- en sportvoorzieningen;
- f. voet- en rijwielpaden en parkeerplaatsen;
- g. geluidwerende voorzieningen;
- h. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
5.4 Aanlegvergunningen
5.5 Ontheffing van de bouwregels
5.6 Specifieke gebruiksregels
5.7 Sloopvergunning
5.8 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming tuin, water en verkeer en in de bestemming, die geldt voor de gronden, die grenzen aan de gronden met de bestemming groen, mits de wijziging niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
Artikel 6 Maatschappelijk
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' : uitsluitend voor een begraafplaats;
- b. voetpaden;
- c. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Ontheffing van de bouwregels
Artikel 7 Natuur
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud, de versterking en/of de ontwikkeling van natuurwaarden;
- b. ter plaatse van de gronden in de Westerschelde het behoud, de versterking en/of de ontwikkeling van natuurwaarden, samenhangend met de status van Natura-2000-gebied;
- c. water, groen en waterpartijen, inclusief natuurvriendelijke oevers;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - bezoekerscentrum': tevens voor een bezoekerscentrum;
- e. extensieve dagrecreatie in de vorm van wandelen, fietsen, paardrijden en verpozen en andere daarmee vergelijkbare activiteiten en de daarbij behorende kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
- f. bij de bestemming behorende voet-, rijwiel- en ruiterpaden en parkeervoorzieningen;
- g. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.3 Ontheffing van de bouwregels
7.4 Aanlegvergunning
Artikel 8 Recreatie
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie' : uitsluitend voor verblijfsrecreatie in niet-permanente standplaatsen in de vorm van een verenigingsterrein;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' : uitsluitend voor volkstuinen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden' : tevens voor de bescherming en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden in de vorm van behoud van de kenmerkende openheid, beplantingspatroon, verkavelingspatroon, reliëf en bebouwingspatroon;
- d. bij de bestemming behorende erven, tuinen, groen-, verkeer- en parkeervoorzieningen;
- e. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
8.4 Ontheffing van de bouwregels
8.5 Specifieke gebruiksregels
8.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden met de aanduiding 'volkstuin' te wijzigen in 'Agrarisch met Waarden', met inachtneming van het volgende:
- a. wijziging wordt slechts toegepast, als de gronden gebruiksvrij zijn verworven door de exploitant van een grondgebonden agrarisch bedrijf.
Artikel 9 Tuin
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen grond zijn bestemd voor:
- a. moes- en siertuinen;
- b. het hobbymatig houden van dieren;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden' : tevens voor de bescherming en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden in de vorm van behoud van de kenmerkende openheid, beplantingspatroon, verkavelingspatroon, reliëf en bebouwingspatroon.
9.2 Bouwregels
9.3 Ontheffing van de bouwregels
9.4 Specifieke gebruiksregels
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 10 Verkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2x2 rijstroken en voet- en rijwielpaden;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - waardevolle dijk': tevens voor de met de aanwezige dijken samenhangende landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden;
- c. bovengrondse parkeervoorzieningen;
- d. bermen, beplanting, groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. andere, bij de bestemming, behorende voorzieningen, zoals kunstwerken, verlichting, straatmeubilair, verkeersborden, geluidwerende voorzieningen, verwijzingsborden en verkeersregelinstallaties;
- f. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'spoorweg' : uitsluitend voor een spoorweg en de daarbij behorende voorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
10.4 Ontheffing van de bouwregels
10.5 Aanlegvergunningen
10.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in Groen, Tuin, Water, Agrarisch met Waarden en in de bestemming, die geldt voor de gronden, die grenzen aan de gronden met de bestemming verkeer, met inachtneming van het volgende:
- a. wijziging wordt slechts toegepast als de gronden gebruiksvrij zijn verworven door de gemeente, het waterschap, de exploitant van het grondgebonden agrarisch bedrijf of de eigenaar van de aangrenzende gronden.
Artikel 11 Water
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterpartijen-, lopen- en wegen, inclusief natuurvriendelijke oevers;
- b. waterberging en waterhuishouding;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'gemaal' : tevens voor een gemaal;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': tevens voor cultuurhistorische waarden;
- e. oevers, bermen, vijvers, groen en beplanting;
- f. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals duikers, bruggen, sluizen, aanlegsteigers en verwijzingsborden;
- g. extensieve dagrecreatie, zoals een recreatieve vaarroute en daarbij behorende kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
- h. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen.
11.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen, gelden de volgende bepalingen:
- a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen, met uitzondering van terreinafscheidingen, mag ten hoogste 10.00 meter bedragen;
- b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag ten hoogste 3.00 meter bedragen.
11.3 Ontheffing van de bouwregels
11.4 Aanlegvergunningen
11.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in Groen, Tuin, Verkeer, Agrarisch met Waarden en in de bestemming, die geldt voor de gronden, die grenzen aan de gronden met de bestemming water, met inachtneming van het volgende:
- a. wijziging wordt slechts toegepast als de gronden gebruiksvrij zijn verworven door de gemeente, het waterschap, de exploitant van het grondgebonden agrarisch bedrijf of de eigenaar van de aangrenzende gronden.
Artikel 12 Water – Deltawater
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water - Deltawater' aangewezen gronden zijn, met inbegrip van de oevers, bestemd voor:
- a. de waterhuishouding, waterkeringen en bestortingen (onder water);
- b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aanwezige natuurwaarden, samenhangend met de status van Natura-2000-gebied;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'vaarweg' : tevens voor de vaarroute voor scheepvaartverkeer en de daarbij behorende anker-, wacht- en keerplaatsen;
- d. zandwin- en stortplaatsen ten behoeve van het onderhoud van de vaarroutes;
- e. aan de natuurwaarden ondergeschikte gebruiksvormen, zoals watergebonden extensieve dagrecreatie, beroepsvaart en -visserij.
12.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:
- a. op deze gronden mogen slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. op de gronden met de aanduiding 'vaarwater' mogen geen bouwwerken worden gebouwd;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals steigers, aanlegplaatsen, remwerken of verlichting bedraagt niet meer dan 6.00 meter.
12.3 Aanlegvergunning
Artikel 13 Waterkering
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterkering' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een primaire of regionale waterkering;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische-, landschaps- en natuurwaarden': tevens voor de bescherming en veiligstelling van de cultuurhistorische waarden, de landschapswaarden en de natuurwaarden;
- c. aan de bestemming ondergeschikte kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen, waaronder begrepen voet- en rijwielpaden;
- d. aan de bestemming ondergeschikte agrarische activiteiten;
- e. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen.
13.2 Bouwregels
13.3 Ontheffing van de bouwregels
Artikel 14 Wonen
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen, al dan niet in combinatie met een huisverbonden beroep en/of bedrijf;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling' : tevens voor caravanstalling;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning – muziekoefenruimte' : tevens voor een muziekoefenruimte;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – voormalig agrarisch bedrijf': tevens voor voormalig agrarisch bedrijf;
- e. ter plaatse van aanduiding 'cultuurhistorische waarden' : tevens voor cultuurhistorische waarden;
- f. bij de bestemming behorende erven, tuinen, groen-, verkeer- en parkeervoorzieningen, water en andere bij het wonen behorende voorzieningen;
- g. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen.
14.2 Bouwregels
14.3 Nadere eisen
14.4 Ontheffing van de bouwregels
14.5 Specifieke gebruiksregels
14.6 Ontheffing van de gebruiksregels
14.7 Sloopvergunning
14.8 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve:
- a. het vergroten van een bouwvlak tot ten hoogste 20% van de oppervlakte van de oppervlakte van het op de verbeelding aangegeven bouwvlak, mits wijziging niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
- b. de bestemming Agrarisch met Waarden, indien is aangetoond, op basis van een advies van de agrarisch deskundige, dat de gronden met de bebouwing zullen worden aangewend ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf;
- c. de bouw van nieuwe woningen in bestaande gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'voormalig agrarisch gebouw ', met inachtneming van het volgende:
- 1. er is sprake van een cultuurhistorisch waardevol gebouw;
- 2. de bouw van ten hoogste 3 nieuwe woningen per bestemmingsvlak wordt toegestaan, indien en voor zover dit noodzakelijk is voor het behoud van de cultuurhistorische waarden, door het projecteren van een daartoe strekkend bouwvlak;
- 3. wijziging wordt slechts toegepast, indien zorg gedragen wordt voor ruimtelijke kwaliteitswinst in de vorm van landschaps- of natuurontwikkeling of het verbeteren van de inrichting van het erf;
- 4. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende bestemmingen en functies;
- 5. wijziging vindt slechts plaats, indien een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de ruimtelijke kwaliteitswinst.
Artikel 15 Leiding - Hoogspanning
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een strook ten behoeve van een hoogspanning tot ten hoogste 150 kV;
15.2 Bouwregels
15.3 Ontheffing van de bouwregels
15.4 Aanlegvergunning
15.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het doen vervallen van de bestemming Leiding-Hoogspanning, indien de leiding buiten gebruik wordt gesteld dan wel wordt verwijderd. Wijziging leidt niet tot een onevenredige aantasting van het belang dat met de leiding is gemoeid. Alvorens tot wijziging over te gaan vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies aan de leidingbeheerder.
Artikel 16 Leiding - Hoogspanningsverbinding
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een strook ten behoeve van een hoogspanningsverbinding tot ten hoogste 150 kV.
16.2 Bouwregels
16.3 Ontheffing van de bouwregels
16.4 Aanlegvergunning
16.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het doen vervallen van de bestemming Leiding-Hoogspanningverbinding, indien de hoogspanningsverbinding buiten gebruik wordt gesteld dan wel wordt verwijderd. Wijziging leidt niet tot een onevenredige aantasting van het belang dat met de leiding is gemoeid. Alvorens tot wijziging over te gaan vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies aan de beheerder van de hoogspanningsverbinding.
Artikel 17 Leiding - Gas
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van een gasleiding met een diameter van ten hoogste 12 inch en een ontwerpdruk van ten hoogste 40 bar.
17.2 Bouwregels
17.3 Ontheffing van de bouwregels
17.4 Aanlegvergunning
17.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het doen vervallen van de bestemming Leiding-Gas, indien de leiding buiten gebruik wordt gesteld dan wel wordt verwijderd. Wijziging leidt niet tot een onevenredige aantasting van het belang dat met de leiding is gemoeid. Alvorens tot wijziging over te gaan vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies aan de leidingbeheerder.
Artikel 18 Waarde - Archeologie-1
18.1 Bestemmingsomschrijving
1. De voor 'Waarde – Archeologie-1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
18.2 Bouwregels
2. Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
- 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1:
- de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder a genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
- 3. een bouwwerk dat niet dieper wordt gebouwd dan 40 cm beneden het maaiveld.
18.3 Aanlegvergunning
18.4 Sloopvergunning
18.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 19 Waarde - Archeologie-2
19.1 Bestemmingsomschrijving
1. De voor 'Waarde – Archeologie-2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
19.2 Bouwregels
2. Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
- 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1:
- de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder a genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 30 m²;
- 3. een bouwwerk dat niet dieper wordt gebouwd dan 40 cm beneden het maaiveld.
19.3 Aanlegvergunning
19.4 Sloopvergunning
19.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 20 Waterstaat – Waterkering
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat – waterkering' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor:
- a. de waterkering;
- b. aan de bestemming ondergeschikte kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen, daaronder begrepen voet- en rijwielpaden;
- c. een waterbergingsgebied;
- d. andere, aan de bestemming ondergeschikte, voorzieningen dan genoemd onder a en b met een waterstaatkundige functie;
- e. aan de bestemming ondergeschikte agrarische activiteiten;
- f. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen.
20.2 Bouwregels
20.3 Ontheffing van de bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 21 Anti-dubbeltelregel
Grond, die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 22 Algemene Bouwregels
22.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- 1. Voor een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande maten afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de desbetreffende bestemming, gelden die afwijkende maten als bepalingen voor de maatvoering, met dien verstande dat:
- a. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- 2. In geval van herbouw is lid 1, onder a en b, uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- 3. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken niet van toepassing.
22.2 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's alsmede andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt;
- b. het bouwen ten dienste van nutsvoorzieningen, mits dit van geringe horizontale en verticale afmetingen is en de bouwhoogte in ieder geval niet meer dan 10.00 meter bedraagt.
Artikel 23 Algemene Aanduidingsregels
23.1 Geluidzones
Binnen de op de verbeelding voor zone industrielawaai aangeduide gronden is het bouwen van nieuwe gebouwen met een geluidsgevoelige bestemming, in overeenstemming met het bepaalde in hoofdstuk 2 in dit plan, uitsluitend toegestaan, indien is gebleken dat de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van de gebouwen met deze geluidsgevoelige bestemmingen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.
23.2 Veiligheidszone munitiedepot
Artikel 24 Algemene Ontheffingsregels
24.1 Ontheffingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de planregels voor:
- a. een Nieuwe Economische Drager (NED) op gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden, ter plaatse van een bouwvlak' en op gronden met de bestemming 'Wonen aanduiding voormalig agrarisch bedrijf (vab)' met inachtneming van het volgende:
- 1. ontheffing kan worden verleend voor:
- een NED, die voorkomt in de positieve lijst Nieuwe Economische Dragers zoals opgenomen in bijlage 1;
- overige bedrijfsactiviteiten, die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met de NED's, zoals vermeld in bijlage 1;
- 2. de oppervlakte van een NED bedraagt ten hoogste de in bijlage 1 genoemde omvang;
- 3. tenzij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in sublid b, vindt de NED plaats in bestaande gebouwen op een bouwvlak;
- 4. de NED, of alle NED's tezamen, behorende bij een agrarisch bedrijf, wordt of worden uitgeoefend in een kleinschalige omvang, hetgeen blijkt uit:
- de arbeidsbehoefte;
- de ruimtelijke uitstraling;
- de verkeersaantrekkende werking;
- 5. de verkeersveiligheid en de verkeersplanologische functie van de aanliggende wegen niet negatief wordt beïnvloed;
- 6. opslag van goederen ten behoeve van de NED buiten gebouwen is niet toegestaan;
- 7. nieuwe bouwwerken, geen gebouwen zijnde, lichtmasten en lichtbakken voor reclamedoeleinden daaronder begrepen, zijn niet toegestaan;
- 8. ontheffing leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
- 9. ontheffing wordt verleend indien is aangetoond dat is voorzien in een adequate landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van ten minste 10 meter;
- 10. ontheffing wordt slechts verleend als zorg wordt gedragen voor ruimtelijke kwaliteitswinst in de vorm van landschaps- of natuurontwikkeling of het verbeteren van de inrichting van het erf ter plaatse van het bouwvlak; alvorens tot wijziging over te gaan vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van een deskundige;
- 11. ontheffing wordt slechts verleend als een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst;
- 1. ontheffing kan worden verleend voor:
- b. het vervangend nieuw bouwen van een gebouw ten behoeve van een Nieuwe Economische Drager (NED) op gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden', ter plaatse van een 'bouwvlak' en op gronden met de bestemming 'Wonen aanduiding voormalig agrarisch bedrijf (vab)' met inachtneming van het volgende:
- 1. de oppervlakte van het gebouw ten behoeve van de NED bedraagt ten hoogste het in bijlage 1 genoemde oppervlakte;
- 2. ontheffing wordt verleend, indien tenminste eenzelfde oppervlak aan bestaande agrarische bedrijfsgebouwen behorende tot hetzelfde agrarisch bedrijf of bestaande bedrijfsgebouwen, behorend tot het voormalige agrarische bedrijf, wordt gesloopt;
- 3. ontheffing wordt uitsluitend verleend, indien ook toepassing is of wordt gegeven aan het bepaalde in lid a van dit artikel;
- c. het realiseren van een paardenbak op gronden met de bestemming 'Agrarisch met Waarden', 'Wonen' en 'Tuin', met inachtneming van het volgende:
- 1. het oppervlak van de paardenbak bedraagt ten hoogste 800 m² ;
- 2. ontheffing wordt niet verleend:
- binnen een afstand van 100 meter van gronden met de bestemming Natuur;
- binnen een afstand van 100 meter van gronden met de bestemming Water-Deltawater;
- binnen een afstand van 50 meter ten opzichte van de meest nabij gelegen woning van derden;
- binnen een afstand van 100 m van gronden met de bestemming Verblijfsrecreatie;
- 3. de paardenbak grenst aan een bouwvlak of bestemmingsvlak, waarbinnen een agrarisch bedrijf of een woning is toegestaan en aanwezig is;
- 4. verlichting door middel van lichtmasten is niet toegestaan;
- 5. geluidsinstallaties zijn niet toegestaan;
- 6. ontheffing leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende bestemmingen en functies;
- 7. ontheffing wordt verleend, indien is aangetoond, dat de landschapswaarden, zoals benoemd in lid 3.1 onder b, niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, waartoe dient te worden voorzien in een adequate landschappelijke inpassing.
- d. afwijkingen van de in deze voorschriften voorgeschreven breedte- en dieptematen, oppervlakten, afmetingen en bebouwingspercentages en/of de uitkomst daarvan, met uitzondering van de hoogtebepalingen, tot ten hoogste 10%;
- e. afwijkingen tot ten hoogste 10.00 meter in de plaats, richting of afmetingen van bestemmings- en bouwgrenzen ten behoeve van:
- 1. een geringe aanpassing van het tracé of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid of de verkeersintensiteit daartoe aanleiding geeft;
- 2. een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde situering van bouwwerken;
- 3. een aanpassing van de bij uitmeting van een terrein blijkende werkelijke toestand;
- f. het oprichten van antennes, antenne-opstelpunten en zend- en ontvangstmasten voor mobiele telefonie, radio- en televisiecommunicatie en alarmeringsvoorzieningen, zoals een sirene, tot 40.00 meter.
24.2 Procedureregel
Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid gelden de algemene procedureregels in deze planregels.
Artikel 25 Algemene Wijzigingsregels
25.1 Wijzigingsbevoegdheid
Vergroting bestemmingsvlakken 'Bedrijf'
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen ten behoeve van het vergroten van de bestemmingsvlakken met de bestemming 'Bedrijf', met inachtneming van het volgende:
- a. de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedraagt na wijziging ten hoogste 120% van het oppervlak, zoals dat ten tijde van vaststelling van het plan op de verbeelding was opgenomen;
- b. wijziging wordt toegepast als de bedrijfseconomische noodzaak van de uitbreiding is aangetoond;
- c. wijziging wordt toegepast indien is aangetoond dat is voorzien in een adequate landschappelijke inpassing van het bouwvlak die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van tenminste 10 meter;
- d. wijziging wordt slechts toegepast als zorg wordt gedragen voor ruimtelijke kwaliteitswinst in de vorm van landschaps- of natuurontwikkeling of het verbeteren van de inrichting van het erf ter plaatse van het bouwvlak; alvorens tot wijziging over te gaan vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van een deskundige;
- e. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
- f. de verkeersveiligheid en de verkeersplanologische functie van de aanliggende wegen niet negatief wordt beïnvloed;
- g. ontheffing wordt verleend indien is aangetoond dat de landschapswaarden, zoals benoemd in lid 3.1, onder b, niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad; alvorens de ontheffing te verlenen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van een landschaps- en natuurdeskundige;
- h. wijziging leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer; indien het verhard oppervlak toeneemt of kan toenemen met 1.000 m² of meer, vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de wijziging toe te passen;
- i. wijziging wordt slechts toegepast als zorg wordt gedragen voor ruimtelijke kwaliteitswinst in de vorm van landschaps- of natuurontwikkeling of het verbeteren van de inrichting van het erf ter plaatse van het bouwvlak; alvorens tot wijziging over te gaan vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van een deskundige;
- j. wijziging vindt plaats als is aangetoond dat uitbreiding ter plaatse noodzakelijk is en verplaatsing naar een elders niet mogelijk is;
- k. wijziging wordt toegepast indien een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst;
- l. bij het toepassen van deze bevoegdheid gelden de algemene procedureregels in deze regels.
Wijziging bestemmingsgrenzen/scheidslijnen
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen ten behoeve van het wijzigen van bestemmingsgrenzen en scheidingslijnen op de verbeelding in het horizontale vlak tot ten hoogste 20 meter, indien zulks noodzakelijk is om de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand aan te passen of om een ruimtelijk en technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken te bewerkstelligen dan wel uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing en er geen dringende redenen zijn, die zich hier tegen verzetten.
Vergroting bouwvlakken
- 3. Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak tot ten hoogste 10% van de oppervlakte van het op de vebeelding aangegeven bouwvlak.
Vervallen/toekennen bestemming Waarde – Archeologie 1 en Waarde - archeologie 2
- 4. Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen:
- a. ten behoeve van het doen vervallen van de bestemming 'Waarde – Archeologie 1' en 'Waarde – archeologie 2', indien, op basis van een archeologisch onderzoek is aangetoond, dat in de desbetreffende gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. ten behoeve van het toekennen van de bestemming archeologisch waardevol terrein, indien, op basis van een archeologisch onderzoek is aangetoond, dat in de desbetreffende gronden archeologische waarden aanwezig zijn.
Wijzigingsgebied 1
- 5. Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen binnen het op de verbeelding aangegeven wijzigingsgebied 1 ten behoeve van de bestemming wonen, met inachtneming van het volgende:
- a. de woningen dienen vrijstaand te worden gebouwd;
- b. het aantal woningen bedraagt ten hoogste zeven;
- c. de goothoogte bedraagt ten hoogste 4.00 meter en de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 7.00 meter;
- d. de woningbouw dient een ruimtelijke kwaliteitswinst op te leveren, waarvoor een stedenbouwkundig advies en een advies aan de landschaps- en natuurdeskundige wordt gevraagd;
- e. de toevoeging van woningen mag niet gepaard gaan met het uitbreiden van het stratenpatroon;
- f. wijziging leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer; indien het verhard oppervlak toeneemt of kan toenemen met 1.000 m² of meer, vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de wijziging toe te passen;
- g. er dient een privaatrechtelijke overeenkomst te zijn gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst.
Wijzigingsgebied 2
- 6. Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen binnen het op de verbeelding aangegeven wijzigingsgebied 2 ten behoeve van de bestemming natuur en/of waterkering, met inachtneming van het volgende:
- a. wijziging wordt slechts toegepast als de gronden gebruiksvrij zijn verworven door de natuurbeheerder;
- b. wijziging leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer; indien het verhard oppervlak toeneemt of kan toenemen met 1.000 m² of meer, vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de wijziging toe te passen.
Wijzigingsgebied 3
- 7. Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen binnen het op de verbeelding aangegeven wijzigingsbevoegdheid 3 kunnen burgemeester en wethouders de bestemming wijzigen in 'Recreatie – volkstuinen', met inachtneming van het volgende:
- a. wijziging wordt slechts toegepast, indien geen privaatrechtelijke belemmeringen van toepassing zijn tegen de beoogde wijziging.
Artikel 26 Algemene Procedureregels
26.1 Procedure bij toepassing ontheffingsbevoegdheden
Indien in de regels naar deze regel is verwezen, volgen burgemeester en wethouders bij toepassing van een ontheffingsbevoegdheid de volgende procedure:
- a. een ontwerp-besluit ligt gedurende twee weken in het stadhuis ter inzage;
- b. de bekendmaking vindt vooraf plaats door plaatsing in het in de Gemeente Vlissingen verschijnende huis-aan-huisblad;
- c. gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen belanghebbenden tegen het ontwerp-besluit schriftelijk zienswijzen indienen bij burgemeester en wethouders;
- d. aan de indieners van zienswijzen wordt op hun verzoek de gelegenheid geboden hun zienswijzen mondeling toe te lichten;
- e. burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging omtrent het verlenen van ontheffing;
- f. het besluit over de ontheffing vermeldt in ieder geval hetgeen omtrent de ingekomen zienswijzen is overwogen;
- g. het besluit wordt in kopie toegezonden aan de indiener van een zienswijze en vermeldt de rechtsgang voor belanghebbenden.
Artikel 27 Overige Regels
27.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen, waaronder begrepen de Keur Waterschap Zeeuwse Eilanden 2007, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden, zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
27.2 Strafregel
Overtreding van de in deze regels gestelde verboden in de artikelen 3.4, 3.7, 4.6, 5.7, 7.4, 10.5, 11.4, 12.3, 14.7, 15.4, 16.4, 17.4, 18.4 en 19.4 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in de Wet op de economische delicten.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 28 Overgangsrecht
28.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag, waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
- b. eenmalige kan ontheffing worden verleend van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
28.2 Overgangsrecht gebruik
Voor het gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken, dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan één jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 29 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald onder de naam "Regels van het bestemmingsplan Buitengebied van de Gemeente Vlissingen".
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Overzicht Toelaatbare Ned's Bij Agrarische Bedrijven Als Neventak En Op Voormalige Agrarische Bedrijven
Functie | maximaal oppervlak |
Loonbedrijf | bestaande bebouwing |
Drainagebedrijf | bestaande bebouwing |
Veehandelbedrijf | bestaande bebouwing |
Toeleverancier | bestaande bebouwing |
Spermabank | bestaande bebouwing |
Foeragehandel | bestaande bebouwing |
Handel in zaaizaad en pootgoed | bestaande bebouwing |
Opslag agrarische producten | bestaande bebouwing |
Hoefsmederij | bestaande bebouwing |
Hoveniersbedrijf | bestaande bebouwing |
Boomverzorgingsbedrijf | bestaande bebouwing |
Natuur- en landschapsbeheerbedrijf | bestaande bebouwing |
Tuincentrum | 1.500 m² |
Vis/escargot/wormkwekerij | bestaande bebouwing |
Opslag caravans/boten/overige Kampeerboerderij Appartementenverhuur | bestaande bebouwing bestaande bebouwing bestaande bebouwing |
Hotelaccommodatie vanaf 25 bedden | bestaande bebouwing |
Pension (logies met ontbijt) tot 25 bedden | bestaande bebouwing |
Horeca III (restaurant) | 250 m² |
Horeca II (eethuis, theeschenkerij, ijssalon) | 150 m² |
Partycentrum | 1.000 m² |
Bezoekerscentrum | 250 m² |
Paardenpension/-stalling | bestaande bebouwing |
Sauna | bestaande bebouwing |
Bedrijf voor de verhuur van paarden | bestaande bebouwing |
Bedrijf voor de verhuur van fietsen | 150 m² |
Bedrijf voor de verhuur van kano's | 150 m² |
Bedrijf voor de verhuur van trapauto's | 150 m² |
Manege Huisverbonden beroepen/bedrijven incl. dierenarts Atelier Medische (verwante dienstverlening) Overige dienstverlening Ambachtelijke landbouwproductverwerkende bedrijven Bouwbedrijven Schilderbedrijven Installatiebedrijven Elektrotechnisch installatiebedrijf Dakbedekkersbedrijf Rietdekkersbedrijf Houtzagerij- en schaverij Speeltoestellenfabricage Vervaardiging medische instrumenten en orthopedische artikelen Meubelmakerij/restauratie Meubelstoffeerderijen Vervaardiging/reparatie sieraden Vervaardiging/reparatie muziekinstrumenten Spel- en speelgoedfabricage Spinnen en weven van textiel Vervaardiging van textielwaren/kleding Reparatiebedrijven gebruiksgoederen Pottenbakkerij Natuursteenbewerking/beeldhouwerij Zeefdrukkerij | bestaande bebouwing bestaande bebouwing bestaande bebouwing 250 m² bestaande bebouwing bestaande bebouwing 150 m² 150 m² 150 m² 150 m² 150 m² 150 m² 150 m² 150 m² 150 m² bestaande bebouwing bestaande bebouwing bestaande bebouwing bestaande bebouwing 150 m² bestaande bebouwing bestaande bebouwing bestaande bebouwing bestaande bebouwing bestaande bebouwing bestaande bebouwing |
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan Buitengebied is vastgesteld op 27 februari 1997, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 12 augustus 1997 en is reeds gedeeltelijk herzien bij de 3e herziening op 19 december 2002, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 11 maart 2003. De Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verplichtte tot het verwerken van die goedkeuringsbesluiten. Artikel 33 van de WRO schreef voor, dat bestemmingsplannen eenmaal in de 10 jaar moesten worden herzien. Aan deze bepaling was echter geen wettelijke sanctie verbonden. Na de vaststelling heeft zich voorts een aantal incidentele ontwikkelingen voorgedaan die een juridisch-planologische regeling behoeven.
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) inwerking getreden. De Wro en het bijbehorende overgangsrecht verplicht gemeenten om bestaande bestemmingsplannen binnen 5 jaar te herzien. In tegenstelling tot de WRO verbindt de Wro aan het niet voldoen van deze verplichting een sanctie. Daarnaast schrijft de Wro voor dat bestemmingsplannen digitaal raadpleegbaar moeten zijn. Het gemeentebestuur van Vlissingen heeft, op basis van de bepalingen die betrekking hebben op de actualisering van bestemmingsplannen in de nieuwe Wro, een werkprogramma opgesteld voor de periode 2008-2013. De herziening van het bestemmingsplan Buitengebied is daarin opgenomen voor het jaar 2008.
Het door Provinciale Staten op 30 juni 2006 vastgestelde Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 leidt eveneens tot aanpassing van de bestemmingsregelingen voor het landelijk gebied evenals het vervallen van de Wet op de Openluchtrecreatie ten aanzien van het kleinschalig kamperen. Ook de Natuurbeschermingswet 1998 en het Besluit externe veiligheid inrichtingen dwingen tot het verantwoording afleggen op de daarin geregelde aspecten.
Bovendien is het gewenst het buitendijkse gebied van de Gemeente Vlissingen eveneens planologisch te regelen. Voor dit gebied geldt nu al jarenlang een voorbereidingsbesluit ter bescherming van de daar aanwezige belangen en waarden. Het bestemmingsplan Rammekensschor (vastgesteld op 28 maart 1991 en goedgekeurd op 6 augustus 1993) zal bovendien in zijn geheel worden opgenomen in dit bestemmingsplan.
Andere plannen die gedeeltelijk in deze herziening worden betrokken zijn:
- een gedeelte van bestemmingsplan Ritthem, 3e algehele herziening (vastgesteld 24 april 1997, goedgekeurd 12 augustus 1997), in verband met de uitbreiding van de begraafplaats te Ritthem.
- een klein gedeelte van het bestemmingsplan Groot-Lammerenburg (vastgesteld 19 december 2002, goedgekeurd 1 april 2003). Het betreft percelen aan de noordzijde van de Vrijburgstraat, vanaf het perceel Vrijburgstraat 46 en de gronden ten westen daarvan.
- een deel van het bestemmingsplan Industrieterrein Vlissingen-Oost (vastgesteld 30 september 1993, goedgekeurd 26 april 1994). Het gaat om het perceel gelegen tussen de Schorepolderweg, Rammekensweg en de Ritthemsestraat.
De nieuwe Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeenten, naast de verplichting tot het tijdig actualiseren van bestemmingsplannen (normstelling), tevens tot het vaststellen van een of meer structuurvisies, waarin het ruimtelijk beleid op hoofdlijnen gestalte moet krijgen. De gemeente heeft de ambitie om in de komende jaren aan die verplichting te voldoen, waarbij ook voor het landelijk gebied aan de oostzijde van het Kanaal door Walcheren, waarop dit bestemmingsplan mede betrekking heeft, bezien zal worden of structurele aanpassingen nodig of gewenst zijn. Daarbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan natuurontwikkeling (indien omvangrijker dan nu in het provinciale beleid voorzien), uitbreiding van bedrijventerreinen en de mogelijke realisatie van grootschalige(r) maatschappelijke of recreatieve voorzieningen. De nu in ontwikkeling zijnde structuurvisie is getoetst aan dit bestemmingsplan en zodanig aangepast, dat de in de structuurvisie op te nemen kleinschalige(r) voorzieningen passen in het bestemmingsplan. Nieuwe toekomstige, grootschalige(r) ontwikkelingen, zullen dus met afzonderlijke planologische procedures tot stand worden gebracht. Tot dat moment is het huidige gebruik als uitgangspunt genomen voor de regeling in het onderhavige bestemmingsplan.
De begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.
1.2 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat de planopgave. De hoofdstukken 3 en 4 geven het beleid weer voor het agrarisch gebied en voor het buitendijks gebied. Hoofdstuk 5 bevat de sectorale toetsing. In hoofdstuk 6 wordt een toelichting op de juridische vormgeving gegeven en is de uitvoerbaarheid van het plan weergegeven in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 worden de uitkomsten van de inspraak- en overlegprocedure beschreven en in hoofdstuk de bij de vaststelling aangebrachte wijzigingen.
Hoofdstuk 2 Planopgave
2.1 Verwerking Goedkeuringsbesluit
Gedeputeerde Staten hebben in het goedkeuringsbesluit van 11 maart 2003 goedkeuring onthouden aan:
- 1. het aangewezen natuurcompensatiegebied ten behoeve van de Westerschelde Container Terminal;
- 2. de bestemmingsregeling voor een opslagbedrijf aan de Grote Abeele 24A;
- 3. verder is verzocht het onderdeel archeologie nader te bezien in overleg met de archeologisch deskundige.
Ad 1.
Het door Provinciale Staten aangewezen gebied voor de natuurcompensatie omsloten door de Ritthemsestraat, de Nieuwlandseweg, de Krukweg en de westzijde van het industrieterrein Vlissingen-Oost. De besluitvorming en uitvoerbaarheid van dit project zijn nog niet zover gevorderd, dat een directe bestemming natuur voor dit gebied mogelijk is. Om die reden zijn de vigerende bestemmingen gehandhaafd, met dien verstande dat het bouwvlak van de gesloopte boerderij aan de Trekdijk is vervallen. Het gebied is voorzien van een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders, die het in de toekomst mogelijk maakt de bestemming te wijzigen naar natuur en, als noodzakelijk gevolg daarvan, de primaire waterkering te verplaatsen.
Ad 2.
Het opslagbedrijf van L'Ëté aan de Grote Abeele is inmiddels buiten gebruik. Herontwikkeling van dit terrein voor een aantal kavels voor vrijstaande woningen is momenteel onderwerp van overleg met L'Ëté. Op grond van het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 mogen in landelijke bebouwingsconcentraties nieuwe woningen worden toegevoegd. Voor het terrein is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, die deze ontwikkeling, onder die voorwaarden, mogelijk maakt.
Ad 3.
De Walcherse Archeologische Dienst heeft, op basis van de Nota Archeologische Monumentenzorg Walcheren 2006, het onderdeel archeologie nader bezien. Daartoe is de toelichting op dit aspect herzien. De bestemming van de archeologisch waardevolle gebieden en de daarbij behorende juridische regeling is aangepast.
2.2 Verwerking Incidentele Ontwikkelingen En Ambtshalve Aanpassingen
In de periode vanaf de vaststelling van het oorspronkelijke bestemmingsplan in 1997 hebben een aantal incidentele ontwikkelingen plaatsgevonden, die middels een planologische procedure zijn afgerond:
- 1. een herziening ter voorkoming van nieuwe vestigingen intensieve veehouderij en een inperking van de bestaande en de neventakken bij andere agrarische bedrijven (2e herziening d.d. 28 september 2000);
- 2. wijzigingen ten behoeve van de vestiging van drie grondgebonden agrarische bedrijven aan:
- a. de Scheeweg, 5e wijziging d.d. 3 juni 2003 (verplaatsing t.b.v. bestemmingsplan Souburg-Noord);
- b. de Landbouwweg, 6e wijziging d.d. 1 augustus 2003 (verplaatsing t.b.v. bestemmingsplan Bedrijventerrein Souburg);
- c. de Landbouwweg, 9e wijziging d.d. 21 december 2004 (nieuwvestiging schapenhouderij);
- 3. een wijziging ten behoeve van de uitbreiding van het natuurgebied Rammekenshoek (7e wijziging d.d. 15 juni 2004);
- 4. een wijziging ten behoeve van de omzetting van een agrarische bestemming naar een woonbestemming aan de Schroeweg (8e wijziging d.d. 3 augustus 2004).
Andere ambtshalve aanpassingen als gevolg van ander geconstateerd feitelijk gebruik dan wel omissies bij het voorafgaande plan betreffen:
- 1. een aantal particuliere, verspreid in het plangebied liggende, tuinen, die in het vigerend bestemmingsplan voor agrarische doeleinden bestemd zijn, zijn tot tuin bestemd met de aanduiding landschapswaarden;
- 2. burgerwoningen aan de Grote Abeele 12, Moeringweg 1, Scheeweg 4 en Rammekensweg 1, die nu voor agrarische doeleinden zijn bestemd, zijn tot wonen bestemd;
- 3. het vm. Fort de Ruijter, dat nu voor agrarische doeleinden is bestemd, is bestemd tot groen en tevens, middels een aanduiding, voor cultuurhistorisch waardevol;
- 4. de inmiddels gesloopte woning van het Waterschap Zeeuwse Eilanden aan de Westhoekweg 10 met het daarbij behorende gemaal is in het vigerend bestemmingsplan bestemd voor woondoeleinden en maatschappelijke doeleinden en wordt in het voorliggend bestemmingsplan bestemd tot water en groen en, middels een aanduiding, tot cultuurhistorisch waardevol;
- 5. een voormalig volkstuinencomplex aan de Zandweg is overgegaan in eigendom aan de eigenaar van de aangrenzende woning; is in het vigerend bestemmingsplan bestemd tot volkstuin en wordt in voorliggend bestemmingsplan bestemd tot wonen en tuin;
- 6. er heeft een inventarisatie van de monumenten en beeldbepalende panden en andere objecten plaatsgevonden; de beeldbepalende panden en andere objecten zijn mede bestemd, middels een aanduiding, voor cultuurhistorisch waardevol; de monumenten behoeven geen planologische regeling in het bestemmingsplan, omdat de Monumentenwet 1988 de bescherming daarvan uitputtend regelt;
- 7. de bedrijfswoning aan de Scheeweg 12 is nu bestemd voor wonen, maar betreft een agrarische dienstwoning; is bestemd voor agrarisch met waarden en is opgenomen binnen het bouwvlak;
- 8. de caravanstallingen aan de Zandweg 55 en Welzingseweg 4 zijn binnen de bestemming wonen tevens bestemd, middels een aanduiding, tot caravanstalling;
- 9. twee percelen die in het vigerende bestemmingsplan de bestemming groenvoorziening hebben en zijn gelegen aan de Scheeweg en de Welzingseweg, worden feitelijk voor agrarische doeleinden gebruikt, daarom worden ze in het voorliggend bestemmingsplan bestemd tot agrarische gronden met waarden;
- 10. de begrenzing van de bestemmingen verkeer, groen en water is bij een aantal wegen, bermstroken en oevers op een aantal ondergeschikte punten aangepast aan de feitelijke situatie;
- 11. een gedeelte van het volkstuinencomplex aan de Deinsvlietweg is een particuliere tuin en geen volkstuin, zodat de bestemming is gewijzigd in tuin;
- 12. het Fort Rammekens (monument), dat nu uitsluitend voor natuur is bestemd, is middels een aanduiding tevens bestemd voor een bezoekerscentrum, zodat het feitelijk gebruik (educatieve rondleidingen en bezichtigingen) wordt gelegaliseerd;
- 13. een strook grond langs de Welzingseweg (hoek Landbouwweg), dat nu voor agrarische doeleinden is bestemd, wordt, overeenkomstig het feitelijk gebruik, voor groen bestemd.
- 14. vanwege de beoogde uitbreiding van de begraafplaats in Ritthem op een locatie waar momenteel een volkstuinencomplex is gelegen, wordt ten behoeve van de verplaatsing van de volkstuinvereniging het volkstuinencomplex aan de Deinsvlietweg in westelijke richting uitgebreid; deze locatie is nu bestemd voor agrarische doeleinden en is bestemd tot recreatie met de aanduiding volkstuinen;
- 15. de locatie waar de uitbreiding van de begraafplaats Ritthem is beoogd, heeft in het bestemmingsplan Ritthem de bestemming 'Maatschappelijke Doeleinden' en de aanduiding 'volkstuinen'; in het bestemmingsplan Buitengebied worden deze gronden bestemd voor 'Maatschappelijk' met de aanduiding 'begraafplaats';
- 16. de rechtens bestaande kleinschalige kampeerterreinen bij de adressen Groeneweg 5, Barentsweg 1 en Abeelseweg West 4 zijn middels een aanduiding conform het feitelijk gebruik eveneens bestemd voor kleinschalig kamperen.
2.3 Opgave Per Deelgebied
2.3.1 Agrarisch gebied
Voor het agrarisch gebied wordt een nieuw bestemmingsplan vastgesteld, dat wordt afgestemd op:
- het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012, specifiek ten aanzien van de volgende beleidsonderdelen:
- 1. grondgebonden landbouw;
- 2. verbrede landbouw en nieuwe economische dragers;
- 3. behoud en veiligstelling landschappelijke kwaliteit; Nationaal Landschap;
- 4. behoud en veiligstelling natuurwaarden; ecologische verbindingszone;
- 5. niet-agrarische activiteiten in het landelijk gebied;
- 6. duurzame landbouw;
- 7. relatie met de omgevingskwaliteiten;
- 8. duisternis;
- 9. windenergie;
- Landfront Vlissingen;
- gevolgen intrekking Wet op de Openluchtrecreatie; regeling kleinschalig kamperen;
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Op een aantal van de genoemde beleidsonderdelen is een visie ontwikkeld, die vervolgens een juridische doorvertaling vergt in dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 wordt daarop nader ingegaan.
2.3.2 Buitendijks gebied
Voor het buitendijks gebied - de Westerschelde(monding) - dient ook een bestemmingsplan te worden opgesteld, dat:
- voorziet in een adequate juridisch-planologische regeling, afgestemd op de voorkomende functies en gebruik;
- binnen de in het Omgevingsplan 2006-2012 vastgestelde regels en normen, ruimte en flexibiliteit biedt aan de scheepvaartfunctie om te kunnen inspelen op aanpassingen, veranderingen en perspectieven binnen deze sector;
- bijdraagt aan behoud van de ruimtelijke identiteit en kwaliteit van het gebied door behoud en versterking van het karakteristieke landschap (platen, slikken) en het veiligstellen van de ecologische hoofdstructuur en recht doet aan het belang van de recreatie;
- de gebiedsbescherming ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998, waarin de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn zijn geïmplementeerd, planologisch wordt vertaald en
- dat voorziet in veiligstelling van de archeologische waarden.
In hoofdstuk 4 wordt hierop nader ingegaan.
Hoofdstuk 3 Agrarisch Gebied
3.1 Kenschets Agrarisch Gebied
3.1.1 Ruimtelijke analyse
Ontstaansgeschiedenis
De identiteit van het buitengebied van Vlissingen wordt in de eerste plaats ontleend aan de ontstaansgeschiedenis en het abiotisch basispatroon (geomorfologie, bodem, water) van het landschap.
Het lage Zeeuwse kustgebied, waarvan het buitengebied van Vlissingen onderdeel uitmaakt, is in het verleden voortdurend onderhevig geweest aan veranderingen. De invloeden van klimaatswisselingen en vooral de daarmee samenhangende wisselende hoogten van de zeespiegel, zorgden voor een voortdurend proces van landverlies en landaanwinst. Als onderdeel van dit proces is het (voormalige) eiland Walcheren, door verlanding van het Sloe, relatief kort geleden verbonden met Zuid-Beveland.
Figuur 1. Bodemkaart (bron: Omgevingsplan Zeeland 2006-2012)
Walcheren wordt gekenmerkt door een karakteristiek patroon van laag gelegen poelgronden (klei op veen) en hoger gelegen zandige kreekruggen (figuur 1). De kreekgronden (ontstaan door verzanding van oude getijdengeulen) zijn door het inklinken van veenondergrond van de poelgronden hoger komen te liggen: een karakteristiek beeld van het zogenaamde kernland (voorheen ook oudland genoemd) van Walcheren en Midden-Zeeland.
De ontsluitingswegen en de bebouwing zijn van oudsher vooral op de kreekruggen aangelegd, hooggelegen en droog. De poelgronden stonden 's winters veelal plas-dras of onder water. Door menselijk ingrijpen heeft het bodemprofiel nog wijzigingen ondergaan. In de middeleeuwen heeft men op de meeste plaatsen in de poelgebieden het zilte veen onder de klei weg gegraven om door middel van drogen en verbranden zout te winnen, het zogenaamde moeren. Vele van de resterende holle en bolle gronden zijn inmiddels geëgaliseerd.
Rondom Ritthem en in het gebied tussen Middelburg en Vlissingen komen omvangrijke kreekruggen voor van enkele honderden meters breedte. Daartussen liggen uitgestrekte, lager gelegen gebieden die voornamelijk uit poelgronden bestaan. De hoogteverschillen tussen deze gebieden in het kernland zijn in het veld goed waarneembaar.
Vanaf 1600 werd in het oosten van de polder Walcheren land aangewonnen. De grotere polders van Nieuw- en Sint Joosland ontstonden als opwas. Later werden ook de geulen van de Arne en de Welsinge door middel van op elkaar volgende langgerekte bedijkingen ingedijkt. Het laatste stuk van deze inpoldering is de Schorerpolder (ingepolderd in 1860) ten oosten van Ritthem. De inundatie in de Tweede Wereldoorlog heeft grote gevolgen gehad voor het landschapsbeeld. Met de herinrichting van Walcheren zijn deels nieuwe wegenpatronen, watergangen en bebouwingen aangelegd.
Met de aanleg van de spoorlijn Vlissingen-Roosendaal werd in 1871 het Sloe afgedamd. Deze voormalige zeearm slibde in de loop van 20e eeuw dicht waardoor de Quarlespolder (1949) en de Nieuwepolder (1962) ontstonden. Rond 1955 ontstonden de eerste plannen om hier een haven aan te leggen. Het eerste deel van wat nu Vlissingen-Oost is werd tussen 1961 en 1964 aangelegd. Hiermee verkreeg het oostelijke deel van het plangebied zijn huidige vorm en inrichting.
Omgevingskwaliteiten
Wat betreft de in het Omgevingsplan benoemde omgevingskwaliteiten (zie paragraaf 3.2) zijn in relatie tot het bestemmingsplan Buitengebied met name de volgende aspecten van belang:
- ecologische en natuurkwaliteit;
- landschappelijke kwaliteit;
- cultuurhistorische kwaliteit;
- Nationaal Landschap.
Hierna worden deze aspecten toegelicht.
Ecologische en natuurkwaliteit
De ecologische kwaliteit is met name gekoppeld aan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Binnen de EHS worden in het Omgevingsplan de volgende gebiedscategorieën onderscheiden (zie ook figuur x):
- Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden, wetlands en Natuurbeschermingswetgebieden): Westerschelde en Voordelta;
- bestaande natuurgebieden: Rammekenshoek;
- nieuwe natuurgebieden:natuurcompensatieplan nabij de Ritthemsestraat;
- faunadijk: de dijk rondom de Zuidwateringpolder.
Figuur 2. Natuurkwaliteitskaart (bron: Omgevingsplan Zeeland)
Het beleid voor deze gebieden is gericht op instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige en potentiële natuurwaarden.
Landschappelijke kwaliteit
In het Omgevingsplan wordt het bestaande landschap getypeerd (zie figuur 3). Aan de onderscheiden landschapstypen wordt een strategie verbonden: een ontwikkelingsrichting per landschapstype (zie tabel 1).
Figuur 3 Landschappelijke kwaliteit (bron Omgevingsplan Zeeland)
Tabel 1 Landschapstypologie
landschapstype | karakteristiek | strategie |
Polderlandschap (algemeen) | Ongerept en relatief gaaf landschap met overheersend en beeldbepalend agrarisch karakter Logisch en min of meer regelmatig bebouwingspatroon op schaalniveau van agrarische bouwkavels, afgewisseld met dorpen Gezichtsbepalend en meest algemeen Zeeuws landschap | Voor het hele Zeeuwse polderland geldt dat ontwikkelingen inpasbaar zijn als zij passen bij het landelijk en agrarisch karakter en de bijbehorende landschappelijke kenmerken. Daarbij gaat het om aard en omvang (schaal, verkavelingstructuur, bebouwing). Bijzonder karakteristieke of gave landschappen vragen nadrukkelijker om toepassing van dit principe. Naast inpasbaarheid van ontwikkelingen gaat het ook om actieve versterking van de landschappelijke kenmerken. |
Dijkenlandschap | Karakteristiek patroon van binnendijken, veelal beplant(ronde lijnen) Regelmatig patroon van rechte wegen | Nadrukkelijk aandacht voor versterking structuur van dijken (o.a. landschapsnetwerk). Versterking van krekennetwerk door natuurontwikkeling, rond kreken behoud openheid. |
Kreekruggen / Poelgrondenland-schap | Herkenbaar grootschalig patroon van besloten kreekruggen en open poelgebieden met veelal geen tot weinig bebouwing en opgaande beplanting | Inpassing van nieuwe ontwikkelingen in overeenstemming met grootschalig landschappelijk patroon: verdichting op de kreekruggen, behoud openheid in de poelgebieden. |
Natuurlandschap | Zeer divers van karakter. Variërend van open vlakke wetlandgebieden tot meer besloten duinlandschappen met veel natuurlijk reliëf | Behoud van de aanwezige natuurlijke kwaliteiten en versterking door natuurontwikkeling. Ontwikkelingen binnen deze gebieden zijn alleen acceptabel wanneer deze aansluiten bij het beoogde natuurdoeltype (onder andere recreatief medegebruik en waterberging) In de grenszone met andere landschapstypen wordt uitgegaan van gelijkmatige overgangen (buffers), waardoor externe negatieve invloeden op de natuurgebieden worden voorkomen. |
Cultuurhistorische kwaliteit
Op figuur 4 is de provinciale selectie aangegeven van gebieden met bijzondere cultuurhistorische waarden in het plangebied (de cultuurhistorische hoofdstructuur).
Figuur 4 Cultuurhistorische hoofdstructuur (bron Omgevingsplan)
Daarbij wordt in het Omgevingsplan voor Walcheren de volgende karakteristiek en strategie benoemd (zie tabel 2).
Tabel 2 Karakteristiek en strategie cultuurhistorische hoofdstructuur
karakteristiek | strategie |
Bewoningsresten uit Ijzertijd en Romeinse Tijd onder de middeleeuwse kleiafzettingen. Nederzettingen vanaf de Vroege Middeleeuwen, w.o. de ringwalburchten van Oost-Souburg, Middelburg en Domburg, waardevolle steden (Middelburg, Veere, Vlissingen) en dorpen. Verdedigingswerken vanaf de Middeleeuwen (vliedbergen, stedelijke vestingwerken) tot en met WOII (Landfront Vlissingen). Landschappelijke opbouw en samenhang gebaseerd op de geomorfologie en het naoorlogse landschapsplan: open, vrij schaars bewoonde en onbeplante poelgronden, meer besloten, bebouwde en beplante kreekruggen. | Versterken samenhang en herkenbaarheid voorwaarde voor inpassen nieuwe ontwikkeling. Nederzettingen en verdedigingswerken: behoud door ontwikkeling. |
Met betrekking tot de cultuurhistorische waarden van het plangebied kan onderscheid worden gemaakt in:
- historisch-geografische patronen;
- cultuurhistorisch waardevolle objecten;
- archeologische waarden.
Patronen
De ontstaans- en ontginningsgeschiedenis is nog steeds af te lezen aan de patronen in het landschap. De dijken in het nieuwlandgebied zijn daar een goed voorbeeld van. Verder zijn de oorspronkelijke patronen van verkaveling, wegen en waterlopen in het landschap nog herkenbaar, hoewel de inrichting van het landschap in het kader van de herinrichting van Walcheren ingrijpend is aangepast.
Gebouwen
Verspreid in het plangebied komen enkele cultuurhistorisch waardevolle boerderijen voor. Om voor de instandhouding hiervan goed beleid te kunnen maken, heeft de provincie Zeeland de Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek (SHBO) opdracht gegeven een inventarisatie van de historische boerderijen in Zeeland op te stellen. De SHBO heeft deze inventarisatie in 2004 en 2005 uitgevoerd. Het onderzoek richtte zich op boerderijen uit de periode tot circa 1960. Bij deze toelichting is een overzicht gevoegd van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorisch waardevolle boerderijen en andere gebouwen. In het kader van deze algehele herziening zijn tevens de overige cultuurhistorisch waardevolle objecten geïnventariseerd.
Landfront Vlissingen
In het buitengebied van Vlissingen bevinden zich, voor West-Europa unieke, restanten van de Atlantikwall, te weten het Landfront Vlissingen. Het Landfront Vlissingen omvat overigens ook oudere vestings- en verdedigingswerken. Veelal betreft het restanten van door de Fransen in de periode 1809-1814 gebouwde verdedigingswerken, maar ook het, uit de zestiende eeuw daterende, Fort Rammekens behoort hiertoe. Het Landfront Vlissingen was binnen de Atlantikwall een zogenaamde Verteidigungsbereiche (vestiging). Het uit de Tweede Wereldoorlog daterende gedeelte van het Landfront Vlissingen bestaat uit een verzameling bunkers, versterkingen en tankgrachten die door de Duitse bezetter zijn gebouwd in de periode 1942-1944. Op figuur 4 staat het volledige Landfront Vlissingen weergegeven. Hoewel de minister nog niet heeft besloten om naar aanleiding van de aanvraag, het Landfront Vlissingen de status van monument te geven, is het, op basis van het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012, gewenst om de ruimtelijk als zodanig herkenbare elementen van het Landfront Vlissingen (te weten de in het plangebied aanwezige bunkers en de tankgracht met tankmuur nabij Ritthem), gelet op hun unieke karakter, planologisch te beschermen, met dien verstande dat de in dat gebied beoogde natuurontwikkeliing en de daarmee gepaard gaande verlegging van de waterkering niet gefrustreerd wordt c.q. onmogelijk wordt gemaakt.
Archeologische waarden
Wat betreft de archeologische waarden is de door de drie Walcherse gemeenten vastgestelde Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart Walcheren 2006 bepalend voor het bestemmingsplan.
Op de Archeologische MonumentenKaart (AMK) zijn terreinen aangeduid als terreinen van archeologische waarde, van hoge en zeer hoge archeologische waarde en terreinen van zeer hoge archeologische waarde met een beschermde status. Het gaat daarbij om gebieden, waarvan bekend is dat in de ondergrond archeologische resten aanwezig zijn van zeldzame fenomenen. In het buitengebied van Vlissingen gaat het hierbij om een kasteelterrein met klooster, om middeleeuwse vliedbergen met bijbehorende neerhoven en huisplaatsen uit de Ijzertijd en / of de Romeinse tijd in de top van het veen. De vastgestelde waarden op deze gebieden maken in ieder geval onderdeel uit van de Walcherse onderzoeksagenda. Op de bijlagekaarten archeologie (bijlage 3) zijn al deze gebieden als AMK-gebieden ingetekend. Het zeldzame karakter, de hoge informatiewaarde en daarmee het wetenschappelijke belang van de bewuste gebieden maken het noodzakelijk om bij dit bestemmingsplan in stringentere zin af te wijken van de ontheffingsregeling (100 m²), zoals opgenomen in de Monumentenwet 1988, waartoe de gemeenteraad bevoegd is verklaard.
Aanvullend op de gebieden die als waardevol archeologisch terrein zijn aangemerkt, is een aantal vindplaatsen van archeologische waarden in het buitengebied bekend. Bij vindplaatsen kan een onderscheid worden gemaakt tussen vindplaatsen met een vastgestelde begrenzing op basis van onderzoek en vindplaatsen als puntlocaties op basis van vondstmeldingen. In een aantal gevallen heeft verkennend archeologisch onderzoek geresulteerd in de waarneming van archeologische waarden binnen een bepaald gebied en in een nadere begrenzing van deze vindplaatsen. Op de bijlagekaart Archeologie en de plankaarten zijn deze vindplaatsen met hun begrenzingen aangeduid.
In het nabije verleden is op basis van onderzoek en op basis van gemelde toevalsvondsten een groot aantal vindplaatsen van archeologische resten bekend. Al deze vindplaatsen zijn als puntlocaties opgenomen in een landelijke database (ARCHIS) en in kaart gebracht. Ter voorbereiding van de herziening van het bestemmingsplan zijn alle bekende vindplaatsen door de Walcherse Archeologische Dienst onder de loep genomen. Hierbij is een aantal vindplaatsen benoemd die verder geen planologische bescherming behoeven, omdat het in de regel op zichzelf staande vondsten in een zogenaamde secundaire context betreft. De vindplaatsen die resteren, wijzen op de aanwezigheid in de ondergrond van archeologische resten. In de meeste gevallen gaat het hierbij om middeleeuwse vliedbergen met bijbehorende neerhoven, vlaknederzettingen uit de Middeleeuwen en huisplaatsen uit de Ijzertijd en / of de Romeinse tijd in de top van het veen.
De vastgestelde waarden op deze gebieden maken in ieder geval onderdeel uit van de Walcherse onderzoeksagenda. Op de bijlagekaarten archeologie bij dit bestemmingsplan zijn deze vindplaatsen als puntlocatie aangeduid. Voor bodemingrepen binnen een straal van 50 meter rondom deze vindplaatsen geldt een strengere ontheffing. Omdat hier sprake is van locaties met aangetoonde archeologische waarde met een bepaalde zeldzaamheid en informatiewaarde is het noodzakelijk om bij de herziening in stringentere zin af te wijken van de landelijke ontheffingsregeling, zoals opgenomen in de WAMZ.
Op basis van historische kaarten is ook een aantal historische locaties van belangopgenomen op de archeologische bijlagekaart. Het gaat hierbij in het buitengebied van Vlissingen om de bebouwde zones van de buitenplaatsen, die gezamenlijk in de 17e en 18e eeuw Walcheren tot de 'Tuin van Zeeland' maakten. De buitenplaatsen maken eveneens onderdeel uit van de Walcherse archeologische onderzoeksagenda. De buitenplaatsen werden omgeven door zeer uitgestrekte tuincomplexen, zoals duidelijk wordt uit de historische kaart uit 1750 van de gebroeders Hattinga. Omdat alleen archeologische resten met informatiewaarde worden verwacht op de locatie van en direct rondom de (voormalige) bebouwing van de buitenplaatsen, zijn op de bijlagekaarten alleen de bebouwde zones als waardevol gebied aangeduid. Het zeldzame karakter, de hoge informatiewaarde en daarmee het wetenschappelijke belang van de zones maken het noodzakelijk om bij de herziening in stringentere zin af te wijken van de landelijke ontheffingsregeling, zoals opgenomen in de WAMZ.
Naast de gebieden met een vastgestelde archeologische waarde is het buitengebied op te delen in gebieden met verschillende zogenaamde verwachtingswaarden. De gebieden zijn als zodanig opgenomen op de Indicatieve Kaart voor Archeologische Verwachtingen (IKAW). Op de IKAW van Walcheren zijn de getij-inversieruggen aangeduid als zones met een hoge verwachtingswaarde of trefkans op archeologische waarden, omdat deze ruggen vanaf het begin van de Middeleeuwen als favoriete bewoningslocaties gelden. In de gebieden tussen de getij-inversieruggen geldt een middelhoge verwachtingswaarde of trefkans op archeologische waarden. Hier kunnen namelijk in de top van het onderliggend veen resten verwacht worden van bewoning uit de Ijzertijd en de Romeinse tijd. Deze resten genieten echter grotere zeldzaamheid.
Het overgrote deel van het buitengebied van Vlissingen betreft namelijk zones met een middelhoge trefkans. De middelhoge trefkans geldt met name vindplaatsen uit de Ijzertijd en/of Romeinse Tijd in de top van het veen. Het veen is vaker aangetast door natuurlijke erosie of door veenwinning in de Middeleeuwen. Toch zijn ook aanzienlijke gebieden aanwezig met nog intact veen. Dit is gebleken uit verschillende onderzoeken die in het buitengebied al zijn uitgevoerd. Ten tijde van het opstellen van de Nota archeologische monumentenzorg Walcheren is een ontheffing voor bodemingrepen in deze zones met een oppervlak gelijk aan of kleiner dan 1.000 m² vastgesteld, met name op grond van de hoge kans van verstoring van de top van het veen.
Een klein deel van het buitengebied bestaat in de ondergrond uit afzettingen van oudere kreken. Voor deze zones geldt een hoge trefkans op archeologische resten uit de Middeleeuwen. In de Walcherse nota is een ontheffing voor bodemingrepen in deze laatste zones met een oppervlak gelijk aan of kleiner dan 500 m² vastgesteld. Dit is als een maatschappelijk aanvaardbare balans tussen de ontwikkeling van ruimtelijke ordening en de mogelijkheid archeologische waarden aan te treffen gezien.
Een zeer klein deel van het buitengebied bestaat uit zones met een lage trefkans. Zoals eerder aangegeven is voor die gebieden een dubbelbestemming 'waarde - archeologie' niet gerechtvaardigd. Het betreft met name gebieden die tot een relatief recent verleden onder water hebben gestaan. In deze gebieden blijft een archeologische toets geheel achterwege.
Voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de ontheffing voor de gebieden met een middelhoge en hoge verwachtingswaarde gelijkgesteld, namelijk voor bodemingrepen gelijk aan of kleiner dan
500 m². Dit is gedaan om de ontheffingsregeling inzichtelijker te maken. Om echter kostbaar onderzoek te voorkomen in deze gebieden, waar immers slechts sprake is van een trefkans op archeologische waarden, is in de procedure voor het archeologisch onderzoek een eerste stap opgenomen, waarbij door de archeologisch deskundige bij een vergunningaanvraag de noodzaak van archeologisch onderzoek wordt afgewogen.
Nationaal Landschap
Walcheren is in de Nota Ruimte aangewezen als Nationaal Landschap. Op figuur 5 is de begrenzing van het Nationaal Landschap aangegeven.
Figuur 5 Begrenzing Nationaal Landschap Walcheren (bron: Omgevingsplan)
In tabel 3 worden de in het Omgevingsplan aangegeven kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap benoemd (op basis van de landschappelijke en cultuurhistorische typering zoals hiervoor beschreven).
Tabel 3 Kernkwaliteiten Nationaal Landschap
Landschapstype | Kernkwaliteit |
Stedelijk landschap | Herkenbare structuur van verstedelijking die is gekoppeld aan hogere ligging van kreekruggen. |
Dijkenlandschap | Agrarisch karakter met relatief grootschalige verkaveling en veelal beplante binnendijken. |
Kreekruggen / poelgrondenlandschap | In het landschap herkenbare kreekruggen en open poelgebieden. |
Natuurlandschap | Bijzonder duinlandschap aan de noordwestzijde (o.a. de Mantelingen) en de zuidwestzijde (o.a. Kaapduinen). |
Groen wonen landschap / recreatielandschap | Bebost duinlandschap met (historische) landgoederen en buitenplaatsen en met uitgebreide recreatieve voorzieningen. |
cultuurhistorisch gebiedstype | kernkwaliteiten |
Strandwallenlandschap Oudland | Duinen en zeedijken, paalhoofden langs de kust, buitenplaatsen. Middeleeuwse nederzettingspatronen, een groot aantal vliedbergen, contrast lager gelegen poelgronden en hoger gelegen kreekruggen. |
Bijzondere bouwwerken | Historische boerderijen, molens, stads- en dorpsgezichten en monumentale bebouwing in de kernen. |
3.1.2 Functionele analyse
Landbouw
Het totale areaal cultuurgrond in 2007 in de gemeente Vlissingen bedroeg circa 992 ha. Het grootste deel van dit areaal is in gebruik voor akkerbouw (712 ha).
Gelet op de bedrijfssituatie van de agrarische sector in het plangebied moet met een noodzakelijk en doorgaand proces van aanpassing en verandering rekening worden gehouden. In vergelijking met ontwikkelingen elders in Zeeland kan geconcludeerd worden dat dit proces zich met name richt op schaalvergroting, intensivering, specialisatie en het toepassen van nevenactiviteiten (verbreding). Opvallend is dat elke ondernemer zijn / haar eigen keuze maakt in deze ontwikkelingsmogelijkheden, afhankelijk van de situatie op het betreffende bedrijf en persoonlijke omstandigheden.
Schaalvergroting
Om aan de gevolgen van de voortgaande liberalisering en globalisering op de wereldmarkt en het terugtredende markt- en prijsbeleid van de Europese Unie het hoofd te kunnen bieden en aan de steeds strengere milieueisen te kunnen voldoen, is de mogelijkheid voor schaalvergroting heel belangrijk. Dit betreft zowel vergroting van het bedrijfsoppervlak als van de bedrijfsbebouwing. Gezien de huidige omvang van de grondgebonden landbouw in het plangebied en de claims vanuit andere functies (hoge grondprijzen), zijn de schaalvergrotingsmogelijkheden beperkt, tenzij gronden van andere agrarische bedrijven beschikbaar komen en kunnen worden overgenomen.
Specialisatie
Specialisatie in de vorm van het produceren van streekeigen, kwaliteits- en / of biologische producten, kan eveneens voor enkele bedrijven een mogelijkheid zijn het inkomen aan te vullen. Voor wat betreft biologische landbouw verloopt de omschakeling landelijk gezien nog niet op grote schaal. Een hogere prijs voor de producten is namelijk niet op voorhand gegarandeerd, terwijl de productiewijze wel duurder is (onder andere arbeidsintensiever). In Nederland verloopt de afzet en verwerking van biologische producten bovendien niet altijd makkelijk en de overheid heeft tot nu toe (in vergelijking met andere landen) weinig gestimuleerd in de vorm van subsidies.
Verbreding
Het verbreden van de agrarische bedrijfsvoering met neventakken (bijvoorbeeld agrarisch natuurbeheer, verhuur van kano's / fietsen, kampeerboerderij, windenergie, zorgboerderij) kan voor bepaalde agrarische bedrijven kansen bieden om de hoofdtak te ondersteunen. Elke ondernemer kan voor zichzelf het beste bepalen welke nevenactiviteiten bij hem of haar passen. Elke mogelijkheid vraagt om specifieke eigenschappen en vaardigheden. Bovendien is de marktruimte van belang; er kan teveel van hetzelfde in een bepaald gebied ontstaan. Een marktoriëntatie is derhalve noodzakelijk. Daarnaast dient ervoor gewaakt te worden dat kansen voor de één niet omslaan in bedreigingen voor anderen (verkeersoverlast, milieuhinder, verstoring door recreanten).
Uitgangspunt is dat alleen op economisch gezonde bedrijven ruimte (in tijd en geld) aanwezig is voor onderhoud van natuur en landschap. Daarnaast is vrijwilligheid in het verweven van natuur- en landschapsbeheer met de agrarische bedrijfsvoering op bedrijfsniveau een belangrijke voorwaarde voor een duurzaam evenwicht tussen deze verschillende functies.
Gevolgen voor het buitengebied
Een belangrijk effect van de ontwikkelingen in de landbouw is dat het aantal agrarische bedrijven de komende jaren verder zal afnemen. Deze vrijkomende bedrijfslocaties worden in de meeste gevallen gebruikt voor de woonfunctie (voormalige agrarische bedrijven). De overblijvende agrarische bedrijven zullen verder worden vergroot. In veel gevallen gaat deze bedrijfsvergroting gepaard met toenemende bebouwing en intensivering van het agrarisch gebruik. Anderzijds neemt het aantal agrariërs dat deelneemt aan het akkerrandenbeheer toe. Een duidelijk waarneembare ontwikkeling is verder dat op veel bedrijven nevenactiviteiten worden uitgevoerd. In veel gevallen gaat het daarbij om een minicamping (kleinschalig kamperen), maar ook andere nevenactiviteiten komen voor, veelal in de vorm van Nieuwe Economisch Dragers (NED's; kleinschalige bedrijfsmatige functies in agrarische bedrijfsgebouwen).
Recreatie en toerisme
Natuur en landschap, rust en ruimte zijn belangrijke factoren in de waardering van het Vlissingse buitengebied door toeristen en recreanten. Naast de stad Vlissingen is het gebied rondom Rammekenshoek een belangrijke toeristisch-recreatieve trekker in de gemeente. Hier zijn dan ook enkele dag- en verblijfsrecreatieve functies gevestigd (naast nudistencamping Zeelandia, ook een terrein voor kleinschalig kamperen en een dagrecreatieve voorziening (boerengolf) als NED bij een agrarisch bedrijf). Het bezoekerscentrum in Fort Rammekens en het aangrenzende natuurgebied Rammekenshoek vervult eveneens een dagrecreatieve functie (rondleidingen en excursies etc.).
Naast deze specifieke recreatieterreinen is het buitengebied van belang voor recreatief medegebruik door fietsers, wandelaars en sporters, zowel bewoners van de gemeente en omgeving als verblijfsrecreanten. Dit recreatief medegebruik vindt voor een belangrijk deel plaats op de plattelandswegen en deels op specifieke recreatiepaden. De afgelopen jaren zijn de routenetwerken voor wandelaars en fietsers verbeterd en uitgebreid. Voorbeelden daarvan zijn het fietsroutesysteem en het wandelpad dat langs Rammekenshoek is gerealiseerd.
Infrastructuur
De A58 is de autosnelweg met een nationale stroomfunctie die het buitengebied van de gemeente Vlissingen doorkruist in oost-westelijke richting. De A58 verbindt Walcheren en Midden-Zeeland met de rest van Nederland en sluit ter hoogte van Bergen op Zoom aan op de A4 richting Randstad en Antwerpen. De A58 ligt tussen Vlissingen en Eindhoven en staat in verbinding met andere autosnelwegen die door Nederland liggen. Vanaf de A58 is de N254 (Sloeweg-Noord) bereikbaar via afslag 39, Middelburg. Deze N254 heeft een regionale stroomfunctie die een verbinding vormt tussen Walcheren / A58 en via de Westerscheldetunnel met Zeeuws Vlaanderen en België. Voorts is vanaf de A58 de Ritthemsestraat (N662) bereikbaar (afrit 40). Deze weg verbindt Oost-Souburg en Vlissingen met de haven van Vlissingen-Oost.
Tussen Vlissingen (Nieuwe Vlissingseweg, N661), Veere (Veerseweg, N663), Koudekerke (Koudekerkseweg, N660) en Middelburg zijn wegen met een gebiedsontsluitende functie aanwezig waarop alle overige waterschapswegen, die een plattelands- en / of erftoegangsfunctie hebben ontsluiten. De plattelandswegen zijn wegen die in het verblijfsgebied, dat het buitengebied is, thuis horen.
Figuur 6 Wegencategorisering (bron Omgevingsplan)
Wonen
In het buitengebied van Vlissingen komen ongeveer 90 burgerwoningen voor. Dit aantal zal door met name de afname van het aantal agrarische bedrijven de komende jaren verder toenemen. Daarnaast kan het buitengebied een aantrekkelijk woonklimaat (ruim en veilig wonen in een natuurlijke en rustige omgeving) bieden voor bijzondere woonvormen, zoals bijvoorbeeld landgoederen nieuwe stijl, of nieuwe woonfuncties in bijvoorbeeld monumentale en/of cultuurhistorisch waardevolle boerderijen.
Niet-agrarische bedrijvigheid en andere functies in het plangebied
In het buitengebied komt verspreid een aantal niet-agrarische bedrijfsfuncties voor. Een overzicht van de aanwezige bedrijven is opgenomen in de bijlage bij de planregels. De aard van de bedrijfsactiviteiten is zeer divers (van het munitiedepot tot een tingieterij). Bij een aantal bedrijven is sprake van een bedrijfswoning. De bedrijven in het buitengebied worden voorzien van een specifieke bestemming.
Voor bestaande niet-agrarische bedrijven geldt, dat deze moeten kunnen inspelen op ontwikkelingen in de markt. Dit betekent dat modernisering van de bedrijfsvoering of groei van de activiteiten in de toekomst gewenst kan zijn. Dit resulteert vaak in een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing en / of intensivering van productieprocessen. Gelet op het karakter van het buitengebied zijn de mogelijkheden voor uitbreiding van de activiteiten van niet-agrarische bedrijfsfuncties in het buitengebied echter beperkt.
Naar verwachting neemt de vraag om niet-agrarische bedrijfsfuncties te vestigen in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen toe. Redenen hiervoor zijn bijvoorbeeld de (relatief) lage kosten van het vrijkomende pand of een representatieve situering in het landschap. Aan deze vestiging van niet-agrarische bedrijven zijn voor- en nadelen verbonden. Zo kan de nieuwe functie extra hinder opleveren voor de directe omgeving (verkeersdruk, milieubelasting) en voor natuur en landschap (milieubelasting, verschijningsvorm). Naast deze hinder kunnen ook voordelen aan de aanwezigheid of vestiging van niet-agrarische bedrijven verbonden zijn. Zo blijft de bebouwing onderhouden en in stand, wat met name in het geval van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wenselijk is. Ook kan niet-agrarische bedrijvigheid het economisch draagvlak versterken (meer investeringen in het plangebied, toename van het voorzieningenniveau, toename van werkgelegenheid).
Zeehavenactiviteiten buiten het plangebied
Buiten het plangebied liggen de Buitenhaven van Vlissingen en het haven- en industriegebied Vlissingen-Oost. Hier vinden, naast zeehavengebonden activiteiten, ook enkele grootschalige industriële activiteiten plaats (hoofdzakelijk in Vlissingen-Oost). Beide zeehaventerreinen kennen een zone industrielawaai die gedeeltelijk over het plangebied loopt. Bovendien zijn de activiteiten van het bedrijf Mercuria Terminals Flushing B.V. in de Buitenhaven risico's verbonden die zich vertalen in risicocontour 10-6voor het plaatsgebonden risico (PR) die eveneens gedeeltelijk over het plangebied heen is gelegen.
3.2 Beleidskader
3.2.1 Provinciaal beleid
Inleiding
Wat betreft het beleidskader van rijk en provincie zijn met name de Nota Ruimte en het Omgevingsplan Zeeland van groot belang voor het bestemmingsplan Buitengebied. Omdat het Omgevingsplan de provinciale vertaling van de Nota Ruimte is en omdat het Omgevingsplan het belangrijkste toetsingskader is voor het bestemmingsplan, wordt in dit hoofdstuk stilgestaan bij de voor het bestemmingsplan Buitengebied relevante aspecten uit het Omgevingsplan Zeeland.
Algemeen
Hoofddoelstellingen van het Omgevingsplan zijn in het verlengde van de Nota Ruimte:
- het faciliteren van de noodzakelijke en gewenste economische dynamiek;
- het bevorderen van de sociaal-culturele dynamiek en het vasthouden aan een gematigde bevolkingsgroei;
- het versterken van de bijzondere Zeeuwse omgevingskwaliteiten.
In het Omgevingsplan Zeeland worden de volgende omgevingskwaliteiten benoemd:
- mondiale en nationale milieukwaliteit;
- leefomgevingskwaliteit;
- bodemkwaliteit;
- waterkwaliteit;
- waterkwantiteit;
- ecologische en natuurlijke kwaliteit;
- landschappelijke kwaliteit en beeldkwaliteit;
- cultuurhistorische kwaliteit;
- bereikbaarheid;
- sociale kwaliteit.
Om de hoofddoelstellingen te bereiken kiest de provincie voor een ontwikkelingsgerichte benadering. Het Omgevingsplan geeft kaders en randvoorwaarden waarbinnen ontwikkelingen in de provincie plaats kunnen vinden. Het Omgevingsplan is daarmee vooral richtinggevend.
Ontwikkelingsfilosofie provincie "Faciliteren van nieuwe ontwikkelingen, en daarmee het genereren van nieuwe dynamiek, vormt één van de hoofddoelstellingen van het Omgevingsplan. Nieuwe initiatieven doen zich voor in zeer verschillende vormen en maten. Daarom is het niet logisch te kiezen voor een plan dat exact aangeeft wat op welke plaats wel en niet kan. Flexibiliteit is noodzakelijk om op nieuwe ontwikkelingen vanuit de maatschappij te kunnen inspelen. Tegelijkertijd geldt dat die nieuwe initiatieven niet ten koste mogen gaan van de waardevolle omgeving. Daarom is in dit plan gekozen voor een afwegingskader waarin de omgevingskwaliteiten expliciet worden benoemd en op basis van die kwaliteiten richting wordt gegeven aan de inpasbaarheid van nieuwe ontwikkelingen." (Omgevingsplan Zeeland, paragraaf 4.2.1.). |
De kerngedachte van het Omgevingsplan is dat ontwikkelingen de ruimte moeten krijgen, maar wel met kwaliteit. Het Omgevingsplan biedt voor het buitengebied twee strategieën:
- beschermen;
- ruimte voor nadere afweging.
Figuur 7 Ruimte voor nadere afweging (bron: Omgevingsplan)
De strategie "Ruimte voor nadere afweging" geldt voor het gehele buitengebied van Vlissingen, met uitzondering van bestaande natuurgebieden (zie figuur 7). Binnen deze strategie is sprake van "onderhandelbare schaarste": afhankelijk van de omgevingskwaliteiten is de ruimte voor nieuwe ontwikkelingen kleiner of groter. In alle gevallen worden creatieve oplossingen gevraagd. In de gebieden met de strategie "Beschermen" is het provinciaal beleid gericht op het handhaven van de bestaande kwaliteiten.
Voor de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen worden in het Omgevingsplan de volgende aspecten genoemd:
- doel: welke economische, sociaal-culturele en ruimtelijke dynamiek is gewenst?
- locatiekeuze: past de ontwikkeling bij de omgevingskwaliteit van de locatie?
- vormgeving: past een ontwikkeling qua vormgeving bij de omgevingskwaliteiten?
- verevening: dragen projecten bij aan het versterken van de omgevingskwaliteiten?
- wettelijke eisen: voldoet het initiatief aan de wettelijke vereisten?
Het provinciaal beleid gaat uit van een integrale afweging van alle genoemde aspecten en de aan de orde zijnde omgevingskwaliteiten. Een initiatief kan niet alleen op grond van één aspect zonder meer worden afgewezen.
Omgevingskwaliteit uitgangspunt voor ontwikkelingen
De omgevingskwaliteiten zijn op basis van het Omgevingsplan richtinggevend voor nieuwe ontwikkelingen. In relatie tot het bestemmingsplan zijn daarbij met name van belang:
- de leefomgevingskwaliteiten;
- de kwaliteiten van natuur, landschap en cultuurhistorie.
Leefomgevingskwaliteiten
In het Omgevingsplan worden de volgende voor het buitengebied van Vlissingen relevante leefomgevingskwaliteiten benoemd:
- het 'platte' van Walcheren kenmerkt zich als een rustig, schone en donkere omgeving. De milieukwaliteit in dit gebied is zeer goed;
- de kustzone kenmerkt zich door natuurgebieden en grootschalige recreatie. De milieukwaliteit in deze omgeving is goed;
- op de indicatieve leefomgevingskaart uit het Omgevingsplan is aangegeven dat lokaal in het buitengebied van Vlissingen sprake kan zijn van een knelpunt ten aanzien van luchtkwaliteit;
- goede scheiding tussen rustige natuur en recreatie.
Op basis van deze milieukwaliteiten wordt in het Omgevingsplan de volgende strategie benoemd:
- het behouden en verbeteren van de huidige milieukwaliteiten heeft hier het primaat;
- nieuwe, gebiedsvreemde verstoringsbronnen zijn niet toegestaan;
- in het stadsgewest worden lokale kwaliteitsknelpunten in overleg met de regio aangepakt.
In paragraaf 3.1 zijn de omgevingskwaliteiten van het buitengebied concreet beschreven. Naast deze natuurgebieden komen verspreid over het buitengebied grote en kleinere gebieden met natuurwaarden voor: de kreekrestanten, welen en dijken.
Functionele ontwikkelingsmogelijkheden
In het Omgevingsplan worden voor diverse functies de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden afgebakend. Deze ontwikkelingsmogelijkheden zijn maatgevend voor het bestemmingsplan. Voor een aantal specifieke functies geeft de provincie in het Omgevingsplan vervolgens aan hoe zij het hiervoor beleid naar de sectorale beleidsvelden heeft vertaald. Hieronder wordt deze vertaling naar de, voor het buitengebied meest relevante, beleidsvelden toegelicht.
Aan de grondgebonden landbouw worden ruime ontwikkelingsmogelijkheden geboden, inclusief (onder voorwaarden) mogelijkheden voor teeltondersteunende voorzieningen, aquacultuur, energie-opwekking en niet-agrarische nevenactiviteiten in de vorm van Nieuwe Economische Dragers. Daarbij is van belang dat nieuwe agrarische bedrijfscentra in beginsel niet worden toegestaan, tenzij daarmee bestaande ruimtelijke of milieuknelpunten worden opgelost. Het beleid voor de niet-grondgebonden landbouw is gericht op het bevestigen van de bestaande situatie, waarbij bestaande hoofdberoepsbedrijven begrensde ontwikkelingsmogelijkheden krijgen. Voor de glastuinbouw worden beperkte ontwikkelingsmogelijkheden geboden door inbreiding en landschappelijke afronding. Voor de glastuinbouw is de bestaande ontwikkelingsruimte, zoals opgenomen in de, voorafgaande aan dit bestemmingsplan, vigerende bestemmingsplannen maatgevend.
Bestaande niet-agrarische bedrijven worden 20% uitbreidingsmogelijkheden geboden (van de oppervlakte bedrijfsgebouwen en bedrijfsperceel), onder de voorwaarde van verevening.
Met betrekking tot de recreatie is het provinciaal beleid gericht op het bieden van voldoende ontwikkelingsmogelijkheden, waarbij gelijktijdige investeringen in recreatie en omgevingskwaliteiten nodig zijn. Grootschalige (verblijfs)recreatieve ontwikkelingen moeten worden geconcentreerd in de recreatieconcentraties (zie figuur 8). Voor bestaande bedrijven is het beleid met name gericht op kwaliteitsverbetering. Plattelandstoerisme wordt gestimuleerd, in de vorm van kleinschalig kamperen, landschapscampings en Nieuwe Economische Dragers.
Figuur 8 Concentratiegebieden verblijfsrecreatie (Omgevingsplan Zeeland 2006-2012)
Wat betreft het wonen in het buitengebied is het volgende van belang. Bestaande woningen mogen worden uitgebreid tot 750 m³.
In het Omgevingsplan geeft de provincie aan dat de woonfunctie in het buitengebied een belangrijke kostendrager kan zijn om daar andere ontwikkelingen mogelijk te maken. Randvoorwaarde daarbij is dat bestaande agrarische bedrijvigheid niet in de knel mag komen door een toename van het aantal burgerwoningen. Hoofddoelstelling van de provincie is dat landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het landelijk gebied met behulp van woningbouw kunnen worden behouden of versterkt.
In landelijke bebouwingsconcentraties mogen onder voorwaarden nieuwe woningen worden toegevoegd. Het provinciaal beleid biedt verder verschillende mogelijkheden voor nieuwbouw van woningen ter vervanging van bestaande (agrarische en niet-agrarische bedrijfs)bebouwing, in de vorm van nieuwe woonparken en vervanging van bestaande (niet waardevolle) bedrijfsgebouwen door enkele woningen. In bestaande beeldbepalende, cultuurhistorisch waardevolle vrijkomende gebouwen mogen ten behoeve van de instandhouding van de betreffende gebouwen, meerdere woningen worden ondergebracht. Verder biedt het provinciaal beleid ruimte voor de vestiging van kleinschalige woonzorginstellingen in het landelijk gebied.
Om ontwikkelingen te stimuleren heeft de provincie in het Omgevingsplan aangegeven dat nieuwe woningen (tot 10 stuks) in het buitengebied niet worden betrokken bij de analyse voor de bundelingstaakstelling (minstens 85% van de woningbouw op Walcheren moet op basis van het Omgevingsplan plaatsvinden in de stedelijke ontwikkelingszone Vlissingen / Middelburg).
Verevening
Verevening geeft een directe vertaling op individueel initiatiefniveau, op projectniveau en op gebiedsniveau van de in het Omgevingsplan uitgewerkte dubbeldoelstelling: zowel investeren in dynamiek als in kwaliteit. Het principe van verevening wil zeggen dat een "rode" ontwikkeling gepaard dient te gaan met een gelijktijdige investering in de omgevingskwaliteiten, publieke voorzieningen of de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij moet het in alle gevallen gaan om een fysiek-ruimtelijke ontwikkeling, die aantoonbaar zoveel mogelijk een directe relatie heeft met initiatief of project. Deze relatie kan gelegd worden op individueel initiatiefniveau (bijvoorbeeld bij nieuwe economische dragers), op projectniveau en of op gebiedsniveau (bijvoorbeeld in een gebiedsvisie, gebiedsprogramma). Het principe van verevening is van toepassing op ontwikkeling van nieuwe en uitbreiding van bestaande rode functies op locaties buiten de bebouwde kom, die op grond van het bestemmingsplan niet rechtstreeks zijn toegelaten. Ontwikkelingen met betrekking tot de grondgebonden landbouw vallen niet onder het vereveningsprincipe; ontwikkeling van niet-grondgebonden landbouw wel.
Doel en motivatie voor toepassen van het principe is meer ontwikkelingsmogelijkheden te creëren voor initiatiefnemers. De gelijktijdige investering in de omgevingskwaliteit of de ruimtelijke kwaliteit is voorwaarde voor het bieden van de gewenste ontwikkelingsmogelijkheden. Verevening is aanvullend op het in het plan geschetste afwegingskader voor inpasbaarheid van nieuwe ontwikkelingen. Het is dus niet zo dat "alles kan" als maar verevend wordt.
Inmiddels is het vereveningsbeleid door de provincie uitgewerkt in de vorm van een handreiking voor gemeenten. Daarin worden richtlijnen gegeven voor de hoogte van vereveningsbijdragen in relatie tot de aard van ontwikkelingen. In dat kader is een drempel ingesteld, waaronder er voor kleinschalige initiatieven, waarbij geen of nauwelijks sprake is van een aantasting van de omgevingskwaliteit, niet verevend hoeft te worden. De drempel wordt niet overschreden wanneer:
- 1. de hoogte van de noodzakelijk geachte vereveningsbijdrage lager is dan € 8.000,-;
- 2. er sprake is van slechts een beperkte toename van het bebouwd volume:
- a. toename van het bebouwd volume is lager dan 400 m³;
- b. toename van het bebouwd volume is lager dan 30% van hetgeen in het vigerende bestemmingsplan of vigerende bestemmingsregeling reeds mogelijk wordt gemaakt.
Voor het overige biedt de provinciale handreiking gemeentebesturen ruimte om – met inachtneming van de handreiking – maatwerk te leveren.
Conclusie
Het Omgevingsplan Zeeland biedt – in navolging van de Nota Ruimte – gemeentebesturen de mogelijkheid om op basis van en met inachtneming van de eigen omgevingskwaliteiten gemeentelijk ruimtelijk beleid te formuleren, binnen de in het Omgevingsplan aangegeven gebieden met de strategie "nadere afweging mogelijk". De ontwikkelingsruimte wordt in het Omgevingsplan voor de verschillende gebruiksfuncties echter ook afgebakend en voorzien van randvoorwaarden. Een belangrijk aspect is daarbij voorts, dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gepaard moeten gaan met ruimtelijke kwaliteitswinst (voor wat hoort wat; verevening).
Met het voorliggende bestemmingsplan wil het gemeentebestuur de beleidsruimte die de Nota Ruimte en het Omgevingsplan bieden voor ruimtelijke ontwikkelingen benutten.
3.2.2 Archeologiebeleid
Het bouwen in de AMK-gebieden, het bouwen binnen de begrenzingen van een vindplaats op basis van onderzoek en binnen een straal van 50 meter rondom een vindplaats als puntlocatie op basis van een vondstmelding en het bouwen op historische locaties is op basis van de Nota Archeologische Monumentenzorg Walcheren 2006 in beginsel verboden, tenzij op voorhand duidelijk is, dat archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Daarvan is sprake als:
- bouwwerken dienen ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de horizontale en verticale afmetingen van de fundering van dat bouwwerk niet veranderen;
- het bouwwerk en de fundering (waaronder begrepen paalfunderingen) of werkzaamheden niet dieper reiken dan 40 centimeter beneden maaiveld;
- het grondoppervlak niet meer bedraagt dan 30 m².
Het bouwen in het buitengebied in de gebieden met een middelhoge en hoge verwachtingswaarde is, op basis van de Nota Archeologische Monumentenzorg Walcheren 2006, in beginsel verboden, tenzij op voorhand duidelijk is, dat archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Daarvan is sprake als:
- bouwwerken dienen ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de horizontale en verticale afmetingen van de fundering van dat bouwwerk niet veranderen;
- het bouwwerk en de fundering (waaronder begrepen paalfunderingen) of werkzaamheden niet dieper reiken dan 40 centimeter beneden maaiveld;
- het grondoppervlak niet meer bedraagt dan 500 m².
- indien de gebieden echter binnen een AMK-terrein, of een zogenaamde historische locatie zijn gelegen of binnen een straal van 50 meter rondom een bekende vindplaats, dan zijn grondwerkzaamheden tot een oppervlakte van 30 m² of tot een diepte van 40 centimeter onder maaiveld vrijgesteld van archeologisch onderzoek.
Via ontheffing is het bouwen van gebouwen – die dieper reiken en / of een grotere oppervlakte hebben dan de aangegeven maten – slechts toelaatbaar als archeologisch onderzoek heeft uitgewezen dat de archeologische belangen door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
Het uitvoeren van werken en werkzaamheden (graven, planten en rooien van bomen en dergelijke, voor zover deze werkzaamheden dieper reiken en / of een grotere oppervlakte beslaan dan de aangegeven maten) is gekoppeld aan de dubbelbestemming 'Waarde – archeologie 1 of 2' - en is slechts toelaatbaar met een aanlegvergunning. Aanlegvergunning kan pas worden verleend, indien uit archeologisch onderzoek gebleken is dat de archeologische belangen door de activiteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
Indien de gebieden binnen een AMK-terrein, of een zogenaamde historische locatie zijn gelegen of binnen een straal van 50 meter rondom een bekende vindplaats, dan zijn grondwerkzaamheden tot een oppervlakte van 30 m² of tot een diepte van 40 centimeter onder maaiveld vrijgesteld van archeologisch onderzoek. In het overige buitengebied (dus in de gebieden met een middelhoge en hoge verwachtingswaarde) zijn grondwerkzaamheden tot een oppervlakte van 500 m² vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Ook zijn grondwerkzaamheden tot een diepte van 40 centimeter onder maaiveld vrijgesteld van archeologisch onderzoek.
Bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan de aangegeven dieptematen en boven de aangegeven oppervlaktemaat zijn alleen toegestaan indien de archeologisch deskundige van oordeel is dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Ontheffing, wijziging of aanlegvergunning wordt in ieder geval verleend in de volgende gevallen:
- indien op de betreffende locatie wordt aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- indien de aanwezige waarden voldoende worden veiliggesteld;
- indien aanwezige waarden niet worden geschaad of mogelijke schade door aan de ontheffing regels te verbinden.
Indien de archeologisch deskundige verwacht dat, als gevolg van de beoogde bouw- en graafwerkzaamheden, de archeologische belangen in het geding zijn, kan hij een onderzoek verlangen. Vervolgens kan ontheffing worden verleend indien uit het onderzoek blijkt dat de archeologische belangen door de (bouw)activiteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Om te kunnen beoordelen of ontheffing of aanlegvergunning mag worden verleend, dient een verzoek om bouw- of aanlegvergunning te worden vergezeld van een rapportage waarin de uitkomsten van het archeologisch onderzoek zijn vermeld. Dit archeologisch onderzoek dient in opdracht van de initiatiefnemer te worden uitgevoerd. De beoordeling vindt plaats door de archeologisch deskundige. Ontheffing, wijziging of aanlegvergunning wordt verleend indien de archeologisch deskundige van oordeel is, dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
Toelichting van de opbouw van het archeologisch onderzoeksproces:
Het archeologisch onderzoek is in de regel opgebouwd uit de volgende stappen:
- in eerste instantie dient een bureauonderzoek uitgevoerd te worden, op grond waarvan een archeologisch verwachtingsmodel wordt geformuleerd
- het verwachtingsmodel is de basis van de verdere besluitvorming. Het verwachtingsmodel kan leiden tot verdere ontheffing van archeologisch onderzoek. Aan de andere kant kan het verwachtingsmodel wijzen op de aanwezigheid van bepaalde archeologische waarden. In dat geval adviseert de archeologisch deskundige toetsing van het verwachtingsmodel.
- toetsing van het verwachtingsmodel vindt plaats door het zogenaamde inventariserende veldonderzoek in de vorm van boringen, eventueel gevolgd door inventariserende veldonderzoek in de vorm van proefsleuven. Dit onderzoek bevestigt of ontkent het verwachtingsmodel en leidt tot een waardering van de archeologische waarden. Geadviseerd wordt met name voor planvormingen in het buitengebied om het bureauonderzoek direct gepaard te laten gaan met een verkennend booronderzoek, omdat in de meeste gevallen het bureauonderzoek op deze wijze getoetst zal moeten worden.
- bij een positieve waardering volgt verdere besluitvorming en belangenafweging, dat moet uiteindelijk moet leiden tot een selectiebesluit door de gemeente (bevoegd gezag). Hierbij is het archeologiebeleid van de gemeente in eerste instantie er op gericht de archeologische waarden in hun oorspronkelijke staat te bewaren (behoud in situ). Gestreefd wordt dan ook naar inpassing van de vindplaats in de planvorming. Indien behoud in situ echter niet mogelijk is, omdat bijvoorbeeld economische belangen zwaarder wegen, kan door de gemeente het selectiebesluit worden genomen voor opgraving (of ook archeologische begeleiding) van de archeologische waarden (behoud ex situ). Deze voorschriften kunnen aan de ontheffing/ vergunning verbonden worden.
3.3 Uitwerking Beleid
3.3.1 Algemeen
De planopgave op basis van de in de voorgaande paragrafen beschreven ruimtelijke en functionele analyse en het beleidskader, kan worden vertaald in een aantal deelopgaven, die hieronder beschreven worden.
Agrarisch gebied met landschapswaarden
Het gehele plangebied bevat waardevolle en/of kenmerkende landschapswaarden die samenhangen met de aanwijzing van Walcheren als Nationaal Landschap. Deze landschapswaarden houden verband met de ontstaansgeschiedenis en het patroon van kreekruggen en poelgronden, in combinatie met het bebouwings- en beplantingspatroon van de kreekruggen en de openheid van de poelgronden. Deze gebieden zijn aangeduid als agrarisch gebied met landschapswaarden. Voor deze gebieden is afstemming van het agrarische gebruik op de landschappelijk kwaliteiten gewenst. Het beleid voor deze gebieden is gericht op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de grondgebonden agrarische bedrijven, met inachtneming van de kenmerkende landschapswaarden. Een aantal agrarische ontwikkelingen wordt in dat licht gekoppeld aan een nadere afweging.
Natuurgebieden
De bestaande natuurgebieden in het plangebied worden als natuur bestemd. Het gaat om de gronden die behoren tot natuurgebied Rammekenshoek. De natuurfunctie is daarbij bepalend voor de bestemmingsregeling.
Dijken
De dijken zijn belangrijke dragers van het landschap in het zuidoostelijke deel van het plangebied. De dijken herbergen belangrijke landschappelijke en cultuurhistorische waarde en tevens natuurwaarden van flora en / of fauna. Behoud en bescherming van het karakter van de dijken is dan ook gewenst.
Ontwikkelingen
In het plangebied is een tweetal gebiedsgerichte ontwikkelingen aan de orde. Het betreft de geplande natuurontwikkeling, grenzend aan het bestaande natuurgebied Rammekenshoek met daaraan gekoppeld een verlegging van de primaire waterkering. Deze gronden zijn in eerste instantie aangewezen als nieuwe natuur ter compensatie van de aanleg van de Westerschelde Container Terminal (WCT). Mocht dit project geen doorgang kunnen vinden, dan zal, zo is in een bestuursovereenkomst vastgelegd, natuurontwikkeling aldaar niettemin worden gerealiseerd al dan niet ter compensatie van mogelijke andere ontwikkelingen in de havens langs de Westerschelde. Voor deze gronden is een waarborgingsbeleid gewenst, door middel waarvan ontwikkelingen die de toekomstige natuurontwikkeling belemmeren kunnen worden voorkomen. Het is gewenst, dat in het bestemmingsplan via de wijzigingsbevoegdheid de toekomstige natuurontwikkeling met verlegging van de primaire waterkering planologisch wordt geduid. In het kader van de ontwikkeling van deze plannen, waarvoor een milieueffectrapportage wordt opgesteld, is een beslissing genomen over de te volgen planologische procedure. De keuze is gemaakt voor een provinciaal inpassingsplan, gekoppeld aan het inpassingsplan voor de WCT, omdat deze projecten als een provinciaal belang zijn aangemerkt door het provinciaal bestuur.
Daarnaast betreft het de toekomstige woningbouw in Groot-Abeele op het terrein van Lété. Ook hiervoor is het wenselijk dat het bestemmingsplan de mogelijkheid voor woningbouw op deze locatie voor de toekomst waarborgt. Ook hiervoor is het wenselijk dat het bestemmingsplan enerzijds waarborgt dat de mogelijkheid voor woningbouw op deze locatie ook in de toekomst blijft bestaan en anderzijds dat het bestemmingsplan voorziet in het opnemen van een juridisch-planologische regeling.
3.3.2 Grondgebonden landbouw
Het landschap van het buitengebied wordt in belangrijke mate bepaald en beheerd door de grondgebonden landbouw. In dat licht worden, in navolging van het Omgevingsplan Zeeland, ruime ontwikkelingsmogelijkheden toegekend aan de grondgebonden landbouw. Het gaat daarbij om akkerbouw, tuinbouw, fruitteelt, sierteelt, bollenteelt, boomkwekerij, grondgebonden veehouderij en paardenfokkerij. Teelten en agrarische activiteiten die afhankelijk zijn van de agrarische grond als productiemiddel op bedrijfsniveau. Daarbij wordt onderkend dat ook in de grondgebonden landbouw sprake is van steeds intensiever grondgebruik.
Bouwvlakken en omvang bouwmogelijkheden
Aan alle bestaande agrarische bedrijven is in dit bestemmingsplan een bouwvlak toegekend welke is afgestemd op de huidige (feitelijke) situatie en op de planologische mogelijkheden die het, aan dit bestemmingsplan voorafgaande, vigerende bestemmingsplan, biedt. In navolging van het Omgevingsplan Zeeland dienen de agrarische bedrijfsgebouwen zoveel mogelijk binnen dit bouwvlak te worden geconcentreerd. In de planregels zijn evenwel flexibiliteitbepalingen opgenomen waardoor het bieden van maatwerk mogelijk is. In geval het bouwen van bouwwerken buiten het bouwvlak noodzakelijk is, kan hieraan zodoende medewerking worden verleend. Hierbij wordt, als tegenprestatie, een investering van de agrarische onderneming gevraagd in het verbeteren van de aanwezige landschapskwaliteiten (verevening).
Alle agrarische bedrijfsgebouwen dienen binnen de bouwvlakken te worden gebouwd. Concentratie van gebouwen is daarbij uitgangspunt. Wat betreft de bouwhoogte wordt een maximale goothoogte van 6 meter aangehouden en een nokhoogte van 12 meter. Kuilvoerplaten en sleufsilo's mogen buiten de bouwvlakken worden gesitueerd, maar wel in directe aansluiting daarop. Deze voorzieningen mogen uitsluitend worden gebruikt voor opslag van kuilvoer voor gebruik als veevoer ten behoeve van het eigen bedrijf of voor de opslag van plantaardige producten van het eigen bedrijf. Mestbassins moeten binnen de bouwvlakken worden gerealiseerd.
Om (indien nodig) te kunnen voorzien in aanpassing en verruiming van de bouwmogelijkheden worden in het bestemmingsplan mogelijkheden opgenomen voor vergroting van de bouwvlakken, door middel van een bouwvlak met een maximale maat van 2 ha. Daarbij worden de volgende voorwaarden gehanteerd:
- uitbreiding mag geen onevenredige hinder voor functies in de omgeving opleveren;
- het erf van het betreffende bedrijf wordt landschappelijk goed ingepast in de omgeving.
Ondergrens bedrijfsmatige activiteiten
Voor toekenning van een bouwvlak moet sprake zijn van bedrijfsmatige agrarische activiteiten. Als uitgangspunt is hiervoor het bestemmingsplan Buitengebied genomen (1997). De destijds als volwaardig bestemde agrarische bedrijven zijn in het nieuwe bestemmingsplan wederom van een bouwvlak voorzien. In de loop der tijd opgeheven agrarische bedrijven zijn bestemd tot wonen met een aanduiding voormalige agrarisch bedrijf. Dat laatste is van belang voor het eventueel kunnen toelaten van een zgn. Nieuwen Economische Drager (NED) (zie paragraaf 3.3.4).
Hobbymatig agrarisch gebruik
Op verschillende voormalige agrarische bedrijven, maar ook bij andere woningen in het buitengebied, komen hobbymatige agrarische activiteiten voor. Met name het hobbymatig houden van dieren (paarden of schapen) is een veel voorkomende activiteit. Voor deze activiteiten wordt binnen de woonbestemming geen aanvullende planologische ruimte geboden. De bouwmogelijkheden, die de juridisch-planologische regeling biedt voor bijvoorbeeld aan- en uitbouwen wordt hiervoor reeds voldoende geacht.
Nieuwe agrarische bedrijven
Behoud van het kenmerkende open en relatief grootschalige landschap is een belangrijk aandachtspunt. Dat betekent dat terughoudend wordt omgegaan met nieuwe erven. In beginsel worden daarvoor dan ook geen mogelijkheden geboden. Nieuwe agrarische bedrijven of te verplaatsen agrarische bedrijven kunnen zich echter wel vestigen op bestaande agrarische bouwvlakken.
Niet-grondgebonden neventakken
Het sinds 2000 vigerende, restrictieve, beleid ten aanzien van niet-grondgebonden neventakken bij grondgebonden agrarische bedrijven wordt, uit oogpunt van de landschappelijke waarden, gecontinueerd. Sindsdien hebben zich geen ontwikkelingen of omstandigheden voorgedaan, die zouden nopen tot een verandering van dit beleid.
Agrarische bedrijfswoningen
Alle agrarische bedrijven beschikken over een bedrijfswoning. Op agrarische bedrijven kan behoefte ontstaan aan een tweede agrarische bedrijfswoning, met het oog op de bedrijfsomvang en het noodzakelijk geachte permanente toezicht op het bedrijf. Tweede bedrijfswoningen worden vaak gedurende een overgangsperiode gebruikt, waarin bijvoorbeeld vader en zoon gezamenlijk het bedrijf uitoefenen, tot de zoon het bedrijf alleen voortzet. Vaak wordt de voormalige tweede bedrijfswoning daarna aan derden verkocht, waarbij er op het agrarisch bedrijfscentrum een burgerwoning ontstaat. Tegen deze achtergrond worden in beginsel geen tweede bedrijfswoningen toegestaan op agrarische bedrijven. Voor de omvang van agrarische bedrijfswoningen wordt een maximale omvang van 750 m³ gehanteerd.
Huisvesting seizoensarbeiders
Om te voorzien in de behoefte voor de tijdelijke opvang van seizoensgebonden arbeidskrachten (in een korte periode van circa 8 tot 10 weken) binnen de landbouwsector, biedt het Omgevingsplan verschillende mogelijkheden. In eerste instantie moet een oplossing worden gezocht in de reguliere woningmarkt. Mede gezien de betrekkelijk korte periode waarin de behoefte zich voordoet is het verantwoord op agrarische bouwblokken ruimte te bieden aan de opvang van seizoensgebonden arbeidskrachten. Het gaat om huisvestiging van seizoenarbeiders die op het betreffende agrarische bedrijf werkzaam zijn.
Voor inpandige huisvesting kan door de gemeenten gebruik worden gemaakt van het instrumentarium van nieuwe economische dragers. Voor huisvesting buiten gebouwen, waarbij gedacht wordt aan stacaravans en woonunits, biedt het Omgevingsplan de mogelijkheid voor een specifieke vorm van kleinschalig kamperen speciaal bedoeld om in deze tijdelijke behoefte (gedurende de oogstperiode) te voorzien. Na de oogstperiode moeten de gerealiseerde eenheden worden verwijderd.
Teeltondersteunende voorzieningen
Met betrekking tot teeltondersteunende voorzieningen (TOV's) worden tijdelijke en niet-tijdelijke voorzieningen onderscheiden.
Tijdelijke TOV's (zoals bijvoorbeeld afdekfolie, lage tunnels en andere teeltondersteunende voorzieningen die niet langer dan één groeiseizoen aanwezig zijn) worden zonder meer toegelaten. Deze voorzieningen zijn slechts gedurende korte perioden aanwezig en hebben in het algemeen slechts beperkte invloed op de omgeving.
Permanente TOV's worden buiten de bouwvlakken onder voorwaarden toegelaten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen boog- en gaaskassen en stellingen en overige permanente TOV's (overkappingsconstructies, zoals bijv. fijnmazige hagelnetten en regenkappen). Boog- en gaaskassen en stellingen worden alleen toegelaten onder de volgende voorwaarden:
- ondergeschikt aan en ten dienste van het grondgebonden agrarisch bedrijf;
- in directe aansluiting op bestaande agrarische erven;
- voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
- geen belichting van gewassen toegestaan;
- voldoende afstand (minimaal 100 meter) ten opzichte van natuurgebieden en hindergevoelige functies;
- tot een maximale oppervlakte van 1 ha;
- maximale hoogte voor boog- en gaaskassen 3,5 m en voor stellingen 1,5 m.
Voor de overige permanente TOV's (overkappingsconstructies, zoals bijv. fijnmazige hagelnetten en regenkappen) gelden de volgende voorwaarden:
- ondergeschikt aan en ten dienste van het grondgebonden agrarische bedrijf;
- voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
- voldoende afstand (minimaal 100 meter) ten opzichte van natuurgebieden en hindergevoelige functies;
- maximale hoogte 4 m.
Gelet op de voorwaarde van een goede landschappelijke inpassing worden de betreffende voorzieningen in het hele buitengebied mogelijk gemaakt en is het niet nodig voor bepaalde gebieden een uitzondering te maken.
Aquacultuur
Het begrip aquacultures omvat zowel de teelt van zoute gewassen op landbouwgronden, als de bijvoorbeeld de teelt van vis of visvoer (aas) in bassins in een kas. Bij het gemeentebestuur zijn geen initiatieven bekend van agrarische ondernemers in het plangebied om aquacultures op te starten. Gelet op de landschappelijke kwaliteiten van het plangebied zal niet elk initiatief daartoe ook daadwerkelijk kunnen worden gehonoreerd. Daarom is besloten om voor de vestiging van aquacultures geen rechtstreekse planologische regeling in het bestemmingsplan op te nemen. Mocht een initiatief zich aandienen dan zal die in een aparte planologische procedure worden beoordeeld.
Overige bouwmogelijkheden buiten de bouwvlakken
Naast de hiervoor beschreven bouwmogelijkheden wordt buiten bouwvlakken ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering ruimte geboden aan het bouwen van bouwwerken met een maximale oppervlakte van 100 m² (maximale goothoogte 4 meter). Daarbij wordt rechtstreeks een omvang van 50 m² toestaan, met de mogelijkheid ontheffing te verlenen tot 100 m². Het kan daarbij gaan om bijvoorbeeld schuilstallen, maar ook om voorzieningen als een hagelkanon. Daarbij zal worden getoetst of de betreffende bebouwing noodzakelijk is ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. Voorwaarde is verder dat zorg gedragen wordt voor een goede landschappelijke inpassing. Ook mestopslag zal (onder strikte voorwaarden) mogelijk worden gemaakt buiten het agrarisch bouwvlak, in de vorm van mestzakken of bassins. Daarbij moet worden aangetoond dat plaatsing op een agrarische bouwvlak niet mogelijk is en moet een goede landschappelijke inpassing worden gewaarborgd.
3.3.3 Glastuinbouw
Het bouwvlak voor het bestaande glastuinbouwbedrijf is afgestemd op de omvang daarvan. Uitbreiding van de oppervlakte kassen boven de mogelijkheden, die nu rechtstreeks worden geboden, is, gelet op de aanwezige landschappelijke waarden, alleen mogelijk via een wijzigingsplan (een afzonderlijke planologische procedure), waarbij aan de hand van het concrete geval maatwerk zal worden geleverd en waarbij de landschapskwaliteiten bij de beoordeling richtinggevend zijn.
Als maximale goothoogte van kassen is 6 meter opgenomen. Waterbassins kunnen buiten de bouwvlakken middels ontheffing worden gerealiseerd. Dit is met name ook van belang voor het glastuinbouwbedrijf aan de zuidzijde van de Jacoba van Beierenweg, die tevens aan de overzijde van de weg zijn bedrijf uitoefent. Om te kunnen voorzien in aanpassing en verruiming van de bouwmogelijkheden zullen mogelijkheden worden opgenomen voor kleine overschrijdingen van de grenzen van bouwvlakken, vormverandering en vergroting. Daarbij zullen concrete maximale oppervlaktematen worden gehanteerd.
3.3.4 Nieuwe Economische Dragers (NED's)
NED's
Aan kleinschalige activiteiten als nevenactiviteit of vervolgfunctie in bestaande bebouwing op (voormalige) agrarische bedrijven (NED's) zal ruimte worden geboden. Overeenkomstig het Omgevingsplan zullen in het bestemmingsplan de volgende criteria worden gehanteerd:
- kleinschalige activiteiten;
- in bestaande bebouwing;
- erf goed landschappelijk ingepast;
- milieunormen van de Wet milieubeheer;
- voorwaarden waterbeheerder aan afvalwaterlozingen;
- geen onevenredige schadelijke gevolgen voor natuur en landschap;
- geen belemmeringen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven;
- geen onevenredige toename van de automobiliteit;
- ruimtelijke kwaliteitswinst volgens provinciale normen.
Voor de regeling in het bestemmingsplan wordt de "Positieve lijst Nieuwe Economische Dragers" uit het Omgevingsplan Zeeland als uitgangspunt gehanteerd. Het is een selectie van functies die in beginsel en onder voorwaarden in het buitengebied kunnen worden gevestigd. Op basis van de positieve lijst kan in een concrete situatie worden getoetst of op een specifieke locatie een bepaalde functie kan worden toegelaten. De lijst heeft echter geen limitatief karakter. Gelet op de gewenste flexibiliteit kunnen ook andere functies dan op de lijst opgenomen als NED worden toegelaten, mits de desbetreffende functies wat betreft de ruimtelijke effecten op de omgeving vergelijkbaar zijn met de op de lijst opgenomen functies. De lijst is zodanig opgesteld, dat deze geen ontwikkelingen mogelijk maakt, die uitstijgen boven de bouwplannen, die onder de grondexploitatie vallen als bedoeld in afdeling 6.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Mochten deze zich aandienen en passen binnen het provinciaal beleid, dan kan daarvoor een afzonderlijke planherziening worden opgesteld, waarbij vooraf via privaatrechtelijke weg getracht zal worden de kosten te verhalen en, bij uitblijven van een overeenkomst, een exploitatieplan kan worden vastgesteld.
De juridisch-planologische regeling dient de nodige waarborgen te bevatten, die enerzijds betrekking hebben op veiligstelling van de bestaande functies en kwaliteiten in de omgeving (aard en schaal activiteiten, verkeersafwikkeling, gevolgen voor ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven, overige milieuaspecten, handhaving van bestaande woningen) en anderzijds op ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit (landschaps- en natuurontwikkeling, sanering bebouwing, verbetering uitstraling van het erf). Een belangrijk aspect is de kleinschaligheid van de Nieuwe Economische Dragers. Om de kleinschaligheid te kunnen borgen worden verschillende criteria gehanteerd: de oppervlakte van de activiteiten en aspecten als arbeidsbehoefte, ruimtelijke uitstraling en verkeersaantrekkende werking. Wat betreft de oppervlakte van de activiteiten wordt onderscheid gemaakt in functies die een zekere binding hebben met het buitengebied (bijvoorbeeld agrarisch verwante en recreatieve functies) en functies waarbij dat in veel mindere mate het geval is. De eerste groep (aan het buitengebied gerelateerde functies) worden toegestaan tot een omvang van maximaal de bestaande bebouwing; voor de overige functies wordt een concrete maat als maximale oppervlakte gehanteerd.
Wat betreft de opslagfuncties die op basis van het Omgevingsplan kunnen worden toegestaan wordt een kanttekening gemaakt. Het gemeentebestuur acht het (gelet op het huidige toelatingsbeleid voor deze functies) gewenst deze functies in bestaande bebouwing toe te staan zonder de eis van ruimtelijke kwaliteitswinst. Dergelijke functies kunnen als meest doelmatig gebruik van vrijkomende bedrijfsgebouwen worden aangemerkt, waarvoor een planologische regeling niet nodig of gewenst is. Deze functies worden dan ook niet opgenomen in de NED-tabel.
Kleinschalig kamperen
In navolging van het Omgevingsplan wil de Gemeente Vlissingen ruimte bieden aan eigenaren van terreinen voor kleinschalig kamperen om, in het kader van het verbreden en differentiëren van het aangeboden recreatieve product, het aantal standplaatsen voor niet-permanente kampeermiddelen tot ten hoogste 25 standplaatsen uit te laten groeien. Deze doorgroeimogelijkheid dient, conform het Omgevingsplan, gepaard te gaan met een investering in de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit ter plaatse (verevening). In de bestemmingsregeling is dit nader vormgegeven.
3.3.5 Warmtekrachtcentrales en alternatieve energiebronnen
Warmtekrachtcentrales
In de glastuinbouw is de laatste jaren sterk geïnvesteerd in vermindering van het energiegebruik. Door het efficiënt gebruik van nieuwe systemen, zoals warmte-krachtkoppeling, zijn veel glastuinbouwbedrijven per saldo zelfs energieproducerend. Een dergelijke ontwikkeling wordt toegejuicht. De gebruikelijke bouwregels voor de glastuinbouwbedrijven bieden in beginsel voldoende ruimte voor de energieproductie op glastuinbouwbedrijven.
(Co)vergisting van mest op agrarisch bouwvlak
Een extra bron van inkomsten voor een agrarisch ondernemer kan bestaan uit mest- en co-vergisting, waarbij energie aan het elektriciteitsnet wordt geleverd. Vanwege de ruimtelijke uitstraling van de installaties en de aard van de activiteit alsmede de voorwaarden die de provincie in het Omgevingsplan stelt aan covergisting een ontwikkeling die alleen past in gebieden zonder landschaps- en natuurwaarden. Vanwege de aan het gehele plangebied toegewezen landschapswaarden is covergisting in het plangebied geheel niet toelaatbaar.
Windenergie
Zoals beschreven in het Omgevingsplan worden geen mogelijkheden geboden voor de realisatie van nieuwe grootschalige windturbineprojecten. De solitaire windturbines in het buitengebied zullen specifiek worden bestemd. Vervanging van deze turbines door grotere turbines (opschaling) is niet gewenst en op basis van het Omgevingsplan niet mogelijk.
Het plaatsen van kleine vrijstaande wiekturbines, tot een hoogte van 15 meter (tiphoogte), wordt in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Voorwaarde voor het plaatsen van een kleine windturbine is dat uit het oogpunt van hinder voldoende afstand moet worden aangehouden ten opzichte van woningen in de omgeving. Ook andere typen windturbines, al dan niet vrijstaand, zijn onder voorwaarden en tot een maximale hoogte van 15 meter mogelijk. Aangezien dergelijke aanvragen niet op grote schaal zijn te verwachten en gelet op de grote diversiteit aan typen windturbines, zullen dergelijke aanvragen via een afzonderlijke planologische procedure worden afgehandeld.
3.3.6 Paarden
Al sinds een geruim aantal jaren is de paardenhouderij sterk in opmars. Het gaat daarbij zowel om hobbymatige activiteiten (bewoners buitengebied die paarden houden voor eigen gebruik) als om bedrijfsmatige activiteiten (met name paardenstalling). Paardenhouderij heeft veel positieve effecten:
- past uitstekend in de maatschappelijke verbreding van het platteland;
- heeft betekenis voor de levendigheid van het platteland;
- draagt bij aan het grondgebonden agrarisch karakter van het landschap en aan toerisme en recreatie;
- kan bijdragen aan mooie en geleidelijke overgangen tussen kernen en buitengebied (kernrandzones);
- is voor een aantal agrarische ondernemers een logische nevenactiviteit, die nauw verwant is met het agrarisch bedrijf en het buitengebied.
Toch kan paardenhouderij ook afbreuk doen aan de identiteit en het karakter van het landschap (bijvoorbeeld door witte linten, omheiningen, rommelige percelen met provisorische bouwsels voor huisvesting paarden en opslag, paardenbakken en lichtmasten).
Er zijn verschillende vormen van paardenhouderij:
- a. productiegericht:
- 1. fokkerij, gericht op voortplanting en daaraan ondergeschikte africhting en training;
- 2. paardenmelkerij;
- b. gebruiksgericht:
- 1. paardenstalling als nevenactiviteit of vervolgfunctie op agrarische bedrijven: stallen en weiden van paarden met paardrij-faciliteiten; geen horeca en lesgeven (manege);
- 2. niet-agrarische bedrijfsmatige paardenbedrijven: handelsstallen, trainings- en africhtingsbedrijven, sportstallen;
- 3. maneges: recreatieve bedrijven gericht op de stalling, les geven en berijden van paarden; met horeca;
- 4. particuliere paardenstalling: hobbymatig houden van paarden ten behoeve van eigen gebruik, in combinatie met woonfunctie.
Een productiegerichte paardenhouderij en een paardenstalling als nevenactiviteit, veelal dus gecombineerd met een agrarische bedrijfsvoering, is een agrarische activiteit die (rechtstreeks) past binnen de grondgebonden agrarische bestemming. Op agrarische bouwvlakken is deze agrarische vorm van paardenhouderij zonder meer toelaatbaar. In het plangebied is dit op enkele plaatsen aan de orde.
Voor de stalling van paarden (en andere dieren) als hobbymatige activiteit bij woningen worden geen extra bouwmogelijkheden geboden.
Regulering is voorts met name gewenst voor paardenbakken, verlichting en hekwerken. Een goede landschappelijke inpassing en het voorkomen van hinder voor de omgeving zijn daarbij de belangrijkste aandachtspunten. Aan dergelijke voorzieningen zullen dan ook voorwaarden worden gesteld, zoals landschappelijke inpassing, een maximale omvang, beperkte verlichting en een verbod op geluidsinstallaties.
3.3.7 Landschap
Behoud bestaande waarden
De bestaande waarden van landschap, cultuurhistorie en natuur zijn een belangrijke basis voor het nieuwe ontwikkelingsgerichte beleid. Het respecteren van deze waarden is uitgangspunt voor het beleid. Voor de bestaande natuurgebieden staat de natuurfunctie voorop. Behoud van de landschapselementen is eveneens een belangrijke waarborg voor instandhouding van deze natuurwaarden.
Planmatige ontwikkelingen
Het waterschap Zeeuwse Eilanden is bezig met het realiseren van de WaterschapsEcologische Infrastructuur (WEI). De plannen die in het kader van de WEI in de planperiode van het bestemmingsplan (2008-2018) gerealiseerd worden, worden in het bestemmingsplan rechtstreeks mogelijk gemaakt. In het bestemmingsplan zal tevens worden gewaarborgd dat in deze gebieden geen andere planologische ontwikkelingen plaats kunnen vinden, die de realisatie van de WEI mogelijk kunnen belemmeren (waarborgingsbeleid).
Waarborgingsbeleid
Voor te ontwikkelen natuurgebieden en ecologische verbindingen zal een waarborgingsbeleid worden gevoerd, om te voorkomen dat nieuwe ontwikkelingen de beoogde natuurontwikkeling belemmeren. Dat betekent dat nieuwe ontwikkelingen die natuurontwikkeling belemmeren niet worden toegestaan.
Duisternis
De duisternis is een belangrijke ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Voorkomen moet worden dat daaraan structureel afbreuk wordt gedaan. Dat betekent dat via het planologische spoor voorwaarden worden gesteld aan ontwikkelingen die gepaard gaan met verlichting, zoals bijvoorbeeld nieuwe kassen, paardenbakken en bedrijvigheid. Verlichting in nieuwe kassen worden uitsluitend toegestaan, als de kassen aan de binnenzijde zowel aan de zijkanten als van boven volledig zijn afgeschermd tegen lichtuitstraling. Bij paardenbakken en bedrijvigheid zijn voorwaarden nodig voor het toestaan van verlichting. Alleen als dat niet hinderlijk is voor de omgeving, kan daaraan medewerking worden verleend, mits sprake is van een goede landschappelijke afscherming.
3.3.8 Recreatieve voorzieningen
Verblijfsrecreatie
In het plangebied bevindt zich één campingterrein. Het betreft de nudistencamping Zeelandia, die als zodanig in het bestemmingsplan wordt bestemd. Uitbreidingsplannen van deze camping worden niet voorzien. Mocht gedurende de planperiode wijziging of uitbreiding van dit terrein aan de orde zijn dan zal daarvoor een aparte planologische procedure worden doorlopen.
Verblijfsrecreatie
Dagrecreatieve voorzieningen kunnen via de NED-regeling in het bestemmingsplan Buitengebied worden toegestaan. Ontwikkelingen, die de aard en schaal van de NED-regeling te boven gaan kunnen buiten om het bestemmingsplan worden geregeld door het volgen van een eigen planologische procedure.
3.3.9 Bestaande individuele burgerwoningen
Bestemming burgerwoningen
Aan burgerwoningen in het buitengebied wordt een op de kaart begrensd bestemmingsvlak toegekend. De begrenzing van deze bestemmingsvlakken wordt afgestemd op het perceel waarop de woning en de bijgebouwen zijn gesitueerd. De daarbij behorende gronden met een wat grotere omvang, die in gebruik zijn als erf en / of (sier)tuin, krijgen een bestemming tuin. Het kan daarbij in sommige situaties om aanzienlijke oppervlakten gaan. Om te waarborgen dat de gebouwen geconcentreerd worden in de nabijheid van de woning, wordt binnen de bestemming tuin slechts beperkte bebouwing toegestaan.
Omvang woningen
Voor de bestaande burgerwoningen in het buitengebied zal in het algemeen een maximale inhoudsmaat van 750 m³ worden aangehouden. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen recreatiewoningen en permanent bewoonde woningen. Wel wordt terughoudend omgegaan met de uitbreidingsmogelijkheden voor cultuurhistorisch waardevolle woningen (zoals kleine arbeiderswoningen). Deze kleine woningen zijn kenmerkend voor het buitengebied. Via een nadere toets zal in de regels uitbreiding van deze woningen mogelijk worden gemaakt. Gelet op het vaak karakteristieke beeld zullen voorwaarden worden opgenomen met betrekking tot de stedenbouwkundige relatie met de omgeving en beeldkwaliteit. Als bijvoorbeeld sprake is van een kleine woning in een ensemble van meerdere woningen van gelijke omvang, is bij vergroting van één van de woningen uit ruimtelijk oogpunt afstemming op de omgeving gewenst. Ook voor deze kleine woningen is (na afweging van de gevolgen voor de omgeving) uitbreiding tot maximaal 750 m³ mogelijk.
Voor het vergroten van burgerwoningen in het buitengebied is het niet gewenst of noodzakelijk om voorwaarden op te nemen met betrekking tot landschappelijke inpassing. In het algemeen worden de woningen in het buitengebied omgeven door tuinen. Vergroting van de inhoudsmaat van de woningen heeft daardoor in het algemeen een beperkte invloed op de omgeving.
Voor het overige zal het toetsen van het ontwerp van woningen aan de omgevingskwaliteiten in het kader van de welstandstoetsing plaatsvinden.
Bijgebouwen
Voor de oppervlakte aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen bij woningen zal een algemene oppervlakte van 60 m² worden opgenomen. Ontheffing van deze oppervlakte is, onder voorwaarden, mogelijk op grond van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij wordt gestreefd naar concentratie van de bebouwing nabij het hoofdgebouw. Mogelijke aantasting van en inpassing in de landschappelijke kwaliteiten vormt een criterium bij het al dan niet verlenen van ontheffing.
Nieuwe woningen in landelijke bebouwingsconcentraties
Gelet op de kwalitatieve toets en het incidentele karakter van woningbouw in landelijke bebouwingsconcentraties wordt geen regeling opgenomen om nieuwe woningen in landelijke bebouwingsconcentraties rechtstreeks toe te staan. In voorkomende gevallen zullen verzoeken zorgvuldig worden getoetst in een zelfstandige planologische procedure. Hierop is één uitzondering gemaakt, namelijk de geplande woningbouwontwikkeling nabij Groot Abeele. Deze is voldoende zeker om het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid hiervoor in de planregels op te nemen.
Woningen in waardevolle vrijkomende agrarische bebouwing
Met als doel instandhouding van de bebouwing kunnen meerdere woningen worden toegelaten in cultuurhistorisch waardevolle gebouwen (zie bijlage 4). Daarbij wordt uitgegaan van de provinciale inventarisatie van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen (categorieën A en B uit de provinciale lijst). In het bestemmingsplan Buitengebied zal daartoe een regeling worden opgenomen, waarbij de volgende randvoorwaarden worden gehanteerd:
- nieuwe woningen moeten cultuurhistorisch verantwoord worden ingepast in de waardevolle bebouwing;
- de extra woningen mogen geen extra belemmeringen voor de omliggende agrarische bedrijven tot gevolg hebben;
- per woning is in beginsel een minimale inhoudsmaat van 500 m³ gewenst, zodat geen kleine appartementen worden gerealiseerd;
- per voormalig agrarisch bedrijf mogen maximaal 2 woningen worden gerealiseerd;
- de inrichting van het omliggende erf dient op de uitbreiding van de woonfunctie te worden afgestemd.
Afwijking van de minimale inhoudsmaat van 500 m³ is mogelijk, als dat gewenst is met het oog op de cultuurhistorische waarde van de gebouwen, specifiek doelgroepenbeleid of de ligging van de gebouwen.
Kleinschalige zorginstellingen in cultuurhistorisch waardevolle en/of monumentale boerderijen en (agrarische) bedrijfsgebouwen
In het buitengebied worden mogelijkheden geboden voor de vestiging van zorginstellingen. Via het bestemmingsplan kunnen mogelijkheden worden geboden in het kader van Nieuwe Economische Dragers voor het gebruik van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen ten behoeve van een zorgfunctie, waarbij ook overnachtings- of bewoningsmogelijkheden kunnen worden geboden.
3.3.10 Uitbreiding bestaande bedrijven
Aan de bestaande legale niet-agrarische bedrijven in het buitengebied (niet zijnde NED's) worden overeenkomstig het Omgevingsplan toegesneden ontwikkelingsmogelijkheden geboden: maximaal 20% uitbreidingsruimte (oppervlakte gebouwen en/of bedrijfspercelen), mits daarbij een goede landschappelijke inpassing in de omgeving wordt gerealiseerd en wordt geïnvesteerd in verevening. Niet uitgesloten wordt, dat bedrijven zich in aanvulling op deze ruimte verder kunnen ontwikkelen, mits verplaatsing naar een bedrijventerrein niet mogelijk is. Hiervoor zal steeds in het kader van een zelfstandige planologische procedure een afweging moeten worden gemaakt. Buitenopslag bij bedrijven in het buitengebied is in beginsel ongewenst.
Hoofdstuk 4 Buitendijks Gebied
4.1 Kenschets Buitendijks Gebied
4.1.1 Voordelta
Door het gereedkomen van de Deltawerken zijn de afgelopen 20 jaar zeewaarts van de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden grote veranderingen in de waterbeweging van de zeebodem opgetreden. Zo zijn nieuwe zandbanken ontstaan terwijl oude getijdengeulen langzaam dichtslibben. Het gebied waarin deze veranderingen optreden wordt de Voordelta genoemd. Het omvat de mondingsgebieden van Brielse Gat / Haringvliet, Grevelingen en Oosterschelde (globaal tot Westkapelle).
De Voordelta is een groot open kustgebied, waar natuurlijke processen als golfwerking, stroming, zand- en slibtransport, en de ontwikkeling van flora en fauna op grote schaal en met grote dynamiek plaatsvinden. Hierdoor kent het gebied belangrijke natuur- en landschapswaarden: als onderdeel van de voedselrijke kuststrook van de Noordzee is de Voordelta een kinderkamer voor jonge vis. De Voordelta herbergt natuurlijke habitats en leefgebieden die voor het Europese netwerk Natura2000 van belang zijn. Figuur 9 geeft de begrenzing van het Natuura2000-gebied weer. Het open water is vooral van betekenis als broed-, voedsel- doortrek- en overwinteringsgebied voor vogels als eenden, steltlopers, in het bijzonder de roodkeelduiker, sterns en schelpdiereters. De Voordelta is een leefgebied voor de gewone en de grijze zeehond vanwege het stelsel van droogvallende zandbanken.
Van oudsher is de visserij een belangrijke activiteit in de Voordelta. Tegenwoordig gaat het vooral om de visserij op garnalen, kokkels, rond- en platvis. Andere activiteiten in de Voordelta zijn: zandwinning, energiewinning en militaire luchtvaart. Scheepvaart speelt zich voornamelijk buiten de Voordelta af.
Figuur 9 Begrenzing Natura 2000-gebied Voordelta
4.1.2 Westerschelde
Natuurlijk systeem
De Westerschelde is de zuidelijke tak in het oorspronkelijke mondingsgebied van de rivier de Schelde. Het is de enige zeetak in de Delta waar nu nog sprake is van een estuarium met open verbinding naar zee. Het betreft een zeer dynamisch gebied, mede door de trechtervorm ervan, waarin het getijverschil naar achteren erg groot wordt. Het stromen van water zorgt voor veranderingen in de bodem, die op hun beurt weer veranderingen in de waterstroming veroorzaken. Dit samenspel zorgt voor een continu veranderend systeem van de geulen, platen, slikken en schorren.
De hoeveelheid water die per getij bij Vlissingen de Westerschelde in- en weer uitstroomt, bedraagt circa 1,2 miljard m³. de rivierafvoer van de Schelde bedraagt 5 miljoen m³ per getijdecyclus. Dit betekent dat de invloed van de zee relatief groot is ten opzichte van die van de rivier.
Het estuarium bestaat uit diepe en ondiepe wateren, bij eb droogvallende zand- en slikplaten en schorren. Onder de schorren langs de Westerschelde bevindt zich het grootste schorrengebied van ons land: het Verdronken Land van Saeftinghe. In het mondingsgebied is verder nog sprake van duinvorming bij onder andere Rammekenshoek en de Kaloot en op de Hooge Platen. Binnendijks liggen een aantal gebieden met aan het estuarium gekoppelde natuur zoals Rammekenshoek.
De Westerschelde heeft een belangrijke natuurfunctie en is in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 aangewezen als Natura-2000-gebied (zie voor begrenzing figuur 10).
Figuur 10 Begrenzing Natura2000-gebied Westerschelde
De overgang tussen zout Noordzeewater en zoet Scheldewater biedt een uniek leefgebied aan talloze dieren en planten die alleen daar kunnen bestaan, bij de gratie van eb en vloed en de menging van zoet en zout. Dit belang wordt nog eens onderstreept door de voor West-Europa centrale ligging van de Westerschelde, op het knooppunt van drie ecologische verbindingswegen:
- de trekroute voor vogels in noord-zuid richting;
- de migratieroute voor vis in oost-west richting;
- de aan- en afvoer van voedingsstoffen, larven van platvis en jonge garnaal uit de Noordzee en het Kanaal.
Visserij
De kustzone en het mondingsgebied van de Westerschelde worden gekenmerkt door een hoge biomassa aan bodemdieren. Deze vormen een belangrijke voedselbron voor garnaal en vis. Voor commerciële visserij is de Vlakte van de Raan een belangrijk gebied, vooral voor garnaal, tong en schar. De top in de visserij-activiteit ligt daar in de periode september tot november. Dit gebied heeft een belangrijke ecologische functie als paaigebied voor tong en zandspiering en als opgroeigebied voor haring, kabeljauw, schol, tong en schar.
Scheepvaart
De Schelde is economisch van zeer grote betekenis. In de eerste plaats natuurlijk vanwege de scheepvaart: als verkeersslagader voor het Antwerpse en Gentse havengebied en Vlissingen Oost. De Schelde is een van de drukst bevaren rivieren in Europa. De zeearm/rivier is belangrijk voor zowel zeevaart (tot aan Antwerpen) als binnenvaart. Daarnaast maakt ook de recreatievaart gebruik van de vaargeul en zijn er voortdurend zandzuigers aanwezig.
Jaarlijks doen tienduizenden schepen deze havens aan. De meeste zeeschepen varen in het mondingsgebied: ruim 51.000 vaarbewegingen in 2007. Deze aantallen liggen nauwelijks hoger dan tien jaar geleden, maar de omvang van de zeeschepen is wel toegenomen. In 2007 deden ruim 6.500 zeeschepen de havens van Vlissingen en Terneuzen aan.
Om aan de moderne eisen te voldoen dient de Schelde op voldoende diepte te zijn. Verdiepingen staan dan ook in het teken van die scheepvaart, voornamelijk naar wereldhaven Antwerpen. Al sinds het begin van de twintigste eeuw worden baggerwerkzaamheden uitgevoerd. Een diepere vaargeul kan geladen zeeschepen, zonder last te hebben van het tij, naar en van Antwerpen voeren. De laatste wens van Antwerpen is een verdieping die de vaargeul geschikt maakt voor zeeschepen met een maximale diepgang van 13.10 meter.
De binnenvaart heeft ook een aanzienlijk aandeel in het totale scheepvaartverkeer op de Schelde. In 2007 ontvingen de havens van Vlissingen en Terneuzen 23.500 binnenvaarders. Op de Westerschelde geldt een terughoudend beleid als het om de recreatievaart gaat. Dat betekent onder andere een beperking van het totale aantal ligplaatsen voor pleziervaartuigen en het toestaan van slechts een geringe uitbreiding. Bij Hansweert passeerden in 2007 zo'n 8500 pleziervaartuigen de sluizen, bij Vlissingen ging het om bijna 18.000 recreatievaartuigen.
De infrastructuur op de Westerschelde bestaat uit een systeem van (hoofd)vaargeulen, ankerplaatsen en wachtplaatsen. Vanaf Westkapelle varen grote schepen via het Oostgat en de Sardijngeul naar Vlissingen. Voor de watersport is er de geul van Deurloo, die loopt evenwijdig aan het Oostgat. Via de Honte varen schepen door naar de Pas van Terneuzen.
Vanaf Gent komen de schepen via de Wielingen bij Breskens. Daar kunnen ze onderlangs de Hoge Platen, via het vaarwater van Hoofdplaat naar Terneuzen. Schepen die bovenlangs de Hoge Platen varen, varen door de Schaar van Spijkerplaat.
Schepen die van de Buitenhaven in Vlissingen oversteken naar Breskens varen over de Rede van Vlissingen. Daar liggen ook een aantal ankerplaatsen (ankerplaatsen Wielingen). Deze wacht- en ankerplaatsen zijn in samenhang met de scheepvaartroutes aangewezen, ten einde het scheepvaartverkeer op een verantwoorde wijze te kunnen reguleren.
Ten behoeve van het onderhoud van de hoofdvaarwegen wordt regelmatig zand gewonnen en gestort.
Veiligheid
Het feit dat zeevaart en binnenvaart van dezelfde routes gebruik maken, zorgt soms voor incidenten. De hogere snelheden van de oceaanreuzen en de hoge golven die hiervan het gevolg zijn, kunnen binnenvaarders in problemen brengen. Sinds 2004 is er bij het Schelde Coördinatiecentrum een meldpunt geopend waar binnenschippers hun klachten kwijt kunnen over te snel varende zeeschepen.
Zeeschepen varen niet alleen snel vanwege tijdwinst, ook kan bij lage snelheid de bestuurbaarheid in het geding komen. Op sommige trajecten in de Westerschelde zijn snelheidslimieten ingesteld. Dat is het geval in het Nauw van Bath, een smal en bochtig deel van de vaargeul ter hoogte van Rilland-Bath waar in het verleden geregeld ongelukken zijn gebeurd.
Het grote aantal en verscheidenheid aan schepen, de op sommige plaatsen zeer smalle vaargeul en het feit dat de Schelde een getijdenrivier is, maken de kans op een aanvaring of een ander incident niet denkbeeldig. Met enige regelmaat loopt een schip vast op een van de vele zandbanken in de Westerschelde, waar tussendoor zich de vaargeul slingert. De vele transporten met gevaarlijke stoffen zoals LPG en ammoniak maken het belang van veiligheid op de Schelde extra groot. Vooral tussen het Antwerpse havengebied en de Kanaalzone bij Terneuzen vinden vele gastransporten plaats.
Met behulp van een keten van 26 radarposten langs de Schelde, de Schelderadarketen, wordt de scheepvaart begeleid en de veiligheid maximaal gegarandeerd. Voor schepen langer dan 80 meter en/of met een gevaarlijke lading geldt op de Westerschelde een loodsplicht. Provincie en gemeente beschikken over speciale rampenplannen, met name als het gaat om ongevallen met scheepsladingen die gevaarlijke stoffen bevatten. Ammoniakladingen vormen de grootste bedreiging voor opvarenden, werknemers in de havengebieden en omwonenden. Planologische maatregelen kunnen de kans op ongevallen met veel schade en slachtoffers beperken.
Om de diepe vaarroutes aan te geven is er in de Westerschelde een stelsel van tonnen en boeien. Zij geven de belangrijkste hoofd- en nevenvaarroutes aan.
Ondiepten, versmallingen en bochten in de vaargeul, invloed van het getij en veel scheepsverkeer maken van de Westerschelde een lastig te bevaren vaarwater. Om de scheepvaart in goede banen te leiden, zijn de vaarroutes gemarkeerd met tonnen en boeien. In de Westerschelde zijn diverse vaarroutes. De belangrijkste, de hoofdvaarroute, is geschikt voor grote zeeschepen. Daarnaast zijn er zogenaamde nevenvaarroutes, geschikt voor kleinere zee- en binnenschepen en enkele routes speciaal voor kleine vaartuigen. In 1997 waren 32 vaarwaters, anker- en wachtgebieden in de Westerschelde (inclusief de monding) met boeien en tonnen gemarkeerd.
Recreatie
Naast het grote belang van de Westerschelde voor de beroepsscheepvaart is de Westerschelde ook van groot belang voor de recreatievaart. Langs het estuarium zijn diverse jachthavens gelegen.
4.2 Beleidskader
4.2.1 De Langetermijnvisie en de Ontwikkelingsschets 2010
Langetermijnvisie
In 1999 besloten Nederland en Vlaanderen een gezamenlijke langetermijnvisie voor het Schelde-estuarium op te stellen rond de functies Veiligheid tegen overstromen, Toegankelijkheid van de havens en Natuurlijkheid van het systeem. Het uitgangspunt hierbij was: “Het ontwikkelen van een gezond en multifunctioneel watersysteem dat op duurzame wijze gebruikt wordt voor menselijke behoeften”. De Technische Schelde Commissie (TSC) nam de leiding van het opstellen van deze integrale visie op zich en kon in januari 2001 het resultaat aan de bevoegde bewindslieden aanbieden.
De langetermijnvisie kan worden samengevat in een streefbeeld voor het jaar 2030 bestaande uit vijf kenmerken.
- de instandhouding van de fysieke systeemkenmerken van het estuarium is uitgangspunt van beheer en beleid.
- maximale veiligheid is een belangrijke bestaansvoorwaarde voor beide landen.
- als trekpaard voor de welvaart zijn de Scheldehavens optimaal toegankelijk.
- het estuarien ecosysteem is gezond en dynamisch.
- Nederland en Vlaanderen werken bestuurlijk-politiek en operationeel samen.
In 2001 keurden de regeringen van beide landen dit streefbeeld goed en reeds in 2002 werd gestart met het opstellen van een Ontwikkelingsschets 2010 voor het Schelde-estuarium.
Ontwikkelingsschets 2010
Deze OS2010 moest de projecten en maatregelen definiëren die in een eerste fase, ten laatste in 2010, moesten worden aangevat om het streefbeeld van de langetermijnvisie in 2030 te verwezenlijken. Een speciale projectorganisatie ProSes werd opgericht om deze OS in goed overleg met alle belanghebbenden en onder leiding van de TSC op te stellen. In december 2004 kon de ambtelijke versie, na intensief overleg met belanghebbenden en een openbaar onderzoek waarin het publiek zijn mening over de schets kon geven, aan de bewindslieden worden voorgelegd. Reeds in maart 2005 werd besloten tot de uitvoering van de volledige OS2010.
De voornaamste projecten uit de OS2010 zijn:
- veiligheid: De uitvoering van het geactualiseerde Sigmaplan in Vlaanderen;
- toegankelijkheid: de verruiming van de vaargeul naar de haven in Antwerpen;
- natuurlijkheid: de aanleg van 600 ha estuariene natuur langs de Westerschelde in Nederland en 1100 ha estuariene natuur en wetland langs de Zeeschelde in Vlaanderen;
- beide landen zullen de toestand van het estuarium en de effecten van de ingevoerde projecten gemeenschappelijk monitoren teneinde de kennis van het estuarium te vergroten en eventuele bijsturingen mogelijk te maken.
Buiten deze grote projecten zijn er nog tal van kleinere administratieve en juridische maatregelen gedefinieerd.
4.2.2 Beheersplannen en instandhoudingsdoelstellingen Westerschelde en Voordelta
Toepassing Natuurbeschermingswet
De Natuurbeschermingswet 1998 houdt – in hoofdzaak – het volgende in. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gaat over tot aanwijzing van gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn. In een aanwijzingsbesluit wordt de instandhoudingdoelstelling voor een bepaalde soort of habitattype bepaald. Hiertoe behoren in ieder geval de instandhouding van natuurlijke leefgebieden van beschermde vogelsoorten (Vogelrichtlijngebieden) en de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties van kenmerkende soorten van deze habitattypen (Habitatrichtlijngebieden). De instandhoudingdoelstelling kan echter ook betrekking hebben op behoud, herstel en ontwikkeling van natuurschoon of natuurwetenschappelijke waarden. De Westerschelde en de Voordelta zijn als zodanig door het Ministerie van LNV aangewezen.
Aanwijzingsbesluiten
De kennisgeving van de ontwerp-aanwijzingsbesluiten is begin 2007 in de Staatscourant gepubliceerd. Dat was de start van de formele aanwijzingsprocedure. Een ieder kon zijn zienswijze indienen. Na beoordeling van de zienswijzen, heeft LNV in een nota van antwoord een reactie daarop gegeven. Het definitieve besluit voor het gebied Westerschelde en Saeftinge zal binnenkort gepubliceerd worden. Dan staat nog beroep open voor de belanghebbenden. Gedurende deze periode geldt de 'directe werking' van de richtlijnen en zijn de gebieden al wel beschermd. De procedure voor het aanwijzingsbesluit voor de Voordelta is inmiddels afgerond.
Beheersplannen
Met het oog op de instandhoudingdoelstelling stellen Gedeputeerde Staten voor de betrokken gebieden een beheerplan vast. In dit beheerplan wordt aangegeven welke instandhoudingmaatregelen dienen te worden genomen om de doelen te bereiken. Een beheerplan geldt voor een periode van maximaal zes jaren en kan worden verlengd. Een beheerplan geeft op hoofdlijnen aan welke beheersmaatregelen genomen dienen te worden om de gestelde doelen te halen en welke milieucondities hiervoor vereist zijn. Daarnaast worden activiteiten of bestaand gebruik in en rond het gebied (externe werking) benoemd waarvoor geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 meer nodig zal zijn. Overigens zijn door Rijkswaterstaat, als beheerder van de Deltawateren, nog geen definitieve beheerplannen vastgesteld. De vaststelling van deze plannen zal plaats vinden in overleg met de provincie en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Het beheersplan voor de Voordelta is grotendeels gereed. Hierna moet de beroepsprocedure nog worden doorlopen. Voor de Westerschelde is nog geen beheerplan (of ontwerp daarvan) vastgesteld.
De beheerplannen voor de Voordelta en de Westerschelde zullen een algeheel toetsingskader gaan vormen voor bestaande en nieuwe, ruimtelijk te onderscheiden, functies in het buitendijkse gedeelte van het plangebied. Om die reden is ervoor gekozen om in dit bestemmingsplan te volstaan met een sobere regeling (zie paragraaf 4.3). Immers, het bestemmingsplan biedt slechts op onderdelen een aanvullend toetsingskader waaraan ruimtelijke functies getoetst moeten worden. Het primaire toetsingskader wordt door de beheerplannen gevormd.
Toegankelijkheidsregeling
Voor de droogvallende slikken en platen is momenteel een toegankelijkheidsregeling in voorbereiding door het Bestuurlijk Overleg Westerschelde (BOWS). Deze regeling zal op een later tijdstip door het Ministerie van LNV definitief worden vastgesteld.
4.2.3 Archeologische waarden in buitendijks gebied
In het nabije verleden is op basis van onderzoek en op basis van gemelde toevalsvondsten een groot aantal vindplaatsen van archeologische resten bekend. Al deze vindplaatsen zijn als puntlocaties opgenomen in een landelijke database (ARCHIS) en in kaart gebracht. Hieronder vallen ook de vondstmeldingen van (mogelijke) scheepswrakken de mariene wateren van de gemeente. Ter voorbereiding van de herziening van het bestemmingsplan zijn alle bekende vindplaatsen door de Walcherse Archeologische Dienst onder de loep genomen. Hierbij is een aantal vindplaatsen uitgeselecteerd, omdat het in de regel op zichzelf staande vondsten in een zogenaamde secundaire context betreft. De vindplaatsen die resteren, wijzen op de aanwezigheid in de ondergrond van archeologische resten. De zogenaamde mariene vindplaatsen wijzen op de (mogelijke) aanwezigheid van scheepswrakken op de bodem van de zee.
De vastgestelde waarden op deze gebieden maken in ieder geval onderdeel uit van de Walcherse onderzoeksagenda. Op de bijlagekaarten archeologie van het bestemmingsplan (bijlage 3) zijn deze vindplaatsen als puntlocatie aangeduid. Bij de mariene vindplaatsen moet bij bodemingrepen gedacht worden aan baggerwerken. Omdat hier sprake is van locaties met aangetoonde archeologische waarde met een bepaalde zeldzaamheid en informatiewaarde, is het noodzakelijk om bij dit plan in stringentere zin af te wijken van de vrijstellingsregeling, zoals opgenomen in de Monumentenwet 1988 (30 m² in plaats van 100 m²).
4.3 Uitwerking Beleid
4.3.1 Natuur
Deltawateren
Het grootste deel van het buitendijkse gebied betreft de wateren die behoren tot het estuarium van de Westerschelde en de Voordelta. De natuurwaarden in deze wateren (zoals hiervoor beschreven) zijn van groot (inter)nationaal belang en behoeven eenzelfde bescherming als de 'droge' natuurwaarden. Om die reden is aan het gehele buitendijkse gebied de bestemming Water-Deltawater toegekend welke eenzelfde soort bescherming biedt als de bestemming Natuur.
Droogvallende platen en slikken
In het gebied van de monding van de Westerschelde bevinden zich enkele hoger gelegen platen en slikken welke droogvallen bij eb, de hoger gelegen delen van de Hooge Platen komen uitsluitend bij springvloed onder water te staan. De droogvallende platen en slikken in het buitendijkse gebied hebben daarom de bestemming Natuur gekregen.
4.3.2 Scheepvaart
In het buitendijkse gebied bevindt zich de belangrijke vaarroute richting Antwerpen. Deze vaarroute is als zodanig aangeduid op de plankaart en is verankerd in de planregels binnen de bestemming Water - Deltawater.
4.3.3 Archeologie
De archeologische waarden in de Westerschelde zijn in het bestemmingsplan van een beschermende regeling voorzien.
Hoofdstuk 5 Sectorale Toetsen
5.1 Inleiding
Wanneer in een bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, is het met het oog op een goede ruimtelijke ordening en als gevolg van wettelijke eisen noodzakelijk de invloed van deze ontwikkelingen te toetsen op verschillende aspecten. In het vorige hoofdstuk is de planologische ontwikkelingsruimte beschreven. In dit hoofdstuk wordt in het algemeen ingegaan op toetsing aan de volgende sectorale aspecten:
- water;
- ecologie;
- wegverkeerslawaai;
- luchtkwaliteit;
- externe veiligheid;
- buisleidingen;
- industrielawaai;
- bodemkwaliteit.
Van belang is dat het bestemmingsplan – wat betreft de rechtstreekse bouw- en gebruiksmogelijkheden – een consoliderend bestemmingsplan is. Dat betekent dat de bestaande functies – voor zover niet illegaal ontstaan en handhaving gewenst is – van toepasselijke bestemmingen worden voorzien, met daarbij passende bouw- en gebruiksmogelijkheden
5.2 Water
5.2.1 Wettelijk kader
Door de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is het instrument van de watertoets geïntroduceerd. De watertoets is inmiddels verankerd op alle ruimtelijke planniveaus, die Nederland kent. De watertoets is een beoordeling van de invloed, die ontwikkelingen of beheer van een plangebied hebben op het watersysteem in dat gebied. Het is noodzakelijk de gevolgen van de beoogde ontwikkelingen voor de waterhuishoudkunde en het watersysteem na te gaan. Met dat doel is ook het Waterplan 2004-2008 opgesteld.
De waterparagraaf is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Bro voorgelegd aan het Waterschap Zeeuwse Eilanden en Rijkswaterstaat. Namens alle rijksdiensten heeft de VROM-Inspectie op het conceptontwerpbestemmingsplan gereageerd. De reacties van het Waterschap en de Inspectie hebben geleid tot een aantal aanpassingen van de waterparagraaf.
Bij nieuwe ontwikkelingen zal vanaf het begin van de planvorming met zowel het Waterschap als Rijkswaterstaat worden overlegd en zal een waterhuishoudkundig aanvaardbare situatie worden gecreëerd.
De provinciale waterkansenkaarten zeggen het volgende over de ondergrond van het plangebied:
- zettingsgevoeligheid: afwisselend weinig (vooral op de hoger gelegen zandgronden) tot sterk (in de lager gelegen poelgronden);
- infiltratiemogelijkheden: in het gehele plangebied zijn deze vrijwel niet aanwezig, uitzondering zijn de hoger gelegen zandgronden;
- geschiktheid uitbreiding: grote delen van het plangebied zijn slechts beperkt geschikt voor stedelijke uitbreiding, hoger gelegen zandgronden die op enkele plaatsen voorkomen zijn hier geschikt voor;
- aandachtsgebied waterhuishouding: geen.
In Vlissingen wordt geen infiltratie toegepast vanwege de sterk wisselende samenstelling van de ondergrond.
5.2.2 Oppervlaktewater
Voor de beoordeling van de vraag of er noodzaak bestaat om extra berging aan te leggen, is het van belang, dat in de huidige situatie het plangebied (grotendeels) uit onverharde gronden bestaat. Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard en biedt in beginsel geen ruimte voor nieuwe ontwikkelingen waardoor het verhard oppervlak wordt vergoot. Om die reden bestaat er geen noodzaak om extra waterberging aan te leggen. Daarbij komt dat het aanwezige oppervlaktewater (Kanaal door Walcheren, Westerschelde) het te lozen water zonder problemen kan opnemen.
Het Kanaal door Walcheren heeft een transportfunctie, zowel voor de scheepvaart als voor het afvoeren van overtollig water. Het fungeert tevens als boezemwater. Het overtollige water wordt in normale situaties via de sluizen geloosd op de Westerschelde en in noodsituaties ook op het Veerse Meer.
Het waterschap heeft in het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water, in 2005 het regionale watersysteem getoetst aan de werknormen voor wateroverlast. De werknorm voor bebouwd gebied is 1:100, dat wil zeggen, dat er geen wateroverlast mag optreden bij een regenbui, die statistisch gezien één keer in de 100 jaar voorkomt. De toetsing geeft globaal aan op welke locaties sprake is van een hoger risico voor wateroverlast. Gebleken is, dat in de huidige situatie binnen het plangebied, vooral de lager gelegen poelgronden gevoelig zijn voor wateroverlast. Het Waterschap brengt met de gebiedsgerichte aanpak het regionale watersysteem op orde. Daarbij gaat het niet alleen om het realiseren van de wateropgave ui WB21 maar ook om het verbeteren van de waterkwaliteit op basis van de Kaderrichtlijn Water. De start van de gebiedsgerichte aanpak voor Walcheren is gepland eind 2009 / begin 2010 en de afronding in 2013. De gebiedsgerichte aanpak kan ruimtelijke consequenties hebben, bijvoorbeeld in de vorm van de aanleg van extra waterberging.
Ingevolge de Keur Waterschap Zeeuwse Eilanden dienen ten opzichte van door het waterschap beheerde waterlopen maximaal 7 meter brede obstakelvrije stroken / beplantings- en bebouwingsvrije onderhoudstroken (schouwstroken) in acht te worden genomen. Alle primaire, secundaire en tertiaire waterlopen met bijbehorende kunstwerken zijn in beheer en in onderhoud bij het waterschap. In het bestemmingsplan zijn de primaire waterlopen bestemd tot water. De onderhoudsstroken zijn niet in het plan geregeld. Daarin voorziet de Keur Waterbeheer.
5.2.3 Waterkeringen
Primaire waterkeringen
De waterkering langs de Westerschelde is aangewezen als primaire waterkering. Deze omvat een kernzone en een beschermingszone, waarmee bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening dient te worden gehouden. De kernzone wordt in het bestemmingsplan voorzien van ofwel de enkelvoudige bestemming Waterkering dan wel de bestemming Waterstaat - Waterkering, hetgeen betekent dat ter plaatse geen bouw- of graafwerkzaamheden zijn toegestaan, tenzij met ontheffing van de beheer i.c. het waterschap.
Regionale waterkeringen
Binnen het plangebied komen enkele regionale waterkeringen voor. Deze omvatten eveneens een kernzone en een beschermingszone, waarmee bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening dient te worden gehouden. De kernzone wordt in het bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering, hetgeen betekent, dat ter plaatse geen bouw- of graafwerkzaamheden zijn toegestaan, tenzij met ontheffing van de beheer i.c. het waterschap.
5.2.4 Waterkwaliteit
Het oppervlaktewater in het plangebied staat deels in verbinding met het Kanaal door Walcheren. Het betreft de sloten en watergangen gelegen aan de Jacoba van Beierenweg en nabij Vrijburg. Dit betreft ruim oppervlaktewater met een redelijke waterkwaliteit.
De overige sloten en watergangen in het plangebied (gelegen rondom de kern Ritthem en de bebouwingsconcentratie van Groot-Abeele) wateren via de Zuidersluis Watergang en de spuikom af op de Westerschelde.
5.2.5 Riolering
De bebouwde delen van het plangebied zijn aangesloten op het bestaande vuilwaterriool (voornamelijk gemengd riool). In het plangebied zijn geen grootschalige ontwikkelingen gepland die van invloed kunnen zijn op de bestaande rioolcapaciteit. Wel dient voor de geplande woningbouwontwikkeling in Groot-Abeele te worden nagegaan of de te verwachten hoeveelheid afvalwater overeenkomt met het uitgangspunt uit het Basisrioleringsplan (BRP).
5.2.6 Regenwater
In het kader van duurzaam waterbeheer is het van belang dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening wordt gehouden met de waterhuishoudkundige consequenties. Daarom dient in het kader van de in het bestemmingsplan buitengebied opgenomen ontwikkelingsmogelijkheden, indien relevant, een watertoets te worden uitgevoerd. Het verhard oppervlak kan bij sommige ontwikkelingen immers aanzienlijk toenemen en daarmee nemen de hoeveelheden water die versneld door het afwateringsstelsel moeten worden afgevoerd ook toe. Overeenkomstig de voorwaarden van het waterschap zal voor situaties waarbij de oppervlakte verharding met meer dan 1.000 m² toeneemt worden beoordeeld of toename van de waterberging nodig is. Daarnaast dient bij de realisatie van nieuwe verharde oppervlakken te worden nagegaan of aanvullende voorzieningen nodig zijn om te voorkomen dat het afstromende hemelwater het oppervlaktewater verontreinigt. Voor het afgekoppelde hemelwater hanteert het waterschap de volgende voorkeursvolgorde:
- 1. opvangen en gebruiken voor bijvoorbeeld tuin en toilet;
- 2. infiltreren in de bodem;
- 3. lozing op het oppervlaktewater.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlakte dient de afkoppelbeslisboom van het waterschap in acht te worden genomen.
5.2.7 Doorwerking in het bestemmingsplan
Samenvattend is de watertoets, in formele zin, als volgt doorgewerkt in het bestemmingsplan:
- de kernzone en de beschermingszone van de waterkeringen zijn voorzien van een passende bestemming; op grond van de bij die bestemming behorende regels mag uitsluitend gebouwd worden met instemming van de beheerder van de waterkering;
- in het bestemmingsplan zijn de primaire waterlopen bestemd tot water; de onderhoudsstroken zijn niet in het plan geregeld, daarin voorziet de Keur Waterbeheer.
- in de ontheffings- en wijzigingsvoorwaarden, waarmee juridisch-planologisch ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, waardoor het verhard oppervlak met meer dan 1.000 m² toe kan nemen, is voorgeschreven dat het gemeentebestuur eerst advies inwint van de waterbeheerder.
5.3 Ecologie
Beleids-/beoordelingskader
Wat betreft ecologie zijn de volgende toetsingskaders van belang:
- soortbescherming: Flora- en faunawet;
- gebiedsbescherming: Natuurbeschermingswet 1998;
- gebiedsbescherming: provinciale ecologische hoofdstructuur (EHS).
5.3.1 Flora- en faunawet (soortbescherming)
Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsregels met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen "licht" en "zwaar" beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsregels van de Flora- en faunawet niet. Er is dan sprake van ontheffing op grond van de wet. Voor zover deze ontheffing niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsregels ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de mogelijke ontwikkelingen niet in de weg staat. Dit is het geval als ingrepen nodig zijn waarvoor ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet zal worden verkregen. In dat geval is de ontwikkeling vanwege de Flora- en faunawet niet uitvoerbaar.
Differentiatie in beoordelingen Flora- en faunawet
In het kader van de toetsing van het bestemmingsplan Buitengebied aan de Flora- en faunawet is het relevant om onderscheid aan te brengen in de volgende typen ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt:
- ontwikkelingen die rechtstreeks worden toegestaan;
- ontwikkelingen die via een nadere toetsing (ontheffing, wijziging, aanlegvergunning) mogelijk worden gemaakt.
Ontwikkelingen die rechtstreeks worden toegestaan
De rechtstreekse ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan beperken zich tot bestaande functies. Daarbij kunnen nieuwbouw en uitbreiding van gebouwen, verbouwingen, ondergeschikte bouwwerken en dergelijke aan de orde zijn. Hierbij is nog een onderscheid aan te brengen voor ingrepen, waarvoor een (bouw- of andere) vergunning noodzakelijk is en ingrepen die zonder vergunning door de initiatiefnemer kunnen worden uitgevoerd.
Vergunningplichtige activiteiten kunnen betrekking hebben op activiteiten als het rooien van bomen, het slopen van gebouwen of diverse bouwactiviteiten. Een beoordeling van de gewenste ontwikkeling in het licht van de Flora- en faunawet is niet mogelijk en doelmatig in het kader van het bestemmingsplan, maar wel bij de aanvraag van de betreffende vergunning. In het kader van de vergunningaanvraag dient altijd onderzoek naar de beschermde dier- en plantensoorten te hebben plaatsgevonden (rechtstreekse werking Flora- en faunawet). Afhankelijk van de activiteit en de periode dient een ontheffing aangevraagd te worden. Voor een deel betreft dit werkzaamheden die zijn gekoppeld aan een vergunning die door de gemeente verstrekt moet worden: bijvoorbeeld kap-, bouw- en sloopvergunning. Voor bijv. ontgrondingsvergunningen is de provincie het bevoegd gezag.
Diverse activiteiten zijn niet gekoppeld aan een vergunning. Bijvoorbeeld vergunningvrij bouwen en regulier onderhoud en beheer van tuinen en gebouwen. Dergelijke activiteiten worden niet vooraf getoetst door de gemeente. In het kader van de Flora- en faunawet is het echter noodzakelijk in voorkomende gevallen ontheffing aan te vragen als een activiteit de gunstige staat van instandhouding van soorten in gevaar kan brengen, op grond van de rechtstreekse werking van de Flora- en faunawet. Daarbij dient bijvoorbeeld rekening te worden houden met de aanwezigheid van broedende vogels of vleermuizen in tuinen en in / op of onder daken. Ook in de meeste tuinvijvers zijn amfibieën aanwezig, deze diergroep is beschermd en mag in principe niet verstoord worden.
Ter voorkoming van schade aan de natuurwaarden dienen werkzaamheden altijd buiten het broedseizoen van vogels plaats te vinden. Daar waar er sprake is van vaste broed- of verblijfplaatsen (bijvoorbeeld van gierzwaluw, kerkuil of vleermuizen) is het noodzakelijk om bij sloop of renovatie alternatieve nestlocaties aan te bieden. In die situaties is de aanvraag van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk.
Ontwikkelingen, die via een nadere toetsing (ontheffing, wijziging, aanlegvergunning) mogelijk worden gemaakt
In het bestemmingsplan worden diverse ontwikkelingen met behulp van een wijzigingsbevoegdheid, ontheffingsbevoegdheid of aanlegvergunningsplicht mogelijk gemaakt. Voor een deel hebben deze ontwikkelingen betrekking op bepaalde op de kaart begrensde gebieden. Voor het overgrote deel betreft het algemene wijzigingen die niet zijn beperkt tot bepaalde gebieden.
De beoordeling van effecten op beschermde soorten planten en dieren en eventuele ontheffingsaanvraag dienen bij de toepassing van de betreffende bevoegdheid te zijn uitgevoerd.
Toetsing
Vanwege de rechtstreekse werking van de Flora- en faunawet is het niet nodig of gewenst om toetsing aan de wet als criterium op te nemen bij ontheffings- of wijzigingsbevoegdheden of om bij de vaststelling van het bestemmingsplan alle mogelijke rechtstreekse ontwikkelingen uitputtend te toetsen. Los van de regeling in het bestemmingsplan dienen ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de gunstige staat van instandhouding van planten- en dierensoorten rechtstreeks aan de Flora- en faunawet te worden getoetst.
5.3.2 Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming)
Algemeen
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. De Natuurbeschermingswet staat de uitvoering van een ontwikkeling in de weg, wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet zal kunnen worden verkregen.
De Natuurbeschermingswet 1998 houdt – in hoofdzaak – het volgende in. De minister van LNV gaat over tot aanwijzing van gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn. In een aanwijzingsbesluit wordt de instandhoudingdoelstelling voor een bepaalde soort of habitattype bepaald. Hiertoe behoren in ieder geval de instandhouding van natuurlijke leefgebieden van beschermde vogelsoorten (Vogelrichtlijngebieden) en de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties van kenmerkende soorten van deze habitattypen (Habitatrichtlijngebieden). De instandhoudingdoelstelling kan echter ook betrekking hebben op behoud, herstel en ontwikkeling van natuurschoon of natuurwetenschappelijke waarden.
Met het oog op de instandhoudingdoelstelling stellen gedeputeerde staten voor de betrokken gebieden een beheerplan vast. In dit beheerplan wordt aangegeven welke instandhoudingsmaatregelen dienen te worden genomen om de doelen te bereiken. Een beheerplan geldt voor een periode van maximaal zes jaren en kan worden verlengd. Een beheerplan geeft op hoofdlijnen aan welke beheersmaatregelen genomen dienen te worden om de gestelde doelen te halen en welke milieucondities hiervoor vereist zijn. Daarnaast worden activiteiten of bestaand gebruik in en rond het gebied (externe werking) benoemd waarvoor in de toekomst geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 meer nodig zal zijn.
Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of "andere handelingen" te verrichten, die – gelet op de instandhoudingdoelstelling – de kwaliteit van het gebied kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben1. Van verslechtering of verstoring is – volgens de wet – in ieder geval sprake, indien het betrokken project of de betrokken handeling tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied kan leiden. In sommige gevallen kunnen mitigerende maatregelen door de initiatiefnemer worden genomen om deze effecten te verzachten.
Indien er significante effecten optreden moet aan een vergunning of goedkeuring de voorwaarde worden verbonden dat compenserende maatregelen worden getroffen. Compenserende maatregelen zijn vereist, indien een vergunning of goedkeuring wordt verleend omwille van dwingende redenen van groot openbaar belang en er niet met zekerheid vaststaat dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast (ADC procedure). De maatregelen moeten dan geëffectueerd zijn, voordat de schadelijke effecten optreden, tenzij kan worden aangetoond dat dit gelet op Natura2000 niet noodzakelijk is. Gedeputeerde staten stellen de initiatiefnemer in de gelegenheid voorstellen voor compenserende maatregelen te doen.
Toetsing
Het bestemmingsplan maakt beperkte ontwikkelingen mogelijk buiten het Natura2000-gebied Westerschelde. Het gaat daarbij om beperkte bouwmogelijkheden op de agrarische bouwvlakken en de bestemmingsvlakken ten behoeve van de overige bestemmingen. In enkele gevallen liggen deze functies in de nabijheid van de Westerschelde. Het gaat daarbij echter om ondergeschikte en beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, die de kwaliteit van de natuurgebieden niet zullen verslechteren en niet zullen leiden tot verstoring. Wat betreft de ontwikkelingen buiten de bestaande erven worden via ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden vergroting van erven en verschillende agrarische ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Voor zover deze ontwikkelingen invloed kunnen hebben op de Westerschelde, worden ze uitgesloten in een zone van 100 meter om de tot Natuur en/of Water -Deltawater bestemde gebieden van de Westerschelde.
5.3.3 Provinciale ecologische hoofdstructuur (gebiedsbescherming)
Natuurgebiedsplan
De provinciale ecologische hoofdstructuur is vastgelegd in het Omgevingsplan. De provincie hanteert het compensatiebeginsel voor alle ingrepen in of nabij EHS-gebieden die schade toebrengen aan of negatieve effecten hebben op de natuurwaarden van dit gebied. In beginsel mogen deze ingrepen niet plaatsvinden. Alleen indien een zwaarwegend maatschappelijk belang wordt aangetoond en onderbouwd kan worden dat voor de ingreep geen alternatief / alternatieve locatie beschikbaar is, kan een ingreep worden toegestaan. Dit "nee-tenzij"-principe en het compensatiebeginsel dienen altijd na elkaar te worden toegepast: pas als de maatschappelijke noodzaak van een ingreep op de betreffende locatie is aangetoond en de voorgenomen ruimtelijke ingreep om die reden wordt toegestaan, is het compensatiebeginsel aan de orde.
Uitgangspunt bij toepassing van het compensatiebeginsel is dat door het treffen van mitigerende ("verzachtende") en, indien deze onvoldoende zijn, tevens compenserende ("vervangende") maatregelen geen "netto-verlies" aan aanwezige waarden resteert.
Toetsing
De gronden die door de provincie zijn aangewezen als EHS zijn in het bestemmingplan voorzien van een beschermende bestemming (Natuur), voor zover de betreffende gebieden al een natuurfunctie hebben. Voor zover het gaat om het natuurontwikkelingsgebied nabij Rammekenshoek is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, op grond waarvan de bestemming kan worden aangepast ten behoeve van de realisatie. Daarbij is bovendien een waarborgingsbeleid opgenomen, om ongewenste ontwikkelingen te voorkomen. Hiervoor geldt dezelfde argumentatie voor de Natura-2000-gebieden.
5.4 Wegverkeerslawaai
Algemeen
Ten behoeve van het bestemmingsplan buitengebied is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd1. De aard van het bestemmingsplan is consoliderend, dat wil zeggen dat in beginsel geen nieuwe ontwikkelingen rechtstreek mogelijk gemaakt worden. Echter in het plan zijn een aantal ontheffing- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen waarmee de bouw van nieuwe woningen of appartementen binnen de geluidzone van gezoneerde wegen mogelijk wordt gemaakt. Woningen en appartementen worden in het kader van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) als geluidsgevoelige functies aangemerkt. Als deze geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidzone van een gezoneerde weg wordt gebouwd, moet voldaan worden aan de normen die gesteld zijn in de Wgh.
Wettelijk kader en normering
Langs alle wegen bevinden zich ingevolge de Wgh geluidzones, met uitzondering van woonerven en 30 km/uur-gebieden. Binnen de geluidzone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen (onder andere woningen) aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De breedte van een geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk). De geluidzone ligt aan weerszijden van de weg, gemeten vanuit de kant van de weg. Onder stedelijk gebied wordt verstaan: "het gebied binnen de bebouwde kom, doch met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen zone van een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens" (artikel 1 Wgh).
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van geluidgevoelige functies binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde. Voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt deze 48 dB. Deze voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze grenswaarde toch overschreden wordt, is het treffen van maatregelen, gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevel, noodzakelijk. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen) en maatregelen bij de geluidsontvanger (bijvoorbeeld het aanbrengen van geluidsdove gevels). Zijn deze maatregelen niet mogelijk, niet gewenst of niet doeltreffend, dan kan het college van burgemeester en wethouders onder bepaalde voorwaarden hogere waarde vaststellen. Een hogere waarde mag in het buitenstedelijk gebied voor nog niet geprojecteerde woningen de uiterst grenswaarde van 53 dB niet te boven gaan. Indien sprake is van bestaande woningen, of woningen in aanbouw, dan geldt een uiterste grenswaarde van 58 dB.
Onderzoek
Het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (zie bijlage 1 uit het bijlagenboek) is gericht op het bepalen van de optredende geluidsbelasting tengevolge van de binnen het plangebied gelegen wegen met een verkeersintensiteit van meer dan 500 motorvoertuigbewegingen (mvt) per etmaal. Het doel van het akoestisch onderzoek is het berekenen van de geluidscontouren van deze wegen. Het gaat om de contour met de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de uiterste grenswaarde voor (agrarische) woningen van respectievelijk 53 dB en 58 dB.
Resultaten en conclusies
De 48 dB-contour van de rijksweg A58 ligt op circa 520 meter uit de as van de weg. In het akoestisch onderzoek, dat als afzonderlijke bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd, zijn de geluidscontouren (48, 53 en 58 dB) weergegeven voor de overige relevante wegen in het buitengebied van de gemeente Vlissingen.
Uit de resultaten blijkt, dat ter plaatse van een aantal wegen in het plangebied de bouw van nieuwe woningen niet zonder meer kan worden toegestaan in verband met de aanwezige geluidzone op grond van de Wgh. Indien een wijziging- of ontheffingsbevoegdheid wordt toegepast zal in die gevallen nagegaan moeten worden of de aanwezige geluidszone zich tegen toepassing ervan verzet. Belangrijk daarbij is dat voor de woningbouwlocatie in Groot Abeele wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet Geluidhinder van 48 db.
- 1. Akoestisch onderzoek; geluidsbelasting 'verkeersgeluid' (2019) 'Buitengebied' gemeente Vlissingen; dok. Nr. P0820; Akoestisch adviesbureau Van Lienden; 19 mei 2008; Zoutelande.
5.5 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet luchtkwaliteit (Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig vanaf |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 ìg / m³ | 2010 |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 40 ìg / m³ | 2005 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | 2005 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen, indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek luchtkwaliteit
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in het mogelijk maken van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Er is dan ook geen sprake van een toenemende verkeersproductie, met een significante bijdrage aan de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg. Onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.
Consequenties voor bestemmingplan
Vanwege het feit dat de voorliggende bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, kan worden geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor voorliggend bestemmingsplan.
Geurcontouren rioolwaterzuivering
De rioolwaterzuivering aan de Fort de Ruyterweg zuivert het afvalwater van heel Walcheren. De immissiesituatie is getoetst aan de richtlijnen volgens de betreffende brancheregeling in de NeR voor bestaande installaties, te weten:
- 3 ge/m³ als 98-percentiel ter plaatse van aaneengesloten woonbebouwing, lintbebouwing of andere geurgevoelige objecten;
- 7 ge/m³ als 98-percentiel ter plaatse van verspreid liggende woningen en woningen op industrieterreinen.
Uit de berekeningen en toetsing in het kader van de milieuvergunning is gebleken dat aan de genoemde normen wordt voldaan. Figuur 11 geeft een overzicht van de geurcontouren van de rioolwaterzuivering.
Figuur 11. Geurcontour rioolwaterzuivering
5.6 Externe Veiligheid
5.6.1 Normstelling en beleid
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken2 en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten 3. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde criterium voor het GR (zie hieronder) geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Munitiedepot
Het beleid voor externe veiligheid rond munitieopslagcomplexen is vastgelegd in de circulaire Van Houwelingen (12 april 1988). Op basis van de circulaire gelden drie zones waarbinnen beperkingen voor bebouwingsmogelijkheden gelden. Het gaat om de volgende zones:
- Zone A: Geen bebouwing, geen openbare wegen, spoorwegen of druk bevaren vaarwegen, geen recreatieterreinen.
- Zone B: Geen bebouwing waarin zich personen kunnen bevinden, geen drukke openbare wegen, geen recreatieterreinen, wegen met beperkt verkeer toegestaan, evenals dagrecreatie.
- Zone C: Geen gebouwen met vlies- of gordijngevelconstructie, geen gebouwen met zeer grote glasoppervlakten, waarin zich als regel een groot aantal personen bevindt, geen bedrijven die bij calamiteit gevaar voor munitieopslag of omgeving opleveren.
De circulaire Van Houwelingen, voor met name de eerste schil (A-zone), is overigens veel restrictiever dan het huidige Externe veiligheidbeleid, terwijl daar geen bijzondere reden voor is. De ministeries van VROM en Defensie zijn dan ook van mening dat de circulaire Van Houwelingen aan herziening toe is.
Door de nieuwe instrumenten die de nieuwe Wet ruimtelijke ordening het Rijk biedt, is besloten om de herziening van Van Houwelingen vorm te geven via de AMvB Ruimte die momenteel wordt opgesteld. Daarin worden alle munitiecomplexen met naam en toenaam genoemd, de verschillende veiligheidszones op kaart getekend en de belemmeringen binnen die zones op nationaal niveau vastgelegd. Op deze manier wordt het feitelijke ruimtelijke beleid van het Rijk ten aanzien van de Externe Veiligheid van munitiecomplexen op eenduidige wijze juridisch bindend vastgelegd. Dit nieuwe beleid is nog niet vastgesteld. De circulaire Van Houwelingen is dan ook onverminderd van toepassing. Bij de beoordeling is wel een doorkijk gegeven naar de nieuwe wetgeving.
Binnen de veiligheidszones A, B en C rond het munitiedepot geldt ten aanzien van aard en gebruik van objecten, dat bedrijven of activiteiten, die niet verenigbaar zijn met munitieopslag, zoals de opslag van brandgevaarlijke vluchtige stoffen in bovengrondse reservoirs, niet zijn toegestaan. Dit wordt in de regels vastgelegd.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen in de Staatscourant gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.
Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht4. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Huidige beleid
Voor het transport van brandstoffen door leidingen geldt de circulaire 'Bekendmaking van regels ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1, K2 en K3 categorie' (1991). Afhankelijk van druk en diameter, gelden voor dergelijke leidingen verschillende bebouwings- en toetsingsafstanden. De afstand die, in verband met de bescherming en het beheer van de leiding, minstens moet worden aangehouden ten opzichte van andere functies, wordt bepaald door de belemmerde zone. Binnen deze afstand is in beginsel geen enkele vorm van bebouwing toegestaan.
Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedruk aardgastransportleidingen (met een werkdruk van 16 bar of meer) is de circulaire 'Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen' (1984) van toepassing. Uitgangspunt van de regeling is de zogenaamde toetsingsafstand. Deze komt overeen met de effectafstand van een aardgasbuisleiding in standaarduitvoering. Het streven dient er dan ook op gericht te zijn deze toetsingsafstand aan te houden. Omdat dit in de praktijk niet altijd mogelijk is, is daarom in de circulaire tevens vermeld welke minimum-afstanden (de bebouwingsafstanden) gelden indien de toetsingsafstand niet gerealiseerd wordt.
Momenteel wordt de circulaire Zonering langs hogedruk aardgasleidingen herzien. Hierbij worden ook de aan te houden veiligheidsafstanden opnieuw bekeken. Overeenkomstig het externe veiligheidsbeleid voor andere risicobronnen worden de veiligheidsafstanden uitgedrukt in een PR en GR-contour. VROM adviseert rekening te houden met deze nieuwe regelgeving.
De nieuwe regelgeving zal naar verwachting normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico bevatten (analoog aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen). Vanwege nieuwe inzichten in de berekening van risico's, zullen de nieuwe afstanden verschillen van de afstanden in de circulaire.
Inmiddels is door het RIVM en Gasunie een nieuwe rekenmethodiek voorgesteld en door VROM geaccordeerd. Deze methodiek is ontwikkeld op basis van casuïstiek voor ondergrondse hogedruk aardgasleidingen. Gemeenten kunnen voor een ruimtelijke ontwikkeling de Gasunie vragen om een QRA-berekening uit te laten voeren.
Hoogspanningsverbindingen
Door de elektriciteitsbedrijven (SEP) en het Staatstoezicht op de Volksgezondheid en de Milieuhygiëne worden ten behoeve van de ruimtelijke planning zakelijke rechtstroken gehanteerd.
Er zijn de laatste jaren onderzoeken uitgevoerd die aantonen dat de kans op leukemie voor kinderen verhoogd wordt door de nabijheid van een hoogspanningslijn. In deze onderzoeken is overigens geen oorzakelijk verband aangetoond. Staatssecretaris Van Geel heeft naar aanleiding van deze onderzoeken in een adviesbrief indicatieve zones aangegeven met betrekking tot bovengrondse hoogspanningslijnen (brief d.d. 4 oktober 2005) in verband met de aanwezige magnetische velden bij deze lijnen. Dit zijn zones rond hoogspanningslijnen waarbinnen sprake kan zijn van verhoogde magneetvelden. De betreffende zones / afstanden zijn gebaseerd op conservatieve aannames.
De staatssecretaris adviseert geen nieuwe gevoelige functies (functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals wonen, scholen en kinderopvangvoorzieningen) te realiseren binnen de indicatieve zone. Tevens kan in overleg met de netbeheerder worden bepaald wat de specifieke zone is.
Het gaat om een advies, gemeenten en provincies mogen hiervan afwijken. In de brief van de staatssecretaris wordt aangegeven dat maatschappelijke kosten en baten meegewogen moeten worden bij de afweging om af te wijken van de indicatieve of specifieke zone.
Beleidsvisies Externe Veiligheid
Toetsing aan de Beleidsvisie Externe Veiligheid Gemeente Vlissingen vindt plaats bij procedures in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer. Op grond van de gemeentelijke- en de provinciale beleidsvisies externe veiligheid, is bij ruimtelijke plannen geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk wanneer:
- a. de geplande (kwetsbare) objecten buiten het invloedsgebied liggen (dan is er geen groepsrisico), of
- b. het een enkel (kwetsbaar) object in een nagenoeg maagdelijke omgeving betreft (dan is het groepsrisico zeer laag)5, of
- c. het een enkel (kwetsbaar) object in een al zeer volle omgeving betreft, waardoor het effect op het groepsrisico marginaal is6.
Pas als de risicosituatie niet voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden a, b of c is een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico vereist, waarbij aandacht wordt besteed aan de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.
- 2. Dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar.
- 3. Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige redenen worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in woningen (op enkele uitzonderingen na), gebouwen waar kwetsbare groepen mensen verblijven en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn. Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn bedrijfsgebouwen, kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
- 4. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment gemeten per kilometer en per jaar: - 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers; - 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers; - 10-8 voor een ongeval met ten minste 1000 dodelijke slachtoffers; - enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde).
- 5. Tot een factor 10 onder de oriënterende waarde vereist de provincie geen uitgebreid onderzoek naar het groepsrisico
- 6. Tot een toename van het groepsrisico van 10% beschouwt de provincie de toename als marginaal
5.6.2 Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Binnen het plangebied is één risicovolle inrichting gelegen. Het gaat om het munitiedepot Ritthem. Op dit munitiedepot is de circulaire Van Houweling van toepassing, waardoor er bebouwingsbeperkingen voor de omgeving van de opslag gelden.
Binnen de vigerende Zone A zijn verschillende objecten gelegen welke strijdig zijn met de circulaire. Het betreft een woning, openbare wegen (waaronder de N662) en Fort Rammekens. Verder is het recreatief gebruik van het omliggende natuurgebied en nabijgelegen strandjes strijdig aan de circulaire.
In de vigerende zone B is de N662 het enige object dat strijdig is aan de circulaire. In zone C zijn geen objecten gelegen welke strijdig zijn met de circulaire.
In het voorgaande bestemmingsplan Buitengebied 3e herziening is Fort Rammekens bestemd voor natuur en tevens voor culturele en educatieve doeleinden. Dit gebruik wordt in het voorliggende bestemmingsplan gecontinueerd. Fort Rammekens wordt bestemd voor 'natuur' met de aanduiding 'tevens bestemd voor een bezoekerscentrum'.
Ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan Buitengebied 3e herziening wordt er geen nieuwe bebouwing of activiteiten mogelijk gemaakt in de zones A, B en C, welke strijdig zijn aan de circulaire Van Houwelingen. Het bestaande gebruik wordt gecontinueerd. De genoemde, aan de circulaire Van Houwelingen strijdige objecten zijn in de voorgaande bestemmingsplannen steeds positief bestemd.
De hierboven genoemde, historische gegroeide strijdige activiteiten en/of objecten, blijven aanwezig binnen de zones rondom het munitiedepot. In de circulaire Van Houwelingen is aangegeven hoe hiermee om te gaan. Namens het ministerie van VROM moet aangegeven worden dat het munitiedepot uit het oogpunt van persoonlijk- en groepsrisico veilig te achten is. In onderhavige situatie is daar uitvoering aangeven. In samenspraak met het ministerie van Defensie en VROM is dan ook besloten om het strijdige gebruik ook in het voorliggend bestemmingsplan positief te bestemmen.
Het positief bestemmen van het strijdige gebruik is zeker gezien het toekomstige externe veiligheidsbeleid m.b.t. munitiecomplexen acceptabel.
Buiten het plangebied zijn twee risicovolle inrichtingen gelegen die mogelijk consequenties hebben voor de ontwikkelingsmogelijkheden binnen het plangebied (deze inrichtingen liggen in het industriegebied Buitenhavens en Vlissingen-Oost). In de Buitenhaven is een bedrijf aanwezig (Mercuria Terminals Flushing B.V.), waarvan de PR10-6 contour zich tot binnen de grenzen van het plangebied uitstrekt. De contour is gelegen in de bestemming Agrarisch met waarden. Binnen deze contour kunnen geen (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht. Omdat op korte termijn een nieuwe milieuvergunning wordt verleend, en daarmee de PR-contour verandert, is er voor gekozen om de contour van deze inrichting niet op de plankaart weer te geven. Uit de aanvraag milieuvergunning blijkt overigens dat de PR-contour aanzienlijk wordt verkleind ten opzichte van de huidige PR-contour en zodoende buiten het plangebied komt te liggen.
Uit gegevens van de Risicokaart Zeeland, blijkt dat de PR 10-6-contour van andere risicovolle inrichtingen niet binnen het plangebied zijn gelegen. Daarmee voldoet het bestemmingsplan aan de grenswaarde voor het PR.
Uit gegevens van de Risicokaart Zeeland blijkt dat het invloedsgebied van het bedrijf Kloosterboer VOF gedeeltelijk in het voorliggende bestemmingsplan is gelegen. Aangezien het voorliggend bestemmingsplan consoliderend van aard is en er geen ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden waarbij de personendichtheid relevant kan toenemen, zijn er ook geen gevolgen voor het GR van de bedoelde risicovolle inrichting. Derhalve leveren deze inrichtingen geen belemmering op voor de vaststelling van het plan.
Voor de bedrijven, die zijn aangeduid met de aanduiding “opslag” is in de regels opgenomen dat BEVI-inrichtingen zijn uitgesloten.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Over de Westerschelde worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Ook over het Kanaal door Walcheren vindt in zeer beperkte mate vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Beiden zijn gedeeltelijk gelegen binnen het plangebied. Om de risico's van de Westerschelde inzichtelijk te maken is een risicoanalyse uitgevoerd7. Uit de risicoberekeningen is gebleken dat het plaatsgebonden risico van 10-6 niet tot de oever reikt. Het plaatsgebonden risico is daarmee geen belemmering ten aanzien van ontwikkelingen binnen het plangebied.
In 2007 is een analyse uitgevoerd met betrekking tot het groepsrisico als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Westerschelde 6). Uit deze risicoanalyse is gebleken dat het invloedsgebied van de Westerschelde zich uitstrekt tot over de oevers (de bebouwde en ongebouwde gebieden langs de Westerschelde; zie figuur 12). Het invloedsgebied wordt globaal weergegeven op de onderstaande figuur. Aangezien het bestemmingsplan geen ontwikkelingsmogelijkheden biedt waardoor de personendichtheid in relevante mate kan toenemen, zijn met het vaststellen van dit bestemmingsplan geen gevolgen te verwachten voor een toename van het GR. Op grond van de beleidsvisie van de Gemeente Vlissingen kan een uitgebreide verantwoording van het van het GR daarom achterwege blijven.
Figuur 12 Globale ligging invloedsgebied Westerschelde (bron: TNO, rapport 2007-A-R0562/B, eenmalige afweging groepsrisico Westerschelde)
De vervoersintensiteiten van schepen met gevaarlijke stoffen over het Kanaal door Walcheren is dermate gering dat hiervoor geen invloedsgebied is bepaald en verder onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg zijn de A58 en de N254 van belang. Van beide wegen is bekend dat de PR 10-6-contour niet buiten de weg zelf is gelegen 8. Voor het GR geldt dat deze in het plangebied ruim onder de oriënterende waarde is gelegen. Binnen het invloedsgebied van beide wegen worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die zorgen voor een toename van de personendichtheid. Derhalve hebben de genoemde transportassen geen gevolgen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Buisleidingen
Binnen het plangebied is een aantal hogedruk aardgastransportleidingen gelegen. De gegevens van deze leidingen zijn opgenomen in de onderstaande tabel.
Tabel 5 – Planologisch relevante leidingen binnen het plangebied
naam leiding | ontwerpdruk, diameter | Belemmerde strook ter weerszijden van de leidingen | toetsings-afstand circulaire |
Z-567-01 | 40 bar, 12” | 4 m | 30 m |
Z-567-04 | 40 bar, 8” | 4 m | 20 m |
Z-567-11 | 40 bar, 4” | 4 m | 20 m |
Z-567-20 | 40 bar, 8” | 4 m | 20 m |
Aangezien de PR-10-6-contour niet buiten de belemmerde zone is gelegen en er in de nabijheid van de leidingen geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, wordt er voldaan aan zowel het vigerende als het toekomstige beleid voor leidingen. Binnen de relevante toetsingsafstanden uit de circulaire is in de huidige situatie wel incidentele bebouwing aanwezig, maar het onderhavige bestemmingsplan maakt geen nieuwe bebouwing/ontwikkelingen mogelijk ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan Buitengebied 3e herziening. Gelet op de aard van het plangebied en de beperkte ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden, is het niet noodzakelijk om het groepsriscio van de gasleidingen te analyseren. Vooruitlopend op het toekomstige beleid is bij de Gasunie navraag gedaan of een nadere analyse van het groepsrisico noodzakelijk is. Het voorliggend bestemmingsplan is consoliderend van aard, er worden geen ontwikkelingsmogelijkheden geboden waarbij de personendichtheid relevant kan toenemen. Gelet op het plangebied en het ontbreken van ontwikkelingen hierin concludeert de Gasunie dat een analyse van het groepsrisico achterwege kan blijven. Ook op grond van de beleidsvisie van de Gemeente Vlissingen kan een verantwoording van het van het GR achterwege blijven.
De veiligheidsregio Zeeland adviseert om voor de kleine groep bewoners en eventuele bedrijven gelegen in de nabijheid van de aardgastransport leiding een specifiek risicocommunicatietraject op te starten, zodat zij enerzijds bewust worden van de risico's, maar vooral dat bekend is wat wel en wat juist niet te doen bij een incident.
De gemeente Vlissingen en de Gasunie zien weinig heil in het houden van een dergelijk communicatietraject. De Zeeuwse gemeenten hebben namelijk de handen ineen geslagen om meer en beter met de Zeeuwse inwoners te communiceren over veiligheid. Dit doen zij onder het gezamenlijke campagnemotto 'Focus op Veiligheid!' Deze campagne van Zeeuwse gemeenten is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de provincie Zeeland. Wellicht dat hogedruk aardgastransportleidingen in de toekomst ook een onderwerp wordt waarover met de bevolking gecommuniceerd gaat worden.
Naast de aangegeven planologisch relevante gasleidingen komt in het plangebied een groot aantal niet planologisch relevante leidingen voor. Deze leidingen worden niet in het bestemmingsplan geregeld. Wel dient in voorkomende gevallen voor ingrepen overlegd te worden met de leidingbeheerder. Dat is echter via het zakelijk recht geborgd. Dat geldt bijvoorbeeld voor een afvalwatertransportleiding van het Waterschap. In het buitendijkse gebied van de Westerschelde en Voordelta, komen geen planologisch relevante buisleidingen voor.
Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect leidingen en kabels de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Hoogspanningsverbindingen
In het plangebied zijn verschillende hoogspanningsverbindingen aanwezig. Vanuit het hoogspanningsstation aan de Voltaweg vertrekt een hoogspanningsverbinding van 150 kV richting Vlissingen-Oost. Bij de Schroeweg-Noord komt deze verbinding samen met een 150 kV ondergrondse hoogspanningsverbinding die vanuit het hoogspanningsstation op Arnestein (gemeente Middelburg) eerst een deel bovengronds en het laatste stuk ondergronds ligt. In het buitendijkse deel van het plangebied komen geen hoogspanningsverbindingen voor.
Voor een onbelemmerde bedrijfsvoering dient voor de bovengrondse hoogspanningsverbindingen van 150 kV een zakelijk rechtstrook van 2 x 30 m breed te worden aangehouden, gemeten vanuit het hart van de bovengrondse leiding. Voor ondergrondse hoogspanningsverbindingen is een zakelijk rechtstrook van 2 x 5 m van toepassing.
De indicatieve zone voor de betreffende bovengrondse hoogspanningsleidingen bedraagt 80 m aan weerszijden (bron: website RIVM). Deze 80 m afstand wordt horizontaal gemeten. Er is voor de betreffende leiding geen specifieke zone bekend.
5.6.3 Conclusie en verantwoording
Binnen het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt binnen de PR10-6-contour of het invloedsgebied voor het groepsrisico. Ook de aanleg van nieuwe leidingen in de nabije toekomst wordt niet voorzien. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen ten behoeve van andere functies zal rekening moeten worden gehouden met de zakelijke rechtstrook en met de minimale bebouwingsafstand van de genoemde leidingen. Derhalve staat het aspect externe veiligheid de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Uit de conclusies van de voorgaande paragrafen, blijkt dat er geen toename van het groepsrisico zal zijn als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan. Dit vanwege het consoliderende karakter van het bestemmingsplan. Ook is uit de onderzoeken niet gebleken dat er zich in de huidige situatie knelpunten voordoen op het gebied van zelfredzaamheid en beheersbaarheid. Het vaststellen van het bestemmingsplan wordt aanvaardbaar geacht.
5.7 Industrielawaai
5.7.1 Normstelling en beleid
Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen - vroeger ook wel "A-inrichtingen" genoemd - worden nader genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidzone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) is gelegen, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door het college van burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A) voor nieuwbouw.
5.7.2 Onderzoek en conclusie
Het plangebied is gelegen binnen de geluidzones van drie gezoneerde industrieterreinen. Het betreft de industrieterreinen De Schelde/Buitenhavens, het terrein van de rioolwaterzuiveringsinstallatie en het zeehaven- en industrieterrein Vlissingen-Oost. Op grond van akoestisch onderzoek is vastgesteld dat de geluidzone van Vlissingen Buitenhavens kan worden aangepast. De aanpassing van de geluidzone is noodzakelijk om de stedelijke ontwikkelingen van het Scheldekwartier en het Edisongebied (Kenniswerf en Binnenhavens) mogelijk te maken. Het akoestisch onderzoek is hierop afgestemd. Daarbij is tevens een optimalisatie doorgevoerd voor het gebruik van de gronden aan en rond de Buitenhaven. Uit het akoestisch onderzoek (zie bijlage 2) blijkt dat een deel van de geluidszone, voor zover op de Westerschelde gelegen, ruimer wordt dan de huidige zone. Deze verruiming van de zone wordt in het nieuwe bestemmingsplan vastgelegd. Uit akoestisch onderzoek van Arcadis is gebleken dat het verruimen van de geluidszone Vlissingen-Oost geen gevolgen heeft voor de natuur waarden van de Westerschelde. Het onderzoek is overeenkomstig van toepassing op de geluidszone van Buitenhaven. Binnen de zones industrielawaai worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Daardoor staat het aspect industrielawaai de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. De geluidzones zijn opgenomen op de plankaart.
5.8 Bodemkwaliteit
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is, in verband met de uitvoerbaarheid van het plan, een onderzoek naar de milieuhygiënische bodemkwaliteit van het plangebied verplicht. Een bodemverontreiniging kan een belemmering vormen voor het realiseren van bouwplannen. Mocht bij functiewijzing een vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig zijn, dan dient door middel van een verkennend bodemonderzoek te worden onderzocht in hoeverre de milieuhygiënische bodemkwaliteit op deze locatie geschikt is voor de nieuwe functie. Afhankelijk van de uitkomsten van dat bodemonderzoek, kan een bodemsanering noodzakelijk zijn. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks mogelijk gemaakt waarvoor het verrichten van bodemonderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem noodzakelijk is. In de planregels zijn een aantal ontheffingen en wijzigingen opgenomen, waarmee nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd worden. Op het moment dat deze ontwikkelingen zich voordoen, zal een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse, plaatsvinden.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Inleiding
In de hoofdstukken 3, 4 en 5 is het (sectorale) beleid voor het plangebied beschreven. In dit hoofdstuk wordt de daaraan gekoppelde juridisch-planologische regeling beschreven.
De in dit plan gehanteerde systematiek is in overeenstemming met het door het Ministerie van VROM, in het kader van het programma tot stimulering van de vervaardiging van digitale ruimtelijke plannen (DURP), gepubliceerde rapport 'Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen SVBP 2008' (hierna: SVBP 2008). Doelstelling daarvan is te komen tot een uniforme en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen in Nederland. Deze standaard is sinds 1 juli 2009 verplicht.
De naamgeving van de bestemmingen en aanduidingen (vh. subbestemmingen) is dus anders dan in het geldende bestemmingsplan. De inhoud, dus het beleid, dat juridisch vorm gegeven moet worden, is uiteraard niet gestandaardiseerd en is afgestemd op het plangebied.
6.2 Verbeelding
De digitale verbeelding (plankaart) geeft de bestemmingen, dubbelbestemmingen, gebieds- en functieaanduidingen en overige aanduidingen weer. Voor de (dubbel)bestemmingen zijn bouwregels opgesteld, die inzicht bieden in de ruimtelijke en functionele aspecten, gesteld in het belang van een goede ruimtelijke ordening. Binnen de bestemmingsvlakken zijn bouwvlakken, bouw-, functie- en maatvoeringsaanduidingen aangegeven, waarbinnen resp. een aantal specifieke bouwregels en functies zijn aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daarnaar in de regels wordt verwezen. Tenslotte staan er figuren en verklaringen op deverbeelding. Deze hebben geen juridische betekenis, maar zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid , bijv. de topografische gegevens.
6.3 Planregels
6.3.1 Algemeen
De planregels zijn, overeenkomstig de SVBP 2008, onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 (inleidende regels), bevat regels, die van belang zijn voor de toepassing en interpretatie van de regels (begrippen, wijze van meten). In hoofdstuk 2 (bestemmingsregels), zijn per bestemming een bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, ontheffing van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, ontheffing van de gebruiksregels, aanlegvergunning, sloopvergunning en wijzigingsbevoegdheden opgenomen; voor enkele onderdelen slechts, indien noodzakelijk geacht in het belang van een goede ruimtelijke ordening. In hoofdstuk 3 zijn de algemene regels opgenomen (antidubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels). Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels) bevat het overgangsrecht ten aanzien van bouwen en gebruik, overeenkomstig de verplicht gestelde redactie in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening, zoals dat op 1 juli 2008 in werking is getreden, en de slotregel.
De bestemmingsomschrijving is de centrale regel van elke bestemming. Daarin worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. Kleinschalige nutsvoorzieningen zijn binnen alle bestemmingsomschrijvingen opgenomen. In een aantal gevallen geldt voor gronden tevens een dubbelbestemming, indien twee of meer onafhankelijk van elkaar voorkomende bestemmingen, doeleinden (functies) en/of bouw- en gebruiksbepalingen voorkomen, waarbij er sprake is van een rangorde tussen die doeleinden. Een aanduiding in de regels verwijst naar een specifieke bestemming of een bepaald (specifiek) gebruik voor gronden. Daarnaast zijn gebiedaanduidingen opgenomen voor de geluidzones industrielawaai, de veiligheidszones tengevolge van het munitiedepot en zones, waarvoor een wijzigingsbevoegdheid geldt. Deze geven een nader toetsingskader vanuit die specifieke aspecten.
De bouwregels, en de ontheffingen daarop, bepalen de maximale maten (oppervlakte, hoogte), waaraan de bouwwerken moeten voldoen. De gebruiksregels, en de ontheffingen daarop, geven nadere regels omtrent gebruiksvormen. De algemene gebruiksregel is niet meer opgenomen, omdat deze rechtstreeks op grond de Wet ruimtelijke ordening geldt per 1 juli 2008. Een wijzigingsbevoegdheid geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid de bestemming te wijzigen binnen de aangegeven grenzen. Eventuele aanlegbepalingen strekken ter bescherming van een aangegeven specifieke bestemming of aanduiding, waarbij voor werkzaamheden, niet zijnde bouwwerken, een vergunning wordt vereist. Voor cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en objecten is sloop aan een vergunning verbonden. Bij de overige regels is een strafregel opgenomen, die toeziet op overtreding van het aanleg- of sloopverbod.
6.3.2 Inleidende regels
De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. Vrijwel alle definities worden, soms met een enkele nuance, algemeen in Nederland gehanteerd. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze, waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.
6.3.3 Bestemmingsregels
1. Agrarisch met waarden
Functieaanduidingen
Niet-grondgebonden agrarische bedrijven (te weten het glastuinbouwbedrijf aan de Dorpsstraat en de intensieve kwekerij aan de Welzingseweg) en een aantal niet-agrarische nevenactiviteiten zijn voorzien van een specifieke functieaanduiding.
Bouwvlakken
In beginsel moet alle bebouwing voor agrarische bedrijven binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden opgericht. Binnen de bouwvlakken mogen gebouwen worden opgericht ten behoeve van het grondgebonden agrarisch bedrijf. Aan alle bestaande agrarische bedrijven is in dit bestemmingsplan een bouwvlak toegekend welke is afgestemd op de huidige (feitelijke) situatie en op de planologische mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt. Daarbij gelden geen bebouwingspercentages, het gehele bebouwingsvlak mag worden bebouwd.
Bepaalde bebouwing is ook buiten een bouwvlak toegestaan. Dit is in de tabel in de bouwregels, zoals opgenomen in het bestemmingsartikel, specifiek aangegeven. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om sleufsilo's en kuilvoerplaten en een veldschuur. Per agrarisch bedrijf is het bestaande aantal bedrijfswoningen vastgelegd. De maximuminhoudsmaat voor agrarische bedrijfswoningen bedraagt primair 750 m³.
In verband met verkeersveiligheid en algemene ruimtelijke / stedenbouwkundige uitgangspunten mag binnen een bouwvlak niet gebouwd worden binnen 20 meter van wegen. Door middel van een ontheffingsbevoegdheid, kan hiervan worden afgeweken (na advies van de wegbeheerder).
In de specifieke gebruiksregels is de aanplant van fruitbomen, als gevolg van de spuitzone, niet toegestaan binnen 50 meter rond woningen van derden en terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (waaronder terreinen voor kleinschalig kamperen).
Flexibiliteitsregels
Binnen deze bestemming is een aantal flexibiliteitsregels opgenomen, door middel waarvan specifieke bouw- en gebruiksmogelijkheden kunnen worden geboden. Daarbij wordt onderscheid worden gemaakt in ontheffingen voor bouwen en gebruik en in wijzigingsbevoegdheden.
Het plan bevat de volgende ontheffingsmogelijkheden voor het bouwen:
- glastuinbouw als neventak;
- nieuwbouw ten behoeve van NED's;
- bouwen nabij wegen;
- gebouwen buiten de bouwvlakken;
- overkappingsconstructies als teeltondersteunende voorziening;
- vergroting van mestopslagruimten;
- realisatie van mest- en wateropslagruimten buiten de bouwvlakken;
- overschrijding van de grenzen van bouwvlakken;
- kleine windturbines;
- paardenbakken;
- sanitair en / of recreatieruimten op terreinen voor kleinschalig kamperen.
Met betrekking tot het gebruik zijn de volgende ontheffingsmogelijkheden opgenomen:
- vestiging NED's;
- uitbreiding van minicamings;
- tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders;
- mest- en waterbassins buiten het bouwvlak;
- bouwen van een windturbine
- containervelden;
- weidegang.
Voortvloeiend uit andere aspecten van de ruimtelijke ordening wordt aan een aantal ontheffingsmogelijkheden eisen gesteld ten aanzien van de noodzaak voor het agrarisch bedrijf, de landschappelijke inpassing, de ruimtelijke kwaliteitswinst en / of voorwaarden met betrekking tot het waterschap. In een privaatrechtelijke overeenkomst worden over aanleg, beheer en onderhoud nadere afspraken vastgelegd.
Wat betreft de ontheffing van het weidegangcriterium is het volgende van belang. Voor het onderscheid tussen grondgebonden en intensieve veehouderij is het weidegangcriterium cruciaal. Door dit criterium wordt verzekerd, dat een grondgebonden veehouderijbedrijf afhankelijk is van de agrarische gronden die het bedrijf omringen. Een melkveehouderijbedrijf met zomerstalvoedering zou als gevolg van deze regel ook als niet-grondgebonden moeten worden aangemerkt. Als het vee op dergelijke bedrijven echter wordt gevoerd met gras van de aan het bouwvlak grenzende gronden, is dat echter niet terecht. Voor dergelijke situaties kan ontheffing worden verleend, zodat de betreffende bedrijven toch als grondgebonden kunnen worden behandeld.
Verder zijn de volgende wijzigingsbevoegdheden opgenomen:
- vergroten van de bouwvlakken;
- functieverandering na beëindiging van het agrarisch bedrijf;
- nieuwe terreinen voor kleinschalig kamperen;
- boog- en gaaskassen buiten bouwvlakken;
- vergroten bestemmingsvlakken bedrijfsbestemmingen.
De laatste wijzigingsbevoegdheid heeft geen betrekking op agrarische bedrijfsontwikkeling, maar op uitbreiding van bestemmingsvlakken van niet-agrarische bedrijven. Deze uitbreiding vindt plaats op agrarische gronden.
2. Bedrijf
De in het plangebied voorkomende niet-agrarische bedrijven, zijn, middels een aanduiding voor de specifieke bedrijfsvoering, bestemd voor bedrijf. De bestaande bebouwing is daarbij gelegaliseerd. Bestaande bedrijfswoningen zijn toegestaan, eveneens middels een specifieke aanduiding.
3. Groen
Het in het plan voorkomende structurele groen heeft de bestemming groen verkregen. Binnen deze bestemming is een beperkt aantal bebouwingsmogelijkheden opgenomen. Tevens is recreatief medegebruik toelaatbaar gesteld.
4. Maatschappelijk
De uitbreiding van de begraafplaats in Ritthem is met een specifieke aanduiding geregeld.
5. Natuur
Het gebied van de Rammekenshoek is bestemd voor natuur. Het daarbinnen gelegen Fort Rammekens is specifiek bestemd voor bezoekerscentrum. Uitsluitend kleinschalige bebouwing ten behoeve van de bestemming is toegestaan. Tevens zijn de natuurgebieden in de Westerschelde en Voordelta bestemd tot natuur overeenkomstig de aangewezen Natura 2000-gebieden, hetgeen in de doeleindenomschrijving tot uitdrukking is gebracht.
6. Recreatie
Binnen de bestemming recreatie zijn, middels een aanduiding, verblijfsrecreatie en volkstuinen toegelaten. Binnen deze bestemming zijn kampeermiddelen, beperkte bebouwing ten behoeve van gemeenschappelijke voorzieningen en, per volkstuin, een dagverblijf toegestaan.
7. Tuin
Enkele particuliere tuinen zijn bestemd tot tuin met de aanduiding “landschapswaarden”. Uitsluitend de bouw van ten hoogste één dagverblijf met een beperkte oppervlakte is toegestaan. Voor twee situaties met een groter gebouw is een specifieke regeling door middel van een bouwaanduiding opgenomen.
8. Verkeer
De wegen en, middels een aanduiding, de spoorweg in het plangebied zijn bestemd tot verkeer. Binnen deze bestemming zijn alle mogelijke verkeersfuncties toegelaten. Qua bebouwing zijn de normale verkeersvoorzieningen toegelaten.
9. Water
De waterlopen en de spuiboezem hebben de bestemming water verkregen. De waterbergings- en waterhuishoudingfunctie zijn de belangrijkste doeleinden. Tevens is recreatief medegebruik toegelaten.
10. Water-Deltawater
De wateren behorende tot het estuarium van de Westerschelde en de Voordelta hebben deze bestemming gekregen. Naast de waterstaatkundige functie, wordt binnen deze bestemming ook bescherming geboden voor de voorkomende natuurwaarden, overeenkomstig de aangewezen Natura 2000-gebieden, hetgeen in de doeleindenomschrijving tot uitdrukking is gebracht. Binnen de bestemming is een specifieke aanduiding opgenomen voor de vaarroute van en naar Antwerpen.
11. Waterkering
In het geval een functie, die van primair belang is en waarvan dat belang normaliter met een dubbelbestemming wordt veiliggesteld, als enige functie voorkomt, kan van een dubbelbestemming worden afgezien en kan worden volstaan met een bestemming, waarin uitsluitend deze specifieke functie tot uitdrukking komt. Dit is het geval voor de zeedijk langs de Westerschelde, de Trekdijk en de Koedijk. Om die reden is deze bestemming geïntroduceerd.
12. Wonen
De bestaande burgerwoningen in het plangebied zijn tot wonen bestemd, waarbinnen een bouwvlak is aangegeven voor de hoofdgebouwen. De regulier van toepassing zijnde bouwregels, behorend bij de bestemming wonen, in de Gemeente Vlissingen zijn van toepassing.
13. Leiding (dubbelbestemming)
De in het plangebied gelegen gas- en hoogspanningsleidingen zijn voorzien van deze dubbelbestemming. Gebouwd mag uitsluitend worden met instemming van de beheerder van de desbetreffende leiding.
14. Waarde (dubbelbestemming)
De gebieden met hoge en middelhoge verwachtingswaarde op archeologische vondsten (het grootste deel van het buitengebied) zijn mede bestemd voor Waarde-Archeologie-1. Voor deze gebieden is archeologisch onderzoek nodig voor grondwerkzaamheden, met een grotere diepte dan 0,4 meter en een grotere oppervlakte dan 500 m².
Alle archeologische waardevolle terreinen en gebieden waarvoor het meest beschermende regime geldt, zijn vervolgens bestemd voor Waarde-Archeologie-2. Deze dubbelbestemming heeft betrekking op de bekende en geselecteerde vindplaatsen en de monumenten die op de Archeologisch Monumentenkaart (AMK) zijn aangeduid. Voor deze gebieden is archeologisch onderzoek nodig voor grondwerkzaamheden, met een grotere diepte dan 0,4 meter en een grotere oppervlakte dan 30 m².
Kern van de regeling is dat bouwen ten behoeve van andere bestemmingen, het uitvoeren van andere werkzaamheden (geen bouwen) die de grond kunnen roeren en het uitvoeren van sloopwerkzaamheden zonder archeologische toets rechtstreeks is toegestaan, indien een bepaalde oppervlakte (30 m² of 500 m²) niet wordt overschreden of de grond niet dieper wordt geroerd dan 40 cm beneden het maaiveld. Vervanging of verandering van bestaande bebouwing is uit archeologische oogpunt eveneens rechtstreeks toegestaan, indien gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering en de oppervlakte niet wordt uitgebreid.
Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, dan is voor genoemde werkzaamheden archeologisch onderzoek nodig. Dit onderzoek dient in opdracht van de initiatiefnemer te worden uitgevoerd. Om schade aan de archeologische resten in de bodem te voorkomen, kunnen aan de bouwvergunning, aanlegvergunning en sloopvergunning regels worden verbonden. In voorkomend geval kan begeleiding van de bouw-, aanleg- of sloopactiviteiten door de archeologische deskundige worden geëist.
15. Waterstaat (dubbelbestemming)
De kernzones van de regionale, en in een enkel geval de primaire, waterkering hebben de bestemming waterstaat gekregen. Ter plaatse is veelal sprake van meerdere functies (zoals agrarisch (mede)gebruik of een verkeersfunctie), de waterkerende functie is primair. Ter plaatse is bouwen uitsluitend toegestaan na advies van de beheerder, i.c. het Waterschap Zeeuwse Eilanden. Daarnaast is tevens een ontheffing van het waterschap vereist op grond van de Keur waterbeheer.
6.3.4 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn onderstaande regels opgenomen:
- antidubbeltelregel; deze regel ziet toe op het voorkomen van het dubbel tellen van gronden, die al eerder in aanmerking zijn genomen bij de beoordeling van bouwplannen; deze regel is voorgeschreven op grond van het per 1 juli 2008 in werking getreden Besluit ruimtelijk ordening;
- algemene bouwregels; op deze wijze worden bestaande situaties, die mogelijk afwijken van de in dit plan gegeven algemene regels, gerespecteerd; ook het overschrijden van op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen voor ondergeschikte onderdelen zijn met deze regel gelegaliseerd;
- algemene gebruiksregels; er is een gebruiksregel opgenomen, die verbiedt gronden te gebruiken als uitstallings- of opslagplaats of als stand- of ligplaats voor kampeermiddelen.
- algemene aanduidingsregels; onder deze regels zijn nadere regels opgenomen met betrekking tot de geluidzones industrielawaai en de veiligheidszone munitiedepot; de regels komen erop neer, dat gevoelige en/of kwetsbare bestemmingen slechts gebouwd mogen worden met inachtneming van de desbetreffende sectorale wet- en regelgeving
- algemene ontheffingsregels; ter voorkoming van starheid zijn burgemeester en wethouders zijn, op grond van deze regels, bevoegd ontheffing te verlenen voor functies en maten tot 10% van de op de verbeelding of regels aangegeven maatvoeringen, voor geringe wijzigingen in op de verbeelding aangegeven bestemmings- en bouwgrenzen en ten behoeve van antennes, antenne-opstelpunten voor mobiele telefonie, zend- en ontvangstmasten voor radio- en televisiecommunicatie en sirenes; het vestigen van een NED en realiseren van een paardenbak is, in afwijking van de bestemmingsomschrijving, door een ontheffing mogelijk gemaakt;
- algemene wijzigingsregels; deze algemene regel maakt het - in geringe mate en niet structureel - wijzigen van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken door burgemeester en wethouders mogelijk; tevens kunnen burgemeester en wethouders de bestemming 'Waarde – 1 en 2' toevoegen resp. schrappen, indien archeologisch onderzoek zulks aantoont; verder is in de algemene wijzigingsregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor woningbouw in Groot-Abeele; en voor natuurontwikkeling ten behoeve van de natuurcompensatie overeenkomstig het Natuurgebiedsplan van de provincie;
- algemene procedureregels; een ontwerp van een ontheffings- of wijzigingsbesluit dient met inachtneming van deze bepaling in procedure te worden gebracht, waarbij de termijn van terinzagelegging op resp. 2 en 6 weken is bepaald.
- overige regels; een specifieke strafregel is opgenomen, die toeziet op overtreding van het aanleg- of sloopverbod; de algemene strafbaarstelling is in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening opgenomen, waarbij een link is gelegd met de Wet economische delicten.
6.3.5 Overgangs- en slotregels
Het overgangsrecht voor bouwen en gebruik is opgenomen overeenkomstig de tekst, zoals het per 1 juli 2008 in werking getreden Besluit ruimtelijke ordening voorschrijft. De slotregel geeft de naam van het plan aan.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Handhaving
Handhaving van regelgeving vraagt om geactualiseerde regels. Regels, die gebaseerd zijn op inzichten, die zijn verlopen, hebben hun geloofwaardigheid verloren en kunnen in redelijkheid niet meer afgedwongen worden. Door verouderde regels neemt de kans op misbruik daarvan ook toe. Door de actualisering van de bestemmingsplannen worden de bestaande ruimtelijke kaders aangegeven en worden daarmee tevens de grenzen bepaald, waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn. De regels van een bestemmingsplan leggen een ruimtelijke relevante norm vast, met dikwijls een daaraan gekoppelde ontheffingsmogelijkheid, die het bestuur de mogelijkheid geeft in te spelen op de dynamiek van de samenleving. Op die wijze wordt ook de gelegenheid geboden een belangenafweging te maken van de individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang. Ontheffingen zijn echter gelimiteerd. Daar waar geen ontheffingen meer mogelijk zijn, begint de handhaving.
Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is de laatste jaren in een steeds verder toenemende belangstelling komen te staan van bestuurlijk Nederland. In de gevallen, waarbij het om langer bestaande situaties gaat, zal een overgangsregeling worden geformuleerd. Uitgangspunt daarbij is, dat voorkomen wordt dat een gedoogsituatie ontstaat. Er moet duidelijk gemaakt worden wat er gaat gebeuren en wanneer, zodat er geen sprake is van rechtsongelijkheid. Het overgangsrecht zal, conform recente jurisprudentie, in ieder geval niet van toepassing zijn op illegale bouwwerken, die voor de van toepassing zijnde peildatum aanwezig was.
De doelstelling binnen de Gemeente Vlissingen is een structurele vorm van toezicht en opsporing. Daar waar een overtreding wordt geconstateerd en legalisatie niet mogelijk is, moet in eerste instantie toepassing worden gegeven aan de bestuursrechtelijke handhaving. Naast de bestuursrechtelijke mogelijkheden van handhaving wordt een duidelijke taak gezien voor de strafrechtelijke handhaving. Bij overtredingen van een bestemmingsplan biedt in die zin de Wet Economische Delicten perspectief. Een concretisering van de rol van het strafrecht met het Openbaar Ministerie en de politie ligt hier voor de hand. Het toepassen van privaatrechtelijke handhaving blijkt allengs door de heersende rechtsopvattingen als een minder adequaat middel te worden gezien, zodat hiervan slechts met uitzondering gebruik zal worden gemaakt.
Het bewust niet handhavend optreden tegen een illegale situatie zal slechts in uitzonderlijke gevallen plaats mogen vinden, bijv. in die situaties, waarbij wegens gewijzigde beleidsinzichten aanpassing van de regelgeving daarop nog niet heeft plaatsgevonden en in redelijkheid niet verlangd kan worden dat nog voldaan wordt aan de geldende regels. Uiteraard dienen in dergelijke situaties de belangen van derde belanghebbenden te worden afgewogen.
Door het plaatsvinden van enkele ingrijpende incidenten is de handhaving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels. Ook in de jurisprudentie is een verandering tot stand gekomen. De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over handhaven van de regelgeving en neemt zelfs in beginsel een plicht tot handhaving aan. Daarnaast krijgt de rechtszekerheid van de bestemmingsplannen bij de rechterlijke toetsing een steeds belangrijkere rol.
Binnen de Gemeente Vlissingen bestaat de wens concreet werk te maken van de handhaving en te komen tot een beleidsmatige aanpak. Het actualiseren van bestemmingsplannen is daarbij op zich al een vorm van handhaving. Handhaving is namelijk niet alleen het daadwerkelijk repressief optreden tegen overtreders, maar ook voor een belangrijk deel het maken van heldere en hanteerbare regels en daarin inzicht verschaffen, zodat burgers het vanzelfsprekend achten zich aan de gestelde norm te houden.
Bijzondere aandacht dient besteed te worden aan bestaande situaties. Bij de opstelling van bestemmingsplannen wordt nagegaan welke situaties uitdrukkelijk gehandhaafd moeten worden, welke zaken onder de werking van het overgangsrecht kunnen worden gebracht en welke zaken positief bestemd kunnen worden. Daarbij dient in acht genomen te worden dat het dikwijls om situaties gaat, waarbij sprake is van een groot tijdsverloop. De meeste gevallen zullen dan ook voor legalisatie in aanmerking komen en bij de vaststelling van het bestemmingsplan positief bestemd worden. Daarbij wordt uitdrukkelijk in acht genomen dat als gevolg van de wijziging van de Woningwet een groot aantal bouwactiviteiten vergunningvrij zijn geworden. In het gebied van dit bestemmingsplan zijn bij de inventarisatie geen gevallen aangetroffen, die niet voor een positieve bestemming in aanmerking komen. Deze inventarisatie zal, na de vaststelling en inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, het vertrekpunt vormen voor het structurele toezicht. Periodiek - tenminste éénmaal per jaar - zal de bebouwing en het gebruik in het plangebied worden gecontroleerd, zodat tijdig met dit bestemmingsplan strijdige ontwikkelingen worden geconstateerd en een zorgvuldige en bewuste afweging zal plaatsvinden over de toelaatbaarheid daarvan dan wel dat handhaven zal moeten worden opgetreden.
7.2 Inspraak
Op grond van de “Inspraakverordening Vlissingen” zijn alle bewoners en bedrijven in het plangebied schriftelijk geïnformeerd over de verschijning van het concept-ontwerp van dit bestemmingsplan. Daarbij is de gelegenheid geboden om gedurende een periode van zes weken een inspraakreactie schriftelijk of per e-mail kenbaar te maken. Het voorontwerp heeft gedurende die termijn op het stadhuis ter inzage gelegen en is raadpleegbaar gesteld via de website van de gemeente (www.vlissingen.nl/bestemmingsplannen) .
De reacties zijn opgenomen in een antwoordnota, die aan alle insprekers wordt toegezonden. Daarbij wordt tevens het vervolg van de procedure aangegeven. De antwoordnota is in bijlage 5 opgenomen.
7.3 Overleg Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening 2008
Op grond van dit artikel is het concept-ontwerp toegezonden aan:
- Provincie Zeeland, Postbus 165, 4330 AD Middelburg.
- VROM-inspectie, Postbus 29036, 3001 GA Rotterdam.
- Delta Nutsbedrijven, Postbus 5048, 4330 KA Middelburg.
- Waterschap Zeeuwse Eilanden, Postbus 1100, 430 ZE Middelburg.
- Ministerie van Defensie, Postbus 412, 5000 AK Tilburg.
- Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, Postbus 46, 4460 BA Goes.
- Veiligheidsregio Zeeland, Postbus 8016, 4330 EA Middelburg.
- Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Postbus 20401, 2500 EK Den Haag.
- NS Vastgoed, Postbus 2025, 3500 HA Utrecht.
- Rijkswaterstaat, directie Zeeland, Posbus 5014, 4330 KA Middelburg.
- Nederlandse Gasunie, Postbus 44, 2740 AK Waddinxveen.
- Zeeland Seaports, Postbus 132, 4530 AC Terneuzen.
- Gemeente Veere, Postbus 1000, 4357 ZV Domburg.
- Gemeente Middelburg, Post bus 6000, 4330 LA Middelburg.
Bij de toezending van het concept-ontwerp aan deze instanties is een termijn gesteld. Als binnen die termijn niet gereageerd is, dan wordt aangenomen dat met het concept-ontwerp van dit bestemmingsplan kan worden ingestemd. De reacties zijn vervolgens van commentaar voorzien. Zo nodig, heeft aanvullend mondeling overleg plaatsgevonden. Aan de instanties zal worden bericht of hun reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan. De overlegreacties zijn daartoe opgenomen in een antwoordnota. Daarbij wordt tevens het vervolg van de procedure aangegeven. De antwoordnota is in bijlage 6 opgenomen.
7.4 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
Wanneer een bestemmingsplan een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan mogelijk maakt en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient op basis van artikel 6.12. van de Wro (tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan) een exploitatieplan te worden vastgesteld. Onder aangewezen bouwplan wordt krachtens artikel 6.2.1. van het Bro onder andere de bouw van één of meer woningen of andere hoofdgebouwen, of de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m²verstaan. De (rechtstreekse) bouwmogelijkheden voor agrarische bedrijven die in dit bestemmingsplan Buitengebied worden geboden moeten dan ook in beginsel worden aangemerkt als aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Het exploitatieplan is de basis voor het doorberekenen van de verhaalbare kosten die de gemeente maakt om de aangewezen bouwplannen mogelijk te maken. Op basis van artikel 6.2.4. van het Bro worden daartoe onder andere gerekend:
- de kosten van het verrichten van sectorale onderzoeken (zie artikel 6.2.4 a Bro);
- de kosten van gemeentelijke ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan (zie artikel 6.2.4 h Bro);
- plankosten in relatie tot voorbereiding, ontwikkeling en begeleiding van ruimtelijke projecten (zie artikel 6.2.4. j Bro);
- andere – bij ministeriële regeling aan te wijzen – kosten. De ministeriële regeling is thans in voorbereiding en nog niet gepubliceerd.
Het gemeentebestuur is niet voornemens om de kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan via een exploitatieplan te verhalen op initiatiefnemers van bouwplannen. Het gemeentebestuur acht het onjuist om kosten die zij maakt in het kader van haar reguliere uitoefening van haar wettelijke taken (en die ten bate komen voor alle inwoners van de gemeente) rechtstreeks door te rekenen aan enkel de eigenaren in het buitengebied die reguliere bouwmogelijkheden geboden worden. Daarbij speelt een rol dat ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan niet structureel meer bouwmogelijkheden worden geboden.
In het plangebied worden slechts beperkte bouwmogelijkheden geboden voor met name de agrariërs. Het bestemmingsplan vormt een consoliderend bestemmingsplan, waarbij de bestaande situatie in het plangebied met actuele bouw- en gebruiksregels, in overeenstemming met het provinciale beleid en met inachtneming van de verplichte sectorale toetsen, wordt vastgelegd. De beperkte ontwikkelingen kunnen hoofdzakelijk mogelijk worden gemaakt door middel van ontheffngs- en wijzigingsbevoegdheden. Het betreft in alle gevallen particulier initiatief, waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze kosten worden door middel van leges gedekt. Mochten er andere kosten zijn, die op grond van artikel 6.13 Wet ruimtelijke ordening dienen te worden verhaald, dan zal uitsluitend worden meegewerkt aan de ontheffing of wijziging, nadat een exploitatieovereenkomst is gesloten.
Uit overleg met het Ministerie van VROM is gebleken dat in de in voorbereiding zijnde ministeriële regeling een mogelijkheid wordt geboden om plankosten voor bestaande bouwplannen op nul te zetten. Het vaststellen van een exploitatieplan is voor consoliderende bestemmingsplannen dan ook niet langer nodig. Immers, er zijn geen door te berekenen kosten in de zin van artikelen 6.2.4 en 6.2.5 Bro. Vooruitlopend op het inwerking treden van deze regeling is daarom besloten om geen exploitatieplan vast te stellen.
De enige kosten, die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. De gemeente zal daarom bij iedere aanvraag bezien of er planschade kan ontstaan. Indien dit het geval kan zijn, zal met de belanghebbende aanvrager een overeenkomst worden gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening. Daarmee kan worden voorkomen, dat de gemeenschap de planschadekosten moet betalen, die gemaakt worden in het belang van de aanvrager.
Een verdergaande toets ten aanzien van de financieel-economische uitvoerbaarheid is niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 8 Wijzigingen Bij De Vaststelling
Het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied heeft in het kader van de vaststellingsprocedure op grond van artikel 3:8 van de Wet ruimtelijke ordening ter inzage gelegen van 23 juli tot en met 2 september 2009. In de periode van terinzagelegging zijn 2 zienswijzen ingediend. In de “Nota beoordeling en besluitvormikng zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan Buitengebied” worden de ingediende zienswijzen samengevat en beantwoord.
Het bestemmingsplan Buitengebied is op 26 november 2009 overeenkomstig het voorstel van het college van burgemeester en wethouders gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad. De door de raad aangebrachte wijzigingen komen voort uit het gedeeltelijk tegemoet komen aan de ingediende zienswijzen en ambtshalve overwegingen. Aanvullend heeft de gemeenteraad besloten om geen grondexploitatieplan op te stellen.
De gemeenteraad heeft bij de vaststelling de volgende wijzigingen aangebracht.
- 1. In de regels bij de bestemmingen Groen en Water is alsnog, uitsluitend voor de in die bestemmingen begrepen gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', een aanlegvergunningstelsel opgenomen ter bescherming van die waarden.
- 2. Naar aanleiding van de zienswijze van de eigenaar van de boerderij Jacoba van Beierenweg 54 is, op basis van nader onderzoek namens de monumentencommissie, de functieaanduiding 'cultuurhistorische waarden' voor de bebouwing op dat adres geschrapt; tevens is op dit perceel de bestemming 'Waarde – Archeologie 1' ingeperkt op grond van het door de Walcherse Archeologische Dienst ingestelde nader onderzoek.
- 3. De begrenzing van de bestemming 'Waterstaat – Waterkering' (de kernzone van de waterkering) ten zuidwesten van Fort Rammekens was, zo heeft het waterschap gemeld, te ruim aangegeven; de begrenzing is nu juist ingetekend.
- 4. Bij de bestemming 'Tuin' aan de Welzingseweg is, naar aanleiding van de zienswijze namens de eigenaar, ten behoeve van het bestaande gebouw een specifieke bouwaanduiding op de verbeelding opgenomen met in de regels een bepaling voor het toelaten van de omvang daarvan. Voor een identieke situatie voor een tuin aan de Zandweg is deze bouwaanduiding eveneens opgenomen.
- 5. De omvang van de bestemming Recreatie met de aanduiding volkstuin aan de Deinsvlietweg is vergroot, omdat de belangstelling voor volkstuinen groter bleek dan bij de aanleg verondersteld.
- 6. Tenslotte is in de regels een aantal omissies hersteld en zijn redactionele aanpassingen aangebracht. Dit betreft onder andere de volgende punten.
- De inmiddels gestandaardiseerde regels met betrekking tot de dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie 1 en – Waarde Archeologie 2 zijn in de regels opgenomen, zoals deze in overleg met de Walcherse Archeologische Dienst voor de drie Walcherse gemeenten zijn opgesteld. Deze aanpassingen zijn uitsluitend juridisch-technisch van aard en zijn een vertaling van het vastgestelde archeologiebeleid voor Walcheren.
- De strafregel is aangevuld (artikel 27.2).
- De beslistermijn voor ontheffingen is aangepast naar 8 weken.
- De procedureregels gekoppeld aan de wijzigingsbevoegdheden zijn vervallen. De procedure voor wijzigingsplannen is geregeld in artikel 3.9a Wro. Datzelfde geldt voor de aanlegvergunningenprocedure, daarvoor is een regeling opgenomen in artikel 3.16 – 3.19 Wro.
- De bestemmingsregeling van de bestemming Leiding – Gas is in overleg met de Gasunie geactualiseerd op basis van de huidige voorkomende leidingen in het plangebied.
- Het aanlegvergunningenstelsel voor de bestemming Agrarisch met waarden is afgestemd op de aanwezige landschapswaarden; enkele werkzaamheden die geen invloed hebben op de landschapswaarden zijn niet langer aanlegvergunningplichtig gesteld.
- Voor de vergroting van mestopslagruimten en mestbassins op agrarische bouwvlakken is de toetsing aan de landschapswaarden in de omgeving vervallen.
- De mogelijkheid om via ontheffing te bouwen tot ten hoogste 5 meter buiten het op de planverbeelding aangegeven bouwvlak is vervallen.
- De uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven binnen de bestemming Bedrijven is verduidelijkt, in die zin dat eenmalig via ontheffing medewerking kan worden verleend aan uitbreiding van de bestaande gebouwen met maximaal 20%.
- In de bestemming Bedrijven is een sloopverbod met ontheffingsmogelijkheid opgenomen voor gebouwen die zijn aangeduid met “cultuurhistorische waarde”.
- In de bestemming Natuur en de bestemming Leiding – Hoogspanning is gekoppeld aan het aanlegvergunningenstelsel aangegeven welke voorwaarde geldt en is voorts bepaald dat advies wordt gevraagd aan de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige.
- In de bestemming Water is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen voor de met “cultuurhistorische waarden” aangeduide gronden.
- In de bestemming Waterkering is bepaald dat bouwwerken een maximale oppervlakte mogen hebben van 50 m²; de ontheffingsmogelijkheid voor bouwwerken tot 20 meter is voorts vervallen.
- In de bestemming Leiding – Hoogspanning is de hoogte van masten vervallen, omdat het gaat om ondergrondse hoogspanningsverbindingen.
- In de bestemming Leiding – Hoogspanning is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te laten vervallen als een leiding buiten gebruik wordt gesteld.
- Op verzoek van het Waterschap Zeeuwse Eilanden is in de wijzigingsbevoegdheden voor wijzigingsgebieden 1 en 2 de voorwaarde opgenomen dat wijziging niet leidt tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer, als de oppervlakte verharding met 1000 m² of meer toeneemt.